VERSLAG over de gevolgen van de bezuinigingen op de begroting voor regionale en lokale overheden met betrekking tot de uitgaven in het kader van de EU-Structuurfondsen in de lidstaten

25.9.2013 - (2013/2042(INI))

Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Erminia Mazzoni

Procedure : 2013/2042(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0269/2013
Ingediende teksten :
A7-0269/2013
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de gevolgen van de bezuinigingen op de begroting voor regionale en lokale overheden met betrekking tot de uitgaven in het kader van de EU-Structuurfondsen in de lidstaten

(2013/2042(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012[1],

–   gezien de conclusies van de Europese Raad van 14 en 15 maart 2013[2],

–   gezien de huidige interinstitutionele onderhandelingen over het toekomstige cohesiebeleid en het meerjarig financieel kader,

–   gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999,

–   gezien zijn resolutie van 20 november 2012 met aanbevelingen aan de Commissie over het verslag van de voorzitters van de Europese Raad, de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en de Eurogroep "Naar een echte Economische en Monetaire Unie"[3],

–   gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over een Europese stedelijke agenda en de toekomst van deze agenda in het cohesiebeleid[4],

–   gezien zijn wetgevingsresolutie van 12 maart 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en van de Raad betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van het eurogebied[5],

–   gezien zijn wetgevingsresolutie van 12 maart 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de versterking van economisch toezicht en begrotingstoezicht op de lidstaten die bedreigd worden door ernstige problemen of deze ervaren ten aanzien van hun financiële stabiliteit in het eurogebied[6],

–   gezien zijn resolutie van 11 maart 2009 over het cohesiebeleid: investeren in de reële economie[7],

–   gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over de conclusies van de Europese Raad van 7 en 8 februari betreffende het meerjarig financieel kader[8],

–   gezien het ontwerpadvies van het Comité van de Regio's van 6 maart 2013 over "Synergieën tussen particuliere en overheidsinvesteringen op lokaal en regionaal niveau – partnerschappen voor economische groei en welvaart",

–   gezien het advies van het Comité van de Regio's van 1 februari 2013 over "Meer synergie tussen de EU-begroting en de (sub)nationale begrotingen",

–   gezien het memorandum van het Comité van de Regio's van 2012 over "De impact van bezuinigingen op lokale financiën en investeringen",

–   gezien het verslag van de Europese Investeringsbank van 14 december 2012 over "De impact van de recessie in 2008‑2009 op regionale convergentie in de EU"[9],

–   gezien de Occasional Papers van de Commissie van december 2012 over "De kwaliteit van openbare uitgaven in de EU"[10],

   gezien het in oktober 2012 gepubliceerde verslag van het Internationaal Monetair Fonds met de titel "World Economic Outlook",

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7‑0269/2013),

A. overwegende dat de wereldwijde economische en financiële crisis de sociale, economische en territoriale cohesie in de EU heeft verzwakt en heeft geleid tot een hogere werkloosheid, een lager bbp en een toename van de regionale verschillen en van begrotingstekorten op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

B.  overwegende dat de crisis op verschillende tijdstippen en met variërende intensiteit heeft toegeslagen in de regio's van de EU, waardoor de eerder bestaande structurele zwaktes werden benadrukt en een belangrijke afname van de bbp-groei, een recordaantal werklozen, een aanzienlijke verarming van de meest kwetsbare sociale klassen, een verslechtering van het ondernemingsklimaat en een verlaging van het consumentenvertrouwen werden veroorzaakt;

C. overwegende dat banken en financiële markten steeds minder geneigd zijn te lenen, omdat de kredietwaardigheidsreputatie van staats- en subnationale regeringen is verslechterd;

D. overwegende dat het begrotingspact niet geschikt is gebleken om de uitdagingen van de crisis aan te pakken en een groeipact dat belangrijke investeringen in de hele Gemeenschap mogelijk maakt als de meest doenbare oplossing wordt beschouwd, aangezien er vandaag overeenstemming is dat een streng begrotingsbeleid en bezuinigingen zonder investeringen de economie niet doen heropleven en geen gunstige voorwaarden scheppen voor de creatie van banen en economische groei;

E.  overwegende dat het doel van de Europese structuur- en investeringsfondsen is de economische, sociale en territoriale cohesie in de EU te bevorderen, de regionale verschillen te verminderen, convergentie te bevorderen en ontwikkeling, werkgelegenheid en sociale vooruitgang te stimuleren via productieve investeringen;

F.  overwegende dat de Europese structuur- en investeringsfondsen eveneens uitgaven zijn die zijn gericht op de ondersteuning van intelligente, inclusieve en duurzame groei en concurrentievermogen en zo een positief effect hebben op de noemer van de verhouding tussen het begrotingstekort en het bbp;

G. overwegende dat de door de staatsschuldencrisis uitgelokte inzinking van de overheidsfinanciën in de hele EU de algemene verspreiding van bezuinigingsbeleid heeft veroorzaakt; overwegende dat de gevolgen voor de lokale financiën vernietigend zijn geweest, waardoor verschillende begrotingslijnen werden verminderd of gematigd en de financierings- en cofinancieringscapaciteiten van nationale, regionale en lokale overheden voor productieve investeringen in het gedrang werden gebracht;

