VERSLAG over de omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten
25.2.2013 - 2010/2043(INI)
Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteurs voor advies: Zita Gurmai,
PR_INI_art121
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten
2010/2043(INI) Het Europees Parlement,
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 19, lid 1, en 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten[1],
– gezien de richtsnoeren van de Commissie van 22 december 2011 betreffende de toepassing van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad op verzekeringen, in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-236/09 (Test-Aankoop)[2],
– gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 maart 2011 in zaak C-236/09 (Test-Aankoop)[3],
– gezien het verslag van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid van december 2010, getiteld "EU Rules on Gender Equality: How are they transposed into national law?",
– gezien het verslag van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid van juli 2009, getiteld "Sex Discrimination in the Access to and Supply of Goods and Services and the Transposition of Directive 2004/113/EG",
– gezien het verslag van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid van juni 2011, getiteld "Trans and intersex people: Discrimination on the grounds of sex, gender identity and gender expression",
– gezien zijn resolutie van 30 maart 2004 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten[4],
– gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de beoordeling van de resultaten van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 en aanbevelingen voor de toekomst[5],
– gezien artikel 48 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0044/2013),
A. overwegende dat zowel directe als indirecte discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, in zowel de overheidssector als de particuliere sector, door de richtlijn verboden zijn;
B. overwegende dat in de richtlijn aspecten met betrekking tot discriminatie op grond van geslacht buiten de arbeidsmarkt behandeld worden;
C. overwegende dat een ongunstigere behandeling van vrouwen wegens zwangerschap of moederschap eveneens verboden is en dat hetzelfde geldt voor intimidatie en seksuele intimidatie en aanzetten tot discriminatie bij het aanbieden of leveren van goederen of diensten;
D. overwegende dat na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon passende maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht volgens een bijzondere wetgevingsprocedure genomen zullen worden, waarbij eenparigheid van stemmen in de Raad en goedkeuring door het Parlement een vereiste is (artikel 19, lid 1, VWEU);
E. overwegende dat de richtlijn volgens de beschikbare informatie in de meeste lidstaten omgezet is, hetzij doordat er nieuwe wetgeving aangenomen is, of doordat de bestaande wetgeving op dit terrein gewijzigd is;
F. overwegende dat er in sommige lidstaten sprake was van onvolledige omzetting of uitstel van de termijn voor de omzetting;
G. overwegende dat de nationale wetgeving in een aantal gevallen verder gaat dan de vereisten van de richtlijn omdat deze eveneens geldt voor onderwijs of discriminatie in media en in reclame;
H. overwegende dat door de in artikel 5, lid 2, van de richtlijn vastgelegde niet-deelnemingsclausule rechtsonzekerheid en op de lange termijn mogelijk juridische problemen ontstaan;
I. overwegende dat het toepassingsverslag, dat uit hoofde van de richtlijn in 2010 had moeten uitkomen, tot uiterlijk 2014 uitgesteld is;
J. overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 1 maart 2011 in zaak C-236/09 (Test-Aankoop) verklaarde dat artikel 5, lid 2, van deze richtlijn, waarin een afwijking toegestaan wordt voor verzekeringen en aanverwante financiële diensten, contraproductief is voor de verwezenlijking van de doelstelling van gelijke behandeling van vrouwen en mannen en niet in overeenstemming is met het Handvest van de grondrechten van de EU;
K. overwegende dat de desbetreffende bepaling als gevolg hiervan geacht wordt nietig te zijn na afloop van een gepaste overgangsperiode, te weten met ingang van 21 december 2012;
L. overwegende dat de Commissie op 22 december 2011 niet-bindende richtsnoeren deed uitgaan die bedoeld waren om de situatie met betrekking tot verzekeringsmaatschappijen en aanverwante financiële dienstverleners te verduidelijken;
