VERSLAG over een andere kijk op onderwijs
1.10.2013 - (2013/2041(INI))
Commissie cultuur en onderwijs
Rapporteur: Katarína Neveďalová
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over een andere kijk op onderwijs
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het voorstel van de Commissie van 20 november 2012 met de titel "Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten" (COM(2012)0669),
– gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2012 met de titel "Jaarlijkse groeianalyse 2013" (COM(2012)0750),
– gezien de conclusies van de Raad van 15 februari 2013 over het investeren in onderwijs en opleiding – een reactie op "Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten" en de jaarlijkse groeianalyse 2013,
– gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van "Erasmus voor iedereen" – Het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport (COM(2011)0788),
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 september 2012 over het ontwerp van het gezamenlijk verslag 2012 van de Raad en de Commissie betreffende de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (EU-strategie voor jongeren 2010-2018) (COM(2012)0495) en het bijbehorende werkdocument van de Commissie (SWD(2012)0256),
– gezien de conclusies van de Raad van 26 november 2012 over onderwijs en opleiding in Europa 2020 – de bijdrage van onderwijs en opleiding aan economisch herstel, groei en banen[1],
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 december 2011 met de titel "Onderwijs en opleiding in een slim, duurzaam en inclusief Europa" (COM(2011)0902),
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),
– gezien de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding[2],
– gezien de resolutie van de Raad van 28 november 2011 over een nieuwe Europese agenda voor volwasseneneducatie (2011/C-372/01) [3],
– gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 over een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) [4],
– gezien de aanbeveling van de Raad van 5 september 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (COM(2012)0485)[5],
– gezien zijn resolutie van 1 december 2011 over de bestrijding van voortijdig schoolverlaten[6],
– gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over voorschools leren in de Europese Unie[7],
– gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over "Jeugd in beweging – een kaderinitiatief voor verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa"[8],
– gezien zijn resolutie van 18 mei 2010 over sleutelcompetenties voor een veranderende wereld: uitvoering van het werkprogramma onderwijs en opleiding 2010[9],
– gezien zijn resolutie van 18 december 2008 over kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren – uitvoering van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010"[10],
‑ gezien het advies van het Comité van de regio's van 12 april 2013 getiteld "Een andere kijk op onderwijs"[11],
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0314/2013),
A. overwegende dat een van de kerndoelstellingen van Europa 2020 bestaat uit het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters tot minder dan 10 % en het verhogen van het aantal jongeren met een hogeronderwijsdiploma of een adequate beroepsopleiding tot ten minste 40 %;
B. overwegende dat in het Strategisch kader voor onderwijs en opleiding 2020 (ET 2020) onder meer wordt aangegeven dat ten minste 95 % van de kinderen tussen de leeftijd van vier jaar en de leerplichtige leeftijd (lagere school) moet deelnemen aan onderwijs voor jonge kinderen, dat het percentage 15-jarigen met onvoldoende vaardigheden in lezen, wiskunde en exacte wetenschappen minder dan 15 % moet bedragen, dat een gemiddelde van ten minste 15 % van de volwassenen (leeftijdsgroep 25-64 jaar) moet deelnemen aan een leven lang leren;
C. overwegende dat het bevorderen van mobiliteit een van de belangrijkste prioriteiten van de EU is, en overwegende dat een van de 2020-doelstellingen erin bestaat dat 20 % van de EU-afgestudeerden een gedeelte van hun universitaire studie in het buitenland hebben doorgebracht; overwegende dat de mobiliteit van studenten, docenten en werknemers een cruciale rol speelt in de totstandbrenging van de Europese ruimte;
D. overwegende dat de mobiliteitsprogramma's voor jongeren in de periode 2014-2020 een reële kans moeten bieden op het verwerven van kennis en nieuwe vaardigheden en daarmee bijdragen aan meer werkgelegenheid voor jongeren;
E. overwegende dat de Commissie er in haar jaarlijkse groeianalyse 2013 voor pleit om door middel van degelijke investeringen in onderwijs en opleiding de groei en het concurrentievermogen te bevorderen en de werkloosheid en de maatschappelijke gevolgen van de crisis te bestrijden;
F. overwegende dat het werkloosheidspercentage onder jongeren tot 25 jaar in de EU in maart 2013 23,5 % bedroeg, terwijl tegelijkertijd meer dan twee miljoen vacatures niet konden worden ingevuld; overwegende dat in diverse lidstaten het aantal werklozen toeneemt en de duur van de werkloosheid stijgt en dat het afstemmen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt steeds minder efficiënt verloopt;
G. overwegende dat de aanhoudende economische crisis en bezuinigingsmaatregelen, die gericht zijn op fiscale consolidatie, in diverse lidstaten zware druk uitoefenen op het leven van EU-onderdanen als gevolg van werkloosheid, sociale uitsluiting en armoede; overwegende dat de crisis in extreme gevallen en in het bijzonder bij jongeren tot ondervoeding of psychische problemen leidt; overwegende dat, met name in de lidstaten met de kwetsbaarste economieën, de bezuinigingen in het onderwijs een negatieve invloed hebben gehad op de toegang tot en de kwaliteit van het onderwijs;
H. overwegende dat de crisis en het besparingsbeleid er rechtstreeks toe hebben geleid dat jongeren moeilijker op school of aan het werk blijven en moeilijker toegang krijgen tot onderwijs en banen; overwegende dat onderwijsuitgaven een investering in de toekomst zijn en derhalve gevrijwaard moeten worden van bezuinigingsmaatregelen;
I. overwegende dat jongeren steeds moeilijker de overstap van onderwijs naar een baan maken, en dat het gebrek aan formele interactie tussen onderwijsinstellingen en de arbeidsmarkt het risico op hoge werkloosheid in de hand werkt; overwegende dat kwalitatief hoogwaardig beroepsonderwijs afhankelijk is van een nauwe samenwerking tussen de publieke en de private sector, met een hoge betrokkenheidsgraad van de sociale partners;
J. overwegende dat toegankelijke, flexibele en kwalitatief hoogwaardige vormen van onderwijs en opleiding een cruciale impact hebben op de persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing van jonge leerlingen, en tevens hun actief burgerschap en welzijn bevorderen, alsook hun vermogen om bij te dragen aan en te integreren in de maatschappij en de arbeidsmarkt; overwegende dat de euroscepsis onder burgers toeneemt vanwege de economische en sociale problemen;
K. overwegende dat pesten op school het welzijn van jongeren schaadt en leidt tot onderprestaties en voortijdig schoolverlaten;
L. overwegende dat open leermiddelen het onderwijs beter, toegankelijker en rechtvaardiger maken en een interactief, creatief, flexibel en op het individu afgestemd leerproces vergemakkelijken door het gebruik van ICT en nieuwe technologieën; overwegende dat open onderwijs bevorderlijk is voor duurzame inzetbaarheid, aangezien een leven lang leren hiermee wordt ondersteund;
M. overwegende dat bepaalde sectoren, zoals de informatie- en communicatietechnologie (ICT) en de gezondheidszorg, ondanks de hoge jeugdwerkloosheid steeds meer moeite hebben met het vinden van gekwalificeerd personeel voor openstaande vacatures; overwegende dat in sommige lidstaten sprake is van een groeiende kloof tussen de kwalificaties van afgestudeerden en de op de arbeidsmarkt vereiste vaardigheden;
N. overwegende dat de behoeften van de arbeidsmarkt snel veranderen; overwegende dat moet worden gestreefd naar kwalitatief hoogwaardig onderwijs en individuele ontwikkeling, en dat toekomstige tendensen in de behoeften van de arbeidsmarkt grondig moeten worden bestudeerd teneinde onderwijs- en opleidingsprogramma's aan te passen en te moderniseren om te voorzien in de behoefte aan voldoende basiskennis en strategieën voor een leven lang leren, alsmede om de juiste vaardigheden te koppelen aan de juiste banen, zoals het gebruik van nieuwe technologieën en sociale netwerken, zonder dat dit de academische taak van die programma's als kennisoverdrager in gevaar brengt; overwegende dat de veranderende onderwijsmodellen gepaard moeten gaan met een ontwikkeling van het beroep van docent, bijvoorbeeld op het gebied van vaardigheden en kwalificaties, en status en carrière;
O. overwegende dat vaardigheden, technologieën en banen snel veranderen en dat iedereen zich gedurende zijn/haar loopbaan diverse keren zal moeten aanpassen aan nieuwe technologieën en derhalve over voldoende degelijke basiskennis moet beschikken;
P. overwegende dat bewezen is dat initiatieven ter stimulering van de economische groei, de productiviteit en het concurrentievermogen op nationaal niveau een enorme impact hebben op de arbeidsmarkt, met een toename van de werkgelegenheid en de kwaliteit daarvan, alsook een betere integratie van jongeren op de arbeidsmarkt;
Algemene opmerkingen
