VERSLAG over het ontwerpprotocol betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op de Tsjechische Republiek (artikel 48, lid 3, van het Verdrag van de Europese Unie)
15.5.2013 - (00091/2011 – C7‑0385/2011 – 2011/0817(NLE)) - *
Commissie constitutionele zaken
Rapporteur: Andrew Duff
PR_NLE-AP
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het ontwerpprotocol betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op de Tsjechische Republiek (artikel 48, lid 3, van het Verdrag van de Europese Unie)
(00091/2011 – C7‑0385/2011 – 2011/0817(NLE))
(Goedkeuring)
Het Europees Parlement,
– gezien het schrijven van de Tsjechische regering aan de Raad van 5 september 2011 over een ontwerpprotocol betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ("het Handvest") op de Tsjechische Republiek,
– gezien het schrijven van de voorzitter van de Europese Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement van 25 oktober 2011 over een ontwerpprotocol betreffende de toepassing van het Handvest op de Tsjechische Republiek,
– gezien artikel 48, lid 3, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), op grond waarvan het Parlement door de Europese Raad is geraadpleegd (C7‑0385/2011),
– gezien artikel 6, lid 1, VEU en het Handvest,
– gezien protocol nr. 30 betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk, gehecht aan het VEU en aan het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie,
– gezien de conclusies van de vergadering op 29 en 30 oktober 2009 van de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, in het kader van de Europese Raad bijeen,
– gezien de verklaringen betreffende het Handvest, gehecht aan de Slotakte van de Intergouvernementele Conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, ondertekend op 13 december 2007, en met name Verklaring nr. 1 van alle lidstaten, Verklaring nr. 53 van de Tsjechische Republiek, en Verklaringen nrs. 61 en 62 van de Republiek Polen,
– gezien resolutie 330, goedgekeurd tijdens de twaalfde zitting van de senaat van het parlement van de Tsjechische Republiek van 6 oktober 2011,
– gezien artikel 74 bis van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0174/2013),
A. overwegende dat de staatshoofden en regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad bijeen op 29 en 30 oktober 2009, zijn overeengekomen bij de sluiting van het volgende toetredingsverdrag en overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen, aan de Verdragen een protocol betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op de Tsjechische Republiek te hechten;
B. overwegende dat de Tsjechische regering op 5 september 2011 bij schrijven van haar permanente vertegenwoordiger en overeenkomstig artikel 48, lid 2, VEU, de Raad een ontwerp tot herziening van de Verdragen heeft voorgelegd om een protocol betreffende de toepassing van het Handvest op de Tsjechische Republiek toe te voegen;
C. overwegende dat de Raad op 11 oktober 2011 de Europese Raad, overeenkomstig artikel 48, lid 2, VEU, een ontwerp tot wijziging van de Verdragen heeft voorgelegd inzake de toevoeging van een protocol betreffende de toepassing van het Handvest op de Tsjechische Republiek;
D. overwegende dat de Europese Raad overeenkomstig artikel 48, lid 3, eerste alinea, VEU het Parlement heeft geraadpleegd over de vraag of de voorgestelde wijzigingen onderzocht dienen te worden;
E. overwegende dat de Europese Unie overeenkomstig artikel 6, lid 1, VEU erkent dat de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgesteld in het Handvest dezelfde juridische status en bindende werking hebben als de Verdragen;
F. overwegende dat de protocollen bij het VEU en het VWEU een onlosmakelijk onderdeel zijn van deze Verdragen en dat daarom een aanvullend protocol tot vaststelling van bijzondere bepalingen ten aanzien van de toepassing van delen van de wetgeving van de Unie op een lidstaat noopt tot een herziening van de Verdragen;
G. overwegende dat de bepalingen van het Handvest overeenkomstig artikel 6, lid 1, tweede alinea, geenszins een verruiming inhouden van de bevoegdheden van de Unie zoals bepaald bij de Verdragen;
H. overwegende dat de bepalingen van het Handvest zich overeenkomstig artikel 51 van het Handvest richten tot de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten; overwegende dat deze instellingen, organen, bureaus en agentschappen derhalve de rechten eerbiedigen, de beginselen naleven, en de toepassing van het Handvest bevorderen overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden en met inachtneming van de grenzen van de bevoegdheden zoals deze in de Verdragen aan de Unie zijn toegedeeld; overwegende dat, zoals bevestigd in Verklaring nr. 1 van de lidstaten, het Handvest het toepassingsgebied van het recht van de Unie niet verder uitbreidt dan de bevoegdheden van de Unie reiken, geen nieuwe bevoegdheden of taken schept voor de Unie, noch de in de Verdragen omschreven bevoegdheden en taken wijzigt;