M. overwegende dat, in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, discriminatie van transseksuelen en discriminatie op grond van genderidentiteit kan worden beschouwd als discriminatie op grond van geslacht[6] in wetgeving en beleid inzake gendergelijkheid;
1. betreurt het feit dat de Commissie haar toepassingsverslag inzake Richtlijn 2004/113/EG van de Raad niet gepresenteerd heeft en ook geen bijgewerkte gegevens over de lopende nationale uitvoeringsprocessen gepubliceerd heeft;
2. erkent dat de uitspraak in de Test-Aankoop-zaak van invloed geweest kan zijn op het uitvoeringsproces van de lidstaten, maar merkt op dat dit op zich geen rechtvaardiging kan zijn voor het feit dat het niet gelukt is om het in de richtlijn vereiste verslag op tijd te publiceren;
3. dringt er bij de Commissie op aan om haar verslag en alle beschikbare gegevens zo spoedig mogelijk te publiceren;
4. dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten concrete maatregelen nemen om de richtlijn en de gevolgen ervan aan de hand van concrete voorbeelden toe te lichten, zodat vrouwen en mannen de richtlijn volledig kunnen benutten en deze adequaat kunnen gebruiken als doeltreffend middel om hun rechten met betrekking tot gelijke behandeling op het vlak van toegang tot alle goederen en diensten veilig te stellen;
5. is ingenomen met de Test-Aankoop-uitspraak, maar is van mening dat deze voor aanhoudende onzekerheid op de verzekeringsmarkt gezorgd heeft; verwacht dat er sekseneutrale criteria worden ontwikkeld die leiden tot een op meerdere risicofactoren gebaseerde prijsstelling, welke een getrouwe weerspiegeling is van de risico's van elk individu, ongeacht gender, en die potentiële discriminatie op grond van geslacht helpen opsporen;
6. is van mening dat de richtsnoeren die de Commissie gepubliceerd heeft – bij ontstentenis van bindende of wetgevende gevolgen daarvan – deze onzekerheid niet volledig weggenomen hebben;
7. dringt er bij de Commissie op aan om praktische stappen te ondernemen om het probleem aan te pakken door met een voorstel voor een nieuwe wetgevingstekst te komen die volledig overeenkomt met de richtsnoeren;
8. wijst erop dat de verzekeringssector zich ook moet blijven inspannen om de premies overeenkomstig sekseneutrale criteria aan te passen door op andere factoren berustende actuariële berekeningen toe te passen;
9. verzoekt de Commissie met de bedrijfstak van verzekeraars een informele dialoog aan te gaan over risicobeoordeling;
10. verzoekt de Commissie om de methodiek te presenteren waarvan zij gebruik zal maken om de effecten van de Test-Aankoop-uitspraak op verzekeringstarieven te meten;
11. dringt er bij de Commissie op aan om de kwestie eveneens te analyseren vanuit het oogpunt van consumentenbeschermingsbeleid;
12. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de ontwikkelingen op de verzekeringsmarkt nauwlettend te volgen en om, indien er tekenen zijn dat er feitelijk indirecte discriminatie plaatsvindt, alle noodzakelijke maatregelen te treffen om het probleem aan te pakken en ongerechtvaardigde hogere prijzen te voorkomen;
13. onderstreept dat onderhavige richtlijn zich niet beperkt tot verzekeringen en dat haar ruimere toepassingsgebied en potentieel voor vooruitgang op het gebied van toegang tot goederen en diensten, zowel in de publieke als in de private sfeer, tot in detail aan het publiek wordt uitgelegd, zodat mannen en vrouwen volledig op de hoogte zijn van de werkingssfeer en de doelstellingen van de richtlijn en dus gebruik kunnen maken van al haar elementen en mogelijkheden;
14. merkt op dat de bepaling met betrekking tot de omkering van de bewijslast in de nationale wetgeving van de meeste lidstaten geïmplementeerd is; verzoekt de Commissie om erop toe te zien dat deze bepaling in alle lidstaten toegepast wordt;
15. verzoekt de Commissie om rekening te houden met gevallen van discriminatie in verband met zwangerschap, gezinsplanning en moederschap met betrekking tot bijvoorbeeld de woonsector (huur) of moeilijkheden bij het verkrijgen van leningen, alsmede de toegang tot medische goederen en diensten, in het bijzonder wat de toegang tot de volgens de wet beschikbare reproductieve gezondheidszorg en de behandelingen in het kader van geslachtsverandering betreft;