H. overwegende dat slechts enkele landen lokale investeringen zijn blijven ondersteunen, terwijl de andere landen, die met de staatsschuldencrisis zijn geconfronteerd, hebben besloten de financiële investeringssteun aan lokale autoriteiten te bevriezen of te verlagen, met een sterke neiging tot centralisering of invoering van regels voor een internestabiliteitspact, waardoor de investeringen fors zijn afgenomen;

I.   overwegende dat de ingrijpende begrotingsbezuinigingen die in belangrijke domeinen en sectoren doorgevoerd worden een van de grootste problemen vormen waar de lokale en regionale overheden momenteel mee worden geconfronteerd;

J.   overwegende dat subnationale regeringen belangrijke actoren voor regionale ontwikkeling zijn: zij vertegenwoordigen 60 % van de publieke investeringen en 38 % van de geconsolideerde overheidsuitgaven voor "economische zaken", onder andere het leeuwendeel van de uitgaven die een invloed kunnen hebben op regionale ontwikkeling, zoals die voor handels- en werkgelegenheidszaken, landbouw, vervoer of O&O;

K. overwegende dat in twee op de drie landen van de EU investeringen als een aanpassingsvariabele hebben gefungeerd, ten dele dankzij de in 2009 ter bestrijding van de crises gedane inspanningen; overwegende dat, in vergelijking met 2010, de directe investeringen in 2011 gedaald zijn in zeventien lidstaten, waarvan er tien een terugval van meer dan 10 % kenden (waaronder Oostenrijk, Letland, Tsjechië, Slowakije, Bulgarije, Griekenland, Portugal, Spanje en Hongarije); overwegende dat de afname van investeringen, die in 2010 is begonnen (investeringssteun van centrale overheden is met 8,7 % gedaald), voortduurt en in een negatieve spiraal lijkt te zijn terechtgekomen;

L.  overwegende dat het niveau van de schuldenlast van subnationale regeringen duidelijk onder dat van nationale actoren uitkomt;

M. overwegende dat subnationale autoriteiten worden gedwongen bij te dragen aan de consolidatie-inspanning en hun tekorten en schulden te verminderen terwijl de leenvoorwaarden voor de financieel zwakkere subnationale regeringen zijn verslechterd;

N. overwegende dat publieke investeringen belangrijk zijn voor de sociale inclusie en dat in veel cruciale sectoren van de economie van de EU, zoals de arbeidsmarkt, infrastructuur, onderzoek en innovatie, kmo's, de behoefte aan investeringen aanzienlijk is;

O. overwegende dat de convergentie tijdens de recessie aanzienlijk is vertraagd na een periode van toename in de EU tussen 2000 en 2007; overwegende dat de regio's met niet-duurzame en speculatieve investeringen en die met een sterk op de export gerichte verwerkende industrie het zwaarst zijn getroffen;

P.  overwegende dat het absorptiemechanisme van de structuurfondsen van de Unie impliceert dat de Commissie slechts tussentijdse betalingen kan terugbetalen aan de hand van eerder in de lidstaten goedgekeurde uitgavenstaten;

Q. overwegende dat de openbare nationale cofinanciering van de structuurfondsen in de EU‑27 voor de programmeringsperiode 2007‑2013 ongeveer 132 miljard EUR bedraagt, en dat een dergelijk bedrag een basisvoorwaarde vormt voor de regelmatige absorptie van deze fondsen en voor de kwaliteit van de investeringen, doordat het een zelfstandige en verantwoordelijke houding bij het gebruik van de fondsen van de Unie bevordert;

R.  overwegende dat de openbare cofinanciering van de door het cohesiebeleid ondersteunde programma's in het gedrang kan worden gebracht door het gebrek aan flexibiliteit bij de toepassing van het stabiliteits- en groeipact, waardoor de bijdrage van het cohesiebeleid aan de versterking van het concurrentievermogen en de bestrijding van de huidige crisis beperkt wordt;

Algemene opmerkingen

1.  stelt met grote bezorgdheid vast dat de regionale ongelijkheid in de EU vandaag duidelijk toeneemt, met veel relatief arme regio's in de nieuwe lidstaten en Zuid-Europa en een meerderheid rijke regio's in Centraal- en Noord-Europa, en zelfs binnen de lidstaten en regio's; benadrukt in dit verband het grote belang van het cohesiebeleid van de EU als het voornaamste investeringsinstrument voor convergentie en duurzame ontwikkeling in de EU;

2.  benadrukt dat de lokale economie voor gemeenschappen een cruciale factor is met het oog op herstel, wat een belangrijk gegeven is tegen de achtergrond van de huidige crisis; wijst in dit verband met name op de economische en sociale gevolgen van de sociale economie voor het verbeteren van de sociale cohesie op lokaal niveau; verzoekt de lidstaten om de sociale economie voor de periode 2014‑2020 financieringsmogelijkheden via de structuurfondsen te bieden;

