VERSLAG over innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa

14.6.2013 - 2012/2295(INI) Het Europees Parlement,

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Paolo Bartolozzi
PR_INI_art121

Procedure : 2012/2295(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0201/2013
Ingediende teksten :
A7-0201/2013
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa

2012/2295(INI) Het Europees Parlement,

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa" (COM(2012)0060),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Europa 2020 – Een Europese strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–   gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 over efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa[1],

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Grondstoffen en grondstoffenmarkten: uitdagingen en oplossingen" (COM(2011)0025) en zijn resolutie over deze mededeling[2],

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van 2005 (Verenigd Koninkrijk) over een Europese op kennis gebaseerde bio-economie, van 2007 (Duitsland) over een Europese op kennis gebaseerde bio-economie, en van 2010 (België) over een Europese op kennis gebaseerde bio-economie: resultaten en uitdagingen,

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid alsmede de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0201/2013),

A. overwegende dat de wereldbevolking naar verwachting zal toenemen van 7 miljard tot ruim 9 miljard in 2050, hetgeen tot een geschatte toename van de vraag naar voedsel met 70 % en een zeer beperkte beschikbaarheid van water zal leiden;

B.  overwegende dat de schaarste aan natuurlijke hulpbronnen in de wereld, de toegenomen vraag naar hernieuwbare grondstoffen en de klimaatverandering tot efficiënt hulpbronnengebruik nopen;

C. overwegende dat een innovatieve en efficiënte langetermijnaanpak niet alleen de duurzaamheid bevordert maar ook bijdraagt tot de ontwikkeling van platteland en regio's, mogelijke terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen, een duurzamere productiecyclus en bovendien verbreiding van industriële innovatie in de gehele waardeketen;

D. overwegende dat bij overschakeling op een duurzame economie de industriële concurrentiekracht van Europa en de landbouwsector behouden kan blijven, de economische groei gestimuleerd zal worden en ook de werkgelegenheid een forse impuls zal krijgen;

E.  overwegende dat een succesvolle bio-economie voor Europa afhankelijk is van de beschikbaarheid van duurzaam beheerde en geproduceerde voedselvoorraden (afkomstig uit de landbouw en de bosbouw, alsmede uit biologisch afbreekbare afvalstoffen);

F.  overwegende dat de bio-economie van de EU al bijna een omzet van 2 biljoen euro vertegenwoordigt en dat er forse groei te verwachten is van duurzame primaire productie, voedselverwerking, industriële biotechnologie en bioraffinaderijen;

Algemene opmerkingen

1.  is ingenomen met de mededeling van de Commissie getiteld "Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa" en het daarin opgenomen actieplan voor de uitvoering van de strategie voor de bio-economie;

2.  is van mening dat de bio-economie de mogelijkheid biedt om de kosten voor de productie van industrie- en consumptiegoederen laag te houden, terwijl er minder energie wordt verbruikt en het milieu minder wordt vervuild;

3.  deelt de opvatting dat de overschakeling op een slimme, duurzame en inclusieve bio-economie niet alleen gebaseerd moet zijn op de productie van hernieuwbare natuurlijke grondstoffen met geringe milieueffecten maar ook op het ecologisch, economisch en sociaal duurzaam gebruik van deze grondstoffen, terwijl het gebruik van biotische grondstoffen binnen de grenzen van ecosysteemherstel moet blijven;

4.  acht het dringend geboden dat er nu actie wordt ondernomen om innovatie en investeringen in nieuwe technieken en bedrijfsmodellen te ondersteunen en om de stimulansen te creëren die langetermijnvoordelen voor de economie zullen opleveren; benadrukt de sleutelrol die de particuliere sector bij de totstandbrenging van duurzame economische groei speelt;

5.  is van oordeel dat de bio-economie een eerste vereiste is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, en met name van de vlaggenschipinitiatieven "Innovatie-Unie" en "Efficiënt gebruik van hulpbronnen";

6.  is ingenomen met de steun van de Commissie voor een radicale ommezwaai in de manier waarop de EU omgaat met de productie, consumptie, verwerking, opslag, recycling en verwijdering van biologische hulpbronnen;

7.  merkt op dat er al 22 miljoen mensen werkzaam zijn in de bio-economie, hetgeen 9 % van de totale werkgelegenheid in de EU vertegenwoordigt, en dat deze sector een groot potentieel heeft om nog miljoenen anderen tewerk te stellen;

8.  steunt het voorstel van de Commissie om een taskforce in te stellen en een stappenplan "biologische industrie" te formuleren waarin de nadruk ligt op de bijdrage van hernieuwbare hulpbronnen en biotechnologie aan duurzame ontwikkeling en waarmee regio's en marktdeelnemers worden aangespoord om nieuwe innovaties voor de bio-economiesector te ontwikkelen;

9.  roept de lidstaten op nationale en regionale actieplannen voor de bio-economie op te stellen en verzoekt de Commissie het Parlement een halfjaarlijks verslag voor te leggen over de verwezenlijking van de bio-economie;

10. benadrukt dat de EU op diverse gebieden van biowetenschappen en biotechnologie mondiaal koploper is; is van oordeel dat Europa door over te schakelen op bio-economie aanzienlijke vooruitgang kan boeken op het vlak van de koolstofarme economie, innovatie en concurrentiekracht en een grotere rol op het wereldtoneel kan gaan spelen;

11. wijst op het grote belang en het enorme potentieel van hulpbronnen- en energie-efficiëntie; wijst op de noodzaak van "meer produceren met minder" om ervoor te kunnen zorgen dat de bio-economie duurzaam blijft;

12. is van mening dat een bio-economie voor Europa niet enkel de huidige op fossiele hulpbronnen gebaseerde economie moet vervangen, noch het huidige verspillingsgedrag mag herhalen, maar moet evolueren naar een efficiënter en duurzamer model, rekening houdend met sociale en milieubescherming binnen alle op de bio-economie gebaseerde waardeketens;

13. is verheugd over de huidige herziening van de Europese wetgeving inzake biobrandstoffen, die gericht is op beperking van de negatieve gevolgen van de indirecte verandering van het bodemgebruik (indirect land-use change - ILUC) en op bevordering van de markt voor en ontwikkeling van meer geavanceerde biobrandstoffen, die een ruimere toepassing van nonfoodgrondstoffen als afval, residuen, lignocellulose- en cellulosemateriaal mogelijk moeten maken;

14. herinnert eraan dat ILUC-factoren voor biobrandstoffen en biovloeistoffen, alsook bindende criteria voor duurzaam gebruik van vaste en gasvormige biomassa moeten worden opgenomen in de richtlijn hernieuwbare energie en de richtlijn brandstofkwaliteit; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een kaderrichtlijn biomassa die alle toepassingen van biomassa omvat (energie, brandstoffen, materialen en chemische stoffen) en een biomassahiërarchie introduceert;

Investeringen in kennis, innovatie en vaardigheden

15. spoort de Commissie aan haar coördinatiewerk op het vlak van grensoverschrijdende en interdisciplinaire research voort te zetten en onderstreept met name dat moet worden onderzocht waar de duurzaamheidsgrenzen van biotische grondstoffen liggen, rekening houdend met ecosysteemfuncties en natuurlijke voedselketens, naast de voedselbehoefte van de mens;

16. dringt aan op nader onderzoek naar de sociale en ecologische mogelijkheden, alsook de potentiële kosten van de bio-economie, gezien de verscheidenheid aan potentiële effecten van de bio-economie en de mogelijke verkeerde wijzen van benutting van de bio-economie in termen van gebruik van schaarse natuurlijke hulpbronnen, mogelijke milieuschade en verlies van biodiversiteit, en de behoudsmogelijkheden;

17. is voorstander van de instelling van een bio-economiepanel van deskundigen om synergieën en samenhang tussen beleid en initiatieven te bevorderen en van de oprichting van een waarnemingscentrum voor de bio-economie om wederzijds leren te bevorderen door te zorgen voor een permanente uitwisseling van kennis en informatie tussen onderzoeksinstituten, ondernemingen, overheid, universiteiten, regionale spelers, boeren en burgers op het platteland, en van de spoedige totstandbrenging van een regelgevingskader dat onderzoek en toepassingen daarvan en commercieel gebruik van innovaties bevordert;

18. wijst andermaal op het belang van de toepassing van het voorzorgsbeginsel bij het gebruik van biotechnologie, met name op het gebied van genetisch gemanipuleerde organismen en synthetische biologie;

19. acht het noodzakelijk dat er vakgebied- en bedrijfstakoverstijgende voorlichtings- en opleidingsprogramma's komen om de onderzoeksresultaten toegankelijk te maken voor belanghebbenden, met inbegrip van consumenten, en aldus mogelijkheden te creëren om inzicht en betrokkenheid te verhogen;

20. dringt aan op wegneming van hindernissen voor innovatie in de waardeketen, met name door snelle en wetenschappelijk gefundeerde EU-goedkeuringsprocedures voor biotechnologische producten en veel snellere markttoegang;

21. verzoekt de Commissie concrete maatregelen op brede regionale basis voor te stellen ter bevordering van de productie en consumptie op regionaal niveau van producten van de bio-economie;

