VERSLAG over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014

11.10.2013 - (13176/2013 – C7‑0260/2013 – 2013/2145(BUD))

Deel 1: Ontwerpresolutie
Begrotingscommissie
Rapporteur: Anne E. Jensen (afdeling III – Commissie)
Monika Hohlmeier (overige afdelingen)


Procedure : 2013/2145(BUD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0328/2013
Ingediende teksten :
A7-0328/2013
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014

(13176/2013 – C7‑0260/2013 – 2013/2145(BUD))

Het Europees Parlement,

–   gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–   gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen[1],

–   gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002[2],

–   gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer[3],

–   gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over het politieke akkoord over het meerjarig financieel kader 2014-2020[4],

–   gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over de algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2014 - afdeling III[5],

–   gezien zijn resolutie van 17 april 2013 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2014[6],

–   gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, goedgekeurd door de Commissie op 28 juni 2013 (COM(2013)0450),

–   gezien de aanbevelingen over het mandaat voor de trialoog over de begroting 2014, gedaan door de BUDG-coördinatoren,

–   gezien het standpunt over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, vastgesteld door de Raad op 2 september 2013 en meegedeeld aan het Europees Parlement op 11 september 2013 (13176/2013 – C7-0260/2013),

–   gezien nota van wijzigingen nr. 1/2013 bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, door de Commissie gepresenteerd op 18 september 2013,

–   gezien artikel 75 ter van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de overige betrokken commissies (A7-0328/2013),

Afdeling III

Algemene opmerkingen

1.  herinnert eraan dat het Parlement de volgende prioriteiten voor de begroting 2014 heeft vastgesteld: economische en duurzame groei, concurrentievermogen, het scheppen van werkgelegenheid en het aanpakken van de jeugdwerkloosheid, en de rol van de EU in de wereld; spreekt daarom opnieuw zijn steun uit voor beleidsmaatregelen die bijdragen aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, aan onderzoek, ontwikkeling en innovatie, de digitale agenda, het concurrentievermogen, de ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), aan ondernemerschap en een eigen zaak, alsmede aan onderwijs, beroepsopleiding, mobiliteit en externe steun;

2.  dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten alles in het werk stellen om voor een efficiënte besteding van de middelen van de EU-begroting te zorgen en dat hetgeen wat daarmee wordt gefinancierd een duidelijke Europese meerwaarde heeft; is van oordeel dat de lidstaten waar mogelijk met name taken moeten delen en hun onderlinge samenwerking moeten opvoeren;

3.  herhaalt vastbesloten te zijn een afdoende en realistisch niveau van vastleggings- en betalingskredieten te waarborgen, zodat de programma's met toereikende middelen van start kunnen gaan in het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020, en vertragingen bij de tenuitvoerlegging ervan worden voorkomen, alsmede om een succesvolle afronding van de programma's die van start zijn gegaan tijdens het MFK 2007-2013 te waarborgen;

4.  betreurt daarom het besluit van de Raad om dit jaar eens te meer de gebruikelijke aanpak te volgen van horizontale verlagingen van de ontwerpbegroting, met als doel de middelen van de Unie voor 2014 kunstmatig te verlagen met in totaal 240 miljoen EUR (-0,2%) aan vastleggingskredieten en 1 061 miljoen EUR (-0,8%) aan betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting, met als gevolg een aanzienlijke verlaging ten opzichte van de begroting 2013 (met inbegrip van de gewijzigde begrotingen nr. 1 tot en met 5), zowel wat de vastleggingen (-6%) als de betalingen (-6,6%) betreft;

5.  is verbaasd dat de Raad in zijn standpunt niet alleen heeft nagelaten rekening te houden met het akkoord over het MFK wat betreft de vervroegde financiering van programma's in het kader van Erasmus+, COSME en Horizon 2020, maar bovendien de kredieten voor een aantal van die programma's heeft verlaagd;

6.  betreurt ten zeerste dat de Raad in alle rubrieken verlagingen van zowel de vastleggings- als de betalingskredieten doorvoert; herinnert eraan dat de volgende rubrieken het zwaarst getroffen zijn: rubriek 1a (-0,36% aan vastleggingskredieten en -3,6% aan betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting), rubriek 4 (-0,21% aan vastleggingskredieten en -2,5% aan betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting) en rubriek 5 (-1,78% aan vastleggings- en betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting); wijst erop dat rubriek 1a en rubriek 4 programma's en initiatieven bevatten die cruciaal zijn om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en van de agenda voor het extern beleid van de EU te verwezenlijken, en dat deze horizontale verlagingen initiatieven treffen die op deze twee beleidsgebieden prioritair zijn voor het Parlement;

7.  benadrukt dat deze verlagingen in flagrante tegenspraak zijn met het politieke akkoord over het MFK op het punt van vroegtijdige financiering en tevens voorbijgaan aan de prioriteiten van het Parlement zoals weergegeven in zijn resolutie over de algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2014 en in de aanbevelingen over het mandaat voor de trialoog over de begroting 2014;

8.  verwerpt het argument van de Raad dat de voorgestelde verlagingen betrekking hebben op onvolledig uitgevoerde of ondoeltreffende programma's, aangezien de verlagingen van de vastleggingskredieten die de Raad doorvoert vooral de uitvoeringscapaciteit treffen van een nieuwe generatie meerjarenprogramma's die nog niet van start zijn gegaan; wijst er bovendien op dat de verlagingen van de betalingskredieten die de Raad doorvoert vooral de afronding treffen van programma's die niet alleen hoge uitvoeringsniveaus laten zien, maar ook soms een uitvoering van meer dan 100% (zoals het Gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie, Galileo, Douane en Fiscalis in rubriek 1a, en het ESF, het EFRO en het Cohesiefonds in rubriek 1b); benadrukt met name dat dergelijke verlagingen van de betalingskredieten volledig voorbijgaan aan het meerjarig karakter van het beleid van de Unie en van cohesiebeleid in het bijzonder; benadrukt dat 52% van de betalingskredieten waarom in de ontwerpbegroting 2014 is verzocht, bestemd is voor de afronding van programma's onder het MFK 2007-2013;

9.  betreurt de door de Raad voorgestelde willekeurige verlagingen van de administratieve en ondersteunende lijnen die de uitvoering van cruciale EU-programma's financieren; is van mening dat deze verlagingen een bedreiging vormen voor een succesvolle start van de nieuwe programma's, aangezien te weinig administratieve capaciteit een ernstig risico inhoudt dat het EU-beleid gebrekkig wordt uitgevoerd; betreurt dat de lidstaten eerder begaan zijn met oppervlakkige, absurde kortetermijnbesparingen dan met resultaten op de lange termijn; herstelt daarom de bedragen van de ontwerpbegroting voor alle lijnen met betrekking tot administratieve en ondersteunende uitgaven die de Raad heeft verlaagd;

10. neemt kennis van de ontwerpverklaring over de betalingen die de Raad heeft opgenomen in zijn standpunt over de ontwerpbegroting 2014; is er evenwel van overtuigd dat dit standpunt, tenzij het aanzienlijk wordt verbeterd, geen bevredigende politieke garantie kan bieden om een voldoende en adequaat niveau van de betalingen in 2014 te waarborgen; is vastbesloten zekerheid te verschaffen en de trend van de laatste jaren om te keren, aangezien de openstaande betalingen aan het eind van het jaar exponentieel zijn toegenomen; verzoekt de Raad bijgevolg het eens te worden over een gezamenlijke politieke verbintenis om alle middelen in te zetten die uit hoofde van de MFK-verordening voor de periode 2014-2020 beschikbaar zijn, met inbegrip van de marge voor onvoorziene uitgaven en/of een herziening van het maximum voor betalingen, ten einde de nieuwe programma's niet in gevaar te brengen en tegelijkertijd het bedrag van de aan het eind van het jaar openstaande betalingen te reduceren;

11. is ingenomen met de verklaring van sommige lidstaten dat gestreefd moet worden naar een beter evenwicht tussen vastleggingen en betalingen, om te voorkomen dat de Unie niet aan haar wettelijke verplichtingen kan voldoen; voelt zich gesterkt door het feit dat meerdere delegaties in de Raad mondeling dezelfde bezorgdheid beginnen te uiten die het Parlement tijdens de afgelopen begrotingsprocedures herhaaldelijk heeft geuit;

12. kan het besluit van de Raad om de vastleggings- en de betalingskredieten te verlagen niet aanvaarden; herinnert eraan dat de politieke prioriteiten van de EU worden weerspiegeld door de vastleggingen op de begroting en dat deze moeten worden vastgesteld met het oog op de lange termijn, waarbij rekening wordt gehouden met een tijdstip waarop de economische terugval voorbij kan zijn; is daarom van mening dat de vastleggingen over het algemeen moeten worden hersteld op het niveau van de ontwerpbegroting; is evenwel van plan de vastleggingskredieten te verhogen tot iets boven de bedragen op de ontwerpbegroting voor een beperkt aantal begrotingslijnen die betrekking hebben op programma's die rechtstreeks voordeel opleveren voor de Europese burgers en die bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-prioriteiten, wat van cruciaal belang is voor de groei en het concurrentievermogen van de Unie, alsmede voor programma's die de Europese waarden en de Europese solidariteit uitdragen in het buitenland;

13. stelt daarom het totale bedrag van de kredieten voor 2014 vast op 142 625 miljoen EUR voor de vastleggingskredieten en op 136 077 miljoen EUR voor de betalingskredieten;

14. verzoekt derhalve om middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking te stellen voor een bedrag van 274,2 miljoen EUR aan vastleggingskredieten; is van mening dat het flexibiliteitsinstrument in rubriek 1b het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen moet aanvullen, dit in afwachting van het definitieve akkoord van de wetgevingsautoriteit over de rechtsgrond, dat het politieke akkoord over het MFK van 27 juni inzake de totale toewijzing voor dit fonds moet weerspiegelen, en dat het aanvullende steun aan Cyprus moet verlenen uit de structuurfondsen, zoals overeengekomen door de staatshoofden en regeringsleiders op hun vergadering van 27 en 28 juni 2013; is van mening dat het flexibiliteitsinstrument in rubriek 4 moet bijdragen aan meer humanitaire hulp voor het Midden-Oosten;

15. is voornemens om tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure een uitgebreid debat te starten over de ontvangstenkant, die integrerend deel uitmaakt van de begroting van de Unie en niet losgekoppeld mag worden van de uitgaven; plaatst in dit verband vraagtekens bij de rechtvaardiging van het behoud door de lidstaten van 25% van de traditionele eigen middelen als administratieve kosten, en roept op tot een zorgvuldiger controle op het gebruik van deze middelen; verzoekt om de verwachte ontvangsten in de vorm van boetes die de Commissie oplegt aan ondernemingen die het mededingingsrecht van de Unie overtreden op realistischer wijze op de begroting op te nemen, en om nader overleg te voeren over de opname op de begroting van het begrotingsoverschot, om geen gecompliceerde procedure te hoeven doorlopen die voor de buitenwereld niet valt te begrijpen en die momenteel inhoudt dat het overschot naar de lidstaten terugvloeit via een korting op hun respectievelijke BNI-bijdrage;

Betalingskredieten

16. betreurt de verlagingen van de betalingen die de Raad voorstelt, wat neerkomt op een verlaging met 9,5 miljard (9 500 miljoen) EUR (-6,6%) van de betalingskredieten ten opzichte van de definitieve begroting voor 2013 (met inbegrip van de gewijzigde begrotingen nr. 1 tot en met 5); wijst nogmaals op het feit dat, ondanks de vaststelling van een lager MFK voor de periode 2014-2020 en de absolute noodzaak om in het verleden aangegane verplichtingen na te komen, de Raad zijn strategie om het niveau van de betalingen kunstmatig te verlagen blind blijft volgen, zonder rekening te houden met de werkelijke behoeften, en uitgaven onder gedeeld beheer relatief te ontzien, om de lidstaten het idee te geven dat zij "rendement hebben op hun investeringen";

17. wijst erop dat dit plaatsvond ondanks het feit dat de situatie met betrekking tot de betalingen reeds in 2013 ernstige vormen had aangenomen, op een moment dat de tenuitvoerlegging begin september respectievelijk 9 en 18 miljard EUR hoger was dan in 2012 en 2011 in dezelfde periode; benadrukt dat een dermate goede en toenemende absorptiecapaciteit aantoont dat de programma's van de Unie in de praktijk goed presteren; is vastbesloten ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van eerder overeengekomen vastleggingen niet wordt belemmerd door een kunstmatige beperking van de begrote betalingen;

18. is van mening dat – met name dit jaar – het standpunt van de Raad om een kunstmatige marge van 1 miljard EUR te laten onder het maximum van de betalingen voor 2014 geen steek houdt en geenszins kan worden gerechtvaardigd, in het bijzonder gezien de omvang van de eind 2013 te verwachten overdracht van openstaande betalingen;

19. benadrukt dat de Raad in zijn standpunt geen rekening houdt met het dramatische tekort aan betalingskredieten, met name op het gebied van het cohesiebeleid; wijst erop dat volgens de jongste ramingen (september 2013) die de lidstaten zelf hebben opgesteld van hun nog voor eind 2013 in te dienen betalingsaanvragen, zoals door de Commissie getoetst en aangepast, eind 2013 een overdracht van ongeveer 20 miljard EUR mag worden verwacht, ook als de tweede tranche van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2013 (ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2013) volledig wordt goedgekeurd; herinnert eraan dat geldige betalingsaanvragen die worden overgedragen van 2013, moeten worden afgetrokken van de beschikbare betalingskredieten voor 2014, wat dus een verlaging van die kredieten inhoudt; benadrukt dat de begroting 2014 hierdoor onder zware druk zal komen te staan, niet in het minst gezien het ongekende niveau van betalingsaanvragen die niet zijn voldaan en meer in het algemeen de nog betaalbaar te stellen vastleggingen (RAL);

20. staat versteld dat sommige van de door de Raad voorgestelde verlagingen betrekking hebben op programma's van Horizon 2020, COSME en het ESF, wat duidelijk in tegenspraak is met de letter en de geest van het recente politieke akkoord over het MFK, waarin werd overeengekomen een aantal van deze programma's in 2014 en 2015 vroegtijdig te financieren met het oog op het aanpakken van de jeugdwerkloosheid, waar de instellingen zich op het hoogste niveau toe hebben verbonden; herinnert er bovendien aan dat de door de Raad voorgestelde verlagingen deels betrekking hebben op begrotingslijnen die waren verhoogd in het kader van het akkoord over de eerste tranche van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2013;

21. verwerpt daarom met kracht de benadering van de Raad inzake de betalingen en wijzigt zijn standpunt over de betalingen om ervoor te zorgen dat de verlaging van de maxima van 2014 ten opzichte van 2013 geen afbreuk doet aan een goede tenuitvoerlegging en afronding van de programma's van het MFK 2007-2013, rekening houdend met het feit dat in het voorstel van de Commissie 52% van de betalingskredieten bestemd is voor nog betaalbaar te stellen vastleggingen, en evenmin afbreuk doet aan het van start gaan van nieuwe programma's;

