VERSLAG over maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel

29.1.2013 - (2012/2097(INI))

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Richard Howitt
Rapporteur voor advies (*):
Raffaele Baldassarre, Commissie juridische zaken
(*) Procedure met medeadviserende commissies – Artikel 50 van het Reglement

Procedure : 2012/2097(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0023/2013
Ingediende teksten :
A7-0023/2013
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel

(2012/2097(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de artikelen 5, 12, 14, 15, 16, 21, 23, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 34 en 36 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–   gezien het Europees Sociaal Handvest, in het bijzonder de artikelen 5, 6 en 19,

–   gezien de in 1998 aangenomen Verklaring over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de verdragen van de IAO tot vaststelling van universele fundamentele arbeidsnormen betreffende: de afschaffing van gedwongen arbeid (nr. 29 (1930) en nr. 105 (1957)); vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen (nr. 87 (1948) en 98 (1949)); de afschaffing van kinderarbeid (nr. 138 (1973) en nr. 182 (1999)); en non-discriminatie op het werk (nr. 100 (1951) en nr. 111 (1958)),

–   gezien eveneens de verdragen van de IAO betreffende arbeidsvoorwaarden (overheidscontracten) (nr. 94) en collectieve onderhandelingen (nr. 154),

–   gezien de agenda van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) voor waardig werk en het mondiale banenpact van de IAO dat op 19 juni 2009 tijdens de Conferentie van de IAO is aangenomen,

–   gezien de verklaring over sociale rechtvaardigheid voor een eerlijke globalisering die op 10 juni 2008 met algemene instemming van de 183 lidstaten van de IAO is goedgekeurd,

–   gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens (1948) en andere VN-instrumenten over de mensenrechten, met name de internationale verdragen over de burgerlijke en politieke rechten (1966) en over de economische, sociale en culturele rechten (1966), het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (1965), alsmede het Verdrag betreffende afschaffing van alle vormen van discriminatie van de vrouw (1979), het Verdrag inzake de rechten van het kind (1989), het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van migrerende werknemers en hun gezinsleden (1990) en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (2006),

   gezien de in maart 2010 ingevoerde beginselen van de VN ter versterking van de positie van vrouwen die richtsnoeren bieden met betrekking tot de wijze waarop vrouwen hun positie op het werk, in de markt en in de gemeenschap kunnen versterken en die het resultaat zijn van een samenwerking tussen UN Women en het United Nations Global Compact,

–   gezien het "Consistency Project", een samenwerkingsproject tussen de Climate Disclosure Standards Board (CDSB), het Global Reporting Initiative (GRI), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD) dat is opgezet ter ondersteuning van meer samenhang in de benadering van de vraag naar en het aanbod van aan klimaatverandering gerelateerde bedrijfsinformatie,

–   gezien de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten en de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 8 december 2009[1],

–   gezien de in mei 2011 bijgewerkte OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen,

–   gezien het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van de OESO uit 1997,

–   gezien het initiatief voor wereldwijde rapportage ("Global Reporting Initiative"),

–   gezien de oprichting van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC),

–   gezien de Deense wet inzake financiële verslaglegging (2008),

–   gezien het "Global Compact"-initiatief van de VN,

–   gezien de in oktober 2010 voor de Commissie uitgevoerde studie inzake discrepanties tussen internationale instrumenten en normen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen en de bestaande Europese regelgeving (beter bekend als de "Edinburgh-studie")[2], waarvan de resultaten in 2011 werden bekendgemaakt in het jaarlijkse verslag over de mensenrechten van het Europees Parlement[3], en dat ten volle door de Europese Raad werd onderschreven,

–   gezien paragrafen 46 en 47 van het slotdocument van de in 2012 georganiseerde Rio+20 Wereldtop over Duurzame Ontwikkeling,

–   gezien de VN-beginselen inzake verantwoord beleggen (UNPRI),

–   gezien de op 1 november 2010 gepubliceerde internationale norm ISO 26 000, met daarin richtsnoeren voor sociale verantwoordelijkheid,

–   gezien "Green Winners", een in 2009 uitgevoerde studie van 99 bedrijven[4],

–   gezien de oprichting van het Europees Multistakeholderforum over maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat op 16 oktober 2002 is gelanceerd,

–   gezien Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten[5],

–   gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van overheidsopdrachten (COM(2011)0896);

–   gezien Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[6], die het Verdrag van Brussel van 1968 vervangt, behalve wat de betrekkingen tussen Denemarken en de andere lidstaten betreft,

–   gezien de resolutie van de Raad van 3 december 2001 betreffende de follow-up van het Groenboek over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen[7],

–   gezien de resolutie van de Raad van 6 februari 2003 inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen[8],

–   gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Bevordering van waardig werk voor iedereen - Bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld" (COM(2006)0249) (mededeling van de Commissie betreffende waardig werk),

–   gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie - Een actieplan" (COM(2003)0284) (Actieplan corporate governance),

–   gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Handel, groei en wereldvraagstukken: Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie" (COM(2010)0612),

–   gezien de mededeling van de Commissie met als titel "'Pakket verantwoordelijke ondernemingen'" (COM(2011)0685),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Naar een banenrijk herstel" (COM(2012)0173),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Initiatief voor sociaal ondernemerschap – Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie" (COM(2011)0682),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad met als titel "Europa 2020, een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien de mededeling van de Commissie "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" (COM(2010)0491), gezien zijn resolutie van 30 mei 2002 over het Groenboek van de Commissie over de bevordering van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven[9],

–   gezien zijn resolutie van 13 mei 2003 over de mededeling van de Commissie over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkeling[10],

–   gezien zijn resolutie van 13 maart 2007 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap[11],

–   gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten[12],

–   gezien zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020, waarin wordt gewezen op het onlosmakelijke verband tussen de verantwoordelijkheid van bedrijven en corporate governance[13],

–   gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over het initiatief voor sociaal ondernemerschap - Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie[14],

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 24 mei 2012 over de mededeling van de Commissie met als titel "een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen"[15],

–   gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen" (COM(2011)0681),

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie juridische zaken, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie cultuur en onderwijs (A7-0023/2013),

A.  overwegende dat de term maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) niet mag worden aangewend om internationaal aanvaarde minimumnormen opnieuw te definiëren, doch wel om te trachten de uitvoering ervan te meten en beter inzicht te krijgen in de manier waarop deze normen gemakkelijk en rechtstreeks kunnen worden toegepast op bedrijven van alle grootten;

B.   overwegende dat het standaard in de EU-instellingen gebruikte concept "maatschappelijk verantwoord ondernemen" (MVO) nagenoeg niet is te onderscheiden van verwante concepten van verantwoord of ethisch ondernemen, "milieu, maatschappij en governance", duurzame ontwikkeling en verantwoordingsplicht van bedrijven;

C.  overwegende dat de multistakeholderbenadering de hoeksteen van alle door de EU gesteunde initiatieven met betrekking tot MVO moet blijven, alsook de grondslag voor geloofwaardig MVO door het bedrijfsleven zelf, te beginnen op lokaal niveau;

D.  overwegende dat het Global Reporting Initiative heeft gezorgd voor de internationaal verreweg breedst aanvaarde methode voor transparante bedrijfsvoering en overwegende dat de oprichting van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC), waaraan de belangrijkste wereldwijde instellingen voor boekhoudnormalisatie deelnemen, erop duidt dat in financiële rekeningen geïntegreerde rapportage over duurzaam ondernemen over minder dan tien jaar de wereldwijde norm wordt;

E.   overwegende dat bedrijven dankzij baanbrekend werk van het Prince's Accounting for Sustainability Project, TEEB (The Economics of Ecosystems and Biodiversity) for Business en het milieuprogramma van de Verenigde Naties nu volledig en nauwkeurig inzicht hebben in de monetaire waarde van hun externe milieu- en sociale effecten, en dat het nu dus mogelijk is deze in het financieel beheer van bedrijven op te nemen;

F.   overwegende dat er in de beleggingsgemeenschap een ommekeer heeft plaatsgevonden waarbij 1 123 beleggers (met in het totaal 32 biljoen dollar aan beheerd vermogen) de VN-beginselen inzake verantwoord beleggen (UNPRI) hebben onderschreven; overwegende dat volgens schattingen van het Europees Forum voor duurzaam investeren de wereldwijde MVO-markt sinds september 2010 goed was voor circa 7 biljoen euro, en overwegende dat 82 beleggers onder aanvoering van Aviva Global Investors die in het totaal 50 biljoen dollar aan beheerd vermogen vertegenwoordigen het voortouw hebben genomen bij de oproep op de VN-Wereldtop over duurzame ontwikkeling om de verslaglegging over duurzaam ondernemen verplicht te maken;

G.  overwegende dat de oprichting van het Europees Multistakeholderplatform over MVO, de uitvoering van een reeks proef- en onderzoeksprojecten alsook de werkzaamheden van de voormalige Alliance for Business goede prestaties hebben opgeleverd ten aanzien van Europese actie op het gebied van MVO, in combinatie met een permanente waardevolle bijdrage door een "kring" van Europese MVO-organisaties, waaronder CSR Europe, de European Academy of Business in Society (EABIS), het European Social Investment Forum (Eurosif) en de European Coalition for Corporate Justice (ECCJ);

H.  overwegende dat bepaalde gemeenschappelijke normen voor MVO van essentieel belang zijn, dat verschillende belangen ook gedifferentieerde benaderingen van het bedrijfsleven vragen, en dat MVO, in een vrije samenleving, er nooit toe mag leiden dat liefdadig handelen een verplichting wordt, aangezien dit de bereidheid van mensen om te geven zou kunnen verminderen;

I.    overwegende dat gedragscodes van bedrijven een belangrijke rol hebben gespeeld bij de opkomst van en de bewustwording met betrekking tot MVO, doch geen afdoende antwoord bieden gezien het veelvuldige gebrek aan specificiteit, de inconsistentie ten aanzien van bestaande internationale normen, de voorbeelden van het uit de weg gaan van belangrijke kwesties en het gebrek aan vergelijkbaarheid en transparantie wat toepassing betreft;

J.    overwegende dat de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten binnen de Verenigde Naties unaniem werden goedgekeurd met de volledige steun van de EU-lidstaten, de internationale werkgeversorganisatie en de Internationale Kamers van Koophandel, met inbegrip van steun voor een "slimme combinatie" van regelgeving en vrijwillige maatregelen;

K.  overwegende dat de voormalige speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN John Ruggie de EU-lidstaten, in het kader van de door het toen Zweedse voorzitterschap bijeengeroepen conferentie over MVO, heeft opgeroepen tot verduidelijking en ondersteuning van de kwestie van extraterritoriale rechtsmacht voor schendingen door bedrijven in kwetsbare derde landen; overwegende dat deze oproep vervolgens in conclusies van de Europese Raad werd ondersteund, maar dat tot op heden geen desbetreffende maatregelen zijn genomen;

L.   overwegende dat de studie van de Commissie naar lacunes inzake bestuur tussen internationale MVO-instrumenten en -normen en bestaande Europese wetgeving, bekend als de "Edinburgh Study", die in oktober 2010 werd gepubliceerd en waarvan de resultaten in het jaarverslag over de mensenrechten van 2011 werden vastgelegd, ten volle door de Europese Raad en het Europees Parlement werd onderschreven;

M.  overwegende dat de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen de meest geloofwaardige internationale MVO-norm vormen en dat de in mei 2011 overeengekomen actualisering ervan een belangrijke kans biedt om de toepassing van MVO te bevorderen;

N.  overwegende dat tal van internationale initiatieven op touw zijn gezet om te zorgen voor rapportage over duurzaamheid door bedrijven, met inbegrip van de rapportagevereiste voor Chinese staatsbedrijven, de vereiste voor bedrijven te rapporteren over de tenuitvoerlegging van door de regering van India ontwikkelde MVO-richtsnoeren en de vereiste voor bedrijven hun duurzaamheidsprestaties openbaar te maken als voorwaarde voor notering aan de effectenbeurs in Brazilië, Zuid-Afrika en Maleisië hetgeen ook wordt geëist door de Securities and Exchange Commission van de Verenigde Staten;

O.  overwegende dat de Deense wet inzake financiële overzichten (2008) betreffende rapportage over duurzaamheid, waarin specifieke aanvullende rapportagevereisten zijn opgenomen over klimaatverandering en gevolgen voor de mensenrechten, uitermate populair is gebleken bij Deense bedrijven, aangezien 97 procent ervan voor rapportage kiest ondanks de "naleven of motiveren"-bepaling ("comply or explain") die in de eerste drie jaar van de toepassing ervan gold;

P.   overwegende dat Frankrijk en Denemarken twee van de vier VN-lidstaten zijn die ermee hebben ingestemd het voortouw te nemen bij de tenuitvoerlegging van de VN Rio +20-toezeggingen inzake rapportage over duurzaamheid;

Q.  overwegende dat de door Nederland geleide actualisering van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen een gelegenheid heeft geboden om de zichtbaarheid en de status van deze richtlijnen via het systeem van "nationale contactpunten" te verbeteren, de "investeringsnexus" waardoor de volledige toepassing ervan op de toeleveringsketen werd belemmerd, heeft beëindigd en tot slot de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten ten volle in de OESO-richtsnoeren heeft geïntegreerd;

R.   overwegende dat er volgens zijn resolutie over Europa 2020 sprake is van een onlosmakelijk verband tussen verantwoord ondernemen en corporate governance;

S.  overwegende dat de in 2009 uitgevoerde studie van 99 bedrijven "Green Winners" heeft aangetoond dat bedrijven met MVO-strategieën in 16 afzonderlijke industriële sectoren ten minste 15 procent beter presteerden dan hun sectorgemiddelde, hetgeen neerkwam op extra marktkapitalisatie van 498 miljoen euro (650 miljoen dollar) per bedrijf;

T.   overwegende dat de Global CEO Survey van 2012 uitwijst dat bedrijven erkennen dat om te kunnen groeien een nauwe samenwerking met de lokale bevolking is vereist; overwegende dat bijvoorbeeld meer dan 60% van de onderzochte bedrijven van plan was om hun investeringen in de komende drie jaar te vergroten teneinde de gezondheid van het personeel te waarborgen;

1.   erkent dat de mededeling van de Commissie deel uitmaakt van een reeks beleidsverklaringen die ertoe dienen maatschappelijk verantwoord ondernemen verder te bevorderen, te integreren in het beleid van de EU en tot een grondbeginsel van Europese maatregelen te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de MVO-strategie voor de periode 2014-2020 als basis te gebruiken om concrete maatregelen te treffen die erop zijn gericht ondernemingen aan te moedigen zich meer op MVO toe te leggen;

2.   benadrukt dat een actief bewustzijn van de beginselen van maatschappelijke verantwoordelijkheid ervoor zorgt dat ondernemingen meer vertrouwen en maatschappelijke aanvaarding genieten;

3.   onderschrijft evenwel de in de mededeling opgenomen analyse dat MVO-praktijken nog steeds grotendeels beperkt blijven tot een minderheid van grote bedrijven, ondanks de in de mededelingen van de Commissie van 2001 en 2006 opgenomen oproep aan meer bedrijven om MVO te omarmen; is niettemin van mening dat bedrijven altijd betrokken zijn geweest bij de samenleving waarin zij opereren en dat MVO in bedrijven van alle grootten kan worden toegepast; wijst tevens op de noodzaak om kmo´s in het debat over maatschappelijk verantwoord ondernemen te betrekken, aangezien veel kmo´s MVO omarmen op grond van een meer informele en intuïtieve benadering, die slechts zeer geringe administratieve lasten en geen extra kosten met zich meebrengt;

4.   wijst op de strategische rol die kmo's kunnen spelen bij de bevordering van MVO, dankzij hun nauwe betrokkenheid bij de sector waarin zij opereren; vraagt de Commissie om, in overleg met de nationale autoriteiten en de multistakeholderplatformen, sectorspecifieke samenwerkingsverbanden tussen kmo's te ontwikkelen, die hen in staat stellen sociale en milieuproblemen gezamenlijk aan te pakken;

5.  betreurt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen nog steeds voornamelijk is gericht op milieunormen en in mindere mate op sociale normen, terwijl die laatste van essentieel belang zijn om een sociaal klimaat te creëren waarin economische groei en sociale convergentie tot stand kunnen komen;

6.  is van mening dat de wereldwijde financiële crisis het reële risico met zich meebrengt dat beleidsvormers, ook in de EU, de nadelige gevolgen zullen ondervinden van hun eigen fatale kortetermijndenken, waarbij ze zich uitsluitend richten op maatregelen inzake nauwkeurig omschreven transparantie en verantwoordingsplicht op financiële markten en negeren dat zowel de financiële als de industriële sectoren zich dringend op geïntegreerde wijze bezig moeten gaan houden met urgente en prioritaire uitdagingen met betrekking tot de aantasting van het milieu en sociale desintegratie;

7.   waarschuwt dat bedrijven in de toekomst alleen duurzaam kunnen zijn indien zij deel uitmaken van een duurzame economie en dat er geen alternatief kan zijn voor de overgang naar een koolstofarme toekomst waarin onder meer het behoud van het sociaal en natuurlijk kapitaal van de wereld centraal staat, een proces waarin MVO een doorslaggevende rol moet spelen;