16. verzoekt de Commissie om er vooral nauw op toe te zien of er sprake is van discriminatie in verband met borstvoeding en mogelijke discriminatie in verband met de toegang tot goederen en diensten in de publieke sfeer en op openbare plaatsen;
17. verzoekt de Commissie toe te zien op de uitvoering en de toepassing van de richtlijn wat zwangere asielzoekende vrouwen betreft die wachten op het resultaat van hun asielaanvraag, om ervoor te zorgen dat in verzekeringscontracten en -producten met deze categorie vrouwen rekening wordt gehouden;
18. stelt met teleurstelling vast dat in sommige lidstaten vrouwelijke ondernemers, en met name alleenstaande moeders, vaak gediscrimineerd worden bij het aangaan van leningen of het zoeken naar financiering voor hun bedrijf en nog steeds vaak geconfronteerd worden met genderstereotypering;
19. verzoekt de Commissie te overwegen ook de inhoud van media en reclame op te nemen in het toepassingsgebied van de richtlijn, gezien het grote belang daarvan en de betekenis voor onderwijs bij het ontstaan, het vasthouden aan en het ontwikkelen van op gender gebaseerde stereotypen en de toenemende seksualisering van meisjes;
20. verzoekt de Commissie om een inventaris te maken van optimale methoden en deze voor de lidstaten beschikbaar te maken om de nodige middelen te bieden voor de ondersteuning van positieve maatregelen en voor een betere uitvoering van de respectieve bepalingen op nationaal niveau te zorgen;
21. vestigt de aandacht op het gebrek aan doeltreffendheid van sommige gelijkheidsorganen, te wijten aan hun geringe mogelijkheden om op te treden en hun tekort aan personele en financiële middelen;
22. doet een beroep op de Commissie om naar behoren en nauwgezet toezicht te houden op de "gelijkheidsorganen" die opgezet zijn naar aanleiding van de inwerkingtreding van de richtlijn, en om te controleren of aan alle in EU-wetgeving vastgelegde voorwaarden is voldaan; legt met name nadruk op het feit dat de huidige economische crisis niet gebruikt mag worden als rechtvaardiging voor tekortkomingen in het functioneren van de gelijkheidsorganen;
23. onderstreept dat de Commissie gegevens moet leveren en meer openheid moet geven over lopende inbreukprocedures en -maatregelen;
24. verzoekt de Commissie om een openbare databank op te zetten van wetgeving en jurisprudentie op het gebied van genderdiscriminatie; wijst er nadrukkelijk op dat de bescherming van de slachtoffers van discriminatie op grond van geslacht verbeterd moet worden;
25. wijst, gezien de rol van de nationale rechtbanken, op de behoefte aan financiële ondersteuning en coördinatie door de EU van vervolgopleidingen voor juristen die actief zijn op het gebied van genderdiscriminatie;
26. wijst erop dat de richtlijn in alle lidstaten tijdig omgezet dient te worden;
27. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten.
- [1] PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.
- [2] PB C 11 van 13.1.2012, blz. 1.
- [3] PB C 130 van 30.04.11, blz. 4.
- [4] PB C 103 van 29.04.04, blz. 34.
- [5] PB C 236E van 12.8.2011, blz. 87.
- [6] Zaak C-13794 (P tegen S en Cornwall County Council); zaak C-117/01 (K.B. tegen National Health Service Pensions Agency en Secretary of State for Health); zaak C-423/04 (Sarah Margaret Richards tegen Secretary of State for Work and Pensions) .
TOELICHTING
Algemene achtergrond
De inwerkingtreding van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (hierna "de richtlijn" genoemd) op 21 december 2004 was een mijlpaal in de ontwikkeling van de EU-wetgeving op het gebied van gendergelijkheid.
Door middel van de richtlijn werd er eigenlijk voor het eerst op niveau van de EU werk gemaakt van de aanpak van gendergelijkheid en op geslacht gebaseerde discriminatie buiten de werksfeer. De richtlijn behelst zowel een verbod op directe als indirecte discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, in zowel de overheidssector als de particuliere sector. Een ongunstigere behandeling van vrouwen wegens zwangerschap of moederschap, intimidatie en seksuele intimidatie, en het aanzetten tot discriminatie bij het aanbieden of leveren van goederen of diensten zijn eveneens verboden. De rechtsgrondslag van de richtlijn was het oude artikel 13 van het EG-Verdrag.