3.  herhaalt dat het cohesiebeleid belangrijk is als voornaamste investeringsinstrument van de Unie en een centrale rol speelt in de bestrijding van de crisis, de vermindering van ongelijkheid en het betrekken van de EU en haar regio's op een weg naar duurzame groei; onderstreept de speciale rol van het Europees Sociaal Fonds (ESF) bij de ondersteuning van sociale investeringen en bij de uitvoering van de Europa 2020-strategie, met name door bij te dragen aan een hoog niveau van duurzame werkgelegenheid en productiviteit en tegelijkertijd armoede en sociale uitsluiting doeltreffend te bestrijden en de maatschappelijke samenhang te versterken; benadrukt daarom dat het in de context van de MFK-onderhandelingen belangrijk is te garanderen dat in voldoende middelen wordt voorzien voor de structuur- en investeringsfondsen en neemt in het bijzonder kennis van hun groot aandeel in investeringen in een reeks beleidsdomeinen, zoals werkgelegenheid, innovatie, duurzame ontwikkeling, de koolstofarme economie en steun aan kmo's;

4.  wijst erop dat het cohesiebeleid bestand is gebleken tegen de crisis en dat zijn programma's en financieringsinstrumenten werden aangepast om zo grotere flexibiliteit te verschaffen en een cruciale bijdrage te leveren op gebieden waar investeringen noodzakelijk zijn voor de economische modernisering, een verbetering van het concurrentievermogen en een vermindering van geografische verschillen;

Financieringscapaciteit van de regio's van de EU en synergieën tussen regionaal, nationaal en EU-niveau

5.  benadrukt de rol die verschillende subnationale autoriteiten spelen bij het opnieuw in evenwicht brengen van de begroting door het niveau van publieke investeringen aan te houden, nieuwe projecten te cofinancieren en een hefboomeffect te verschaffen, vooral wanneer het niveau van privé-investeringen laag is; benadrukt dat ten tijde van recessie en zwakke groei duurzame openbare aanbestedingen en de capaciteiten om te financieren, te cofinancieren en verplichtingen op zich te nemen cruciaal zijn om het groeipotentieel te behouden;

6.  is bezorgd dat door de aanhoudende bezuinigingsmaatregelen en het strikte economisch beheer in 2011 en 2012, dat toenemende druk op en besparingen van openbare begrotingen inhield, het risico ontstaat dat de omvang van lokaal beleid dat op de vervulling van de Europa 2020-doelstellingen is gericht, wordt verminderd;

7.  benadrukt dat de financiële capaciteiten op subnationaal niveau moeten worden hersteld en verbeterd en dat gepaste technische bijstand moet worden verleend, vooral voor de uitvoering van complexe, lokaalgeleide, gemeenschappelijke projecten, om publieke investeringen te garanderen voor programma's en projecten die erop zijn gericht duurzame groei te stimuleren, sociale uitsluiting te bestrijden, het sociale weefsel te herstellen, passende gezondheids- en sociale diensten aan te bieden en banen te verzekeren, in het bijzonder op regionaal en lokaal niveau; houdt eraan dat de specifieke extra toewijzing voor ultraperifere gebieden niet onder de thematische concentratie mag vallen en moet worden gebruikt om ter compensatie van de extra kosten die in verband met de in artikel 349 van het VWEU bedoelde kenmerken en beperkingen in de ultraperifere gebieden ontstaan; merkt bovendien op dat de specifieke extra toewijzing ook mag worden gebruikt om exploitatiesteun en uitgaven voor openbaredienstverplichtingen en overheidsopdrachten voor dienstverlening in de ultraperifere gebieden te helpen financieren;

8.  benadrukt dat de administratieve capaciteit van regionale en lokale overheden verder moet worden versterkt en dat er bijkomende inspanningen moeten worden geleverd om de bureaucratie te verminderen, aangezien deze ook negatief inwerkt op de rol van deze overheden als begunstigden en daardoor hun capaciteit om door de EU gefinancierde projecten uit te voeren beperkt;

9.  verzoekt de instellingen de huidige bepalingen te verbeteren zodat regio's in bepaalde lidstaten die bijzonder zwaar getroffen zijn door de financiële crisis hun capaciteit kunnen vergroten om middelen van de structuur- en cohesiefondsen op te nemen en de verwachte zeer omvangrijke annuleringen te voorkomen;

10. verlangt een verdergaande vereenvoudiging van de regels en meer flexibiliteit en transparantie bij de programmering en het beheer van de structuurfondsen, hetgeen de mogelijkheid biedt om zowel projecten beter uit te voeren als sneller en adequater te reageren op maatschappelijke uitdagingen en dreigingen.

11. is verheugd over het verslag van de Commissie van 2012 over de openbare financiën in de EMU en vooral over het hoofdstuk over fiscale decentralisatie, waarin de nadruk wordt gelegd op de kwaliteit van een federaal begrotingsmodel waarin bevoegdheden betreffende inkomsten en uitgaven aan de subnationale autoriteiten worden gedelegeerd; vraagt de Commissie aan het verslag over de openbare financiën in de EMU van volgend jaar dergelijk hoofdstuk over de toestand van de subnationale openbare financiën en hervormingen toe te voegen;