22. besluit de betalingskredieten op de ontwerpbegroting voor de meeste door de Raad verlaagde lijnen te herstellen; wijst erop dat, ondanks verhogingen van de betalingskredieten voor een beperkt aantal begrotingsonderdelen en een aantal verlagingen van andere begrotingsonderdelen, het maximum voor de betalingen geen afdoende financiering toelaat van de prioriteiten die het Parlement heeft vastgesteld; stelt daarom voor, na beoordeling van alle mogelijkheden voor de hertoewijzing van betalingskredieten, om uit het flexibiliteitsinstrument een bedrag voor betalingen beschikbaar te stellen ter hoogte van 211 miljoen EUR, ter financiering van humanitaire hulp;

23. hoopt dat de interinstitutionele vergadering over betalingen die op 26 september 2013 werd gehouden zowel het Parlement als de Raad zal helpen om tijdens de begrotingsbemiddeling overeenstemming te bereiken over deze gezamenlijke politieke toezegging en tot een gemeenschappelijk standpunt te komen, zonder daarbij nodeloos te twisten over de omvang en de kwaliteit van de door de Commissie verstrekte cijfers die het pad effenen om elk tekort aan betalingskredieten tijdens de uitvoering van de begroting 2014 aan te pakken;

24. is ingenomen met de goedkeuring door de Commissie van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2013 (tweede tranche van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2013), waarmee nog eens 3,9 miljard EUR wordt toegewezen voor niet verrichte betalingen van 2013 en wat een van de voorwaarden is om te stemmen over de MFK-verordening; dringt erop aan dat de Raad dit ontwerp spoedig en volledig goedkeurt; herhaalt zijn standpunt, zoals weergegeven in zijn resolutie van 3 juli 2013 over het politieke akkoord over het MKF, dat het Parlement de MFK-verordening niet zal goedkeuren en evenmin de begroting 2014 zal vaststellen voordat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2013, dat betrekking heeft op de tweede tranche van ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2013, is goedgekeurd door de Raad;

Rubriek 1a

25. wijst nogmaals op het feit dat, de grootschalige infrastructuurprojecten niet meegerekend, de kredieten voor rubriek 1a op de ontwerpbegroting reeds een verlaging van 1,1 miljard EUR ten opzichte van de begroting 2013 inhouden; betreurt het feit dat daarnaast, en ondanks alle politieke toezeggingen die de staatshoofden en regeringsleiders recentelijk hebben gedaan om de doelstellingen van deze rubriek te steunen, de Raad heeft besloten de vastleggingen van rubriek 1a verder te verlagen met 60 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting;

26. benadrukt dat een deel van de verlagingen door de Raad met name gevolgen hebben voor programma's die door de Europese Raad zijn aangewezen als strategisch voor de groei en het economisch herstel, te weten Horizon 2020 (-43,7 miljoen EUR) en COSME (-0,5 miljoen EUR); betreurt dat dit op flagrante wijze indruist tegen de letter en de geest van het politieke akkoord over het MFK, dat specifieke flexibiliteitsregelingen bevat om de jeugdwerkloosheid aan te pakken en onderzoek te versterken;

27. herhaalt zijn steun aan EU-programma's op het gebied van onderzoek, concurrentievermogen, ondernemerschap, innovatie en sociale integratie, die centraal staan in de Europa 2020-strategie; hanteert daarom de benadering om alle verlagingen van de Raad ongedaan te maken, teneinde deze rubriek niet verder te verzwakken; besluit daarnaast om een aantal lijnen op bepaalde prioritaire gebieden te verhogen, zoals Horizon 2020, Erasmus+, de digitale agenda, het vervoersbeleid, de sociale dialoog, EURES, Progress-microfinanciering en sociaal ondernemerschap, speciale jaarlijkse evenementen en de kwaliteit van Europese statistieken;

28. neemt in zijn lezing het politieke akkoord over het MFK over wat betreft de vervroegde financiering voor 2014 van Horizon 2020 met 212,2 miljoen EUR (106,1 miljoen EUR voor de Europese Onderzoeksraad en 106,1 miljoen EUR voor Marie Skłodowska-Curie-acties), COSME met 31,7 miljoen EUR en Erasmus+ met 137,5 miljoen EUR, wat in totaal neerkomt op een bedrag van 381,4 miljoen EUR;

29. steunt tevens de bijbehorende uitgestelde financiering ter hoogte van 381,4 miljoen EUR, in overeenstemming met het politieke akkoord over het MFK en nota van wijzigingen nr. 1/2014 van de Commissie, inhoudende dat ITER wordt verlaagd met 212,2 miljoen EUR en CEF-Energie met 169,2 miljoen EUR, waarbij laatstgenoemde verlaging reeds op de ontwerpbegroting was doorgevoerd, zij het aanvankelijk voor een ander doel;

30. is van mening dat op enkele terreinen gericht moet worden bezuinigd en/of vastleggingen in de reserve moeten worden geplaatst, te weten de communicatiestrategie over de euro en de Economische en Monetaire Unie (-2 miljoen EUR) en financiële verslaglegging en controle (kredieten in de reserve in afwachting van een akkoord over het relevante programma van de Unie);

31. neemt in zijn lezing de resultaten op van de wetgevingsonderhandelingen zoals deze in dit stadium bekend zijn; besluit in het bijzonder een aantal nieuwe lijnen met een p.m.-vermelding in te voeren in het kader van het programma Horizon 2020 en ondersteunt, zij het eveneens met p.m.-vermeldingen, de nieuwe lijnen zoals door de Commissie voorgesteld in haar nota van wijzigingen nr. 1/2014; verwacht van de Commissie een omvattend voorstel in het kader van de bemiddeling voor de begroting 2014 om de ontwerpbegroting in overeenstemming te brengen met de nieuwe rechtsgrondslagen voor alle betrokken programma's, waarbij zij de door het Parlement goedgekeurde lijnen overneemt en aanvult;

32. steunt de invoering van een specifieke sub-begrotingslijn onder Erasmus+, die gericht is op het waarborgen van een toereikende transparantie met betrekking tot de jongerenacties in het kader van dit programma, en schrijft 11,5% van de oorspronkelijke kredieten van Erasmus+ over naar deze specifieke sublijn voor jongeren; schrapt de sub-begrotingslijn die de Raad heeft ingevoerd voor exploitatiesubsidies voor nationale agentschappen;

33. besluit om de nomenclatuur van de voorgaande programmeringsperiode betreffende de sociale dialoog weer over te nemen; splitst daarom deze lijn en de bijbehorende kredieten op in drie afzonderlijke sub-begrotingslijnen, zoals in het verleden het geval was;

34. wijst erop dat zijn lezing een marge van [65 446 000 EUR] in rubriek 1a oplevert;

Rubriek 1b

35. wijst erop dat de vastleggingen praktisch ongewijzigd zijn gebleven (slechts -3,3 miljoen EUR), maar dat de Raad het niveau van de betalingen verder heeft verlaagd (-202,2 miljoen EUR oftewel -0,4% ten opzichte van de ontwerpbegroting), met nadelige gevolgen voor zowel de doelstelling Investeren in groei en werkgelegenheid (-114,151 miljoen EUR oftewel -0,23%) als voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking (-84,805 miljoen EUR oftewel -6,19%), en de marge slechts kunstmatig heeft verhoogd met 3,3 miljoen EUR;

36. benadrukt dat het zwaarst wordt bezuinigd op het EFRO en het Cohesiefonds (EFRO: -125,155 miljoen EUR, Cohesiefonds: -44,312 miljoen EUR, terwijl het ESF is verlaagd met 32,788 miljoen EUR); betreurt ten zeerste dat 69,33% van de totale verlagingen van de betalingen betrekking heeft op kredieten voor de afronding van programma's uit eerdere periodes (d.w.z. 98,7 miljoen EUR);

37. betreurt dat de Commissie als uitgangspunt voor de voorfinanciering het niveau heeft genomen dat de Europese Raad in februari 2013 is overeengekomen, een kwestie die een van de onderwerpen van de lopende interinstitutionele sectorale onderhandelingen over het toekomstige cohesiebeleid vormt, waarbij het Parlement medebeslissingsrecht heeft, zodat wellicht vooruitgelopen wordt op de uitkomst van deze onderhandelingen; herinnert eraan dat voorfinanciering van essentieel belang is omdat lidstaten en regio’s aan het begin van de periode voldoende financiering nodig hebben om te kunnen investeren in projecten die zullen bijdragen aan de inspanningen om de huidige economische en financiële crisis te boven te komen; bekrachtigt in dit verband het standpunt van de Commissie regionale ontwikkeling dat voor dezelfde voorfinancieringspercentages moet worden gekozen als in de huidige periode, daar de crisis nog steeds voortduurt;

38. wijst erop dat rubriek 1b het grootste deel van de huidige uitstaande verplichtingen bevat; is ten zeerste verontrust dat het bedrag aan openstaande rekeningen binnen het cohesiebeleid eind 2013 ongeveer 20 miljard EUR zal bedragen, wat een groot tekort zal creëren dat moet worden afgetrokken van de betalingskredieten voor 2014, waardoor er in dat jaar dus minder kredieten beschikbaar zullen zijn voor de afronding van de huidige programma's en de start van de nieuwe programma's; benadrukt dat het steeds terugkerende tekort aan betalingskredieten de belangrijkste oorzaak is van het nooit eerder geziene grote bedrag aan RAL, met name in de laatste jaren van het MFK 2007-2013;

39. verwerpt derhalve de door de Raad gewenste verlagingen in rubriek 1b; is van mening dat deze verlagingen zouden leiden tot een veel ernstiger tekort aan betalingen dan al wordt verwacht en de terugbetaling zouden belemmeren van reeds uitgegeven middelen aan de begunstigde lidstaten en regio's, met ernstige gevolgen, met name voor de lidstaten die al met economische, sociale en financiële beperkingen te maken hebben;

40. besluit om de vastleggingen en betalingen te herstellen op het niveau van de ontwerpbegroting voor alle door de Raad gekorte begrotingslijnen in deze rubriek, en om de vastleggingskredieten voor een aantal lijnen te verhogen tot boven de ontwerpbegroting, in de meeste gevallen in overeenstemming met nota van wijzigingen nr. 1/2014, teneinde kredieten van de structuurfondsen aan Cyprus toe te wijzen voor een totaalbedrag van 100 miljoen EUR in huidige prijzen voor 2014;

41. herinnert aan de doelstelling van de Europa 2020-strategie om ten minste 20 miljoen minder mensen bloot te stellen aan het risico op armoede en sociale uitsluiting; herinnert tevens aan het politieke akkoord over het MFK, waarin is overeengekomen dat er wordt voorzien in een extra verhoging van maximaal 1 miljard EUR (bovenop de 2,5 miljard EUR waarover al overeenstemming is bereikt) voor de hele periode 2014-2020 voor het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen; besluit bijgevolg dit fonds te versterken door in totaal 500 miljoen EUR aan vastleggingskredieten toe te wijzen voor acties ter bevordering van sociale cohesie en ter verlichting van de ergste vormen van armoede in de Unie;

42. voert twee specifieke begrotingslijnen in voor technische steun aan de strategieën van de Unie voor de macroregio van de Oostzee, als erkenning voor de succesvolle uitvoering tijdens de huidige programmeringsperiode, en voor het eerst ook voor de macroregio's van de Donau (elk 2,5 miljoen EUR aan vastleggings- en betalingskredieten);

43. is ingenomen met het akkoord over het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) dat is bereikt in het kader van de onderhandelingen over het MFK 2014-2020; is van mening dat een afdoend financieringsniveau noodzakelijk is om een onmiddellijke start van het initiatief te waarborgen ten einde de nooit eerder geziene hoge jeugdwerkloosheid aan te pakken; hecht daarom zijn goedkeuring aan de vervroegde en uitgestelde financiering van het YEI, alsook aan de ermee samenhangende uitgestelde financiering van de Europese territoriale samenwerking, zoals voorgesteld door de Commissie; wijst er nogmaals op dat met ingang van 2016 bijkomende kredieten nodig zullen zijn om de doeltreffendheid en duurzaamheid van het initiatief te waarborgen;

44. hecht zijn goedkeuring aan de invoering van nieuwe specifieke begrotingslijnen voor technische steun voor alle vijf structuurfondsen, met een p.m.-vermelding en dienovereenkomstige toelichting, naast de bestaande begrotingslijnen, om te kunnen voldoen aan de verzoeken van de lidstaten, zoals aangegeven in nota van wijzigingen nr. 1/2014 van de Commissie; verwacht dat de uitvoering van de nieuwe programma's op lidstaatniveau hierdoor zal verbeteren;

45. betreurt dat het Parlement niet over enige manoeuvreerruimte beschikt in deze rubriek, en herhaalt ervan overtuigd te zijn dat het politieke akkoord over het MFK bindend is voor alle instellingen en dat gebruik zal worden gemaakt van de flexibiliteitsinstrumenten waar dit akkoord in voorziet, om ervoor te zorgen dat de prioriteiten van het Parlement tijdig van start kunnen gaan en voldoende middelen toegewezen krijgen;

Rubriek 2

46. wijst erop dat deze rubriek weliswaar het minst werd gekort door de Raad, maar dat de kredieten van sommige programma's niettemin zijn verlaagd, met name van het programma LIFE+, een prioriteit van het Parlement (-4,07% aan betalingskredieten);

47. herstelt alle door de Raad verlaagde lijnen tot het niveau van de ontwerpbegroting en verhoogt de vastleggingskredieten voor de schoolfruitregeling met 28 miljoen EUR, in overeenstemming met het politiek akkoord dat in juni 2013 is bereikt over het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid voor de periode 2014-2020;

48. stemt in met de invoering van nieuwe specifieke begrotingslijnen met een p.m.-vermelding voor technische steun ten behoeve van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, zoals aangegeven in nota van wijzigingen nr. 1/2014 van de Commissie;

Rubriek 3

49. wijst erop dat rubriek 3 weliswaar de kleinste is van de rubrieken in het MFK, maar niettemin een aantal terreinen bestrijkt die van cruciaal belang zijn voor de burgers van de Unie;

50. wijst op de verlagingen in deze rubriek die de Commissie reeds in de ontwerpbegroting heeft voorgesteld; betreurt het feit dat de Raad de vastleggingskredieten verder wil verlagen met 5,2 miljoen EUR (-0,24% ten opzichte van de ontwerpbegroting) en de betalingskredieten met 10 miljoen EUR (-0,60% ten opzichte van de ontwerpbegroting);

51. herstelt bij wijze van algemene benadering de bedragen van de ontwerpbegroting voor alle lijnen, om een behoorlijke uitvoering van de programma's en acties in deze rubriek te garanderen;