I. overwegende dat in de tweede alinea van Verklaring nr. 53 van de Tsjechische Republiek wordt bepaald dat het Handvest geen beperking inhoudt van het toepassingsgebied van de nationale wetgeving en geen inperking van de huidige bevoegdheden van de nationale autoriteiten op dit gebied, en dat daarmee wordt vastgelegd dat de integriteit van de rechtsorde van de Tsjechische Republiek gewaarborgd is zonder gebruik te maken van een aanvullend instrument;
J. overwegende dat uit academisch onderzoek en uit de jurisprudentie blijkt dat Polen en het Verenigd Koninkrijk op grond van protocol nr. 30 niet zijn vrijgesteld van de bindende bepalingen van het Handvest en dat het protocol geen "opt-out" inhoudt, het Handvest niet wijzigt, en geen afbreuk doet aan de juridische status die zonder dit protocol zou gelden[1]; overwegende dat het uitsluitend ten gevolg heeft dat er niet alleen in Polen en het Verenigd Koninkrijk, maar ook in andere lidstaten rechtsonzekerheid is ontstaan;
K. overwegende dat het voorop stellen van en zichtbaarder maken van grondrechten een belangrijke taak van het Handvest is, maar dat protocol nr. 30 leidt tot rechtsonzekerheid en politieke verwarring, ten gevolge waarvan de inspanningen van de Unie om een uniform hoog en gelijk niveau van bescherming van rechten te bereiken en te handhaven worden ondermijnd;
L. overwegende dat indien protocol nr. 30 op enig moment zou worden geïnterpreteerd als houdende een beperking van de werkingssfeer of de effecten van de bepalingen van het Handvest, dit zou resulteren in een geringere bescherming van de grondrechten en vrijheden van de inwoners van Polen, het Verenigd Koninkrijk en, op termijn, Tsjechië;
M. overwegende dat het Tsjechische parlement het Verdrag van Lissabon heeft geratificeerd zonder wijzigingen ten opzichte van het ondertekende document, en zonder enig voorbehoud of kwalificatie met betrekking tot de volledige acceptatie van het Handvest door de Republiek Tsjechië[2];
N. overwegende dat de Tsjechische senaat in zijn resolutie 330 van 6 oktober 2011 zich heeft uitgesproken tegen de toepassing van protocol nr. 30 op de Tsjechische Republiek omdat daarmee het niveau van bescherming van de grondrechten en vrijheden van de Tsjechische burgers zou worden verlaagd; overwegende dat de Tsjechische senaat bovendien zijn twijfels heeft uitgesproken over de – dubbelzinnige – constitutionele omstandigheden waaronder deze kwestie voor het eerst aan de orde werd gesteld door de president van de republiek, te weten pas nadat de ratificatie van het Verdrag van Lissabon in het parlement was afgerond;
O. overwegende dat het Tsjechische constitutionele hof in 2008 en 2009 twee verzoekschriften heeft afgewezen, omdat het van mening was dat het Verdrag van Lissabon volledig in overeenstemming is met de Tsjechische grondwet, maar dat niet kan worden uitgesloten dat bij het Tsjechische constitutionele hof een verzoekschrift tegen de voorgestelde wijziging zal worden ingediend;
P. overwegende dat het Parlement ertoe gehouden is de Europese Raad in een geest van oprechte samenwerking zijn mening te geven over alle voorstellen tot wijziging van de Verdragen, ongeacht hun belang, maar dat het op geen enkele wijze verplicht is het met de Europese Raad eens te zijn;
Q. overwegende dat er twijfel blijft bestaan over de bereidheid van het Tsjechische parlement om het nieuwe protocol, dat gericht is op het op de Tsjechische Republiek van toepassing verklaren van protocol nr. 30, te ratificeren; overwegende dat, indien de Europese Raad besluit de voorgestelde wijziging te onderzoeken, andere lidstaten wel eens terughoudend zouden kunnen staan ten opzichte van het starten van hun eigen ratificatieprocedures zolang de Tsjechische Republiek haar eigen ratificatieproces niet heeft afgerond;
1. is erkentelijk dat het door de Europese Raad is geraadpleegd over het onderzoek van de voorgestelde wijziging van de Verdragen;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie als zijn standpunt te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de regering en het parlement van de Republiek Tsjechië alsmede aan de parlementen van de andere lidstaten.