22. benadrukt dat de bio-economie verdere ontwikkeling en/of integratie van nieuwe vaardigheden, nieuwe kennis en nieuwe disciplines vereist om de maatschappelijke veranderingen op het gebied van bio-economie op te kunnen vangen, het concurrentievermogen, de ontwikkeling van groei en werkgelegenheid en de behoeften van de industrie te bevorderen en vaardigheden en arbeidsplaatsen beter op elkaar af te stemmen;

23. benadrukt dat de bio-economie behoefte heeft aan een hoog kennisniveau en gekwalificeerd personeel; stelt dat er beroepsopleiding en hoger onderwijs in de regio's van de Europese Unie beschikbaar moet zijn, rekening houdend met de specifieke regionale kenmerken; wijst erop dat een breed onderwijsaanbod in de regio's ook bijdraagt tot de groei van ondernemingen;

24. is ingenomen met het door de Commissie voorgestelde budget 4,5 miljard euro in het kaderprogramma voor onderzoek (Horizon 2020) en hoopt dat dit beschikbaar komt voor alle bio-economiesectoren en -instrumenten en voor verdere verfijning van innovaties, met inbegrip van onderzoek naar ecosysteemgrenzen en hergebruik en recycling van biomateriaal;

25. beschouwt bioraffinage gebaseerd op lokaal duurzaam biomateriaal dat voedsel of andere waardevollere toepassingen niet verdringt, als een essentieel instrument om stilgelegde installaties een nieuwe bestemming te geven en noodlijdende gebieden weer op gang te brengen met behulp van innovatie en investeringen die naar een kringloopeconomie leiden, en verlangt dat hiervoor steun beschikbaar zal blijven;

26. benadrukt dat er voldoende hoeveelheden duurzame grondstoffen nodig zijn om bioraffinaderijen in Europa goed te laten werken; wijst erop dat dit ook een verbetering van opslag- en vervoersvoorzieningen en de ontwikkeling van de nodige logistiek vereist;

27. wijst erop dat er in Europa slechts een beperkt aantal modelinstallaties zijn en dat er meer investeringen nodig zijn om de koppositie van de Europese ondernemingen in de sector bioraffinage te behouden; roept de Commissie en de lidstaten op proef- en modelactiviteiten voor de opschaling van producten en processen te ondersteunen;

28. onderstreept dat het bio-economiebeleid beter opgezet moet zijn om cascadering bij biomassagebruik te garanderen; dringt in verband daarmee aan op de ontwikkeling van een rechtsinstrument om de weg te banen voor efficiënter en duurzamer gebruik van deze kostbare grondstof; beklemtoont dat met dit instrument het beginsel van cascadering in de "biomassapiramide" moet worden verankerd waarbij de verschillende segmenten ervan in aanmerking worden genomen en de hogere niveaus meer gewicht krijgen; wijst erop dat een dergelijke benadering tot een hiërarchisch, slim en efficiënt biomassagebruik zal leiden, alsook tot toepassingen met meerwaarde en steunmaatregelen als coördinatie van research in de gehele waardeketen;

Sterkere beleidsinteractie en betrokkenheid van belanghebbenden

29. pleit voor een geïntegreerde, samenhangende, vakgebied- en bedrijfstakoverstijgende benadering van de bio-economie en voor harmonisatie van de diverse Europese beleidslijnen en daarmee samenhangende leidraden, zoals het voorzorgsbeginsel, op de verschillende deelterreinen (stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik, innovatie-unie, grondstoffeninitiatief, Horizon 2020, milieuactieprogramma 2020, cohesiebeleid, gemeenschappelijk landbouwbeleid, gemeenschappelijk visserijbeleid, richtlijn hernieuwbare energie, kaderrichtlijn water, kaderrichtlijn afvalstoffen, richtlijn verpakkingsafval, specifieke regels inzake bioafval); acht daarnaast een uniform en stabiel regelgevingskader voor de lange termijn op Europees en nationaal niveau noodzakelijk, gericht op bevordering en verhoging van de investeringen in de bio-economie in Europa;

30. verzoekt de Commissie te voorzien in financiële instrumenten om precommerciële investeringen te steunen, onderzoeksresultaten tot een commercieel succes te maken en innovatieve bedrijven, met name kmo's, in staat te stellen financiële en andere ondersteunende instrumenten te vinden die de ontwikkeling van de bio-economie ten goede komen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het regionaal fonds en de structuurfondsen of van voorzieningen voor risicodeling van de Europese Investeringsbank, door sterkere samenhang tussen de verschillende onderzoeks- en innovatiefondsen van de EU, en via de oprichting van één enkel loket voor informatie over alle biogebaseerde economisch relevante initiatieven teneinde een zo groot mogelijk effect te bewerkstelligen; beseft dat het commercieel toepassen en in de handel brengen van bio-economische innovaties lastig is en financieel risico oplevert;

31. pleit voor de ontwikkeling van een industriële infrastructuur en de optimalisatie van de bevoorradingsketens voor biologische producten in plattelands- en kustgebieden teneinde werkgelegenheid te creëren in landbouw, bosbouw en aquacultuur; dringt erop aan dat hiervoor Europese middelen voor plattelandsontwikkeling ter beschikking worden gesteld en dat dit zodanig geschiedt dat de milieuschade en het verlies van biodiversiteit afnemen in plaats van toenemen;

32. dringt aan op gerichte en concrete stappen ter vereenvoudiging en bekorting van de vergunningsprocedures die de ontwikkeling van bioraffinaderijen hinderen en het risico in zich bergen dat innovatieve en geavanceerde technologie zijn heil buiten de EU zoekt;

33. stemt ermee in dat gebruik zal worden gemaakt van de figuur van het publiek-private partnerschap (PPP), waarbij de nodige lering moet worden getrokken uit de knelpunten die zich voordeden bij de toepassing ervan in andere sectoren; verzoekt de Commissie voldoende middelen uit te trekken om de ontwikkeling van dit soort partnerschappen te stimuleren, in de overtuiging dat het een cruciaal instrument is om nieuwe waardeketens te creëren, de bestaande te schragen en een impuls te geven aan investeringen in modeltechnologieën en -installaties waarmee onderzoeksresultaten op de markt kunnen worden geïntroduceerd;

34. onderschrijft dat er een meerlagige benadering moet worden gevolgd en verlangt dat er gestaag meer aandacht komt voor de regionale en lokale dimensie van de bio-economie en voor initiatieven van onderaf; stemt in met de oprichting van regionale, nationale en Europese bio-economiepanels die de geboekte vooruitgang in een gegeven sector moeten beoordelen en knowhow en best practices moeten uitwisselen teneinde het niveau van ontwikkeling van bio-economie in de gehele EU gelijk te trekken; dringt erop aan dat de Commissie deskundigen uit de bio-economiesector en alle betrokken vakgebieden alsmede vertegenwoordigers van consumenten en burgers erbij betrekt; herinnert eraan dat er bij de verwezenlijking van slimme, duurzame en inclusieve groei een centrale rol weggelegd is voor de regionale economieën;

35. is van mening dat initiatieven van onderaf belangrijk zijn voor de totstandbrenging van een biogebaseerde maatschappij en dat hierbij het bedrijfsleven en de vraagzijde in combinatie met de overheid de drijvende factoren moeten zijn; acht het noodzakelijk dat er voldoende mogelijkheden worden geboden aan regionale initiatieven; verzoekt de Commissie dergelijke netwerken en clusters ten behoeve van de uitwisseling van ervaringen te ondersteunen;

Versterken van markten en concurrentievermogen

36. verzoekt de Commissie om haar financiële steun te richten op innovatie die aansluit bij de innovatie-unie, met inbegrip van de prioriteiten van Horizon 2020, om op die manier te stimuleren dat onderzoeksresultaten worden gebruikt ter voorbereiding van het op de markt brengen van producten, met als doel om de zogeheten vallei des doods van het onderzoek in Europa te overbruggen;

37. wijst erop dat we de beschikking hebben over een groot aantal uitstekende instrumenten (overheidsopdrachten, normalisatie, belastingprikkels, certificering, specifieke etikettering) waarmee voor een voldoende aanbod aan duurzame en hoogwaardige biogebaseerde producten en voor hulpbronefficiënte productiesystemen kan worden gezorgd; is van mening dat een hervorming van de bestaande wetgeving noodzakelijk is; verzoekt de Commissie duurzaamheidscriteria voor biomassagebruik te formuleren waarop tevens instrumenten voor marktcreatie gebaseerd kunnen worden;

38. benadrukt dat een degelijk politiek kader, waarbinnen niet alleen rekening wordt gehouden met economische levensvatbaarheid, maar ook met sociale en ecologische duurzaamheid, richtinggevend moet zijn voor een bio-economie die stoelt op exploitatie van biologische hulpbronnen in plaats van fossiele energie;

39. acht het van fundamenteel belang dat de consument hierbij betrokken wordt en dat hij informatie krijgt over biogebaseerde producten en diensten; dringt in dit verband aan op standaardisatie van de bioproductie in de EU op basis van toereikende duurzaamheidscriteria omdat de Europese markt voor deze producten daar baat bij heeft;