12. benadrukt dat meer synergieën nodig zijn tussen de nationale, subnationale en Europese openbare bestedingsbegroting door duidelijk de rol en verantwoordelijkheid van de verschillende begrotingsautoriteiten op EU-, lidstaat- en subnationaal niveau vast te leggen, door eveneens duidelijkheid te scheppen over de rol en basisgedachte van beleid en financiële tussenkomst van de EU, met inachtneming van de in Richtlijn 2011/7/EU ("richtlijn betalingsachterstand") neergelegde betalingstermijnen, met eerbiediging van subsidiariteit en de begrotingsbevoegdheden van lokale en regionale autoriteiten (hun rol in de besluitvorming en het toezicht), dit is hun democratische verantwoordingsplicht aan de gemeenschap die hen heeft verkozen, en door de autonomie te garanderen van elk bestuursniveau met betrekking tot de prioriteiten en uitgaven; vraagt de Commissie concreet feitenmateriaal te verschaffen over de wijze waarop de rol van de EU-begroting als hefboom voor investeringen op verschillende niveaus kan worden versterkt;

13. is een groot voorstander van de grotere transparantie in en de vereenvoudiging van de begrotingsprocessen op alle bestuursniveaus (onder andere de expliciete identificatie van EU-financiering als bron in nationale en subnationale begrotingen) en wenst even zeer dat op EU-niveau gegevens ter beschikking worden gesteld over hoe financieringsprogramma's van de EU op regionaal niveau worden besteed (wanneer dit mogelijk is), maar ook dat wordt verduidelijkt hoe prioriteiten en financiering op EU-, lidstaat- en subnationaal niveau op één lijn worden gebracht met op EU-niveau overeengekomen prioriteiten;

14. benadrukt hoe belangrijk het is om zich aan te passen aan de aanhoudende budgettaire beperkingen in Europa en tegelijkertijd in de toekomst te blijven investeren; herinnert de lidstaten eraan dat de uitdaging niet ligt in meer uitgeven, maar in efficiënter uitgeven;

15. verwelkomt het feit dat de toepassing van financiële instrumenten in het kader van het cohesiebeleid wordt uitgebreid tot alle thematische doelstellingen en alle Europese structuur- en investeringsfondsen; vraagt de Commissie een grondige analyse en beoordeling te maken van het potentieel van de nieuwe financieringsmiddelen en ‑bronnen om investeringen voor groei te ondersteunen, zoals de obligatiemarkt, het risicodelingsinstrument en het gebruik van innovatieve financiële instrumenten; verzoekt de Commissie en de EIB innovatieve manieren te bedenken voor de financiering van langetermijninvesteringen van lokale en regionale overheden, ook door privékapitaal aan te trekken; onderstreept de cruciale rol die de kredietregelingen van de EIB spelen voor de financiering van projecten van Europees belang, en vraagt dat de coördinatie en synergie tussen deze regelingen en de structuurfondsen wordt versterkt;

16. benadrukt dat het programma Jessica een belangrijke rol speelt in de bevordering van duurzame stadsontwikkeling en stadsvernieuwing aan de hand van mechanismen voor financiële engineering, en verlangt dat er in de komende programmeringsperiode op grotere schaal gebruik van wordt gemaakt;

Economisch bestuur van de EU en investeringen voor groei en banen

17. onderstreept de rol die lokale en regionale overheden kunnen spelen in de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020 van intelligente, inclusieve en duurzame groei; herhaalt dat het belangrijk is dat de centrale overheden enerzijds en de regionale en lokale overheden anderzijds een partnerschap aangaan om prioriteiten vast te stellen en de nodige cofinanciering te verstrekken voor de uitvoering van programma's, een absolute voorwaarde om met beperkte middelen een maximaal effect te sorteren bij het verwezenlijken van deze doelstellingen; wijst in dit verband op het belang van het nieuwe instrument voor door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling, dat actiegroepen op lokaal niveau in staat zal stellen om lokale strategieën voor intelligente, duurzame en inclusieve groei te ontwikkelen en uit te voeren; verzoekt de lidstaten om deze kansen aan te grijpen in het kader van het lopende programmeringsproces, om het enorme innovatiepotentieel van lokale actiegroepen te benutten; benadrukt het belang van lokale en regionale overheden en, waar van toepassing, de sociale partners en andere relevante partners voor de programmering, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie van de structuurfondsen en de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten, hetgeen kan resulteren in een betere verbinding tussen de strategie van de EU en die van de nationale, regionale en lokale overheden;

18. staat op het standpunt dat thematische concentratie op een klein aantal prioriteiten noodzakelijk is; benadrukt echter dat hierbij flexibiliteit vereist is, om lidstaten en regio's in staat te stellen op zo doeltreffend mogelijke wijze te handelen bij het nastreven van gezamenlijke doelen, en daarnaast rekening te kunnen houden met specifieke territoriale, economische en sociale omstandigheden;

19. herhaalt nadrukkelijk zijn oppositie tegen de invoering van een macro-economische conditionaliteit in het cohesiebeleid 2014‑2020, waardoor de door de crisis reeds verzwakte regio's en sociale groepen worden gestraft met een opschorting van betalingen, die disproportionele gevolgen kan hebben in sommige lidstaten en vooral in de regio's, ondanks hun volledige bijdrage aan de inspanningen om de overheidsbegrotingen in evenwicht te brengen, en die de voor het behoud van het macro-economische evenwicht in de Unie noodzakelijke solidariteit buiten beschouwing laat; is bovendien van mening dat een dergelijke bestraffende maatregel mogelijk niet zou worden begrepen door de Europese burgers en hun wantrouwen zelfs nog zou kunnen versterken, terwijl de bevolking op dit moment al zwaar wordt getroffen door de crisis en de gevolgen van het bezuinigingsbeleid;