1. is ingenomen met de mededeling van de Commissie, in het bijzonder met de grote nadruk die wordt gelegd op de bestrijding van de jeugdwerkloosheid middels investeringen in vaardigheden, waarin zij oproept tot het moderniseren van de hogeronderwijsstelsels alsook de nadruk legt op het bevorderen van beroepsonderwijs en -opleidingen van wereldklasse, flexibele leerpaden, met inbegrip van het bevorderen van open leermiddelen, werkend leren en de betrokkenheid van de sociale partners bij het ontwerpen daarvan; is tevens ingenomen met de maatregelen om het gebrek aan hooggekwalificeerde docenten en trainers aan te pakken, zoals doeltreffendere aanwerving, retentie en professionele ondersteuning van onderwijzend personeel;
2. is van mening dat de rol van onderwijs veel breder is dan de loutere bewerkstelliging van de economische doelstellingen van Europese en nationale strategieën; bevestigt in dit verband opnieuw dat de belangrijkste missie van onderwijs erin bestaat om individuen voor te bereiden op het leven alsmede op actief burgerschap in steeds complexer wordende samenlevingen;
3. wijst erop dat veel huishoudens, als gevolg van de economische en financiële crisis, niet langer in staat zijn om de kosten van hoger onderwijs te dragen, hetgeen geleid heeft tot meer schooluitval op dat onderwijsniveau; is van mening dat de lidstaten het recht van eenieder, ongeacht diens financiële situatie, op gratis, universeel en kwalitatief hoogwaardig onderwijs moeten waarborgen;
4. wijst erop dat grotere talenkennis mobiliteit in de hand werkt en de inzetbaarheid voor werk, begrip voor andere culturen en interculturele relaties verbetert; schaart zich volledig achter het voorstel van de Commissie voor een nieuwe EU-lat voor talenkennis op grond waarvan ten minste 50 % van de 15-jarigen een vreemde taal moet kennen en ten minste 75 % vóór 2020 een tweede vreemde taal moet leren;
5. onderkent dat slechte taalvaardigheid een obstakel is voor het vrije verkeer van werkenden en het internationale concurrentievermogen van het bedrijfsleven in de Unie, met name in gebieden waar Europese burgers dichtbij de grens met een buurland wonen waar een andere taal wordt gesproken; brengt in herinnering dat het aanleren van een taal op jonge leeftijd over het algemeen als veel effectiever wordt beschouwd;
6. dringt erop aan dat de mobiliteit van studenten gewaarborgd moet worden, teneinde hun talenkennis en communicatievaardigheden te verbreden, daar ze zich anders niet kunnen aanpassen aan de gemeenschappelijke arbeidsmarkt in de EU;
7. pleit voor een holistische benadering van onderwijs en opleiding waarbij zowel academische als beroepsgerelateerde aspecten in aanmerking worden genomen en benadrukt opnieuw dat de bredere missie van onderwijs moet worden erkend met het oog op persoonlijke groei en ontwikkeling; dringt er tevens op aan de verwerving en erkenning van competenties op basis van niet-formeel en informeel leren te blijven ondersteunen, en benadrukt de rol van deze manier van leren als onderdeel van een algemene strategie voor een leven lang leren, die gericht is op een geïntegreerde kennismaatschappij met sterke persoonlijkheden en actieve burgers; wijst erop dat de verwezenlijking van een dergelijke strategie afhangt van de mate van onafhankelijkheid die onze jongeren kunnen bereiken;
8. roept de lidstaten op in het onderwijs en op het gebied van de werkgelegenheid consistente benchmarking toe te passen aan de hand van relevante Europese modellen inzake beste praktijken;
9. wijst opnieuw op de kerndoelstellingen en -doelen waartoe de EU zich in het kader van de Europa 2020-strategie heeft verbonden, namelijk de verwezenlijking van slimme, inclusieve en groene groei, de totstandbrenging van een sterke en innovatieve Europese Unie en de bevordering van sociale inclusie en meer solidariteit, waarbij burgers tegelijkertijd worden voorbereid op een succesvol en bevredigend leven; wijst op het kerndoel om 3 % van het bbp te besteden aan uitgaven voor onderzoek en innovatie;
10. verzoekt de lidstaten voorrang te geven aan overheidsuitgaven en investeringen op het vlak van onderwijs, opleiding, onderzoek en innovatie; wijst erop dat bezuinigingen op deze gebieden negatieve gevolgen zullen hebben voor het onderwijs, en dat investeringen op deze gebieden van essentieel belang zijn voor het economisch herstel en het mondiaal concurrentievermogen van de Unie en voor het boeken van vooruitgang bij de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen;
11. vindt het erg belangrijk dat nationale situaties worden geobserveerd en dat er een debat met de belanghebbenden op EU-niveau wordt opgestart over de doeltreffendheid van investeringen in onderwijs en opleiding en de baten daarvan; benadrukt dat onderwijs een garantie vormt voor duurzame ontwikkeling die ongeacht de huidige crisis prioriteit moet blijven;
12. dringt er bij de lidstaten op aan om middels wetgeving een verbod in te stellen op discriminatie in het onderwijs op grond van geslacht, seksuele geaardheid, genderidentiteit, handicap, godsdienst of overtuiging en leeftijd; dringt er bij de Raad op aan de horizontale antidiscriminatierichtlijn spoedig goed te keuren, aangezien deze van cruciaal belang is voor werkelijke gelijkheid en de bestrijding van vooroordelen en discriminatie, ook op school;
13. verzoekt de lidstaten gelijke toegang tot onderwijs te waarborgen en maatregelen voor te stellen die voorzien in de behoeften van leerlingen, met extra aandacht voor leden van kwetsbare groepen, zoals mensen die niet deelnemen aan onderwijs, opleiding of werk;
14. verzoekt om concrete maatregelen om onderwijs en opleiding beter af te stemmen op het beroepsleven, teneinde aan concurrentievermogen te winnen en in te spelen op de toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt; herinnert aan het belang van regionaal beleid ter bevordering van de oprichting van regionale kweekvijvers voor innovatie, waarin creatieve ondernemingen, universiteiten, investeerders en culturele instanties worden verenigd om onderwijs en opleiding te bevorderen;
15. adviseert om onderwijs en wetenschap als prioriteitsgebieden op te nemen in de strategiedocumenten van de lidstaten voor de programmeringsperiode 2014-2020, teneinde middelen te verstrekken voor de ontwikkeling van die gebieden en nieuwe onderwijstechnologieën te introduceren, zoals het opleiden van onderwijzend personeel en het verhogen van de onderwijsnormen;
16. verzoekt de lidstaten de belangrijkste strategische beleidsuitdagingen zoals vastgesteld in het kader van het Europees semester beter te doen aansluiten op de open coördinatiemethode ter ondersteuning van de lidstaten, teneinde ook in tijden van budgettaire beperkingen te zorgen voor kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk onderwijs en dito opleidingen;
Jeugd – investering in de toekomst
17. wijst erop dat jongeren een groot potentieel hebben en een cruciale rol spelen bij het halen van de Europa 2020-doelstellingen voor onderwijs en werkgelegenheid; herinnert de lidstaten aan het nauwe verband tussen voortijdig schoolverlaten, jeugdwerkloosheid en een gebrek aan werkgerelateerde vaardigheden; wijst er tevens op dat voorschoolse educatie en opvang en de belangrijke rol van ouders de basis leggen voor latere studies en de ontwikkeling van jongeren, maar dat dergelijke educatie uitsluitend op speelse wijze mag worden aangeboden en niet met behulp van schoolmethoden of prestatiedruk;
18. benadrukt dat jongeren ook het kwetsbaarste deel van de samenleving vormen; acht het van het grootste belang dat jongeren in het kader van de sociale visie van de Europese Unie erkend worden als prioritaire groep en benadrukt het belang van vergroting van de jeugdmobiliteit; verzoekt de lidstaten tevens om anti-pestbeleid te stimuleren om voortijdige schoolverlating terug te dringen en iedereen daadwerkelijke toegang tot onderwijs te bieden;
19. pleit voor de erkenning en betrokkenheid van jongeren- en maatschappelijke organisaties bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van strategieën voor een leven lang leren; benadrukt de rol van jongeren- en maatschappelijke organisaties als aanvullende onderwijsverschaffers voor niet-formeel en informeel leren en mogelijkheden voor vrijwilligerswerk, wat bevorderlijk is voor leerlingen en jongeren met betrekking tot de ontwikkeling van zowel transversale vaardigheden als individuele persoonlijke vaardigheden, zoals creatief en kritisch denken, ontwikkelen van initiatief, het verwerken van informatie en het oplossen van problemen, werken in teamverband, communicatie, evenals zelfvertrouwen, leiderschap en ondernemerszin;
20. verzoekt om erkenning van de kwalificaties die jongeren hebben verworven in het kader van hun studie op een andere dan de eigen universiteit, in het bijzonder in het kader van het Erasmusprogramma;
21. breekt een lans voor de betrokkenheid van leerlingen en de organisaties waarbij ze zijn aangesloten bij de besluitvorming ten aanzien van onderwijs, en benadrukt het feit dat leren gebaseerd moet zijn op een gestructureerde dialoog met leerlingen, met betrekking tot de totstandbrenging van lesprogramma's en -methodes ter bevordering van een leven lang leren;