40. is van mening dat de levensduur van het biogebaseerde product niet kunstmatig bekort mag worden en dat een product voor een zo lang mogelijke levensduur moet worden ontworpen;

41. beklemtoont dat de bio-economie een aanzienlijke bijdrage zal leveren tot de ontwikkeling van plattelands- en kustgebieden; is van oordeel dat synergie en nauwe samenwerking in de gehele waardeketen, met inbegrip van lokale producenten van grondstoffen uit land- en bosbouw en bioraffinaderijen, tot versterking van het concurrentievermogen en inkomensstijging in plattelandsregio's kan leiden; stelt dat er een langetermijnstrategie voor de bio-economie moet worden ontwikkeld, onder meer met het oog op de voedselvoorziening;

42. verlangt dat de tot ontwikkeling gebrachte biologische en biotechnologische procedés toegepast kunnen worden bij de benutting van hernieuwbare grondstoffen van biologische oorsprong zoals afval en nonfoodgewassen, alsook het gebruik van componenten van bestaande land- en bosbouwbedrijven;

43. is van mening dat de bio-economie onder meer als uitgangspunt heeft dat de hulpbronnenefficiëntie verhoogd moet worden en de afhankelijkheid van geïmporteerde grondstoffen, energie en niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen moet verminderen; benadrukt het belang van de bosbouw en andere biogebaseerde sectoren en wijst erop dat koolstofneutrale hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen, zoals hout en houtvezel, een vervanging kunnen vormen voor niet-hernieuwbare fossiele grondstoffen; wijst erop dat de bio-economische sector een groot aantal hoogwaardige producten voortbrengt, zoals chemische stoffen, geneesmiddelen, kunststoffen en andere innovatieve nieuwe materialen en dat hij werkgelegenheid creëert; onderstreept het potentieel van biotechnologie op basis van mariene hulpbronnen;

44. verzoekt de Commissie maatregelen te stimuleren om het grondstofpotentieel op duurzame wijze op te voeren, dergelijke grondstoffen beter te mobiliseren, biologisch afbreekbaar afval in te zamelen ‑ zonder omslachtig vervoer ‑ en ervoor te zorgen dat het gebruik van biomassa binnen de ecologische grenzen blijft en de koolstofopnamefunctie niet vermindert; acht het in deze context dringend noodzakelijk duurzaamheidscriteria vast te stellen voor energiegebruik van biomassa om te zorgen voor de beschikbaarheid van biomassa voor hulpbronefficiëntere verwerking, waarbij wel moet worden voorkomen dat stimulansen voor energieproductie uit biomassa marktverstorend werken en negatief uitwerken op de beschikbaarheid van biomassa voor producenten;

45. wijst erop dat het van belang is aandacht te besteden aan de toeleveringsketens van de bio-economie, teneinde de beschikbaarheid van grondstoffen te waarborgen; benadrukt dat bio-economische strategieën niet alleen een doeltreffender benutting van huishoudelijk en gemeentelijk afval moeten stimuleren, maar ook moeten bijdragen tot de terugwinning van bij- en restproducten uit land- en bosbouw; dringt aan op betere en praktische wetgeving die rechtszekerheid en krachtige ondersteuning biedt voor duurzaam gebruik van hulpbronnen voor de bio-economie en benutting van grondstoffen, en op een beleid dat in alle opzichten stoelt op een flexibele langetermijnbenadering die bevorderlijk is voor investeringen;

46. is van oordeel dat de bio-economie in aansluiting op de invulling van de nieuwe strategie voor het Europees industriebeleid een belangrijke bijdrage kan leveren tot het keren van de-industrialisatietrend waar Europa onder gebukt gaat, dankzij nieuwe strategieën die marktstimulerend werken en de concurrentiekracht van het regionale systeem weer op gang brengen;

47. verzoekt de Commissie met klem milieuonvriendelijke subsidies te definiëren als "een resultaat van een overheidsmaatregel die consumenten of producenten een voordeel verleent om hun inkomen aan te vullen of hun kosten te verlagen, maar hiermee goede milieuvriendelijke praktijken benadeelt"1[3]; roept de Commissie en de lidstaten op onverwijld en uiterlijk in 2014 concrete plannen vast te stellen op basis van deze definitie om alle milieuonvriendelijke subsidies uiterlijk in 2020 af te bouwen, met inbegrip van subsidies die inefficiënt gebruik van hernieuwbare hulpbronnen stimuleren en subsidies voor fossiele brandstoffen, en hierover verslag uit te brengen via de nationale hervormingsprogramma's; is er in dit verband bezorgd over dat subsidies voor het gebruik van biomateriaal voor energie de doeleinden inzake het efficiënt gebruik van hulpbronnen nu al ondermijnen;

48. merkt bezorgd op dat de toenemende vraag naar biomassa, met name hout, kan leiden tot verregaande ontbossing in de ontwikkelingslanden, waar de broeikasgasemissies in het kader van het Kyoto-protocol niet worden meegerekend; wijst erop dat dit gevolgen kan hebben voor de bodemkwaliteit, de waterkringlopen en de biodiversiteit en dat hierdoor tevens overeenkomsten als het verdrag inzake biodiversiteit (CBD) en het VN-programma voor terugdringing van emissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie (REDD) onder grotere druk komen te staan; vreest daarnaast, gelet op het feit dat de bodemgovernancesystemen in vele ontwikkelingslanden zwak zijn, dat de toenemende vraag naar houtproducten aanleiding kan geven tot illegaal kappen en ten koste kan gaan van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten in het kader van het programma wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT);

49. onderstreept dat de overschakeling op een bio-economie zal bijdragen tot verdere integratie van de resultaten van Rio+20 in het EU-beleid; is van mening dat de EU sterker moet bijdragen aan initiatieven die de overschakeling op een inclusieve, groene economie op internationaal niveau bevorderen;

50. verlangt dat de EU op het internationale toneel een zeer dynamisch onderzoeks- en innovatiecentrum wordt, wat het onderzoek op het gebied van bio-economie betreft; is van mening dat de ontwikkeling van nieuwe producten, nieuwe procedés en diensten op basis van hernieuwbare hulpbronnen het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven zal versterken, zodat het internationaal koploper kan worden;

51. acht het van cruciaal belang dat er internationale juridisch bindende normen voor duurzaamheid worden ontwikkeld voor alle sectoren die van biomassa gebruikmaken, naast bindende criteria voor duurzaam bosbeheer; verlangt dat de EU de totstandkoming van multilaterale overeenkomsten nastreeft en vooral aan de minst ontwikkelde landen de daarmee samenhangende institutionele en technische steun biedt, zodat duurzaam gebruik van biomassa kan worden gegarandeerd;

52. is van oordeel dat dankzij het in het kader van die strategie uitgewerkte bio-economiemodel de eventuele knelpunten kunnen worden weggenomen en dat er op den duur duurzamer en werkzamer modellen voor productie, consumptie, ontwikkeling en lifestyle tot stand kunnen komen waardoor de groei in Europa weer op gang komt dankzij een nieuwe synthese tussen economie, milieu en kwaliteit van samenleven;

53. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

Algemene context

Europa staat de komende veertig jaar voor een groot aantal uitdagingen op sociaal gebied. Door de aanhoudende groei van de wereldbevolking, de toename van de vraag naar voedsel en energie en de schaarste aan hulpbronnen in de wereld is Europa gedwongen zich te bezinnen op een nieuwe benadering van productie en consumptie om deze nieuwe eisen op doelmatige en duurzame wijze tegemoet te treden.

De bio-economie biedt een geweldige mogelijkheid om deze uitdagingen het hoofd te bieden, doordat zij niet alleen de duurzaamheid bevordert maar ook bijdraagt tot de plattelandsontwikkeling, mogelijke terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen, een duurzamere productiecyclus en bovendien verbreiding van industriële innovatie in de gehele waardeketen.

De strategie voor de bio-economie kan de oplossing vormen voor de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de weg banen voor slimme groei. Met het oog op morgen kan zij voorts een antwoord geven op vraagstukken als voedselzekerheid, economische groei en opvoering van de werkgelegenheid.

Standpunt van de rapporteur

De rapporteur is ingenomen met de mededeling van de Commissie over een bio-economie voor Europa en het daarin opgenomen actieplan voor de uitvoering van de bio-economiestrategie, dat uit drie elkaar aanvullende onderdelen bestaat: bevordering van onderzoek, innovatie en vaardigheden, sterkere beleidsinteractie en versterking van markten en concurrentievermogen.

Steun aan deze sector is volgens de rapporteur een investering in de toekomst. Europa kan en moet daarbij het voortouw nemen. Deze sector is gebaat bij een stabiel regelgevingskader en afstemming van landbouwbeleid, industriepolitiek, milieubeleid en wetenschaps- en innovatiebeleid, die allemaal aan de bio-economie raken. Ook de rapporteur acht het zaak dat er een vakgebied- en bedrijfstakoverstijgende aanpak komt die tevens tot kennisuitwisseling op regionaal, nationaal en Europees niveau leidt zodat het niveau van ontwikkeling van bio-economie in de gehele EU kan worden gelijkgetrokken.