De lidstaten hadden tot 21 december 2007 de tijd om de richtlijn ten uitvoer te leggen en volgens artikel 16 van de tekst moest de Europese Commissie een beknopt verslag ter evaluatie van deze tenuitvoerlegging opstellen en dit uiterlijk op 21 december 2010 voorleggen.
Na de zaak enkele malen te hebben uitgesteld liet de Europese Commissie de rapporteur weten dat het bewuste toepassingsverslag niet voor 2014 opgesteld zou worden. Ondanks het feit dat de rapporteur herhaaldelijk uiting gaf aan haar teleurstelling en benadrukte dat een toepassingsverslag en accurate en recente gegevens noodzakelijk zijn om de omzetting van de richtlijn te kunnen beoordelen, werd dit uitstel bevestigd. Volgens de verklaring van de Europese Commissie hadden de consequenties van de Test‑Aankoop-zaak (zie hieronder) ervoor gezorgd dat de prioriteiten verlegd waren en was een toepassingsverslag door de teweeggebrachte veranderingen prematuur geworden. Naar de mening van de rapporteur bestond er nog steeds grote behoefte aan een dergelijk verslag, omdat er nog veel andere aspecten van de omzetting van de richtlijn degelijk en tijdig geanalyseerd moeten worden.
Verzekeringen en aanverwante financiële diensten en de Test‑Aankoop-zaak
Er bleek een controverse te ontstaan rond de richtlijn in verband met feit dat het geslacht van personen gebruikt werd als een factor bij de berekening van premies en uitkeringen van verzekeringen en aanverwante financiële diensten. In artikel 5, lid 1, van de richtlijn wordt bepaald dat dit niet mag leiden tot verschillen in de premies en uitkeringen van personen. In afwijking van de algemene regel bood artikel 5, lid 2, de lidstaten de mogelijkheid vóór 21 december 2007 te besluiten proportionele verschillen in premies en uitkeringen toe te staan in die gevallen waarin het geslacht van personen een bepalende factor is bij de risicobeoordeling op basis van relevante en accurate actuariële en statistische gegevens. Aan deze uitzonderingsbepaling werd geen tijdslimiet verbonden.
Alle lidstaten hebben voor een of meerdere verzekeringstypen (in het bijzonder levensverzekeringen en lijfrenten) gebruikgemaakt van deze mogelijkheid tot afwijking. Een geschil over de rechtmatigheid van de uitzondering voor levensverzekeringen in de Belgische nationale wetgeving leidde op 1 maart 2011 tot de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in de Test‑Aankoop-zaak (C‑236/09).
Volgens deze uitspraak is artikel 5, lid 2, van deze richtlijn contraproductief voor de verwezenlijking van de doelstelling van gelijke behandeling van mannen en vrouwen en verdraagt het artikel zich niet met het Handvest van de grondrechten van de EU. De consequentie daarvan is dat de desbetreffende bepaling geacht wordt nietig te zijn na afloop van een gepaste overgangsperiode, te weten met ingang van 21 december 2012.
Deze uitspraak heeft belangrijke economische consequenties die moeilijk te beoordelen zijn; het verband tussen geslacht, gender en verzekeringsproducten wordt ingewikkelder, gezien het grote aantal producten op de markt; de verschillen in de verzekeringstarieven worden in principe bepaald op grond van objectieve factoren, en gender werd tot nu toe door de bedrijfstak beschouwd als een dergelijke factor.
Voor consumenten zijn enkele kwesties met name zorgwekkend. Het ligt in de lijn der verwachting dat de premies voor levensverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen voor motorvoertuigen onmiddellijk zullen stijgen, in het bijzonder voor vrouwen.
Wat zijn de maatschappelijke gevolgen van een mogelijke stijging van de kosten? De uitspraak van het Hof van Justitie zou tevens grote gevolgen kunnen hebben voor particuliere pensioen- en spaarregelingen en in algemene zin van invloed kunnen zijn op de bredere discussie over de toereikendheid van pensioenvoorzieningen.