22. dringt er bij de lidstaten op aan de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleidingen en de arbeidsmarktrelevantie ervan te bevorderen, het een integraal onderdeel van het onderwijsstelsel te maken, en de kwaliteit ervan te waarborgen; pleit voor een sterkere nadruk op de verwerving van basisvaardigheden via formele en informele opleidingen vanaf jonge leeftijd maar ook onder volwassenen, alsmede op transversale vaardigheden, met name door de invoering van opleidingen op het vlak van ondernemerschap en ICT, in samenwerking met het bedrijfsleven, en door de bevordering van creativiteit teneinde jongeren te helpen de arbeidsmarkt te betreden en hun inzetbaarheid te vergroten, alsmede mogelijkheden te creëren om een eigen bedrijf op te zetten; acht het zeer belangrijk dat lidstaten ondersteuningsmechanismen beschikbaar stellen voor startende ondernemingen die het niet gehaald hebben en de bureaucratie beknotten;
23. onderschrijft het belang van de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van op ondernemerschap gebaseerde onderwijsstelsels in heel Europa; benadrukt dat de toegang van studenten tot onderwijs in ondernemerschap niet overal gelijk is en vaak wordt bepaald door de instellingen zelf; roept de lidstaten en de plaatselijke en regionale autoriteiten dan ook op om, in samenwerking met onderwijsinstellingen, lesprogramma's van het basis-, beroeps- en hoger onderwijs te verrijken met elementen van onderwijs in ondernemerschap; is van mening dat daarbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar het wegwerken van de ongelijkheden en substantiële verschillen in de ontwikkeling van onderwijs in ondernemerschap, zoals bleek uit een enquête uit 2008 over ondernemerschap in het hoger onderwijs en werd bevestigd tijdens een symposium op hoog niveau in Boedapest in 2011;
24. onderstreept het feit dat een hoger niveau van kennis en vaardigheden is vereist; benadrukt dat de aantrekkelijkheid en de waarde van de vakken wetenschap, technologie, techniek en wiskunde in het onderwijs moeten worden verhoogd, alsmede van de vakgebieden waar in de toekomst tekorten worden verwacht en die de komende jaren een toenemend aantal gekwalificeerde arbeidskrachten nodig zullen hebben en waarschijnlijk kwalitatief goede, duurzame banen bieden (bijvoorbeeld de groene economie, de zakelijke dienstverlening, ICT, gezondheidszorg en onderwijs); erkent dat de vakken wetenschap, technologie, techniek en wiskunde zeer belangrijk zijn om meer jongeren aan het werk te helpen in perioden van crisis, en pleit tevens voor het juiste evenwicht tussen de verwerving van theoretische kennis en praktische vaardigheden tijdens een studie, zonder daarbij voorbij te gaan aan de studie van de sociale wetenschappen;
25. verzoekt de lidstaten ook efficiënter onderwijs aan te bieden, met speciale aandacht voor transversale vaardigheden, taalvaardigheden en ondernemersvaardigheden, met het oog op meer EU-brede inzetbaarheid; verzoekt de lidstaten hun burgers te informeren over de rechten van het EU-burgerschap, burgerplichten en verbintenissen, en over manier waarop zij gebruik kunnen maken van hun recht op vrij verkeer in de EU; benadrukt, met het oog op de ontwikkeling van actief burgerschap en maatschappelijke integratie, dat gedurende de hele schoolopleiding ook voldoende aandacht moet worden besteed aan de menswetenschappen;
26. onderstreept dat lesprogramma's multidisciplinair en gericht op veranderende, overdraagbare vaardigheden moeten zijn, en dat mensen moeten kunnen overstappen tussen studierichtingen; wijst erop dat bijzondere nadruk moet worden gelegd op het onderwijs in vakken en studiegebieden waar volgens nationale en internationale statistieken gebrek aan is in de afzonderlijke lidstaten;
27. wijst erop dat aandacht moet worden besteed aan de verbinding tussen onderwijs, de verwachtingen van jongeren en de behoeften van de arbeidsmarkt, om ervoor te zorgen dat de overgang van onderwijs naar de arbeidsmarkt eenvoudiger en kwalitatief beter wordt en tevens de autonomie van jongeren wordt gewaarborgd;
28. benadrukt dat jongeren ondersteund moeten worden, vooral als ze geen onderwijs of opleiding volgen en geen baan hebben (NEET-jongeren), door kwalitatief hoogwaardige stages en plaatsen in het leerlingwezen, tweedekansonderwijsprogramma's en beproefde programma's voor duaal leren en werkend leren te stimuleren, alsmede specifieke maatregelen ter bevordering van hun toegang tot hoger onderwijs en hun actieve integratie in opleidingen en banen; ziet dit als waardevolle stappen in de overgang van onderwijs naar het beroepsleven en ten behoeve van een lagere jeugdwerkloosheid;
29. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om de deelneming van werknemers en werklozen aan om- en bijscholingsprogramma's te verhogen teneinde de risico's van werkloosheid, in het bijzonder langdurige werkloosheid, voor werknemers met steeds minder gevraagde beroepsactiviteiten te verminderen;
30. roept de lidstaten op werkgevers aan te moedigen meer kwalitatief hoogwaardige stageplaatsen te bieden, duidelijke kwaliteitscriteria op te stellen om misbruik te voorkomen, en de administratieve procedures voor ondernemingen die jongeren werk of opleidingsmogelijkheden bieden ter verbetering van hun carrièremogelijkheden, te vereenvoudigen;
31. wijst de lidstaten op de rol van de EU-programma's bij de bevordering van onderwijs, mobiliteit, taalvaardigheden, actief burgerschap, Europese waarden, culturele bewustwording en andere waardevolle vaardigheden die één voor één bijdragen tot een betere inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het intercultureel begrip van jongeren vergroten; acht ondersteuning hiervan in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 noodzakelijk, waarbij de nadruk moet liggen op leermobiliteit, samenwerking en beleidshervorming;
32. wijst op de meerwaarde van een buitenlandervaring voor voortijdige schoolverlaters en jongeren zonder diploma bij het zoeken naar een baan; is van mening dat het Erasmus+-programma ook voor deze groep een uitstekend kader is waarbinnen zij een gedeelte van hun beroepsopleiding in het buitenland kunnen volgen;
33. is ingenomen met de hernieuwde aandacht voor de totstandbrenging van automatische erkenning van vergelijkbare academische titels en de doelstelling om alle studenten op gelijke voet te plaatsen, ongeacht waar zij hun diploma hebben ontvangen; verzoekt de lidstaten in dit verband hun inspanningen voor de erkenning van academische titels te vergroten;
34. onderstreept dat het zeer moeilijk kan zijn om toe te treden tot de arbeidsmarkt na het afronden van een studie, een lange periode van werkloosheid en gedwongen inactiviteit, met name in perioden van crisis, zoals op dit moment het geval is; dringt er bij de lidstaten op aan het noodzakelijke steunbeleid vast te stellen om deze problemen aan te pakken;
35. dringt er bij de lidstaten op aan om te investeren in arbeidsmarktactiveringsmechanismen en werkgelegenheidsregelingen, om werkervaring aan te bieden en werkgelegenheidskansen te bevorderen, om betere begeleiding te bieden en op maat gesneden loopbaanbegeleidingscentra in te richten, en om opleidingen of opfriscursussen aan te bieden aan jongeren die hun baan hebben verloren of net het formele onderwijsstelsel hebben doorlopen, teneinde ervoor te zorgen dat zij onafhankelijk kunnen worden, een zelfstandig leven kunnen leiden en een loopbaan kunnen ontwikkelen;
36. roept de lidstaten op tot een snelle invoering van de Europese Jeugdgarantie, opleidingen op de werkplek, plaatsen in het leerlingwezen en duale leermodellen die eenvoudig toegankelijk en loopbaangericht zijn, en om passende arbeidsvoorwaarden met een sterke leercomponent aan te bieden die gekoppeld zijn aan een kwalificatieproces, en om samen te werken met de regio's teneinde ervoor te zorgen dat het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren daadwerkelijk een aanvulling vormt op regionale en nationale maatregelen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid; wijst erop dat dit soort tijdelijke banen moet dienen als opstapje naar permanent werk; dringt er tevens op aan om als bijkomend middel gebruik te maken van de financieringsinstrumenten van het cohesiebeleid;
37. benadrukt dat de Jongerengarantie geen vervanging mag zijn voor de structurele inspanningen en hervormingen waarmee de onderwijsstelsels en arbeidsmarkten in bepaalde lidstaten op toekomstige uitdagingen moeten worden voorbereid;
38. verzoekt de lidstaten te voorkomen dat er nog minder middelen worden uitgegeven ter ondersteuning van de werkgelegenheid en het opleidingsniveau van jongeren; benadrukt dat hiertoe bij voorkeur gebruik moet worden gemaakt van de middelen en instrumenten van de Jeugdgarantie; is van mening dat de lidstaten daarnaast moeten putten uit de middelen van het cohesiebeleid, in het bijzonder die voor projecten ter bevordering van de werkgelegenheid en het opleidingsniveau van jongeren;
39. pleit voor een geïntegreerde aanpak waarbij de financieringsmogelijkheden die het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds en nationale financieringsbronnen bieden, worden aangewend om een slimme groei te bewerkstelligen; benadrukt de rol van het ESF bij het ondersteunen van investeringen in onderwijs en opleiding, vaardigheden en een leven lang leren; dringt er derhalve op aan om het totale aandeel van het ESF in de middelen die zijn toegewezen voor het cohesiebeleid, op minimaal 25 % te houden; acht het ook van belang dat de lidstaten hun onderwijsinstellingen duidelijker wijzen op andere financieringsmogelijkheden die de EU voor onderwijsdoeleinden biedt;
40. onderstreept de noodzaak om docenten bewust te maken van sleutelvaardigheden, zoals technieken om te leren studeren, sociale en burgerschapsvaardigheden, initiatief nemen, culturele bewustwording en zelfexpressie; herinnert derhalve aan het belang van investeren in een leven lang leren voor docenten;