52. wijst erop dat het Parlement bij herhaling zijn krachtige steun heeft uitgesproken voor een afdoende financiering voor de programma's op het gebied van rechten, burgers, cultuur en media, die een hoog uitvoeringsniveau laten zien en een merkbaar hefboomeffect en neveneffecten bewerkstelligen, en een duidelijke en bewezen Europese meerwaarde leveren door grensoverschrijdende samenwerking en actief burgerschap te bevorderen; is in het bijzonder bezorgd over de voorgestelde bezuinigingen op de programma's en acties op deze gebieden; stelt een verhoging boven de ontwerpbegroting voor van de kredieten voor een aantal begrotingslijnen van de subprogramma's op het gebied van cultuur en media, Europa voor de burgers, de programma's op het gebied van rechten en burgerschap en multimedia-acties (in totaal 11,3 miljoen EUR meer vastleggingskredieten);

53. herinnert eraan dat de EU-begroting is blootgesteld aan diverse risico's zoals btw-fraude, smokkel, namaak en corruptie, en dit meestal in het kader van georganiseerde misdaad; dringt erop aan de bestrijding van EU-fraude en georganiseerde grensoverschrijdende misdaad als een duidelijke prioriteit vast te stellen en bijgevolg de EU-organen en ‑agentschappen die op dit gebied actief zijn te versterken zodat ze deze bedreigingen en de onderliggende criminele structuren doeltreffend kunnen bestrijden;

54. onderstreept dat de solidariteit tussen de lidstaten op het gebied van asiel en migratie moet worden versterkt en dat uit de EU-begroting een duidelijk engagement in die richting moet blijken, waaronder een adequate bijdrage van de lidstaten;

55. wijst op de beperkte marge, die weinig manoeuvreerruimte biedt om in te spelen op onverwachte situaties binnen deze rubriek;

Rubriek 4

56. betreurt de door de Raad voorgestelde bezuinigingen in rubriek 4 (-0,21% aan vastleggingskredieten en -2,5% aan betalingskredieten), die op de ontwerpbegroting reeds een van de zwaarst gekorte rubrieken was (-12,5% aan vastleggingskredieten en -8,2% aan betalingskredieten) ten opzichte van de niveaus in 2013; wijst nogmaals op het feit dat rubriek 4 slechts 6% van de totale begroting van de Unie omvat, maar wel het engagement van de EU in het buitenland bepaalt;

57. is in dit verband van mening dat het uiterst belangrijk is de samenwerking te vergroten, de coördinatie te intensiveren en synergieën te ontwikkelen met programma's en projecten van EU-lidstaten in derde landen ten einde de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU te verbeteren en het hoofd te bieden aan de huidige begrotingsbeperkingen;

58. acht de verlagingen door de Raad van de lijnen die het Parlement als prioriteit heeft aangewezen onaanvaardbaar en stelt voor om de bedragen van de ontwerpbegroting te herstellen voor de lijnen die de Raad heeft verlaagd en om de vastleggingskredieten zelfs te verhogen tot boven de ontwerpbegroting voor een aantal lijnen die van strategisch belang zijn voor de buitenlandse betrekkingen van de EU, en dit tot een totaal van 233 miljoen EUR (humanitaire hulp, het Europees nabuurschapsinstrument, het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, het instrument voor pretoetredingssteun, het stabiliteitsinstrument en het Europees instrument voor democratie en mensenrechten); roept in dit verband op tot verhoging van de kredieten voor geografische en thematische terreinen die vallen onder het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, met het oog op het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;

59. is van oordeel dat, met het oog op een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Europees nabuurschapsbeleid, meer steun moet worden gewaarborgd voor partnerlanden die zich inzetten voor de totstandbrenging van een democratische samenleving en het doorvoeren van hervormingen; is zich bewust van de aanhoudende moeilijke politieke situatie in enkele van de partnerlanden; is van mening dat ook moet worden gezorgd voor meer steun ter bevordering van vertrouwensopbouw en andere maatregelen die bijdragen aan de veiligheid en het voorkomen en oplossen van conflicten;

60. herinnert aan het belang van transparantie als fundamenteel begrotingsbeginsel; verzoekt daarom de lijn voor de speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie (SVEU's) op te splitsen om een beter overzicht mogelijk te maken van de toewijzingen voor de individuele SVEU's; stelt voor om de SVEU-begrotingslijnen volledig over te hevelen naar de begroting van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO);

61. kan niet instemmen met het voorstel van de Commissie om de geografische en thematische lijnen te splitsen in een lijn voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling en een lijn voor bestuursproblematiek, aangezien deze nieuwe nomenclatuur geen onderscheid maakt tussen doelstellingen en middelen in het ontwikkelingsbeleid; stelt daarom een aangepaste nomenclatuur voor die de behoeften van het ontwikkelingsbeleid beter weergeeft;

62. stelt voor om middelen uit het flexibiliteitsinstrument beschikbaar te stellen ter hoogte van 50 miljoen EUR, om de werkelijke behoeften te financieren die de bijdrage van de Unie aan het vredesproces in het Midden-Oosten met zich meebrengt; dringt derhalve andermaal aan op langetermijnplanning en toereikende middelen voor bijstand aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen, Palestina en het vredesproces; stelt voor om de 50 miljoen EUR aan aanvullende kredieten in de reserve te plaatsen in afwachting van een beoordeling door de Commissie van het beheer van de steun door de Palestijnse autoriteiten en van de maatregelen die zijn genomen om de corruptie te bestrijden; benadrukt dat het belangrijk is de UNRWA de nodige middelen te verstrekken zodat deze organisatie de essentiële diensten kan verlenen waarvoor zij een mandaat heeft gekregen van de Algemene Vergadering van de VN, en zij gezien de instabiliteit in de regio de veiligheid en het bestaan van de vluchtelingen kan waarborgen;

63. is van mening dat, met het oog op de transparantie en doeltreffendheid van de hulp, het beleid van rechtstreekse begrotingssteun kritisch onder de loep moet worden genomen en dat het controleniveau moet worden verbeterd; onderstreept dat de EU in gevallen van fraude en misbruik de financiële steun moet stopzetten;

64. roept op tot een verhoging van de betalingskredieten voor de reserve voor noodhulp (+147 miljoen EUR), om een herhaling van de situatie te voorkomen dat de Commissie niet in staat is om tijdig te reageren op nieuwe humanitaire crises;

Rubriek 5

65. is verbaasd over de verlagingen door de Raad in rubriek 5, neerkomend op in totaal ‑153,283 miljoen EUR aan vastleggingen en betalingen (-1,8% ten opzichte van de ontwerpbegroting), waarbij het zwaarst wordt bezuinigd op pensioenen en de Europese scholen (‑5,2 miljoen EUR, oftewel -3,2%) en op uitgaven in verband met ambtenaren en tijdelijke functionarissen op beleidsterreinen (‑69,7 miljoen EUR, oftewel -3,5%);

66. wijst erop dat de Commissie in haar ontwerpbegroting de bezuinigingen voortvloeiend uit het nieuwe personeelsstatuut en de verlaging van het aantal posten met 1%, zoals overeengekomen door de instellingen, reeds grotendeels heeft verdisconteerd;

67 beschouwt de door de Raad voorgestelde bijkomende verlagingen op administratieve uitgaven als ongerechtvaardigd en in strijd met statutaire en contractuele verplichtingen en met de nieuwe bevoegdheden en taken van de Unie; wijst erop dat het "uitsluiten van de bedragen met betrekking tot de salarisaanpassing van 2011 en 2012" kan leiden tot verdere onevenwichtigheden op de begroting van de Unie;

68. wijst er in het bijzonder op dat, indien het Hof van Justitie van de Europese Unie ("Hof van Justitie") in 2014 de Commissie in het gelijk stelt betreffende de betwiste aanpassing van de pensioenen en salarissen vanaf 1 juni 2012, dit geen voldoende grote marge zou vrijlaten onder het maximum van rubriek 5 om in te kunnen spelen op deze onvoorziene situatie; wijst er bijgevolg op dat de Raad het door hemzelf in zijn goedgekeurde standpunt vastgestelde doel niet heeft verwezenlijkt;

69. herstelt daarom de bedragen van de ontwerpbegroting voor alle lijnen met betrekking tot administratieve en ondersteunende uitgaven, alsmede voor alle lijnen van rubriek 5 die door de Raad zijn verlaagd, met uitzondering van de lijn "Salaris en toelagen" in afdeling III, die wordt verlaagd met -1,2 miljoen EUR ter dekking van de bijdrage van het Europees Agentschap voor chemische stoffen aan de financiering van Europese scholen van type II;

70. besluit om een aantal kredieten in reserve te houden in afwachting van adequate informatie van de Commissie met betrekking tot gedecentraliseerde agentschappen en verslagen over het beheer van de externe steun;

71. splitst de lijn voor uitgaven van OLAF met betrekking tot ambtenaren en tijdelijk personeel, ter weerspiegeling van het ruimere mandaat en de grotere onafhankelijkheid van het secretariaat van het Comité van toezicht van OLAF, zoals vastgelegd in de nieuwe OLAF-verordening;

Agentschappen

72. steunt in beginsel de ramingen van de Commissie voor de budgettaire behoeften van de agentschappen; wijst erop dat de Commissie de meeste kredieten die de agentschappen aanvankelijk hadden gevraagd reeds aanzienlijk had verlaagd;

73. is daarom van mening dat de bijkomende verlagingen die de Raad voorstelt de goede werking van de agentschappen in gevaar zou brengen en hun zou beletten de taken uit te voeren die hun door de wetgevingsautoriteit zijn toebedeeld; verwerpt de door de Raad gevolgde horizontale aanpak bij de verlaging van de kredieten voor de agentschappen, waarvan de behoeften moeten worden beoordeeld per geval;

74. gaat echter niet akkoord met de benadering die de Commissie hanteert ten opzichte van het personeel, waarbij het personeelsbestand van de agentschappen niet alleen verminderd moet worden met 1%, zoals voor alle instellingen en organen is overeengekomen in het politieke akkoord over het MFK, maar nog eens 1% moet bijdragen aan een "herindelingspool";

75. benadrukt het feit dat de overeengekomen inkrimping van het personeelsbestand gebaseerd moet zijn op het organigram en de taken die golden op de referentiedatum 31 december 2012, en dat nieuwe taken voor de bestaande agentschappen of de oprichting van nieuwe agentschappen gepaard moeten gaan met aanvullende middelen;

76. wijzigt daarom de personeelsformatie van de meeste agentschappen in die zin dat de overeengekomen verlaging met 1% wordt doorgevoerd; doet dat echter niet voor agentschappen die in hun aanvankelijke verzoek de 1+1%-verlaging reeds hadden doorgevoerd; herhaalt niettemin dat met deze bijkomende bijdrage van 1% rekening moet worden gehouden op de begroting 2015, om een gelijke behandeling van alle agentschappen te waarborgen;

77. benadrukt dat de extra taken die de Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA's) reeds hebben gekregen, alsmede de toekomstige, in de nog goed te keuren wetsvoorstellen geplande taken zullen vereisen dat hun begroting in zodanige mate wordt opgetrokken dat zij hun toezichthoudende rol op bevredigende wijze kunnen vervullen; herinnert aan zijn standpunt dat de ETA's onafhankelijke begrotingslijnen moeten hebben en financieel onafhankelijk moeten worden van hun nationale leden;

78. besluit de kredieten op de begroting 2014 te verhogen voor de drie agentschappen voor financieel toezicht; is van mening dat deze kredieten het feit moeten weerspiegelen dat de nodige taken moeten worden uitgevoerd, nu meer verordeningen, besluiten en richtlijnen zijn en worden goedgekeurd voor het overwinnen van de huidige financiële en economische crisis, die sterk verband houdt met de stabiliteit van de financiële sector;

79. besluit tevens de kredieten voor het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en voor een aantal agentschappen in rubriek 3 te verhogen met het oog op de uitbreiding van hun takenpakket (Frontex, Europol, het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken); verhoogt de kredieten voor het Europees Geneesmiddelenbureau, aangezien de Commissie in haar ontwerpbegroting rekening had gehouden met de bestemmingsontvangsten, wat niet zou moeten voor agentschappen die vooral met vergoedingen worden bekostigd; loopt vooruit op de mogelijke inwerkingtreding van het 4e spoorwegpakket door aanvullende kredieten voor het Europees Spoorwegbureau in de reserve te plaatsen;

80. verzoekt de Commissie zich meer in te spannen om samen met de lidstaten, die hier overigens niet om staan te springen, agentschappen aan te wijzen die kunnen fuseren of in ieder geval kunnen verhuizen zodat ze kantoorruimte of bepaalde administratieve taken kunnen delen;

81. verlangt voorts van de Commissie dat zij een nieuw financieel memorandum indient wanneer een wetgevingsprocedure tot verlenging van het mandaat van een agentschap door het Parlement en de Raad is voltooid; is zich ervan bewust dat een dergelijke verlenging extra middelen nodig kan maken, waarover beide instellingen overeenstemming moeten bereiken;

Proefprojecten (PP) en voorbereidende acties (VA)

82. besluit na een grondige analyse van de ingediende PP's en VA's, tegen de achtergrond van het slaagpercentage van de lopende projecten en acties, de initiatieven die al gedekt zijn door bestaande rechtsgronden buiten beschouwing latend en ten volle rekening houdend met de beoordeling door de Commissie van de uitvoerbaarheid van de projecten, een compromispakket goed te keuren met een beperkt aantal PP's en VA's, mede gelet op de beperkte marges die beschikbaar zijn;

Overige afdelingen

83. is van mening dat de begroting van elke instelling van de Unie, vanwege hun specifieke taken en situatie, afzonderlijk moet worden behandeld zonder te streven naar algemeen toe te passen oplossingen, rekening houdend met de specifieke ontwikkelingsfase, operationele taken, beheersdoelen, personeelsbehoefte en gebouwenbeleid van elke instelling;

84. is van mening dat het Parlement en de Raad moeten streven naar zoveel mogelijk besparingen en efficiëntieverhogingen door middel van een voortdurende herbeoordeling van lopende en nieuwe taken, maar daarnaast een niveau van kredieten moeten vaststellen dat afdoende is om de goede werking van de instellingen, de eerbiediging van interne en externe wettelijke verplichtingen en de levering van een hoogwaardige openbare dienst te waarborgen;

85. is bezorgd over de door de Raad voorgestelde schrapping op de ontwerpbegroting 2014 van de salarisaanpassing van het personeel van 1,7% voor 2011 en 2012 voor de instellingen die de jaarlijkse gevolgen van deze aanpassingen reeds in hun begrotingsramingen hadden verwerkt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie; neemt die uitgaven weer op de begroting 2014 op vanuit het oogpunt van goed en verstandig financieel beheer; is tevens bezorgd over de groeiende achterstand met hoofdsom- en rentebetalingen waar de instellingen verantwoordelijk voor zouden zijn, en wijst erop dat de Raad geen kredieten heeft voorzien bij wijze van voorzorgsmaatregel;