Gezien de korte overgangsperiode heeft de Commissie in haar standpunt benadrukt dat een wijziging van de wetgeving niet noodzakelijk is en heeft zij op 22 december 2011 uitvoeringsrichtsnoeren doen uitgaan in de vorm van een mededeling.
Naar de mening van de rapporteur is er duidelijk behoefte aan rechtszekerheid en volstaan de richtsnoeren op de lange termijn niet om de nodige zekerheid en samenhang van de toepassing te garanderen.
Algemeen overzicht van de omzetting
Volgens de beschikbare informatie[1] is de richtlijn in de meeste lidstaten omgezet, hetzij door nieuwe wetgeving aan te nemen, hetzij door de bestaande wetgeving op dit gebied aan te passen. In een aantal gevallen gaat de nationale wetgeving verder dan de vereisten van de richtlijn doordat deze eveneens geldt voor onderwijs of discriminatie in media en in reclame[2].
In een aantal lidstaten was sprake van onvolledige omzetting of uitstel van de termijn voor de omzetting. Het gebrek aan duidelijkheid in de nationale wetgeving en soms zelfs ook het abstracte en vage karakter daarvan zijn als problematische aspecten naar voren gebracht.
Discriminatie in verband met geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten
Er zijn een aantal kwesties die bijzondere aandacht behoeven. Er bestaan namelijk aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot discriminatie bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, bijvoorbeeld in verband met de interpretatie van definities of de mate van handhaving, hetgeen ook tot uitdrukking komt in de nationale jurisprudentie.
Er zijn gevallen van discriminatie in verband met zwangerschap en moederschap gemeld met betrekking tot bijvoorbeeld de woonsector (huur) of moeilijkheden bij het verkrijgen van leningen. De toegang tot medische goederen en diensten bleek eveneens problematisch te zijn, in het bijzonder wat de toegang tot de volgens de wet beschikbare reproductieve gezondheidszorg betreft.
Er is een aspect dat nog steeds in verscheidene nationale wetgevingen moet worden opgenomen, namelijk discriminatie in verband met borstvoeding. En hoewel de richtlijn zelf geen regelgeving inzake de discriminatie van ouders bevat, werd benadrukt dat deze vorm van discriminatie, die nauw verbonden is met het moederschap, problematisch is, in het bijzonder met betrekking tot de toegankelijkheid van openbare ruimten, openbaar vervoer en het gebrek aan faciliteiten voor ouders met kleine of gehandicapte kinderen.
Volgens de informatie die voorhanden is werden er weinig gevallen gemeld van intimidatie/seksuele intimidatie buiten de werksfeer. Tevens zou de inhoud van de media en van reclame, die momenteel buiten het toepassingsgebied van de richtlijn valt, vanuit dit oogpunt beoordeeld dienen te worden, gezien het belang van deze terreinen wat betreft onderwijs en de belangrijke rol die zij spelen bij het scheppen, het in stand houden, het heropleven en het ontwikkelen van op gender gebaseerde stereotypen.
Positieve maatregelen, een gunstiger behandeling in verband met zwangerschap
In de meeste nationale wetgevingen wordt ruimte geboden voor positieve maatregelen, maar de mate waarin deze zijn toegestaan en het bereik ervan, varieert. Door een inventaris te maken van optimale methoden en deze aan de lidstaten beschikbaar te stellen en door de nodige middelen te bieden voor de ondersteuning van positieve maatregelen zou gezorgd kunnen worden voor een betere uitvoering van de respectieve bepalingen op nationaal niveau.
In verscheidene lidstaten bestaan gunstigere bepalingen om vrouwen te beschermen in verband met zwangerschap en moederschap, maar een van de problemen die benadrukt zijn is dat het simpelweg overnemen van de bepalingen van de richtlijn in de nationale wetgeving in sommige gevallen leidt tot ambiguïteit in de uitvoering.
Bewijslast, gelijkheidsorganen
De richtlijn voorziet in een omkering van de bewijslast: de verweerder is degene die moet aantonen dat er op grond van het door het slachtoffer ingebrachte bewijs geen inbreuk is gepleegd op het principe van gelijke behandeling. Deze bepaling is met betrekking tot de toegang tot goederen en diensten in de meeste nationale wetgevingen omgezet en heeft geleid tot jurisprudentie op nationaal niveau.