TOELICHTING
1. De regering van de Tsjechische Republiek wenst dat Tsjechië toetreedt tot protocol nr. 30 betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk.
2. Om de betekenis van dit Tsjechische initiatief te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om de aard en invloed van het Britse en Poolse protocol sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 te bestuderen. Uw rapporteur heeft de academische literatuur die er met betrekking tot dit protocol bestaat onderzocht[1]. Tevens heeft hij enkele op dit gebied toonaangevende juristen geraadpleegd.
Er bestond slechts weinig jurisprudentie tot het Court of Appeal (England & Wales) een verzoek om een prejudiciële beslissing indiende bij het Europees Hof van Justitie (HvJ) inzake de relevantie van het protocol in een asielzaak[2]. De Home Secretary had eerder gepoogd de High Court of Justice (England & Wales) (Administrative Court) ervan te overtuigen dat de bepalingen van het Handvest op grond van protocol nr. 30 niet op het VK van toepassing zijn. Een van de vragen die aan het Europees Hof van Justitie was voorgelegd, was of het bestaan van protocol nr. 30 op enigerlei wijze gevolgen heeft voor de verplichtingen van het VK. Het Engelse Hof neigde naar de opvatting dat protocol 30 opgevat diende te worden als algemene opt-out uit het Handvest, op grond waarvan het Handvest in het Verenigd Koninkrijk geen rechtstreekse werking zou hebben.
De vertegenwoordiger van de Britse regering merkte tijdens de rechtszaak echter behulpzaam op dat het doel van het protocol niet was de toepassing van het Handvest op het Verenigd Koninkrijk uit te sluiten, maar te verduidelijken welke gevolgen het Handvest heeft. De conclusie van advocaat-generaal Trstenjak dateert van 22 september 2011. Zij concludeerde dat het protocol geen "opt-out" is, maar juist verduidelijkt dat het Handvest geen bevoegdheden weghaalt bij het VK of Polen.
De grote kamer van het Europees Hof van Justitie deed op 21 december 2011[3] uitspraak in deze zaak. Dit is een belangrijke zaak met betrekking tot de betekenis en de toepassing van de asielwetgeving, met relevantie voor de relatie tussen EU-wetgeving, het Handvest, het Europees mensenrechtenverdrag en internationale verdragen.
In zijn uitspraak sluit het Hof zich aan bij het advies van advocaat-generaal Trstenjak. Het Hof stelt:
"... Artikel 1, lid 1, van Protocol nr. 30 preciseert dus artikel 51 van het Handvest, betreffende het toepassingsgebied ervan, en strekt er niet toe de Republiek Polen en het Verenigd Koninkrijk vrij te stellen van de verplichting om de bepalingen van het Handvest na te leven en evenmin om een rechtbank van een van deze lidstaten te verhinderen toe te zien op de naleving van deze bepalingen." (paragraaf 120)
Het Hof concludeerde derhalve dat zijn uitspraken over de inhoudelijke kwestie van het asielrecht "niet anders moeten worden beantwoord wanneer rekening wordt gehouden met protocol nr. 30".
3. Het is van belang aan te stippen dat de drie staten met de grootste betrokkenheid bij deze discussie zich ten aanzien van het Handvest op een verschillend standpunt stelden. Het Verenigd Koninkrijk streefde ernaar de mogelijkheden van de EU om op grond van het Handvest wetgeving - bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsrecht - in het leven te roepen te beperken, omdat met dergelijke wetgeving de door het Verenigd Koninkrijk gestelde grenzen zouden worden overschreden. De toenmalige premier zei daarover het volgende in het Lagerhuis: "Het is overduidelijk dat voor ons een opt-out geldt voor zowel het Handvest als voor justitiële en binnenlandse zaken"[4].