8.   is van mening dat de volgende factoren een belangrijke rol zullen spelen bij het op grotere schaal toepassen van maatschappelijk verantwoord ondernemen: meer nadruk op wereldwijde MVO-instrumenten, een nieuwe impuls van toonaangevende bedrijven voor andere bedrijven, de bekendmaking van sociale en milieu-informatie door bedrijven, het gebruik van passende richtsnoeren, overheidssteun voor het creëren van passende voorwaarden voor samenwerking op het gebied van MVO en de ontwikkeling van geschikte hulpmiddelen en instrumenten, zoals een stimuleringsregeling, een robuuste effectbeoordeling van de bestaande MVO-initiatieven, steun voor nieuwe initiatieven op sociaal gebied, aanpassing van MVO aan de behoeften van kmo´s, en een grotere bewustwording binnen het bedrijfsleven en in de bredere samenleving ten aanzien van de omvang van de mondiale en Europese uitdagingen op sociaal en milieugebied;

9.   steunt het voornemen van de Commissie om MVO in Europa te verdiepen door richtsnoeren op te stellen en initiatieven met verschillende belanghebbenden voor afzonderlijke industriële sectoren te steunen, en roept vooraanstaande bedrijven en verenigingen op dit initiatief te omarmen;

10. herhaalt dat MVO geen proces meer moet zijn maar tot resultaten moet leiden;

11. is verheugd over het feit dat de in de mededeling van de Commissie opgenomen definitie van MVO, die een weerspiegeling is van de nieuwe aanpak die voor het eerst door de Commissie werd omarmd in het kader van het Multistakeholderforum in 2009, een onmisbare kans biedt voor inclusie en consensusvorming, en een correcte weergave is van de nieuwe consensus die is bereikt tussen bedrijven en andere belanghebbenden over deze kwestie, dankzij de unanieme goedkeuring van de VN-richtsnoeren en andere instrumenten zoals de norm ISO 26 000, met daarin richtsnoeren voor sociale verantwoordelijkheid; verwelkomt de integratie van sociale, milieu-, ethische en mensenrechtenvraagstukken in bedrijfsactiviteiten; benadrukt nogmaals dat de Commissie een onderscheid moet maken tussen 1) het liefdadig handelen door bedrijven, 2) het maatschappelijk verantwoord handelen van ondernemingen op grond van wetten, regels en internationale normen, en 3) het asociaal handelen van ondernemingen waarbij wetten, regels en internationale normen worden geschonden en uitbuiting plaatsvindt, bv. kinderarbeid of dwangarbeid, hetgeen ten strengste moet worden veroordeeld;

12. herhaalt dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen zich ook moet uitstrekken tot hun handelen ten aanzien van en in derde landen;

13. verneemt met belangstelling dat de Commissie is begonnen met het opnemen van verwijzingen naar MVO in door de EU gesloten handelsovereenkomsten; is, in het licht van de belangrijke rol die ondernemingen, hun dochterondernemingen en hun toeleveringsketens in de internationale handel spelen, van oordeel dat de maatschappelijke en milieuverantwoordelijkheid van bedrijven een integraal onderdeel moet uitmaken van de hoofdstukken over duurzame ontwikkeling in door de EU gesloten handelsovereenkomsten; vraagt de Commissie concrete voorstellen te ontwikkelen voor de tenuitvoerlegging van deze MVO-beginselen in het handelsbeleid;

14. is van mening dat "maatschappelijke verantwoordelijkheid" ook de eerbiediging van grondbeginselen en -rechten zoals degene die door de IAO zijn gespecificeerd, moet behelzen, waaronder met name de vrijheid van vereniging, het recht op collectieve onderhandelingen, het verbod op gedwongen arbeid, de afschaffing van kinderarbeid en de uitbanning van discriminatie op het werk;

15. prijst de commissarissen voor werkgelegenheid, ondernemerschap en de interne markt en hun medewerkers voor hun bijdrage aan de toekomstgerichte en constructieve aanpak zoals vervat in de mededeling van de Commissie; erkent de bijdrage van andere delen van de Commissie via de interdepartementale werkgroep over MVO; verzoekt de voorzitter van de Commissie desalniettemin op het gebied van MVO persoonlijk leiderschap te tonen en de volledige inzet van de Commissie ten aanzien van MVO te waarborgen, met name door de directoraten-generaal Milieu en Buitenlandse Betrekkingen;

16.  is van mening dat MVO ook sociale maatregelen moet omvatten die met name gericht zijn op beroepsopleidingen, de combinatie van werk en gezin, en aangepaste arbeidsomstandigheden; herhaalt te geloven in economische argumenten voor MVO, maar wijst er opnieuw op dat wanneer deze argumenten niet op korte termijn van toepassing zijn op een situatie of bedrijf, ze niet als excuus kunnen worden aangewend voor asociaal en onverantwoord handelen; is van mening dat er voldoende bestaand onderzoeksmateriaal is om de economische argumenten te staven en dat verspreiding van dat onderzoeksmateriaal prioriteit moet krijgen; dringt erop aan dat nieuw onderzoek naar MVO wordt gewijd aan het beoordelen van de cumulatieve effecten van dankzij MVO gewijzigd gedrag van bedrijven bij de aanpak van algemene Europese en wereldwijde uitdagingen zoals koolstofemissies, waterverzuring, extreme armoede, kinderarbeid of ongelijkheid, en benadrukt dat de getrokken lessen moeten worden meegenomen in de toekomstige bijdragen van Europa aan de ontwikkeling van wereldwijde MVO-initiatieven;

17. onderschrijft de analyse van de Commissie dat MVO steeds belangrijker wordt voor de "sociale vergunning" van een bedrijf om te mogen opereren, gezien de frequentie van sociaal protest zoals van de antiglobaliserings- en "Occupy"-bewegingen, en van sociale conflicten en soms botsende zakelijke belangen; meent dat de EU MVO moet omarmen als haar eigen "sociale vergunning" om handels- en economische voordelen na te streven met andere landen en gebieden in de wereld; is met name van mening dat MVO centraal moet staan in het handelsbeleid van de EU;

18. erkent dat MVO-initiatieven ernstige gebreken vertonen wanneer bedrijven die zich erop laten voorstaan MVO in praktijk te brengen erin slagen cruciale belangengroepen of gevoelige kwesties die van belang zijn voor hun activiteiten en hun mondiale toeleveringsketen, te omzeilen; roept de Commissie op om, in samenwerking met de financiële autoriteiten en de sociale partners, voort te bouwen op het eerdere werk van MVO-"laboratoria" om zo beter te vast te stellen hoe bedrijven en hun belanghebbenden op een objectieve manier sociale en milieukwesties kunnen onderscheiden die van wezenlijk belang zijn voor het bedrijf in kwestie, en ervoor te zorgen dat een eerlijke en evenwichtige selectie van belanghebbenden wordt betrokken bij MVO-initiatieven;

19. gelooft dat consumenten zich in steeds grotere mate laten leiden door de MVO-activiteiten van ondernemingen en spoort ondernemingen daarom aan tot transparantie, met name in bedrijfsactiviteiten die verband houden met ethische, maatschappelijke en milieukwesties;

20. benadrukt dat er slechts sprake kan zijn van maatschappelijk verantwoord ondernemen wanneer de geldende wettelijke bepalingen en de lokale cao's van de sociale partners worden nageleefd;

21. wijst erop dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een onderneming mede moet worden beoordeeld aan de hand van het gedrag van haar toeleveranciers en eventuele onderaannemers;

Duurzaam herstel

22. ondersteunt de constatering in de mededeling van de Commissie dat "het verzachten van de sociale effecten van de huidige crisis" en het vinden van duurzame bedrijfsmodellen onderdeel zijn van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan bedrijven te helpen om, in samenwerking met vertegenwoordigers van werknemers, betrokken te raken bij MVO; verzoekt bedrijven om initiatieven te overwegen die zijn gericht op het behoud en het scheppen van banen, met name voor jongeren en vrouwen, op alle werkterreinen (beheer en opleiding, markten, personeelsbeleid, milieu en maatschappij), met speciale aandacht voor personen die op meerdere gebieden met achterstand te maken hebben, zoals Roma en gehandicapten; roept hen tevens op bij deze initiatieven niet alleen gewone werknemers in dienst te nemen, maar ook hogere leidinggevenden afkomstig van de lokale arbeidsmarkt aan te stellen en bijvoorbeeld een systeem in te voeren waarbij universitair afgestudeerden een hoogwaardige stage kunnen volgen teneinde de werkervaring op te doen waar werkgevers in de private sector om vragen;

23 is van mening dat bedrijven moeten worden betrokken bij de oplossing van sociale problemen die door de economische crisis zijn verergerd, zoals woningnood en armoede, en bij de ontwikkeling van de gemeenschappen waarin zij opereren;

24. erkent dat de economische crisis een groeiende onzekerheid op de arbeidsmarkt teweeg heeft gebracht, met name voor vrouwen, als gevolg van veranderde arbeidsomstandigheden, deels door meer onderaanneming, als gevolg van gedwongen deeltijdwerk voor velen die een voltijdbaan ambiëren, en als gevolg van de toename van uitbuitende arbeidspraktijken en de nieuwe opkomst van de informele sector; verzoekt de Commissie en het Multistakeholderforum met name de toename van onderaanneming onder de loep te nemen; dringt erop aan dat deze werkzaamheden worden doordrongen van de toepasselijkheid van de VN-richtsnoeren op de toeleveringsketen en met name op het concept "effectbeoordeling" ongeacht verschillende leveranciersniveaus;

25. merkt op dat de naleving van wetgeving inzake arbeidsvoorwaarden voor fysieke arbeid, de ontwikkeling van indienstnemings- en ontslagprocedures en -beleid, bescherming van de persoonlijke gegevens en de privacy van werknemers, en het tijdig uitbetalen van salarissen en andere uitkeringen eveneens deel uitmaken van MVO en dringt aan op eerbiediging van deze aspecten;

26.  erkent dat de crisis gevolgen heeft voor het maatschappelijk bestel; verwelkomt de reeks maatregelen die bepaalde ondernemingen hebben genomen om kwetsbare en benadeelde groeperingen een kans te bieden op de arbeidsmarkt; vraagt bedrijven dit soort initiatieven omarmen; erkent evenwel dat de sluiting van bedrijven en bezuinigingen sommige van de door middel van MVO geboekte vorderingen in gevaar brengen, zoals indienstneming van gemarginaliseerde groepen in de samenleving, met name van gehandicapten, verbetering van de opleiding en status voor deze werknemers, bevordering van innovatieve vormen van productie en diensten voor maatschappelijke doeleinden, bijvoorbeeld via kredietcoöperaties, en bevordering van nieuwe werkgelegenheidsmodellen via sociale ondernemingen, coöperaties en eerlijke handel; is van mening dat het daarom van groot belang is op criteria vast te stellen voor sociale maatregelen; roept de Commissie op een grootschalig onderzoek uit te voeren naar de sociale gevolgen van de crisis voor deze initiatieven, op grond van een op gender gebaseerde benadering en met aandacht voor de Zuid-Europese landen, en uitvoerig overleg te plegen met sociale partners en MVO-belanghebbenden over de uitkomsten van dit onderzoek;

27. meent dat maatschappelijk verantwoord ondernemen niet alleen de hele maatschappij ten goede komt, maar ook de onderneming helpt haar imago te verbeteren en de waardering bij potentiële consumenten te vergroten, waardoor ze haar economische perspectieven op de lange termijn verbetert;

28. merkt op dat het opstellen van programma's voor vaardigheidsontwikkeling en permanente educatie van werknemers, regelmatige individuele beoordeling van werknemers en talentmanagementprogramma's, alsook het vaststellen van individuele werk- en ontwikkelingsdoelstellingen voor werknemers, de motivatie en betrokkenheid van werknemers doen toenemen en een essentieel onderdeel van MVO vormen;

29. wijst erop dat met name in crisistijd ondernemingen die de MVO-richtsnoeren toepassen een bijdrage dienen te leveren aan de ontwikkeling van innovatieve competenties van hun regio door innovatieve en milieuvriendelijke technologische oplossingen bij productiefaciliteiten in te voeren, alsook door middel van nieuwe investeringen en modernisering; benadrukt dat de integratie van milieuvraagstukken, zoals biodiversiteit, klimaatverandering, efficiënt gebruik van hulpbronnen en de gezondheid van het milieu, in bedrijfsactiviteiten mogelijkheden biedt voor de bevordering van een duurzaam herstel;

30. is van oordeel dat de financiële crisis in enkele gevallen het vertrouwen van werknemers in de plicht van bedrijven om hun particuliere pensioenrechten op lange termijn na te komen, heeft aangetast, waarbij de verschillen in de pensioenstelsels van de Europese Unie in aanmerking moeten worden genomen; verzoekt verantwoordelijke bedrijven dit probleem in samenwerking met de Commissie en de sociale partners aan te pakken, onder meer door open, inclusieve en op regels gebaseerde regelingen voor het beheer van pensioenbeleggingen te treffen, en door zich, in het kader van de bredere uitdaging betreffende MVO, te richten op actief ouder worden in een tijdperk van demografische verandering; wijst erop dat het herstel van het vertrouwen tussen werknemers en bedrijven van cruciaal belang is voor een duurzaam economisch herstel;

Internationale organisatie en multistakeholderbenaderingen

31. is zeer lovend over de nadruk die in de mededeling van de Commissie wordt gelegd op de versterking en tenuitvoerlegging van internationale normen, en is - met het oog op de actualisering van de OESO-richtsnoeren en de goedkeuring van de VN-richtsnoeren in 2011 - van mening dat de maatregelen van de EU voornamelijk moeten worden toegespitst op de ondersteuning en tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren en beginselen in het Europese bedrijfsleven; onderstreept dat deze OESO-beginselen op internationaal niveau gedefinieerd en erkend zijn om gelijke concurrentievoorwaarden te creëren en te handhaven, en tegelijkertijd op mondiaal niveau open, eerlijke en verantwoorde ondernemerspraktijken te bevorderen; stelt de Commissie voor jaarlijks verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van de OESO-richtsnoeren;

32. benadrukt dat het van belang is om het MVO-beleid van de Unie te ontwikkelen in overeenstemming met de internationale normen, teneinde uiteenlopende nationale interpretaties en mogelijke concurrentiële voor- of nadelen op nationaal of internationaal niveau te vermijden;

33 benadrukt dat alle 27 lidstaten vaart moeten maken met de herziening van hun nationale actieplannen inzake MVO, en met de ontwikkeling van nationale plannen voor de tenuitvoerlegging van de desbetreffende OESO-richtsnoeren en VN-richtsnoeren, die uiterlijk in december 2013 gereed moeten zijn; is van oordeel dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze plannen worden opgesteld met medewerking van alle betrokken belanghebbenden, waaronder ngo's, het maatschappelijk middenveld, vakbonden, werkgeversorganisaties en nationale mensenrechteninstellingen; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat er gemakkelijker kan worden geprofiteerd van de ervaringen van de lidstaten die dit proces momenteel ondergaan; moedigt de lidstaten aan voort te bouwen op de in de norm ISO 26 000 vervatte richtsnoeren, de meest recente versie van het Global Reporting Initiative en de door de Europese Groep van nationale mensenrechteninstellingen ontwikkelde handleiding;

34. dringt aan op grotere beleidscoherentie op EU-niveau door openbare aanbestedingen, exportkredieten, goed bestuur, concurrentie, ontwikkeling, handel, investeringen en andere beleidsterreinen en overeenkomsten in overeenstemming te brengen met de internationale sociale, milieu- en mensenrechtennormen die zijn verankerd in de desbetreffende richtsnoeren en beginselen van de OESO en de VN; pleit in dit verband voor inspanningen om samen te werken met de vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en consumenten en voor het opvolgen van het desbetreffende adviezen van de NMI, zoals het verslag over mensenrechten en aanbestedingen dat de Europese Groep van nationale mensenrechteninstellingen bij de Commissie heeft ingediend; dringt aan op een betekenisvolle en adequate effectbeoordeling van wetgevingsvoorstellen om eventuele incoherentie met de VN-richtsnoeren tijdig op te sporen, en dringt aan op coördinatie met de werkgroep voor het bedrijfsleven en de mensenrechten van de VN om verschillende en tegenstrijdige interpretaties van de VN-richtsnoeren te vermijden;

35. juicht met name de opname van de ICT-sector in specifieke Europese richtsnoeren over het bedrijfsleven en de mensenrechten toe; erkent de serieuze dilemma's die ontstaan door de noodzaak de privacy te beschermen en strafbare inhoud te bestrijden enerzijds en de doelstelling om de vrijheid van meningsuiting te verdedigen anderzijds, zoals is aangetoond door de recente controverse die werd veroorzaakt door de op YouTube geplaatste anti-islamitische video; roept nog veel meer Europese bedrijven op deel te nemen aan het toonaangevende multistakeholderinitiatief op dit gebied, het Global Network Initiative (GNI), waar momenteel voornamelijk in de VS gevestigde bedrijven bij zijn aangesloten;

