VERSLAG over de bestrijding van jeugdwerkloosheid: mogelijke uitwegen
22.7.2013 - (2013/2045(INI))
Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Joanna Katarzyna Skrzydlewska
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de bestrijding van jeugdwerkloosheid: mogelijke uitwegen
Het Europees Parlement,
– gezien zijn resolutie van 14 juni 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling[1],
– gezien de mededeling van de Commissie over het initiatief "Kansen voor jongeren" (COM(2011)0933), zijn resolutie van 24 mei 2012 over het initiatief "Kansen voor jongeren"[2] en zijn vraag met verzoek om mondeling antwoord aan de Commissie over het initiatief "Kansen voor jongeren"[3],
– gezien de mededeling van de Commissie over de uitvoering van het initiatief "Kansen voor jongeren" (COM(2012)0727),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Jeugd in beweging" (COM(2010)0478),
– gezien de conclusies van de Raad, goedgekeurd op 17 juni 2011 in Luxemburg, over de bevordering van de werkgelegenheid voor jongeren met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 7 februari 2013 over een jongerenwerkgelegenheidsinitiatief,
– gezien het voorstel van de Commissie van 5 december 2012 getiteld "Een kwaliteitskader voor stages. Tweede fase van de raadpleging van de sociale partners op Europees niveau overeenkomstig artikel 154 VWEU" (COM(2012)0728),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad van 5 december 2012 tot invoering van een jongerengarantie (COM(2012)0729),
– gezien het Eurofound-rapport van 13 juni 2012 getiteld "Youth Guarantee: Experiences from Finland and Sweden",
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2013 over een jongerengarantie[4],
– gezien de op 28 februari 2013 in de Raad bereikte politieke overeenstemming over een aanbeveling van de Raad tot invoering van een jongerengarantie,
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 april 2009 getiteld "Een EU-strategie voor jongeren – Investeringen en empowerment. Een vernieuwde open coördinatiemethode om op de uitdagingen en kansen voor jongeren in te spelen" (COM(2009)0200),
– gezien het voorstel voor een wijziging van het Commissiedocument "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad" (COM(2011)0607),
– gezien de verklaring van de leden van de Europese Raad van 30 januari 2012 getiteld "Naar groeivriendelijke consolidatie en banenvriendelijke groei",
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2010 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en de Europese strategie voor mensen met een handicap 2010-2020[5],
– gezien het Europees kwaliteitshandvest voor stages van de hand van het Europees Jeugdforum in samenwerking met sociale partners en andere belanghebbenden,
– gezien het Eurofound-verslag van 22 oktober 2012 getiteld "NEETs: young people not in employment, education or training: characteristics, costs and policy responses in Europe"[6],
– gezien het Eurofound-rapport van 21 december 2012 getiteld "Effectiveness of policy measures to increase the employment participation of young people"[7],
– gezien het Eurofound-rapport van 29 april 2011 getiteld "Helping young workers during the crisis: contributions by social partners and public authorities"[8],
– gezien zijn verslag over integratie van migranten, gevolgen voor de arbeidsmarkt en externe dimensie van de coördinatie van de sociale zekerheid in de EU (2012/2131(INI)),
– gezien het Eurofound-verslag van 7 februari 2012 getiteld "Recent policy developments related to those not in employment, education and training (NEETs)"[9],
– gezien het Eurofound-verslag van 15 januari 2013 getiteld "Active inclusion of young people with disabilities or health problems"[10],
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0275/2013),
A. overwegende dat in juni 2013 23,5% van de actieve jongeren werkloos was, waarbij de percentages varieerden van 10% of minder in Oostenrijk en Duitsland tot 64,2% in Griekenland, hetgeen duidt op grote geografische verschillen tussen en binnen de lidstaten; overwegende dat de meest recente gegevens en prognoses wijzen op een verdere verslechtering van de situatie van jongeren in sommige lidstaten;
B. overwegende dat de werkloosheid onder vrouwen (jonger dan 25 jaar) blijft toenemen, na een stijging van 18,8% in 2009 tot 22,1% in 2012, en volgens de laatst beschikbare gegevens inmiddels is opgelopen tot 22,9%; overwegende dat steeds meer jongeren de moed laten zakken, zich afzonderen en van de arbeidsmarkt vervreemd raken; overwegende dat de omstandigheden op de arbeidsmarkt nog altijd slechter zijn voor jonge vrouwen dan voor jonge mannen en dat hierdoor grote economische groeimogelijkheden in Europa onbenut blijven, aangezien de vaardigheden van hoogopgeleide vrouwen ondermaats worden benut;
C. overwegende dat in 2011 7,5 miljoen jongeren tussen de 15 en 24 jaar en 6,5 miljoen jongeren tussen de 25 en 29 jaar geen werk hadden en geen onderwijs of opleiding volgden (NEET's), onder wie leden van kwetsbare groepen; overwegende dat dit ernstige persoonlijke en maatschappelijke gevolgen kan hebben, zoals onzekere arbeidsperspectieven en armoede en sociale uitsluiting, of zelfs psychische en lichamelijke stoornissen; overwegende dat deze problemen in de nabije toekomst waarschijnlijk zullen toenemen en ernstige financiële gevolgen voor de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten zullen hebben;
D. overwegende dat de situatie van 14 miljoen NEET's grotere inspanningen vergt van de lidstaten en de Europese instellingen om jongeren opnieuw in de arbeidsmarkt te integreren; overwegende dat de behoeften van jongeren overal in Europa aanzienlijk verschillen, en dat op arbeidsmarktintegratie gerichte maatregelen derhalve moeten worden afgestemd op de behoeften van elke specifieke groep en waar mogelijk ook persoonlijke beoordelingen moeten omvatten;
E. overwegende dat in 2011 het economische verlies ten gevolge van de inactiviteit van jonge mensen werd geschat op 153 miljard euro in de lidstaten, hetgeen overeenkomt met 1,2% van het bbp van de EU[11]; overwegende dat dit bedrag veel hoger is dan de geraamde 10 miljard euro die nodig zou zijn om 2 miljoen nieuwe banen voor jongeren te creëren[12]; overwegende dat dit langdurig een zware sociale en economische last voor de EU als geheel zal zijn;
F. overwegende dat de jeugdwerkloosheid een belangrijke drijfveer is achter de sterk gestegen migratie in een aantal lidstaten; overwegende dat mobiliteit en migratie meestal een economische noodzaak zijn en slechts in zeer zeldzame gevallen een vrijwillige keuze;
G. overwegende dat in de EU grote investeringen nodig zijn om groei te bewerkstelligen en werkgelegenheid te scheppen en om de binnenlandse vraag te vergroten; overwegende dat er een investeringspakket ten belope van 2% van het bbp van de EU nodig is om te komen tot een beduidende verbetering van de conjunctuur en een gezondere toestand op de arbeidsmarkt van de lidstaten; overwegende dat deze maatregel vooral ten goede zou komen van jongeren, de groep die het hardst door de crisis getroffen is;
H. overwegende dat jongeren zich met name in tijden van economische crisis in een nadelige positie bevinden, meer dan de meeste andere groepen; overwegende dat voor veel jongeren de huidige werkloosheid naar verwachting uitloopt op langdurige werkloosheid, hetgeen het risico van sociale uitsluiting sterk vergroot; overwegende dat dit voor jongeren alarmerende gevolgen heeft, omdat hun zelfvertrouwen erdoor afneemt, zij hun ambities niet kunnen verwezenlijken, hun inkomen verlaagt, hun loopbaanvooruitzichten afnemen en het een belemmering vormt voor hun mogelijkheden om een onafhankelijk leven als volwassene te leiden en een gezin te stichten, en dientengevolge ook voor de maatschappij, vanwege het negatieve effect op de sociale, economische en demografische situatie in Europa op zowel korte als lange termijn en omdat het risico dat jongeren later in armoede zullen leven, stijgt, aangezien zij in de loop van hun beroepsleven geen pensioenbijdragen kunnen betalen;
I. overwegende dat artikel 13 van het EG-verdrag de Gemeenschap de specifieke bevoegdheid verleent op te treden tegen discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid; overwegende dat jonge vrouwen bij hun toetreding tot de arbeidsmarkt nog altijd - Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep ten spijt - worden geconfronteerd met leeftijds- en genderdiscriminatie;
J. overwegende dat er momenteel zo'n 4 miljoen vacatures zijn in de EU[13], ondanks de hoge jongerenwerkloosheid, als gevolg van onevenwichtigheden tussen vraag naar en aanbod van vaardigheden; overwegende dat er op bepaalde gebieden, zoals in de ICT- en O&O-sector, een aanhoudende en toenemende vraag naar hooggeschoold personeel bestaat waaraan niet wordt beantwoord;
K. overwegende dat de IAO geadviseerd heeft een bedrag van 21 miljard euro uit te trekken, oftewel 0,5% van alle uitgaven in de eurozone, voor de tenuitvoerlegging van een volwaardige jongerengarantie in de EU;
L. overwegende dat de EU in de context van de Europa 2020-strategie verplicht is het onderwijsniveau te verbeteren, tegen 2020 het aantal voortijdige schoolverlaters tot minder dan 10% te reduceren, het aantal 30- tot 34-jarigen dat met succes tertiair of gelijkwaardig onderwijs volgt, op te voeren tot ten minste 40% en de arbeidsparticipatie van 20- tot 64-jarigen tot 75% te doen toenemen;
M. overwegende dat de crisis heeft geleid tot een toename van precaire arbeidsomstandigheden voor met name jongeren, en dat voltijdbanen vaak worden vervangen door arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, deeltijdwerk en onbetaalde arbeid;
N. overwegende dat jongeren steeds vaker onbetaalde in plaats van betaalde stages moeten lopen, en dat deze toestand discriminerend is ten aanzien van de lagere inkomensgroepen; overwegende dat het probleem van de uitbuiting van stagiairs als goedkope arbeidskrachten moet worden erkend en dat hiervoor een kwaliteitskader voor stages nodig is;
O. overwegende dat het midden- en kleinbedrijf en micro-ondernemingen, die een drijvende kracht zijn achter economische groei en het scheppen van werkgelegenheid, alsmede achter de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, meer dan 3,5 miljoen banen hebben geschrapt en de personeelswerving aanzienlijk hebben beperkt als gevolg van de economische crisis, en dat alle werknemers, in het bijzonder jongeren, zijn getroffen door het vervallen van arbeidsplaatsen;
P. overwegende dat jongeren recht hebben op een hoogwaardige baan die aansluit op hun vaardigheden; overwegende dat hoogwaardige werkgelegenheid fundamenteel is voor de waardigheid en autonomie van de Europese jeugd;
Q. overwegende dat de economische crisis die in 2008 zichtbaar werd een negatieve invloed heeft op zowel de vraag als het aanbod op de arbeidsmarkt, waardoor de onzekerheid over de kans op een baan sterk toeneemt en het voor alle werklozen essentieel is ervoor te zorgen dat zij beter op de hoogte zijn van de kans op werk; overwegende dat onderwijs, opleiding en de ontwikkeling van vaardigheden vaak niet toegankelijk zijn voor de meest hulpbehoevenden, waaronder jongeren met een handicap;
R. overwegende dat de in een aantal lidstaten gehanteerde duale onderwijsstelsels waarin theoretisch onderwijs en beroepsopleiding worden gecombineerd, evenals gecombineerde academische en beroepsopleidingsprogramma's, gedurende de crisis hun deugdelijkheid hebben bewezen; overwegende dat de Commissie herhaaldelijk heeft opgemerkt dat doeltreffende duale onderwijsstelsels garant staan voor het voortdurend aantrekken van geschoolde arbeidskrachten en jeugdwerkloosheidscijfers laag houden;
S. overwegende dat de overgang van voltijds onderwijs naar de arbeidsmarkt een beslissend moment is in het leven van jongeren, dat bepalend is voor de toekomstige loopbaanvooruitzichten van deze jongeren, hun levenslange inkomenspotentieel en hun maatschappelijke situatie voor de lange termijn; overwegende dat het onderwijsbeleid in dit verband een onderdeel van het arbeidsmarktbeleid vormt;
T. overwegende dat de in 2008 aangevangen economische crisis een negatieve invloed heeft op zowel de vraag als het aanbod op de arbeidsmarkt, waardoor de onzekerheid over de kans op een baan sterk toeneemt en het essentieel is dat lidstaten meer investeren in nieuwe werkgelegenheid, opleiding en onderwijs; overwegende dat er als gevolg van de crisis meer maatschappelijke conflicten en onrust kunnen ontstaan;
U. overwegende dat arbeidsvoorzieningsdiensten een centrale rol vervullen op de arbeidsmarkt en daarom moeten voldoen aan hoge kwaliteitsnormen die door de bevoegde autoriteiten moeten worden gecontroleerd; overwegende dat die kwaliteitsnormen en de bijbehorende controles in dezelfde mate moeten gelden voor openbare en particuliere arbeidsvoorzieningsdiensten;
V. overwegende dat de ontwikkeling van hoogstaande beroepsonderwijs- en opleidingsstelsels kan bijdragen aan de vermindering van de werkloosheid, en dat deze stelsels moeten worden voorzien van hooggeschoolde onderwijzers en opleiders, innovatieve leermethodes, hoogstaande leerinfrastructuur en -faciliteiten en een hoge arbeidsmarktrelevantie, alsook trajecten naar voortgezet onderwijs/voortgezette opleiding moeten omvatten;
W. overwegende dat jongeren 40% van alle tijdelijke arbeidsovereenkomsten voor hun rekening nemen terwijl ze goed zijn voor slechts 13% van de totale werkgelegenheid, alsook dat één op de vijf jongeren bang is zijn baan te verliezen;
X. overwegende dat sommige lidstaten te kampen hebben met een groeiende kloof tussen de vaardigheden van afgestudeerden en de op de arbeidsmarkt gevraagde vaardigheden;
Y. overwegende dat de noodzaak rekening te houden met de behoeften van de arbeidsmarkt niet ten koste mag gaan van de verwerving van een zo breed mogelijke basiskennis door kinderen, aangezien daarmee het vermogen tot aanpassing aan de werkloosheidsrisico's en de tegenslagen in het leven het beste gewaarborgd kan worden; overwegende dat de meeste studies aantonen hoe belangrijk kwalitatief hoogstaand onderwijs vanaf de eerste schooljaren is om vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen en kinderen uit de meest benadeelde sociale kringen zo goed mogelijk in het onderwijs te integreren;
Z overwegende dat open onderwijsmiddelen de kwaliteit en toegankelijkheid van onderwijs verbeteren en onderwijs rechtvaardiger maken, en dat ze interactief, creatief, flexibel en gepersonaliseerd leren vergemakkelijken door ICT en nieuwe technologieën aan te wenden; overwegende dat open onderwijs bevorderlijk is voor duurzame inzetbaarheid doordat levenslang leren hiermee wordt ondersteund;
AA. overwegende dat docenten op zowel scholen als universiteiten voor ongekende uitdagingen staan ten gevolge van de snel veranderende mondiale economische situatie, waarin de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden en competenties, innovatieve benaderingen en moderne onderwijsmethoden van essentieel belang is voor doeltreffend onderwijs en een goede inzetbaarheid van jongeren;
AB. overwegende dat 60% van de afgestudeerden vrouw is, maar dat zij vaak overgekwalificeerd zijn voor de functie die zij bekleden of onderbetaald worden; overwegende dat jonge vrouwen ook nog eens tegen genderverschillen aanlopen als het gaat om werkloosheid en arbeidsomstandigheden, wat leidt tot een loonverschil (momenteel 16,2%) en een pensioenverschil;