41. wijst erop dat het subnationale niveau over de meest accurate en actuele informatie inzake de regionale arbeidsmarkt beschikt en dat plaatselijke en regionale overheden een belangrijke rol kunnen spelen bij het in kaart brengen van hiaten in het aanbod van vaardigheden, het aanbieden van geschikte programma's voor omscholing en beroepsopleiding en het bevorderen van investeringen waarmee plaatselijke behoeften worden vervuld;
42. onderstreept dat in veel afgelegen, benadeelde microregio's de fysieke bereikbaarheid van scholen grote problemen oplevert, waardoor het aantal voortijdige schoolverlaters toeneemt; verzoekt de lidstaten, gezien de grote financiële moeilijkheden waarmee de meeste Europese burgers geconfronteerd worden, concrete maatregelen te nemen om dergelijke hinderpalen te overwinnen;
43. juicht de oprichting van de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen toe; verzoekt de lidstaten om beroepspraktijken in hun hervormingen en maatregelen op te nemen als onderdeel van de plannen de Jongerengarantie te realiseren en om Europese en nationale financiering aan te trekken om dat doel te bereiken;
Grote nadruk op partnerschappen
44. benadrukt het feit dat sterke partnerschappen leunen op synergieën tussen financiële en menselijke hulpbronnen en bijdragen aan de kosten van een leven lang leren, wat met name van belang is in tijden van bezuinigingen en helpt voorkomen dat de publieke investeringen in de werkgelegenheid en het opleidingsniveau van jongeren verder dalen; wijst erop dat partnerschappen tevens positieve gevolgen hebben voor onderwijs en opleiding door hun bijdrage aan de verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid ervan, onder volledig behoud van de integriteit en onafhankelijkheid van onderwijsinstellingen;
45. pleit voor verbetering van de sociale en burgerdialoog inzake onderwijs en opleiding op zowel nationaal als EU-niveau, alsook voor versterking van de rol van de sociale partners bij de beleidsvorming;
46. is van mening dat het stimuleren van publiek-private partnerschappen een belangrijke stap is in de richting van een gedeelde verantwoordelijkheid voor onderwijs en loopbaanontwikkeling, met als doel afgestudeerden te helpen zich sneller aan te passen aan de vereisten van het bedrijfsleven en de markt, alsmede ervoor te zorgen dat er extra bronnen beschikbaar zijn voor de aanpassing van het leerproces aan technologische veranderingen;
47. wijst erop dat de mededeling van de Commissie van 20 november met de titel "Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten" geen concrete uitvoeringsmaatregelen bevat voor samenwerking tussen de onderwijssector en verschillende sociale- en zakenpartners; verzoekt de Commissie de privésector actief te verzoeken om steun en initiatieven alsook andere vormen van samenwerking ter verbetering van het onderwijs, teneinde studenten beter voor te bereiden op de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt;
48. verzoekt de lidstaten de samenwerking en partnerschappen tussen bedrijven en de onderwijssector op alle niveaus te verbeteren, met inbegrip van sociale partners en werkgevers, en studenten en jongerenorganisaties, in het bijzonder met betrekking tot het uitstippelen van lesprogramma's, het begeleidingsaanbod en het aanbod van onderwijs, opleidingen en specialisatie, met een scala aan lesprogramma's die beter zijn afgestemd op de vraag op de arbeidsmarkt en bijdragen tot een duurzame oplossing van het probleem van vaardigheden die niet aansluiten op de arbeidsmarkt; pleit tevens voor verbetering van de sociale en burgerdialoog op zowel nationaal als EU-niveau, alsook voor versterking van de rol van de sociale partners bij de beleidsvorming;
49. is ingenomen met de kennisovereenkomsten en overeenkomsten voor sectorspecifieke vaardigheden die zijn opgenomen in het Commissievoorstel inzake het nieuwe meerjarige programma op het vlak van onderwijs, opleiding, jeugd en sport; ziet deze overeenkomsten als innovatieve en duurzame manieren om het menselijk kapitaal te vergroten;
50. benadrukt de gedeelde verantwoordelijkheid van de verschillende partijen op het gebied van een leven lang leren, zoals onderwijsinstellingen, overheden, ondernemingen alsook de individuen die verantwoordelijk zijn voor hun eigen leven;
51. verzoekt de Commissie en de lidstaten het concept van kostendeling als een manier om onderwijs te financieren, zorgvuldig onder de loep te nemen; waarschuwt ervoor dat kostendelingsmechanismen niet ten koste van het individu mogen worden opgelegd; benadrukt dat bij hervormingen van onderwijs- en opleidingsstelsels voorrang moet worden gegeven aan rechtvaardigheid en gelijke toegang;
52. verzoekt om nauwere samenwerking tussen onderwijsinstellingen en -aanbieders, het bedrijfsleven, sociale partners, maatschappelijke organisaties en plaatselijke, regionale en nationale autoriteiten, alsmede diensten voor arbeidsvoorziening, teneinde optimale werkmethoden uit te wisselen, partnerschappen te bevorderen en samen te werken aan een goed aanbod van hoogstaande praktijkervarings- en stageplaatsen als een doeltreffend middel voor het opvullen van vacatures en de duurzame integratie van mensen in een overgangsperiode van onderwijs naar beroep; benadrukt dat deze praktijken moeten overeenstemmen met de maatregelen en initiatieven die op EU-niveau worden genomen; dringt er tevens op aan meer gebruik te maken van de diverse beschikbare EU-programma's en fondsen, met name regionale fondsen;
53. acht de erkenning van het belang van bundeling van publieke en private investeringen in onderwijs en opleidingen cruciaal; onderstreept tegelijkertijd dat mogelijke ongewenste neveneffecten, zoals verminderde toegang voor sociaal-economisch achtergestelde groepen tot onderwijs en opleidingen, moeten worden vermeden;
Het perspectief van een leven lang leren
54. wijst op de demografische veranderingen in de Unie, zoals de vergrijzing, lage geboortecijfers, de braindrain en de vlucht van menselijk kapitaal; wijst dientengevolge op de noodzaak om een leven lang nieuwe vaardigheden te blijven verwerven, teneinde het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de wereldeconomie en de veranderingen in de vraag naar vaardigheden op de arbeidsmarkt;
55. acht het van belang dat onderwijs erkend wordt als een mensenrecht waartoe iedereen toegang moet hebben, ten behoeve van de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling en de verwerving van vaardigheden voor het hele leven; spoort de lidstaten aan om de vrije toegang tot alle leermiddelen en wetenschappelijke materialen te verbeteren teneinde de kosten van onderwijs en onderzoek te verlagen, met name in het licht van de recente bezuinigingen op deze gebieden in de gehele Unie;
56. spoort de lidstaten aan samenwerking en synergieën op het vlak van een leven lang leren te bevorderen, vooral om de toegang tot scholing te verbeteren en de lesprogramma's van onderwijsinstellingen dusdanig vorm te geven, aan te passen en te moderniseren – bijvoorbeeld door middel van de zich snel ontwikkelende mogelijkheden voor digitaal leren en open leermiddelen – dat aan de verwachtingen van jongeren wordt voldaan en de nieuwe uitdagingen in onze wereld van nu het hoofd kan worden geboden;
57. is verheugd over het door de Commissie aangekondigde initiatief inzake het openstellen van het onderwijs, dat bedoeld is om het onderwijs, opleidingen en onderwijsstelsels efficiënter, toegankelijker en rechtvaardiger te maken door een betere integratie van ICT en nieuwe technologieën in onderwijs en opleiding; roept alle lidstaten op initiatieven voor het openstellen van onderwijs aan te moedigen;
58. wijst met bezorgdheid op de zeer grote verschillen met betrekking tot beschikbare ICT-middelen en -kennis op scholen en instellingen voor het hoger onderwijs tussen en binnen de lidstaten; benadrukt dat het gebruik van ICT-infrastructuur en -kennis in alle onderwijs- en opleidingssectoren moet worden geïntegreerd, teneinde studenten zo optimaal mogelijk voor te bereiden op het digitale tijdperk;
59. wijst opnieuw op het belang van kwalitatief hoogwaardig onderwijs voor docenten en opleiders dat moet worden aangevuld met mobiliteit en beroepstrainingen voor onderwijzend personeel gedurende hun gehele loopbaan; benadrukt het feit dat de selectie en opleiding van docenten, met inbegrip van opleiding op de werkplek, van essentieel belang zijn om de algemene kwaliteit van het onderwijsstelsel te waarborgen;
60. benadrukt de noodzaak van innovatieve lesmethoden en -inhoud, gericht op het overbrengen van didactische vaardigheden aan de leerlingen ("lerend leren"), waarbij ook rekening wordt gehouden met leerlingen uit kwetsbare sociale groepen of leerlingen met bijzondere onderwijsbehoeften; wijst met name op de snelle veranderingen op het vlak van ICT, digitale media en onderwijs in ondernemerschap; onderstreept de belangrijke rol van andere opvoeders (bijv. jeugdwerkers, volwassenenopleiders, loopbaanadviseurs en ouders) en hun waardevolle onderlinge samenwerking om in te spelen op het veranderende karakter van het onderwijs;
61. verzoekt de lidstaten met klem om te investeren in een leven lang leren voor docenten, om zo hun professionele en persoonlijke ontwikkeling te ondersteunen, de status van docenten te verhogen en hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren; wijst tevens op de mogelijke voordelen van het opdoen van leservaring door docenten in een ander Europees land;