86. is daarom ernstig verontrust over het feit dat de betalingsmarge in rubriek 5 en het submaximum voor administratieve uitgaven bijna nihil is en de vastleggingsmarge geheel ontoereikend; wijst erop dat overeenkomstig artikel 203 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 de administratieve kredieten niet-gesplitste kredieten zijn en dat derhalve de laagste van de twee maxima bepalend is; wijst nogmaals op het feit dat aanvullende betalingskredieten nodig kunnen zijn ter dekking van nog niet doorgevoerde salarisaanpassingen en waarschuwt dat er ook een probleem kan optreden met de marge voor de betalingen;

87. verzoekt om een gewijzigde begroting ter dekking van de achterstand en de respectievelijke salarisaanpassingen indien het Hof van Justitie zich uitspreekt ten gunste van de salarisaanpassing zoals bepaald in het Personeelsstatuut; wijst op een aantal kleinere bijkomende besparingen voortvloeiend uit de vaststelling van het Personeelsstatuut die nog niet in de ontwerpbegroting waren verwerkt; wacht voor nadere details op het voorstel van de Commissie voor nota van wijzigingen nr. 2/2014; vraagt om deze besparingen voortvloeiend uit het Personeelsstatuut te gebruiken voor de komende achterstanden, indien het Hof van Justitie zich uitspreekt ten gunste van de salarisaanpassing; verzoekt de Commissie nota van wijzigingen nr. 2/2014 tijdig aan het Parlement en de Raad toe te zenden, zodat tijdens de begrotingsprocedure 2014 rekening kan worden gehouden met de inhoud van deze nota;

88. is ingenomen met de inspanningen die de instellingen hebben verricht om op zoveel mogelijk manieren bezuinigingen door te voeren zonder de kwaliteit van hun dienstverlening in gevaar te brengen; verwelkomt intensievere interinstitutionele samenwerking, zoals de lopende onderhandelingen tussen het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als doel hun politieke banden te versterken, de efficiëntie te vergroten en mobiliteit van het personeel aan te moedigen, teneinde de kerntaken van de respectievelijke instellingen te ondersteunen;

Afdeling I – Europees Parlement

Algemeen kader

89. herinnert eraan bij de goedkeuring van zijn ramingen voor 2014[7] te hebben aangedrongen op een hoge mate van budgettaire verantwoordelijkheid, controle en terughoudendheid en op verdere inspanningen om veranderingen, besparingen en structurele hervormingen door te voeren, met als doel om de stijging van de begroting zo dicht mogelijk in de buurt van het inflatiepercentage te houden;

90. benadrukt dat het Parlement en de Raad met het oog op langetermijnbesparingen op de EU-begroting werk moeten maken van een stappenplan voor één vestigingsplaats van het Parlement, zoals reeds aangegeven in eerdere resoluties, met name zijn resolutie van 23 oktober 2012 over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013 - alle afdelingen[8], zijn resolutie van 6 februari 2013 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014 - alle afdelingen behalve de Commissie[9], en zijn besluit van 10 mei 2012 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling I – Europees Parlement[10];

91. is tevreden met het akkoord dat tijdens het overleg van 24 september 2013 tussen het Bureau en de Begrotingscommissie is bereikt; wijst erop dat zijn begroting 2014 in totaal 1 783 976 098 EUR bedraagt, een nettoverlaging met 29 168 108 EUR ten opzichte van het voorontwerp van raming van 26 februari 2013;

92. wijst erop dat zijn begroting 2014 een stijging van 1,9% vertoont ten opzichte van de begroting 2013; wijst erop dat de kosten voor de toetreding van Kroatië voor 0,17% en de eenmalige kosten voor de nieuwe parlementaire legislatuur voor 2,1% aan deze verhoging bijdragen; benadrukt dat ondanks de onvermijdelijke kosten in verband met de wisseling van de legislatuur na de Europese verkiezingen in 2014, de operationele begroting netto zal dalen met 0,37%, waarbij het verwachte inflatieniveau nog voor een verdere daling zal zorgen;

93. benadrukt dat kredieten op zijn begroting zijn opgenomen om de eventuele salarisaanpassingen voor 2011 en 2012 te dekken, tegen de achtergrond van de verwachte uitspraak van het Hof van Justitie; is uiterst verontrust dat de Raad op zijn eigen begroting geen kredieten als voorzorgsmaatregel heeft voorzien, en evenmin op de begrotingen van de andere instellingen, om de gevolgen voor de begroting te dekken die kunnen voortvloeien uit de verwachte uitspraak van het Hof van Justitie; wijst erop dat de nettoverlaging met 0,37% van de operationele begroting 2014 van het Parlement nog verder verlaagd zou zijn met 1,3%, indien het Parlement geen kredieten had voorzien ter dekking van de komende salarisaanpassingen voor 2011 en 2012 in het geval van een daartoe strekkende uitspraak van het Hof van Justitie;

94. keurt de volgende aanpassingen van de ramingen goed:

     –   verwerking in het organigram van de gevolgen van de goedkeuring van het nieuwe Personeelsstatuut en de daaruit voortvloeiende wijzigingen;

     –   het rekening houden met de besparingen ten gevolge van de vervanging in Luxemburg van het PRES-gebouw door het GEOS-gebouw;

     –   verlaging van de kredieten voor het Huis van de Europese geschiedenis dankzij de bijdrage van de Commissie aan de exploitatiekosten en interne besparingen;

     –   het rekening houden met de besparingen dankzij de invoering van werkmethodes in het kader van een "papierloos Parlement";

     –   overdracht van het beheer van de pensioenen van de leden uit hoofde van het Statuut van de leden naar de specifieke begrotingslijn in afdeling III, net als de pensioenen van de ambtenaren;

     –   toewijzing van personele en financiële middelen aan het nieuwe directoraat-generaal parlementaire onderzoeksdiensten naar aanleiding van de sluiting van de samenwerkingsovereenkomst met de twee Comités (Europees Economisch en Sociaal Comité en Comité van de Regio's);

Gezamenlijke werkgroep

95. is ingenomen met de voortzetting van de werkzaamheden van de gezamenlijke werkgroep Parlementaire begroting van het Bureau en de Begrotingscommissie, die zijn nut heeft bewezen bij het hervormingsproces als platform voor discussie en de vaststelling van mogelijke manieren om de efficiëntie te verhogen, ter compensatie van de investeringen die nodig zijn om de doelmatigheid van het Parlement te versterken;

96. herinnert eraan dat de werkgroep in het verleden met succes strategieën heeft geformuleerd om te besparen op de reiskosten van de leden;

97. is van mening dat de hervormingen die de werkgroep heeft geformuleerd, zoals interinstitutionele samenwerking met het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité, maatregelen ter invoering van een "papierloos Parlement" en e-vergaderingen, een efficiëntere structuur van de agenda van het Parlement, de uitbesteding van betalingen en de invoering van nieuwe beheerssoftware voor de human resources, moeten worden voortgezet om een werkelijke efficiëntieverhoging te bewerkstelligen en middelen vrij te maken ter verbetering van het onafhankelijk wetenschappelijk advies aan de leden en ter versterking van de controlecapaciteit van het Parlement;

Hervorming van het Personeelsstatuut

98. wijst erop dat de wijzigingen van het Personeelsstatuut, overeengekomen door het Parlement en de Raad via de gewone wetgevingsprocedure, een nieuwe methode omvatten voor de indexering van de salarissen en voorzien in een bevriezing van de salarisaanpassingen voor alle instellingen, met inbegrip van het Parlement, in 2013 en 2014, wat een besparing van 14,5 miljoen EUR oplevert op de begroting 2014 van het Parlement;

99. wijst er verder op dat andere hervormingen van het Personeelsstatuut, zoals de wijziging van de regels voor de jaarlijkse reiskosten voor ambtenaren, besparingen zullen opleveren van 2,8 miljoen EUR, naast de besparingen ter hoogte van 0,8 miljoen EUR als gevolg van de aanpassing van de loopbaanontwikkeling van het personeel en het tempo van bevorderingen, alsmede van de invoering van een nieuwe SC-functiegroep;

100.    wijst erop dat het voorstel van de Commissie om het totale personeelsbestand in te krimpen met 1% per jaar voor het Parlement zal leiden tot het schrappen van 67 posten in 2014; neemt kennis van de nota van de secretaris-generaal aan het Bureau van 2 september 2013, waarin de secretaris-generaal niet raakt aan het evenwicht tussen de politieke en de administratieve assistentie aan de leden; wijst erop dat de fracties hun personele middelen sinds 2012 hebben bevroren en dat in de vorige twee begrotingsjaren slechts gedeeltelijk aan hun behoeften is tegemoet gekomen; benadrukt dat het totale personeelsbestand van de fracties in 2014 en de jaren daarna niet lager mag zijn dan het huidige niveau;

101     herhaalt zijn verzoek, zoals geformuleerd in zijn resolutie van 17 april 2013, om een routekaart voor de tenuitvoerlegging van het gewijzigde Personeelsstatuut te presenteren aan de Begrotingscommissie, nu de onderhandelingen tussen het Parlement en de Raad zijn afgerond met een akkoord over de hervorming van het Personeelsstatuut;

Samenwerking met raadgevende comités

102.    is ingenomen met de lopende onderhandelingen en moedigt het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's aan een interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst te sluiten met het oog op nauwere samenwerking;

103.    benadrukt dat de geraamde veranderingen in het organigram van het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met betrekking tot de interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst waarover momenteel wordt onderhandeld, rechtstreeks verband houden met en bijgevolg afhankelijk zijn van de definitieve goedkeuring van het politieke akkoord; is van mening dat deze samenwerking kan leiden tot een geleidelijke overplaatsing op vrijwillige basis van maximaal 80 posten van de vertaaldiensten van de Comités naar het nieuwe DG van het Parlement voor parlementaire onderzoeksdiensten (inclusief de bijbehorende uitbreiding van zijn organigram), wat dan gecompenseerd zou worden door het schrappen van een evenredig aantal posten in het organigram van de Comités in het jaar na de overplaatsing van het personeel;

Reserve voor onvoorziene omstandigheden

104.    besluit, aangezien noch het begin noch het tempo van deze overplaatsing van personeel met voldoende precisie kunnen worden vastgesteld ten tijde van de begrotingsprocedure 2014, een bedrag van 0,7 miljoen EUR toe te voegen aan de lijn voor salarissen van het Parlement, en tegelijkertijd een even groot bedrag aan kredieten op de lijnen voor salarissen van de Comités in de reserve te plaatsen, in afwachting van de voortgang van de overplaatsing; beseft dat indien nodig maximaal 3,3 miljoen EUR aan kredieten kan worden overgeschreven van de reserve voor onvoorziene omstandigheden naar de lijn voor salarissen, indien de bevoegde commissie van het Parlement hiertoe besluit; verwacht dat de twee raadgevende comités hun eigen begroting met een passende hoeveelheid kredieten zullen verlagen, in afwachting van de overplaatsing en het daarvoor benodigde politieke akkoord met het Parlement;

Overdracht van de pensioenen van de leden

105.    is ervan overtuigd dat het beheer van de pensioenen van voormalige leden geen deel uitmaakt van de dagelijkse operationele taken van het Parlement en dat de mogelijke stijging van de pensioenkosten de transparantie van de begroting vermindert; steunt daarom de overdracht van het beheer van drie soorten pensioenen die onder het Statuut van de leden vallen, namelijk ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen, naar afdeling III van de begroting van de Unie, waarbij het de leden blijft raadplegen en adviseren over pensioengerelateerde kwesties; wijst erop dat de samenvoeging van het beheer van pensioenen in één instelling zorgt voor een efficiënter beheer;

106.    wijst erop dat de verstrekking van informatie over de Europese verkiezingen van 2014 op coherente wijze moet worden aangepakt; steunt daarom, ter bevordering van de opkomst voor de verkiezingen van 2014, de verstrekking van informatie over de verkiezingsdatum en de bewustmaking van de burgers van de Unie door hen in alle talen van de Unie te informeren over hun kiesrechten en over de gevolgen van de Unie voor hun dagelijks leven; is van mening dat de voorlichtingsstrategie voor de verkiezingen van 2009 en 2014 achteraf moet worden geëvalueerd;

Bijkomende besparingen

107.    is van mening dat in deze tijden van financiële beperkingen alles in het werk moet worden gesteld om zoveel mogelijk manieren voor besparing te vinden op de begrotingen van de instellingen door meer praktijken in te voeren die de kwaliteit van de werkzaamheden van de leden niet aantasten; herinnert eraan dat het feit dat de dienstreisvergoedingen van het personeel sinds 2007 niet geïndexeerd zijn en dat alle vergoedingen van de leden tot het einde van de huidige zittingsperiode op het niveau van 2011 zijn bevroren, zichtbare tekenen van terughoudendheid zijn; is bovendien ingenomen met het bevriezen van alle vergoedingen van de leden tot eind 2014;

108.    besluit in deze geest de uitgaven van het Parlement met 9 658 000 EUR te verlagen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2014;

109.    verlaagt in de geest van zelfbeperking de kredieten voor delegaties en bijgevolg het totale aantal delegaties voor leden, waarbij nog verder wordt gegaan dan de besparingen die de afgelopen twee jaren werden goedgekeurd en doorgevoerd;

Afdelingen IV tot en met X

110.    complimenteert alle andere instellingen met de besparingen en efficiëntieverhogingen die zij reeds op hun ontwerpbegrotingen hebben doorgevoerd; neemt de salarisaanpassingen voor 2011 en 2012 opnieuw op de begroting op met het oog op het komende besluit van het Hof van Justitie ter zake, overeenkomstig het beginsel van goed en verstandig financieel beheer;

Afdeling IV – Hof van Justitie

111.    past de forfaitaire verlaging wederom aan tot 3%, waarmee kredieten ter hoogte van 1,43 miljoen EUR opnieuw op de begroting worden opgenomen, om het Hof van Justitie in staat te stellen zijn personeelsformatie volledig te benutten en te waarborgen dat het Hof zijn voortdurend groeiende werklast op de juiste wijze kan verwerken;

112.    verhoogt de salarislijnen van het Hof van Justitie tot boven de ontwerpbegroting om rekening te houden met de salarisaanpassingen voor 2011 en 2012, die in eerste instantie niet waren opgenomen op de begrotingsramingen van het Hof;

Afdeling V – Europese Rekenkamer

113.    herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

114.    is zeer tevreden dat de Rekenkamer de nodige zuinigheid heeft betracht door interne mogelijkheden tot efficiëntieverhoging te vinden op zijn ontwerpbegroting;

Afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité

115.    herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

116.    is ingenomen met de lopende onderhandelingen tussen het Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een samenwerkingsovereenkomst en moedigt een succesvolle afronding ervan aan; plaatst een deel van de kredieten voor salarissen in de reserve, in afwachting van de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst met het Parlement en de geleidelijke overplaatsing van maximaal 48 personeelsleden, met de opmerking in het organigram dat deze posten geschrapt zullen worden in het jaar na afronding van de overplaatsing van het personeel, en onder voorbehoud dat de overeenkomst daadwerkelijk wordt gesloten;