AC. overwegende dat de werkgelegenheid van vrouwen sterker dan die van mannen gebukt gaat onder verschijnselen als flexibiliteit en onzekerheid; overwegende dat in het derde kwartaal van 2012 ongeveer 60% van alle deeltijdwerkers tussen de 15 en 24 jaar uit vrouwen bestond, en dat vrouwen 64% van alle tijdelijke werknemers met een hoger onderwijsniveau (doctoraal of postdoctoraal) vormden;
AD. overwegende dat jonge vrouwen bij hun toetreding tot de arbeidsmarkt nog altijd -artikel 19 VWEU, Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 en Richtlijn 2006/54/EG van 5 juli 2006 ten spijt- worden geconfronteerd met leeftijds- en genderdiscriminatie; overwegende dat vrouwen die behoren tot kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals etnische minderheden, grotere moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot de officiële arbeidsmarkt;
AE. overwegende dat het moederschap vaak een hinderpaal is voor jonge moeders bij het betreden van de arbeidsmarkt, waardoor de genderkloof op de arbeidsmarkt breder wordt;
AF. overwegende dat de maatregelen ter bevordering van de jeugdwerkgelegenheid moeten worden geïntegreerd in een samenhangende en op de toekomst en investeringen gerichte macro-economische strategie, waarmee kan worden gezorgd voor de juiste omstandigheden voor het creëren van duurzame werkgelegenheid van de 21ste eeuw alsook voor een doeltreffende overgang van onderwijs naar werk;
1. benadrukt dat nationale en Europese beleidsmaatregelen ter bevordering van de jeugdwerkgelegenheid samenhangend en wederzijds versterkend moeten zijn, alsmede in het bijzonder gericht moeten zijn op hoogwaardig (beroeps)onderwijs, opleidingen en het opdoen van werkervaring, en jongeren in staat moeten stellen stabiel en hoogwaardig werk te vinden; benadrukt dat jongeren, door ze mogelijkheden te bieden voor redelijk betaalde stages en vrijwillige activiteiten van algemeen nut, zich kunnen bezighouden met activiteiten van sociaal nut alsmede beroepservaring kunnen opdoen;
2. betreurt het feit dat de huidige maatregelen ter bestrijding van de crisis - voornamelijk overheidsbezuinigingen in crisislanden - rechtstreeks ten koste gaan van jongeren, doordat gesneden wordt in de onderwijsuitgaven, het scheppen van werkgelegenheid en ondersteunende diensten;
3. onderstreept dat de groep werkloze jongeren in werkelijkheid zeer divers is en dat deze jongeren daarom, met het oog op een betere tenuitvoerlegging van de getroffen maatregelen, moeten worden geïdentificeerd op basis van hun behoeften en capaciteiten; acht het noodzakelijk hun belangrijkste competenties vast te stellen om deze jongeren sneller toegang te bieden tot de arbeidsmarkt en tot stabieler en duurzamer werk; is van mening dat daarbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar jongeren die over geen enkel diploma beschikken en die noch studeren, noch werken, noch een opleiding volgen;
4. verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten die in bepaalde regio's een jeugdwerkloosheid van meer dan 25% kennen, een eenjarig steunplan te ontwikkelen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken door banen te scheppen voor minstens 10% van de getroffen jongeren;
5. benadrukt de behoefte aan actief, uitgebreid en geïntegreerd arbeidsmarktbeleid dat gericht is op het scheppen van werkgelegenheid, met bijzondere maatregelen voor jongeren, teneinde verspilling van de uitgetrokken middelen tegen te gaan en er daarnaast voor te zorgen dat de jeugdwerkloosheid wordt verminderd en niet "rondgepompt"; roept de lidstaten op voorbeelden van beste praktijken uit andere lidstaten te toetsen op toepasbaarheid op hun eigen arbeidsmarkt en passende maatregelen te treffen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid; benadrukt de goede ervaringen van landen met beroepsonderwijs- en duale onderwijsstelsels als het gaat om een betere overgang van onderwijs naar werk, waarmee de kloof tussen opleidingsvaardigheden en de vraag op de arbeidsmarkt wordt overbrugd; benadrukt dat de Commissie dergelijke inspanningen actief moet ondersteunen, en roept de Commissie op regelmatig verslag uit te brengen over de inspanningen van de lidstaten met betrekking tot de hervorming van beroepsopleidingsstelsels; benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden uitgaan naar kwetsbare groepen met een hoog risico op sociale uitsluiting, waaronder NEET's;
6. verzoekt de Commissie om succesverhalen over opleidingen van jongeren te verzamelen en deze te gebruiken als handboek voor andere lidstaten;
7. verzoekt de Commissie om jaarlijks een verslag betreffende de hervorming van de opleidingsstelsels in de lidstaten in te dienen en op die manier een structurele, langdurige bijdrage te leveren aan de verbetering van de inzetbaarheid van jongeren;
8. verzoekt de Commissie om kwalitatieve richtsnoeren voor een modern duaal onderwijsstelsel op te stellen, ondersteund door een lijst van breed gedefinieerde, niet-academische kernberoepen in Europa;
9. benadrukt het belang van de verbetering van de kwaliteitsnormen en de toegankelijkheid in het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs; onderstreept eveneens het belang van het leren van talen in het schoolonderwijs, het beroepsonderwijs en beroepsopleidingen;
10. benadrukt dat de betrokkenheid van alle relevante belanghebbenden op plaatselijk, regionaal, nationaal en Europees niveau, inclusief sociale partners, arbeidsvoorzieningsdiensten, opleidings- en onderwijsautoriteiten, individuele werkgevers, ngo's, en met name ook studenten- en jongerenorganisaties, van essentieel belang is voor de succesvolle opstelling, tenuitvoerlegging en monitoring van een uiteenlopende reeks maatregelen om de jeugdwerkgelegenheid en de inzetbaarheid van jongeren op integrale wijze te bevorderen; benadrukt dat de maatregelen om duurzame kwaliteitsbanen voor jongeren te scheppen rekbaar moeten zijn om aan de zich voortdurend ontwikkelende behoeften op de arbeidsmarkt te voldoen; wijst op de noodzaak van flexibele en tegelijkertijd betrouwbare contractuele betrekkingen, doeltreffend herintegratiebeleid, alsook moderne socialezekerheidsstelsels; benadrukt dat een vroegtijdige beroepsoriëntatie voor jongeren -ruim voordat ze hun eerste middelbare schooldiploma behalen- van prioritair belang is, aangezien het ouders en scholen verplicht stelt hun vaardigheden te verbeteren op het gebied van begeleiding en advisering van leerlingen bij het kiezen van hun opleiding en daaropvolgende loopbaan;
11. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om de gebieden wetenschap, technologie, techniek en wiskunde tot speerpunt van hun onderwijsprogramma's te maken, teneinde te kunnen voldoen aan de verwachte toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt;
12. onderstreept de cruciale rol van collectieve onderhandelingen bij het bevorderen en verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van werkende jongeren;
13. onderkent dat investeren in de juiste vaardigheden de lidstaten verregaand in staat stelt te innoveren en weer concurrerend te worden;
14. verzoekt de lidstaten de ongekende uitdagingen waarvoor docenten zich op scholen en universiteiten gesteld zien, voortvloeiend uit de snel veranderende mondiale economische situatie, te onderkennen; merkt op dat succesvol onderwijs voor jongeren en hun vooruitzichten op werk staan of vallen met het aanleren van nieuwe vaardigheden en competenties, een innovatieve aanpak alsook moderne onderwijs- en leermethodes;
15. roept de lidstaten op de deelname aan de democratie onder jongeren - en in het bijzonder jonge vrouwen - middels onderwijs, het maatschappelijk middenveld en hoogstaande jongereninitiatieven te bevorderen en te ondersteunen, en gebruik te maken van zowel bestaande als nieuwe instrumenten om bij te dragen aan beleidsvorming, en zo de ontwikkeling, het welzijn en de maatschappelijke integratie van jongeren te versterken;
16. maakt zich ernstige zorgen over het feit dat de lidstaten snijden in de begrotingen voor onderwijs, opleidingen en jongerenbeleid, hetgeen ertoe kan leiden dat jongeren worden uitgesloten van onderwijs en de arbeidsmarkt, en herinnert eraan dat de begrotingsmiddelen die bestemd zijn voor onderwijs en opleidingen noodzakelijke en onschatbare investeringen in de toekomst zijn;
17. dringt aan op meer beroepsonderwijs en -opleidingen voor onderwijzend personeel, met name op het gebied van moderne didactiek, en op het gebruik van nieuwe technologieën; wijst erop dat een leven lang leren al begint met onderwijs voor jonge kinderen en onderstreept dat daarbij met name taalvaardigheden op een prettige manier bevorderd moeten worden;
18. onderstreept de rol van de EU-leningsgarantiefaciliteit voor voltijdse masterstudenten in de EU en derde landen om de mobiliteit van jongeren verder te vergemakkelijken en bij te dragen aan een multidimensionaal rangschikkingssysteem voor universiteiten;
19. is van mening dat rekening moet worden gehouden met plaatselijke behoeften en specifieke territoriale kenmerken om vast te kunnen stellen waar banenkansen liggen, met name in innovatieve sectoren, zoals het groene segment en sociale ondernemingen, in het kader van geïntegreerde territoriale ontwikkelingsstrategieën;
20. verzoekt de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten geïntegreerde territoriale ontwikkelingsstrategieën op te zetten, met opleidings- en werkgelegenheidscomponenten, te beginnen met maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen, en voor werkgelegenheidstrajecten voor jongeren te zorgen;
21. erkent de bijzonder moeilijke situatie in bepaalde regio's waar meer dan 25% van de jongeren werkloos is; is verheugd over het feit dat de EU-steun voor jeugdwerkloosheid door het voorgestelde jongerenwerkgelegenheidsinitiatief van de EU verder wordt verhoogd met een maximumbegroting van 8 miljard euro voor het zevenjarige tijdvak 2014-2020; benadrukt tegelijkertijd dat volgens de IAO voor de doeltreffende invoering van de jongerengarantie, uitsluitend in de eurozone, 21 miljard euro nodig is; is het ermee eens dat de specifieke toewijzing van middelen aan dit jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de bijbehorende toewijzing van middelen uit het ESF moeten worden versneld;
22. benadrukt het belang van een spoedig optreden om de jeugdwerkloosheid en de langdurige werkloosheid van jongeren te bestrijden; benadrukt voorts de noodzaak om jongeren langdurige, duurzame en hoogwaardige banen te verschaffen;
23. verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat de nationale wetgeving inzake jongeren, en met name de nationale wetgeving die is gebaseerd op de richtlijn voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (2000/78/EG), niet wordt gebruikt om jongeren te discrimineren bij de toegang tot uitkeringen; is van mening dat veel meer gedaan moet worden om ervoor te zorgen dat zowel werknemers als werkgevers zich bewust zijn van hun rechten en plichten krachtens deze wetgeving;
24. verzoekt de lidstaten hun regionale ontwikkelingsstrategieën bij te werken, zodat daarin maatregelen worden opgenomen ter bevordering van de werkgelegenheid, met inbegrip van werkgelegenheid voor jongeren;
25. is ingenomen met het besluit van de Raad EPSCO van 28 februari 2013 om in te stemmen met een aanbeveling van de Raad over de invoering van een jongerengarantie, en verzoekt de lidstaten om de jongerengaranties spoedig op ambitieuze wijze in te voeren op nationaal niveau; verzoekt om de uitbreiding van de doelgroepen tot jongeren tot 30 jaar, met inbegrip van afgestudeerden en jongeren die opleidingsstelsels verlaten zonder diploma; benadrukt dat het welslagen van deze maatregel in hoge mate afhangt van een breed scala aan beleidslijnen en kadervoorwaarden, zoals adequate investeringen in onderwijs en opleiding, infrastructuur en de capaciteit van arbeidsvoorzieningsdiensten, de beschikbaarheid van plaatsen voor studenten en afgestudeerden, en hoogwaardige stage- en opleidingsplaatsen, alsmede algemeen beleid dat gericht is op het scheppen van werkgelegenheid; verzoekt om een adequate follow-up via het nationaal hervormingsprogramma van de lidstaten en in de context van het Europees semester, teneinde de monitoring, evaluatie en doorlopende verbetering van nationale jongerengaranties te vergemakkelijken; benadrukt dat jongerengaranties moeten worden geïntegreerd in het bredere kader van nationaal actief arbeidsmarktbeleid;
26. licht de lidstaten in dat het Parlement van plan is nauwlettend toe te zien op de activiteiten van alle lidstaten om de jongerengarantie te verwezenlijken, en vraagt jongerenorganisaties het Parlement op de hoogte te houden van hun analyses inzake het optreden van de lidstaten;
27. verzoekt de nationale parlementen en jongerenorganisaties hun regeringen verantwoordelijk te houden voor concrete resultaten op het vlak van de jongerengarantie, alsook ervoor te zorgen dat elke (werkloze of niet langer formeel onderwijs volgende) jongere te garanderen dat deze binnen vier maanden een aanbod krijgt voor een baan, vervolgopleiding, leerlingplaats of stage van goede kwaliteit;
28. benadrukt dat maatregelen en financiering die gericht zijn op de tenuitvoerlegging van jongerengaranties er niet toe moeten leiden dat de structurele maatregelen en hervormingen waarmee de onderwijsstelsels en arbeidsmarkten in diverse lidstaten klaar moeten worden gemaakt voor de uitdagingen van de toekomst, niet worden getroffen;
29. verzoekt de Commissie in haar programma's specifieke maatregelen op te nemen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid, en daarbij een algemene geïntegreerde visie te volgen overeenkomstig het vlaggenschipinitiatief "Jeugd in beweging" in het kader van de Europa 2020-strategie;
30. wijst de Commissie en de lidstaten op de door hen onderschreven Europa 2020-doelstelling van 75% werkgelegenheid voor zowel vrouwen als mannen, en waarschuwt voor het feit dat als gevolg van de huidige jeugdwerkloosheid een generatie vrouwen van de arbeidsmarkt kan worden uitgesloten, waardoor zij nog onzichtbaarder en kwetsbaarder dreigen te worden;
31. verzoekt de Commissie en de lidstaten alle informatie inzake maatregelen ter bestrijding van jeugdwerkloosheid te volgen en openbaar te maken (onder andere betreffende de uitvoering van de jongerengarantie), en regionale statistieken voor de verschillende lidstaten op te stellen, met bijzondere aandacht voor het genderaspect;
32. moedigt de Commissie en de lidstaten aan om duidelijke kwaliteitsnormen en -indicatoren te ontwikkelen ten aanzien van de uitbouw van nationale jongerengaranties, alsook om hun steun voor alle partijen die essentieel zijn voor de tenuitvoerlegging van jongerengaranties -zoals nationale sociale partners, plaatselijke en regionale autoriteiten, arbeidsvoorzieningsdiensten en onderwijs- en opleidingsautoriteiten- een impuls te geven; verzoekt om jongerengaranties te bevorderen door middel van financiële stimuli, waaronder stimuli in het kader van overheidscontracten, en financiering voor opleidingen op de werkplek, hetgeen ondernemingen zal ondersteunen bij het aanbieden van duurzame werkgelegenheid en opleidingen van hoge kwaliteit en een doeltreffende en doelgerichte investering in het potentieel van jongeren is; benadrukt de bijzondere verantwoordelijkheid van ondernemingen om in dergelijke aanbiedingen te voorzien;