36. staat erop dat alle "financiering voor handel en ontwikkeling" die door investeringsfaciliteiten van de EU, de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling aan particuliere actoren wordt toegekend, gepaard gaat met contractbepalingen die overeenstemming met de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten verplicht stellen, inclusief bepalingen inzake verantwoordingsplicht en een duidelijk klachtenmechanisme; dringt er nogmaals bij de lidstaten op aan hetzelfde te doen ten aanzien van de verlening van exportkredieten aan bedrijven;

37. is ingenomen met het initiatief van de Commissie inzake nationale actieplannen voor de tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten; roept de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op een veel grotere rol te spelen bij het leiden van de tenuitvoerlegging op hoog niveau en bij het aansporen tot effectief toezicht en effectieve verslaglegging; dringt aan op de uitvoering van een "peer review"-procedure tussen de lidstaten teneinde de tenuitvoerlegging te bevorderen; verzoekt de Commissie en de EDEO om de tenuitvoerlegging van de actieplannen te evalueren en de op EU-niveau genomen maatregelen te beoordelen, en hierover voor het einde van 2014 aan de Europese Raad en het Parlement verslag uit te brengen;

38. erkent dat bedrijven steeds vaker in kwetsbare landen opereren en dat zij een zorgplicht hebben om hun personeel tegen conflicten, terrorisme en georganiseerde criminaliteit te beschermen; benadrukt niettemin dat bedrijven eveneens de plicht hebben ervoor te zorgen dat veiligheidsmaatregelen geen afbreuk doen aan de vredessituatie of de veiligheid van anderen op de plaatsen waar zij opereren, aangezien dit hen zou kunnen blootstellen aan beschuldigingen van medeplichtigheid aan schending van mensenrechten; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor een veel wijder verspreide onderschrijving van de internationale beginselen op het gebied van vrijwillige veiligheid en te streven naar de goedkeuring van een internationaal regelgevingskader inzake de regulering van en de controle en het toezicht op de activiteiten van particuliere militaire en beveiligingsondernemingen;

39. roept ondernemingen en andere belanghebbenden op constructief deel te nemen aan de procedure van de Commissie voor de ontwikkeling van sectorspecifieke mensenrechtenrichtsnoeren en deze, na voltooiing ervan, toe te passen;

40. roept de Commissie, en met name DG Justitie, op om voorstellen in te dienen om de toegang tot de rechter in EU-rechtbanken beter te faciliteren in geval van de meest extreme, schandelijke gevallen van mensenrechten- en arbeidsrechtenschendingen door in Europa gevestigde bedrijven, hun dochterondernemingen, onderaannemers of handelspartners, zoals aanbevolen door de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor het bedrijfsleven en de mensenrechten;

41. merkt tevens op dat er behoefte bestaat aan uitgewerkte rapportagemechanismen voor schendingen van mensenrechten in individuele ondernemingen;

42. is van oordeel dat de studie "Green Matters" ondubbelzinnig het positieve verband aantoont tussen bedrijven die MVO nastreven en het behalen van betere financiële prestaties gedurende de periode dat zij de crisis te boven komen; onderschrijft het concept van "verantwoorde concurrentie" en benadrukt dat de potentiële markt voor sociaal en ecologisch verantwoorde goederen en diensten een cruciale afzetmogelijkheid voor bedrijven biedt en tegelijkertijd tegemoet komt aan maatschappelijke behoeften;

43. deelt de in de Global CEO Survey van 2012 geïdentificeerde zakenvisie dat een duurzame bedrijfsgroei nauwe samenwerking met de lokale bevolking, overheden en zakenpartners alsook investeringen in lokale gemeenschappen vereist; is voorstander van en roept op tot intensivering van bedrijfsinitiatieven met betrekking tot het scheppen van banen, opleiding, hulp bij het beheer van schaarse middelen en bevordering van gezondheidsoplossingen;

44. roept de Commissie, en met name DG Handel, op om te opteren voor een "actieve" in plaats van een "passieve" benadering van de OESO-richtsnoeren, met name door zich te houden aan de OESO-verklaring inzake internationale investeringen en multinationale ondernemingen, waar de OESO-richtsnoeren onderdeel van zijn, en te zorgen voor de bevordering van en voortdurende steun voor de OESO-richtsnoeren door middel van de EU-delegaties in derde landen, capaciteitsopbouwende initiatieven in samenwerking met bedrijven, vakbonden en het maatschappelijk middenveld in derde landen voor de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren te financieren, en ervoor te zorgen dat de richtsnoeren nadrukkelijk worden vermeld in alle nieuwe overeenkomsten tussen de EU en derde landen, met inbegrip van alle handels- en investeringsverdragen; dringt er bij de EU op aan grote diplomatieke inspanningen te leveren om wereldwijd meer landen te overtuigen zich aan te sluiten, en concrete steun te verlenen aan organisaties van het maatschappelijk middenveld voor het aan de orde stellen van "concrete gevallen" van vermeende schendingen, in samenwerking met de lidstaten;

45. is van mening dat MVO een belangrijk hulpmiddel is om de EU in staat te stellen de tenuitvoerlegging van verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) wereldwijd te steunen; verzoekt de Commissie steun te verlenen aan de Europese organisaties en sociale partners die projecten willen ondernemen die in overeenstemming zijn met de OESO-richtsnoeren en andere internationale MVO-normen, met het oog op het opbouwen van capaciteit in derde landen; verzoekt de Commissie een specifieke doelstelling te bepalen voor de onderhandeling en sluiting van nieuwe kaderovereenkomsten inzake aan MVO-gerelateerde kwesties en de sociale partners aan te moedigen deze overeenkomsten te sluiten in het kader van hun nieuwe sectorspecifieke benadering van MVO; verzoekt de Commissie, en met name DG Werkgelegenheid, arbeidsnormen in MVO te integreren door in samenwerking met regeringen van derde landen proefprojecten met betrekking tot "fatsoenlijk werk" uit te voeren;

46. staat achter de mededeling van de Commissie getiteld "Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen" waarin staat dat "sociaal verantwoord ondernemen respect voor de wetgeving en de collectieve arbeidsovereenkomsten tussen sociale partners veronderstelt"; is van oordeel dat MVO een aanvulling moet vormen op, doch geenszins een vervanging moet zijn voor, wetgeving, collectieve onderhandelingen of dialoog met in vakbonden georganiseerde werknemers; is van mening dat bedrijven zich ertoe moeten verbinden hun MVO-beleid - en elementen daarvan zoals een jaarlijks bedrijfsverslag over de sociale en milieueffecten van hun activiteiten - met de werknemers en hun vertegenwoordigers te bespreken; is van mening dat een optioneel regelgevingskader voor EFA's moet worden goedgekeurd op grond van de mogelijke inhoud van een dergelijk kader, zoals beschreven in het werkdocument van de diensten van de Commissie over dat onderwerp;

47. Dringt er bij de EU en met name bij de Commissie op aan:

(1) ervoor te zorgen dat de thema's maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten in het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 deel uitmaken van de prioriteiten van de afzonderlijke financiële instrumenten; en tevens

(2) specifieke steun te ontwikkelen in het kader van het EIDM voor opleiding en algemene capaciteitsopbouw op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten voor maatschappelijke organisaties, NMI, mensenrechtenbeschermers, vakbonden en andere mensenrechtenorganisaties;

48. is ingenomen met het feit dat het bedrijfsleven de VN-topconferentie Rio+20 heeft benut om te pleiten voor een nieuwe globale conventie inzake de verantwoordelijkheid van bedrijven binnen het VN-systeem; is van oordeel dat de EU, hoewel het waarschijnlijk nog enkele jaren duurt voordat een dergelijke conventie wordt gerealiseerd, op constructieve wijze aan het debat moet deelnemen; is niettemin van mening dat dergelijke discussies beleidsmakers in de bedrijfs- en overheidswereld er niet van mogen weerhouden dringend over te gaan tot de tenuitvoerlegging van bestaande MVO-instrumenten; vestigt de aandacht op het feit dat er verschillende modellen bestaan met betrekking tot de vraag hoe nieuwe vormen van mondiale governance in verband met MVO tot stand kunnen komen in aanvulling op het VN-systeem, bijvoorbeeld door bevordering van de verspreiding van de OESO-richtsnoeren onder niet-lidstaten of via een afzonderlijk initiatief van gelijkgestemde overheden; roept de EU, de Commissie en de lidstaten op tot het ontwikkelen en promoten van specifieke voorstellen voor overeenstemming over een concrete en verifieerbare bijdrage van het bedrijfsleven aan de voorgestelde VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling na 2015;

Overheidsbeleid voor MVO

49. onderschrijft het standpunt, kenbaar gemaakt in het eerste verslag van het Multistakeholderforum van juni 2004, dat overheidsinstanties een belangrijke rol kunnen spelen door hun bindende en stimulerende functies aan te wenden om MVO te bevorderen, onder meer bij aanbestedingen voor overheidsopdrachten, en roept de lidstaten op deze inspanningen, via de Groep op hoog niveau en andere kanalen, een nieuw elan te geven;

50. dringt erop aan dat, wanneer de EU of haar lidstaten optreden als zakenpartner (bijv. in verband met openbare aanbestedingen, staatsbedrijven, joint ventures, exportkredietgaranties en grootschalige projecten in derde landen), zij de eerbiediging van de richtsnoeren en beginselen van de OESO en de VN als een prioriteit beschouwen en dit tot uiting laten komen in specifieke bepalingen die consequenties omvatten voor bedrijven die sociale, milieu- en mensenrechtennormen onmiskenbaar overtreden;

51. benadrukt hoe belangrijk het VN-raamwerk "Protect, Respect and Remedy" (beschermen, respecteren en herstellen) is, en is van mening dat er passende maatregelen moeten worden genomen om de drie pijlers hiervan, namelijk de taak van de overheid om tegen mensenrechtenschendingen te beschermen, de verantwoordelijkheid van ondernemingen om de mensenrechten te eerbiedigen, en de noodzaak van een doeltreffendere toegang tot rechtsmiddelen, ten uitvoer te kunnen leggen;

52. onderstreept dat Europese ondernemingen, hun dochterondernemingen en toeleveranciers, gezien hun gewicht in het internationale handelsverkeer, een fundamentele rol spelen in de mondiale bevordering en verspreiding van sociale en arbeidsnormen; erkent dat het vaak zinvoller is om klachten over EU-bedrijven die actief zijn in het buitenland ter plekke op te lossen; is ingenomen met de nationale contactpunten van de OESO als staatgebonden niet-wettelijke mechanismen die bij een breed scala aan zakelijke en mensenrechtengeschillen kunnen bemiddelen; dringt echter aan op grotere inspanningen van bedrijven voor het ontwikkelen van geschillenmechanismen die in overeenstemming zijn met de in de VN-richtsnoeren vervatte doeltreffendheidscriteria, en op aanvullende sturing op grond van gezaghebbende internationaal erkende beginselen en richtsnoeren, met name de onlangs bijgewerkte OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de tien beginselen van het United Nations Global Compact, de ISO-norm 26 000 voor maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties en de Tripartiete Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie over beginselen inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid;

53. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de internationale privaatrechtbepalingen uit de Brussel I-verordening te wijzigen, en met name het beginsel van noodbevoegdheid in te voeren; onderstreept dat verder moet worden gewerkt aan een doeltreffende toegang tot rechtsmiddelen voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen die voortvloeien uit handelingen van bedrijven buiten de EU, door de Brussel I- en Rome II-verordeningen te hervormen; pleit voor doeltreffende maatregelen om bestaande belemmeringen van de rechtsgang, zoals buitensporige proceskosten, weg te nemen via initiatieven zoals de ontwikkeling van minimumnormen voor collectieve beroepsprocedures en oplossingen voor het probleem van een "afzonderlijke rechtspersoonlijkheid" van bedrijven;

54. dringt aan op de ontwikkeling van doeltreffendere normen inzake transparantie en verantwoordingsplicht voor EU-technologiebedrijven met betrekking tot de uitvoer van technologieën die kunnen worden gebruikt om de mensenrechten te schenden of om de veiligheidsbelangen van de EU te schaden;

55. dringt aan op de toepassing van het "ken uw eindgebruiker"-beginsel om voor beter toezicht te zorgen en stroomopwaartse en stroomafwaartse mensenrechtenschendingen in toeleveringsketens en productie- of handelsstromen te voorkomen;

56. is van oordeel dat de lidstaten bedrijven verantwoordelijk moeten houden voor het goedkeuren van beginselen en proactief beleid, teneinde discriminatie en sociale uitsluiting tegen te gaan, gendergelijkheid te bevorderen en de grondrechten van iedereen te eerbiedigen;

57. verzoekt de Commissie en de lidstaten om, gezien de multistakeholderbenadering van MVO, te overwegen meer waarnemers de tweejaarlijkse bijeenkomsten van de groep deskundigen op hoog niveau te laten bijwonen, waaronder waarnemende vertegenwoordigers bestaande uit de twee rapporteurs van de relevante commissies van het Europees Parlement, vertegenwoordigers van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en de Internationale Arbeidsorganisatie, en telkens een aangewezen waarnemer namens het Europese bedrijfsleven, vakbonden en het maatschappelijk middenveld waarover overeenstemming moet worden bereikt door de coördinerende commissie van het Multistakeholderforum;

58. erkent dat de noodzaak om de EU-instellingen dichter bij de burgers van de Unie te brengen, zoals uiteengezet in de Verklaring van Laken van 2001, nog steeds actueel is; ondersteunt derhalve een officiële bestudering van het "Solidarité-voorstel" voor een interinstitutioneel programma voor menselijk potentieel in de EU-instellingen, teneinde de maatschappelijke betrokkenheid van personeel en stagiairs van de instellingen te bevorderen via vrijwillige humanitaire en positieve sociale activiteiten, zowel in het kader van personeelsopleiding als in de vorm van vrijwilligerswerk; benadrukt dat het voorgestelde programma kostenbesparend is, een hoge toegevoegde waarde biedt en helpt het beleid en de programma's van de EU te promoten en uit te voeren; roept alle lidstaten dringend op om vrijwilligerswerk van werknemers in hun nationale actieplannen op te nemen; dringt aan op de ondertekening van een "contract" via het Europees Ontwikkelingsfonds voor vrijwilligerscentra teneinde maatschappelijke organisaties in heel Europa bij de verwezenlijking van deze doelstelling te betrekken;

59. dringt er bij de bedrijven op aan om internationaal vrijwilligerswerk onder werknemers aan te moedigen, teneinde de synergie tussen de publieke en private sector met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking te bevorderen; vraagt de Commissie om dergelijke bedrijfsinitiatieven via het toekomstig Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening te steunen;

60. is van mening dat de lidstaten bedrijven moeten aansporen beleid te ontwikkelen en maatregelen te nemen ten aanzien van de noodzaak om het privé- en gezinsleven van al hun werknemers te eerbiedigen; is van mening dat deze beleidslijnen en maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het beginsel van gelijkheid en moeten resulteren in onderhandelingen over de duur en organisatie van arbeidstijden, loonniveaus, de beschikbaarheid van bepaalde praktische voorzieningen voor werknemers en flexibele arbeidsomstandigheden, met inbegrip van de aard van arbeidsovereenkomsten en de mogelijkheid van loopbaanonderbrekingen;

61. erkent dat in veel MVO-initiatieven sociale indicatoren achterblijven bij milieu-indicatoren voor wat betreft economische waardering en algemene specificiteit; is van mening dat, ondanks het handboek inzake sociale aanbestedingen, de EU zelf op dit gebied te terughoudend is geweest; dringt aan op een studie naar de "benutting van sociaal kapitaal" ten behoeve van een breed, door Europa geleid debat over het beter integreren van sociale effecten in duurzaam ondernemingsbeheer; ondersteunt de financiering van proefprojecten ter ontwikkeling van sociale indicatoren, sociale ratingbureaus en de uitvoering van sociale audits in een aantal lidstaten en bedrijfssectoren;

62. verwelkomt de erkenning van de rol die de aanbesteding van overheidsopdrachten moet spelen bij de bevordering van MVO in de praktijk, met inbegrip van de toegang tot scholing, gelijkheid, eerlijke handel, evenals de maatschappelijke integratie van kansarme werknemers en van mensen met een beperking, teneinde bedrijven te stimuleren om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te vergroten; is evenwel van mening dat het onduidelijk blijft in hoeverre opeenvolgende wijzigingen van de EU-aanbestedingsregels daadwerkelijk door overheidsinstanties ter hand zijn genomen en welke algehele effecten zijn bereikt in de zin van betere milieu- of sociale prestaties van bedrijven en bevordering van MVO; dringt aan op verder onderzoek en effectbeoordelingen om tot duidelijke aanbevelingen te komen, teneinde bedrijven begrijpelijke stimulansen te bieden; verzoekt in dit kader tevens een studie uit te voeren naar de toenemende praktijk van bedrijven om MVO-clausules in hun eigen private aankoopactiviteiten in te bouwen, d.w.z. in overeenkomsten tussen ondernemingen, en roept op tot het identificeren van goede praktijken op dit gebied;

63. steunt het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën en de sociale media om belangstellenden wereldwijd aan te moedigen actiever deel te nemen aan overleg tussen de verschillende belanghebbenden;