20. is van mening dat het additionaliteitsbeginsel in deze periode van bezuinigingen in overheidsfinanciering moet worden herdacht teneinde de toepassing ervan af te stemmen op het kader voor Europese economische governance, en verlangt dat deze kwestie aan bod komt tijdens de onderhandelingen over het cohesiebeleid voor de periode na 2013;

21. neemt kennis van de recente opmerkingen van het IMF, waarin wordt aangegeven dat bezuinigingen een negatieve impact hebben op landen waar ze op ondoordachte wijze worden doorgevoerd, omdat een snelle sanering van de overheidsfinanciën in een slecht wereldwijd economisch klimaat het herstel op korte termijn bemoeilijkt, aangezien de fiscale inkomsten erdoor verminderen, wat de tekorten alleen maar groter maakt; is het eens met het IMF dat het erop aankomt een nieuw evenwicht tussen sanering en groei te vinden, en dat de nadruk dus niet alleen op de sanering van de overheidsfinanciën mag liggen;

22. is verheugd over het voorstel van verschillende lidstaten om in de onderhandelingen over het MFK een clausule ter herziening van de financiën voor de jaren 2015 en 2016 op te nemen, waardoor het mogelijk zou zijn de begroting tijdens de uitvoering te verhogen ter bevordering van essentiële domeinen zoals werkgelegenheid voor jongeren en kmo's;

23. nodigt de Commissie en de lidstaten uit alle binnen het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact bestaande flexibiliteitsmarges te benutten teneinde de behoeften aan productieve en duurzame openbare investeringen in evenwicht te brengen met de doelstellingen van begrotingsdiscipline; is van mening dat dit kan worden gedaan door bijvoorbeeld de beperkingen van het stabiliteits- en groeipact niet toe te passen op de totale niveaus van nationale cofinanciering van de Europese structuur- en investeringsfondsen, door in de berekeningen ten aanzien van het pact rekening te houden met de netto- (niet de bruto-) autofinancieringsbehoefte van de lidstaat, d.w.z. met de autofinancieringsbehoefte los van de belastingen op werkelijke uitgaven (met bijzondere verwijzing naar de btw), of door de beide financieringsbronnen (Europees en nationaal) van deze programma's op een ander tijdstip aan te spreken, waarbij wordt voorzien in een volledige aanwending van de Europese fondsen tijdens de eerste jaren van het programma en van de nationale bron tijdens de laatste jaren ervan, in de veronderstelling dat het beleid van de betrokken lidstaat inzake schuldgraadbeheersing tegen dan concrete resultaten zal hebben opgeleverd;

24. verzoekt de Commissie te waarborgen dat de overheidsuitgaven van de lidstaten in verband met de cofinanciering van door de structuurfondsen gecofinancierde programma's niet worden aangemerkt als structurele, openbare of daarmee gelijkgestelde uitgaven in het kader van de partnerschapsovereenkomst met betrekking tot het toezicht op de naleving van het stabiliteits- en groeipact, voor zover het gaat om een verplichting die rechtstreeks voortvloeit uit de eerbiediging van het additionaliteitsbeginsel; eist derhalve dat de beperkingen van het stabiliteits- en groeipact volledig niet van toepassing zijn op de overheidsuitgaven van de lidstaten in verband met de uitvoering van door de structuurfondsen gecofinancierde programma's, omdat deze erop zijn gericht de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken en het concurrentievermogen, de groei en de creatie van banen, met name voor jongeren, te ondersteunen;

25. nodigt de Commissie uit verslag te leggen over de mogelijke ruimte voor actie binnen de grenzen van het bestaande EU-begrotingskader om de kwestie verder aan te pakken van de scheiding van lopende uitgaven en openbare investeringen bij de berekening van het begrotingstekort om te voorkomen dat investeringen met een nettowinst op de lange termijn als minpost worden opgevoerd;

26. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om in de context van de huidige onderhandelingen over de toekomstige Economische en Monetaire Unie rekening te houden met alle flexibiliteitsmarges in het macro-economische bestuurskader teneinde productieve investeringen mogelijk te maken, in het bijzonder door het verband tussen het stabiliteits- en groeipact en productieve openbare investeringen opnieuw te overdenken en door openbare uitgaven in verband met de uitvoering van door de structuur- en investeringsfondsen in het kader van groeivriendelijk beleid gecofinancierde programma's uit te sluiten van de regels inzake begrotingstoezicht van het stabiliteits- en groeipact;

27. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

De huidige crisis legt de openbare financiën van de lidstaten aanzienlijke beperkingen op. Bovendien worden subnationale (regionale en lokale) autoriteiten in de context van de aanhoudende financiële en economische crisis steeds meer geconfronteerd met het uitdagende vraagstuk rond hun capaciteiten om productieve investeringen te garanderen. Enerzijds ondervinden zij een sterke daling van hun inkomsten, aangezien de centrale regeringen de overdrachten verminderen en aan regionale en lokale overheden vragen bij te dragen aan de bezuinigingen, terwijl zij anderzijds als gevolg van de crisis steeds meer sociale diensten moeten leveren, hetgeen hun openbare financiën bijkomend onder druk zet.