33. verzoekt de Commissie en de lidstaten om in samenwerking met belanghebbenden bij jeugdzaken en het Parlement een actieplan inzake jeugdwerkgelegenheid te ontwikkelen, met daarin maatregelen voor de korte, middellange en lange termijn; betreurt het dat de langetermijnmaatregelen in het huidige debat als kortetermijnoplossingen worden neergezet; benadrukt dat op korte termijn moet worden getracht de ergste gevolgen van de crisis te verlichten, voor degenen op en buiten de arbeidsmarkt, met name door iedereen een inkomen en mogelijkheden op de arbeidsmarkt te bieden; benadrukt dat investeringen in onderwijs en opleidingen, het scheppen van werkgelegenheid, stageregelingen en stimuleringsmaatregelen voor werknemers voornamelijk gericht zijn op de middellange en lange termijn en dat daarvoor vaste afspraken tussen alle partijen nodig zijn die ten minste vijf jaar intact blijven; benadrukt dat met name de opbouw van een duaal onderwijsstelsel, leerlingplaatsen, opleiding op de werkvloer en de integratie van jongeren in de arbeidsmarkt langetermijnmaatregelen zijn waarvoor een langdurigere betrokkenheid nodig is dan tot nu toe het geval is geweest;
34. beveelt aan om in lidstaten met een duaal beroepsopleidingsstelsel voor jongeren tot 18 jaar – die geen leerlingplaats vinden – een "vervangingsleerstelsel" en daarmee een jongerengarantie ter beschikking te stellen in de vorm van een beroepsopleiding met meer dan één werkgever; beveelt aan om in lidstaten zonder duaal beroepsopleidingsstelsel maatregelen te treffen voor de invoering van een geschikt aangepast stelsel;
35. wijst op het feit dat voor verschillende leeftijdsgroepen verschillende benaderingen van het werkgelegenheidsvraagstuk nodig zijn, waarbij voor jongere leeftijdscategorieën het accent gelegd moet worden op toegang tot de arbeidsmarkt en voor ouderen op verbetering van de baanzekerheid en de sociale zekerheid;
36. roept de Commissie en de lidstaten op om toenadering tussen de arbeidsmarkt en het onderwijs te bevorderen, zodat opleidingstrajecten zoals duale opleidingen kunnen worden ontwikkeld waarbij theorie gecombineerd wordt met praktijkervaring, teneinde jongeren uit te rusten met de nodige algemene vaardigheden en specifieke vakkennis; verzoekt de Commissie en de lidstaten tevens te investeren in ondersteuning van een bewustwordingscampagne over beroepsopleidingen alsook in technische en bedrijfskundige studies;
37. verzoekt de Europese instellingen het goede voorbeeld te geven door hun advertenties voor onbezoldigde stages van hun respectieve websites te schrappen en te voorzien in de betaling van een minimum stagetoelage gebaseerd op de kosten van levensonderhoud op de plaats waar de stage wordt verricht;
38. verzoekt de lidstaten om een nieuw inclusief en gericht arbeidsmarktbeleid vast te stellen dat borg staat voor een respectvolle integratie van en betekenisvol werk voor jongeren, bijvoorbeeld door het opzetten van inspirerende netwerken, stageregelingen in combinatie met financiële steun zodat de stagiair zijn verblijfplaats kan verleggen en in de buurt van zijn stageplaats kan wonen, internationale carrièrecentra en jeugdcentra voor individuele begeleiding, met name op gebieden als collectieve organisatie en kennis van de juridische aspecten van hun stages;
39. verzoekt de lidstaten om in samenwerking met alle relevante partijen en belanghebbenden nadere specifieke strategieën op te stellen die gericht zijn op NEET's, waarin doeltreffende re-integratievormen moeten worden gecombineerd teneinde vroegtijdige schoolverlaters weer in de schoolbanken of op de arbeidsmarkt te krijgen; verzoekt de lidstaten derhalve om in het kader van het Europees semester uiteen te zetten hoe zij NEET's beter denken te integreren met behulp van de jongerengarantie en andere instrumenten; benadrukt dat de inzetbaarheid en deelname van jongeren moet worden vergroot door een leven lang leren te stimuleren en socialezekerheidsstelsels zowel inclusiever als activerender te maken; verzoekt om het wegnemen van de praktische en logistieke belemmeringen waar jongeren met complexere behoeften of een handicap mee worden geconfronteerd bij het betreden van de arbeidsmarkt;
40. verzoekt de lidstaten hun inspanningen om voortijdig schoolverlaten terug te dringen te vergroten, teneinde het doel van de EU 2020-strategie om het aantal voortijdige schoolverlaters in 2012 tot maximaal 10% te beperken, te verwezenlijken; verzoekt de lidstaten gebruik te maken van een breed scala maatregelen ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten en ongeletterdheid, zoals kleinere klassen, bijstand aan leerlingen die het zich niet kunnen veroorloven om hun leerplicht te vervullen, meer aandacht voor praktijk in het vakkenpakket, mentoren op alle scholen en onmiddellijke follow-up van voortijdige schoolverlaters; verwijst naar het voorbeeld van Finland, dat erin geslaagd is het aantal vroegtijdige schoolverlaters te beperken door met leerlingen te zoeken naar mogelijkheden om een nieuwe richting in te slaan; roept de Commissie op een project over beste praktijken te coördineren;
41. stelt vast dat reeds tijdens het onderwijs aan jonge kinderen op speelse wijze de bakens voor een succesvol opleidingstraject kunnen worden uitgezet, en benadrukt dat met name in dit verband de pedagogische opleiding en de voortgezette vakopleiding van het onderwijzend personeel van het grootste belang zijn;
42. roept de lidstaten op, gezien de uitzonderlijke sociale omstandigheden die de crisis heeft geschapen, een strategie uit te stippelen die erop is gericht leerlingen uit kwetsbare groepen - ook financieel - te stimuleren om hun middelbare school af te maken;
43. benadrukt het belang van openbare studentenhuisvesting van goede kwaliteit;
44. ondersteunt de vaststelling van het programma "Erasmus voor iedereen" met een apart hoofdstuk voor jongeren alsook een bijbehorende afzonderlijke toewijzing van de begrotingsmiddelen, met inbegrip van meer ondersteuning voor degenen die op geïnstitutionaliseerde of niet-geïnstitutionaliseerde wijze actief zijn in jongerenwerk; is van mening dat door de verwerving van vaardigheden, met name transversale vaardigheden (zoals op het gebied van ICT en talen), bijvoorbeeld door in het buitenland te studeren, te werken of vrijwilligerswerk te doen, de actieve deelname van jongeren aan de samenleving en derhalve Europese integratie kunnen worden bevorderd, en hun kansen op de arbeidsmarkt kunnen worden vergroot, alsmede de mobiliteit van werknemers in het algemeen in de gehele Unie;
45. benadrukt de sleutelrol die het Europees Sociaal Fonds moet spelen bij de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, en verzoekt de lidstaten en alle beheersautoriteiten van operationele programma's ervoor te zorgen maatregelen in deze programma's op te nemen die gericht zijn op de verwezenlijking van dit doel;
46. verzoekt de lidstaten de maatregelen zoals uiteengezet in hun jongerengaranties ten uitvoer te leggen, en in alle fases van de voorbereiding, programmering en uitvoering van deze maatregelen rekening te houden met het genderaspect; roept de lidstaten op werkgelegenheidscentra op te richten, met overeenkomstig opgeleid personeel dat in staat is een doeltreffend voorlichtingsbeleid uit te voeren en te voorzien in specifieke trajecten voor vrouwen, opdat onder meer langdurige werkloosheid en het risico op sociale uitsluiting kunnen worden voorkomen;
47. wijst erop dat om de jongerengarantie in de praktijk te brengen, de loonafspraken uit de collectieve arbeidsovereenkomsten en het beginsel van gelijk loon voor gelijk of gelijkwaardig werk geëerbiedigd moeten worden;
48. onderstreept hoe belangrijk het is dat jongeren algemene vaardigheden verwerven, zoals ICT-vaardigheden, leidinggevende vaardigheden, kritisch denken, taalvaardigheden en ondernemerschapsvaardigheden, onder meer door in het buitenland te studeren, teneinde hun vooruitzichten op de arbeidsmarkt en hun aanpassingsvermogen aan toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt te verbeteren; roept de lidstaten op in hun onderwijsprogramma's meer aandacht te besteden aan dit soort vaardigheden;
49. erkent de moeilijkheden die jongeren ervaren bij het opzetten en uitbouwen van hun eigen bedrijf; verzoekt de Commissie en de lidstaten jonge ondernemers en jonge zelfstandigen te ondersteunen door toegang tot financiering laagdrempeliger te maken, administratieve lasten te verlichten, faillissementswetgeving aan te pakken, algemene gunstige voorwaarden -met inbegrip van doeltreffende advisering en begeleiding- te scheppen en in starterscentra te voorzien;
50. verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te treffen om ondernemerschap en zelfstandige activiteiten onder jonge vrouwen aan te moedigen, te bevorderen en te ondersteunen door middel van cursussen, advies en gemakkelijkere toegang tot krediet en microkrediet met gunstige voorwaarden en fiscale voordelen, in het bijzonder voor kmo's;
51. verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te treffen om het stereotiep beeld van ondernemen als een riskante en typische mannelijke activiteit, te bestrijden; benadrukt dat maatregelen moeten worden getroffen om regionale en internationale samenwerking van vrouwelijke ondernemers te ondersteunen en de oprichting van netwerkplatforms voor het uitwisselen van ervaringen en beste praktijken te stimuleren, teneinde de arbeidsmarktpositie van vrouwen in het algemeen te versterken en het ondernemerschap op doeltreffender wijze te bevorderen;
52. is, in de context van de bevordering van zelfstandig werk onder jongeren, ingenomen met de voorgestelde opvolger van de Progress-microfinancieringsfaciliteit die is opgenomen in het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) voor de periode 2014-2020, om zo -ook onder jongeren die kleine bedrijven opstarten en inclusief start-ups van universitaire studenten- beter aan de vraag te kunnen voldoen; is ingenomen met de toezegging van de EIB om bijzondere aandacht te besteden aan investeringen ter verbetering van de kansen voor jongeren om toegang tot productieve banen te verkrijgen; benadrukt dat alle drie de deelprogramma's van het EaSI-programma voorzien in maatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid;
53. acht het, gezien het feit dat de interneteconomie voor elke verloren "off line"-arbeidsplaats 2,6 nieuwe arbeidsplaatsen creëert, belangrijk dat jongeren e-vaardigheden op het gebied van programmeren, ontwerpen of sociale marketing met behulp van de beschikbare Europese en nationale financiële ondersteuning inzetten op de arbeidsmarkt;
54. roept op tot een ambitieuze en holistische beleidsaanpak op Europees en nationaal niveau waarin op integrale wijze wordt gekeken naar initiatieven op het gebied van onderwijs, opleiding, hoogwaardige werkgelegenheid en zelfstandig werk en arbeidsmobiliteit voor alle jongeren op alle verschillende niveaus; moedigt de lidstaten aan om een brede raadpleging van universiteiten en andere onderwijsinstellingen uit te voeren, teneinde hun onderwijs- en opleidingsprogramma's beter af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt; verzoekt de Commissie, met het oog op de komende programmeringsperiode 2014-2020, een uitgebreide analyse uit te voeren van de EU-programma's en financiële hulpbronnen geïnvesteerd in onderwijs, opleiding en bestrijding van de jeugdwerkloosheid in de programmeringsperiode 2007-2013, en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement en de Raad; benadrukt dat de jeugdwerkloosheid verband houdt met een lage economische groei in de meeste lidstaten; benadrukt derhalve de dringende noodzaak om met voorrang te werken aan banenvriendelijke vormen van groei die tevens jongeren ten goede zullen komen, alsook om de structurele obstakels voor de toetreding van jonge mensen tot de arbeidsmarkt aan te pakken;
55. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een Europees-Jongerenkorpsprogramma waarmee jongeren tot 30 jaar in heel Europa tot drie maanden lang vrijwilligerswerk kunnen verrichten in een andere lidstaat; benadrukt dat het idee voor een dergelijk Europees Jongerenkorps is bedoeld om jongeren de kans te geven hun educatieve en sociale vaardigheden te gebruiken en te verbeteren, alsook hun kennis van een andere lidstaat te vergroten, alsmede om de vriendschap en integratie in de EU te bevorderen; benadrukt dat het door het Jongerenkorps te verrichten werk vrijwillig en onbezoldigd moet zijn en bestaande banen in het bezochte land niet mag verdringen; is van mening dat een dergelijk Europees Jongerenkorps moet worden vormgegeven als een publiek-privaat partnerschap, gericht op de oprichting van een programma in het kader waarvan jongeren een individuele subsidie kunnen krijgen ter dekking van reis- en verblijfskosten voor een periode van maximaal drie maanden;
56. is van mening dat onderwijs- en/of opleidingsinstellingen moeten garanderen dat hun studenten stage kunnen lopen als aanvulling op het onderwijsprogramma, zodat zij ervaring kunnen opdoen in de sector die zij hebben gekozen en zodat zij gemakkelijker kunnen bijleren en aansluiting kunnen vinden in de arbeidswereld;
57. dringt bij de lidstaten aan op verbetering van de samenwerking alsmede versterking van de partnerschappen tussen het bedrijfsleven en het onderwijs op alle niveaus, teneinde de onderwijsprogramma's beter af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door de uitbreiding van kennis- en vaardighedenallianties;
58. onderstreept hoe belangrijk het is de kwaliteit van beroepsonderwijs en beroepsopleidingen te verbeteren, teneinde het onderwijs goed af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt; is van mening dat de bevordering van beroepsonderwijs en beroepsopleidingen niet ten koste mag gaan van het hoger onderwijs; benadrukt dat de interactie en doorstromingsmogelijkheden tussen beroepsonderwijs en hoger onderwijs moeten worden verbeterd; benadrukt dat onderwijsprogramma's flexibeler moeten zijn om de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en de aanpassing aan toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt te verbeteren;
59. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een Kwaliteitskader voor stages dat voortbouwt op haar eerdere voorstel voor een Europees kwaliteitshandvest voor stages[14], met inbegrip van een definitie van hoogwaardige stages met criteria voor passende vergoedingen, arbeidsomstandigheden en gezondheids- en veiligheidsnormen; verzoekt de lidstaten en de sociale partners te zorgen voor adequate kwaliteitsnormen voor stages, door te waarborgen dat stages worden afgestemd op de behoefte van jongeren om relevante vaardigheden te ontwikkelen, die worden geschraagd door verplichte controles, alsmede te zorgen voor kwaliteitsnormen voor werkervaringsplaatsen, onder meer om het misbruik van jongeren als goedkope vervanging van arbeidsplaatsen te voorkomen; benadrukt dat actieve bevordering en bewustmaking met betrekking tot dergelijke normen nodig zijn;
60. spoort de lidstaten aan specifiek iets te doen aan de hoge jeugdwerkloosheid onder migranten, door voorrang te verlenen aan hun integratie in de arbeidsmarkt en integratiebeleid te mainstreamen, aangezien werk de sleutel is tot succesvolle integratie; benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de moeilijkheden die jonge migranten ondervinden bij het verwerven van beroepsoriëntatie en dat de integratie van jonge migranten in de maatschappij en de arbeidsmarkt moet worden gevolgd en geëvalueerd;
61. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de Europese sociale partners om een ambitieuze aanpak te volgen voor de ontwikkeling van de Alliantie voor leerlingplaatsen die in juli 2013 wordt gelanceerd, en ook om Europese, nationale, regionale en plaatselijke campagnes voor een mentaliteitsverandering ten aanzien van beroepsopleidingen te ondersteunen; is van mening dat de Alliantie regelmatig een forum moet organiseren voor discussie met alle relevante Europese, nationale, regionale en plaatselijke belanghebbenden over het toezicht op de Europese strategie inzake leerlingplaatsen; benadrukt dat moet worden voorzien in toegang tot financiering ter vergemakkelijking van grensoverschrijdende opleidingsactiviteiten waardoor bedrijven en organisaties van sociale partners betrokken kunnen worden bij het opzetten van duale onderwijsstelsels;
62. roept de lidstaten op om in overleg met de Commissie maatregelen en prikkels vast te stellen voor leerlingovereenkomsten en stimuleringsgelden voor start-ups van jongeren tot 35 jaar;
63. benadrukt de behoefte aan verbetering van het kader voor het sociaal partnerschap en de sociale verantwoordelijkheid voor ondernemingen, opdat zij zich het Europees kwaliteitshandvest voor stages en de Jongerengarantie beter eigen kunnen maken;
64. verzoekt de Commissie en de lidstaten om bij de vaststelling van de programmering voor de periode 2014-2020 te voorzien in striktere en beter kwantificeerbare criteria voor de ontwikkeling en evaluatie van en het toezicht op de doelstellingen van de structuurfondsen, met specifieke, ook in genderopzicht meetbare doelen met betrekking tot de bestrijding van de jeugdwerkloosheid (in de periode 2007-2011 was 52% van de begunstigden van de structuurfondsen vrouw);
65. roept de Commissie op te overwegen de ESF verder aan te passen om te voorzien in aanvullende steun voor opleidingen voor jonge vrouwen, toegang tot de arbeidsmarkt en kinderopvang;
66. is van mening dat het cohesiebeleid van de EU de inspanningen van de lidstaten om de economische bedrijvigheid nieuw leven in te blazen en de werkgelegenheid op hun grondgebied te bevorderen, stimuleert en aanvult, en derhalve een essentieel instrument is waarmee de Unie het hoofd kan helpen bieden aan de huidige situatie door de uitvoering van de noodzakelijke structurele hervormingen te sturen en vorm te geven, door de investeringen te concentreren op prioritaire maatregelen om voor een maximale impact ervan op de sociaal-economische situatie van een regio of lidstaat te zorgen, door de economie te stimuleren en door bij te dragen aan het scheppen van nieuwe banen voor jongeren; roept de lidstaten daarom op volledig en op gecoördineerde wijze gebruik te maken van de beschikbare EU-fondsen (EFRO, ESF, Cohesiefonds, ELFPO en EFMV), teneinde jongeren in staat te stellen actief deel te nemen aan economie en maatschappij; benadrukt dat rekening moet worden gehouden met specifieke regionale kenmerken, aangezien die doorslaggevend kunnen zijn voor het al dan niet slagen van initiatieven van jongeren, in de hele EU en met name in de meest benadeelde en ultraperifere regio's, waar investeringen nodig zijn om economische, sociale en territoriale cohesie te waarborgen;
67. moedigt de lidstaten aan te werken aan de plaatselijke bevordering van werkgelegenheidskansen voor jongeren, en dit aan te vullen met de bevordering van de mobiliteit van jonge werknemers die willen werken in andere EU-landen of daarbuiten[15]; verzoekt om maatregelen ter versterking van hun opleiding en ervaring, waaronder het wegnemen van bestaande belemmeringen voor grensoverschrijdende leerlingplaatsen en stages; wenst meer vooruitgang op het gebied van de wederzijdse erkenning van kwalificaties en vaardigheden en betere coördinatie van de nationale socialezekerheidsstelsels, met name wat betreft pensioenstelsels, alsmede voortdurende aanzienlijke investeringen in het leren van vreemde talen vanaf jonge leeftijd;
68. verzoekt de lidstaten de hervorming en ontwikkeling van doeltreffende openbare arbeidsvoorzieningsdiensten voort te zetten, zodat deze als fundamenteel onderdeel van eender welke nationale jongerengarantiestrategie hun activiteiten en aanpak beter op jongeren kunnen richten; benadrukt bovendien dat EURES moet worden hervormd om werkzoekenden en baanwisselaars proactief aan bestaande vacatures te kunnen koppelen, alsook om de bewustwording over EURES te verbeteren, met inbegrip van het adviesnetwerk van EURES, en om de zichtbaarheid en beschikbaarheid ervan als een systeem voor loopbaanadvies dat bijdraagt aan de bewustwording onder studenten van het bestaande banenaanbod, te vergroten; benadrukt de behoefte aan nauwere coördinatie tussen EURES en andere portalen en diensten voor burgers en ondernemingen (bijv. "EURES my first job", de Europe Direct-informatiecentra of het European Entreprise Network voor het kmo), teneinde de geleverde diensten efficiënter en doeltreffender te maken; is ingenomen met het werk van de hoofden van de openbare arbeidsvoorzieningsdienst (HoPES), en steunt de institutionalisering ervan;
69. verzoekt de lidstaten, gezien het feit dat er geen specifieke cijfers bestaan over migratiestromen van jongeren, om mechanismen in het leven te roepen voor onderzoek, monitoring en evaluatie van dergelijke mobiliteit die vervolgens aan EURES kunnen worden geleverd, die aan de hand daarvan dergelijke kwesties beter kan aanpakken;
70. wijst daarnaast op het belang van de bewustmaking van jongeren over het gebruik van de begeleiding die wordt aangeboden in het kader van de openbare arbeidsvoorzieningsdienst, alsook op het belang van de versterking van partnerschappen met scholen en universiteiten en betere integratie van deze instellingen in het EURES-netwerk;
71. verzoekt de lidstaten informeel en niet-formeel leren en onderwijs alsook verworven competenties en andere beroepservaring terdege te erkennen en te valideren als een vorm van waardering van competenties, opdat jongeren -zoals noodzakelijk is voor een succesvol toetreden tot de arbeidsmarkt- hun genoten onderwijs en competenties op vollediger wijze kunnen aantonen;
72. verzoekt de Commissie en de lidstaten om transparantie en harmonisatie aan te brengen in de erkenning van kwalificaties binnen de Unie, met name via het Europees systeem voor overdracht van leerresultaten voor beroepsonderwijs en -opleiding, Europass en het Europees kwalificatiekader, en om de aanbeveling van de Raad inzake de erkenning van niet-formele en informele vormen van leren volledig ten uitvoer te leggen, en met name om de grensoverschrijdende erkenning van niet-formeel en informeel leren te waarborgen; benadrukt het belang van een tijdige tenuitvoerlegging van en rapportering over deze initiatieven;
73. benadrukt dat het probleem van "verspilling van talent" moet worden aangepakt, omdat als hooggeschoolde en competente jongeren ver onder hun niveau werkzaam zijn, hun feitelijke vaardigheden en kwalificaties niet worden benut, terwijl dit tegelijkertijd in sociaal en psychologisch opzicht een negatieve invloed op hen heeft;
74. erkent dat grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit ten dele een doeltreffende manier kan zijn om vraag naar en aanbod van arbeid in de hele Unie op elkaar af te stemmen; verzoekt de lidstaten tegelijkertijd alle noodzakelijke actie te ondernemen om het fenomeen "braindrain" te voorkomen, door middel van duurzame maatregelen die ervoor zorgen dat hoogopgeleide werknemers een baan kunnen vinden in hun eigen lidstaat of regio;
75. stelt vast dat voor jongeren de overgang van onderwijs naar werk een cruciaal moment is; benadrukt het belang van maatregelen ter bevordering van een veilige overgang; verzoekt de lidstaten derhalve persoonlijke loopbaanbegeleiding te ontwikkelen en begeleidings- en adviseringsmaatregelen te versterken, alsmede toegesneden bemiddelingsdiensten, waarmee al in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs wordt begonnen, met als doel jongeren in staat te stellen met kennis van zaken keuzes te maken over hun toekomstige (beroeps)opleiding, en tegelijkertijd mechanismen in te voeren voor het toezicht op de geboden kansen en de beoordeling van de succesratio van de latere overgang naar werk van deze jongeren;
76. benadrukt dat het noodzakelijk is een stelsel te ontwikkelen waarmee elke onderneming van een bepaalde omvang wordt aangemoedigd om stageplaatsen aan te bieden in het kader van een duaal opleidingsstelsel, tenzij de onderneming zich in grote economische moeilijkheden bevindt, en om stagiairs na afloop van hun stages in dienst nemen;
77. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat jongeren, indien zij dat wensen, een beroep kunnen doen op doeltreffende bijstand bij het kiezen van hun loopbaan en bij het informeren naar hun rechten en hun minimuminkomen;
78. verzoekt de lidstaten een basiscursus werk zoeken in de universitaire onderwijsprogramma's op te nemen;
79. is van mening dat de onderwijsstelsels in de EU het beginsel van billijke en gelijke kansen dienen te bevorderen; benadrukt voorts het belang van het bevorderen van alle vaardigheden die nodig zijn om de toegang tot een leven lang leren te vergemakkelijken, hetgeen een absolute vereiste is voor de kennismaatschappij;
80. benadrukt dat alle financiële middelen die in de actieve bestrijding van jeugdwerkloosheid worden geïnvesteerd, doeltreffend moeten worden besteed; verzoekt de lidstaten een controle- en evaluatiesysteem voor de ten uitvoer gelegde werkgelegenheidsmaatregelen in te voeren, dat openbaar en voor burgers gemakkelijk toegankelijk moet zijn, alsook een systeem om de doeltreffendheid van deze maatregelen na te gaan, teneinde steeds meer toe te werken naar empirisch onderbouwd beleid dat ook op EU-niveau kan worden gedeeld; merkt in dit verband op dat de instelling van een gezamenlijk stelsel van resultaat- en impactindicatoren zou bijdragen tot de kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie van de in de verschillende programma's geboekte vooruitgang;
81. benadrukt dat jeugdorganisaties een erkende rol in het monitoringsproces moeten krijgen, alsook in voorkomend geval in de tenuitvoerlegging van beleid en initiatieven ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid;
82. acht het van groot belang dat er geïnvesteerd wordt in de totstandbrenging van stabiele en hoogwaardige "groene banen", als een middel om jongeren in staat te stellen een behoorlijk leven te leiden; verzoekt de Commissie en de lidstaten bovendien om alle beschikbare middelen in het geweer te brengen ter stimulering van investeringen in met name "groene banen", teneinde de onaanvaardbaar hoge jeugdwerkloosheid te helpen bestrijden;
83. is van oordeel dat er aantrekkelijkere onderwijsstrategieën nodig zijn die beter geworteld zijn in de regio's en waarvoor netwerken van platforms voor de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen regio's en lidstaten worden opgezet, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen in situaties en flexibiliteit wordt geboden om in te spelen op de specifieke behoeften en kenmerken van elke regio, alsmede prioritaire gebieden worden gedefinieerd voor de ontwikkeling van elke regio;
84. roept de lidstaten op maatregelen ter bestrijding van genderongelijkheid te treffen waarbij kwetsbare groepen, waaronder mensen met een handicap, migranten en alleenstaande moeders, in aanmerking kunnen worden genomen;
85. verzoekt de lidstaten een beleid te voeren ter bevordering van de aanwezigheid van vrouwen in sectoren en loopbanen waarin zij ondervertegenwoordigd zijn, bijvoorbeeld in de wetenschap en technologie (in 2009 was slechts 33% van de wetenschappers in de EU vrouw) en in de economische en financiële sector, waarmee hun concurrentievermogen op de arbeidsmarkt zou worden versterkt;
86. verzoekt de Commissie en de lidstaten de gendersegregatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt aan te pakken, door specifieke onderwijs- en opleidingstrajecten uit te stippelen en onderwijs op basis van continu toezicht te organiseren, en zich zo te voegen naar de conclusies van de mededeling van de Commissie van 28 november 2012 getiteld “Een andere kijk op onderwijs” (COM(2012)0669), waarbij onderwijs- en opleidingsbeleid gepaard gaat met speciaal op jonge vrouwen gericht werkgelegenheidsbeleid, en de werkgelegenheid onder vrouwen in strategische ontwikkelingssectoren wordt bevorderd en gestimuleerd;
87. roept de lidstaten op ervoor te ijveren dat vrouwen betere toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, maatregelen te treffen om vrouwen de mogelijkheid te bieden te blijven werken terwijl zij zich richten op goed werk en beroepsontplooiing, en de verschillen wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt, loopbaanontwikkeling en beloning die de verhouding tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt altijd hebben getekend, op te heffen;
88. is van mening dat, teneinde de re-integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen, veelzijdige politieke oplossingen nodig zijn waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan een leven lang leren, de strijd tegen onzekere arbeidsomstandigheden en het bevorderen van banen met rechten, evenals verschillende manieren om het werk te organiseren, op verzoek van de vrouw zelf, om zo te voorkomen dat vrouwen hun loopbaan moeten beëindigen of onderbreken;
89. verzoekt de lidstaten om in volledige overeenstemming met Europese en nationale wetgeving gepast beleid te ontwikkelen, en om specifieke maatregelen in te voeren, zoals op werk gerichte opleidings- en werkgelegenheidsprogramma's, teneinde ervoor te zorgen dat zowel jonge mannen als jonge vrouwen dezelfde mogelijkheden hebben om daadwerkelijk werkervaring op te doen;
90. verzoekt de Commissie en de lidstaten beleid te ontwikkelen en uit te voeren gericht op gelijke kansen voor vrouwen en mannen en toezicht hierop, om werkloze burgers toegang te geven tot rekruteringsdiensten en socialebijstandsvoorzieningen;
91. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0262.
- [2] Aangenomen teksten P7_TA(2012)0224.
- [3] O-000106/2012; B7-0113/2012.
- [4] Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0007.
- [5] PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 9.
- [6] Eurofound (2012), NEETs: young people not in employment, education or training: Characteristics, costs and policy responses in Europe", Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.
- [7] Eurofound (2012) Effectiveness of policy measures to increase the employment participation of young people, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.
- [8] Eurofound (2011), Helping young workers during the crisis: contributions by social partners and public authorities, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.
- [9] Eurofound (2012), Recent policy developments related to those not in employment, education and training (NEETs), Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg. (http://www.eurofound.europa.eu/docs/erm/tn1109042s/tn1109042s.pdf)
- [10] Eurofound (2013), Active inclusion of young people with disabilities or health problems, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg. (http://www.eurofound.europa.eu/publications/htmlfiles/ef1226.htm)
- [11] Eurofound (2012), "NEETs - Young people not in employment, education or training: Characteristics, costs and policy responses in Europe". Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.
- [12] Oostenrijks federaal ministerie van Arbeid, Sociale Zaken en Consumentenbescherming, januari 2012.
- [13] http://europa.eu/rapid/press-release_IP-12-380_nl.htm
- [14] COM(2012)0728.
- [15] D.m.v. initiatieven zoals het MobiPro-programma.