Afdeling VII – Comité van de Regio's

117.    herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

118.    is ingenomen met de lopende onderhandelingen tussen het Parlement en het Comité van de Regio's over een samenwerkingsovereenkomst en moedigt een succesvolle afronding ervan aan; plaatst een deel van de kredieten voor salarissen in de reserve, in afwachting van de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst met het Parlement en de geleidelijke overplaatsing van maximaal 32 personeelsleden, met de opmerking in het organigram dat deze posten geschrapt zullen worden in het jaar na afronding van de overplaatsing van het personeel, en onder voorbehoud dat de overeenkomst daadwerkelijk wordt gesloten;

119.    herstelt de lijnen voor reiskosten van de leden op het niveau van de ontwerpbegroting om te waarborgen dat de politieke activiteiten niet worden beperkt;

120.    merkt op dat de Fractie Europese Conservatieven en Hervormers (ECR­Fractie) in het Comité van de Regio's een nieuwe fractie heeft opgericht; herinnert eraan dat elke fractie in verhouding tot haar omvang administratieve ondersteuning moet krijgen om haar deelname aan de politieke werkzaamheden van het Comité te vergemakkelijken;

Afdeling VIII – Europese Ombudsman

121.    herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

122.    kan de benadering van de Europese Ombudsman billijken om de inkrimping van het personeelsbestand met 5% gedurende vijf jaar in eigen tempo door te voeren, gezien de relatief kleine omvang van de instelling;

Afdeling IX – Europese toezichthouder voor gegevensbescherming

123.    herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

124.    kan de benadering van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming billijken om de inkrimping van het personeelsbestand met 5% gedurende vijf jaar in eigen tempo door te voeren, gezien de relatief kleine omvang van het orgaan;

Afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden

125.    herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;

126.    past de forfaitaire verlaging wederom aan tot 5,3% (door de kredieten ter hoogte van circa 0,4 miljoen EUR opnieuw op te voeren) in het hoofdkwartier en tot 2,7% in de delegaties (0,5 miljoen EUR), met het oog op de voortgang bij de aanwervingen om te voldoen aan de operationele behoeften;

127.    verhoogt de kredieten voor beveiliging met een bedrag van 5,4 miljoen EUR voor veilige IT-systemen en netwerken en 0,6 miljoen EUR voor arbeidscontractanten;

128.    erkent de wens van de EDEO om te voldoen aan het verzoek van de Commissie buitenlandse zaken van het Parlement om de speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie (SVEU's) en hun personeel te integreren in de begroting en de institutionele structuur van de EDEO; merkt op dat, teneinde de overdracht van personele en financiële middelen van de Commissie- naar de EDEO-begroting mogelijk te maken, een compromisoplossing moet worden gevonden met de Commissie en de Raad en dat bovendien een passende rechtsgrond moet worden vastgesteld; stelt een verhoging van de begroting en de personeelsformatie van de EDEO voor;

o

o o

129.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige betrokken instellingen en organen en de nationale parlementen.

BIJLAGE

GEZAMENLIJKE VERKLARING

Data voor de begrotingsprocedure en regels voor de werkingvan het bemiddelingscomité in 2013

A. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen voor 2013 de volgende belangrijke data overeen:

1.  De Raad tracht voor 11 september 2013 zijn standpunt vast te stellen en aan het Europees Parlement toe te zenden, opdat tijdig een akkoord met het Europees Parlement mogelijk kan worden gemaakt.

2.  De Begrotingscommissie van het Europees Parlement neemt uiterlijk aan het eind van week 41 (begin oktober) amendementen op het standpunt van de Raad aan.

3.  Op 16 oktober wordt na de middag, voorafgaand aan de lezing door het Europees Parlement, een trialoogvergadering belegd.

4.  Het Europees Parlement stelt in week 43 in plenaire vergadering zijn lezing vast.

5.  De bemiddelingsperiode begint op 24 oktober. Overeenkomstig artikel 314, punt 4, onder c), van het VWEU verstrijkt de voor bemiddeling voorziene periode op 13 november 2013.

6.  Het bemiddelingscomité vergadert op 4 november in het Europees Parlement, en op 11 november in het Raadsgebouw; de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité worden voorbereid tijdens trialogen. Een eerste trialoog staat gepland op 7 november. Tijdens de bemiddelingsperiode van 21 dagen kunnen nog andere trialogen worden belegd.

B.  Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie onderschrijven voorts de in bijlage dezes opgenomen regels voor de werking van het bemiddelingscomité, die van toepassing blijven totdat het nieuwe interinstitutioneel akkoord in werking treedt.

BIJLAGE

Regels voor de werking van het bemiddelingscomité in 2013

1.      Indien het Europees Parlement amendementen aanneemt op het standpunt van de Raad, neemt de voorzitter van de Raad tijdens dezelfde plenaire vergadering nota van de verschillende opvattingen van beide instellingen en stemt hij ermee in dat de voorzitter van het Europees Parlement onverwijld het bemiddelingscomité bijeenroept. De brief waarbij het bemiddelingscomité wordt bijeengeroepen, wordt verzonden op dezelfde dag dat de plenaire stemming heeft plaatsgevonden; de bemiddelingsperiode begint de daaropvolgende dag. De periode van 21 dagen wordt berekend overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden

2.      Indien de Raad niet met alle door het Europees Parlement aangenomen amendementen kan instemmen, bevestigt hij dit in een brief die wordt verzonden vóór de datum waarop de eerste onder punt A.7 bedoelde vergadering van het bemiddelingscomité is gepland. In dat geval gaat het bemiddelingscomité volgens de in de onderstaande alinea's vastgestelde procedure te werk.

3.      Het bemiddelingscomité krijgt een gemeenschappelijk dossier (de basisdocumentatie) ter beschikking, waarin de verschillende fasen van de begrotingsprocedure worden vergeleken[1]. Het bevat bedragen per begrotingsonderdeel[2], totaalbedragen per rubriek van het financiële kader en een vergelijkend document waarin zowel bedragen als toelichtingen, met wijzigingen per begrotingsonderdeel, zijn opgenomen voor alle begrotingsonderdelen die in technische zin nog niet als afgesloten worden beschouwd. Deze documenten worden ingedeeld volgens de begrotingsnomenclatuur.

Er worden ook andere documenten toegevoegd aan de basisdocumentatie ten behoeve van het bemiddelingscomité[3].

4.      Met het oog op een akkoord aan het einde van de bemiddelingsperiode worden in de trialoogvergadering(en) de volgende aspecten behandeld:

o afbakening van het terrein voor de onderhandelingen over de te bespreken begrotingsvraagstukken;

o bespreking van de onder het vorige streepje geselecteerde openstaande vraagstukken, met het oog op een door het bemiddelingscomité goed te keuren akkoord;

o behandeling van thematische vraagstukken, onder meer per rubriek van het meerjarig financieel kader, eventueel op basis van werkdocumenten of non-papers.

Voor zover mogelijk worden tijdens of onmiddellijk na iedere trialoog de voorlopige conclusies en de agenda voor de volgende vergadering opgesteld. De instelling waar de trialoogvergadering plaatsvindt, zal deze conclusies opstellen.

5.      Voorlopige conclusies van de trialoogvergadering(en), alsook een document met de begrotingsonderdelen waarover tijdens de trialoogvergadering(en) voorlopige overeenstemming is bereikt, zullen tijdens de bijeenkomst(en) van het bemiddelingscomité ter beschikking worden gesteld met het oog op mogelijke bekrachtiging.

6.      De Commissie ontwikkelt de nodige initiatieven om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen. Daarbij worden de Raad en het Europees Parlement volledig gelijk behandeld en geïnformeerd.

7.      Het in artikel 314, punt 5, van het VWEU bedoelde gemeenschappelijk ontwerp wordt opgesteld door de secretariaten van het Europees Parlement en de Raad, met steun van de Commissie. Het ontwerp bestaat uit een begeleidende brief aan de voorzitters van het Europees Parlement en de Raad, waarin staat vermeld op welke datum het bemiddelingscomité een akkoord heeft bereikt, en uit bijlagen die de volgende gegevens bevatten:

o  bedragen per begrotingsonderdeel[4] voor alle begrotingsposten en samenvattende cijfers per rubriek van het financiële kader,

o  een geconsolideerd document, met bedragen en de definitieve tekst van overeengekomen wijzigingen in de ontwerpbegroting[5] of in het standpunt van de Raad.

Het bemiddelingscomité kan tevens zijn goedkeuring hechten aan mogelijke gezamenlijke verklaringen met betrekking tot de begroting voor 2014.

8.      Het gemeenschappelijk ontwerp wordt vertaald in alle talen (door de diensten van het Europees Parlement), en binnen een termijn van veertien dagen te rekenen vanaf de dag volgend op de dag waarop een akkoord is bereikt over het conform punt 6 opgestelde gemeenschappelijk ontwerp, ter goedkeuring voorgelegd aan de twee takken van de begrotingsautoriteit.

Nadat het gemeenschappelijk ontwerp is goedgekeurd, wordt de begroting juridisch en taalkundig bijgewerkt, waarbij de bijlagen van het gemeenschappelijk ontwerp worden samengevoegd met de begrotingsonderdelen die tijdens de bemiddelingsprocedure niet zijn gewijzigd.

9.      De instelling waar de trialoog of de bijeenkomst van het bemiddelingscomité plaatsvindt, stelt vertolkingsfaciliteiten ter beschikking voor alle talen van de talenregeling zoals die geldt voor de vergadering(en) van het bemiddelingscomité, alsmede vertolking op ad‑hocbasis voor de trialoogvergadering(en).

De productie en de distributie van de vergaderdocumenten worden verzorgd door de instelling waar de vergadering plaatsvindt.

De diensten van de drie instellingen werken samen bij het coderen van de resultaten van de onderhandelingen ten behoeve van de opstelling van het gemeenschappelijk ontwerp.

10.    De instellingen handelen in een geest van loyale samenwerking, wisselen tijdig op formeel en op informeel niveau relevante informatie en documenten uit en onderhouden gedurende de volledige begrotingsprocedure geregeld contacten op alle niveaus door middel van de proactieve rol die hun respectieve onderhandelaars vervullen, opdat het bemiddelingscomité zijn werkzaamheden kan afronden.

  • [1]          Deze fasen omvatten: de begroting 2013 (met inbegrip van gewijzigde begrotingen); de oorspronkelijke ontwerpbegroting; het standpunt van de Raad met betrekking tot de ontwerpbegroting; de amendementen van het Europees Parlement op het standpunt van de Raad alsmede de door de Commissie ingediende nota's van wijzigingen. Om vergelijking mogelijk te maken bevat de oorspronkelijke ontwerpbegroting enkel de nota's van wijzigingen die zowel tijdens de lezing van de Raad als tijdens de lezing van het Europees Parlement in behandeling zijn genomen.
  • [2]         Begrotingsonderdelen die in technische zin als afgesloten worden beschouwd, worden in de basisdocumentatie gemerkt. Een in technische zin afgesloten begrotingsonderdeel is een onderdeel waarover geen verschil van mening bestaat tussen het Europees Parlement en de Raad en waarvoor geen nota van wijzigingen is ingediend, zonder vooruit te lopen op de uiteindelijke beslissing van het bemiddelingscomité.
  • [3]       Waaronder een uitvoerbaarheidsnota van de Commissie over het standpunt van de Raad en de amendementen van het Europees Parlement; een nota van wijzigingen voor landbouw (en, zo nodig, andere gebieden); eventueel de door de Commissie opgestelde Budget Forecast Alert Note (begrotingswaarschuwingsnota van het najaar); en mogelijk brieven van andere instellingen over het standpunt van de Raad en de amendementen van het Europees Parlement.
  • [4]         Begrotingsonderdelen die ten opzichte van de ontwerpbegroting of van het standpunt van de Raad niet zijn gewijzigd, worden gemerkt.
  • [5]         Met inbegrip van nota's van wijzigingen die zowel tijdens de lezing van de Raad als tijdens de lezing van het Europees Parlement in behandeling zijn genomen.

ADVIES van de Commissie buitenlandse zaken (6.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - alle afdelingen
(2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra

SUGGESTIES

De Commissie buitenlandse zaken verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  betreurt de ingrijpende bezuinigingen van 12,5% op de vastleggingskredieten en een bezuiniging van 8,2% op de betalingskredieten in rubriek 4 in vergelijking met de begroting 2013; onderstreept dat het, zelfs in tijden van grotere begrotingsdiscipline en beperkingen, van vitaal belang is genoeg middelen te handhaven voor de wereldwijde activiteiten van de EU om haar in staat te stellen haar in het Verdrag van Lissabon opgesomde ambities te verwezenlijken; onderstreept dat alles in het werk moet worden gesteld om de ingrijpende bezuinigingen en de weerslag ervan voor de EU als wereldspeler binnen de perken te houden;

2.  stelt vast dat de middelen van de ontwerpbegroting 2014 niet stroken met de oorspronkelijke ambities van het voorstel van de Europese Commissie voor het MFK 2014-2020 om van de EU een wereldspeler te maken die meetelt;

3.  is in dit verband van mening dat het uiterst belangrijk is de samenwerking te vergroten, de coördinatie te intensiveren en synergieën te ontwikkelen met programma's en projecten van EU‑lidstaten in derde landen ten einde de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU te verbeteren en het hoofd te bieden aan de huidige begrotingsbeperkingen;

4.  onderstreept derhalve hoe belangrijk het is om te trachten zoveel mogelijk het niveau van de begroting van 2013 te halen ten aanzien van de vastleggingen voor de belangrijkste financiële instrumenten van het buitenlands beleid van de EU om ervoor te zorgen dat de internationale rol van de EU niet onnodig wordt verzwakt;

5.  betreurt het feit dat vooral ingrijpend is bespaard op het Europese Nabuurschapsinstrument (ENI), hetgeen de betrekkingen met het Oostelijk en Zuidelijk Nabuurschap, een van voornaamste prioriteiten van het externe optreden van de EU, ernstig in gevaar zou brengen; onderstreept dat zonder voldoende middelen het "meer voor meer"-beginsel als kernmechanisme in de desbetreffende financiële instrumenten, fundamenteel zou worden ondermijnd; dringt ten stelligste erop aan een aanzienlijk bedrag van de bezuinigingen op de vastleggingen voor het ENI weer op te nemen en tevens rekening te houden met het maatschappelijk middenveld;