64. prijst de lidstaten voor hun grote inspanningen om nationale actieplannen inzake MVO te ontwikkelen en uit te voeren in overleg met nationale multistakeholderplatformen in tal van EU-landen; is evenwel bezorgdheid over het feit dat een groot aantal publieke beleidsmaatregelen nog geen significante, zichtbare effecten heeft gehad ten aanzien van de bevordering van MVO; dringt aan op meer onderzoek naar en evaluatie van publieke beleidsmaatregelen die verband houden met MVO op Europees niveau; roept de Commissie op om zelf het goede voorbeeld als verantwoordelijk werkgever te geven door haar eigen MVO-rapport overeenkomstig het supplement voor de publieke sector van het GRI openbaar te maken, het personeel van de Commissie "gepast verlof" te geven om zich op initiatieven voor vrijwilligerswerk van werknemers te richten, en het gebruik van pensioenfondsbeleggingen volgens ethische criteria te herzien;

65. dringt er op aan dat het Europees Jaar van het burgerschap 2013 een specifiek onderdeel over burgerschap van bedrijven omvat, waarbij ondernemers en zakenmensen worden aangemoedigd om deel te nemen aan bestaande MVO-initiatieven in de lidstaten en om op EU-niveau het concept van een "goede bedrijfsburger" te bevorderen en te ontwikkelen;

66. is verheugd over het voornemen van de Commissie om in haar nieuwe prijzenprogramma voort te bouwen op bestaande praktijken op dit gebied; is van mening dat de prijzen MVO kunnen stimuleren, maar alleen als winnaars daadwerkelijk een voorbeeld van beste praktijken representeren op nationaal, Europees en wereldwijd niveau; verzoekt de Commissie een onafhankelijk panel van deskundigen samen te stellen om dit te beoordelen en het programma zowel dit jaar als de komende jaren permanent te controleren; dringt erop aan dat de publiciteit rondom de prijzen de echte complexiteit van de desbetreffende uitdagingen weerspiegelt en de nadruk legt op lering voor alle bedrijven en niet uitsluitend de winnaars;

67. acht het van essentieel belang dat de Commissie de aangekondigde gemeenschappelijke op de levenscycluskosten gebaseerde methode om milieuprestaties te meten, zo snel mogelijk ontwikkelt; is van mening dat een dergelijke methode nuttig zou zijn om zowel de transparantie van bedrijfsinformatie als de beoordeling door de overheid van de milieuprestaties van bedrijven te bevorderen;

68. roept de Commissie op haar inspanningen te intensiveren om, in haar werkprogramma, met nieuwe voorstellen te komen om lacunes in het bestuur met betrekking tot internationale MVO-normen aan te pakken, zoals aanbevolen in de op haar verzoek uitgevoerde "Edinburgh-studie";

69. verzoekt de lidstaten actie te ondernemen om de effectiviteit van het MVO-beleid te versterken door bijvoorbeeld het belonen van verantwoord gedrag van ondernemingen in de vorm van stimulansen voor investeringsbeleid en toegang tot overheidsinvesteringen;

70. prijst de plannen van de Commissie om initiatieven te ontplooien op het gebied van verantwoorde productie en consumptie; is van oordeel dat de EU kan voortbouwen op de ervaring die is opgedaan met MVO-initiatieven inzake specifieke opleiding en capaciteitsopbouw voor inkopers in bedrijven; is van mening dat het geplande initiatief inzake transparantie een belangrijke drijfveer kan vormen voor de ethische consumentenbeweging; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te overwegen of het haalbaar en wenselijk is om een Europees sociaal keurmerk te introduceren voor alle bedrijven die MVO toepassen, teneinde hun inspanningen zichtbaarder te maken voor consumenten en investeerders, en om, door voort te bouwen op bestaande keurmerkinitiatieven, voortdurend de bottom-upsamenwerking te bevorderen onder de auspiciën van de internationale alliantie voor accreditering en etikettering op sociaal en milieugebied (ISEAL); stelt voor dat ondernemingen met een dergelijk keurmerk regelmatig worden gecontroleerd voor wat betreft de naleving van de in het keurmerk vastgelegde sociale bepalingen op het gebied van MVO;

Verbinden van maatschappelijk verantwoord beleggen en bekendmaking

71. wijst erop dat de vraag van institutionele investeerders een belangrijke stimulans voor maatschappelijk en duurzaam verantwoord investeren blijft, maar dat de nadruk niet primair op milieuaspecten moet blijven liggen; merkt in dit verband op dat bekendmaking aan investeerders en consumenten een belangrijke motor is voor MVO en dat deze bekendmaking moet zijn gebaseerd op gemakkelijk toepasbare en meetbare sociale en milieubeginselen; is verheugd over de stappen van de Commissie om samen met de investeerdersgemeenschap aan MVO-kwesties te werken; dringt erop aan dat deze samenwerking stevig wordt gegrondvest op steun voor de VN-beginselen inzake verantwoord investeren en het beginsel van geïntegreerde verslaglegging;

72. merkt op dat begunstigden van langertermijninvesteerders, zoals pensioenfondsen, belang hebben bij duurzame rendementen en verantwoord gedrag van ondernemingen; acht het van belang dat de stimulansen voor investeringsagenten effectief worden afgestemd op de belangen van de begunstigden en dat deze niet beperkt blijven tot een nauwe interpretatie van die belangen, waarbij alleen wordt gekeken naar het maximaliseren van de kortetermijnrendementen; onderschrijft een rechtskader ter ondersteuning van deze doelstelling; is verheugd dat de Commissie voorstellen uitwerkt over langetermijninvesteringen en over corporate governance aan de hand waarvan deze vraagstukken kunnen worden aangepakt;

73. ondersteunt het voornemen van de Commissie een voorstel in te dienen over de bekendmaking van niet-financiële informatie door bedrijven; is ingenomen met het feit dat dit voorstel wordt gebaseerd op een brede openbare raadpleging en op een reeks workshops met relevante belanghebbenden; waarschuwt dat het gebruik van de term 'niet-financieel' de zeer reële financiële gevolgen voor ondernemingen van sociale, milieu- en mensenrechteneffecten, niet mag verhullen; is van mening dat dit voorstel de EU in de gelegenheid stelt om Europese ondernemingen aan te bevelen de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten toe te passen en te voldoen aan de normen inzake geïntegreerde verslaglegging zoals die momenteel worden ontwikkeld door de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC); benadrukt dat eventuele oplossingen flexibel moeten zijn en geen buitensporige administratieve lasten en kosten met zich mee mogen brengen, met name niet voor bedrijven met minder dan 500 werknemers; is van mening dat een "naleven of motiveren"-regeling ("comply or explain") een nuttig instrument zou zijn;

74. wijst erop dat de geloofwaardigheid van ondernemingsactiviteiten zou worden vergroot indien de beoordeling van de sociale verslaglegging door een extern instituut plaatsvindt;

Het vooruithelpen van MVO

75. steunt een verdere leidinggevende rol van het Europees Multistakeholderforum bij de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de voorstellen die zijn opgenomen in de mededeling van de Commissie; herinnert eraan dat MVO in Europa op veel grotere schaal zou kunnen worden verspreid, indien het beter wordt afgestemd op kmo´s; verzoekt alle deelnemers de werkzaamheden van het forum op een flexibele, ruimdenkende manier tegemoet te treden met de bereidheid om tot consensus te komen, overeenkomstig de ware geest van MVO;

76.  wijst er nogmaals op dat de vakbondsrechten en -vrijheden en de vertegenwoordiging van democratisch gekozen representatieve werknemersorganen centraal staan in iedere MVO-strategie; prijst het uitgebreide EU-kader voor sectorale en sectoroverschrijdende socialedialoogstructuren en roept op tot volledige en actieve raadpleging en betrokkenheid van representatieve organisaties en vakbonden, met name bij de ontwikkeling en uitvoering van en het toezicht op MVO-processen en -structuren van bedrijven, waarbij in een oprecht partnerschap wordt samengewerkt met werkgevers; verzoekt de Commissie om vakbonden en werknemersvertegenwoordigers, die cruciale actoren zijn, uitdrukkelijk als partners te betrekken bij de dialoog over MVO-gerelateerde onderwerpen, naast ondernemingen en andere belanghebbenden; is van oordeel dat de sociale partners een belangrijke rol kunnen vervullen bij de bevordering van maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en stelt vast dat MVO bijdraagt aan de sociale dialoog en deze faciliteert;

77. dringt erop aan in het MVO-beleid specifieke maatregelen op te nemen tegen onwettige praktijken met zwarte lijsten waarmee werkers van de arbeidsmarkt worden geweerd, vaak wegens hun vakbondslidmaatschap en -activiteiten of hun rol als personeelsvertegenwoordiger in gezondheids- en veiligheidskwesties;

78. dringt erop aan dat bedrijven waarvan is aangetoond dat zij werknemers op een zwarte lijst zetten of mensenrechten en arbeidsnormen schenden, geen EU-subsidies en -financiering mogen ontvangen en niet mogen deelnemen aan aanbestedingen voor andere overheidsopdrachten op EU-, nationaal of ander overheidsniveau;

79. merkt op dat MVO-beleid niet alleen door de hoofdonderneming of -aannemer moet worden nageleefd, maar ook door de onderaannemers of toeleveringsketens waarvan gebruik wordt gemaakt, ongeacht of het levering van goederen, werknemers of diensten betreft en of de activiteiten in de EU of in een derde land plaatsvinden, waarbij wordt gezorgd voor gelijke concurrentievoorwaarden op grond van een rechtvaardig loon en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, en waarbij vakbondsrechten en -vrijheden worden gewaarborgd;

80. onderschrijft de richtlijn van de Commissie over minimumnormen voor slachtoffers en dringt erop aan dat in het MVO-beleid van bedrijven in de desbetreffende sectoren (zoals reizen, verzekeringen, huisvesting en telecommunicatie) positieve en praktische strategieën en constructies worden opgenomen ter ondersteuning van slachtoffers van een misdrijf en hun gezinnen gedurende een crisis, en dat specifiek beleid wordt ontwikkeld voor werknemers die het slachtoffer van een misdrijf worden, of dat nu op het werk of erbuiten is;

81. deelt de mening dat er geen "one size fits all"-benadering van MVO kan bestaan, maar erkent dat een overvloed aan verschillende MVO-initiatieven weliswaar bewijst dat het belang van MVO-beleid wordt onderkend, doch extra kosten met zich mee kan brengen, een belemmering kan vormen voor de tenuitvoerlegging ervan en het vertrouwen en de rechtvaardigheid kan ondermijnen; is van mening dat er bij de tenuitvoerlegging van MVO-richtsnoeren voldoende speelruimte moet bestaan voor de specifieke eisen van de afzonderlijke lidstaten en regio´s, met speciale aandacht voor de capaciteit van kmo´s; verwelkomt niettemin de actieve samenwerking van de Commissie, het Parlement en de Raad met andere internationale organen teneinde op de lange termijn een fundamentele convergentie van MVO-initiatieven te verwezenlijken, de uitwisseling en bevordering van goede bedrijfspraktijken met betrekking tot MVO, alsook de bevordering van de in de internationale ISO norm ISO 26 000 vastgelegde richtsnoeren, teneinde tot één allesomvattende, coherente en transparante definitie van MVO te komen; dringt er bij de Commissie op aan een doeltreffende bijdrage te leveren aan de begeleiding en coördinatie van het beleid van de EU-lidstaten om aldus het risico dat er als gevolg van divergente benaderingen extra kosten ontstaan voor in meerdere lidstaten actieve ondernemingen, zo veel mogelijk te beperken;

82. is van oordeel dat de veronderstelling dat MVO een "luxegoed" is dat alleen in tijden van voorspoed door bedrijven wordt gesteund definitief is weerlegd door de toenemende toepassing van MVO door het bedrijfsleven; is van mening dat dit een achterhaalde aanname was waarbij het belang van reputatie en de mate van externe risico's voor de winstgevendheid van moderne bedrijven over het hoofd werden gezien; roept alle Europese beleidsmakers op om op hun beurt MVO op alle niveaus van economisch beleid te integreren en de rol van MVO in de Europa 2020-strategie te versterken;

83. onderstreept dat MVO moet gelden voor de gehele toeleveringsketen overal ter wereld, met inbegrip van alle niveaus van onderaanneming, en dat er, ongeacht of het gaat om levering van goederen, werknemers of diensten, bepalingen in moeten worden opgenomen om de bescherming ook voor migrerende, uitgezonden en gedetacheerde werknemers te laten gelden; benadrukt tevens dat MVO moet zijn gebaseerd op eerlijke beloning en behoorlijke arbeidsomstandigheden, terwijl de vakbondsrechten en –vrijheden moeten worden gewaarborgd; is van mening dat het begrip ‘verantwoord toeleveringsbeheer’ nader moet worden uitgewerkt als mechanisme voor de bevordering van MVO;

84. prijst de inspanningen van bepaalde business schools om MVO te bevorderen, maar erkent dat zij slechts een minderheid vormen; verzoekt de groep op hoog niveau en de lidstaten om, in samenwerking met de Commissie en, indien van toepassing, universiteiten, manieren uit te werken om MVO, verantwoord beheer en verantwoord burgerschap te integreren in het onderwijs en in beroepsopleidingen met betrekking tot bedrijfsbeheer, om zo MVO tot een sleutelelement van strategisch bedrijfsbestuur te maken en het concept van duurzame consumptie te bevorderen; is van mening dat ook kinderen moeten worden betrokken bij regelingen voor jonge ondernemers; roept de Commissie op om verdere financiële steun beschikbaar te stellen voor onderwijs- en opleidingsprojecten met betrekking tot MVO in het kader van de EU-programma´s "Een leven lang leren" en "Jeugd in actie";

85. herhaalt dat MVO toepasbaar moet zijn voor alle ondernemingen met het oog op eerlijke en gelijke concurrentievoorwaarden; wijst er evenwel op dat de manier waarop mijnbouwondernemingen in ontwikkelingslanden te werk gaan, noopt tot een aanpak die niet alleen op vrijwilligheid is gebaseerd; onderstreept dat investeringen van oliebedrijven in Nigeria een goede illustratie vormen van de beperkingen van MVO zoals er op dit moment invulling aan wordt gegeven, waarbij ondernemingen hebben nagelaten MVO-initiatieven te nemen om duurzame bedrijfspraktijken tot stand te brengen of om bij te dragen aan de ontwikkeling van hun gastlanden; geeft zijn volledig steun aan het wetgevingsvoorstel voor een rapportageplicht van land tot land overeenkomstig de normen van het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (Extractive Industries Transparency Initiative), waarbij verkopen en winsten, evenals belastingen en inkomsten moeten worden gemeld, om corruptie tegen te gaan en belastingontwijking te voorkomen; vraagt de Europese mijnbouwondernemingen die in ontwikkelingslanden actief zijn het goede voorbeeld te geven op het punt van maatschappelijke verantwoordelijkheid en de bevordering van behoorlijke arbeid;

86. dringt aan op normen op EU-niveau inzake de eerbiediging van mensenrechten en het zorgvuldigheidsbeginsel met betrekking tot de toeleveringsketens, die onder meer moeten voldoen aan de zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor verantwoorde toeleveringsketens van mineralen uit risicovolle en conflictgebieden, en die onder andere gericht moeten zijn op terreinen waar de kans op potentiële negatieve of positieve effecten op de mensenrechten het hoogst is, bijvoorbeeld mondiale en lokale leveringsketens, conflictmineralen, uitbesteding en landroof, en regio´s waar het arbeidsrecht en de bescherming van werknemers ontoereikend zijn of waar producten worden geproduceerd die gevaarlijk zijn voor het milieu en de volksgezondheid; is ingenomen met de reeds door de EU opgezette programma's, met name het programma voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT), en ondersteunt particuliere initiatieven zoals het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI);

87. vraagt de Commissie om verdere initiatieven te ontplooien ter ontsluiting en versterking van het MVO-potentieel om de klimaatverandering tegen te gaan (door het te koppelen aan hulpbronnen- en energie-efficiëntie), bijvoorbeeld met betrekking tot de procedures die ondernemingen hanteren om hun grondstoffen in te kopen;

88. onderstreept dat EU-hulp aan regeringen van derde landen bij de invoering van sociale en milieuregelgeving en werkzame inspectieregelingen een noodzakelijke aanvulling vormt op de inspanningen om het door het Europese bedrijfsleven betrachte MVO wereldwijd uit te dragen;

89. is van oordeel dat de regeringen van de lidstaten de EIB moeten vragen een clausule met betrekking tot MVO in haar overeenkomsten op te nemen;

90. verzoekt de Commissie MVO in multilaterale fora te bevorderen door steun te geven aan nauwere samenwerking tussen de WTO en andere multilaterale gremia die zich met MVO bezighouden, zoals de IAO en de OESO;

91. dringt erop aan een stelsel van transnationale juridische samenwerking op te zetten tussen de EU en derde landen die bilaterale handelsovereenkomsten ondertekenen, om ervoor te zorgen dat slachtoffers van inbreuken op sociale of milieuwetgeving, of van het in gebreke blijven bij de inachtneming van MVO-regels, door multinationals en hun dochterbedrijven effectief toegang tot de rechter hebben in het land waar de inbreuk heeft plaatsgevonden, en steunt internationale juridische procedures die het mogelijk maken om, in voorkomend geval, overtredingen van de wettelijke regels door ondernemingen te bestraffen;

92. benadrukt dat nieuwe technologieën reeds in de onderzoeks- en ontwikkelingsfase moeten worden beoordeeld voor wat betreft hun effect op de mensenrechten, en dringt erop aan in dergelijke beoordelingen ook scenariostudies op te nemen en na te denken over normen voor het integreren van mensenrechten in het ontwerp van deze technologieën (mensenrechten 'by design');

93. merkt op dat MVO een mechanisme is waarmee werkgevers hun werknemers en plaatselijke gemeenschappen in ontwikkelingslanden kunnen ondersteunen, dat eerbiediging van de MVO-beginselen en van arbeidsnormen die landen kan helpen de vruchten te plukken van meer internationale handel, en dat MVO ervoor kan zorgen dat winsten eerlijk worden verdeeld, met het oog op de totstandbrenging van duurzame economische en sociale welvaart, en de bestrijding van armoede, met name in tijden van financiële crises;

94. moedigt de EU aan een actieve rol te spelen bij het geven van voorlichting over de bijdrage die het bedrijfsleven kan leveren aan de samenleving door middel van MVO op het gebied van cultuur, onderwijs, sport en jeugdzaken;

95.  moedigt mediabedrijven aan om transparante journalistieke normen in hun MVO-beleid op te nemen, met inbegrip van waarborgen voor bronbescherming en de rechten van klokkenluiders;

96. roept de Commissie op om gevestigde, goed werkende MVO-initiatieven veilig te stellen door een MVO-test in te voeren waarmee het effect van toekomstige wetgevings- en administratieve initiatieven op MVO-maatregelen wordt beoordeeld, en om relevante resultaten in aanmerking te nemen bij het opstellen van voorstellen;

97. verwelkomt, met het oog op de duurzaamheid, verplichtingen voor marktdeelnemers en verzoekt de Commissie MVO-initiatieven te volgen en te evalueren;

98. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

TOELICHTING

In de meest recente mededeling van de Commissie inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), wordt MVO opgenomen in het Europese denken, binnen een beleidsterrein waarop het Europees Parlement een bepalende rol heeft gespeeld. Deze mededeling betekent een belangrijke stap vooruit als reactie op de dialoog met het Parlement en de belanghebbenden die betrokken zijn in het MVO-debat sinds de vorige mededeling.