TOELICHTING
De actuele situatie van de jongeren op de arbeidsmarkt is heel moeilijk. De werkloosheid onder de bevolking in de productieleeftijd bedraagt in het algemeen 11%, waarbij deze indicator onder jongeren twee keer zo hoog is en 23% bedraagt. Vandaag de dag zijn er in de Europese Unie meer dan 5,5 miljoen werklozen in de leeftijdscategorie tot 25 jaar. De desbetreffende lidstaten verschillen onderling aanzienlijk - terwijl het percentage van de jonge werklozen in Duitsland en Oostenrijk niet hoger dan 9% is, is de jongerenwerkloosheid in het door de crisis geteisterde Griekenland en Spanje hoger dan 55%. De economische crisis, die in grotere of kleinere mate de desbetreffende lidstaten heeft geteisterd of nog steeds teistert, heeft er niet alleen voor gezorgd dat er geen nieuwe arbeidsplaatsen ontstaan, maar dat werkgevers op zoek naar besparingen de reeds bestaande arbeidsplaatsen reduceren. En het ontslag betreft meestal en in grote aantallen personen met een tijdelijke aanstelling of contract, oftewel juist de jongeren die de arbeidsmarkt betreden of die sinds kort op de arbeidsmarkt actief zijn. Uit de statistieken blijkt dat in Europa de uitzendkrachten tot zelfs 40% uit jonge mensen bestaan en dit afgezet tegen 13% van de in totaal in dienst zijnde personen. Hieraan dient nog het ontbreken van de ervaring en het gebrek aan de juiste kwalificatie ten opzichte van de behoeften van de arbeidsmarkt te worden toegevoegd. Dit alles zorgt voor een slecht perspectief voor jongeren die het volwassen leven ingaan. Het ontbreken van werk en van perspectieven op een snelle verandering van de ongunstige prognoses weerspiegelt zich in de verslechterende demografische situatie voor jongeren in Europa. De jongeren stellen het stichten van een gezin en het hebben van kinderen voor onbepaalde tijd uit, gezien de onzekere professionele toekomst die zij tegemoet gaan.
Om deze reden moet men de stappen die worden ondernomen om de jongerenwerkloosheid tegen te gaan, harmoniseren met de activiteiten gericht op het stimuleren van de algemene economische opleving en het hervormen van het aanstellingsbeleid. Wat nodig is, zijn initiatieven gericht op het ondersteunen van het ondernemerschap en zoveel mogelijk het behoud van de reeds bestaande arbeidsplaatsen. Bovendien dient men acties te ondernemen gericht op het aanmoedigen van ondernemers om ook nieuwe arbeidsplaatsen te creëren. De feitelijke verbetering van de situatie van jongeren is in grote mate afhankelijk van de ondersteuning door de staat, het versterken van de samenwerking tussen diensten voor arbeidsvoorziening, instellingen op het gebied van beroepsadvisering, scholingsinstituten en instellingen voor het ondersteunen van jongeren. Ook de sociale partners en jongerenvertegenwoordigers of jongerenorganisaties zouden actief mee moeten doen.
Het aannemen van een Jongerengarantie door de EPSCO-Raad vormt een belangrijke politieke impuls. Dit initiatief baseert zich op werkgarantie, een vervolgopleiding, een beroepsopleiding of stage voor jongeren in de leeftijd tot 25 jaar. Het lijkt erop dat in het licht van de onbetwistbare statistieken van de jongerenwerkloosheidsstructuur de doelgroep die van deze regeling gebruik kan maken, uitgebreid dient te worden tot de afgestudeerden tot 30 jaar. De voor dit doel beschikbare financiële middelen afkomstig uit een apart budget en uit het Europees Sociaal Fonds vormen een instrument voor de reële ondersteuning van de lidstaten in deze moeilijke crisisperiode. Hierbij dient men in het bijzonder te wijzen op de belangrijke elementen die gecreëerd moeten worden om het succes van een dergelijke onderneming te garanderen, zoals de desbetreffende functiestructuur en de efficiëntie van de publieke en private aanstellingssector alsook het garanderen van de beroepsopleidingen en stages op hoog niveau.
Het totaal van deze acties dient verband te houden met het vergroten van de ondersteuning aan de ondernemers en het organiseren van de tertiaire sector die aan het programma van de Jongerengarantie deel willen nemen, in nauwe samenwerking met de overheidsdiensten voor arbeidsbemiddeling in de vorm van belastingverlichting, subsidies van de vaste kosten i.v.m. de werkgelegenheid en toegang tot de financiële middelen die de bedrijven ondersteunen die een opleiding op hoog niveau garanderen. Het is van belang dat de lidstaten zich niet alleen tot de opgesomde oplossingen beperken, die in het voorstel van de Europese Commissie zijn genoemd, maar dat zij ook de in andere lidstaten op efficiëntie getoetste instrumenten toepassen, die volledige aanpassing aan de specifieke situatie op de desbetreffende arbeidsmarkten mogelijk maken.
Als we het over de situatie van de jongeren hebben, mogen wij de zogenaamde NEET groep niet uit het oog verliezen, dat wil zeggen de jongeren die niet studeren, niet werken, geen beroepsopleiding volgen of vervroegd hun school verlaten. Hun percentage is de laatste jaren in Europa toegenomen en bedraagt momenteel meer dan 15%. Men zou dit verschijnsel van dichtbij moeten bekijken, des te meer omdat vroege schoolverlaters die niet eens de basiskwalificaties hebben verkregen, zichzelf veroordelen tot maatschappelijke uitsluiting. De lidstaten zouden een meer specifieke aanpak van de NEET's moeten uitwerken die een doelmatige interventie bestaande uit het tegengaan van het vervroegd schoolverlaten zou combineren met de wederopneming van vroege schoolverlaters, alsook zouden zij stappen moeten ondernemen ter vereenvoudiging van de overgang van school naar werk, waardoor de kans op werk voor jongeren zou toenemen en de praktische en logistieke barrières die jongeren met meer complexe behoeftes tegengekomen, zouden worden weggenomen.
Ongetwijfeld vormt het ontbreken van de juiste kwalificaties, naast het ontbreken van de beroepservaring, één van de belangrijkste oorzaken van de hoge jongerenwerkloosheid. Om deze reden is het moderniseren van het onderwijs essentieel. Dit zou kunnen bestaan uit het veranderen van het onderwijsbeleid als basisinstrument van het investeren in de toekomst van de jongeren en in het verbeteren van hun situatie op de arbeidsmarkt door het aanpassen van de onderwijsprogramma's aan de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt. Om dit doel te kunnen bereiken zal het aangepaste systeem voor de individuele beroepsadvisering behulpzaam zijn. Het dient al op de middelbare school toegankelijk te zijn samen met het monitoringsysteem van de toekomstige vacatures en op basis van de toekomstige inzetbaarheid waardoor de keuzes van de vervolgopleiding meer bewust en doordacht zullen zijn.
Een van de belangrijke elementen van het beleid van het inzetten van jongeren op de arbeidsmarkt is ongetwijfeld het promoten van het zelfstandig ondernemerschap. Alle stappen gericht op het ontwikkelen van het zelfstandig ondernemerschap, de zelfstandige initiatieven en het ontwikkelen van de individuele talenten dienen te worden voortgezet en ondersteund. De jongeren zouden moeten weten hoe zij als zelfstandig ondernemer kunnen opereren, waar zij hulp kunnen zoeken voor administratieve ondersteuning en het in het leven geroepen systeem van voordelen en preferentiële voorwaarden in de vorm van belastingvoordelen of -vrijstellingen moet hen daarbij aanmoedigen. Om deze reden is het van groot belang dat de gedachte ter bevordering van het zelfstandig ondernemerschap en het vereenvoudigen van het verkrijgen van de financiële middelen voor het opstarten van een activiteit in het Programma voor Verandering en Innovatie in 2014-2020 zal worden voortgezet.
De beroepsmobiliteit vormt tevens een instrument om de jongerenwerkloosheid te bestrijden. In de Europese Unie zijn er meer dan 1 miljoen ingeschreven vacatures. Echter blijven deze vacatures onvervuld omdat er geen interesse is daar waar ze beschikbaar zijn. Wonen buiten het land van herkomst is niet populair. Er is vastgesteld dat slechts 2% van de EU staatsburgers in een andere dan zijn oorspronkelijke lidstaat woont. Aangezien jongeren meer de neiging en de capaciteit hebben om zich te verplaatsen, dient men hen dit makkelijker te maken bij het zoeken naar werk. De verdere vooruitgang op het gebied van de onderlinge erkenning van de kwalificaties en vaardigheden alsook de coördinatie van de landelijke systemen voor de sociale zekerheid, in het bijzonder het pensioensysteem en de aanzienlijke investering in het leren van vreemde talen, vormen de essentiële elementen van de mobiliteitsondersteuning. Het voortzetten van de hervorming van het EURES netwerk dat de jongeren toegang tot informatie verschaft zodat zij actief naar de vacatures kunnen zoeken, is ook een tegemoetkoming. Het voortzetten van de promotie van deze instelling is nodig samen met het vergroten van haar herkenning en toegankelijkheid alsook het verbeteren van de beroepsadvisering.
Het dient benadrukt te worden dat het oprichten van een aparte jongerenafdeling in het kader van het programma Erasmus voor Iedereen met een aparte financiering alsook het ondersteunen van de jongerengroepen die zich inzetten voor het activeren van jongeren, maar dan in niet-geïnstitutionaliseerde vorm. Het verwerven van verschillende vaardigheden, ook op informele wijze, zal eveneens de deelname van jongeren aan de maatschappij promoten en het zal de concurrentiepositie van jonge mensen op de arbeidsmarkt versterken.
Het is heel belangrijk om jongeren een afstudeerstage op hoog niveau aan te bieden, om geschikte financiële ondersteuning aan de ondernemingen te geven die stageplekken aanbieden en dat het verplichte monitoringsysteem wordt ingevoerd dat het handhaven van een geschikt niveau en efficiëntie van stages zal garanderen. Het voortzetten van het intensief promoten van de afstudeerstages bij de werkgevers is nodig. Het gaat om de werkgevers die dit systeem beschouwen als de mogelijkheid om iemand op een concrete werkplek voor te bereiden waardoor hij een goed opgeleide en gekwalificeerde werknemer werft en behoudt. De voortzetting van de veranderingen in het beroepsonderwijs dient te worden gestimuleerd. Men dient Europese en nationale campagnes voor de promotie van het beroepsonderwijs te organiseren en te ondersteunen alsook de Europese strategie voor beroepstages te monitoren.
Het is tevens van groot belang dat de lidstaten het non-formeel leren, dat wil zeggen de vaardigheden die buiten het onderwijssysteem om zijn behaald, erkennen en bevestigen. Zij kunnen een positieve bijdrage leveren aan de persoonlijke ontwikkeling van jongeren, hun maatschappelijke betrokkenheid bevorderen, de maatschappelijke integratie versterken en de situatie op de arbeidsmarkt verbeteren.
Men dient tevens het probleem van “hersenverkwisting” te signaleren bestaande uit het dwingen van gekwalificeerde en competente jongeren om te werken ver beneden hun potentiële mogelijkheden, wat niet alleen negatieve maatschappelijke gevolgen heeft, maar ook psychologische consequenties voor de jongeren zelf.
Samenvattend dienen alle stappen die door de lidstaten worden ondernomen, te worden geanalyseerd met betrekking tot hun doelmatigheid. De geïntroduceerde mechanismen dienen tijdens de uitvoering te worden gemonitord en de uitgegeven financiële middelen dienen efficiënt te worden gecontroleerd. De heel moeilijke situatie van jongeren vereist beslist een interventie en investering met de desbetreffende financiële middelen. Gezien de huidige economische situatie in Europa en het prevalerende financiële consolidatiebeleid, dienen deze middelen doelgericht te worden ingezet om een zichtbare verbetering van de situatie teweeg te brengen.
ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (21.6.2013)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake bestrijding van jeugdwerkloosheid: mogelijke uitwegen
(2013/2045(INI))
Rapporteur voor advies: Luís Paulo Alves
SUGGESTIES
De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. wijst op de onaanvaardbaar grote jeugdwerkloosheid en vooral op de enorme verschillen tussen de ene regio en de andere en tussen de lidstaten, waar de jeugdwerkloosheidscijfers variëren van minder dan 10% tot meer dan 60%, is ook verontrust over het hoge aantal jongeren (14 miljoen tussen 15 en 30 jaar) zonder scholing, werk of stage (de zogeheten "NEET"- not in education, employment or training), naast de grote groep jongeren die wel een baan hebben, maar een precaire; is van mening dat deze combinatie van situaties het bestaan van het Europese project in gevaar brengt en een bedreiging vormt voor de economische ontwikkeling en levensvatbaarheid van een verenigd Europa met een gelijke levenskwaliteit en gelijke arbeidsomstandigheden en voor de groeikansen van de Europese economie in de toekomst, alsook voor de economische, sociale en territoriale cohesie in EU als bedoeld in artikel 174 VWEU; is van mening dat deze situatie vraagt om doeltreffende maatregelen op het niveau van de EU en op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, onder meer met betrekking tot de steden en de plattelandsgebieden, vooral gezien de moeilijkheden en uitdagingen waarvoor de EU zich momenteel geplaatst ziet en het feit dat er meer dan ooit behoefte is aan een sterke en innoverende jeugd;
2. is van mening dat jongeren vanwege hun sociaaleconomische kenmerken tot de kwetsbaarste groeperingen in de Unie behoren als het om werkgelegenheid gaat, vooral in deze tijden van economische en financiële crisis; wijst erop dat de aanwezigheid van een groot aantal jongeren op de arbeidsmarkt van belang is en dat juist de jongeren met de ernstigste werkgelegenheidsproblemen kampen; is van mening dat het cohesiebeleid van de EU de inspanningen van de lidstaten om de economische bedrijvigheid nieuw leven in te blazen en de werkgelegenheid op hun grondgebied te bevorderen stimuleert en aanvult en daardoor een essentieel instrument is waarmee de Unie het hoofd kan helpen bieden aan de huidige situatie door de uitvoering van de noodzakelijke structurele hervormingen te sturen en vorm te geven, door de investeringen te concentreren op prioritaire acties om voor een maximale impact ervan op de sociaaleconomische situatie van een regio of lidstaat te zorgen, door de economie te stimuleren en door bij te dragen tot het scheppen van nieuwe banen voor jongeren; verzoekt de lidstaten derhalve volledig en op gecoördineerde wijze gebruik te maken van de beschikbare EU-fondsen (EFRO, ESF, Cohesiefonds, ELFPO en EFMV) om jongeren de kans te geven om in hun eigen belang actief deel te nemen aan economie en maatschappij, en tegelijkertijd onder meer jonge ondernemers te steunen door middel van een Europawijd project voor startende ondernemers in het kader waarvan zij in een beschermde omgeving hun bedrijf kunnen opstarten; beveelt tevens aan dat er betere voorwaarden voor durfkapitaal worden geschapen en wijst erop dat rekening moet worden gehouden met specifieke regionale kenmerken, aangezien die doorslaggevend kunnen zijn voor het al dan niet slagen van initiatieven van jongeren, in de hele EU en met name in de meest benadeelde en de ultraperifere regio's, waar investeringen nodig zijn om economische, sociale en territoriale cohesie te waarborgen;
3. benadrukt dat er, afgezien van en bovenop de economische crisis die Europa doormaakt, onder andere ook structurele aspecten zijn die het gevolg zijn van onderwijs- en werkgelegenheidsbeleid en die verbetering behoeven; is van oordeel dat er aantrekkelijkere onderwijsstrategieën nodig zijn die beter geworteld zijn in de regio's en waarvoor netwerken van platforms voor de uitwisseling van ervaringen en beproefde praktijken tussen regio's en lidstaten worden opgezet, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen in situaties en flexibiliteit wordt geboden om in te spelen op de specifieke behoeften en kenmerken van elke regio, prioritaire gebieden worden gedefinieerd voor de ontwikkeling van elke regio, het gebruik van doeltreffendere strategieën voor de overstap naar het beroepsleven wordt bevorderd (met een nauw verband tussen school en werk, in het bijzonder door middel van duale onderwijsstelsels of opleidingsplaatsen binnen een bepaald vakgebied gedurende de studie) en meer zekerheid biedende beroepsloopbanen worden gecreëerd; wijst met klem op de alarmerende gevolgen van de economische crisis voor de situatie waarin jongeren zich bevinden; verzoekt de lidstaten geen grote bezuinigingen door te voeren op belangrijke gebieden als onderwijs, onderzoek en innovatie, omdat dergelijke bezuinigingen, in combinatie met de andere negatieve gevolgen van de economische en financiële crisis, een serieuze hinderpaal vormen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid en toekomstige investeringsstrategieën ten behoeve van jongeren verhinderen;
4. constateert dat de arbeidsmarkt gekenmerkt wordt door het verdwijnen en ontstaan van banen in verschillende sectoren van de economie en dat elk jaar 15% van de bestaande banen verdwijnt, terwijl er evenveel nieuwe worden gecreëerd; beseft derhalve dat er een globale aanpak nodig is om, als onderdeel van een werkelijk doeltreffend werkgelegenheidsbeleid, te anticiperen op die veranderingen; acht het van essentieel belang dat een kwalificatiebeleid uit te stippelen dat daadwerkelijk bevorderlijk is voor de inspanningen op het gebied van permanente scholing dankzij het feit dat omscholing van hoge kwaliteit en voortgezette aanpassing van de vaardigheden aan de behoeften van het bedrijfsleven en van de economie in alle regio's worden gefaciliteerd; benadrukt in dit verband hoe belangrijk het is de kloof tussen onderwijs en arbeidsmarkt te dichten en wijst met klem op de onbalans tussen de onderwezen vaardigheden en de banen van vandaag en op het belang van maatregelen om werklozen te beschermen en te steunen terwijl zij naar nieuwe kansen zoeken; is van mening dat de genomen maatregelen nauw met elkaar moeten samenhangen om de productiviteit en de private en publieke investeringen te helpen stimuleren in sectoren met een hoog groeipotentieel en om verdere tekorten aan arbeidskrachten op gebieden waar al een deficit bestaat te voorkomen;
5. spoort de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten aan een doeltreffender onderwijs- en werkgelegenheidsbeleid te voeren dat drie fundamentele kenmerken heeft:
– een vooruitziende aanpak, zodat beter wordt geanticipeerd op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en onderwijs en opleiding daar beter op inspelen;
– een belangrijkere rol voor alle relevante publieke en private spelers, zoals leerkrachten, ouders, studenten, bedrijven, scholen en jeugdorganisaties, met inbegrip van ngo's;
– een regionale aanpak die mechanismen oplevert om problemen beter te onderkennen, voor een efficiëntere besluitvorming te zorgen en de opleidingsbehoeften beter in kaart te brengen, in nauwe samenwerking met alle betrokkenen;
is van mening dat rekening moet worden gehouden met specifieke territoriale kenmerken om vast te kunnen stellen waar banenkansen liggen, met name in innoverende sectoren, zoals het groene segment en sociale ondernemingen, in het kader van geïntegreerde territoriale ontwikkelingsstrategieën;
6. verzoekt om gezamenlijke actie van de structuurfondsen, met name de instrumenten van het cohesiebeleid (ESF en EFRO) om investeringen ten behoeve van groei en werkgelegenheid te stimuleren en met spoed een uitweg te vinden uit deze zorgwekkende situatie; wijst erop dat het midden- en kleinbedrijf de drijvende kracht achter Europa is, de hoeksteen van de werkgelegenheid vormt en de belangrijkste factor is om uit de crisis te geraken; acht het dan ook noodzakelijk dat kmo's betere toegang krijgen tot financiering en tot de bedrijfsomgeving waarin zij werkzaam zijn; moedigt de Europese Investeringsbank aan in werkgelegenheid voor jongeren te investeren en daarbij te rekenen op de secundaire voordelen die dat oplevert, mits zij in de eerste plaats leningen verstrekt aan kmo's; verzoekt om speciale aandacht voor alle regio's waar de jeugdwerkloosheid het nijpendst is en benadrukt dat de Europese structuur- en investeringsfondsen het bedrijfsleven, en met name de kmo's, kunnen helpen om jongeren in dienst te nemen en de jeugdwerkloosheid terug te dringen, en ook om de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de arbeidsmarkt, zoals onderwijs en opleiding om werknemers te steunen die naar de plaatselijke arbeidsmarkten overstappen wanneer zij nieuwe vaardigheden en banen verwerven (met inbegrip van "groene" banen, banen die nodig zijn als gevolg van demografische trends, nieuwe technologieën, en de banendiversificatie in plattelandsgebieden); verzoekt de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten geïntegreerde territoriale ontwikkelingsstrategieën op te zetten, met opleidings- en werkgelegenheidscomponenten, te beginnen met maatregelen om vroegtijdige schoolverlating te voorkomen, en voor werkgelegenheidsparcoursen voor jongeren te zorgen;
7. is ingenomen met de maatregelen van de Commissie ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid, die naast het "EU-Initiatief voor de jeugdwerkgelegenheid" en vooral de "Jongerengarantie" en in de lijn van de Europa 2020-strategie oplossingen proberen aan te reiken om het scheppen van fatsoenlijke, hoogwaardige en duurzame banen en gelijke kansen voor jongeren te bevorderen, sociale inclusie te bevorderen. onzekere banen en armoederisico terug te dringen, jongeren een gevoel van waardigheid en een onafhankelijk leven te geven, en braindrain te bestrijden; is van mening dat dergelijke maatregelen ook de bestaande mobiliteitsprogramma's moeten stimuleren en versterken, moeten zorgen voor betere erkenning van vaardigheden en kwalificaties binnen de EU, en meer grensoverschrijdende en interregionale samenwerking moeten aanmoedigen, terwijl de bestaande administratieve obstakels en de belemmeringen voor praktijkopleidingsplaatsen en stages worden geslecht, zodat de geografische onbalans tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter wordt bestreden, als onderdeel van een routekaart voor de toekomst van een economische en monetaire unie met meer economische, sociale en territoriale samenhang; verzoekt de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten de maatregelen in het kader van de Jongerengarantie met spoed ten uitvoer te leggen en de uitwisseling van succesvolle modellen die geleid hebben tot positieve ontwikkelingen op het gebied van de jeugdwerkgelegenheid, met name voor de "NEET"-groep, te promoten; constateert echter dat er onvoldoende middelen zijn uitgetrokken voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid en benadrukt dat de voorgestelde financiering van 6 miljard euro voor het EU-Initiatief voor de jeugdwerkgelegenheid voor 2014-2020 niet volstaat om enige impact van betekenis te kunnen hebben op de situatie van jongeren.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
20.6.2013 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
35 4 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
François Alfonsi, Luís Paulo Alves, Francesca Barracciu, Jean-Jacob Bicep, Victor Boştinaru, John Bufton, Alain Cadec, Nikos Chrysogelos, Rosa Estaràs Ferragut, Brice Hortefeux, Danuta Maria Hübner, Filiz Hakaeva Hyusmenova, Vincenzo Iovine, María Irigoyen Pérez, Seán Kelly, Mojca Kleva Kekuš, Constanze Angela Krehl, Petru Constantin Luhan, Ramona Nicole Mănescu, Vladimír Maňka, Iosif Matula, Erminia Mazzoni, Ana Miranda, Jens Nilsson, Jan Olbrycht, Wojciech Michał Olejniczak, Markus Pieper, Tomasz Piotr Poręba, Monika Smolková, Georgios Stavrakakis, Nuno Teixeira, Lambert van Nistelrooij, Kerstin Westphal, Hermann Winkler, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Giommaria Uggias |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Susy De Martini, Miroslav Ouzký, Marit Paulsen |
||||
ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs (20.6.2013)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake de bestrijding van jeugdwerkloosheid: mogelijke uitwegen
(2013/2045(INI))
Rapporteur voor advies: Emilio Menéndez del Valle
SUGGESTIES
De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
A. overwegende dat het onderwijs- en opleidingsbeleid een essentiële rol speelt bij de bestrijding van de hoge jeugdwerkloosheid; overwegende dat er meer en beter gerichte investeringen nodig zijn in het beroepsonderwijs en de beroepsopleidingen, het hoger onderwijs en in onderzoek, evenals flexibele programma's en een betere samenwerking tussen het bedrijfsleven en de onderwijssector, om de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt bij te kunnen houden;
B. overwegende dat duale onderwijsstelsels afhankelijk zijn van een nauwe samenwerking tussen de publieke en de private sector, met een hoge betrokkenheidsgraad van de sociale partners; overwegende dat lidstaten met een sterke geïnstitutionaliseerde wisselwerking tussen onderwijssysteem en arbeidsmarkt een opmerkelijk lage jeugdwerkloosheid kennen;
C. overwegende dat stages een nuttig instrument zijn om de overgang van jongeren van het onderwijsstelsel naar de arbeidsmarkt te faciliteren en aan te moedigen; overwegende dat een stage een opleidingslogica moet behelzen, dat stages geregeld misbruikt worden door werkgevers om goedkope en weinig beschermde arbeidskrachten te rekruteren, en dat steeds meer jonge Europeanen vaak meerdere niet of onderbetaalde stages moeten doorlopen, alvorens ze aan vaste tewerkstelling kunnen geraken;
D. overwegende dat de financiële crisis is verergerd en dat bezuinigingen en andere besparingsmaatregelen, met name in de lidstaten met de meest kwetsbare economieën, de onderwijsnormen hebben aangetast en een directe negatieve impact hebben gehad op de toegang van jongeren tot onderwijs en een baan en op de waarschijnlijkheid te kunnen blijven studeren of werken; verder overwegende dat er sprake is van een grote belastingdruk op het bedrijfsleven in veel lidstaten;
E. overwegende dat in 2011 7,5 miljoen jongeren tussen de 15 en 24 jaar en 6,5 miljoen tussen de 25 en 30 jaar geen werk hadden en geen onderwijs of opleiding volgden (NEET's); overwegende dat de lidstaten sociale bescherming en waardige levensomstandigheden moeten garanderen voor werknemers die hun baan verloren en voor jongeren die er niet in slagen werk te vinden;
F. overwegende dat de Europese Investeringsbank (EIB) middelen kan verstrekken voor investeringen in landen waar het werkloosheidspercentage onder jongeren hoger is dan het gemiddelde in de EU; overwegende dat de EIB zich voornamelijk op de regio's kan richten bij strategische investeringen in de verbetering en uitbreiding van arbeidskansen en in de ontwikkeling van innovatiecapaciteiten;
G. overwegende dat de noodzaak rekening te houden met de behoeften van de arbeidsmarkt niet ten koste mag gaan van de verwerving van een zo breed mogelijke basiskennis, aangezien daarmee het vermogen tot aanpassing aan de werkloosheidsrisico's en de tegenslagen in het leven het beste gewaarborgd kan worden; overwegende dat de meeste studies aantonen hoe belangrijk kwalitatief hoogstaand onderwijs vanaf de eerste schooljaren is om vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen en kinderen uit de meest benadeelde sociale kringen zo goed mogelijk te integreren;
H. overwegende dat open leermiddelen de kwaliteit en toegankelijkheid van onderwijs verbeteren en onderwijs rechtvaardiger maken, en dat ze interactief, creatief, flexibel en gepersonaliseerd leren vergemakkelijken door ICT en nieuwe technologieën aan te wenden; overwegende dat open leren de duurzame inzetbaarheid verbetert doordat levenslang leren hiermee wordt ondersteund;
I. overwegende dat het vroegtijdig schoolverlaten de economische en sociale ontwikkeling van de Unie ernstig belemmert en dat geïntegreerde maatregelen nodig zijn om de in de Europa 2020-strategie opgenomen doelstelling van het vroegtijdig schoolverlaten tot onder de 10% terug te dringen, te halen; overwegende dat vroegtijdige schoolverlaters vaker werkloos zijn en het risico lopen om buiten de maatschappij te komen te staan; overwegende dat bij de ontwikkeling van terug-naar-schoolprogramma's die schoolverlaters een tweede kans bieden in het bijzonder rekening moet worden gehouden met kwetsbare groepen met een hoog risico op sociale uitsluiting, teneinde hun actieve deelname aan de maatschappij te stimuleren;