6.  onderstreept dat het dringend noodzakelijk is dat de EU in het zuidelijke Middellandse Zeegebied een actieve rol vervult en dat het in het belang van de EU is een nauwere samenwerking na te streven en verdere democratische ontwikkelingen, activiteiten inzake het bijleggen van conflicten en de onderlinge aanpassing van de wetgeving met de landen van het Oostelijk Partnerschap te ondersteunen, met name in het licht van de komende top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius; is bezorgd over het feit dat er ten gevolge van de grote besparingen op de desbetreffende instrumenten weinig ruimte zou blijven om op plotselinge ontwikkelingen te reageren en het niveau van steun te handhaven dat noodzakelijk is om landen die in een overgangsfase verkeren, te helpen, hetgeen de beleidsdoelstellingen van de EU in het gebied ernstig zou ondermijnen; wijst op de noodzaak van verdere steun voor de inspanningen van het secretariaat van de Unie voor het Middellandse Zeegebied om concrete sociale en economische projecten met een regionale reikwijdte te ontwikkelen;

7.  onderstreept dat de verwachtingen en doelstellingen van de top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius een doelmatige follow-up vergen en dringt derhalve aan op toereikende financiële steun die de Unie in staat stelt haar beloften waar te maken;

8.  betreurt het feit dat de spreiding van de verlagingen van de vastleggingskredieten over de verschillende instrumenten grotendeels ongemotiveerd blijft, hetgeen zeer verwarrend is gezien de enorme verschillen in de omvang van de besparingen; verzoekt de Commissie om de redenen van deze verdeling van de besparingen nader uit te leggen;

9.  merkt op dat de marge voor rubriek 4 dit jaar is verkleind, zodat er minder ruimte blijft voor flexibiliteit ten aanzien van de beleidsprioriteiten; is van oordeel dat dergelijke geringe marges de rol van het Parlement tijdens de begrotingsonderhandelingen kunnen beperken;

10. onderstreept dat het streven naar vrede en politieke stabiliteit in het Midden-Oosten een sleutelrol in het buitenlands beleid van de EU vervult; dringt derhalve andermaal aan op langetermijnplanning en toereikende middelen voor bijstand aan de UNRWA, Palestina en het vredesproces;

11. is van mening dat, met het oog op de transparantie en doeltreffendheid van de hulp, het beleid van rechtstreekse begrotingssteun kritisch onder de loep moet worden genomen en dat het controleniveau moet worden verbeterd; onderstreept dat de EU in gevallen van fraude en misbruik de financiële steun moet stopzetten;

12. vraagt zich af of het niveau van betalingen voor de reserve voor noodhulp toereikend is om te waarborgen dat de EU in staat is snel op alle urgente crises te reageren;

13. is verheugd over de besparingen die de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) in haar begroting heeft kunnen doen, maar stelt met bezorgdheid vast dat de kosten stijgen en stelt voor dat stappen worden genomen voor de aankoop van delegatiegebouwen waar dat economisch verstandig is; is eveneens verheugd over het streven om het aantal hoge posten te verminderen, maar onderstreept dat de tot dusverre gedane inspanningen nog niet volstaan; is nog steeds van mening dat de speciale situatie van de EDEO een gedeeltelijke uitzondering nodig maakt op de strikte besparingsdoelstellingen die aan de andere instellingen worden opgelegd; dringt er, overeenkomstig zijn aanbeveling over de herziening 2013 van de organisatie en werking van de EDEO, op aan dat een systematische en diepgaande controle wordt verricht om een einde te maken aan de huidige overlappingen met de EU‑structuren voor het externe beleid van de Commissie en het secretariaat van de Raad, hetgeen zou kunnen leiden tot aanzienlijke administratieve kostenbesparingen;

14. onderstreept dat, overeenkomstig de in de herziening van de EDEO opgenomen aanbevelingen, de speciale vertegenwoordigers van de EU een wezenlijk deel moeten uitmaken van de EDEO overeenkomstig artikel 33 VEU; stelt voor op de begrotingslijn voor de speciale vertegenwoordigers van de EU 40% te bezuinigen in afwachting van een akkoord met de Raad over de overheveling van deze begrotingslijn naar de EDEO‑begroting.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

4.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

48

5

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Sir Robert Atkins, Bastiaan Belder, Elmar Brok, Tarja Cronberg, Mário David, Susy De Martini, Michael Gahler, Marietta Giannakou, Ana Gomes, Takis Hadjigeorgiou, Anna Ibrisagic, Liisa Jaakonsaari, Anneli Jäätteenmäki, Tunne Kelam, Nicole Kiil-Nielsen, Evgeni Kirilov, Wolfgang Kreissl-Dörfler, Eduard Kukan, Krzysztof Lisek, Marusya Lyubcheva, Willy Meyer, Francisco José Millán Mon, María Muñiz De Urquiza, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Raimon Obiols, Kristiina Ojuland, Pier Antonio Panzeri, Ioan Mircea Paşcu, Tonino Picula, Mirosław Piotrowski, Cristian Dan Preda, Libor Rouček, Tokia Saïfi, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Nikolaos Salavrakos, Jacek Saryusz-Wolski, Werner Schulz, Davor Ivo Stier, Charles Tannock, Eleni Theocharous, Geoffrey Van Orden, Nikola Vuljanić, Sir Graham Watson, Karim Zéribi

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Göran Färm, Roberto Gualtieri, Elisabeth Jeggle, Emilio Menéndez del Valle, Doris Pack, Jean Roatta, Marietje Schaake, Alf Svensson, Janusz Władysław Zemke

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Dubravka Šuica

ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (1.10.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014
(13176/2013 – C7‑0260/2013 – 2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Ricardo Cortés Lastra

SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   stelt met tevredenheid vast dat de EU-lidstaten alle toezeggingen inzake officiële ontwikkelingshulp die zij individueel en collectief hebben gedaan, met inbegrip van de verbintenis om het niveau van die ontwikkelingshulp tegen 2015 tot 0,7 % op te trekken, nogmaals hebben bevestigd; wijst de lidstaten erop dat zij hun toezeggingen niet alleen moeten herbevestigen maar ook moeten nakomen; spreekt nogmaals zijn overtuigde steun uit voor het streefcijfer van 0,7 % en herhaalt vastbesloten ertoe te willen bijdragen dat dit wordt gehaald;

2.   onderstreept dat het nu niet het moment is om de ontwikkelingshulp terug te schroeven gezien de volledig ontoereikende vooruitgang met betrekking tot verscheidene millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en de behoefte om middelen vrij te maken ter verwezenlijking van de op stapel staande mondiale ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015;

3.   betreurt ten zeerste dat het maximum voor de rubriek "Europa als wereldspeler" voor 2014 in het ontwerp van meerjarig financieel kader aanzienlijk lager ligt dan het desbetreffende maximum voor 2013 en dat dit voor druk zorgt; meent dat evenzo niet mag worden bespaard ten koste van bijzonder kwetsbare mensen en dat de perspectieven op nakoming van de toezeggingen inzake officiële ontwikkelingshulp niet mogen worden ondermijnd; stelt dat de uitgaven voor ontwikkeling en humanitaire hulp derhalve op het niveau van 2013 moeten worden gehandhaafd;

4.   benadrukt dat de betalingskredieten in het hoofdstuk betreffende het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking moeten worden vastgesteld op een niveau waarmee de politieke toezeggingen en de betalingsverplichtingen van de EU daadwerkelijk kunnen worden nagekomen;

5.   vestigt de aandacht op de specifieke aard van humanitaire hulp, die soelaas biedt aan mensen in acuut gevaar of grote nood, en op het chronische, ernstige en verder verslechterende tekort aan betalingen in dit hoofdstuk; betreurt dat dit tekort een bedreiging vormt voor het vermogen van de EU om tijdig en efficiënt op te treden op plaatsen waar zulks hard nodig is en waarvoor de EU al besloten heeft maatregelen te treffen of haar inspanningen te intensiveren; beklemtoont dat deze abnormale situatie moet worden verholpen en verzoekt de Raad een forse verhoging van de reserve voor noodhulp te aanvaarden; verzoekt de Commissie deze reserve snel te mobiliseren als er behoefte aan is en zo nodig een ontwerp van gewijzigde begroting in te dienen om de kredieten te verhogen;

6.  wijst erop dat de EU, door de talloze verbanden in de nauw verweven wereld van vandaag, eveneens zal moeten opdraaien voor de kosten van het niet doeltreffend aanpakken van schrijnende humanitaire en ontwikkelingsbehoeften en voor de kosten van ontoereikende klimaatmaatregelen; wijst erop dat ontwikkelingshulp en humanitaire hulp, alsook de financiering van klimaatmaatregelen, die bovenop officiële ontwikkelingshulp zou moeten komen, derhalve noodzakelijke investeringen in de veiligheid en het welzijn van onze eigen samenleving op langere termijn zijn.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

30.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

25

3

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Thijs Berman, Véronique De Keyser, Charles Goerens, Mikael Gustafsson, Eva Joly, Miguel Angel Martínez Martínez, Gay Mitchell, Bill Newton Dunn, Maurice Ponga, Birgit Schnieber-Jastram, Alf Svensson, Daniël van der Stoep, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Emer Costello, Enrique Guerrero Salom, Fiona Hall, Edvard Kožušník, Krzysztof Lisek, Isabella Lövin, Gesine Meissner

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Josefa Andrés Barea, Tanja Fajon, Danuta Jazłowiecka, Barbara Lochbihler, Marusya Lyubcheva, Bogdan Kazimierz Marcinkiewicz, Hans-Peter Mayer, Eleni Theocharous

ADVIES van de Commissie internationale handel (6.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 – alle afdelingen
(2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Peter Šťastný

SUGGESTIES

De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   is, gezien de schaarste aan hulpbronnen, ingenomen met het voorstel verschillende essentiële begrotingslijnen binnen de titel betreffende het handelsbeleid van de Commissie te verhogen, zowel qua betalingskredieten als vastleggingskredieten; vreest echter dat deze lichte verhogingen misschien niet voldoende zijn voor de Commissie om voldoende capaciteit te waarborgen voor de uitvoering van haar almaar groeiende bilaterale onderhandelingsagenda, die onder meer vrijhandelsovereenkomsten met de VS en Japan omvat, om de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU doeltreffend toe te passen en om zich tot het uiterste in te spannen voor de versterking van het multilaterale handelssysteem via nieuwe voorstellen en concrete initiatieven;

2.   benadrukt dat deze lichte verhoging van de begrotingslijn voor het handelsbeleid van de EU moet worden aangevuld met een weldoordachte herverdeling van middelen en personeel binnen de Commissie; is tevreden met het voorstel voor een aanzienlijke uitbreiding van het personeel in EU-delegaties voor handelsgerelateerde kwesties, die de handel en economische invloed van de Unie in derde landen moeten ondersteunen;

3.   beveelt aan dat de verhoging van middelen binnen de titel betreffende het handelsbeleid van de Commissie gedeeltelijk moet worden gebruikt om het Parlement en het maatschappelijk middenveld beter in staat te stellen adequaat toezicht te houden op de bilaterale handelsbesprekingen van de EU, die almaar complexer en talrijker worden;

4.   betreurt dat de vastleggingskredieten voor het instrument voor macrofinanciële bijstand en het Europees nabuurschapsinstrument (ENI) aanzienlijk zijn verlaagd, omdat dit afbreuk kan doen aan de mogelijkheden van de EU om haar buurlanden – waaronder de landen waarmee zij in onderhandeling is over vergaande en veelomvattende vrijhandelsovereenkomsten – te stabiliseren en ondersteunen; is van mening dat de ENI-financiering, gezien de beperkingen ervan, gericht moet zijn op handelsgerelateerde technische ondersteuning van en bijstand aan onze partners, met name de landen van het Oostelijk Partnerschap die binnenkort uitvoering kunnen geven aan vergaande en veelomvattende vrijhandelsovereenkomsten met de EU, evenals de Euromed-landen;

5.  betreurt ook dat wordt voorgesteld de financiering voor Aid for Trade ("Hulp voor handel") in reële termen te verlagen, met name omdat tegelijkertijd de middelen voor het Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking drastisch worden teruggebracht;

6.   merkt op dat de financiering voor het partnerschapsinstrument (het voormalige ICI/ICI+) aanzienlijk is toegenomen, wat het uitgebreide toepassingsgebied van dit instrument weerspiegelt; is ingenomen met de ruime financiering voor activiteiten ter ondersteuning van EU-ondernemingen in derde landen; is verheugd over het feit dat de voorgestelde middelen voor COSME en voor het partnerschapsinstrument een hele reeks activiteiten ter ondersteuning van de internationalisering van kmo's mogelijk moeten maken, en benadrukt opnieuw hoe belangrijk het is dat het coördinatieplatform voor kmo's vanaf 2014 eindelijk in werking treedt;

7.   neemt er met belangstelling kennis van dat de uitbreiding van de EU-handelscentra in Azië door het partnerschapsinstrument zal worden gefinancierd, na grondige evaluaties van de bestaande structuren in China en India, en de oprichting van een handelscentrum in Latijns-Amerika; meent dat deze verlengde financiering inhoudt dat de Commissie rekening zal houden met alle uit de eerste ervaringen met handelscentra geleerde lessen, op het gebied van de dienstverlening aan kmo's, complementariteit met bestaande publieke en particuliere structuren van de EU en van de lidstaten en de duurzaamheid van deze projecten;

8.   betreurt dat de middelen die voorheen beschikbaar waren in het kader van de "voorbereidende actie: kansen voor de internationalisering van het midden- en kleinbedrijf" over verschillende lijnen zijn verspreid, terwijl internationale handel juist in deze tijd van economische crisis de enige uitweg is voor vele kmo's;

9.   is van oordeel dat de verlaging van het jaarlijkse plafond voor mogelijk gebruik van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor 2014-2010 de doeltreffendheid ervan kan aantasten, met name omdat het aantal potentiële begunstigden van het EGF is uitgebreid om te anticiperen op eventuele nadelige sociale gevolgen van toekomstige handelsliberalisering door de Unie;

10.  is voorstander van de verlenging met een derde jaar in 2014 van de voorbereidende actie "Euromed innoverende ondernemers voor verandering", op voorwaarde dat de financiering wordt gebruikt ter bevordering van duurzame economische ontwikkeling, nauwere regionale samenwerking, een verlaging van de werkloosheid en een verbetering van de levensstandaard van de bevolking in het algemeen;

11.  acht het noodzakelijk om in het kader van het internationale aspect van de douane in een aantal specifieke middelen te voorzien ter bestrijding van het groeiende verschijnsel van namaak en piraterij, dat een bedreiging vormt voor de legitieme handel, de gezondheid van de consument en de investeringen van ondernemingen;

12.  meent dat meer middelen aan de ILO moeten worden toegewezen voor de bevordering van betere arbeidsnormen, die in handelsovereenkomsten met derde landen worden bepleit en tevens een randvoorwaarde vormen voor welvaart door middel van handel;