Het is volgens hem zaak gecoördineerde en consistente research- en innovatieprogramma's en steuninstrumenten ten behoeve van industriële investeringen te ontwikkelen, financiële middelen beschikbaar te stellen en ervoor te zorgen dat de behaalde resultaten de maatschappij en de markt optimaal ten goede komen. Technologische infrastructuur, excellence op wetenschappelijk gebied, installaties en biologische industrie: dat alles kan er werkelijk toe leiden dat er aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt op het vlak van innovatie en concurrentiekracht en dat Europa een grotere rol op het wereldtoneel kan gaan spelen.

In dat verband is er een wezenlijke bijdrage te verwachten van nieuwe vormen van partnerschap waarmee de bijdragen van overheid en bedrijfsleven gebundeld kunnen worden. Dankzij de oprichting van een publiek-privaat partnerschap voor de biologische industrieën kunnen nieuwe projecten gesteund worden en kunnen er nieuwe producten worden ontwikkeld die vervolgens daadwerkelijk op de markt geïntroduceerd kunnen worden. Tevens kan het risico dat excellence en innovatieve projecten door gunstiger voorwaarden naar landen buiten Europa worden gelokt worden tegengegaan.

Op grond van deze redenering is de rapporteur van oordeel dat er steeds sterker moet worden toegewerkt naar verdere vooruitgang op dit gebied om duurzamer en werkzamer modellen voor productie, consumptie, ontwikkeling en lifestyle tot stand te brengen zodat de groei in Europa weer op gang komt dankzij een nieuwe synthese tussen economie, milieu en kwaliteit van samenleven.

ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (28.5.2013)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

inzake innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa
2012/2295(INI) Het Europees Parlement,

Rapporteur voor advies: Isabella Lövin

SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt dat een degelijk politiek kader, waarbinnen niet alleen rekening wordt gehouden met economische levensvatbaarheid, maar ook met sociale en ecologische duurzaamheid, richtinggevend moet zijn voor een bio-economie die stoelt op exploitatie van biologische hulpbronnen in plaats van fossiele energie;

2.  onderstreept het feit dat biodiversiteit en ecosystemen collectieve voordelen opleveren en moeten worden beschouwd als gemeenschappelijke goederen; wijst erop dat op biodiversiteit gebaseerde hulpbronnen, als zij goed worden beheerd en geregeld, aanzienlijke economische voordelen kunnen opleveren; betreurt evenwel het feit dat veel beleidsmakers weinig economisch voordeel verwachten van de instandhouding van of investeringen in biodiversiteit; benadrukt daarom het feit dat "ecosysteemdiensten" en de bijdrage ervan aan economische en sociale ontwikkeling waardevol zijn;

3.  benadrukt het feit dat geen systeem van welvaartscreatie duurzaam kan zijn, als het zijn hulpbronnenbasis aantast; onderstreept het feit dat de bio-economie, parallel met de marktgerichte functies, ook een brede waaier van functies met betrekking tot collectieve goederen vervult die momenteel niet door de markt worden beloond en die in stand moeten worden gehouden, bijvoorbeeld agrarische en boslandschappen, biodiversiteit van landbouwgrond en bos, water van goede kwaliteit en in voldoende hoeveelheden, goede bodemfunctionaliteit, klimaatstabiliteit, goede luchtkwaliteit, bestandheid tegen overstromingen en brand;

4.  is van mening dat de overgang naar een duurzame bio-economie alleen zal slagen, als hulpbronnenefficiëntie de pijler van de economie is en als genetische techniek niet wordt gebruikt als motor van deze economie;

5.  is van mening dat een bio-economiestrategie geschoeid moet zijn op het leidende beginsel van biomassahiërarchie en het “cascadegebruik” van biomassa moet ondersteunen, waarbij in eerste instantie wordt gezorgd voor niet door de markt beloonde basisdiensten en vervolgens hoogwaardige toepassingen als materialen worden bevorderd (in plaats van bio-energie, die minder hoogwaardig is);

6.  benadrukt het feit dat een duurzame bio-economie gebaseerd moet zijn op modaal transport; onderstreept met name het feit dat om te beoordelen of een specifiek bioproces of -product de directe en indirecte broeikasgasemissies vermindert, alle fasen van de winning van de grondstof tot de eindverbruiksstaat in aanmerking moeten worden genomen; benadrukt het feit dat de beleidsmaatregelen op EU- en nationaal niveau schone alternatieven voor fossiele brandstoffen moeten bevorderen, bijvoorbeeld voertuigen die rijden op hernieuwbare elektriciteit, alsmede zonne- en windenergie, in plaats van de overstap naar biomassa te stimuleren in sectoren waar er minder waarde aan wordt toegevoegd (bijvoorbeeld de productie van biobrandstoffen en andere bio-energie);

7.  merkt op dat de hoeveelheid duurzame biomassa uit EU-bronnen nooit voldoende zal zijn om te voorzien in de huidige vraag naar energie en om het groeiende en concurrerende gebruik van biomassa te dekken, en dat de EU daarom steeds afhankelijker zal worden van invoer uit ontwikkelingslanden, waar de exploitatie van biomassa een grote uitdaging is op het gebied van governance, bijvoorbeeld wat bosbescherming en duurzaam bosbeheer betreft, zodat het moeilijk wordt te voldoen aan de duurzaamheidscriteria en -maatregelen van de EU voor ingevoerde biomassa en om de tenuitvoerlegging hiervan via monitoring en evaluatie te controleren; benadrukt in verband hiermee het feit dat energie-efficiëntie en besparingsmaatregelen belangrijk zijn om ervoor te zorgen dat de EU meer doet met minder, zodat de vraag naar biomassa wordt verminderd;

8.  benadrukt het feit dat de EU de plicht heeft haar afhankelijkheid van vis uit ontwikkelingslanden voor voedsel, alsmede voor voeder in de aquacultuur te verminderen; benadrukt het feit dat bij de huidige hervorming van het GVB prioriteit moet worden gegeven aan maatregelen ter ondersteuning van een ecologisch duurzaam visserijbeheer en van het gebruik van niet-carnivore soorten in de aquacultuur;

9.  merkt bezorgd op dat de toenemende vraag naar biomassa, met name hout, kan leiden tot verregaande ontbossing in de ontwikkelingslanden, waar de broeikasgasemissies in het kader van het Kyoto-protocol niet worden meegerekend; wijst erop dat dit gevolgen kan hebben voor de bodemkwaliteit, de watercycli en de biodiversiteit en dat hierdoor tegelijk overeenkomsten als het verdrag inzake biodiversiteit (CBD) en het VN-programma voor terugdringing van emissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie (REDD) onder grotere druk komen te staan; vreest tevens, gelet op het feit dat bodemgovernancesystemen in vele ontwikkelingslanden zwak zijn, niet alleen dat de toenemende vraag naar houtproducten aanleiding kan geven tot illegaal kappen en schade kan toebrengen aan vrijwillige partnerschapsovereenkomsten in het kader van het programma wetshandhaving, bestuur en handel in de bosbouw (FLEGT), maar ook dat door deze vraag overeenkomsten als het verdrag inzake biodiversiteit (CBD) en het VN-programma voor terugdringing van emissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie (REDD) onder grotere druk komen te staan;

10. benadrukt het feit dat wortelbomen, zeegrasvelden, zoutmoerassen en populaties laminariawieren belangrijk zijn als hoogperformante koolstofputten; waarschuwt voor de snelle vernietiging van deze kustecosystemen, onder andere door de toenemende vraag naar voedingsproducten uit de zee die afkomstig zijn uit de aquacultuur; vraagt een marien equivalent van de REDD-regeling om de kust- en mariene ecosystemen als koolstofputten veilig te stellen;

11. roept de EU op een zeer dynamisch onderzoeks- en innovatiecentrum te worden op het internationale toneel, wat het onderzoek op het gebied van bio-economie betreft; is van mening dat de ontwikkeling van nieuwe producten, nieuwe procedés en diensten op basis van hernieuwbare hulpbronnen het mogelijk zal maken om het concurrentievermogen van de Europese industrie te versterken en een internationale leiderspositie in te nemen;

12. herinnert eraan dat ILUC-factoren voor biobrandstoffen en biovloeistoffen, alsook bindende criteria voor duurzaam gebruik van vaste en gasvormige biomassa moeten worden opgenomen in de richtlijn hernieuwbare energie en de richtlijn brandstofkwaliteit; verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor een kaderrichtlijn biomassa die alle toepassingen van biomassa omvat (energie, brandstoffen, materiaal, chemische producten) en een biomassahiërarchie introduceert;

13. herinnert eraan dat bescherming van de biodiversiteit een essentiële component is van de actie die moet worden ondernomen voor het halen van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (onder meer doelstelling 1 inzake de uitroeiing van extreme armoede en honger en doelstelling 7 inzake het waarborgen van ecologische duurzaamheid); onderstreept met name het feit dat een gezonde biodiversiteit en gezonde ecosystemen belangrijk zijn voor de primaire productie, zoals landbouw, bosbouw en visserij; is dienovereenkomstig van mening dat de productie van biomassa moet worden geanalyseerd rekening houdend met de impact ervan op de ecosysteemdiensten;