J. overwegende dat leraren en universitaire docenten voor ongekende uitdagingen staan ten gevolge van de snel veranderende mondiale economische situatie, waarin de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden en competenties, innovatieve benaderingen en moderne onderwijsmethoden van essentieel belang is voor goed onderwijs en een goede inzetbaarheid van jongeren;
K. overwegende dat mobiliteitsprogramma's van de EU op het terrein van onderwijs en jeugd alsook het leren van vreemde talen op jonge leeftijd de vooruitzichten op werk verbeteren en de arbeidsmobiliteit stimuleren; overwegende dat de mobiliteitsprogramma's voor jongeren in de periode 2014-2020 een reële kans moeten bieden op het verwerven van kennis en nieuwe vaardigheden en daarmee bijdragen aan verbetering van de werkgelegenheid voor jongeren;
L. overwegende dat met het oog op het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 een uitgebreide analyse noodzakelijk is van de Europese financiële middelen die in de programmaperiode 2007-2013 zijn geïnvesteerd in onderwijs, opleiding en het aanpakken van de jongerenwerkloosheid; overwegende dat een geïntegreerde aanpak en synergie-effecten tussen de verschillende programma's en de financieringsinstrumenten op nationaal en Europees niveau zullen bijdragen aan een succesvolle uitvoering van maatregelen ter ondersteuning van de tewerkstelling van jongeren; overwegende dat het EU-beleid zijn beslag ook moet vinden op lokaal en nationaal niveau en naar concrete maatregelen ter plekke vertaald moet worden;
M. overwegende dat bepaalde sectoren, zoals de sector informatie- en communicatietechnologieën (ICT), de sector onderzoek en ontwikkeling (O&O) en de gezondheidszorg, ondanks de hoge jongerenwerkloosheid in het algemeen in toenemende mate problemen ondervinden bij het vinden van geschikt personeel;
1. maakt zich ernstige zorgen over het feit dat de lidstaten snijden in de begrotingen voor onderwijs, opleidingen en jongeren, hetgeen ertoe kan leiden dat jongeren worden uitgesloten van onderwijs en de arbeidsmarkt, en herinnert eraan dat de middelen van de begroting die bestemd zijn voor onderwijs en opleidingen gezien dienen te worden als noodzakelijke en onschatbare investeringen voor de toekomst; wijst op de noodzaak dat EU-geld effectiever besteed moet worden voor het scheppen van werkgelegenheid voor jongeren;
2. verzoekt de lidstaten om zich met steun van de Commissie te richten op jongeren die in het geheel geen onderwijs of opleiding volgen en geen baan hebben (NEET's) zodat deze jongeren kwaliteitsvolle scholing en opleidingen aangeboden krijgen en na de nodige vaardigheden en ervaring te hebben opgedaan de arbeidsmarkt kunnen betreden of terug kunnen keren naar school om daar op hun moeilijkheden afgestemd onderwijs te volgen;
3. dringt er bij de lidstaten op aan alle nodige maatregelen te nemen om vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen, het aantal vroegtijdige schoolverlaters terug te dringen en een zo hoog mogelijk niveau tweedekansonderwijs te waarborgen, teneinde het aantal NEET's die het meest kwetsbaar zijn voor langdurige werkloosheid te verminderen;
4. dringt aan op de noodzaak iedereen onderwijs en opleiding te garanderen; herinnert aan de belangrijke rol die de regio's spelen in het beleid op het gebied van opleiding, werkgelegenheid en mobiliteit, en vraagt dat de aan de regio's ter beschikking staande middelen worden aangewend om de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en jongeren te helpen hun vaardigheden te diversifiëren;
5. dringt aan op beter beroepsonderwijs en betere beroepsopleidingen voor onderwijzend personeel, met name op het gebied van moderne didactiek, en op het gebruik van nieuwe technologieën; wijst erop dat een leven lang leren al begint met onderwijs voor jonge kinderen en onderstreept dat daarbij met name taalvaardigheden op een speelse manier bevorderd moeten worden;
6. dringt er bij de lidstaten en de betreffende instellingen op aan in hun onderwijsprogramma's meer prioriteit te geven aan wetenschap, technologie, techniek en wiskunde, teneinde tegemoet te kunnen komen aan de huidige vraag op de arbeidsmarkt;
7. dringt aan op de invoering van een gemeenschappelijk systeem van resultaat- en effectindicatoren om te beoordelen welke vooruitgang er met de verschillende programma's, met inbegrip van werkgelegenheidsmaatregelen, is geboekt, waarbij wordt gekeken naar hun doelmatigheid en efficiëntie en niet alleen naar de financiële uitvoering ervan;
8. roept de lidstaten op de participatie van jongeren aan de vormgeving van sectoraal beleid te bevorderen, op het vlak van hun ontwikkeling; is van mening dat jongeren in de gelegenheid stellen daadwerkelijk betrokken te zijn bij de ontwikkeling van deze processen en niet slechts buitenstaanders en/of begunstigden, de meerwaarde en de legitimiteit van op jongeren gericht beleid zal vergroten;
9. verzoekt om meer gebruik te maken van kwalitatief hoogwaardige duale onderwijsstelsels die theoretisch en praktisch onderricht combineren; onderstreept het belang van de betrokkenheid van de sociale partners bij de uitbouw van kwalitatief hoogwaardige duale onderwijsstelsels; verzoekt de Commissie kwalitatieve richtlijnen voor een modern duaal onderwijsstelsel uit te werken, ondersteund door een lijst van breed gedefinieerde, niet-academische Europese kernberoepen;
10. roept de Commissie op de particuliere sector actief om steun en initiatieven en andere vormen van samenwerking te vragen, teneinde de werkloosheid onder jongeren aan te pakken, en steunt partnerschappen met bedrijven en publiek-private partnerschappen; is verheugd over het voorstel van de Commissie voor een Europese Alliantie voor stages en verwacht dat zij, na raadpleging van de relevante stakeholders, een transparant Europees kwaliteitskader voor stages zal uitwerken;
11. verzoekt de lidstaten een juridisch bindendkwaliteitskader voor stages en leerlingplaatsen vast te stellen, met inbegrip van een billijke vergoeding en erkenning van de opgedane kennis als werkervaring, en ervoor te zorgen dat reeds in een vroeg stadium betere diensten voor beroepskeuzeadvisering en -begeleiding worden verstrekt, zodat jongeren beter in staat zijn weloverwogen beslissingen omtrent hun toekomstige loopbaan te nemen en hun toegang tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken;
12. dringt er bij de lidstaten op aan de samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs op alle niveaus te verbeteren, teneinde de curricula beter af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door kennis- en vaardighedenallianties uit te breiden;
13. dringt er bij de lidstaten op aan de belemmeringen voor grensoverschrijdende stages en leerlingplaatsen weg te nemen om vraag en aanbod op het gebied van opleidingsmogelijkheden voor jongeren op het werk beter op elkaar af te stemmen, waarbij de mobiliteit en inzetbaarheid wordt verbeterd, met name in grensregio's;
14. onderstreept hoe belangrijk het is het beroepsonderwijs en de beroepsopleidingen kwalitatief te verbeteren, teneinde het onderwijs goed af te stemmen op de vraag van de arbeidsmarkt; is van mening dat de bevordering van het beroepsonderwijs en de beroepsopleidingen niet ten koste mag gaan van het hoger onderwijs; benadrukt dat de interactie en doorstromingsmogelijkheden tussen beroepsonderwijs en hoger onderwijs moeten verbeterd worden; benadrukt dat curricula flexibeler moeten zijn om de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en zodat ze beter aangepast kunnen worden aan toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt;
15. benadrukt het belang van de verbetering van de kwaliteitsnormen en toegankelijkheid in het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs; onderstreept het belang van het leren van vreemde talen op scholen en in het beroepsonderwijs, aangezien dit een voorwaarde is voor de verdere ontwikkeling van capaciteiten, mobiliteit en een betere ontplooiing van jongeren op de arbeidsmarkt; verzoekt de lidstaten het opnemen van het vreemdetalenonderwijs in hun onderwijssystemen te bevorderen;
16. dringt er bij de lidstaten op aan de erkenning van niet-formele vormen van leren te ondersteunen, aangezien dit een zeer belangrijke rol speelt bij de voorbereiding van jongeren op de arbeidsmarkt vanwege de ontwikkeling van wezenlijke intermenselijke vaardigheden, zoals die door werkgevers worden vereist; benadrukt het belang van het verspreiden van goede praktijken op het gebied van toegang van meisjes en vrouwen tot opleidingen die van oudsher als meer "mannelijke" opleidingen worden beschouwd, met name in de sector van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën (NICT);
17. onderstreept hoe belangrijk het is algemene vaardigheden te verwerven, zoals ICT-vaardigheden, leidinggevende vaardigheden, kritisch denken en taal- en ondernemerschapsvaardigheden, waaronder door in het buitenland te studeren, teneinde de vooruitzichten van jongeren op de arbeidsmarkt en hun aanpassingsvermogen aan toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt te verbeteren; roept de lidstaten op in onderwijsprogramma's meer aandacht te besteden aan dit soort vaardigheden;
18. verzoekt de lidstaten zelfstandig werk onder jongeren te ondersteunen door de opleiding van ondernemers te verbeteren; benadrukt dat er met name aandacht wordt geschonken aan het verminderen van de risicoaversie onder jongeren, aangezien dit een voorwaarde is voor succesvol ondernemerschap; verzoekt door jongeren opgerichte en geleide ondernemingen belastingvoordelen te verschaffen teneinde de ondernemingscultuur en de mogelijkheid om nieuwe arbeidsplaatsen te creëren, te ontwikkelen;
19. verzoekt de Commissie en de lidstaten om de transparantie en de erkenning van kwalificaties binnen de Unie verder te verbeteren, met name door het Europees systeem voor overdracht van leerresultaten voor beroepsonderwijs en -opleiding, Europass en het Europees kwalificatiekader, en om de aanbeveling van de Raad inzake de erkenning van niet-formele en informele vormen van leren volledig uit te voeren; benadrukt het belang van een tijdige invoering en rapportering van de invoering van deze initiatieven;
20. is ingenomen met de jeugdgarantieregeling en verzoekt de lidstaten zich in te zetten om de regeling efficiënt en tijdig uit te voeren, waaronder middels partnerschappen tussen overheidsdiensten voor arbeidsbemiddeling en onderwijsinstellingen te creëren om jongeren direct te ondersteunen zodra zij gestopt zijn met leren; benadrukt dat de garantieregeling moet worden uitgebreid voor alle jongeren tot 30 jaar;
21. onderstreept de behoefte aan toereikende financiering van de jeugdgarantieregeling met middelen van het Europees Sociaal Fonds en andere structuurfondsen van de EU, en herinnert eraan dat het scheppen van banen voor jongeren een van de essentiële doelstellingen van het door het EFRO en het ESF gesteunde cohesiebeleid vormt; benadrukt echter dat deze maatregelen er niet toe moeten leiden dat de structurele maatregelen en hervormingen waarmee de onderwijsstelsels en arbeidsmarkten in diverse lidstaten klaar moeten worden gemaakt voor de uitdagingen van de toekomst, niet worden getroffen;
22. verzoekt de Commissie en de lidstaten duidelijke doelstellingen uit te werken en indicatoren te ontwikkelen voor de jeugdgarantieregeling, teneinde op doeltreffende wijze de effecten van deze maatregel te kunnen meten en beoordelen.
23. benadrukt de waarde van mobiliteitsprogramma's voor studenten en verzoekt de lidstaten steun te geven aan de geplande verruiming van de financiële middelen voor deze programma's in het nieuwe MFK voor de periode 2014-2020; onderstreept de rol van de EU-garantiefaciliteit voor voltijdse masterstudenten in de EU en derde landen om de mobiliteit van jongeren te vergemakkelijken en een multidimensionaal rangschikkingssysteem voor universiteiten mogelijk te maken;
24. verzoekt de Commissie in haar programma's specifieke maatregelen op te nemen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid, rekening houdend met een algemene en geïntegreerde visie in overeenstemming met het vlaggenschipinitiatief "Jeugd in beweging" in het kader van de Europa 2020-strategie;
25. roept de lidstaten ertoe op een betere toegang tot vacatures en stageplaatsen voor jongeren te waarborgen en een basiscursus werk zoeken in de universitaire onderwijsprogramma's op te nemen;
26. herinnert eraan dat de onderwijsstelsels binnen de Europese Unie het beginsel van billijkheid en gelijkheid van kansen dienen te bevorderen; benadrukt voorts het belang van het bevorderen van alle competenties die nodig zijn om de toegang tot een leven lang leren te vergemakkelijken, een absolute vereiste voor de kennismaatschappij.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
18.6.2013 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
25 2 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Zoltán Bagó, Lothar Bisky, Piotr Borys, Jean-Marie Cavada, Silvia Costa, Santiago Fisas Ayxela, Mary Honeyball, Petra Kammerevert, Emma McClarkin, Emilio Menéndez del Valle, Marek Henryk Migalski, Katarína Neveďalová, Doris Pack, Chrysoula Paliadeli, Monika Panayotova, Marie-Thérèse Sanchez-Schmid, Marietje Schaake, Marco Scurria, Hannu Takkula, László Tőkés, Helga Trüpel, Sabine Verheyen, Milan Zver |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
François Alfonsi, Liam Aylward, Ivo Belet, Nadja Hirsch, Iosif Matula, Georgios Papanikolaou, Kay Swinburne, Inês Cristina Zuber |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Vasilica Viorica Dăncilă |
||||
ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (30.5.2013)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
over de bestrijding van jeugdwerkloosheid: mogelijke uitwegen
(2013/2045(INI))
Rapporteur voor advies: Roberta Angelilli
SUGGESTIES
De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
A. overwegende dat de jeugdwerkeloosheid onder vrouwen (jonger dan 25 jaar) blijft toenemen, na een stijging van 18,8% in 2009 tot 22,1% in 2012, en volgens de laatst beschikbare gegevens is opgelopen tot 22,9%; overwegende dat steeds meer jongeren de moed laten zakken, zich afzonderen en van de arbeidsmarkt vervreemd raken; overwegende dat de omstandigheden op de arbeidsmarkt nog altijd slechter zijn voor jonge vrouwen dan voor jonge mannen en dat hierdoor grote economische groeimogelijkheden in Europa onbenut blijven, omdat de vaardigheden van hoogopgeleide vrouwen ondermaats benut worden;
B. overwegende dat er in de EU meer dan 2 miljoen onvervulbare vacatures zijn; overwegende dat door de crisis bovendien een aanzienlijk aantal vrouwen de arbeidsmarkt heeft verlaten, waardoor menselijk kapitaal en vaardigheden onvoldoende benut worden; overwegende dat de bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen een dringend politiek doel is;
C. overwegende dat de vaak hoge kosten voor kinderopvang in combinatie met een onvoldoende aanbod van kinderopvang een negatieve weerslag hebben op de inzetbaarheid van jonge moeders;
D. overwegende dat jongeren als bevolkingsgroep tot de zwaarst getroffenen door de huidige verslechtering van de arbeidsmarkt behoren, aangezien zij vaker worden geconfronteerd met werkloosheid, onzekere omstandigheden en lage lonen, hoewel zij beter zijn opgeleid dan de vorige generaties;
E. overwegende dat het aantal universitair afgestudeerden met te hoge kwalificaties voor vacatures op de arbeidsmarkt of te weinig relevante werkervaring, toeneemt;
F. overwegende dat 60% van de afgestudeerden vrouw is, maar dat zij vaak overgekwalificeerd zijn voor de functie die zij bekleden of onderbetaald worden; overwegende dat jonge vrouwen ook nog eens tegen genderverschillen aanlopen als het gaat om werkloosheid en arbeidsomstandigheden, wat leidt tot een loonverschil (momenteel 16,2%) en een pensioenverschil;
G. overwegende dat de werkgelegenheid van vrouwen sterker dan die van mannen gebukt gaat onder verschijnselen als flexibiliteit en onzekerheid: in het derde kwartaal van 2012 bestond ongeveer 60% van de deeltijdwerkers tussen de 15 en 24 jaar uit vrouwen; overwegende dat in dezelfde leeftijdsgroep 64% van de tijdelijke werknemers met een hogeronderwijsniveau (doctoraal en postdoctoraal) vrouw was;
H. overwegende dat volgens een op 26 februari 2013 gepubliceerde Eurobarometerpeiling over vrouwen en genderongelijkheid tegen de achtergrond van de crisis, werkgevers bij de personeelsselectie gendercriteria hanteren die afbreuk doen aan de beroepsbekwaamheid en de vaardigheden van vrouwen: uit de vraagstelling bij sollicitaties blijkt dat werkgevers zich bij vrouwen het meest richten op eventueel moederschap (49%), arbeidsflexibiliteit (35%) en uiterlijk (33%), terwijl bij mannen ervaring (40%) en beroepskwalificaties (38%) de belangrijkste eisen zijn;