13. vraagt zich ernstig af of het Parlement en het maatschappelijk middenveld wel in staat zijn adequaat toezicht te houden op de bilaterale handelsbesprekingen van de EU, die almaar complexer en talrijker worden, en benadrukt daarom dat er een proefproject moet worden opgezet tot instelling van een overkoepelende organisatie (Trade Watch) voor het stelselmatig verzamelen van alle onafhankelijke analytische kennis die parlementsleden nodig hebben om gebruik te maken van het voorrecht van het Parlement tijdige en geïnformeerde goedkeuring te verlenen voor EU-handelsovereenkomsten; is van oordeel dat dit momenteel van cruciaal belang is voor het toezicht van het Parlement op de besprekingen tussen de EU en de VS over een van de belangrijkste handelsovereenkomsten wereldwijd, die verreikende gevolgen zal hebben voor alle sectoren en daarom aan openbare controle moet worden onderworpen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

23

0

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Maria Badia i Cutchet, David Campbell Bannerman, María Auxiliadora Correa Zamora, George Sabin Cutaş, Yannick Jadot, Metin Kazak, Franziska Keller, Bernd Lange, David Martin, Vital Moreira, Paul Murphy, Franck Proust, Niccolò Rinaldi, Helmut Scholz, Peter Šťastný, Robert Sturdy, Jan Zahradil

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Salvatore Iacolino, Jörg Leichtfried, Emma McClarkin, Miloslav Ransdorf, Marietje Schaake

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Birgit Collin-Langen, Ingeborg Gräßle, Elisabeth Jeggle, Lena Kolarska-Bobińska

ADVIES van de Commissie begrotingscontrole (3.10.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014
(13176/2013 – C7-0260/2013 - 2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Jens Geier

SUGGESTIES

De Commissie begrotingscontrole verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat, in een situatie van beperkte middelen als gevolg van de economische en financiële crisis, de instellingen van de Unie en de lidstaten ten volle moeten samenwerken om de algemene begroting van de Europese Unie doeltreffend uit te voeren en haar op passende wijze te beschermen via preventieve en corrigerende maatregelen;

B.   overwegende dat een van de belangrijkste doelstellingen van de ontwerpbegroting 2014 erin bestaat de Europa 2020-strategie voor een slimme, duurzame en inclusieve economie te bespoedigen door te zorgen voor een grote arbeidsparticipatie, productiviteit en sociale samenhang;

C.  overwegende dat de dialoog tussen het Parlement en de Commissie waarin artikel 318 van het VWEU voorziet, de doelmatigheidscultuur binnen de Commissie moet bevorderen;

1.   stelt vast dat de cumulatieve toepassing van financiële correcties voor de voorgaande jaren die de Commissie oplegt aan lidstaten die nalaten goede systemen en terugvorderingen over alle beleidsgebieden heen toe te passen, in 2012 ongeveer EUR 4,5 miljard bedraagt (EUR 1,8 miljard in 2011) [1];

2.   wijst erop dat de aanzienlijke toename ten opzichte van het vorige jaar hoofdzakelijk te verklaren is door de afsluiting van het EFRO-programma voor de periode 2000-2006 en de daaruit voortvloeiende financiële correcties;

3.   verzoekt de Commissie duidelijk aan te geven welke in 2012 teruggevorderde bedragen in de rekeningen van de Unie als ontvangsten zijn geboekt of zijn gecompenseerd, en ook aan te geven welke impact de in 2012 besliste financiële correcties en terugvorderingen kunnen hebben op de betalingsbehoeften voor de begroting 2013 en 2014;

4.   herinnert eraan dat de mededeling aan het Europees Parlement[2], die de Commissie in september 2013 voor het eerst heeft goedgekeurd om op gebruikersvriendelijke wijze in nominale cijfers alle bedragen openbaar te maken die in de loop van het vorige jaar via financiële correcties en terugvorderingen zijn teruggevorderd, een prioritaire maatregel is waarom het Parlement heeft verzocht; is van mening dat in deze mededeling ook moet worden aangegeven welke impact de financiële correcties en terugvorderingen hebben op de ontvangsten en uitgaven van de begroting;

5.   benadrukt dat teruggevorderde bedragen worden beschouwd als ontvangsten die in de begroting van de Unie moeten blijven en zo bijdragen aan een stabilisatie van de begroting; wijst erop dat dit een krachtig signaal en een stimulans voor de lidstaten is om hun beheers- en controlesystemen te verbeteren; betreurt dat, hoewel circa 80 % van de begroting in feite door de lidstaten wordt besteed, er in de meeste lidstaten niet echt de wil bestaat om als lidstaat te verklaren dat het geld goed is besteed;

6    verzoekt de Commissie om het Parlement op de hoogte te houden van alle bedragen die in 2013 worden ontvangen uit hoofde van overeenkomsten met de grootste tabaksfabrikanten, o.a. in de vorm van financiële sancties als bepaald in de overeenkomsten, boetes van bedrijven die EU-regelgeving hebben overtreden, inclusief het totaalbedrag dat is toegewezen aan de begroting van de Unie;

7.   is ingenomen met de programmaverklaringen voor de operationele uitgaven bij de ontwerpbegroting 2014, die naast cijfers met betrekking tot het programma ook informatie bevatten zoals de EU-meerwaarde, de bijdrage aan de Europa 2020-strategie (kerndoelen en vlaggenschipinitiatieven) en algemene en specifieke doelstellingen op grond van indicatoren en streefdoelen; stelt vast dat dit een eerste stap is in de richting van de aanbevelingen die de Commissie begrotingscontrole heeft gedaan in het kader van de kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting 2011;

8.   herinnert er met name aan dat het Parlement in zijn resolutie bij het besluit tot verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting 2011, er bij de Commissie heeft op aangedrongen een nieuwe doelmatigheidscultuur te ontwikkelen, een duidelijke definitie van Europese meerwaarde voor te stellen tegen de tussentijdse herziening van de diverse beleidsgebieden en programma's, en in het hoofdstuk intern beleid van het evaluatieverslag overeenkomstig artikel 318 van het VWEU tevens specifiek aandacht te besteden aan de Europa 2020-strategie, deze te beschouwen als het economisch en sociaal beleid van de Unie en daarbij de nadruk te leggen op de vorderingen inzake de verwezenlijking van de vlaggenschipinitiatieven;

9.   is ingenomen met de bereikte overeenstemming over een nieuw interinstitutioneel akkoord betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer bij het meerjarig financieel kader 2014-2020 met betrekking tot het evaluatieverslag overeenkomstig artikel 318 van het VWEU, dat bepaalt dat "de Commissie een onderscheid maakt tussen het intern beleid, dat op de Europa 2020-strategie is toegespitst, en het externe beleid, en zij meer gebruik maakt van informatie over prestaties, waaronder prestatiecontroleresultaten, om de financiën van de Unie te toetsen aan de behaalde resultaten";

10.  betreurt dat de nog betaalbaar te stellen bedragen (RAL) in de begroting 2014 zullen toenemen met naar schatting EUR 6 miljard[3]; verzoekt de Commissie en de Raad om rekening te houden met het nog steeds oplopende bedrag aan RAL en om met maatregelen te komen om de RAL te verlagen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

2.10.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

12

1

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jean-Pierre Audy, Inés Ayala Sender, Martin Ehrenhauser, Jens Geier, Gerben-Jan Gerbrandy, Ingeborg Gräßle, Bogusław Liberadzki, Crescenzio Rivellini

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Philip Bradbourn, Karin Kadenbach, Marian-Jean Marinescu, Markus Pieper, Czesław Adam Siekierski, Barbara Weiler

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

María Auxiliadora Correa Zamora, Spyros Danellis, Wolf Klinz, Gesine Meissner

  • [1]    Zie de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer van 5 juni 2013, getiteld: Synthese van de beheersresultaten van de Commissie in 2012 (COM(2013)0334).
    2    Idem.
  • [2]    Communication from the Commission to the European Parliament: Protection of the European Union budget to end 2012 (COM(2013)0682 final/2
  • [3]  Zie werkdocument BUDG_DT(2013)510689 over de nog voor 2013 betaalbaar te stellen bedragen en de berekeningsmethodes.

ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (5.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - alle afdelingen
(2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Sven Giegold

SUGGESTIES

De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  merkt op dat de economische en financiële crisis Europa weliswaar nog steeds in haar greep heeft, maar dat de strenge bezuinigingsmaatregelen en moedige hervormingsinitiatieven van de lidstaten langzaam hun vruchten afwerpen; is van mening dat een verhoging van de Uniebegroting niet nodig is; merkt met grote bezorgdheid op dat de economische en financiële crisis Europa nog steeds in haar greep heeft; is van mening dat de gelijktijdige bezuinigingsmaatregelen die in vele lidstaten zijn genomen tot meer contractie leiden en dat onderdelen van Uniebegroting waarmee economische ontwikkeling en werkgelegenheid worden gestimuleerd, derhalve moeten worden verruimd en gerichter en doeltreffender moeten worden gebruikt voor de EU om voor meer anticyclische stabilisering te kunnen zorgen;

2.  benadrukt dat efficiëntiewinst moet worden nagestreefd in alle onderdelen van de Uniebegroting, maar dat besparingen moeten worden toegespitst op begrotingslijnen die slechts in geringe mate bijdragen tot de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen, met name voor wat betreft toekomstige investeringen, onderzoek, innovatie, opleiding, het scheppen van werkgelegenheid, de bestrijding van armoede en duurzame ontwikkeling; uit derhalve haar bezorgdheid over het voorstel van de Commissie om de betalingskredieten voor rubriek 1a "Concurrentiekracht ter bevordering van groei en werkgelegenheid" met 9,3% te verlagen;

3.  herinnert eraan dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 7 februari 2013 over het jaarverslag 2011 van de Europese Investeringsbank benadrukte dat een "nieuwe verhoging van dit kapitaal gezien de behoefte van de EU aan economische groei grote voordelen zou opleveren voor de Unie";

4.  erkent dat het Europees Parlement sterk vóór de oprichting van ETA's was en is van mening dat deze autoriteiten van essentieel belang zijn om stabielere en veiligere financiële markten tot stand te brengen; is van oordeel dat de Europese Unie een sterker en beter gecoördineerd toezicht op Europees niveau nodig heeft;

5.  benadrukt dat de extra taken die de Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA's) reeds hebben gekregen, alsmede de toekomstige, in de nog goed te keuren wetsvoorstellen geplande taken zullen vereisen dat hun begroting in zodanige mate wordt opgetrokken dat zij hun toezichthoudende rol op bevredigende wijze kunnen vervullen; herinnert aan haar standpunt dat de ETA's onafhankelijke begrotingslijnen moeten hebben en financieel onafhankelijk moeten worden van hun nationale leden;

6.  concludeert dat de huidige financiering van ETA's, met een gemengde-financieringsregeling, niet flexibel is, administratieve rompslomp met zich meebrengt en een bedreiging voor de onafhankelijkheid van het agentschap vormt;

7.  is van oordeel dat, indien de door ETA's aan de sector gevraagde vergoedingen voor toezicht worden gebruikt om personeelsleden van de ETA's te betalen, deze personeelsleden niet tot de totale personeelsformatie van die instelling mogen worden gerekend;

8.  dringt erop aan dat de Commissie bij de volgende herziening van de werk- en financieringsregelingen van de ETA's mogelijkheden onderzoekt voor een nieuwe, op lange termijn duurzame financiering van de ETA's die haar onafhankelijkheid garandeert; de Commissie moet de herziening van de agentschappen op 2 januari 2014 indienen;

9.  is ingenomen met de toename van de onafhankelijke expertise en de capaciteitsopbouw met betrekking tot de regulering van de financiële markten, waarvoor verdere EU-financiering nodig is om continuïteit en consolidering te kunnen bewerkstelligen;

10. stelt vast dat er meer en betere Europese statistieken moeten komen en dat die sneller beschikbaar moeten zijn, en steunt derhalve dat Eurostat zijn begroting middels de heffing van vergoedingen versterkt;

11. wijst erop dat het voor de bestrijding van rechtsgebieden met geheimhoudingsregelingen en grensoverschrijdende belastingontduiking noodzakelijk is de begrotingsregels op het gebied van internationale governance en samenwerking op fiscaal gebied aan te scherpen; herinnert eraan dat investeringen hierin extra inkomsten zullen opleveren voor zowel de lidstaten als de Europese Unie;

12. wijst erop dat het programma "Prince - Voorlichting over de Economische en Monetaire Unie, met inbegrip van de euro" fors gesubsidieerd wordt en dat er gedacht moet worden aan verlaging van die subsidie;

13. benadrukt dat er wijzigingen moeten worden aangebracht in het door de Commissie voorgestelde Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen voor de periode 2014-2020, met name op het gebied van transparantie en verantwoordingsplicht, alvorens dit programma door de medewetgevers kan worden goedgekeurd; acht het daarom van vitaal belang dat de voorlopige bedragen in de reserve worden geplaatst en dat de mogelijkheid om de geplande financiële middelen fors te verlagen, wordt onderzocht, alsmede de inkorting van de financieringsverplichting.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

23

12

7

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marino Baldini, Jean-Paul Besset, Sharon Bowles, George Sabin Cutaş, Rachida Dati, Sven Giegold, Sylvie Goulard, Liem Hoang Ngoc, Syed Kamall, Wolf Klinz, Jürgen Klute, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Philippe Lamberts, Werner Langen, Astrid Lulling, Ivana Maletić, Hans-Peter Martin, Arlene McCarthy, Marlene Mizzi, Sławomir Nitras, Ivari Padar, Antolín Sánchez Presedo, Olle Schmidt, Peter Simon, Peter Skinner, Theodor Dumitru Stolojan, Sampo Terho, Marianne Thyssen, Ramon Tremosa i Balcells, Corien Wortmann-Kool, Pablo Zalba Bidegain

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Jean-Pierre Audy, Sari Essayah, Ashley Fox, Danuta Jazłowiecka, Olle Ludvigsson, Thomas Mann, Sirpa Pietikäinen, Andreas Schwab, Emilie Turunen

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Richard Falbr, Stephen Hughes

ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (6.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - alle afdelingen
(2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Csaba Őry

SUGGESTIES

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   onderstreept dat de ontwerpbegroting 2014, met daarin 142,01 miljard euro aan vastleggingskredieten en 135,9 miljard euro aan betalingskredieten, 6% lager is dan de begroting 2013; wijst erop dat de vastleggingskredieten voor concurrentievermogen ondanks deze verlaging 3,3% hoger zijn; betreurt evenwel dat categorie 1b met 13,1% is verlaagd;

2.   onderstreept de noodzaak van een adequaat MFK waarmee de sociale en werkgelegenheidsdoelen kunnen worden bereikt in overeenstemming met de Europa 2020-strategie;

3.  is er tevreden over dat de middelen die in het MFK beschikbaar zijn voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief naar de eerste twee jaar naar voren worden gehaald, met het oog op de bestrijding van de jeugdwerkloosheid; dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan de voor dit instrument beschikbare financiële middelen op doeltreffende wijze en zonder dralen in te zetten, en verwacht van hen dat zij op zo kort mogelijke termijn niet-bureaucratische programma’s ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid presenteren;

4.   vraagt de Commissie dat zij toelicht hoe de toewijzingen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid zullen worden gebruikt, welke bedragen direct zullen worden besteed aan de Jeugdgarantie en welke methode zal worden gebruikt voor de jaarlijkse marges voor dit doel zoals overeengekomen in het MFK;