In deze bijzondere context vindt de rapporteur het belangrijk concrete voorstellen te doen om alle mogelijke flexibiliteit toe te laten voor nationale cofinanciering van EU-ontwikkelingsuitgaven in een context van rigoureuze uitvoering van het stabiliteits- en groeipact. Dit wordt gedaan door te analyseren in hoeverre de huidige crisis heeft gewogen op de capaciteiten van subnationale autoriteiten om de doelstellingen van groei en banen van de Europa 2020-strategie na te streven en door manieren voor te stellen om de financieringscapaciteiten van deze entiteiten voor productieve investeringen te verbeteren.

Gezien de lopende onderhandelingen over het toekomstige cohesiebeleid, het MFK en in het algemeen het debat over de toekomstige Economische en Monetaire Unie benadrukt de rapporteur hoe belangrijk het politiek gezien is voor het Parlement om doenbare opties te identificeren en aan te bevelen voor nationale, regionale en lokale autoriteiten om te investeren in intelligente, inclusieve en duurzame groei.

In functie van dit alles is de rapporteur van oordeel dat meer bepaald alle flexibiliteitsmarges in het macro-economische bestuurskader moeten worden benut om gepaste investeringen mogelijk te maken, in het bijzonder door het verband tussen het stabiliteits- en groeipact en productieve openbare investeringen opnieuw te overdenken. De Commissie wordt nadrukkelijk verzocht tegen 31 juli 2013 hierover te rapporteren, zoals vereist in het zogeheten "two-pack":

–   openbare uitgaven in verband met de uitvoering van in het kader van het cohesiebeleid en het plattelandsontwikkelingsbeleid gecofinancierde programma's moeten worden uitgesloten van de beperkingen van het stabiliteits- en groeipact omdat deze uitgaven erop zijn gericht het concurrentievermogen en de groei te ondersteunen.

–   de mogelijkheden van het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact gebruiken om de behoeften aan productieve openbare investeringen in evenwicht te brengen met doelstellingen van begrotingsdiscipline.

ADVIES van de Begrotingscommissie (27.6.2013)

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake de gevolgen van de bezuinigingen op de begroting voor regionale en lokale overheden met betrekking tot de uitgaven in het kader van de EU-structuurfondsen in de lidstaten
2013/2042(INI) Het Europees Parlement,

Rapporteur voor advies: Derek Vaughan

SUGGESTIES

De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  herinnert eraan dat de Europese begroting hoofdzakelijk een investeringsbegroting is, waarbij 94 % van het totale bedrag opnieuw in de lidstaten wordt geïnvesteerd, en dat de lokale en regionale autoriteiten verantwoordelijk zijn voor een zeer groot deel van de overheidsuitgaven in Europa;

2.  benadrukt dat het cohesiebeleid een cruciale rol speelt bij de bevordering van economische, sociale en territoriale cohesie, de stimulering van werkgelegenheid en groei en de vermindering van macro-economische onevenwichtigheden;

3.  roept ertoe op prioriteit te verlenen aan het bewerkstelligen van synergieën tussen de begroting van de EU en de nationale, lokale en regionale begrotingen; vraagt de Commissie concreet feitenmateriaal te verschaffen over de wijze waarop de rol van de EU-begroting als hefboom voor investeringen op verschillende niveaus kan worden versterkt; verzoekt de lidstaten op alle niveaus ten volle gebruik te maken van de bijkomende financieringsmogelijkheden waarin de Europese Investeringsbank en het nieuwe instrument inzake projectobligaties voorzien; is bovendien ingenomen met het feit dat de toepassing van financiële instrumenten in het kader van het cohesiebeleid wordt uitgebreid tot alle thematische doelstellingen en alle GSK-fondsen;

4.  is bezorgd dat bezuinigingen op de financiering van het cohesiebeleid in het volgende MFK de capaciteit van nationale, regionale en lokale autoriteiten zal aantasten om te investeren in intelligente, inclusieve en duurzame groei; benadrukt dat de financiering van het cohesiebeleid op zijn minst moet worden gehandhaafd op het huidige niveau;

5.  verzoekt de instellingen de huidige bepalingen te verbeteren zodat regio's in bepaalde lidstaten die bijzonder zwaar getroffen zijn door de financiële crisis hun capaciteit kunnen vergroten om middelen van de structuur- en cohesiefondsen op te nemen en de verwachte zeer omvangrijke annuleringen te voorkomen;

6.  benadrukt dat het stellen van macro-economische voorwaarden onaanvaardbaar is, omdat dit kan leiden tot problemen bij de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid en tot risico's voor de nakoming van langetermijnverplichtingen; herhaalt dat de invoering van macro-economische voorwaarden nadelige gevolgen zou hebben voor de regio's met de meeste problemen, en benadrukt dat lokale en regionale autoriteiten niet gestraft mogen worden voor problemen op lidstaatniveau; onderstreept daarnaast tegenstander te zijn van de prestatiereserve, omdat regio's daarmee kunnen worden ontmoedigd om ambitieuze en innovatieve projecten te kiezen in plaats van projecten met makkelijker te bereiken doelen;