I. overwegende dat het aantal NEET-jongeren (jongeren die geen onderwijs of opleiding volgen en geen werk hebben) 7,5 miljoen bedraagt, ofwel 12,9% van de Europese jongeren tussen de 15 en 24 jaar, dat de daardoor veroorzaakte kosten oplopen tot 1,2% van het BBP van de EU en dat meer dan 30% van de werklozen onder de 25 jaar in de EU al langer dan 12 maanden werkloos is; overwegende dat het percentage NEET-vrouwen tussen de 15 en 24 jaar is opgelopen van 12,9% in 2009 tot 13,4% in 2011 (tegen een stijging van dit percentage onder mannen tussen de 15 en 24 jaar van 12,4% tot 12,9%);
J. overwegende dat het risico op een "verloren generatie" van jonge mensen blijft stijgen en dat vrouwen een risicogroep voor werkeloosheid vormen;
K. overwegende dat vrouwen sterker afhankelijk zijn van sociale uitkeringen, waarop wordt bezuinigd door de economische crisis, wat leidt tot de zogenaamde "nieuwe discriminatie"; overwegende dat 31,4% van de vrouwen tussen de 18 en 24 jaar risico op armoede en sociale uitsluiting loopt (tegen 28,3% van de mannen in dezelfde leeftijdsklasse);
L. overwegende dat jongeren als gevolg van de crisis de arbeidsmarkt later betreden; overwegende dat jonge vrouwen bij betreding van de arbeidsmarkt nog altijd, artikel 19 VWEU, Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 en Richtlijn 2006/54/EG van 5 juli 2006 ten spijt, worden geconfronteerd met leeftijds- en genderdiscriminatie; overwegende dat vrouwen die behoren tot kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals etnische minderheden, grotere moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot de officiële arbeidsmarkt;
M. overwegende dat volgens de doelstellingen van de Europa 2020-strategie de arbeidsparticipatie van alle mensen tussen de 20 en 64 jaar tot 75% moet worden opgetrokken, het percentage voortijdig schoolverlaten tot onder de 10% moet worden verlaagd en het aantal mensen met een armoederisico met tenminste 20 miljoen moet worden verminderd;
N. overwegende dat het moederschap vaak een hinderpaal is voor jonge moeders bij het betreden van de arbeidsmarkt, waardoor de genderkloof op de arbeidsmarkt breder wordt;
1. is verheugd dat de Raad de aanbeveling tot invoering van een jongerengarantie heeft aangenomen;
2. roept de lidstaten, en met name de lidstaten met de hoogste jeugdwerkloosheid, op onverwijld de maatregelen van de jongerengarantie ten uitvoer te leggen ten gunste van alle jongeren tot 30 jaar, ongeacht hun maatschappelijke afkomst en het door hen genoten onderwijs, waarbij er in alle fases van de voorbereiding, programmering en uitvoering van de maatregelen eveneens rekening wordt gehouden met het genderaspect; roept de lidstaten op werkgelegenheidscentra op te richten, met adequaat opgeleid personeel dat in staat is een doelmatig voorlichtingsbeleid uit te voeren en te voorzien in specifieke trajecten voor vrouwen, opdat onder meer langdurige werkloosheid en het risico op sociale uitsluiting kunnen worden voorkomen;
3. wijst erop dat om de jongerengarantie in de praktijk te brengen, overheidsinvesteringen nodig zijn die zorgen voor een nettotoename van de werkgelegenheid, leiden tot meer vaste banen op basis van effectieve arbeidsovereenkomsten, en waarborgen dat de loonafspraken uit de collectieve arbeidsovereenkomsten en het beginsel van gelijk loon voor gelijk of gelijkwaardig werk worden nageleefd;
4. roept de lidstaten op maatregelen ter bestrijding van genderongelijkheid te treffen die onder andere gericht zijn op kwetsbare groepen als mensen met een handicap, migranten en alleenstaande moeders;
5. verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te treffen om ondernemerschap en zelfstandige activiteiten onder jonge vrouwen aan te moedigen, te bevorderen en te ondersteunen door middel van cursussen, advies en gemakkelijkere toegang tot krediet en microkrediet met gunstige voorwaarden en fiscale faciliteiten, in het bijzonder voor kmo's;
6. verzoekt de lidstaten een beleid te voeren om de aanwezigheid van vrouwen te bevorderen in sectoren en loopbanen waarin zij ondervertegenwoordigd zijn, bijvoorbeeld in de wetenschap en technologie (in 2009 was slechts 33% van de wetenschappers in de EU vrouw) en in de economische en financiële sector, waardoor zij hun concurrentievermogen op de arbeidsmarkt zouden versterken;
7. verzoekt de lidstaten programma's voor levenslang leren en herscholingsmogelijkheden te ondersteunen om het voor vrouwelijke studenten en vrouwen die de arbeidsmarkt reeds betreden hebben eenvoudiger te maken van baan te wisselen;
8. wijst de Commissie en de lidstaten op de door hen onderschreven Europa 2020-doelstelling van 75% werkgelegenheid voor zowel vrouwen als mannen, en waarschuwt voor het feit dat als gevolg van de huidige jeugdwerkloosheid een generatie vrouwen de boot van de arbeidsmarkt dreigt te missen, waardoor zij nog onzichtbaarder en kwetsbaarder dreigen te worden;
9. verzoekt de Commissie en de lidstaten de gendersegregatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt aan te pakken, door specifieke onderwijs- en opleidingstrajecten uit te stippelen en onderwijs op basis van continu toezicht te organiseren, en zich zo te voegen naar de conclusies van de Commissiemededeling van 28 november 2012 getiteld “Een andere kijk op onderwijs” (COM(2012)0669), waarbij onderwijs- en scholingsbeleid gepaard gaat met speciaal op jonge vrouwen gericht werkgelegenheidsbeleid, en de werkgelegenheid onder vrouwen in strategische ontwikkelingssectoren wordt bevorderd en gestimuleerd; benadrukt dat het doel hiervan is voortijdig schoolverlaten te voorkomen en ervoor te zorgen dat de verworven vaardigheden beantwoorden aan de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt;
10. verzoekt de Commissie en de lidstaten te analyseren waarom de nationale instrumenten ter bestrijding van jeugdwerkloosheid, met name onder jonge vrouwen, onvoldoende vruchten afwerpen, en om de uitwisseling te bevorderen van goede praktijken en modellen waarmee positieve resultaten op Europees niveau zijn geboekt, zoals een vermindering van het vroegtijdig schoolverlaten, herintegratie in het onderwijsstelsel, een efficiënte overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt, een verlaging van het werkloosheidspercentage onder jongeren en toegang tot werk voor kansarme groepen;
11. benadrukt dat grotere arbeidskansen gepaard moeten gaan met maatregelen om werk en gezin te combineren, mannen en vrouwen aan te moedigen de gezinsverantwoordelijkheden te delen en jonge moeders te helpen bij hun terugkomst op de arbeidsmarkt door middel van voldoende, toegankelijke en betaalbare kinderopvang (zoals kinderdagverblijven, crèches en openbare voorzieningen voor vrijetijdsbesteding voor kinderen) van goede kwaliteit en diensten voor afhankelijke volwassenen in de openbare en de particuliere sector; benadrukt dat met dergelijke maatregelen het risico wordt voorkomen dat moeders hun loopbaan moeten afbreken of onderbreken, of geen gezin stichten of daarmee wachten, en dus dat zij professioneel en maatschappelijk buiten de boot vallen, en het risico op armoede en sociale uitsluiting voor hun kinderen wordt verkleind; verzoekt de Raad om te komen tot een gemeenschappelijk standpunt met het Parlement over de richtlijn inzake zwangerschapsverlof;
12. roept de lidstaten op ervoor te ijveren dat vrouwen betere toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, maatregelen te treffen om hen de mogelijkheid te bieden te blijven werken terwijl zij zich richten op goed werk en beroepsontplooiing, en de verschillen wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt, loopbaanontwikkeling en beloning die de verhouding tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt altijd hebben getekend, op te heffen;
13. verzoekt om maatregelen die specifiek zijn gericht op groepen jonge vrouwen met bijzondere behoeften, zoals vrouwen met een handicap, vrouwelijke immigranten, vrouwen die tot een minderheid behoren, laag- of niet-geschoolde vrouwen, vrouwelijke slachtoffers van gendergerelateerd geweld, en vrouwen die uit de prostitutie zijn gestapt of die een gevangenisstraf hebben uitgezeten voor wie het nog moeilijker is om fatsoenlijk werk te vinden;
14. verzoekt de Commissie en de lidstaten informatiecampagnes te organiseren en voldoende informatie te verstrekken over programma's voor werkmogelijkheden, alsook te voorzien in de nodige sociale voorzieningen en kinderopvang;
15. verzoekt de Commissie en de lidstaten het telewerken in ondernemingen en bij overheidsdiensten te bevorderen, om jongeren de mogelijkheid te bieden een mobiele en dynamische loopbaan te starten;
16. is van mening dat, om de re-integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen, veelzijdige politieke oplossingen nodig zijn waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan levenslang leren, de strijd tegen onzekere arbeidsomstandigheden en het bevorderen van banen met rechten, evenals verschillende manieren om het werk te organiseren, op verzoek van de vrouw zelf, om zo te vermijden dat zij hun carrière moeten beëindigen of onderbreken;
17. verzoekt de lidstaten om in volledige overeenstemming met Europese en nationale wetgeving gepast beleid te ontwikkelen en specifieke maatregelen te treffen, zoals werkgerichte scholings- en werkgelegenheidsprogramma's, om ervoor te zorgen dat jonge mannen en vrouwen dezelfde mogelijkheden hebben om daadwerkelijk werkervaring op te doen;
18. verzoekt de Commissie en de lidstaten beleid te ontwikkelen en uit te voeren gericht op gelijke kansen voor vrouwen en mannen en toezicht hierop, om werkloze burgers een betere toegang te geven tot rekruteringsdiensten en socialebijstandsvoorzieningen;
19. verzoekt de lidstaten om niet-formele en informele vormen van onderwijs en werk in jongerenorganisaties te ondersteunen en te erkennen als middel voor studenten om een eerste contact met de arbeidsmarkt te maken;
20. verzoekt de Commissie en de lidstaten alle informatie over maatregelen ter bestrijding van jeugdwerkeloosheid te volgen en openbaar te maken (onder andere betreffende de uitvoering van de jongerengarantie), en regionale statistieken voor de verschillende lidstaten op te stellen, met bijzondere aandacht voor gendervraagstukken; wenst bovendien dat de uitvoering van en het toezicht op deze maatregelen in het Europees semester en in de aanbevelingen aan de afzonderlijke lidstaten worden opgenomen;
21. verzoekt de Commissie en de lidstaten om bij de vaststelling van de programmering voor de periode 2014-2020 te voorzien in stringentere en beter kwantificeerbare criteria voor de ontwikkeling en beoordeling van en het toezicht op de doelstellingen van de structuurfondsen, met specifieke, ook in genderopzicht meetbare targets voor de bestrijding van de jeugdwerkeloosheid (in de periode 2007-2011 was 52% van de begunstigden van het Europees Sociaal Fonds vrouw);
22. verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om het stereotiep beeld van ondernemen als een riskante en typische mannelijke activiteit, te bestrijden. benadrukt dat maatregelen moeten worden genomen om regionale en internationale samenwerking van vrouwelijke ondernemers te ondersteunen en de oprichting van netwerkplatforms voor het uitwisselen van ervaringen en beste praktijken te stimuleren, om de arbeidsmarktpositie van vrouwen in het algemeen te versterken en het ondernemerschap effectiever te bevorderen;
23. roept de Commissie op te overwegen de ESF verder aan te passen om te voorzien in aanvullende steun voor opleidingen voor jonge vrouwen, toegang tot de arbeidsmarkt en kinderopvang;
24. is verheugd over de aankondiging van de Commissie om in het kader van het MFK 2014-2020, 6 miljard EUR toe te wijzen aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; wijst er bovendien op dat van de 82 miljard EUR aan niet toegewezen Europese fondsen die zouden worden omgeprogrammeerd voor de in januari 2012 aangekondigde initiatieven ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid, slecht 16 miljard EUR zijn gebruikt (maart 2013); wenst dat alle kredieten gepaard gaan met een betere en snellere programmering en verzoekt de Commissie met klem de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten in dit verband aan te moedigen; moedigt de lidstaten aan tot een zo groot mogelijke financiële betrokkenheid bij de strijd tegen de jeugdwerkloosheid, die mede is gebaseerd op middelen uit de nationale begrotingen en rekening houdt met de genderdimensie;
25. roept de lidstaten op om in overleg met de Commissie een plan voor belastingprikkels op te stellen dat tot doel heeft werk te scheppen voor jongeren en ondernemingen van mensen beneden de 35 te ondersteunen, door middel van stimulansen voor ondernemingen, in het bijzonder kmo's, voor het aannemen van jongeren met een contract voor onbepaalde tijd; stelt voor, overeenkomstig het voorstel van de Commissie in het werkgelegenheidspakket, dat de lidstaten hiertoe gebruik maken van het instrument van werkgelegenheidssubsidies en een verkleining van de belastingwig, met name om de uitgaven van werkgevers voor sociale zekerheid en ziektekostenpremies te dekken;
26. roept de lidstaten op om in overleg met de Commissie maatregelen en prikkels vast te stellen voor leerlingovereenkomsten en stimuleringsgelden voor start-ups van mensen onder de 35 jaar; is in het bijzonder van mening dat de lidstaten moeten zorgen voor bredere en betere dienstverlening voor start-ups, voorlichtingscampagnes over aan zelfstandig werk gerelateerde kansen en perspectieven, sterkere samenwerking tussen de arbeidsvoorzieningsdiensten en ondersteuning van bedrijven, ook door gebruikmaking van (micro)financiering;
27. verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de betrokkenheid en raadpleging van jongerenorganisaties en de sociale partners wat betreft besluiten, maatregelen en programma's ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid, maar eveneens de uitvoering van, het toezicht op en de verdere ontwikkeling van de jongerengarantie, het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen, verplicht te stellen; roept op tot een grotere betrokkenheid van meisjes bij jongeren- en studentenorganisaties, en vervolgens bij de activiteiten van ngo's, om zo hun positie en hun invloed te versterken;
28. verzoekt de lidstaten de genderdiversiteit in werkteams en op de werkvloer te bevorderen om de resultaten op het werk te verbeteren;
29. verzoekt de lidstaten om de invoering van een stimuleringsbeleid om mensen, en in het bijzonder jonge vrouwen, aan het werk te houden.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
29.5.2013 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
28 0 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Regina Bastos, Edit Bauer, Marije Cornelissen, Edite Estrela, Iratxe García Pérez, Mikael Gustafsson, Mary Honeyball, Lívia Járóka, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Constance Le Grip, Astrid Lulling, Barbara Matera, Elisabeth Morin-Chartier, Krisztina Morvai, Norica Nicolai, Siiri Oviir, Antonyia Parvanova, Joanna Senyszyn, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Marc Tarabella, Marina Yannakoudakis, Anna Záborská |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Roberta Angelilli, Rosa Estaràs Ferragut, Mariya Gabriel, Nicole Kiil-Nielsen, Katarína Neveďalová, Chrysoula Paliadeli, Antigoni Papadopoulou, Angelika Werthmann |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Martina Anderson |
||||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
9.7.2013 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
37 1 7 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Regina Bastos, Edit Bauer, Heinz K. Becker, Jean-Luc Bennahmias, Phil Bennion, Pervenche Berès, Vilija Blinkevičiūtė, Milan Cabrnoch, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Derek Roland Clark, Minodora Cliveti, Marije Cornelissen, Emer Costello, Andrea Cozzolino, Frédéric Daerden, Karima Delli, Sari Essayah, Richard Falbr, Marian Harkin, Nadja Hirsch, Stephen Hughes, Danuta Jazłowiecka, Ádám Kósa, Jean Lambert, Patrick Le Hyaric, Olle Ludvigsson, Thomas Mann, Elisabeth Morin-Chartier, Csaba Őry, Siiri Oviir, Konstantinos Poupakis, Sylvana Rapti, Licia Ronzulli, Elisabeth Schroedter, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Jutta Steinruck, Ruža Tomašić, Traian Ungureanu, Inês Cristina Zuber |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Roberta Angelilli, Jan Kozłowski, Ria Oomen-Ruijten, Gabriele Zimmer |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Anneli Jäätteenmäki, Jacek Włosowicz |
||||