14. vreest dat de groeiende vraag naar biomassa de ontneming van teelten en grond aan de voedselproductie, het beroven van grondgebruiksrechten en verarming als gevolg van landroof en fluctuerende voedselprijzen veroorzaakt en daarmee de voedselvoorziening in ontwikkelingslanden nog onzekerder maakt; wijst erop dat de vraag naar biobrandstoffen reeds een van de motoren van grondverwerving in ontwikkelingslanden is, met name in Afrika bezuiden de Sahara; herinnert eraan dat de inheemse bevolking door deze grondverwervingen haar toegang tot grond verliest en als gevolg hiervan haar toegang tot voedsel en water; onderstreept tevens het feit dat, hoewel de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling het streefdoel omvatten om het aantal mensen zonder veilige toegang tot water tegen 2015 te halveren, waterverbruikende bio-economische activiteiten het watertekort in de ontwikkelingslanden kan vergroten en zo kan bijdragen tot wijdverspreide voedselschaarste; verzoekt de EU gevolg te geven aan de aanbevelingen van de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel inzake agro-ecologie, en zo continuïteit van de voedselvoorziening tot stand te brengen en tegelijkertijd de klimaatverandering aan te pakken;

15. acht het van cruciaal belang dat internationale, juridisch bindende normen voor duurzaamheid worden ontwikkeld voor alle sectoren die gebruikmaken van biomassa, alsook bindende criteria voor duurzaam bosbeheer; verzoekt de EU de totstandkoming van multilaterale overeenkomsten na te streven en vooral aan de minst ontwikkelde landen de daarmee samenhangende institutionele en technologische steun te bieden, zodat duurzaam gebruik van biomassa kan worden gegarandeerd.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.5.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Thijs Berman, Corina Creţu, Véronique De Keyser, Charles Goerens, Mikael Gustafsson, Eva Joly, Filip Kaczmarek, Miguel Angel Martínez Martínez, Gay Mitchell, Bill Newton Dunn, Andreas Pitsillides, Maurice Ponga, Jean Roatta, Alf Svensson, Keith Taylor, Ivo Vajgl, Anna Záborská, Iva Zanicchi

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Eric Andrieu, Kriton Arsenis, Philippe Boulland, Emer Costello, Isabella Lövin, Cristian Dan Preda

ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (8.5.2013)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

inzake innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa
2012/2295(INI) Het Europees Parlement,

Rapporteur voor advies: Tamás Deutsch

SUGGESTIES

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

–   gezien de Europa 2020-strategie, waarin wordt gestreefd naar slimme en groene groei en meer mogelijkheden voor werkgelegenheid,

A. overwegende dat het stimuleren van de bio-economie zal leiden tot economische groei en het scheppen van een aanzienlijk aantal arbeidsplaatsen in plattelands-, kust- en industriegebieden;

B.  overwegende dat we dankzij de bio-economie minder afhankelijk zullen zijn van fossiele brandstoffen die voornamelijk geïmporteerd worden;

C. overwegende dat de bio-economie van de EU al bijna een omzet van 2 biljoen euro vertegenwoordigt en de duurzame primaire productie, voedselverwerking, industriële biotechnologie en bioraffinaderijen naar verwachting aanzienlijk zullen groeien;

D. overwegende dat de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden adviseert om te anticiperen op de gevolgen van het vergroenen van industriesectoren voor de kwantiteit en kwaliteit van de arbeidsplaatsen en deze te beheren;

E.  overwegende dat in een studie van de Internationale Arbeidsorganisatie[1] benadrukt werd dat in een groene economie gezondheid en veiligheid op het werk dienen te worden bevorderd;

F.  overwegende dat in een studie van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) over "Groene vaardigheden en milieubewustzijn tijdens beroepsopleidingen en -cursussen"[2] wordt opgeroepen om op sectorniveau verder onderzoek te plegen naar de ontwikkelingen op beroepsgebied en wat betreft de interne werkgelegenheidsmarkt teneinde de geschiktheid van de beschikbare arbeidskrachten en de wanverhouding wat betreft vaardigheden beter te kunnen beoordelen;

1.  pleit voor de ontwikkeling van een meer innovatieve, hulpbronefficiënte en concurrerende maatschappij waarin voedselveiligheid gegarandeerd gepaard gaat met het duurzaam gebruik van hernieuwbare bronnen, en benadrukt dat brandstof hoofdzakelijk moet worden afgeleid van die bijproducten van de voedselproductieketen en van houtverwerking die volgens de afvalhiërarchie niet meer kunnen worden benut en dat, indien wordt gebruikgemaakt van gewassen die energie in een zeer geconcentreerde vorm bevatten en die ook tot voedselproducten kunnen worden verwerkt, eerst voldoende voedsel moet worden geproduceerd en dat tevens aan strenge voorwaarden moet worden voldaan wat betreft de bevordering van natuurbehoud en biodiversiteit;

2.  onderstreept dat onderzoek en vernieuwing de basis vormen voor de structurele wijziging van een op olie gebaseerde naar een op biobrandstof gebaseerde industrie, welke op internationaal en EU-niveau belangrijke mogelijkheden biedt voor groei en werkgelegenheid en interdisciplinaire arbeidsplaatsen en samenwerking, zodat de overgang snel kan leiden tot de praktijk en hierdoor een kenniseconomie kan worden verwezenlijkt;

3.  merkt op dat inspelen op verandering, vernieuwen van kennis en vaardigheden en op een sociaal aanvaardbare manier beter op elkaar afstemmen van vaardigheden en arbeidsplaatsen van wezenlijk belang zijn voor het succes van de strategie voor de bio-economie met het oog op het bereiken van groei en nieuwe mogelijkheden voor werkgelegenheid in Europa;

4.  merkt op dat er al 22 miljoen mensen werkzaam zijn in de bio-economie - 9% van de totale werkgelegenheid in de EU-, die bovendien een groot potentieel heeft om nog miljoenen anderen tewerk te stellen;

5.  verzoekt de Commissie om proactief te handelen bij de ontwikkeling van de bio-economiesector, met behulp van EU-middelen, knowhow en de uitwisseling van goede praktijken, name wat betreft de lidstaten in het zuiden van Europa die in financiële moeilijkheden zitten, om zo mogelijkheden voor werkgelegenheid te creëren voor de jonge generatie, die gebukt gaat onder zware werkloosheid, ofschoon haar betrokkenheid van cruciaal belang is voor een succesvolle overgang naar de bio-economie; onderstreept dat de jeugdgarantiestelsels kwalitatief goede werkgelegenheid, cursussen en stageplaatsen voor jongeren op dit strategische terrein bevorderen;

6.  benadrukt het belang om in deze sector voor fatsoenlijke arbeidsplaatsen overeenkomstig de normen van de IAO te zorgen, met name door middel van een sterke sociale dimensie in de strategie voor de bio-economie die de werknemers erbij betrekt;

7.  wijst erop dat de bio-economie een aanzienlijk extra inkomen kan genereren voor primaire producenten in de landbouw-, visserij- en bosbouwsector, met name met betrekking tot de productie van biomassa, grondstoffen voor composietmateriaal en gespecialiseerde oliezaadgewassen voor de industriesector, waardoor gediversifieerde mogelijkheden voor werkgelegenheid verspreid over verschillende betrokken sectoren worden gecreëerd;

8.  vestigt de aandacht op het feit dat de Commissie haar strategie voor een bio-economie voor Europa heeft gebaseerd op het scenario[3], dat circa 130 000 arbeidsplaatsen in de bio-economie schept; moedigt alle lidstaten aan hun ondersteunende programma's voor de bio-economie verder uit te werken; benadrukt bovendien het belang van het betrekken van werknemers bij activiteiten op het gebied van O&O, bijvoorbeeld door middel van toetreding tot het bestuur;

9.  herinnert aan zijn resolutie van 15 december 2011 over de tussentijdse evaluatie van de Europese strategie 2007-2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk[4], waarin wordt aangedrongen op een effectenbeoordeling van de mogelijke risico's van nieuwe technologieën, schadelijke stoffen en risicofactoren, waaronder het organiseren van werk op de werkplek, en op wetgevende maatregelen die waarborgen dat nanostoffen volledig voldoen aan de huidige Europese verordening inzake de gezondheid en veiligheid op het werk;

10. verzoekt de Commissie om participatiemodellen te ontwikkelen waarmee de banden tussen burgers, producenten en eindgebruikers kunnen worden aangehaald, om zo ook de relatie tussen wetenschap, samenleving en beleid te versterken en te wijzen op de voordelen van de bio-economie en het belang ervan voor de samenleving, groei, werkgelegenheid en sociale innovatie;

11. benadrukt het belang van sociale dialoog bij de bio-economie om ervoor te zorgen dat er kwalitatief goede arbeidsplaatsen zijn en een rechtvaardige overgang naar de bio-economie; verwijst naar de Europese sociale dialoog binnen de voedsel- en drankensector; verzoekt de Commissie om de Europese sociale dialoog op sectorniveau als uitgangspunt te nemen voor haar strategie voor de ontwikkeling van de bio-economie;