7.  staat op het standpunt dat thematische concentratie op een klein aantal prioriteiten noodzakelijk is; benadrukt echter dat hierbij flexibiliteit vereist is, om lidstaten en regio's in staat te stellen op zo doeltreffend mogelijke wijze te handelen bij het nastreven van gezamenlijke doelen, en daarnaast rekening te kunnen houden met specifieke territoriale, economische en sociale omstandigheden.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

27.6.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

17

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marta Andreasen, Reimer Böge, Jean Louis Cottigny, Jean-Luc Dehaene, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazábal Rubial, Jens Geier, Jutta Haug, Monika Hohlmeier, Sidonia Elżbieta Jędrzejewska, Giovanni La Via, Claudio Morganti, Jan Mulder, Dominique Riquet, Alda Sousa, Helga Trüpel, Derek Vaughan

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Georgios Stavrakakis

ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (21.6.2013)

aan de Commissie regionale ontwikkeling

over de gevolgen van de bezuinigingen op de begroting voor regionale en lokale overheden met betrekking tot de uitgaven in het kader van de EU‑structuurfondsen in de lidstaten
2013/2042(INI) Het Europees Parlement,

Rapporteur voor advies: Jan Kozłowski

SUGGESTIES

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt dat, in een periode van crisis waarin er steeds meer een beroep op kwalitatief goede sociale voorzieningen wordt gedaan, de druk op regionale en lokale overheden als gevolg van de bezuinigingen een negatief effect heeft op de sociale samenhang, het onderwijs en duurzame werkgelegenheid; benadrukt dat de regionale en lokale overheden tegen problemen aanlopen bij de aanpak van vraagstukken als armoede en sociale uitsluiting en als gevolg daarvan bij de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen;

2.  onderstreept de speciale rol van het Europees Sociaal Fonds (ESF) bij de ondersteuning van sociale investeringen en bij de uitvoering van de Europa 2020-strategie, met name door bij te dragen aan een hoog niveau van duurzame werkgelegenheid en productiviteit en tegelijkertijd armoede en sociale uitsluiting doeltreffend te bestrijden en de maatschappelijke samenhang te versterken;

3.  is ingenomen met de vereenvoudiging van de procedures rond de activering van het ESF en de toegenomen toegankelijkheid van dit fonds, met name voor kleinere projecten op lokaal niveau, waardoor beter en sneller kan worden gereageerd op de door de moeilijke sociaaleconomische situatie gestelde uitdagingen en begunstigde organisaties op bredere schaal kunnen deelnemen aan de uitvoering van investeringen; wijst in dit verband op het belang van het nieuwe instrument voor door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling, dat actiegroepen op lokaal niveau in staat zal stellen om lokale werkgelegenheidsstrategieën te ontwikkelen en uit te voeren; verzoekt de lidstaten om deze kansen aan te grijpen in het kader van het lopende programmeringsproces, om het enorme innovatiepotentieel van lokale actiegroepen te benutten;

4.  vindt dat bij cohesie-uitgaven een passende mate van soepelheid geboden moet worden om de lidstaten in staat te stellen hun eigen specifieke beleidsknelpunten aan te pakken teneinde de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken;

5.  benadrukt hoe belangrijk het is om zich aan te passen aan de aanhoudende budgettaire beperkingen in Europa en tegelijkertijd in de toekomst te blijven investeren; herinnert de lidstaten eraan dat de uitdaging niet ligt in meer uitgeven, maar in efficiënter uitgeven;

6.  merkt op dat eind 2012 betalingsaanvragen ter waarde van 4,2 miljard EUR niet door het ESF konden worden gehonoreerd en uit de begroting voor 2013 worden betaald; benadrukt de nadelige invloed van deze prolongatie van betalingen op de financiële situatie van lokale en regionale overheden en van begunstigden; benadrukt voorts dat van het totale bedrag van 11,2 miljard EUR waarin gewijzigde begroting nr. 2/2013 voorziet, 3,253 miljard EUR voor het ESF bestemd is en dat deze gewijzigde begroting volledig moet worden uitbetaald, wellicht in twee fasen; verlangt dat de Raad de politieke toezegging doet dat alle wettelijk verplichte betalingen voor 2013 vóór het eind van dit jaar gedaan zullen worden;

7.  verlangt een vermindering van het algehele niveau van nog betaalbaar te stellen bedragen, dat een ernstige bedreiging vormt voor het doelmatig gebruik van de middelen voor het cohesiebeleid en derhalve toekomstige investeringen in groei en werkgelegenheid in de weg staat; verzoekt de lidstaten om regionale en lokale overheden te steunen bij het optimaal benutten van de beschikbare middelen uit het Cohesiefonds en de structuurfondsen, door projecten en aanvragen goed te plannen en ervoor te zorgen dat cofinanciering adequaat wordt gesteund;

8.  wijst erop dat het cohesiebeleid een belangrijke factor is bij het stimuleren van particuliere en overheidsinvesteringen, met het potentieel om goed bestuur en publieke inspraak op alle niveaus te ontwikkelen, en zo tegelijkertijd een bijdrage levert aan de economische groei, de werkgelegenheid, een duurzame ontwikkeling en de sociale samenhang in de Unie als geheel en in die regio's die daarvan rechtstreeks profiteren, waarmee de solidariteit tussen Europese burgers en Europese regio's wordt gewaarborgd; verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat lokale actoren ook in tijden van crisis van de nodige financiële middelen worden voorzien om van de structuurfondsen gebruik te kunnen maken;