4. Polen daarentegen wenste te voorkomen dat het Handvest een beperking zou vormen voor het vaststellen van wetgeving op het gebied van de openbare zedelijkheid, familierecht, abortus, rechten van homoseksuelen, enz.[5] Merkwaardig genoeg benadrukte Polen bij de goedkeuring van het Britse protocol dat terughoudendheid inhield ten opzichte van de sociale rechten als bedoeld in Titel IV, dat Polen (anders dan het Verenigd Koninkrijk), gezien de traditie van de beweging "Solidariteit" de sociale en werknemersrechten ten volle eerbiedigt[6]. Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon lijkt de Poolse justitie in het geheel geen belangstelling meer te hebben gehad voor het protocol[7]. Er is een constitutioneel mechanisme gecreëerd dat Polen de mogelijkheid biedt te besluiten het protocol te wijzigen of niet toe te passen. De mogelijkheid het protocol niet toe te passen is momenteel onderwerp van een politiek debat in Polen.
5. Tsjechië nam op aandringen van zijn president een eurosceptischer standpunt in. Bij de onderhandelingen over het Verdrag van Lissabon kreeg het land een eigen categorische verklaring nr. 53 betreffende zijn bezorgdheid over de gevolgen van het Handvest voor de beginselen van subsidiariteit en bevoegdheidstoewijzing, de eerbiediging van nationale grondwetten en internationale overeenkomsten.
De officiële reden waarom de heer Klaus zich op het standpunt stelde dat Tsjechië tot het protocol moest toetreden was een klaarblijkelijke plotselinge bezorgdheid over de gevolgen van het Handvest voor de geldigheid van de Benes-decreten inzake de onteigeningen en de uitzetting van etnische Duitsers uit Tsjecho-Slowakije na de Tweede Wereldoorlog[8]. Deze bezorgdheid kwam in het politieke debat tot begin 2009 echter in het geheel niet naar voren en werd evenmin genoemd als argument in de twee zaken voor het Tsjechische constitutionele Hof inzake het Verdrag van Lissabon[9]. In het officiële mandaat van de regering voor de onderhandelingen inzake het Verdrag van Lissabon gold veeleer het verwezenlijken van uniforme normen voor de bescherming van de mensenrechten als prioriteit. Daarnaast benadrukken alle Tsjechische politieke partijen groot belang toe te kennen aan sociale rechten. En geen enkele partij claimt nu nog dat de Benes-decreten onverminderd juridische twijfel veroorzaken in verband met de Tsjechische, EU- of internationale wetgeving. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is er geen nieuwe Tsjechische jurisprudentie over de kwestie van de toepassing van het EU-Handvest tot stand gekomen.
De enige reden dat de Tsjechische regering nu aandringt op toetreding tot protocol nr. 30 is dat de Europese Raad heeft beloofd dit verzoek te honoreren en dat woordbreuk door de leiders van de EU niet goed zal vallen bij de Tsjechische publieke opinie. Hiernaast bestaat de minder vaak belichte zorg dat de Tsjechische Republiek onbetrouwbaar zou overkomen indien de eerdere aanvraag nu wordt ingetrokken. (Uw rapporteur is echter veeleer van oordeel dat het intrekken van het verzoek tot wijziging van het Verdrag door de Tsjechen tot grote opluchting bij de partners zou leiden).
Er zij bovendien op gewezen dat indien de Tsjechische regering bij haar wens tot wijziging van het Verdrag blijft, het nog allerminst zeker is dat het Tsjechische parlement uiteindelijk het nieuwe protocol zal ratificeren. Voor de ratificatie van een internationaal verdrag dat bevoegdheden in enigerlei richting overhevelt, is waarschijnlijk zowel in de Senaat, als de kamer van afgevaardigden een drie vijfde meerderheid nodig[10].
Tot slot moet rekening worden gehouden met de twee arresten van het Tsjechische constitutionele hof (van 2008 en 2009) waarin wordt bevestigd dat het Verdrag van Lissabon volledig in overeenstemming is met de Tsjechische grondwet. Hieruit vloeit voort dat elke gedeeltelijke afwijking van het Verdrag van Lissabon - die nu voortvloeit uit het initiatief met betrekking tot het protocol - hoogstwaarschijnlijk zou resulteren in een nieuwe zaak of zaken voor het constitutionele hof. (Dergelijke zaken kunnen worden voorgelegd door 41 afgevaardigden, 17 senatoren en ook de president van de republiek zelf[11]).
Er zij gewezen op de brief van de Tsjechische vakbonden (CMKOS) aan de Voorzitter van het Europees Parlement met de bezwaren tegen het ontwerpprotocol[12].