62. verlangt dat de figuur van docent wordt opgewaardeerd en de nodige erkenning krijgt teneinde de kwaliteit van het onderwijs voor leerlingen te verbeteren;
63. benadrukt het belang van het invoeren van uniforme en objectieve criteria voor de beoordeling van de effectiviteit en doeltreffendheid van de werkzaamheden van docenten en hun invloed op de academische resultaten en persoonlijke ontwikkeling van studenten;
64. wijst op het belang van geïndividualiseerde leerpaden om mensen te helpen hun hele leven hun productieve, sociale en economische vaardigheden te actualiseren en verbeteren; acht individuele coaching, begeleiding en mentoring bij uitstek een middel voor de overdracht van kennis en expertise, alsmede voor het vaststellen van persoonlijke kwaliteiten en vereiste competenties met betrekking tot een bepaald beroep;
65. is van mening dat verbreding van de toegang tot onderwijs een topprioriteit voor de Unie moet zijn en dat daarbij specifiek oog moet zijn voor mensen die vooralsnog over onvoldoende basisvaardigheden beschikken; spoort de lidstaten aan specifieke maatregelen te treffen in de vorm van financiële steun voor mensen met een lagere sociaal-economische achtergrond, teneinde ervoor te zorgen dat iedereen de kans krijgt het hoogst mogelijke onderwijsniveau te bereiken alsook om ervoor te zorgen dat wordt voorzien in de behoeften en het welzijn van leerlingen;
66. verlangt van de lidstaten dat zij zorgen voor een onderwijsstelsel dat ingaat op de behoeften van alle toekomstige studenten gedurende hun hele studietijd, teneinde een inclusief en geïntegreerd onderwijs- en opleidingsstelsel te bevorderen en te waarborgen, alsmede om ondersteunende, op de uiteenlopende behoeften toegesneden regelingen en geïndividualiseerde trajecten aan te bieden, met name aan sociaal kwetsbare groepen die het risico van niet-deelname of uitsluiting lopen, zoals Roma en andere minderheden, migranten en mensen met een geestelijke en/of lichamelijke handicap en bijzondere onderwijsbehoeften;
67. benadrukt dat gendergelijkheid moet worden geïntegreerd in de wetgeving, met name op het vlak van wetenschap, technologie, techniek en wiskunde, waar vrouwen sterk ondervertegenwoordigd zijn, teneinde beroepssegregatie en beloningsdiscriminatie tegen te gaan, alsmede om discriminatie in het onderwijs op grond van geslacht en seksuele geaardheid uit te bannen, en pleit voor beleid waarmee het voor de meest kwetsbare en achtergestelde groepen, met inbegrip van ouderen, aantrekkelijk wordt om verder te leren en waarmee hun sociale inclusie wordt gewaarborgd; spoort de lidstaten in dit verband aan specifieke maatregelen in te voeren in de vorm van praktische bijstand, financiële steun of bijscholing;
68. verlangt van de lidstaten dat zij studenten uit kansarme families tijdens hun studie een breed scala aan ondersteunende structuren bieden, zoals stipendia, beurzen, studieleningen tegen gunstige voorwaarden, studiebegeleiding, mentoring en ondersteuning bij netwerkvaardigheden, om voortijdig schoolverlaten in het secundair en tertiair onderwijs te voorkomen en hen op tertiair niveau te helpen toegang te krijgen tot het Erasmusprogramma, waarin de participatiegraad van studenten uit gezinnen met een laag inkomen momenteel lager dan gemiddeld is, en hen te helpen bij het vinden van goede stageplekken in het bedrijfsleven, het openbaar bestuur en bij de media, zodat ze passende werkervaring kunnen opdoen en een ondersteunend netwerk kunnen opbouwen om hun kansen op werk in de toekomst te vergroten, en zodat hun specifieke standpunten in de institutionele cultuur worden geïntegreerd;
69. dringt aan op een doelgerichte aanpak met betrekking tot de beroepsopleiding van kinderen met speciale onderwijsbehoeften en van kinderen en volwassenen met een handicap, teneinde hun toegang tot onderwijs te verbreden, hun familie te ondersteunen en het hen mogelijk te maken hun potentieel te benutten;
70. is van mening dat alle lidstaten zich flink moeten inspannen om de uitvalpercentages terug te dringen en zo de kerndoelen van de Europa 2020-strategie, waarin wordt gestreefd naar een percentage onder de 10 %, te verwezenlijken door kwalitatief hoogwaardige programma's voor voor- en vroegschoolse educatie, ontwikkeling en opvang op te zetten die aansluiten bij de leeftijdsgroep, de hele periode van de vroege kinderjaren – van de geboorte tot zesjarige leeftijd – bestrijken en voor alle kinderen gelijkelijk toegankelijk zijn;
71. herinnert eraan dat het aanbieden van een breed scala aan buitenschoolse activiteiten en het betrekken van de ouders bij het onderwijsproces van essentieel belang zijn om ongelijkheid als gevolg van een achterstand in de vroege kinderjaren aan te pakken, te voorkomen dat kansarme scholieren onderwijs volgen in speciale, gesegregeerde scholen, en een einde te maken aan de overdracht van armoede en sociale uitsluiting van de ene generatie op de andere, waarbij aan relevante belanghebbenden, zoals gevestigde plaatselijke ngo's, een rol kan worden toegewezen bij het toezicht;
72. deelt de bezorgdheid van de Commissie over de schrikbarend lage participatiegraad in het volwassenenonderwijs in de meeste lidstaten, met een EU-gemiddelde van 8,9 %; benadrukt derhalve dat de aandacht moet uitgaan naar laagopgeleide volwassenen en naar de rol van volwassenenonderwijs en -scholing voor deze groepen mensen, alsmede naar intergenerationeel leren; wijst op de mogelijkheden die digitaal leren en open leermiddelen kunnen bieden met betrekking tot de toegang tot onderwijs en opleiding; wijst op het belang van het bevorderen van digitale geletterdheid en de toegang tot en het gebruik van ICT voor alle leeftijdscategorieën van de bevolking;
73. verzoekt de lidstaten, met het oog op sociale solidariteit en om demografische uitdagingen het hoofd te bieden, vrijwilligerswerk voor alle leeftijdscategorieën te bevorderen, en raadt hen met klem aan opleidingen te stimuleren die nodig zijn in de zorg- en ondersteunende sector;
74. wijst op de mogelijkheden van een groot aantal open cursussen online (MOOC's) met betrekking tot de toegankelijkheid van hoogstaand onderwijs voor iedereen, aangezien hiermee flexibele en creatieve leermanieren mogelijk worden gemaakt, de gelijkheid van alle studenten wordt bevorderd en tevens de onderwijskosten voor zowel studenten als universiteiten worden verlaagd;
75. erkent dat het afrekenen met de vooroordelen waardoor studenten niet voor leertrajecten kiezen die er niet om bekend staan dat ze opleiden tot hoog aangeschreven carrières en posities in de samenleving, van cruciaal belang is voor de bestrijding van de werkloosheid, alsmede beroepsopleidingen en informeel onderwijs aantrekkelijker maakt; benadrukt evenwel dat studenten in perioden van hoge jeugdwerkloosheid op actieve wijze moeten worden geïnformeerd over hun reële kansen op werk, op basis van hun onderwijskeuzes; dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan dat zij programma's voor de beroepsoriëntatie en de begeleiding van leerlingen bij de beroepskeuze stimuleren;
76. beschouwt de invoering van systemen voor beroepsoriëntatie en loopbaanontwikkeling als een belangrijke stap om jongeren de juiste koers te laten varen bij het kiezen van hun opleiding en carrière, en is van mening dat dit hun motivatie om te studeren en een beroepsopleiding te volgen, zal vergroten;
77. is sterk voorstander van het creëren van een Europese ruimte van vaardigheden en kwalificaties met het oog op transparantie en de erkenning van kwalificaties in beroepsonderwijs of -opleidingen of het hoger onderwijs; stelt voor om in voorkomend geval de erkenning ook te laten gelden voor kwalificaties die zijn verworven buiten het formele onderwijs- en opleidingsstelsel om, aangezien hierdoor de zelfredzaamheid van jongeren en hun democratische betrokkenheid en sociale integratie worden bevorderd en mensen de arbeidsmarkt (opnieuw) kunnen betreden;
78. benadrukt het belang van de tijdige uitvoering en verslaglegging over de uitvoering van initiatieven ter verbetering van de grensoverschrijdende erkenning van kwalificaties binnen de Unie, in het bijzonder het Europees kwalificatiekader, het Europees puntenoverdrachtsysteem (ECTS) en het Europees transfersysteem voor leerresultaten in het beroepsonderwijs (ECVET);
79. verzoekt de lidstaten een vergelijkend kader voor universitaire titels te ontwikkelen dat een referentiepunt biedt voor in het kader van onderwijsstelsels genoten onderwijs en verworven vaardigheden;
80. dringt er bij de lidstaten op aan dat zij regelmatig, in samenwerking met de relevante belanghebbenden, controleren en beoordelen of zij er met hun onderwijsstelsel en -programma's in geslaagd zijn de leden van kwetsbare sociale groepen te bereiken, of zij erin geslaagd zijn om op alle niveaus gelijkelijk toegankelijk, inclusief en hoogstaand onderwijs te waarborgen en of de binnen hun onderwijs- en opleidingsstelsel aangeleerde vaardigheden de beroepsmatige inzetbaarheid van de studenten, hun maatschappelijke integratie en hun actieve burgerschap inderdaad vergroot hebben; verzoekt de lidstaten tevens zo snel mogelijk gevolg geven aan de onderwijsgerelateerde aanbevelingen van het Europees semester en andere aanbevelingen van de Commissie;
81. verzoekt de Commissie te controleren of de lidstaten de nodige stappen hebben ondernomen om hun onderwijsstelsel te hervormen teneinde de bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken;
* * *
82 verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
- [1] PB C 70 van 08.02.12, blz. 9.