9.  is sterk voorstander van een verschuiving in de uitgavenprioriteiten van de lidstaten in de richting van investeringen in langetermijngroei, waaronder investeringen in middelgrote, kleine en micro-ondernemingen, die een belangrijke rol kunnen spelen bij de versterking van het concurrentievermogen van de lidstaten;

10. benadrukt dat de lokale economie voor gemeenschappen een cruciale factor is met het oog op herstel, wat een belangrijk gegeven is tegen de achtergrond van de huidige crisis; wijst in dit verband met name op de economische en sociale gevolgen van de sociale economie voor het verbeteren van de sociale cohesie op lokaal niveau; verzoekt de lidstaten om de sociale economie voor de periode 2014-2020 financieringsmogelijkheden via de structuurfondsen te bieden;

11. onderstreept de rol die lokale en regionale overheden kunnen spelen bij het versterken van duurzame groei en werkgelegenheid, het herstellen van het sociale weefsel en het bevorderen van hernieuwbare energiebronnen, slimme netwerken en duurzame mobiliteit;

12. onderstreept dat het economisch bestuur van de Unie flexibel genoeg dient te zijn om mogelijkheden te bieden voor de op groei en het scheppen van banen gerichte investeringen die door het cohesiebeleid ondersteund worden, mits die er niet toe leiden dat de lidstaten de in het hernieuwde stabiliteits- en groeipact overeengekomen niveaus voor schulden en tekorten overschrijden;

13. benadrukt de noodzaak om de participatie van de lokale en regionale overheden en, waar van toepassing, de sociale partners en andere relevante partners te vergroten bij de programmering, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie in het kader van de structuurfondsen, hetgeen zou resulteren in een betere verbinding tussen de strategie van de EU en die van de nationale en regionale overheden; moedigt de lokale en regionale overheden aan om waar mogelijk de participatie van het maatschappelijk middenveld te ontwikkelen teneinde te waarborgen dat projecten de noodzakelijke steun en financiële middelen krijgen om de daarvoor vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken;

14. vraagt om meer transparantie bij de besteding van gelden en om een betere communicatie, zodat een algemener gevoel van betrokkenheid en meer waardering voor en toezicht op het gebruik van fondsen ontstaan;

15. verlangt een verdergaande vereenvoudiging van de regels en meer flexibiliteit en transparantie bij de programmering en het beheer van de structuurfondsen, hetgeen de mogelijkheid biedt om zowel projecten beter uit te voeren als sneller en adequater te reageren op maatschappelijke uitdagingen en dreigingen.

16. benadrukt dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de resultaten van het regionaal beleid en de macro-economische resultaten van een lidstaat, en dat de regio's niet mogen worden gestraft voor de gebrekkige naleving door de nationale instanties van de procedures op het gebied van economisch bestuur; is van mening dat het opleggen van bijkomende sancties de problemen van lidstaten die reeds macro-economische problemen ondervinden kunnen verergeren, en dat voorwaarden op macro-economisch gebied daarom onaanvaardbaar zijn.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.6.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

43

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Regina Bastos, Edit Bauer, Heinz K. Becker, Jean-Luc Bennahmias, Phil Bennion, Philippe Boulland, Milan Cabrnoch, David Casa, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Derek Roland Clark, Marije Cornelissen, Emer Costello, Frédéric Daerden, Karima Delli, Sari Essayah, Richard Falbr, Thomas Händel, Marian Harkin, Nadja Hirsch, Stephen Hughes, Danuta Jazłowiecka, Martin Kastler, Jean Lambert, Verónica Lope Fontagné, Olle Ludvigsson, Thomas Mann, Csaba Őry, Sylvana Rapti, Licia Ronzulli, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Jutta Steinruck, Traian Ungureanu, Inês Cristina Zuber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Georges Bach, Kinga Göncz, Sergio Gutiérrez Prieto, Jelko Kacin, Jan Kozłowski, Svetoslav Hristov Malinov, Evelyn Regner, Birgit Sippel

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Jorgo Chatzimarkakis, Jürgen Klute

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

10.7.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

40

2

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

François Alfonsi, Luís Paulo Alves, Catherine Bearder, Victor Boştinaru, John Bufton, Nikos Chrysogelos, Francesco De Angelis, Tamás Deutsch, Rosa Estaràs Ferragut, Danuta Maria Hübner, Filiz Hakaeva Hyusmenova, Vincenzo Iovine, María Irigoyen Pérez, Seán Kelly, Mojca Kleva Kekuš, Constanze Angela Krehl, Jacek Olgierd Kurski, Petru Constantin Luhan, Ramona Nicole Mănescu, Vladimír Maňka, Iosif Matula, Erminia Mazzoni, Miroslav Mikolášik, Jens Nilsson, Jan Olbrycht, Wojciech Michał Olejniczak, Younous Omarjee, Markus Pieper, Monika Smolková, Georgios Stavrakakis, Nuno Teixeira, Lambert van Nistelrooij, Oldřich Vlasák, Kerstin Westphal, Hermann Winkler, Joachim Zeller, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Andrea Cozzolino, Karima Delli, Cornelia Ernst, Ivars Godmanis, James Nicholson, Elisabeth Schroedter, Evžen Tošenovský