12. dringt erop aan nader onderzoek te verrichten naar de sociale en ecologische mogelijkheden, alsook de mogelijke kosten van de bio-economie, gezien de verscheidenheid aan mogelijke effecten van de bio-economie met betrekking tot: het gebruik van de schaarse natuurlijke hulpbronnen; het risico van milieuschade en verlies van biodiversiteit, de kans tot behoud; en de rol van de financiering door de EU en de lidstaten, met name met betrekking tot het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB), wat kan resulteren in nettovoordelen voor werkgelegenheid, biodiversiteit en andere sectoren, indien het beheer ervan op basis van een verantwoordelijk en holistisch beleidskader gebeurt;

13. benadrukt dat de bio-economie een verdere ontwikkeling en/of integratie van nieuwe vaardigheden, nieuwe kennis en nieuwe disciplines vereist om de maatschappelijke veranderingen op het gebied van bio-economie op te kunnen vangen, het concurrentievermogen, de ontwikkeling van groei en werkgelegenheid en de behoeften van de industriesector te bevorderen, alsook de vaardigheden en arbeidsplaatsen beter op elkaar af te stemmen;

14. verzoekt de lidstaten universitaire opleidingen in de bio-economie aan te bieden en programma's voor beroepsopleiding te ontwikkelen om het voor de EU mogelijk te maken om in alle opzichten op dit gebied een leidende, innovatieve en voortrekkersrol te verkrijgen en te waarborgen;

15. benadrukt het potentieel om stageplaatsen op het platteland aan te bieden bij partnerschappen met plaatselijke aanbieders van opleidingen, en fondsen te gebruiken zoals het Fonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO), om vaardigheden te ontwikkelen die jongeren op het platteland aan elkaar kunnen overdragen, zodat zij beter kunnen profiteren van de eventuele nieuwe mogelijkheden voor werkgelegenheid als gevolg van de vernieuwingen in de bio-economie en de agrarische sector; benadrukt dat er voor het Europees Sociaal Fonds (ESF) een belangrijke rol kan zijn weggelegd om levenslang leren te bevorderen en de vaardigheden van de werknemers in de bio-economie te verbeteren en uit te breiden; brengt derhalve haar standpunt in herinnering om een totaal minimumaandeel van 25 procent van de totale begroting voor het ESF toe te wijzen aan het Cohesiebeleid;

16. dringt aan op aanzienlijk meer bio-economisch onderzoek, en benadrukt dat de EU haar innovatievermogen moet vergroten door de resultaten van onderzoek te vertalen in commercieel succes, omdat het momenteel te lang duurt voordat de EU de resultaten van onderzoek en innovatie in verhandelbare producten heeft omgezet;

17. is van mening dat de bio-economie de mogelijkheid biedt om de kosten voor de productie van industriële en consumptieproducten laag te houden, terwijl er minder energie wordt verbruikt en het milieu minder wordt vervuild;

18. pleit voor de ontwikkeling van een industriële infrastructuur en de optimalisatie van de bevoorradingsketens voor biologische producten in plattelands- en kustgebieden teneinde werkgelegenheid te creëren in de landbouw, bosbouw en aquacultuur; dringt erop aan dat hiervoor Europese middelen voor plattelandsontwikkeling ter beschikking worden gesteld en dat dit zodanig geschiedt dat de milieuschade en het verlies van biodiversiteit afnemen in plaats van toenemen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

7.5.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

40

1

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Regina Bastos, Edit Bauer, Heinz K. Becker, Phil Bennion, Pervenche Berès, Vilija Blinkevičiūtė, Philippe Boulland, Milan Cabrnoch, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Marije Cornelissen, Emer Costello, Frédéric Daerden, Karima Delli, Sari Essayah, Richard Falbr, Marian Harkin, Nadja Hirsch, Stephen Hughes, Danuta Jazłowiecka, Martin Kastler, Ádám Kósa, Verónica Lope Fontagné, Olle Ludvigsson, Thomas Mann, Elisabeth Morin-Chartier, Csaba Őry, Siiri Oviir, Sylvana Rapti, Licia Ronzulli, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Jutta Steinruck, Traian Ungureanu, Andrea Zanoni, Inês Cristina Zuber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Georges Bach, Malika Benarab-Attou, Sergio Gutiérrez Prieto, Jelko Kacin, Evelyn Regner, Csaba Sógor, Tatjana Ždanoka

  • [1]  ILO (International Labour Organization), ‘Promoting safety and health in a green economy’, International Labour Office, Geneva (2012).
  • [2]  Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding, ‘Green skills and environmental awareness in vocational education and training’, Research paper n°24, 2012.
  • [3]  European Commission, Staff working document, ‘Innovating for Sustainable Growth: A Bioeconomy for Europe’, SWD(2012) 11 definitief, blz. 49.
  • [4]  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0589.

ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (7.5.2013)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

inzake innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa
2012/2295(INI) Het Europees Parlement,

Rapporteur voor advies: Giles Chichester

SUGGESTIES

De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat eraan moet worden herinnerd dat de bio-economie een belangrijke sector van de interne markt vormt en aanzienlijke voordelen biedt met betrekking tot een koolstofarme economie, bestendigheid tegen klimaatverandering, duurzaamheid, concurrentievermogen, het scheppen van werkgelegenheid en vermindering van de invoerafhankelijkheid van energie en grondstoffen;

B.  overwegende dat de bio-economie te kampen heeft met conflicterende doelstellingen, zoals de vraag naar biomassa voor gebruik als voedsel, grondstof en energiebron tegelijkertijd, en dat de verwachtingen ten aanzien van de bio-economie daarom realistisch moeten blijven;

C. overwegende dat de bio-economie niet alleen op ultramodern biologisch onderzoek drijft, maar tevens kan putten uit traditionele kennis en knowhow;

1.  is ingenomen met de steun van de Commissie voor een radicale ommezwaai in de manier waarop de EU omgaat met de productie, consumptie, verwerking, opslag, recycling en verwijdering van biologische hulpbronnen; is ervan overtuigd dat een Europese bio‑economie het concurrentievermogen van de Europese industrie kan helpen vergroten en nieuwe werkgelegenheid en ondernemingskansen kan bieden, in het bijzonder bij de ontwikkeling van plattelands- en kustgebieden, maar alleen als de in dit kader verrichte activiteiten voldoen aan de parameters van hulpbronnenefficiëntie en duurzaamheid;

2.  meent dat door een gebrek aan coördinatie synergieën en schaalvoordelen met betrekking tot de bio-economie in de Unie niet maximaal zijn benut; beklemtoont dat de Unie een meerwaarde kan leveren door samenwerking via netwerken en financieringsprogramma's te bevorderen en te vergemakkelijken; is van mening dat de bio-economie zich, als deze gekoppeld wordt aan specifieke doelstellingen ter verhoging van het aandeel hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen dat wordt gebruikt in de productie en consumptie van goederen, zal ontwikkelen via een geïntegreerde aanpak op alle niveaus (lokaal, nationaal en Europees);

3.  spoort de Commissie aan ervoor te zorgen dat het gebruik van biomassa breed wordt geaccepteerd en dat biomassa ruim beschikbaar is, teneinde de bedrijfsvoorwaarden voor bestaande biogebaseerde industrieën, die het fundament vormen voor de toekomstige bio‑economie, veilig te stellen;

4.  is in dit verband verheugd over de recente aankondiging van de Commissie om een waarnemingscentrum voor bio-economie op te richten teneinde het regionale, nationale en Europese beleid op dit gebied in kaart te brengen, en over de oprichting van een permanent panel van experts inzake bio-economie dat moet zorgen voor meer synergie en samenhang tussen bio-economiegerelateerde beleidsgebieden, initiatieven en economische sectoren op EU-niveau, alsook voor een koppeling met bestaande mechanismen;

5.  is van mening dat de synergie en de complementariteit op het niveau van de Unie moeten worden ondersteund door andere beleidsdomeinen, onder meer deze met betrekking tot grondstoffen, biobrandstoffen en afval, en door relevante programma's, met name Horizon 2020, het GLB en de structuurfondsen; verzoekt de Commissie een geïntegreerde benadering van de bio-economie uit te werken die bijdraagt aan de ontwikkeling van strategieën op regionaal, nationaal en Europees niveau; is van mening dat de EU de bio‑economie tevens internationaal moet bevorderen, in het bijzonder in het kader van Rio+20- en UNFCCC-processen;

6.  wijst op het grote belang van plattelandsgebieden en de rol die deze kunnen spelen bij de ontwikkeling van een duurzame bio-economie, met name gezien de daarvandaan afkomstige restproducten die als grondstof dienen voor bioraffinaderijen en/of (in cascade) eenheden voor de omzetting van biomassa in gas; pleit tegen deze achtergrond voor EU-brede maatregelen ter sanering van vervuilde grond om zo bij te dragen aan de productie van energiegewassen; wijst op het grote belang van een goede coördinatie van het afvalinzamelingssysteem in zowel landelijke als stedelijke gebieden;