- [2] PB C 135 van 26.05.10, blz. 2.
- [3] PB C 372 van 20.12.11, blz. 1.
- [4] PB C 119 van 28.05.09, blz. 2.
- [5] PB C 398 van 20.12.12, blz. 1.
- [6] PB C 77 E van 16.03.12, blz. 27.
- [7] PB C 377 E van 07.12.12, blz. 89.
- [8] PB C 377 E van 07.12.12, blz. 77.
- [9] PB C 161 E van 31.05.11, blz. 8.
- [10] PB C 45 E van 23.02.10, blz. 33.
- [11] PB C 139 van 17.05.13, blz. 51.
TOELICHTING
Achtergrond
Op 20 november 2012 kwam de Commissie met haar mededeling "Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten". In dit document worden concrete maatregelen voorgesteld op EU-niveau en worden aanbevelingen gedaan voor initiatieven op nationaal niveau op de volgende drie kerngebieden:
1. het afleveren van op de beroepspraktijk toegespitste vaardigheden;
2. nieuwe les- en leermethoden;
3. nieuwe benaderingen voor financiering en partnerschappen.
In de mededeling wordt voorgesteld om op de beroepspraktijk toegespitste vaardigheden te ontwikkelen, de algemene geletterdheid en wiskundige onderlegdheid te verbeteren en transversale vaardigheden en ondernemerschap te versterken. Tevens wordt benadrukt dat er partnerschappen moeten worden ontwikkeld om de juiste strategieën op het gebied van vaardigheden te creëren, en wordt het debat over de financiering van onderwijs gestimuleerd.
De efficiëntie van lesgeven en leren kan worden verbeterd door een betere erkenning van vaardigheden en kwalificaties in Europa. Hierdoor kan de mobiliteit worden aangewakkerd en de werkloosheid worden teruggedrongen. Het gebruik van open leermiddelen en nieuwe technologieën moet worden bevorderd met het oog op een bredere toegang tot lesmateriaal en een grotere deelname van studenten. Leerkrachten moeten toegang hebben tot de juiste trainingen om hun eigen vaardigheden op te frissen.
De onderwerpen uit de mededeling worden verder uitgewerkt in zes andere werkdocumenten. De mededeling wordt vergezeld door de Onderwijs- en opleidingenmonitor 2012, waarin belangrijke informatie wordt verschaft over deze onderwerpen.
Opmerkingen van de rapporteur
In de huidige situatie van economische onrust in Europa en de rest van de wereld zijn werkloosheid en het vermogen van mensen om in hun onderhoud te voorzien twee van de grootste uitdagingen. Het bestrijden van werkloosheid moet onze eerste prioriteit zijn, en daarin is een cruciale rol weggelegd voor onderwijs en opleiding. Op lange termijn zijn onderwijs en de ontwikkeling van vaardigheden cruciaal voor innovatie en economische groei. Hoogwaardig onderwijs dat nuttige vaardigheden biedt voor de arbeidsmarkt moet echter hand in hand gaan met de ontwikkeling van persoonlijke vaardigheden en maatschappelijke houdingen.
Op dit moment verkeren onderwijsinstellingen in zwaar weer: bijna elk OESO-land heeft zijn onderwijsuitgaven tussen 1980 en 2005 drastisch verhoogd, maar slechts een aantal van hen heeft aanzienlijke verbeteringen in de prestaties bewerkstelligd. Er zijn systematische veranderingen nodig om de kwaliteit van onze onderwijsinstellingen te verbeteren zonder nieuwe lasten op te leggen. Niet-formeel en informeel leren en werk in jongerenorganisaties moeten grotere erkenning krijgen en bestaansrecht hebben naast formeel onderwijs. Partnerschappen tussen universiteiten en het bedrijfsleven, werkend leren en beter uitgewerkte strategieën voor een leven lang leren kunnen een nieuwe impuls geven aan de hervorming van het onderwijs- en opleidingsstelsel.
De rapporteur benadrukt dat dringend moet worden aangegeven welke vaardigheden we in onze wereld van nu nodig hebben – niet alleen studenten en jongeren die de arbeidsmarkt betreden, maar ook andere mensen die zich moeten omscholen om hun persoonlijke situatie te verbeteren, bijvoorbeeld op het gebied van hun baan, sociale inclusie, gezinsleven, actief burgerschap en zelferkenning. Nieuw verworven competenties en transversale vaardigheden moeten niet alleen de financiële maar ook de sociale en persoonlijke behoeften van mensen veiligstellen.
De werkloosheid onder jongeren t/m 25 jaar in de EU bedroeg in maart 2013 23,5 %. Tegelijkertijd waren er meer dan 2 miljoen vacatures die niet konden worden ingevuld. De rapporteur benadrukt dat dit probleem een duidelijk resultaat is van de huidige situatie waarin de behoeften van de arbeidsmarkt vaak niet overeenkomen met de mogelijkheden die worden geboden door de onderwijsinstellingen. Voor sommige vacatures zijn vaardigheden vereist waarover te weinig jongeren vandaag de dag beschikken. Daarnaast is er een dringende behoefte aan gekwalificeerde mensen op het gebied van wetenschap, technologie, techniek en wiskunde.
Bij het aanpakken van het probleem van vaardigheden die niet aansluiten op de vraag op de arbeidsmarkt, moet aandacht worden besteed aan de kritieke discrepantie tussen de voorstelling die studenten hebben van een droombaan en de behoefte aan competente en hoogopgeleide werknemers op de arbeidsmarkt. Een ander probleem wordt gevormd door stereotiepe ideeën over vrouwelijke en mannelijke leertrajecten. Door de meerwaarde van beroepsonderwijs en -opleiding naar voren te brengen en niet uitsluitend formeel onderwijs aan te bieden, zullen deze ideeën veranderen. Bovendien blijkt een grotere genderdiversiteit op de werkplek en in teams te leiden tot betere prestaties en resultaten.
De rapporteur verwijst hierbij graag naar de statistieken die zijn aangeleverd door het EU‑vaardigheidspanorama[1] om de volgende tendensen in Europa te onderstrepen:
1. er zijn meer banen voor hoogopgeleiden (zoals juridisch adviseurs, hoge ambtenaren en managers);
2. er is een lager percentage geschoolde handarbeiders (zoals ambachtslieden);
3. een op de drie werknemers is over- of ondergekwalificeerd (wat de wijdverbreide discrepantie tussen vaardigheden en de vraag op de arbeidsmarkt weerspiegelt);
4. in de aanwervingsprocedures in de particuliere sector wordt sneller en beter geanticipeerd op de conjunctuurcyclus dan in de overheidssector;
5. de belangrijkste knelpunten zijn te vinden in de beroepsgroepen op het vlak van gezondheidszorg (met name artsen, farmacologen en verplegers), ICT (met name IT-consultants en softwareprogrammeurs), techniek (met name gespecialiseerde ingenieurs) en financiën (in de zakelijke dienstverlening, bijv. accountants).
Niet-formeel en informeel leren, het werk van jongerenorganisaties, hoogwaardige stages, het leerlingwezen en vrijwilligerswerk moeten worden erkend als instrumenten die de eerste verbanden leggen tussen het studentenleven en de arbeidsmarkt en een innovatieve geest verspreiden onder jongeren. Verder helpt werkervaring die jongeren tijdens hun studie opdoen om de vaardigheden te verwerven die nodig zijn in de overgang naar werk. Daarnaast zijn er individuele persoonlijke vaardigheden zoals kritisch denken, werken in teamverband, het oplossen van problemen, communicatie, zelfvertrouwen, initiatiefrijkheid en leiderschap nodig om beter voorbereid te zijn op het beroepsleven, maar ook op het privéleven.