De European Association for the Defence of Human Rights en het Tsjechische Helsinki-comité hebben ook opgeroepen het ontwerpprotocol van de hand te wijzen[13].
6. Op grond van zijn bevindingen komt uw rapporteur tot de volgende analyse:
a) Preambule: Uit de achtste overweging van de preambule blijkt dat met het protocol wordt beoogd meer duidelijkheid te brengen in bepaalde aspecten van de toepassing van het Handvest. Uit de zevende en twaalfde overweging blijkt dat ongeacht het protocol alle andere EU-wetgeving volledig van toepassing is op Polen en het Verenigd Koninkrijk. Het protocol is derhalve slechts relevant als met het Handvest beginselen aan de bestaande algemene beginselen van het EU-recht zouden worden toegevoegd, of als het Handvest een ruimer toepassingsgebied zou hebben of zou leiden tot een vermindering van de beperkingen van rechten in vergelijking met de algemene beginselen. Naar de mening van advocaat-generaal Trstenjak, nu gesteund door het hele Hof, wordt in de overwegingen de "principiële gelding" van het Handvest bekrachtigd.
b) Toepassingsgebied: Artikel 1, lid 1 vormt een aanvulling op artikel 51, lid 2 van het Handvest. De bedoeling van dit lid is niet om de bevoegdheid van rechtbanken zodanig uit te breiden dat zij kunnen bepalen dat de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk in strijd is met het Handvest. Met dit lid wordt echter evenmin de inperking beoogd van de bevoegdheid van rechtbanken om zich uit te spreken in zaken over grondrechten door te verwijzen naar de bepalingen van het Handvest. In ieder geval geldt ook dat rechtbanken de grondrechten zoals die worden gewaarborgd door het EVRM en die op grond van de bepalingen van artikel 6 VEU als algemene beginselen deel uitmaken van het recht van de Unie, moeten eerbiedigen. Deze algemene beginselen hebben een constitutionele status en burgers kunnen zich voor de rechter op deze beginselen beroepen. In dit opzicht lijken de burgers van Polen en het Verenigd Koninkrijk zich dus in exact dezelfde positie te bevinden als de burgers van alle andere lidstaten.
c) Werkingssfeer: De in Titel IV van het Handvest genoemde rechten zijn slechts in rechte afdwingbaar indien zij in de nationale wetgeving zijn opgenomen. Artikel 1, lid 2 van protocol 30 bekrachtigt artikel 51, lid 1 van het Handvest, dat het Handvest niet voorziet in tussen particulieren inroepbare rechten. Het artikel beoogt tevens artikel 52, lid 1, van het Handvest te verduidelijken, en zou geformuleerd kunnen zijn als een poging om de rechtstreekse werking van het Handvest te verzwakken. Advocaat-generaal Trstenjak stelt dat artikel 1, lid 2, "nieuwe EU-rechten en het afleiden van rechten" van Titel IV "waarop de rechthebbenden zich zouden kunnen baseren tegen het VK en Polen, lijkt uit te sluiten". Het blijft echter nog onduidelijk welke artikelen van Titel IV volgens het HvJ geacht worden rechtstreekse werking te hebben. Daar waar Polen en het Verenigd Koninkrijk in hun nationale wetgeving in dergelijke rechten voorzien heeft het Hof niet gesteld dat deze niet in rechte kunnen worden ingeroepen. Bovendien zijn rechtbanken in Polen en het Verenigd Koninkrijk, zoals hierboven reeds opgemerkt, gehouden de bepalingen van Titel IV rechtstreeks toe te passen voor zover de in Titel IV opgenomen rechten algemene beginselen van EU-recht vertegenwoordigen.
d) Uitlegging : Met artikel 2 van het protocol wordt beoogd artikel 52, lid 4 en lid 6, van het Handvest te verduidelijken. Terwijl het Handvest verwijst naar nationale wetgevingen en praktijken, verwijst dit artikel met betrekking tot Polen en het Verenigd Koninkrijk naar het recht en de praktijken van respectievelijk Polen en het Verenigd Koninkrijk. (Dat zou ook moeilijk anders kunnen.)
7. Samenvattend: protocol nr. 30 ontslaat het Verenigd Koninkrijk en Polen niet van de bindende bepalingen van het Handvest. Het is geen "opt-out" en het wijzigt het Handvest niet. Het protocol als zodanig lijkt geen afbreuk te doen aan de juridische situatie die zonder het protocol zou gelden. Echter, alleen al het bestaan van het protocol heeft geleid tot rechtsonzekerheid en politieke verwarring. In die zin heeft het een negatief gevolg voor alle lidstaten en niet uitsluitend het VK, Polen of, op termijn, de Republiek Tsjechië[14].