In de richtlijn is vastgelegd dat er gelijkheidsorganen moeten zijn ter bevordering van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
De belangrijkste kwestie die in dit opzicht naar voren komt, is dat de meeste lidstaten weliswaar "gelijkheidsorganen" hebben ingesteld, maar dat daarbij niet aan alle in de EU-wetgeving gestelde voorwaarden (wat betreft hun onafhankelijk functioneren, hun bevoegdheden enz.) is voldaan.
Aanbevelingen
Met dit verslag wordt beoogd inzicht te krijgen in de gevolgen en de mate van omzetting van Richtlijn 2004/113/EG in de lidstaten, bestaande hiaten te signaleren en aanbevelingen te doen voor mogelijke oplossingen.
Het belang dat gemoeid is met informatie en betrouwbare gegevens dient benadrukt te worden; er is behoefte aan meer openheid aan de kant van de Commissie inzake lopende inbreukprocedures en getroffen maatregelen. De oprichting van een openbare databank met wetgeving en jurisprudentie op het gebied van genderdiscriminatie zou een instrument kunnen zijn om de slachtoffers van genderdiscriminatie beter te beschermen.
Gezien de rol van de nationale rechtbanken, is de financiële ondersteuning en coördinatie door de EU van vervolgopleidingen voor juristen die op dit terrein actief zijn een eerste vereiste voor een effectieve tenuitvoerlegging.
Wat betreft de nationale gelijkheidsorganen, moet er beter toezicht komen op de manier waarop die hun taken uitvoeren en de mate waarin ze voldoen aan de op het niveau van de EU gestelde eisen. Tevens dient de uitwisseling van optimale methoden tussen deze organen te worden bevorderd.
Daarnaast is het van essentieel belang dat richtlijnen tijdig worden omgezet. De rapporteur is van oordeel dat de Commissie in de toekomst ten volle gebruik moet maken van haar bevoegdheden om de lidstaten aan te sporen richtlijnen binnen de door de wetgever bepaalde termijn om te zetten (artikel 260 VWEU).
Het is van groot belang dat de burgers van de EU worden geïnformeerd over hun rechten, willen ze deze rechten kunnen uitoefenen. Bovendien bevordert informatieverschaffing een betere uitvoering. Maatregelen zoals informatiecampagnes op het niveau van de EU en op nationaal niveau dienen nadrukkelijk te worden aangemoedigd.
Wat de toekomstige wetgeving op EU-niveau en op nationaal niveau betreft, dient de bestaande jurisprudentie op Europees en nationaal niveau die gedurende het uitvoeringsproces tot stand is gekomen, in aanmerking te worden genomen en dient, ten einde rechtszekerheid en duidelijke, ondubbelzinnige bepalingen te bewerkstelligen, de nadruk te worden gelegd op de noodzaak tijdig maatregelen te nemen.
- [1] Verslag "Sex Discrimination in the Access to and Supply of Goods and Services and the Transposition of Directive 2004/113/EG" van het Europese netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid, juli 2009, in opdracht van de Commissie.
- [2] Verslag "EU Rules on Gender Equality: How are they transposed into national law?" van het Europese netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid, bijgewerkt in 2010, in opdracht van de Commissie.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
19.2.2013 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
29 0 4 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Regina Bastos, Edit Bauer, Andrea Češková, Marije Cornelissen, Tadeusz Cymański, Iratxe García Pérez, Zita Gurmai, Mikael Gustafsson, Mary Honeyball, Sophia in ‘t Veld, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Silvana Koch-Mehrin, Constance Le Grip, Astrid Lulling, Ulrike Lunacek, Elisabeth Morin-Chartier, Krisztina Morvai, Siiri Oviir, Joanna Senyszyn, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Marc Tarabella, Britta Thomsen, Marina Yannakoudakis, Anna Záborská, Inês Cristina Zuber |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Izaskun Bilbao Barandica, Minodora Cliveti, Silvia Costa, Anne Delvaux, Mariya Gabriel, Nicole Kiil-Nielsen, Katarína Neveďalová, Doris Pack, Licia Ronzulli, Angelika Werthmann |
||||