7.  is ingenomen met het voornemen om in het kader van Horizon 2020 de kloof tussen onderzoek en innovatie te dichten en om de belemmeringen voor interdisciplinair onderzoek en gezamenlijke programma's te verminderen, gezien het uitgebreide aanbod van eindproducten binnen de bio-economie (d.w.z. energieproducten, industriële producten en in te zetten sleuteltechnologieën);

8.  meent dat bio-energiebronnen alleen een goed alternatief kunnen vormen op langere termijn indien ze op duurzame wijze worden geproduceerd en aangewend en indien ze onder normale marktvoorwaarden concurrerend kunnen zijn in prijs en kwaliteit; is verheugd over de huidige herziening van de Europese wetgeving inzake biobrandstoffen die gericht is op de beperking van de negatieve gevolgen van de indirecte verandering van het bodemgebruik en op de bevordering van de markt voor en ontwikkeling van meer geavanceerde biobrandstoffen, die een ruimere toepassing van niet-eetbare grondstoffen als afval, residuen, lignocellulosisch materiaal en cellulosemateriaal mogelijk moeten maken;

9.  wijst op het grote belang en het enorme potentieel van hulpbronnen- en energie-efficiëntie; wijst op de noodzaak van "meer produceren met minder" om ervoor te kunnen zorgen dat de bio-economie duurzaam blijft;

10. verzoekt het bedrijfsleven om de ontwikkeling van de bio-economie in de Unie een impuls te geven; dringt er daarom op aan een gunstig ondernemersklimaat te scheppen door maatregelen te treffen zoals het verkorten van de doorlooptijd, het afstemmen van het onderzoeks- en innovatiebeleid op de behoeften van specifieke sectoren, het verbeteren van de toegang tot risicokapitaal, met name voor bestaande en zich ontwikkelende biogebaseerde industrieën en kmo's, en het bevorderen van ondernemerschap in deze sector;

11. is er zich van bewust dat de verdere ontwikkeling van de bio-economie grote wetenschappelijke taken met zich meebrengt, die de grenzen van een wetenschappelijk gebied of een land overschrijden en nieuwe vormen van samenwerking tussen onderzoekers en industriële partners vereisen om de overdracht naar de praktijk te versnellen;

12. meent dat de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten van producten en processen die verband houden met de bio-economie van cruciaal belang is als Europa zijn internationale concurrentievermogen op de wereldmarkt wil handhaven;

13. is van mening dat de overheidsfinanciën een rol moeten spelen bij het aantrekken van kapitaal uit de particuliere sector teneinde de commercialisering van de biotechsector te ondersteunen; steunt het voornemen van de Commissie om een publiek-privaat partnerschap voor bio‑industrieën op te richten;

14. wijst erop dat de toegang van kmo's tot financiering moet worden verbeterd door middel van investeringen in nieuwe ondernemingen, risicokapitaal en ondersteuning van technologieoverdracht, en dat de regelgeving en kennisvalorisatie op het gebied van de bio-economie moet worden vereenvoudigd; stelt voor een mkb-panel op te richten om het panel voor bio-economie te adviseren en om voor een bedrijfsgemotiveerde aanpak te zorgen; benadrukt opnieuw het belang van publiek-private partnerschappen voor een versnelde overgang naar een bio-economie; is van mening dat kmo's cruciaal zijn voor de omzetting van wetenschappelijk onderzoek in concrete toepassingen en het op de markt brengen daarvan in de vorm van nieuwe producten of technieken;

15. is van mening dat het in de mededeling uiteengezette actieplan praktische maatregelen en instrumenten ontbeert ter bestrijding van de potentiële obstakels of risico's voor de overgang naar een bio-economie; benadrukt dat er specifiek moet worden gekeken naar overlappende of conflicterende regelgeving en de beschikbaarheid van risicokapitaal;

16. merkt op dat slechts weinig lidstaten activiteiten hebben ontplooid ter ondersteuning van de ontwikkeling van de bio-economie en dat de strategieën op dit vlak met name uit de pen van de nationale regeringen vloeien, met de grensoverschrijdende strategie voor bio‑economie van het op bioleest geschoeide Delta Europa (Zuidwest-Nederland en Vlaanderen) als goed voorbeeld daarvan; is van mening dat lokale en regionale initiatieven moeten worden ondersteund door de uitvoering van strategieën voor bio‑economie, in samenhang met strategieën voor slimme specialisatie op alle samenwerkingsniveaus (EU, nationaal, regionaal, lokaal), en door de coördinatie van sectoroverschrijdende activiteiten;

17. is van mening dat bottom-upinitiatieven belangrijk zijn voor de totstandbrenging van een biogebaseerde samenleving en dat hierbij het bedrijfsleven en de vraagzijde in combinatie met de overheid de drijvende factoren moeten zijn; acht het noodzakelijk dat er voldoende mogelijkheden worden geboden aan regionale initiatieven zoals die in de regio Helsinki (Finland), het zuidwesten van Nederland, het noordwesten van Frankrijk, Noordrijn-Westfalen (Duitsland) en de deelstaat Stiermarken (Oostenrijk); verzoekt de Commissie dergelijke netwerken en clusters ten behoeve van de uitwisseling van ervaringen te ondersteunen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

25.4.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

45

5

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jean-Pierre Audy, Zigmantas Balčytis, Ivo Belet, Bendt Bendtsen, Fabrizio Bertot, Jan Březina, Reinhard Bütikofer, Maria Da Graça Carvalho, Pilar del Castillo Vera, Giles Chichester, Jürgen Creutzmann, Vicky Ford, Gaston Franco, Adam Gierek, Norbert Glante, Robert Goebbels, Fiona Hall, Jacky Hénin, Edit Herczog, Romana Jordan, Krišjānis Kariņš, Philippe Lamberts, Judith A. Merkies, Angelika Niebler, Jaroslav Paška, Aldo Patriciello, Vittorio Prodi, Teresa Riera Madurell, Michèle Rivasi, Jens Rohde, Paul Rübig, Amalia Sartori, Salvador Sedó i Alabart, Konrad Szymański, Britta Thomsen, Evžen Tošenovský, Catherine Trautmann, Ioannis A. Tsoukalas, Claude Turmes, Marita Ulvskog, Adina-Ioana Vălean, Kathleen Van Brempt, Alejo Vidal-Quadras

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Elisabetta Gardini, Jolanta Emilia Hibner, Seán Kelly, Eija-Riitta Korhola, Bernd Lange, Vladimír Remek, Algirdas Saudargas, Silvia-Adriana Ţicău

ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (24.4.2013)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

inzake innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa
2012/2295(INI) Het Europees Parlement,

Rapporteur voor advies: Riikka Manner

SUGGESTIES

De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt dat de bio-economie een coherente, interdisciplinaire en sectoroverschrijdende aanpak vergt binnen de Europese Unie en de sleutel vormt voor slimme en groene groei in Europa en onderstreept dat het regionale ontwikkelingsbeleid een centrale rol speelt bij de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie; wijst erop dat zeven van de elf thematische doelstellingen voor het regionaal beleid direct of indirect betrekking hebben op de bio-economie; herinnert eraan dat het regionale ontwikkelingsbeleid steeds meer bijdraagt aan de ondersteuning van slimme, duurzame en inclusieve groei, dankzij een sterke thematische gerichtheid; wijst erop dat de bio-economie grote gevolgen heeft voor de regio's, de economische groei stimuleert en zorgt voor nieuwe banen;

2.  benadrukt dat in de strategie en het beleid voor de bio-economie, alsmede in verordeningen en stimulansen op dit gebied, duidelijker richtlijnen en een grotere gerichtheid noodzakelijk zijn; is van mening dat een betere coördinatie nodig is en dat synergie en complementariteit bewerkstelligd moeten worden met de verschillende beleidsmaatregelen en fondsen (structuurfondsen, GLB, GVB, Richtlijn hernieuwbare energiebronnen, Kaderrichtlijn afvalstoffen en Horizon 2020) en dat de mogelijkheden voor kruisfinanciering verruimd moeten worden; wijst er tevens op dat de overgang naar een bio-economie een langdurig proces is waarvoor wetgeving voor de lange termijn nodig is, alsmede strategieën en investeringen die een lange periode beslaan, teneinde een stabiel investeringsklimaat voor de bio-economie tot stand te brengen en gelijke mededingingsvoorwaarden te scheppen;

3.  beklemtoont dat een degelijk beleidskader moet worden ingevoerd om het potentieel van de bio-economie ten volle te benutten en de overgang van een op fossiele hulpbronnen gebaseerde economie naar een biogebaseerde economie te vergemakkelijken, waarbij zo goed mogelijk gebruik moet worden gemaakt van lokale en regionale middelen en capaciteiten;

4.  herinnert eraan dat de Europese ultraperifere gebieden een uitzonderlijke biodiversiteit herbergen en daarnaast een uniek klimaat en unieke geomorfologische kenmerken bezitten; onderstreept dat deze gebieden bijgevolg een enorm onderzoeks- en innovatiepotentieel in de bio-economische sector bieden en dat ze een centrale rol kunnen spelen bij de opkomst van "groene" groei op Europees niveau;