In deze ontwerpresolutie van het Parlement wordt de nieuwe nadruk die wordt gelegd op Europese steun voor wereldwijde MVO-initiatieven positief ontvangen, alsook de hernieuwde steun voor een multistakeholderbenadering, een definitie die een weerspiegeling is van de consensus op mondiaal niveau, en een veel actievere ondersteunende rol voor de Europese Commissie zelf.

Ik ben van mening dat de mededeling constructief is, toekomstgericht en afgestemd op ontwikkelingen op het vlak van MVO in Europa en de wereld. De mededeling vormt een stevige basis voor toekomstige maatregelen, en het Europees Parlement wordt gevraagd zijn brede steun uit te spreken.

Mijn verslag heeft tot doel een eigen bijdrage te leveren aan het debat door sommige van de ideeën in de mededeling uit te werken en door enkele mogelijke lacunes te identificeren.

Een duurzaam herstel

In de eerste plaats wordt het debat inzake MVO in de context van de huidige economische crisis geplaatst. Er wordt beargumenteerd dat MVO onmisbaar is om het vertrouwen in bedrijven te herstellen en een duurzaam economisch herstel mogelijk te maken.

Hoewel het passend is zich te behoeden voor beschuldigingen van "greenwashing", moet MVO worden beschouwd als kans en niet als bedreiging voor het concurrentievermogen van bedrijven. Het vormt eveneens een onderdeel van Europa's eigen "sociale vergunning" om groei door handel na te streven.

Kortetermijndenken in Brussel waarbij enkel wordt gekeken naar de transparantie, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de financiële markten op zich zou eveneens zorgen voor een herhaling van de fouten waarvan de verantwoordelijken voor de ineenstorting van de banksector worden beschuldigd.

Het cruciale engagement om te zorgen voor een koolstofarme toekomst voor de Europese en mondiale economie kan niet worden opgegeven. Duurzame bedrijven kunnen enkel werken binnen een duurzame economie.

Bijgevolg worden verantwoordelijke bedrijven er in mijn verslag toe opgeroepen blijk te geven van hun actieve inzet om de sociale gevolgen van de crisis te temperen door middel van een aantal voorgestelde maatregelen op het vlak van MVO: het scheppen van banen voor jongeren, gezondheid op het werk, de duurzaamheid van pensioenen, bevordering van een leefbaar loon, het aanpakken van uitbuitende arbeidspraktijken in de toeleveringsketens van bedrijven en de bevordering van nieuwe markten voor vanuit sociaal oogpunt nuttige en milieuvriendelijke producten en diensten.

Toepassing van mondiaal MVO

Een tweede prioriteit in het verslag is de ontwikkeling van concrete ideeën om de intentie van de Commissie om mondiale MVO-initiatieven beter ten uitvoer te leggen te helpen vertalen. Naar mijn mening kan de door de Commissie in 2006 beloofde voorbeeldfunctie op het vlak van MVO in 2012 beter worden verwezenlijkt door te opteren voor een globale aanpak die gericht is op Europese bedrijven die actief zijn op globale markten.

Ik beveel de Europese Commissie aan een algemeen verslag op te stellen over de tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten, terwijl de lidstaten hun eigen tenuitvoerlegging kunnen verbeteren door middel van collegiale toetsing, wat reeds de norm is in het kader van de beoordeling van het mensenrechtenbeleid. Het is tevens tijd om de gevoelige kwestie van extraterritoriale rechtsmacht aan te pakken, met betrekking tot misbruik op de arbeidsmarkt of bredere schendingen van de mensenrechten door Europese bedrijven in derde landen waar de toegang tot de rechter beperkt is.

In het verslag wordt eveneens vermeld dat de Commissie een veel actievere rol moet spelen bij de tenuitvoerlegging van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, door deze te vermelden in handels- en investeringsovereenkomsten, financiële steun te leveren voor capaciteitsopbouw, klachten met betrekking tot vermeende schendingen te ondersteunen, de financiële steun voor bedrijven afhankelijk te stellen van de eerbiediging van de richtsnoeren, en door wereldwijd meer landen te overtuigen te tekenen.

In het verslag wordt eveneens het belang erkend van transparantie en geïntegreerde verslaglegging inzake duurzaamheid als belangrijke stimulansen voor MVO. De opname van het initiatief voor wereldwijde rapportage, de toonaangevende methodologie die wordt gebruikt door bedrijven in de hele wereld voor verslaglegging inzake duurzaamheid, wordt krachtig ondersteund. In het verslag wordt het geplande Commissievoorstel op dit gebied eveneens gesteund, maar dit moet voorstel moet in overeenstemming zijn met de doelstelling van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad, namelijk om geïntegreerde verslaglegging de wereldwijde norm te maken tegen het einde van het decennium.

In het verslag wordt het voornemen van de Commissie om de dialoog aan te gaan met investeerders gesteund, met name voor de bevordering van de VN-beginselen inzake verantwoord beleggen, en ik stel de lancering voor van een nieuw EU-initiatief inzake de bevordering van "relatief belang".

In het verslag wordt ook actieve EU-steun aanbevolen voor het op initiatief van de ondernemingen gedane voorstel voor een VN-Verdrag inzake de verantwoordelijkheid van bedrijven, ingediend tijdens de Rio+20 Wereldtop over Duurzame Ontwikkeling eerder dit jaar. Ik steun de bevordering van MVO in het kader van het proces van doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, geformuleerd in het slotdocument van de bijeenkomst.

De multistakeholderbenadering

Het Europees Parlement wordt eveneens gevraagd de bijzondere aard van de EU-beleidsvorming inzake MVO te erkennen. Er worden ideeën ontwikkeld om beroep te doen op het conventionele sociale overleg, bijvoorbeeld door een doelstelling vast te stellen voor nieuwe kaderovereenkomsten op het vlak van MVO en door proefprojecten te financieren met Europese vakbonden op het vlak van "waardig werk".

Het Europees Parlement wordt expliciet gevraagd de functionering en ontwikkeling van het Multistakeholderforum te ondersteunen, ook door middel van de in de mededeling voorgestelde sectorgebonden initiatieven. Ik stel bijkomende initiatieven voor met betrekking tot ICT en de particuliere beveiligingssector. Nieuwe "praktijkgemeenschappen" met meerdere belanghebbenden worden eveneens gesteund.

Er wordt gevraagd om meer betrokkenheid van andere belanghebbenden door de groep op hoog niveau van de lidstaten, en er dient eveneens meer aandacht te worden besteed aan MVO door de directoraten-generaal Milieu en Buitenlandse Betrekkingen van de Commissie.

Combinatie van openbaar en particulier – "De slimme combinatie"

In het verslag wordt meer nadruk gevraagd op de gevolgen van overheidsbeleid op MVO. Dit moet de tenuitvoerlegging omvatten van de aanbevelingen die zijn opgenomen in de door de Commissie gevraagde "Edinburgh-studie" inzake lacunes in het bestuur, alsook de erkenning van de noodzaak concrete resultaten te boeken op het vlak van de toepassing van sociale indicatoren, met name in het kader van openbare aanbestedingen.

De Europese Commissie wordt verzocht een leidinggevende rol te vervullen door zelf te voldoen aan de normen voor verslaglegging inzake duurzaamheid, haar eigen pensioeninvesteringen op een ethische manier te beheren en vrijwilligers onder personeel van de Commissie te steunen.

In het verslag wordt het verband tussen de verantwoordelijkheid van bedrijven en corporate governance opnieuw bevestigd, en wordt het gebruik van "stewardship codes" en verplichtingen van directeuren om MVO te bevorderen en op te nemen in de algemene bedrijfsstrategie gesteund.

Ook wordt echter het blijvende belang van complementariteit van private en vrijwillige maatregelen benadrukt, met name door te pleiten voor de voordelen van de ondersteuning van het beginsel van convergentie bij dergelijke initiatieven. Het is veel beter vrijwillige samenwerking te bevorderen dan nieuwe verplichte initiatieven met betrekking tot sociale keurmerken te lanceren.

Samen is dit, in het kader van de VN-richtsnoeren, beter bekend als de "slimme combinatie" van regelgevingsgebonden en vrijwillige benaderingen, en het zou inderdaad slim zijn als de EU opteert voor dezelfde benadering.

De weg vooruit

Een brede waaier aan andere in de mededeling voorgestelde maatregelen wordt ondersteund. Ik stel voor extra nadruk te leggen op het integreren van MVO in het onderwijsprogramma van business schools, MVO te bevorderen in kleine bedrijven door middel van de clusterbenadering en een controle in te voeren om ervoor te zorgen dat geplande MVO-prijzen voldoen aan de Europese en mondiale beste praktijken.

Tot slot ben ik ervan overtuigd dat de nadruk met betrekking tot MVO moet worden verlegd van proces naar resultaat. De in de mededeling opgenomen bewering dat een aanzienlijke schaalvergroting van MVO van essentieel belang is, is volkomen terecht. Initiatieven inzake ondernemend burgerschap als onderdeel van het Europees Jaar 2013, het onderzoeken van de cumulatieve effecten van MVO bij de aanpak van sociale en milieuproblemen om het urgente karakter van de uitdagingen te benadrukken, en een voorstel voor een nieuw "contract" met het maatschappelijk middenveld zijn enkele van de ideeën die in het verslag worden aanbevolen, en die met personen binnen en buiten het bedrijfsleven moeten worden verwezenlijkt.

Als MVO, zoals de Commissie terecht opmerkt, de verantwoordelijkheid is van de bedrijven voor hun impact op de samenleving, dan is het impact waar de bedrijven en de samenleving samen naar moeten streven.

ADVIES van de Commissie juridische zaken (*) (18.12.2012)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel
(2012/2097(INI))

Rapporteur voor advies: Raffaele Baldassarre

SUGGESTIES

De Commissie juridische zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  onderstreept de wederzijdse voordelen van partnerschap tussen het bedrijfsleven en de maatschappij met het oog op de verbetering van het onderzoek naar gedeelde strategieën en de uitwisseling van gemeenschappelijke kennis en verwachtingen; ondersteunt daarom ten volle de toezegging van de Commissie om een multilateraal platform te creëren voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat het partnerschap tussen het bedrijfsleven en de maatschappij met betrekking tot de belangrijkste sociale kwesties en milieuaangelegenheden moet verbeteren; wijst erop dat maatschappelijk verantwoord ondernemen wettelijke randvoorwaarden noodzakelijk kunnen zijn en dat vrijwillige maatregelen de bestaande voorschriften ter bescherming van de werknemers, de efficiënte controle op de naleving ervan en eventuele sancties kunnen aanvullen, maar nooit de plaats ervan kunnen innemen;

2.  uit haar bezorgdheid over de gevolgen van de economische crisis voor de arbeidsorganisatie; verzoekt de Commissie, in nauwe samenwerking met de sociale partners, de multilaterale platformen te gebruiken als een aanvullende maatregel om het zoeken naar duurzame oplossingen met betrekking tot de volstrekte naleving van de rechten van de werknemers betreffende gelijke behandeling, arbeidstijden en arbeidsonzekerheid te bevorderen;

3.  onderschrijft de opmerking in de mededeling van de Commissie dat maatschappelijk verantwoord ondernemen onverkort respect voor de wetgeving en de collectieve arbeidsovereenkomsten tussen sociale partners veronderstelt; wijst er voorts op dat maatschappelijk verantwoord ondernemen noodzakelijkerwijs inhoudt dat er goede betrekkingen met de vakbonden worden onderhouden, dat de vakbondsrechten geëerbiedigd worden, dat de werknemers en hun vertegenwoordigers te allen tijde geïnformeerd worden en dat zij hun inbreng in de besluitvorming van de onderneming hebben;

4.  wijst erop dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een onderneming mede moet worden beoordeeld aan de hand van het gedrag van haar toeleveranciers en eventuele onderaannemers;

5.  wijst op de strategische rol van de kmo's, die de verspreiding van maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen vergemakkelijken dankzij de nauwe betrokkenheid bij de sector waarin zij operationeel zijn; vraagt de Commissie om, in overleg met de nationale autoriteiten en de multilaterale platformen, sectorale samenwerkingsverbanden tussen kmo's te ontwikkelen, die hen in staat stellen sociale en milieuproblemen op een collectieve manier aan te pakken;

6.  benadrukt het belang van de ontwikkeling van een EU-beleid inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen dat complementair is aan de ontwikkeling van internationale voorschriften, om uiteenlopende interpretaties en mogelijke concurrentiële voor- of nadelen op nationaal of internationaal niveau te vermijden;

7.  dringt er bij de bedrijven op aan om internationaal vrijwilligerswerk onder werknemers te bevorderen teneinde de synergie tussen de publieke en private sector met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking te vereenvoudigen; vraagt de Commissie om de bedrijfsinitiatieven te steunen via het toekomstig Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening;

8.  verzoekt de Commissie en met name DG Justitie voorstellen in te dienen betreffende de extraterritoriale rechtsmacht voor EU-rechtbanken voor gevallen van schending van de mensenrechten door in de EU gevestigde bedrijven of hun dochterondernemingen, onderaannemers of handelspartners;

9.  acht het belangrijk dat grote ondernemingen in de praktijk en in hun beleid een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid aan de dag leggen; dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan er telkens weer op te wijzen hoe belangrijk het is dat MVO in de studieprogramma's wordt opgenomen, in het bijzonder aan business- en managementscholen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

18.12.2012

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

12

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Raffaele Baldassarre, Sebastian Valentin Bodu, Françoise Castex, Marielle Gallo, Klaus-Heiner Lehne, Alajos Mészáros, Bernhard Rapkay, Evelyn Regner, Rebecca Taylor, Cecilia Wikström, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

József Szájer

ADVIES van de Commissie buitenlandse zaken (5.12.2012)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel
(2012/2097(INI))

Rapporteur voor advies: Andrzej Grzyb

SUGGESTIES

De Commissie buitenlandse zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  juicht het toe dat in de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 betreffende maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van een nieuwe definitie wordt benadrukt dat de naleving van geldend recht en collectieve overeenkomsten een voorwaarde is voor verantwoord handelen en dat ter verduidelijking van het noodzakelijke kader voor de verantwoordelijkheid van ondernemingen de eis wordt gesteld dat bedrijven aandacht voor "mensenrechten, consumentenbelangen en sociale, ethische en milieukwesties in hun bedrijfsactiviteiten en kernstrategie integreren in nauwe samenwerking met hun stakeholders"; wijst er met klem op dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen zich ook moet uitstrekken tot hun handelen tegenover en in derde landen;

2.  is ingenomen met de inspanningen van de Europese Unie en de lidstaten om hun beleid in overeenstemming te brengen met de in 2011 herziene OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten[1], en benadrukt dat deze inspanningen, met name op het gebied van de mondiale economische bedrijvigheid, nog niet hebben geleid tot voldoende betrokkenheid bij de naleving van de relevante sociale, milieu- en mensenrechtennormen en de toetsing daarvan;