De rapporteur wil er bij de lidstaten op aandringen om financiering beschikbaar te stellen voor het bevorderen van modellen voor werkend leren en duaal leren die zeer waardevol zijn in de overgang van school naar werk. Daarnaast is het belangrijk om te investeren in zowel kwaliteit als normen, die verder moeten worden ontwikkeld.
Talenkennis is cruciaal omdat daarmee werknemers en studenten mobieler worden, gemakkelijker kunnen worden ingezet voor werk en meer zelfvertrouwen krijgen op hun werk. De juiste talenkennis stelt Europese burgers in staat te profiteren van beroepsmogelijkheden in het buitenland. Het vaststellen van ijkpunten is een noodzakelijke stap naar betere talenkennis in Europa. Dit zal fungeren als een stimulans om de studieresultaten van studenten te verbeteren, en zal bijdragen aan het halen van de Barcelona-doelstelling van "moedertaal + twee vreemde talen".
De rapporteur wil de nadruk leggen op de volgende hoofddoelstellingen:
· Het aanpakken van het probleem van jeugdwerkloosheid – de hierboven genoemde 23,5 % van de Europese jongeren;
· De modernisering van verouderde onderwijsstelsels die een discrepantie vertonen tussen de mogelijkheden die worden geboden door de onderwijsinstellingen en de huidige arbeidsmarkt, en het ontwerpen van nieuwe systemen om te voorkomen dat deze situatie zich in de toekomst herhaalt, door het gebruik van nieuwe onderwijsmethodes, waarbij sociale, regionale en zakelijke partners worden betrokken in het onderwijsproces, en trajecten voor een leven lang leren;
· Het uitbreiden van de missie van beleid inzake onderwijs en opleiding zodat dit een concrete rol speelt bij de bevordering van actief burgerschap, persoonlijke ontwikkeling en welzijn, en het versterken van een gestructureerde sociale dialoog.
Steeds meer jongeren nemen geen deel aan onderwijs, opleiding of werk (NEET-jongeren). De Unie kan zich in de toekomst geen verloren generatie meer veroorloven. De rapporteur is het eens met de stelling uit de mededeling dat het belangrijkste instrument om dit te voorkomen doeltreffend, toegankelijk en hoogwaardig onderwijs is dat aansluit bij de behoeften op de arbeidsmarkt. De rapporteur wil echter benadrukken dat het niet alleen gaat om de behoeften op de arbeidsmarkt; ook sociale inclusie en actief burgerschap moeten worden aangepakt.
De rapporteur dringt erop tevens aandacht te besteden aan programma’s voor volwasseneneducatie en een leven lang leren, waarmee volwassenen zich kunnen omscholen om te solliciteren op andere functies tijdens hun werkende leven. Bovendien moeten onderwijs en opleiding toegankelijker worden voor kwetsbare groepen zoals sociaal achtergestelde mensen, gehandicapten, minderheden, ouderen en vrouwen, en moeten daardoor hun kansen op een waardevol leven toenemen.
De rapporteur benadrukt dat een herevaluatie van de onderwijsstelsels in Europa nauwe samenwerking vergt: de sociale dialoog tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven, sociale diensten (arbeidsbureau), regionale instanties of ngo’s moet worden versterkt om goede praktijken uit te wisselen en partnerschappen te bevorderen voor de overgang van school naar bedrijfsleven of werk.
Bij de modernisering van het beleid inzake onderwijs en opleiding is het ook belangrijk om de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en maatschappelijk verantwoord ondernemen in het bedrijfsleven te vergroten. Verder kunnen zakenpartners een belangrijke rol spelen als studenten nieuwe vaardigheden verwerven; ze kunnen worden beschouwd als voorbeelden of rolmodellen, en mensen uit de beroepspraktijk kunnen bijvoorbeeld worden betrokken bij activiteiten in de klas.
De rapporteur benadrukt dat de kerngedachte van het voorstel niet alleen is om de belangrijkste vaardigheden en uitdagingen voor leerlingen en mensen die de arbeidsmarkt betreden aan te geven, maar ook om oplossingen te vinden voor het probleem hoe ze de voorwaarden voor hun individuele en economische onafhankelijkheid kunnen handhaven. Iedereen heeft recht op onderwijs. Als we dit in praktijk willen brengen, moeten we op permanente en duurzame wijze investeren in hoogwaardig onderwijs. Daarnaast moeten we alle aanvullende instrumenten inzetten om de mogelijkheden voor persoonlijk welbevinden en ontwikkeling te vergroten, en zowel op EU-niveau als op nationaal niveau moet dit volledig worden erkend.
- [1] www.euskillspanorama.ec.europa.eu
ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (27.6.2013)
aan de Commissie cultuur en onderwijs
inzake een andere kijk op onderwijs
(2013/2041(INI))
Rapporteur voor advies: Kinga Göncz
SUGGESTIES
De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie cultuur en onderwijs onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. verlangt, teneinde de doelstellingen en kerndoelen te bereiken waartoe de EU zich in de Europa 2020-strategie heeft verbonden – namelijk slimme, inclusieve en groene groei te realiseren, een sterke en innovatieve Europese Unie tot stand te brengen en sociale inclusie en meer solidariteit te bevorderen en burgers tegelijkertijd voor te bereiden op een succesvol en bevredigend leven –, van de lidstaten een verhoging van hun investeringen in kwalitatief goed onderwijs en opleidingen, en daarmee in het menselijk kapitaal, om studenten voor te bereiden op de steeds wisselende behoeften van de arbeidsmarkt en hun integratie in maatschappij en beroepsleven te bevorderen;
2. onderstreept dat een hoger niveau van kennis en vaardigheden is vereist; verzoekt daarom de lidstaten efficiënter onderwijs aan te bieden, met speciale aandacht voor actief burgerschap, het ontwikkelen van de creativiteit, het bijbrengen van transversale vaardigheden (die studenten helpen problemen op te lossen, flexibel te zijn, zich aan onvoorspelbare situaties aan te passen en in teamverband en in een interculturele omgeving te werken), praktische ondernemersvaardigheden en vaardigheden op het gebied van de exacte vakken – ook voor vrouwen vanaf jonge leeftijd om beroepssegregatie en beloningsdiscriminatie tegen te gaan - alsmede een hoge mate van digitale geletterdheid en efficiënte kennis van vreemde talen van jongs af aan, waarbij dit onderwijs voor iedereen toegankelijk moet zijn; verzoekt de lidstaten om hun burgers, met het oog op een succesvollere EU-brede inzetbaarheid, te informeren over de rechten van het EU-burgerschap, hun plichten en verbintenissen als burger, en hoe zij gebruik kunnen maken van hun recht op vrij verkeer in de EU;
3. verlangt van de lidstaten dat zij voor een onderwijsstelsel zorgen dat ingaat op de behoeften van alle potentiële studenten gedurende hun hele studietijd, vanaf de eerste schooldag tot het afstuderen, om een inclusief en geïntegreerd onderwijs- en opleidingsstelsel te bevorderen en te waarborgen met een benadering die gericht is op levenslang leren en met bijzondere aandacht voor gelijke toegangsmogelijkheden en geïndividualiseerde trajecten met ondersteuning die is toegesneden op de uiteenlopende behoeften van de studenten, met name als zij behoren tot maatschappelijk kwetsbare groepen die het risico van niet-deelname of uitsluiting lopen, zoals Roma en andere minderheden, migranten en personen met een geestelijke en/of lichamelijke handicap en bijzondere onderwijsbehoeften;
4. onderstreept dat in veel afgelegen, benadeelde microregio's de fysieke bereikbaarheid van scholen grote problemen oplevert, waardoor het percentage voortijdige schoolverlaters toeneemt; verzoekt de lidstaten daarom, gelet op de grote financiële moeilijkheden waarmee de meeste Europese burgers geconfronteerd worden, concrete maatregelen te nemen om dergelijke hinderpalen te overwinnen;
5. is van mening dat alle lidstaten zich flink moeten inspannen om de uitvalpercentages terug te dringen en zo de kerndoelen van de Europa 2020-strategie, waarin wordt gestreefd naar een percentage onder de 10 %, te verwezenlijken door kwalitatief hoogwaardige programma's voor voor- en vroegschoolse educatie, ontwikkeling en opvang op te zetten die aansluiten bij de leeftijdsgroep, de hele periode van de vroege kinderjaren – van de geboorte tot zesjarige leeftijd – bestrijken en voor alle kinderen gelijkelijk toegankelijk zijn; herinnert er voorts aan dat naast het aanbieden van een breed scala aan buitenschoolse activiteiten en het betrekken van de ouders bij het onderwijsproces, al deze maatregelen van essentieel belang zijn om ongelijkheid als gevolg van een achterstand in de vroege kinderjaren aan te pakken, te voorkomen dat kansarme scholieren onderwijs volgen in speciale, gesegregeerde scholen, en een einde te maken aan de overdracht van armoede en sociale uitsluiting van de ene generatie op de andere, waarbij aan relevante belanghebbenden, zoals gevestigde lokale ngo's, een rol kan worden toegewezen bij het toezicht;