Wat volledig duidelijk is, is dat mocht protocol nr. 30 ooit uitgelegd worden in die zin dat het de reikwijdte of werking van de bepalingen van het Handvest inperkt, dit ertoe zou leiden dat de bescherming van de grondrechten van de burgers in Polen en het Verenigd Koninkrijk vermindert, en dat de inspanningen van de EU om een uniform hoog niveau van bescherming van rechten te bereiken en te handhaven, zouden worden ondergraven.
- [1] 1. Patrick Layden QC en Tobias Lock, Protection of Fundamental Rights Post-Lisbon: The Interaction between the EU Charter of Fundamental Rights, the European Convention on Human Rights and National Constitutions: UK National Report, FIDE XXV Congress, september 2011.
2. NS v. Secretary of State for the Home Department, Steve J. Peers, EU Justice and Home Affairs Law, OUP, 2011.
3. Catherine Barnard, The EU Charter of Fundamental Rights: Happy 10th Birthday? in European Union Studies Association Review, vol 24, nr. 1, winter 2011.
4. Colin Turpin & Adam Tomkins, British Government and the Constitution, 7th ed., CUP, 2011. - [2] Zaak C-411/10, N.S. tegen Secretary of State for the Home Department.
- [3] Gevoegde zaken C-411/10 en C-493/10.
- [4] Aldus Tony Blair in het Lagerhuis op 25 juni 2007. Hij vervolgde: "Ten aanzien van de twee gebieden waarover de burger zich het meeste zorgen maakt, namelijk het Handvest van de grondrechten, waarover gezegd werd dat het van toepassing zou worden op het Britse rechtsstelsel, en justitiële en binnenlandse zaken, geldt voor ons een opt-out. Dat is het verschil. Met alle respect, je moet wel naar de feiten kijken wanneer je een standpunt inneemt". Geen wonder dat er verwarring heerst.
- [5] Verklaring 61.
- [6] Verklaring 62.
- [7] Jan Barcz, ed., Fundamental Rights Protection in the European Union, Wydawnictwo C.H. Beck, Warschau, 2009.
- [8] Helena Bončková, Hubert Smekal, Fragmentace společných hodnot? Výjimky z Listiny základních práv Evropské unie /Fragmentalization of Common Values? Opt-outs from the Charter of Fundamental Rights of the European Union, in Soucasna Evropa 02, 2010.
- [9] Ústavní soud - 2008/11/26 - Pl. ÚS 19/08: Treaty of Lisbon I; Ústavní soud - 2009/11/26 - Pl. ÚS 29/08: Treaty of Lisbon II.
- [10] Artikel 39 van de Tsjechische grondwet.
- [11] Artikelen 10a en 87, lid 1, letter a), van de grondwet van de Tsjechische republiek, en artikel 64 van de Wet betreffende het constitutioneel Hof, 182/1993 van 16 juni 1993.
- [12] Brief van Jaroslav Zavadil, voorzitter van de Tsjechisch-Moravische Confederatie van Vakbonden, aan Voorzitter Martin Schulz, van 15 februari 2012.
- [13] www.aedh.eu
- [14] Verklaring 1 maakt duidelijk dat er behoefte bestaat aan een gemeenschappelijke en identieke interpretatie van de gevolgen van het Handvest voor alle lidstaten.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
|
Datum goedkeuring |
19.2.2013 |
|
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
17 4 0 |
|||
|
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Alfredo Antoniozzi, Andrew Henry William Brons, Carlo Casini, Andrew Duff, Ashley Fox, Roberto Gualtieri, Enrique Guerrero Salom, Zita Gurmai, Gerald Häfner, Constance Le Grip, Morten Messerschmidt, Paulo Rangel, Algirdas Saudargas, Indrek Tarand, Rafał Trzaskowski, Luis Yáñez-Barnuevo García |
||||
|
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Elmar Brok, Zuzana Brzobohatá, Andrea Češková, Sylvie Guillaume, Anneli Jäätteenmäki, Vital Moreira, Evelyn Regner, Helmut Scholz, György Schöpflin, Alexandra Thein |
||||