3.  onderstreept dat het van groot belang is om bij de evaluatie van het maatschappelijk verantwoord ondernemen van een bedrijf de gehele leveringsketen in aanmerking te nemen; acht het van essentieel belang over doeltreffende en transparante indicatoren te beschikken voor de systemische meting van de precieze effecten van het handelen van ondernemingen;

4.  benadrukt dat alle 27 lidstaten vaart moeten maken met de herziening van hun nationale actieplannen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, en met de ontwikkeling van nationale plannen voor de tenuitvoerlegging van de relevante OESO-richtlijnen en VN-richtsnoeren, die uiterlijk in december 2013 gereed moeten zijn; is van oordeel dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze plannen worden opgesteld met medewerking van alle betrokken belanghebbenden, waaronder ngo's, het maatschappelijk middenveld, vakbonden, werkgeversorganisaties en nationale mensenrechteninstellingen; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat er gemakkelijker profijt kan worden getrokken van de ervaringen van de lidstaten die dit proces momenteel ondergaan; moedigt de lidstaten aan voort te bouwen op de in de ISO-norm 26000 vervatte richtsnoeren, de meest recente versie van het Global Reporting Initiative en de door de Europese Groep van nationale mensenrechteninstellingen ontwikkelde begeleiding;

5.  onderstreept dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen binnen de EU en in derde landen moet worden uitgebreid tot terreinen als de arbeidsorganisatie, de kwaliteit van banen, gelijke kansen, maatschappelijke integratie, de bestrijding van discriminatie en permanente bijscholing;

6.  dringt aan op grotere beleidscoherentie op EU-niveau door openbare aanbestedingen, exportkredieten, goed bestuur, concurrentie, ontwikkeling, handel, investeringen en andere beleidsterreinen en overeenkomsten in overeenstemming te brengen met de sociale, milieu- en mensenrechtennormen die zijn verankerd in de desbetreffende richtsnoeren en beginselen van de OESO en de VN; pleit in dit verband zowel voor samenwerking met de vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en consumenten als voor het opvolgen van relevant advies van de NMI, zoals het verslag over mensenrechten en aanbestedingen dat de Europese Groep van nationale mensenrechteninstellingen bij de Commissie heeft ingediend; verzoekt om een betekenisvolle en adequate effectbeoordeling van wetgevingsvoorstellen om eventuele incoherentie met de VN-richtsnoeren tijdig op te sporen, en dringt aan op coördinatie met de werkgroep voor het bedrijfsleven en de mensenrechten van de VN om verschillende en tegenstrijdige interpretaties van de VN-richtsnoeren te vermijden; erkent de waarde van het VN-mensenrechtenkader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen; herinnert tegelijkertijd aan de belangrijke rol van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met inbegrip van artikel 16, waarin het fundamentele recht op ondernemerschap wordt gewaarborgd; meent dat dit recht naar behoren in acht moet worden genomen en dienst moet doen als ijkpunt voor de ondersteuning van beleidsmaatregelen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de EU; onderstreept hoe belangrijk het is het evenwicht te bewaren tussen de vrijheid van ondernemerschap en de andere rechten die in dit handvest worden gewaarborgd, evenals internationaal erkende beginselen en richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen; is in dit verband ingenomen met de inspanningen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het vergaren van aanwijzingen en deskundigheid met betrekking tot het bestaan en de interpretatie van de vrijheid van ondernemerschap;

7.  blijft van de EU-instellingen en -ambtenaren, met inbegrip van de speciale vertegenwoordiger van de EU inzake mensenrechten en de landen- en regiospecifieke speciale vertegenwoordigers van de EU, verwachten dat zij zich inzetten voor de bevordering van de sociale, milieu- en mensenrechtennormen in alle externe betrekkingen en al het extern optreden van de EU; verzoekt de Commissie en de lidstaten om vóór de sluiting van multi- en bilaterale handels- en investeringsovereenkomsten, tijdens de evaluatie daarvan en bij de toekenning van ontwikkelingshulp, effectbeoordelingen uit te voeren ten aanzien van de grondrechten, en te waarborgen dat deze rechten worden geëerbiedigd;

8.  erkent dat NMI die zich hebben verbonden aan de beginselen van Parijs in een goede positie verkeren om steun te bieden bij de tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren, en ook de toegang tot rechtsmiddelen kunnen vergemakkelijken of zelfs waarborgen; verzoekt de EU en de lidstaten om naast de ondernemingen en de vertegenwoordigingen van de werknemers, werkgevers en consumenten de NMI te erkennen als belangrijke partner voor het bevorderen van de zakelijke en de mensenrechtenagenda, het ontwikkelen van banden tussen het bedrijfsleven, de overheid en het maatschappelijk middenveld, en het bevorderen van de internationaal erkende sociale, milieu- en mensenrechtennormen en -richtsnoeren; roept de lidstaten in dit verband op het mandaat van de NMI te versterken en uit te breiden om ze zo doeltreffender te maken, of wanneer er geen sprake is van NMI die voldoen aan de beginselen van Parijs, stappen te ondernemen om deze op te richten; verzoekt de EU passende strategische steun te ontwikkelen; legt zich erop toe een jaarlijkse gedachtewisseling met NMI op te zetten in het kader van de Commissie LIBE en/of DROI, voortbouwend op de ervaring van de Commissie DROI met gedachtewisselingen over de topbijeenkomst in 2011 van ombudsmannen uit de EU en het oostelijk partnerschap, en dergelijke uitwisselingen aan te vullen met gerichte workshops over de mensenrechten en het bedrijfsleven;

9.  juicht toe dat de Internationale Arbeidsorganisatie op 14 juni 2012 Aanbeveling nr. 202 inzake nationale socialebeschermingsniveaus heeft aangenomen; gaat de kwestie mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen op de agenda plaatsen van de komende EU-bijeenkomsten met derde landen, met name de landen waarmee de EU een bijzondere band heeft; wenst dat maatschappelijk verantwoord ondernemen een plaats krijgt in de betrekkingen die de EU op grond van overeenkomsten met derde landen onderhoudt, en verzoekt indien nodig om vertalingen van de VN-richtsnoeren, verzorgd door het EP of andere EU-instellingen;

10. vraagt de EU en met name de Commissie ervoor te zorgen dat de NMI die aan de beginselen van Parijs voldoen als belangrijke partners worden beschouwd voor het behalen van de doelstellingen van financiële instrumenten, zoals het Europees Instrument voor democratie en de mensenrechten (EIDM), en dat deze NMI financiële instrumenten kunnen inzetten voor een doeltreffend gebruik van hun unieke positie en deskundigheid op het gebied van de mensenrechten om ruimte te creëren voor dialoog tussen verschillende belanghebbenden, waaronder overheidsinstellingen, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven, en met het oog daarop:

(1) ervoor te zorgen dat de thema's maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten in het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 deel uitmaken van de prioriteiten van de afzonderlijke financiële instrumenten; en tevens

(2) specifieke steun te ontwikkelen in het kader van het EIDM voor opleiding en algemene capaciteitsopbouw op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten voor maatschappelijke organisaties, NMI, mensenrechtenbeschermers, vakbonden en andere mensenrechtenorganisaties;

11. wenst, om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de nieuwe strategie inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen bijdraagt aan de belangen van de samenleving in al haar diversiteit, de eerbiediging van de mensenrechten en een route naar duurzame en inclusieve groei en vooruitgang, dat EU-richtsnoeren voor de verplichte bekendmaking van niet-financiële informatie van bedrijven (waaronder sociale, milieu- en bestuursinformatie) transparantie waarborgt, door een duidelijk, ondubbelzinnig, gemeenschappelijk en vastgelegd kader met een uitdrukkelijke verwijzing naar de mensenrechten te bieden, dat volledig in overeenstemming is met de OESO- en de VN-richtsnoeren en -beginselen en dat gebaseerd is op objectieve indicatoren voor de gelijkheid van mannen en vrouwen, zoals de loonkloof tussen mannen en vrouwen en het percentage vrouwen in leidinggevende posities, jeugdloon, de mogelijkheid voor werknemers zich in een vakbond te verenigen en collectieve onderhandelingen te voeren, de daadwerkelijke garantie van veilige arbeidsomstandigheden en invaliditeit;

12. verzoekt de EU de interne tekortkomingen op het gebied van capaciteit en deskundigheid aan te pakken door binnen alle EU-instellingen en beleidsterreinen omvangrijke opleidingsprogramma's op het gebied van de mensenrechten en het bedrijfsleven in te voeren;

13. herhaalt haar aan de EU en de lidstaten gerichte oproep om de naleving van bestaande wetten te verbeteren door oplossingen te bieden voor zorgen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en de mensenrechten, alsook om aanvullende oplossingen te ontwikkelen voor het scheppen van gelijke concurrentievoorwaarden voor bedrijven binnen en buiten de EU, teneinde sociale dumping tegen te gaan;

14. pleit voor de nodige zorgvuldigheidseisen op EU-niveau met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten en de leveringsketen, die onder meer voldoen aan de zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor verantwoorde bevoorradingsketens van mineralen uit risicovolle en conflictgebieden, onder meer gebieden waar de risico's op niet-naleving en de potentiële effecten daarvan het hoogst zijn, bijvoorbeeld met betrekking tot mondiale en lokale leveringsketens, conflictmineralen, uitbesteding en landroof, en gebieden waar producten worden geproduceerd die gevaarlijk zijn voor het milieu en de volksgezondheid; is ingenomen met de reeds door de EU opgezette programma's, met name het programma voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT), en ondersteunt particuliere initiatieven zoals het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI);

15. verzoekt de EU en de lidstaten ook wanneer zij optreden als zakenpartner (bijv. in verband met openbare aanbesteding, staatsbedrijven, joint ventures, exportkredietgaranties en grootschalige projecten in derde landen) de eerbiediging van de richtsnoeren van de OESO en de VN als een prioriteit te beschouwen en dit tot uiting te brengen in specifieke bepalingen die consequenties omvatten voor bedrijven die sociale, milieu- en mensenrechtennormen onmiskenbaar overtreden; beveelt aan dat het verwachte EU-platform voor externe samenwerking en ontwikkeling wordt betrokken bij de vaststelling van dergelijke mogelijkheden om de kwaliteit en efficiëntie van externe samenwerking, gemengde mechanismen en financiële instrumenten van de EU zo te verbeteren, en dat dit platform ook een rol speelt bij de samenwerking en coördinatie tussen de EU, financiële instellingen en andere belanghebbenden op dit gebied;

16. benadrukt hoe belangrijk het VN-raamwerk "Protect, Respect and Remedy" is, en meent dat er passende maatregelen moeten worden genomen om de drie pijlers hiervan, namelijk de taak van de overheid om tegen schending van de mensenrechten te beschermen, de verantwoordelijkheid van ondernemingen om de mensenrechten te eerbiedigen, en doeltreffender toegang tot verhaalmechanismen, ten uitvoer te kunnen leggen;

17. onderstreept dat Europese ondernemingen, hun dochterondernemingen en toeleveranciers, gezien hun gewicht in het internationale handelsverkeer, een fundamentele rol spelen in de mondiale bevordering en verspreiding van sociale en arbeidsnormen; erkent dat het vaak zinvoller is om klachten over EU-bedrijven die actief zijn in het buitenland ter plekke op te lossen; is ingenomen met de nationale contactpunten van de OESO als staatgebonden niet-wettelijke mechanismen die bij een breed scala aan zakelijke en mensenrechtengeschillen kunnen bemiddelen; dringt echter aan op grotere inspanningen van bedrijven voor het ontwikkelen van geschillenmechanismen die in overeenstemming zijn met de in de VN-richtsnoeren vervatte doeltreffendheidscriteria, en op aanvullende sturing op grond van gezaghebbende internationaal erkende beginselen en richtsnoeren, met name de onlangs bijgewerkte OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de tien beginselen van het United Nations Global Compact, de ISO-norm 26000 voor maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties en de Tripartiete Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie over beginselen inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid;

18. is ingenomen met de intentie van de Commissie om de internationale privaatrechtbepalingen uit de Brussel I-verordening te wijzigen, en met name het beginsel van noodbevoegdheid in te voeren; onderstreept dat verder moet worden gewerkt aan een doeltreffende toegang tot rechtsmiddelen voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen die voortvloeien uit handelingen van bedrijven buiten de EU, door de Brussel I- en Rome II-verordeningen te hervormen; pleit voor doeltreffende maatregelen voor het wegnemen van bestaande belemmeringen, zoals buitensporige proceskosten, via initiatieven zoals de ontwikkeling van minimumnormen voor collectief verhaal en oplossingen voor het probleem van een eigen rechtspersoonlijkheid van bedrijven;

19. dringt aan op de ontwikkeling van doeltreffendere normen inzake transparantie en controleerbaarheid voor EU-technologiebedrijven met betrekking tot de uitvoer van technologieën die kunnen worden gebruikt om de mensenrechten te schenden of om de veiligheidsbelangen van de EU te schaden;

20. is verheugd dat de Commissie voornemens is de kwestie maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van de uitbreiding aan te kaarten; betreurt echter dat er in het kader van de toetredingsonderhandelingen met de kandidaat-lidstaten geen sprake is van een concrete aanpak van deze kwestie, en dat dit concept ontbreekt in de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 over de uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2012-2013 (COM(2012)0600);

21. juicht toe dat de Commissie voornemens is zich in te zetten voor de invoering van wereldwijde campagnes, internationale richtsnoeren en aanvullende juridische maatregelen om ervoor te zorgen dat ondernemingen een positief effect hebben op samenlevingen in het buitenland; herinnert eraan dat de positieve effecten van ondernemingen op samenlevingen in het buitenland onder meer kunnen worden gemeten aan de hand van de toegang van de lokale bevolking tot hulpbronnen, de voedselsoevereiniteit van de bevolking en het eigen ontwikkelingspotentieel van de samenleving;

22. dringt aan op de toepassing van het "ken uw eindgebruiker"-beginsel om stroomopwaartse en stroomafwaartse mensenrechtenschendingen in productie- of handelsstromen te voorkomen;

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

3.12.2012

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

42

1

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Sir Robert Atkins, Arnaud Danjean, Marietta Giannakou, Andrzej Grzyb, Anna Ibrisagic, Liisa Jaakonsaari, Anneli Jäätteenmäki, Jelko Kacin, Tunne Kelam, Nicole Kiil-Nielsen, Evgeni Kirilov, Maria Eleni Koppa, Andrey Kovatchev, Paweł Robert Kowal, Eduard Kukan, Alexander Graf Lambsdorff, Krzysztof Lisek, Mario Mauro, Francisco José Millán Mon, María Muñiz De Urquiza, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Raimon Obiols, Ria Oomen-Ruijten, Pier Antonio Panzeri, Alojz Peterle, Bernd Posselt, Cristian Dan Preda, Tokia Saïfi, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Jacek Saryusz-Wolski, György Schöpflin, Werner Schulz, Marek Siwiec, Charles Tannock, Kristian Vigenin, Sir Graham Watson

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Laima Liucija Andrikienė, Marije Cornelissen, Elisabeth Jeggle, Agnès Le Brun, Marietje Schaake, Helmut Scholz

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Lara Comi, Danuta Jazłowiecka, Giovanni La Via

  • [1]  Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, 17e zitting, 21 maart 2011, verslag van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal over de kwestie mensenrechten en transnationale ondernemingen en andere bedrijven, John Ruggie: "Guiding Principles on Business and Human Rights: Implementing the United Nations Protect, Respect and Remedy Framework" (A/HRC/17/31) (hierna: de "VN-richtsnoeren").

ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (6.12.2012)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake Maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel
(2012/2097(INI))

Rapporteur voor advies: Catherine Greze

SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  merkt op dat over het begrip maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) geen eensluidendheid bestaat, waarbij verschillende ondernemingen verschillende normen hebben ontwikkeld betreffende boekhouding, controle en verslaggeving, en dat de verschillende gradaties in MVO daardoor moeilijk vergelijkbaar zijn; onderstreept dat internationaal overeengekomen regelgeving op gebied van MVO vertrouwen en fairness zou brengen in de zakelijke verhoudingen en voordelen zou opleveren als zekerheid, geleidelijke afdwingbaarheid, universaliteit en sociale weerbaarheid;

2.  is het met de Commissie eens dat MVO zich moet uitstrekken tot mensenrechten, aspecten rond arbeidsmarkt en personeelsbeleid, milieuvraagstukken, (zoals biodiversiteit, klimaatverandering, economie van middelen) en bestrijding van omkoping en corruptie, onder meer door goede fiscale aansturing (te weten transparantie, uitwisseling van informatie en eerlijke belastingconcurrentie);

3.  herinnert eraan dat MVO talloze sociale normen bestrijkt waaraan zeer weinig wordt geappelleerd bij gebreke van indicatoren aan de hand waarvan sociale vooruitgang te meten is;

4.  onderstreept dat de ondernemingen die zich voor MVO inzetten, voor beleggers en consumenten gemakkelijk herkenbaar zouden moeten zijn, zodat zij in hun inspanningen kunnen worden aangemoedigd;

5.  dringt erop aan dat de EU de mogelijkheid onderzoekt om ondernemingen die zich voor MVO inzetten, extra te profileren door middel van een aan de naam van de onderneming of product te verbinden label of etiket;

6.  wijst erop dat MVO de beste manier is waarop een onderneming haar betrokkenheid, solidariteit en verantwoordelijkheid jegens de maatschappij kan laten zien, en tevens essentieel is voor de ten doel gestelde beleidssamenhang voor ontwikkeling (PCD); verwelkomt het voornemen van de Commissie om MVO te bevorderen op een wijze die volledig aansluit op de huidige internationale richtsnoeren, bijvoorbeeld de onlangs bijgewerkte OESO-richtsnoeren voor Multinationale Ondernemingen, de tien beginselen van the het "Global Compact"-initiatief van de VN, de ISO-norm 26000 voor maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties, de Tripartiete Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie over beginselen inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid en de VN-richtsnoeren inzake ondernemen en mensenrechten; betreurt evenwel dat MVO meestal in termen van vrijwilligheid wordt opgevat;

7.  betreurt dat kmo's te weinig worden geïnformeerd omtrent het bestaan van het wereldwijde pact waarbij de ondernemingen zich erop kunnen vastleggen hun bedrijvigheid en strategie te richten naar tien universeel aanvaarde beginselen met betrekking tot mensenrechten, arbeidsnormen, milieu en bestrijding van corruptie;

8.  onderstreept dat het Global Compact-initiatief van de VN en de ISO 26000-normen niet voldoende zijn afgestemd op kmo's, hetgeen de reikwijdte van MVO op Europees niveau beperkt;

9.  onderstreept dat het nuttig zou zijn wanneer op Europees en nationaal niveau werd gekeken naar fiscale stimuleringsmaatregelen waardoor MVO bij een groter aantal ondernemingen ingang zou kunnen vinden;

10. onderstreept dat MVO, als zuiver vrijwillig engagement, wellicht niet toereikend is om de externe kosten aan te pakken die uit de activiteiten van multinationals voortvloeien, zoals schending van de mensenrechten en aantasting van het milieu; dringt er nogmaals op aan dat buitenlandse investeerders en ondernemingen die in ontwikkelingslanden actief zijn ten volle de internationale wettelijk bindende verplichtingen naleven inzake de mensenrechten, milieunormen, fundamentele IAO-arbeidsnormen en de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten; dringt aan op specifieke maatregelen in het kader van VMO-beleid tegen onwettige praktijken rond zwarte lijsten waarmee werkers van de arbeidsmarkt worden geweerd, vaak wegens hun vakbondslidmaatschap en -activiteiten of hun rol als personeelsvertegenwoordiger in gezondheids- en veiligheidskwesties;

11. onderstreept dat ondernemingen moeten worden aangemoedigd MVO-praktijken over te nemen en de ondernemingen die zulke praktijken reeds hebben ingevoerd, moeten worden aangemoedigd de MVO-doelstellingen te blijven nastreven; vraagt de Commissie om stimuleringsmaatregelen in overweging te nemen, zoals voorrang bij overheidsaanbestedingen, zodat het bedrijfsleven kansen gaat zien in MVO en geen bedreiging;

12. onderstreept dat MVO concrete invulling moet krijgen met duidelijke verplichtingen tot eerbiediging van de rechten, de bescherming en het welzijn van werknemers, compleet met prestatie-indicatoren en duidelijke benchmarks voor het meten van verbeteringen, en dat er regelingen moeten worden getroffen voor objectieve, inclusieve en transparante bewaking, effectieve verantwoording en handhaving, om niet-naleving tegen te gaan, waaronder een opener en duidelijker procedure voor het behandelen van klachten en zo nodig instellen van onderzoek;

13. stelt nogmaals dat MVO voor alle ondernemingen moet gelden met het oog op een eerlijk en gelijk speelveld; wijst erop dat de manier waarop mijnbouwondernemingen in ontwikkelingslanden te werk gaan vraagt om een verdergaande dan alleen van vrijwilligheid uitgaande aanpak;

14. onderstreept dat investeringen van de olie-industrie in Nigeria een goed voorbeeld zijn van de beperkingen van MVO zoals er op dit moment invulling aan wordt gegeven, zolang ondernemingen nalaten MVO-initiatieven te nemen om duurzame bedrijfspraktijken tot stand te brengen of om bij te dragen aan de ontwikkeling van hun gaststaten; is sterk geporteerd voor het wetgevingsvoorstel voor een rapportageplicht van land tot land volgens de normen van het transparantie-initiatief voor de mijnbouwsector (Extractive Industries Transparency Initiative)(EITI), waarbij opgave moet worden gedaan van verkopen en winsten, en van belastingen en inkomsten, om corruptie tegen te gaan en belastingontwijking te beletten; vraagt ook de Europese mijnbouwondernemingen die in ontwikkelingslanden actief zijn het goede voorbeeld te geven op het punt van sociale verantwoordelijkheid en bevordering van behoorlijke arbeid;  vraagt de Commissie om verdere initiatieven ter ontsluiting en versterking van het MVO-potentieel om de klimaatverandering tegen te gaan (door het te koppelen aan hulpbronnen- en energie-efficiëntie), bijvoorbeeld in de wegen die ondernemingen benutten om hun grondstoffen in te kopen;

15. onderstreept dat MVO moet gelden voor de gehele toeleveringsketen overal ter wereld, met inbegrip van alle niveaus van onderaanneming, ongeacht of het gaat om levering van goederen, uitvoering van werken of verrichting van diensten, dat er bepalingen in moeten om de bescherming zich ook tot migrerende, uitgezonden en gedetacheerde werknemers te doen uitstrekken, en dat het gebaseerd moet zijn op eerlijke beloning en behoorlijke arbeidsomstandigheden, en de vakbondsrechten en –vrijheden moet garanderen; is van mening dat het begrip ‘verantwoord toeleveringsbeheer’ nader moet worden uitgewerkt als element in de concrete invulling van SVO;

16. stelt zich op het standpunt dat in de MVO-agenda, wil er een werkelijk effect van uitgaan voor de armoedebestrijding, ook aandacht moet worden besteed aan kmo's, omdat de gezamenlijke sociale en ecologische impact daarvan allesbehalve onbeduidend is;

17. is van mening dat Europese bedrijven juridisch aansprakelijk moeten zijn en dat er verschillende soorten verantwoordings- en aansprakelijkheidsconstructies moeten worden aangebracht tussen die ondernemingen en de filialen en organisaties in ontwikkelingslanden waarover zij controle hebben; betuigt voorts zijn waardering voor het werk aan van het maatschappelijke middenveld in de EU dat zich actief heeft ingezet voor de bewustmaking van de schending van deze rechten door die ondernemingen in het buitenland;

18. houdt staande dat het de taak van de overheid is om bescherming te bieden tegen schending - ook door bedrijven - van de mensenrechten en van arbeidsrechten, om ondernemingen aansprakelijk te maken, de vrijheid van vergadering en de collectieve onderhandelingsrechten in stand te houden, en slachtoffers toegang tot de rechter te bieden; vraagt de Commissie om doeltreffende maatregelen om het VN-project "Protect, Respect and Remedy", zoals voorgesteld door John Ruggie, de speciale VN-gezant voor bedrijfsleven en mensenrechten, in werking te stellen;

19. onderstreept dat een betere aanwending van de VN-richtsnoeren inzake ondernemen en mensenrechten ten goede zal komen aan de doelstellingen van de EU ten aanzien van specifieke mensenrechtenvraagstukken en fundamentele arbeidsnormen; dringt er bij de EU op aan naar een duidelijk international kader te streven met betrekking tot de verantwoordelijkheden en verplichtingen van ondernemingen in verband met de mensenrechten;

20. noemt het verheugend dat het aantal ondernemingen dat informatie publiceert over hun prestaties op ecologisch, sociaal en bestuurlijk gebied (ESG) de laatste jaren sterk is gestegen; wijst er evenwel op dat zulke rapporterende ondernemingen maar een klein deel uitmaken van het wereldwijde bedrijfsleven; merkt op dat de EU-richtlijn betreffende modernisering van jaarrekeningen (2003/51/EU)[1] weliswaar een minimale publicatieplicht voorschrijft omtrent de belangrijkste financiële en niet-financiële-prestatiefactoren, maar geen vereisten stelt ten aanzien van het soort indicatoren dat in de jaarverslagen moet worden vermeld;   vraagt de Commissie om onderzoek te doen naar nog andere mogelijke maatregelen om publicatie van ESG-informatie op Europees niveau te stimuleren;

21. onderstreept dat EU-hulp aan regeringen van derde landen bij de invoering van sociale en ecologische regelgeving tezamen met werkzame inspectiesystemen een noodzakelijke aanvulling is op de inspanningen om het door het Europese bedrijfsleven betrachte MVO wereldwijd uit te dragen;

22. onderstreept dat maatschappelijk verantwoord investeren (MVI) een van de manieren is om bij investeringsbeslissingen aan MVO inhoud te geven; merkt op dat er op dit moment geen universele definitie bestaat van MVI maar dat het in gebruikelijke zin gaat om verzoening van de financiële oogmerken van de investeerder met diens opvattingen omtrent sociale, ecologische, ethische (SEE) en bestuurlijke verantwoordelijkheden van ondernemingen;

23. spoort de EU en de lidstaten aan tot verdere beleidsinitiatieven om meer bekendheid te geven aan MVO en de verdere ontwikkeling ervan te bevorderen, onder meer door juridische vastlegging van een set minimumnormen voor MVI, vooral het kader van investerings- en handelsverdragen van de EU met ontwikkelingslanden;

24. merkt op dat MVO een manier is waarop werkgevers hun werkers en plaatselijke gemeenschappen in ontwikkelingslanden kunnen steunen, en ervoor kunnen zorgen dat de winsten eerlijk worden verdeeld, om duurzame economische en sociale welvaart tot ontwikkeling te brengen en meer mensen uit de armoede te tillen, vooral in tijden van financiële crisis; betreurt dat sociale-interventieprotocollen op dit moment slechts een vrijwillig karakter hebben en dringt er bij de Commissie op aan deze bindende werking te geven;

25. pleit voor volledige en actieve raadpleging en inschakeling van representatieve organisaties, waaronder ook vakbonden, bij de ontwikkeling, inwerkingstelling en monitoring van de MVO-processen en –structuren van ondernemingen, mede ook door de doorlopende ontwikkeling van de vaardigheden en kwalificaties van werkers door training en levenslange educatie, samenwerkend met de werkgevers in werkelijk partnerschap;

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

6.12.2012

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

23

1

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Thijs Berman, Michael Cashman, Nirj Deva, Leonidas Donskis, Charles Goerens, Catherine Grèze, Eva Joly, Filip Kaczmarek, Miguel Angel Martínez Martínez, Gay Mitchell, Norbert Neuser, Bill Newton Dunn, Birgit Schnieber-Jastram, Michèle Striffler, Alf Svensson, Keith Taylor, Patrice Tirolien, Ivo Vajgl, Daniël van der Stoep, Anna Záborská, Iva Zanicchi

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Enrique Guerrero Salom, Cristian Dan Preda

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Ioan Enciu, Emilio Menéndez del Valle, Helmut Scholz

  • [1]  PB L 178, 17.7.2003, blz. 16.

ADVIES van de Commissie internationale handel (18.12.2012)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van belangen in de samenleving en een weg naar duurzaam en inclusief herstel
(2012/2097(INI))

Rapporteur voor advies: Bernd Lange

SUGGESTIES

De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  neemt er met belangstelling nota van dat de Commissie begonnen is met het opnemen van verwijzingen naar MVO in door de EU gesloten handelsovereenkomsten; is van oordeel, in het licht van de belangrijke rol die vennootschappen, hun dochterondernemingen en hun toeleveringsketens in de internationale handel spelen, dat de maatschappelijke en milieuverantwoordelijkheid van bedrijven een integraal onderdeel moet uitmaken van de hoofdstukken over duurzame ontwikkeling in door de EU gesloten handelsovereenkomsten; vraagt de Commissie concrete voorstellen uit te werken voor de implementatie van deze MVO-beginselen in het handelsbeleid;

2.  belooft zijn inspanningen continu te zullen intensiveren, en eraan te zullen werken dat de instellingen en ambtenaren van de EU, met inbegrip van de speciale vertegenwoordiger van de EU inzake mensenrechten, ertoe verplicht worden zich in te zetten voor de naleving van sociale, ecologische en mensenrechtennormen in alle externe betrekkingen en al het extern optreden van de EU;

3.  onderstreept dat bevordering van MVO een doelstelling is die door de EU wordt onderschreven en dat de Europese Unie er derhalve op moet toezien dat het door haar gevoerde externe beleid bijdraagt tot duurzame ontwikkeling en sociale ontwikkeling in de betrokken landen;

4.  vindt dat de Commissie zich bij de ontwikkeling van concrete voorstellen voor het doorvoeren van de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen moet baseren op de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, inclusief de OESO-klachtenprocedure;

5.  feliciteert alle leden van de OESO met het gedegen werk dat is verricht aan de op 25 mei 2011 gepubliceerde OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen; merkt op dat de 44 betrokken regeringen - die alle regio's van de wereld vertegenwoordigen en die goed zijn voor 85% van alle directe buitenlandse investeringen - hun ondernemingen aanmoedigen bij hun activiteiten overal in de wereld deze gedetailleerde aanbevelingen in acht te nemen;

6.  onderschrijft de stelling dat door de huidige ontwikkelingen op het gebied van het milieu en klimaatverandering, alsook door het ontstaan van mondiale productieketens een breder concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen nodig is dan was voorzien toen dat concept voor het eerst werd geformuleerd; vindt derhalve dat er een geactualiseerd concept van MVO moet worden geformuleerd, en dat daar onderwerpen als werk en mensenrechten, milieubescherming, klimaatverandering, en het voorkomen van corruptie en belastingontduiking in moeten worden geïntegreerd;

7.  dringt er met klem op aan alle in derde landen actieve Europese ondernemingen met meer dan 1 000 werknemers ten laatste op 1 januari 2014 te verplichten zich aan de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen te houden;

8.  vraagt de Commissie in alle bilaterale handels- en investeringsovereenkomsten die door de EU worden getekend een bindende MVO-clausule op te nemen, gebaseerd op de op internationaal niveau geformuleerde MVO-beginselen (met name de in 2010 geactualiseerde OESO-richtsnoeren), en daarin nadruk te leggen op duurzame ontwikkeling en goed bestuur, mensenrechten, fatsoenlijk werk, arbeidsnormen, vrijheid van vereniging, collectieve onderhandelingen en andere sociale overwegingen; stelt voor dat in deze clausule de bestaande normen en concepten worden geharmoniseerd, teneinde te zorgen voor vergelijkbaarheid en billijkheid, en ook maatregelen worden opgenomen voor toezicht op de naleving van deze beginselen op het niveau van de EU en voor implementatie, en dat nationale contactpunten worden ingesteld als fora voor vragen met betrekking tot de OESO-richtsnoeren, zoals de verplichting om de activiteiten van ondernemingen en hun dochterbedrijven en toeleveringsketens te monitoren, en de verplichting om 'due diligence' toe te passen;

9.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle ondernemingen die op de interne markt actief zijn, waaronder transnationale bedrijven met dochterondernemingen of toeleveringsketens in de EU, zich zowel op nationaal, als op EU-niveau aan al hun wettelijke verplichtingen houden, teneinde te zorgen voor eerlijke concurrentie en maximalisering van de voordelen voor de Europese consumenten; dringt er ook bij de Commissie op aan verantwoord ondernemen te bevorderen bij EU-bedrijven die in het buitenland actief zijn, waarbij nadruk moet worden gelegd op een strikte naleving van al hun wettelijke verplichtingen uit hoofde van nationale wetgeving en bilaterale of internationale overeenkomsten die op hun activiteiten van toepassing zijn, niet in de laatste plaats de naleving van internationale normen en regels op de gebieden mensenrechten, werk en het milieu; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan actief samen te werken met haar partners in ontwikkelingslanden en opkomende economieën bij het uitwisselen van goede praktijken en knowhow en manieren voor het verbeteren van het ondernemersklimaat en het bewustzijn van verantwoord ondernemerschap;

10. is van oordeel dat de regeringen van de lidstaten de EIB moeten vragen een clausule met betrekking tot MVO in haar overeenkomsten op te nemen;

11. verzoekt de Commissie een opener en duidelijker procedure voor het indienen en behandelen van klachten betreffende niet-naleving van de beginselen van MVO te ontwikkelen, inclusief handhavingsmechanismen, en, in voorkomend geval, onderzoeken te starten;

12. verzoekt de Commissie ondernemingen met klem op te roepen zich te houden aan de beginselen van MVO; onderstreept hoe belangrijk het is de verspreiding van deze praktijken onder KMO's te steunen en te stimuleren, met beperking van de kosten en de bureaucratische lasten die daarmee gemoeid zijn;

13. verzoekt de Commissie in de overeenkomsten die zij met ngo's sluit, in het bijzonder die op het gebied van ontwikkelingshulp, een clausule met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen op te nemen;