6. is van mening dat alle leerlingen bij het uitstippelen van hun individuele leertraject moeten worden begeleid; dringt er daarom bij de lidstaten op aan dat zij programma's voor de beroepsoriëntatie en de begeleiding van scholieren en studenten bij de beroepskeuze stimuleren;
7. verlangt van de lidstaten dat zij studenten uit kansarme families tijdens hun studie een breed scala aan ondersteunende structuren bieden, zoals stipendia, beurzen, studieleningen tegen gunstige voorwaarden, studiebegeleiding, mentoring en ondersteuning bij netwerkvaardigheden, om voortijdig schoolverlaten in het secundair en tertiair onderwijs te voorkomen en hen op tertiair niveau te helpen toegang te krijgen tot het Erasmus-programma, waarin de participatiegraad van studenten uit gezinnen met een laag inkomen momenteel lager dan gemiddeld is, en hen te helpen bij het vinden van goede stageplekken bij het bedrijfsleven, in het openbaar bestuur en bij de media, zodat ze passende werkervaring kunnen opdoen en een ondersteunend netwerk kunnen opbouwen om hun kansen op werk in de toekomst te vergroten, en dat zij hun specifieke standpunten in de institutionele cultuur integreren;
8. deelt de bezorgdheid van de Commissie over de schrikbarend lage participatiegraad in het volwassenenonderwijs in de meeste lidstaten, met een EU-gemiddelde van 8,9 %; adviseert het aanbod van toegankelijke, kwalitatief hoogwaardige programma's voor volwassenenonderwijs uit te breiden, met name op de werkplek;
9. dringt er bij de lidstaten op aan de overgang tussen de verschillende onderwijs- en opleidingstrajecten gericht te benaderen en fundamenteel te verbeteren en de overstap tussen onderwijs/beroepsopleiding en beroepsleven te vergemakkelijken, ten aanzien waarvan de lidstaten zijn opgeroepen om bestaande belemmeringen in het kader van het Europees semester weg te nemen;
10. verzoekt de lidstaten, nu de EU met dringende sociale problemen kampt en de crisis jongeren bijzonder hard treft[1], de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen om de jeugdwerkloosheid terug te dringen en in te spelen op de behoeften van personen die in een overgangssituatie zitten, met name ten aanzien van de sociale zekerheid, en jeugdgarantie, kwalitatief goede en betaalde stageplaatsen (niet als vervanging van vaste banen), opleidingen op de werkplek, plaatsen in het leerlingstelsel en duale leermodellen aan te bieden die eenvoudig toegankelijk en loopbaangericht zijn, gekenmerkt worden door passende arbeidsvoorwaarden en een sterke leercomponent en gekoppeld zijn aan een kwalificatieproces, en die cruciaal zijn voor de overgang van onderwijs naar werk; spreekt tevens de aanbeveling uit dat lidstaten die geen duaal leerstelsel hebben, een dergelijk stelsel invoeren;
11. dringt er bij de lidstaten op aan de verwerving en erkenning van competenties op basis van niet-formeel en informeel leren te blijven steunen en daarvoor ook punten (credits) toe te kennen; verzoekt de Commissie zorg te dragen voor een toegankelijk en kwalitatief goed Europees valideringssysteem voor dergelijke competenties;
12. verzoekt de lidstaten, teneinde een duurzame oplossing te vinden voor het probleem van de slechte afstemming van de verworven vaardigheden op de vraag vanuit de arbeidsmarkt en zo werkloosheid te voorkomen, een permanente dialoog, samenwerking en partnerschappen te stimuleren tussen onderwijsinstellingen, ondernemingen, de sociale partners en werkgevers-, studenten- en jongerenorganisaties met betrekking tot de belangrijkste thema's, zoals de vaststelling van beleidslijnen voor onderwijs en opleiding, het uitstippelen van leerplannen, het begeleidingsaanbod en het toezien op de praktische relevantie van onderwijs, opleidingen en specialisatie;
13. dringt er voorts bij de lidstaten op aan een oplossing te vinden voor het tekort aan vakmensen, vooral in sectoren met een groeipotentieel, zoals de groene economie, ICT, de (gezondheids)zorg en de zakelijke dienstverlening, die de komende jaren een toenemend aantal gekwalificeerde arbeidskrachten nodig zullen hebben en waarschijnlijk kwalitatief goede, duurzame banen bieden;
14. verzoekt de lidstaten, met het oog op de sociale solidariteit en om demografische uitdagingen het hoofd te bieden, vrijwilligerswerk voor alle leeftijdscategorieën te bevorderen, en raadt hen met klem aan opleidingen te stimuleren die nodig zijn in de zorg- en ondersteunende sector;
15. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om de deelneming van werknemers en werklozen aan om- en bijscholingsprogramma's te verhogen teneinde de risico's van werkloosheid, in het bijzonder langdurige werkloosheid, voor werknemers met steeds minder gevraagde beroepsactiviteiten te verminderen;
16. onderstreept het belang van een lerarenopleiding op hoog niveau en benadrukt dat docenten ertoe moeten worden gebracht zich op vaardigheden en competenties te concentreren, leerlingen uit kwetsbare sociale groepen en met bijzondere onderwijsbehoeften op maat gesneden en innovatieve lesmethodes aan te bieden, zich vertrouwd te maken met uiteenlopende culturen en hun lessen aan te passen aan de verschillende communicatie- en leerstijlen waarmee de studenten bekend zijn, en het accent meer te leggen op leerresultaten dan op educatieve formaliteiten, om een succesvolle integratie van jongeren in de samenleving en op de arbeidsmarkt te verzekeren; verzoekt de lidstaten bovendien met klem om te investeren in levenslang leren voor docenten, om zo hun professionele en persoonlijke ontwikkeling te ondersteunen, en de financiële status van docenten te verhogen en hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren;
17. dringt er bij de lidstaten op aan dat zij regelmatig in samenwerking met de relevante belanghebbenden controleren en beoordelen of zij er met hun onderwijssysteem en ‑programma's in geslaagd zijn de leden van kwetsbare sociale groepen te bereiken, of zij erin geslaagd zijn om op alle niveaus gelijkelijk toegankelijk, inclusief en hoogwaardig onderwijs te waarborgen en of de binnen hun onderwijs- en opleidingsstelsel aangeleerde vaardigheden de beroepsmatige inzetbaarheid van de studenten, hun maatschappelijke integratie en hun actieve burgerschap inderdaad vergroot hebben; verzoekt de lidstaten tevens zo snel mogelijk gevolg geven aan de onderwijsgerelateerde aanbevelingen van het Europees semester en andere aanbevelingen van de Commissie;
18. benadrukt de rol van het Europees Sociaal Fonds (ESF) bij het ondersteunen van investeringen in onderwijs en opleiding, vaardigheden en levenslang leren; spreekt zich er derhalve met klem voor uit om het totale aandeel van het ESF in de middelen die zijn toegewezen voor het cohesiebeleid, op minimaal 25 % te houden; acht het ook van belang dat de lidstaten hun onderwijsinstellingen duidelijker wijzen op andere financieringsmogelijkheden die de EU voor onderwijsdoeleinden biedt;
19. verzoekt de Commissie te controleren of de lidstaten de nodige stappen hebben gezet om hun onderwijsstelsel te hervormen teneinde de bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken.
- [1] De jeugdwerkloosheid in de EU bedroeg in januari 2013 23,6 % en 8 miljoen jongeren tussen de 18 en 25 jaar hebben geen werk en volgen geen onderwijs of een opleiding.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
20.6.2013 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
38 2 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Regina Bastos, Edit Bauer, Heinz K. Becker, Jean-Luc Bennahmias, Phil Bennion, Philippe Boulland, Milan Cabrnoch, David Casa, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Derek Roland Clark, Marije Cornelissen, Emer Costello, Frédéric Daerden, Karima Delli, Sari Essayah, Richard Falbr, Thomas Händel, Marian Harkin, Nadja Hirsch, Stephen Hughes, Danuta Jazłowiecka, Martin Kastler, Jean Lambert, Verónica Lope Fontagné, Olle Ludvigsson, Thomas Mann, Csaba Őry, Sylvana Rapti, Licia Ronzulli, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Jutta Steinruck, Traian Ungureanu, Inês Cristina Zuber |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Georges Bach, Jürgen Creutzmann, Kinga Göncz, Jelko Kacin, Jan Kozłowski, Svetoslav Hristov Malinov, Evelyn Regner, Birgit Sippel |
||||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
17.9.2013 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
21 5 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Zoltán Bagó, Malika Benarab-Attou, Piotr Borys, Jean-Marie Cavada, Silvia Costa, Santiago Fisas Ayxela, Mary Honeyball, Petra Kammerevert, Emma McClarkin, Emilio Menéndez del Valle, Martina Michels, Marek Henryk Migalski, Katarína Neveďalová, Doris Pack, Chrysoula Paliadeli, Monika Panayotova, Gianni Pittella, Marie-Thérèse Sanchez-Schmid, Marietje Schaake, Marco Scurria, Hannu Takkula, László Tőkés, Helga Trüpel, Gianni Vattimo, Marie-Christine Vergiat, Sabine Verheyen |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Ivo Belet, Hans-Peter Martin, Claudiu Ciprian Tănăsescu |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Preslav Borissov |
||||