5.  onderstreept het belang van de oprichting van een waarnemingscentrum en comité van deskundigen voor de bio-economie; dringt aan op de regelmatige organisatie van conferenties met de belangrijkste actoren uit publieke en private sectoren op regionaal, nationaal en Europees niveau; vraagt om een routekaart op te stellen om een efficiënt toezicht op bio-economische initiatieven en de soepele coördinatie van de instrumenten te garanderen en te zorgen voor de vaststelling van concrete tussendoelen en de publicatie van voortgangsverslagen en de indiening daarvan bij het Parlement;

6.  wijst erop dat regionale en lokale economieën een centrale rol spelen bij de verwezenlijking van slimme, duurzame en inclusieve groei; is van mening dat in de regio's zelf de kennis en knowhow aanwezig is om actoren te mobiliseren, uitgaande van hun specifieke kenmerken, en dat ingezet moet worden op de overgang naar een biomaatschappij en een post-olie-economie, met onderzoek en innovatie als factoren die veranderingen kunnen bewerkstelligen; onderstreept nogmaals hoe belangrijk het is om de innovatie- en duurzaamheidsprogramma's op regionaal, nationaal en Europees niveau beter te integreren en te coördineren; roept de regio's en regionale autoriteiten derhalve op actiever bij te dragen aan de ontwikkeling van sterke regionale bio-economische en onderzoeks- en innovatiestrategieën met inachtneming van het profiel van elke regio en gericht op slimme specialisatie; verzoekt de Commissie Europese regionale biogebaseerde clusters en interregionale samenwerking te ondersteunen en is van oordeel dat een robuuste groei op dit gebied alleen mogelijk is met aanzienlijke publieke en private investeringen; is ingenomen met het voorstel voor de invoering van regelingen voor publiek-private partnerschappen (PPP) in de bio-economische sector;

7.  is van mening dat de sociale en solidaire economie, die gebaseerd is op de actieve deelname van mensen, gezamenlijke betrokkenheid en solidariteit, een belangrijke rol moet kunnen vervullen in de vormgeving en uitvoering van bio-economische strategieën op regionaal niveau;

8.  benadrukt het belang van ondersteuning en versterking van lokale en regionale initiatieven door bio-economische strategieën door te voeren op alle samenwerkingsniveaus; herinnert eraan dat bottom-upbenaderingen belangrijk zijn om het potentieel van alle regio's te kunnen benutten; benadrukt de doorslaggevende rol van kleine en middelgrote ondernemingen voor de bio-economie en hamert op het belang van de waarborging van financieringsmogelijkheden voor kmo's, die op het lokale niveau zijn toegesneden; onderstreept nogmaals de noodzaak om onderzoeks- en innovatiestrategieën te stimuleren die op een slimme specialisatie gericht zijn door financieringsinstrumenten te bevorderen, en met name de kansen op netwerkvorming of informatie-uitwisseling die daarmee worden geboden;

9.  is van mening dat de bio-economie onder meer als uitgangspunt heeft dat de hulpbronnenefficiëntie verhoogd moet worden en de afhankelijkheid van geïmporteerde ruwe grondstoffen, geïmporteerde energie en niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen moet verminderen; benadrukt het belang van de bosbouwsector en andere biogebaseerde sectoren en wijst erop dat koolstofneutrale en hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen en ruwe grondstoffen, zoals hout en houtvezel, een vervanging kunnen vormen voor fossiele en niet-hernieuwbare ruwe grondstoffen; wijst erop dat de bio-economische industrie een groot aantal producten met hoge toegevoegde waarde voortbrengt, zoals chemische stoffen, geneesmiddelen, plastic en andere nieuwe innovatieve materialen en dat zij werkgelegenheid creëert; onderstreept het potentieel van biotechnologieën op basis van mariene hulpbronnen;

10. benadrukt dat de bio-economie behoefte heeft aan een hoog kennisniveau en gekwalificeerd personeel; herinnert eraan dat het belangrijk is beroeps- en hogere opleidingen aan te bieden in de regio's, rekening houdend met hun specifieke kenmerken; wijst erop dat een breed aanbod van onderwijs en opleidingen in de regio's ook bijdraagt aan de duurzame groei van ondernemingen; is van mening dat een hoog kennisniveau in de bio-economische sector voor Europa een troef vormt om wereldwijd te kunnen concurreren en Europa in staat stelt om leider op het gebied van de bio-economie te worden; wijst op het belang van het vergemakkelijken van de grensoverschrijdende mobiliteit van onderzoekers om goede werkmethoden te kunnen uitwisselen en kennis te kunnen overdragen op het gebied van de bio-economie;

11. is van mening dat om een efficiënte en duurzame bio-economie tot stand te brengen de modernisering van alle soorten infrastructuur moet worden voortgezet, waarbij plattelandsgebieden niet mogen worden uitgesloten;

12. wijst erop dat het van belang is te investeren in de toeleveringsketens van de bio-economie, teneinde de beschikbaarheid van ruwe grondstoffen te waarborgen; benadrukt dat bio-economische strategieën niet alleen een doeltreffender benutting van huishoudelijk en gemeentelijk afval moeten stimuleren, maar ook moeten bijdragen aan de gebruikmaking van bij- en restproducten uit de land- en bosbouw; vraagt om betere en praktische wetgeving die rechtszekerheid en krachtige ondersteuning biedt voor een duurzaam gebruik van de hulpbronnen van de bio-economie en de benutting van ruwe grondstoffen, en om een beleid dat in alle opzichten gericht is op een flexibele langetermijnbenadering die bevorderlijk is voor investeringen;

13. wijst op de behoefte aan concrete doelstellingen, zodat het aandeel van hernieuwbare natuurlijke grondstoffen bij de productie en de consumptie van goederen kan toenemen; verzoekt de Commissie concrete maatregelen op brede regionale basis voor te stellen ter bevordering van de productie en consumptie op regionaal niveau van producten van de bio-economie;

14. stelt vast dat het van belang is de consumenten bekend te maken met de bio-economie en in dat kader voor te lichten over de voordelen van de bio-economie en over feit dat de bio-economie betere keuzes op het gebied van consumptie mogelijk maakt; is van mening dat maatregelen moeten worden getroffen om de bio-economie te stimuleren door consumenten meer bewust te maken van voedselveiligheid, natuurbehoud en overige maatschappelijke uitdagingen, zoals klimaatverandering en de afhankelijkheid van niet-duurzame hulpbronnen; roept daarom op tot het uitvoeren van studies naar consumptiepatronen in de EU en het ontwikkelen van op wetenschappelijke gegevens berustende benaderingen om consumenten te informeren over producteigenschappen en een duurzame levenswijze te bevorderen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.4.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

43

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Luís Paulo Alves, Catherine Bearder, Jean-Jacob Bicep, Victor Boştinaru, John Bufton, Nikos Chrysogelos, Rosa Estaràs Ferragut, Danuta Maria Hübner, Vincenzo Iovine, María Irigoyen Pérez, Seán Kelly, Constanze Angela Krehl, Petru Constantin Luhan, Ramona Nicole Mănescu, Riikka Manner, Iosif Matula, Miroslav Mikolášik, Jens Nilsson, Jan Olbrycht, Wojciech Michał Olejniczak, Younous Omarjee, Markus Pieper, Monika Smolková, Georgios Stavrakakis, Csanád Szegedi, Nuno Teixeira, Lambert van Nistelrooij, Justina Vitkauskaite, Oldřich Vlasák, Kerstin Westphal, Joachim Zeller, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Joseph Cuschieri, Vasilica Viorica Dăncilă, Karima Delli, James Nicholson, Ivari Padar, Herbert Reul, Elisabeth Schroedter, Richard Seeber, Czesław Adam Siekierski, Patrice Tirolien, Giommaria Uggias, Manfred Weber

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

29.5.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

54

0

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Martina Anderson, Elena Oana Antonescu, Sophie Auconie, Paolo Bartolozzi, Sergio Berlato, Lajos Bokros, Milan Cabrnoch, Martin Callanan, Yves Cochet, Chris Davies, Anne Delvaux, Bas Eickhout, Edite Estrela, Jill Evans, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Satu Hassi, Jolanta Emilia Hibner, Karin Kadenbach, Christa Klaß, Eija-Riitta Korhola, Jo Leinen, Corinne Lepage, Peter Liese, Zofija Mazej Kukovič, Linda McAvan, Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė, Miroslav Ouzký, Vladko Todorov Panayotov, Andrés Perelló Rodríguez, Mario Pirillo, Pavel Poc, Anna Rosbach, Oreste Rossi, Dagmar Roth-Behrendt, Horst Schnellhardt, Richard Seeber, Theodoros Skylakakis, Bogusław Sonik, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Salvatore Tatarella, Glenis Willmott, Sabine Wils

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Margrete Auken, Christofer Fjellner, Romana Jordan, Judith A. Merkies, Michèle Rivasi, Kārlis Šadurskis, Christel Schaldemose, Renate Sommer, Alda Sousa, Marita Ulvskog, Vladimir Urutchev, Kathleen Van Brempt, Anna Záborská