14. doet een beroep op de Commissie doeltreffender gebruik te maken van op stimulansen gebaseerde maatregelen en een grotere waakzaamheid aan de dag te leggen bij het monitoren en waarborgen dat de transnationale ondernemingen die dochterondernemingen of toeleveringsketens hebben in landen die deelnemen aan het SAP en het SAP Plus - ongeacht of zij hun zetel in de EU hebben of niet -, alsook de betrokken landen a) voldoen aan hun nationale en internationale wettelijke verplichtingen op de terreinen mensenrechten, sociale en arbeidsnormen en milieuregels, b) zich daadwerkelijk voor de rechten, de bescherming en het welzijn van hun arbeidskrachten en burgers in het algemeen inzetten, c) de vrijheid van vereniging en het recht van collectieve onderhandelingen verdedigen, en d) eventuele inbreuken hierop snel en doeltreffend aanpakken;

15. verzoekt de Commissie MVO in multilaterale fora te bevorderen door steun te geven aan versterkte samenwerking tussen de WTO en andere multilaterale gremia die zich met MVO bezighouden, zoals de IAO en de OESO;

16. herinnert eraan dat voor het beslechten van handelsgeschillen en/of het eisen van compensatie voor negatieve gevolgen van onverantwoorde of illegale ondernemersactiviteiten nu reeds zowel gerechtelijke, als niet-gerechtelijke geschilbeslechtingsmechanismen bestaan; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan de bekendheid van beide mechanismen zowel onder ondernemers, als het grote publiek te vergroten; brengt in herinnering dat de Internationale Kamer van Koophandel geschilbeslechtingsdiensten aanbiedt aan individuen, ondernemingen, landen, landelijke entiteiten en internationale organisaties die alternatieven voor de gang naar de rechtbank zoeken, en dat die bijdragen aan betere remedies voor slachtoffers in het geval van inbreuken op de beginselen van MVO met negatieve economische, sociale en milieugevolgen in de EU en/of derde landen;

17. pleit voor toezicht op beperkende maatregelen (sancties, boycots, embargo's), alsook voor regels op EU-niveau voor vergunningen voor producten voor duaal gebruik;

18. dringt aan op mechanismen die ervoor zorgen dat de beginselen van MVO niet alleen door het moederbedrijf of de contractant die een handelsovereenkomst sluit worden gerespecteerd, maar ook door alle onderaannemers of toeleveringsketens die hij gebruikt, bij de levering van hetzij goederen, hetzij werknemers, hetzij diensten, waarmee een level playing field tot stand wordt gebracht dat stoelt op 'fair play' en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, en vakbondsrechten en -vrijheden worden gewaarborgd;

19. verzoekt de Commissie haar model voor de beoordeling van het effect op de duurzaamheid te verbeteren, zodat naar behoren rekening kan worden gehouden met de economische en sociale gevolgen en de gevolgen op het gebied van mensenrechten en milieu, inclusief de mitigatiedoelstellingen op het gebied van klimaatverandering, van handelsbesprekingen; verzoekt de Commissie om een follow-up van de handelsovereenkomsten met de partnerlanden van de EU, door vóór en na de ondertekening van een handelsovereenkomst onderzoeken met een beoordeling van het effect op de duurzaamheid uit te voeren, met name in specifieke kwetsbare sectoren;

20. onderstreept dat na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon het Europees Parlement volledig dient te worden geïnformeerd over de wijze waarop de resultaten van effectbeoordelingen met betrekking tot duurzaamheid van overeenkomsten geïntegreerd worden in de onderhandelingen over deze overeenkomsten voordat ze worden gesloten, en over de hoofdstukken van die overeenkomsten die zijn gewijzigd om de in de effectbeoordelingen in kaart gebrachte negatieve gevolgen te vermijden;

21. roept op om een stelsel van transnationale juridische samenwerking op te zetten tussen de EU en derde landen die bilaterale handelsovereenkomsten ondertekenen, om ervoor te zorgen dat de slachtoffers van inbreuken op sociale of milieuwetgeving, of van het in gebreke blijven bij de inachtneming van MVO-regels, door multinationals en hun dochterbedrijven effectief toegang tot de rechter hebben in het land waar de inbreuk heeft plaatsgevonden, en steunt internationale juridische procedures die het mogelijk maken om, in voorkomend geval, overtredingen van de wettelijke regels door ondernemingen te bestraffen;

22. dringt aan op de ontwikkeling van doeltreffendere normen inzake transparantie en controleerbaarheid voor EU-technologiebedrijven die betrokken zijn bij de uitvoer van technologieën die kunnen worden gebruikt om de mensenrechten te schenden of op een wijze die haaks staat op de veiligheidsbelangen van de EU;

23. verzoekt de EDEO ervoor te zorgen dat de op EU-ambassades werkzame handelsattachés regelmatig worden geschoold in MVO, en met name in de tenuitvoerlegging van de VN-beginselen 'Protect, Respect and Remedy', en is van oordeel dat EU-ambassades als EU-contactpunten moeten fungeren voor klachten over Europese bedrijven en hun dochterondernemingen, aangezien de OESO alleen in OESO-landen over nationale contactpunten beschikt en werknemers van die bedrijven in niet-OESO-landen met klachten daar dus niet terecht kunnen;

24. vindt dat nieuwe technologieën reeds in de O&O-fase aan beoordelingen met betrekking tot hun impact op de mensenrechten moeten worden onderworpen, dat dergelijke beoordelingen ook scenariostudies moeten omvatten en dat nagedacht moet worden over normen voor het integreren van mensenrechten in het ontwerp van deze technologieën (mensenrechten 'by design');

25. onderstreept dat het vergroten van het bewustzijn van de beginselen van MVO en van de gevolgen van niet-naleving op het niveau van ondernemingen, als taak voor de Commissie, geflankeerd moet worden door vergroting van het bewustzijn en de opbouw van capaciteit op het niveau van de regeringen van de gastlanden, teneinde te komen tot een daadwerkelijke toepassing van MVO-rechten en tot toegang tot de rechtsgang;

26. dringt aan op de toepassing van het "ken uw eindgebruiker"-beginsel om voor beter toezicht te zorgen en stroomopwaartse en stroomafwaartse mensenrechtenschendingen in toeleveringsketens en productie- of handelsstromen te voorkomen;

27. onderstreept dat toekomstige bilaterale investeringsovereenkomsten die door de EU ondertekend worden een eerlijk evenwicht moeten garanderen tussen de bescherming van investeerders en de mogelijkheden voor staatsinterventie, met name met betrekking tot sociale, gezondheids- en milieunormen;

28. neemt er nota van dat bij de huidige hervorming van de transparantierichtlijn (2004/109/EG) en de jaarrekeningrichtlijn (2003/51/EG) stappen in de goede richting zijn gezet van het op de agenda zetten van MVO, terwijl tegelijkertijd evenwicht tot stand wordt gebracht tussen het legitieme streven naar transparantie en de plicht tot het afleggen van rekenschap enerzijds en de last van de rapportageverplichting voor bedrijven anderzijds; doet een beroep op de Commissie om ervoor te zorgen dat ondernemingen waarop deze richtlijnen van toepassing zijn regelmatig verslag over hun activiteiten op het gebied van MVO uitbrengen, overeenkomstig de OESO-richtsnoeren voor multinationals, en is van mening dat er speciale regelingen voor KMO's moeten worden ontwikkeld die hen in staat stellen zich financieel en administratief aan de rapportageverplichtingen te houden;

29. onderstreept dat de MVO-dimensie in multilaterale handelsovereenkomsten moet worden geïntegreerd en verzoekt de Commissie derhalve zich hiervoor zowel in internationale fora, in het bijzonder de OESO en de IAO, als in de WTO in de post-Doha-context in te zetten;

30. is van oordeel dat toekomstige maatregelen op het vlak van MVO betrekking moeten hebben op de hele economische cyclus, van de winning van grondstoffen, via de handel tot aan de recyclage;

31. vindt dat in alle door de EU gesloten handelsovereenkomsten bepalingen met betrekking tot MVO moeten worden opgenomen, alsmede bepalingen die bescherming uitbreiden tot arbeidsmigranten, uitzendkrachten en gedetacheerde werknemers;

32.      is van oordeel dat de Commissie en de lidstaten de Europese ondernemingen moeten aansporen initiatieven op het gebied van MVO te ontplooien en goede praktijken uit te wisselen met hun partners in andere landen;

33. vindt dat EU-ondernemingen zich bij al hun activiteiten, hetzij in de EU, hetzij daarbuiten, aan het beleid op het gebied van MVO moeten houden, en fundamentele arbeids- en vakbondsrechten, zoals het recht op privacy en de vrijheid van vereniging, moeten eerbiedigen;

34. dringt erop aan vertegenwoordigende organisaties, waaronder vakbonden, te raadplegen over en volledig en actief te betrekken bij de ontwikkeling en doorvoering van de processen en structuren van ondernemingen met betrekking tot MVO en het toezicht daarop; vindt dat deze vertegenwoordigende organisaties in een daadwerkelijke partnerschapsbenadering met werkgevers moeten samenwerken;

35. dringt aan op een intensievere en meer inclusieve en transparante monitoring van de beginselen van MVO in het handelsbeleid van de EU, met duidelijke benchmarks voor het meten van verbeteringen, teneinde het vertrouwen in het systeem te vergroten;

36. merkt op dat MVO een mechanisme is waarmee werkgevers hun werknemers en plaatselijke gemeenschappen in ontwikkelingslanden kunnen ondersteunen, dat eerbiediging van de beginselen van MVO en van arbeidsnormen die landen kan helpen vruchten te plukken van meer internationale handel, en dat MVO ervoor kan zorgen dat voordelen billijk worden verdeeld, met het oog op de totstandbrenging van duurzame economische en sociale welvaart, en ter bestrijding van armoede, met name in tijden van financiële crises; betreurt dat sociale-interventieprotocollen op dit moment slechts een vrijwillig karakter hebben en verzoekt de Commissie met klem deze protocollen bindend te verklaren;

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

18.12.2012

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

2

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

William (The Earl of) Dartmouth, Maria Badia i Cutchet, Nora Berra, Daniel Caspary, María Auxiliadora Correa Zamora, George Sabin Cutaş, Christofer Fjellner, Yannick Jadot, Franziska Keller, Vital Moreira, Paul Murphy, Cristiana Muscardini, Niccolò Rinaldi, Helmut Scholz, Peter Šťastný, Robert Sturdy, Gianluca Susta, Henri Weber, Iuliu Winkler, Paweł Zalewski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Salvatore Iacolino, Silvana Koch-Mehrin, Maria Eleni Koppa, Katarína Neveďalová, Marietje Schaake

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Norbert Neuser, Birgit Schnieber-Jastram, Derek Vaughan

ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs (19.12.2012)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel
(2012/2097(INI))

Rapporteur voor advies: Morten Løkkegaard

SUGGESTIES

De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  moedigt de EU aan een actieve rol te spelen bij het geven van voorlichting over de bijdrage die het bedrijfsleven kan leveren aan de samenleving door middel van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) op het gebied van cultuur, onderwijs, sport en jeugdzaken;

2.  moedigt zowel de EU als de lidstaten ertoe aan concrete gegevens te verstrekken en onderwijs en opleiding te geven over MVO, om te bewerkstelligen dat bedrijven volledig gebruik maken van de voordelen die MVO biedt en MVO binnen hun organisatiecultuur toepassen;

3.  verzoekt de lidstaten belastingvoordelen toe te kennen aan bedrijven die vrijwilligerswerk en non-profit initiatieven financieren;

4.  benadrukt dat MVO moet worden opgenomen in de leerprogramma's van onderwijsinstellingen op alle niveaus, ook in bedrijfskundeopleidingen, en in opleidingsprogramma's voor directie en personeel van kleine en middelgrote ondernemingen;

5.  moedigt de lidstaten ertoe aan om MVO te integreren in relevante onderwijscurricula;

6.  wijst op het belang van de link tussen het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen voor secundair en vooral ook hoger onderwijs en op de belangrijke rol die MVO kan spelen bij het bieden van de mogelijkheid voor studenten om tijdens hun studie praktische ervaring op te doen, als deeltijdwerker of stagiair bij een bedrijf;

7.  moedigt de bedrijven aan om hoogwaardige stageplaatsen met een hoge opleidingscomponent aan te bieden, die de overgang van het onderwijs naar het beroepsleven, de ontwikkeling van arbeidsmarktgerichte bekwaamheden en de zelfstandigheid van jongeren bevorderen;

8.  moedigt het bedrijfsleven ertoe aan om creativiteit en culturele projecten binnen hun MVO-beleid te bevorderen, in de context van maatschappelijke betrokkenheid, en om duurzame groei en banengroei te stimuleren;

9.  wijst erop dat het van belang is kleine en middelgrote bedrijven te betrekken bij MVO en hun verworvenheden op dit gebied te erkennen;

10. moedigt het bedrijfsleven aan om, in samenwerking met de sociale partners, te zorgen voor opleiding, voorlichting en inbreng van hun werknemers met betrekking tot de grote Europese sociale uitdagingen, met name op economisch, sociaal, ecologisch en internationaal gebied;

11. verlangt dat ondernemers warm gemaakt worden voor het idee van sponsorschap;

12. wijst op de belangrijke bijdrage die MVO kan leveren aan het scheppen van leer- en groeimogelijkheden, en aan het tot stand brengen van maatschappelijke betrokkenheid en maatschappelijke integratie dankzij de hoge mate van interactie met de maatschappij, alsook intergenerationele activiteiten zoals wederzijds mentorschap en kennisoverdracht tussen jong en oud; benadrukt met name de potentiële bijdrage van MVO aan het scheppen van kansen voor jongeren en aan het ontplooien van hun talenten;

13. benadrukt het belang van de bescherming van de mensenrechten in de betrekkingen met derde landen;

14. juicht het programma voor Europese prijzen voor MVO-partnerschappen tussen bedrijven en andere belanghebbenden, met inbegrip van onderwijsinstellingen en sportorganisaties, toe en beschouwt dat als een belangrijke stap in de richting van meer zichtbaar MVO;

15. benadrukt dat maatschappelijk verantwoord investeren (mvi) als onderdeel van de toepassing van MVO bij investeringsbesluiten ervoor zorgt dat investeerders hun financiële en economische doelen koppelen aan hun sociale, ecologische, ethische, culturele en onderwijsoverwegingen;

16. moedigt de lidstaten en de Unie aan om bij hun MVO-agenda rekening te houden met het feit dat culturele en creatieve kmo's een aanzienlijke invloed kunnen hebben op de veranderingen op het gebied van maatschappij en milieu, doordat zij langetermijnoplossingen aanreiken voor armoedebestrijding door nieuwe impulsen te geven aan de arbeidsmarkt en rekening te houden met maatschappelijke overwegingen;

17. verzoekt om een onderzoek naar de redenen waarom sommige MVO-strategieën wel doeltreffend zijn en andere niet;

18. verzoekt de lidstaten om vrijwilligerswerk onder werknemers en ondersteuning van vrijwilligerswerk door werkgevers ook in het kader van MVO te stimuleren en te benutten en het aanzien ervan te vergroten, zoals gevraagd in de resolutie van 12 juni 2012 over erkenning en bevordering van grensoverschrijdend vrijwilligerswerk in de EU[1]; benadrukt dat vrijwilligerswerk op geen enkele wijze van invloed mag zijn op de salarissen en de arbeidsvoorwaarden van werknemers en dat erop moet worden toegezien dat vrijwillig en betaald werk elkaar aanvullen;

19. is van mening dat bedrijven die actief zijn op het gebied van culturele inhoud en media de maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat de grondrechten van de gebruikers worden beschermd, en meent dat zelfregulering en grootschalige pakketinspecties het gevaar inhouden dat politie- en wetshandhavingstaken in particuliere handen terechtkomen;

20. moedigt mediabedrijven aan om transparante journalistieke normen in hun MVO-beleid op te nemen, zoals waarborgen voor bronbescherming en de rechten van klokkenluiders;

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

18.12.2012

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

23

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Piotr Borys, Jean-Marie Cavada, Silvia Costa, Santiago Fisas Ayxela, Lorenzo Fontana, Mary Honeyball, Petra Kammerevert, Morten Løkkegaard, Emma McClarkin, Emilio Menéndez del Valle, Katarína Neveďalová, Doris Pack, Marie-Thérèse Sanchez-Schmid, Marietje Schaake, Marco Scurria, Hannu Takkula, Helga Trüpel, Milan Zver

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Nadja Hirsch, Stephen Hughes, Iosif Matula, Raimon Obiols, Rui Tavares

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Leonardo Domenici

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

24.1.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

26

1

11

Bij de eindstemming aanwezige leden

Edit Bauer, Heinz K. Becker, Jean-Luc Bennahmias, Phil Bennion, Pervenche Berès, Vilija Blinkevičiūtė, Milan Cabrnoch, Alejandro Cercas, Marije Cornelissen, Emer Costello, Andrea Cozzolino, Frédéric Daerden, Sari Essayah, Marian Harkin, Nadja Hirsch, Stephen Hughes, Ádám Kósa, Jean Lambert, Patrick Le Hyaric, Thomas Mann, Elisabeth Morin-Chartier, Csaba Őry, Siiri Oviir, Sylvana Rapti, Licia Ronzulli, Elisabeth Schroedter, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Jutta Steinruck, Traian Ungureanu, Andrea Zanoni

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Georges Bach, Malika Benarab-Attou, Sergio Gutiérrez Prieto, Richard Howitt, Paul Murphy, Ria Oomen-Ruijten, Gabriele Zimmer

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Jens Nilsson