5.   stelt met tevredenheid vast dat de EFG-begrotingslijn ook betalingskredieten omvat, ook al zouden deze hoger moeten zijn; betreurt evenwel het feit dat in het MFK-akkoord een jaarlijks plafond voor dit Fonds is opgenomen, en herhaalt haar verzoek om dit jaarlijkse plafond op te trekken tot 500 miljoen euro, aangezien een deel van dit bedrag voor het bestrijden van de jeugdwerkloosheid zal worden gebruikt;

6.  onderstreept, gezien de snel oplopende jeugdwerkloosheid, de noodzaak van nieuwe kredieten voor de voorbereidende actie “Youth on the Move”;

7.  onderstreept de noodzaak van meer kredieten voor ondersteuning van migrerende en gedetacheerde werknemers middels de voorbereidende actie “Information centres for posted and migrant workers”, en voor maatregelen ter bevordering van de regeling voor aandeelhouderschap van werknemers middels het proefproject inzake werknemerseigendom en -participatie;

8.  stelt voor een proefproject te starten over de haalbaarheid en toegevoegde waarde van een Europese regeling voor een werkloosheidsuitkering, als een sleutelonderdeel van de sociale dimensie van de EMU;

9.  stelt voor de sociale convergentie en cohesie te vergroten middels een proefproject inzake de sociale markt en een proefproject inzake een anti-discriminatiewaarnemingscentrum, en te werken aan de ontwikkeling van een netwerk van ngo’s voor het waarborgen en bevorderen van de rechten van mensen met een handicap;

10. dringt aan op meer steun voor de EURES-maatregelen binnen het EaSI, teneinde de toegang van werkloze jongeren tot banen in andere landen en de adviesverlening aan mobiele werknemers en werkgevers via grensoverschrijdende partnerschappen te vergemakkelijken;

11. onderstreept het belang van aanvullende financiële middelen voor de microfinancierings- en sociaalondernemerschapsmaatregelen binnen het EaSI, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, teneinde mensen de kans te geven tot de arbeidsmarkt toe te treden en, in het verlengde daarvan, bij te dragen tot economische groei;

12. benadrukt dat de aanpak van armoede in de lidstaten en de regio's in de eerste plaats een taak is van de lidstaten, maar erkent ook dat op EU-niveau actie moet worden ondernomen als blijk van politieke solidariteit, als manier om leiderschap aan de dag te leggen en om te wijzen op beste praktijken met betrekking tot de toenemende armoede; juicht het dan ook toe dat meer financiële middelen worden vrijgemaakt voor het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen en voor het deel van het Europees Sociaal Fonds dat wordt ingezet voor het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

33

2

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Regina Bastos, Edit Bauer, Heinz K. Becker, Jean-Luc Bennahmias, Phil Bennion, Pervenche Berès, Vilija Blinkevičiūtė, David Casa, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Minodora Cliveti, Marije Cornelissen, Emer Costello, Frédéric Daerden, Sari Essayah, Richard Falbr, Marian Harkin, Stephen Hughes, Danuta Jazłowiecka, Jean Lambert, Verónica Lope Fontagné, Olle Ludvigsson, Thomas Mann, Elisabeth Morin-Chartier, Siiri Oviir, Elisabeth Schroedter, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Jutta Steinruck, Ruža Tomašić, Traian Ungureanu, Inês Cristina Zuber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Malika Benarab-Attou, Richard Howitt, Anthea McIntyre, Ria Oomen-Ruijten, Antigoni Papadopoulou, Csaba Sógor

ADVIES van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (9.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - Alle afdelingen
(2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Jutta Haug

SUGGESTIES

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.        neemt kennis van het politieke akkoord van 27 juni 2013 over het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020, dat het mogelijk maakt om ook in de toekomst beleid te financieren in het licht van nieuwe prioriteiten die aansluiten op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; merkt op dat er in het MFK belangrijke afspraken over flexibiliteit zijn opgenomen, waardoor het mogelijk wordt maximaal gebruik te maken van middelen waarvan de lidstaten het niveau aanzienlijk hebben verlaagd ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie; is ervan overtuigd dat een hoog niveau van milieubescherming in de Europese Unie, gezondheid als eerste voorwaarde voor economische welvaart, voedsel- en voederveiligheid, alsook mechanismen ter bescherming tegen natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen essentieel zijn voor alle Europese burgers;

2.        benadrukt dat het MFK een uitgavenplan is dat de prioriteiten van de Unie in financiële termen uitdrukt; het gaat niet om een begroting voor zeven jaar, maar het vormt de basis voor de jaarlijkse begrotingsprocedure; het MFK bepaalt de maximale bedragen die de Unie jaarlijks in de diverse politieke domeinen mag uitgeven; het vormt in die zin een politiek kader en een begrotingskader voor 500 miljoen Europeanen;

3.        onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat Europa de crisis te boven komt; het uitgavenplan tracht een groenere landbouw te stimuleren en een meer milieubewust Europa tot stand te brengen; klimaatuitgaven zouden ten minste 20 % van de uitgaven van de Unie in de periode 2014-2020 uitmaken;

4.        beseft ten volle dat de beleidsterreinen en financieringsinstrumenten die onder deze commissie vallen klein zijn en niet op dezelfde aandacht kunnen rekenen als andere programma's en fondsen; waakt er dan ook over dat de middelen voor deze programma's en begrotingslijnen niet verder worden teruggeschroefd, aangezien dit onaanvaardbare gevolgen zou hebben; verzoekt met name de lidstaten en de regio's om de tenuitvoerlegging van milieu- en klimaatvriendelijke beleidslijnen, acties en projecten niet als een last te beschouwen, maar als een kans om groei te genereren;

5.        wijst er in algemene zin op dat de ontwerpbegroting 2014 een bedrag van 142 467 600 000 EUR aan vastleggingskredieten voorstelt, wat neerkomt op een daling van 6 % ten opzichte van de begroting voor 2013; benadrukt bovendien dat er wordt voorzien in 136 065 800 000 EUR aan betalingskredieten, wat neerkomt op een daling van 5,8 % ten opzichte van 2013; benadrukt voorts dat er slechts 10 700 000 000 EUR van het betalingsbedrag wordt voorzien om de verbintenissen van de nieuwe programma's te dekken, en dat 70 700 000 000 EUR bestemd is voor openstaande betalingsverplichtingen;

6.        neemt kennis van het standpunt van de Raad over de ontwerpbegroting 2014, waarin hij 142 226 900 000 EUR aan vastleggingskredieten en 135 004 600 000 EUR aan betalingskredieten voorstelt, wat zelfs nog lager uitkomt dan het oorspronkelijke voorstel van de Commissie;

7.        vreest dat de Commissie in geval van ontoereikende betalingen zou kunnen besluiten de vastleggingskredieten niet volledig te benutten, wat de toezeggingen van het Parlement op het gebied van milieu, volksgezondheid, voedsel- en voederveiligheid in het gedrang zou brengen; stelt bovendien vast dat de gebrekkige betalingen de reputatie van de Unie zullen schaden, aangezien de begunstigden van de desbetreffende programma's onbetaald blijven;

8.        merkt op dat verreweg de meeste programma's, waaronder het financieringsinstrument voor civiele bescherming, LIFE en het volksgezondheidsprogramma, op 31 december 2013 verstrijken; dringt aan op de vaststelling van nieuwe rechtsgronden uit hoofde van de gewone wetgevingsprocedure vóór het begin van 2014, opdat de financiering van miljoenen begunstigden in de EU gewaarborgd wordt; benadrukt dat de rechtsgronden vóór die datum moeten worden afgebakend;

9.        merkt op dat het LIFE-programma 0,28 % van de totale ontwerpbegroting 2014 vertegenwoordigt en instaat voor 0,68 % van rubriek 2 (in vastleggingen); wijst erop dat de stijging van de LIFE-financiering ten opzichte van 2013 verband houdt met de uitbreiding van de werkingssfeer van het programma, onder meer met alle acties rond de klimaatverandering; erkent in dit verband dat de invoering van titel 34 uitsluitend de verantwoordelijkheid van DG CLIMA is;

10.      is verontrust over het voorstel van de Raad om de betalingen voor activiteiten op het gebied van milieu en klimaat met 10,7 miljoen EUR te verlagen ten opzichte van de vroegere, huidige of verwachte uitvoering van de begroting; zal deze verlaging van de betalingen niet aanvaarden, aangezien de uitvoering in dit beleidsdomein altijd zeer bevredigend is geweest; vindt de argumentatie van de Raad dan ook erg mager en beschouwt zijn benadering als een zuiver rekenkundige oefening om de betalingskredieten in hun geheel te verlagen;

11.      vindt dat er meer aandacht moet gaan naar Europese regio's met een geïntegreerde klimaatvriendelijke aanpak op het gebied van vervoer, milieu, energie en afval; stelt voor dat de Commissie om de vijf jaar een prijs uitreikt aan de regio's die de vooropgestelde doelen bereiken, teneinde hun inspanningen te belonen; verzoekt de Commissie uiterlijk eind 2013 een eerste ontwerp voor de prijs te presenteren;

12.      meent dat het aandeel van 0,04 % aan vastleggingen in de ontwerpbegroting 2014 voor het volksgezondheidsprogramma onvoldoende in overeenstemming is met het feit dat gezondheid een intrinsieke waarde is en een absolute voorwaarde om groei te genereren, ook ten aanzien van grensoverschrijdende gevaren voor de gezondheid;

13.      herinnert eraan dat Horizon 2020 zal bijdragen tot de onder deze commissie vallende doelstellingen door middel van onderzoeksprojecten op het gebied van klimaat, gezondheid en milieu; herhaalt dat het erop zal toezien dat de projecten zijn afgestemd op de overeenkomstige doelstellingen en dat er vooruitgang wordt geboekt met de tenuitvoerlegging;

14.      vindt het vermeldenswaardig dat de respectieve aandelen in rubrieken 2 en 3 in de ontwerpbegroting 2014, of de stijgingen en dalingen van deze respectieve rubrieken waarin de Commissie en de Raad tijdens de onderhandelingen over het MFK voorzagen, moeten worden gezien als knip- en plakwerk, waarbij hoofdstuk 17 04 "Voedsel- en voederveiligheid, diergezondheid, dierenwelzijn en de gezondheid van planten" bijvoorbeeld is verplaatst van rubriek 2 naar 3;

15.      onderstreept dat uitvoerende agentschappen de programma's van de Unie of gedeelten daarvan met succes hebben uitgevoerd; wijst erop dat de uitvoering van het volksgezondheidsprogramma in de toekomst onder de verantwoordelijkheid van het Uitvoerend agentschap voor gezondheid en consumenten (EAHC) zal vallen, maar ook dat gedeelten van het nieuwe LIFE-programma zullen worden uitgevoerd door het Uitvoerend Agentschap voor concurrentievermogen en innovatie (EACI); benadrukt echter dat de bevoegdheidsdelegatie en de detachering van personeel van de Commissie naar de uitvoerende agentschappen inhouden dat de beleidskosten van de programma's toenemen terwijl de administratieve verplichtingen van de Commissie afnemen;

16.      benadrukt dat proefprojecten en voorbereidende acties waardevolle hulpmiddelen zijn om nieuwe activiteiten en beleidslijnen op gang te brengen; herhaalt dat in het verleden verschillende ideeën van deze commissie met succes zijn uitgevoerd; zal daarom gebruik blijven maken van deze instrumenten; ondersteunt het volledige gebruik van de onder elke rubriek beschikbare marges;

17.      is van mening dat de gedecentraliseerde agentschappen net als de andere instellingen een billijk deel van de besparingen voor hun rekening moeten nemen; merkt op dat een versterkte samenwerking tussen de agentschappen en een volgehouden inspanning ter bevordering van de efficiëntie al hebben geleid tot een beter uitgavenpatroon en een beter gebruik van middelen; toont zich echter zeer bezorgd over hoe de Commissie omgaat met de gedecentraliseerde agentschappen, die vooral op het gebied van personeel geconfronteerd worden met onbillijke en onevenredige besparingen ten opzichte van andere instellingen van de Unie; zal niet aanvaarden dat de verhoogde personeelsbezetting in bepaalde agentschappen of nieuwe agentschappen gecompenseerd wordt in andere agentschappen om te komen tot een globale personeelsvermindering van 2 % voor alle agentschappen terwijl de Commissie (met inbegrip van Kroatië) voor zichzelf slechts in een daling met 0,1 % voorziet; is vastbesloten over te gaan tot een degelijke beoordeling, geval per geval, van de respectieve behoeften van ieder agentschap;

18.      zal zich verzetten tegen het standpunt van de Raad om de begroting van de onder de bevoegdheden van deze commissie vallende agentschappen met 2 051 898 EUR te verminderen; is van mening dat de Raad de agentschappen als een administratieve last beschouwt en in die zin een rookgordijn optrekt als hij stelt dat de verlaging zou neerkomen op het bedrag van de salarisaanpassingen in 2011 en 2012;

19.      merkt op dat het Europees Centrum voor ziektepreventie en ­bestrijding en het Europees Milieuagentschap een zeer stabiele structuur hebben en momenteel geen noemenswaardige nieuwe taken hoeven te verwachten, en dat ze op basis van het voorstel van de Commissie 2 % op het personeel moeten besparen;

20.      weet dat er op grond van de REACH-herziening tal van nieuwe taken zullen worden toegewezen aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), bijvoorbeeld wat betreft de verhoogde steun aan kmo's of de identificatie van zeer zorgwekkende stoffen; vindt het verontrustend dat de ontwerpbegroting 2014 voor de activiteiten in het kader van REACH en CLP zelfs in een personeelsbesparing van meer dan 2 % voorziet (wat neerkomt op een vermindering met tien posten); merkt verder op dat de aankondiging van de Commissie om de volledige subsidie aan het agentschap te betalen als bijdrage aan de Europese scholen van het type II onder rubriek 5 niet gold voor activiteiten in het kader van REACH en CLP, waardoor het agentschap alleen voor de betaling instaat; meent dat deze situatie onaanvaardbaar is, aangezien ECHA niet de mogelijkheid heeft deze kosten in te calculeren in de respectieve verordening inzake vergoedingen;

21.      wijst op de bijkomende eisen ten aanzien van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), waaronder milieurisicobeoordelingen, die aansluiten op de algemene vraag naar meer transparantie en een gewaarborgde onafhankelijkheid van de gepubliceerde standpunten; weet dat de EFSA voornemens was bepaalde expertise te internaliseren om een zo groot mogelijke onafhankelijkheid te waarborgen, maar deze plannen moest opgeven doordat zij zeven posten kwijtraakte (in plaats van vier, wat aanvaardbaar geweest was);

22.      benadrukt dat het Europees Geneesmiddelenbureau een van de bedrijfsgerichte agentschappen is die de afgelopen drie jaar geen enkele nieuwe post hebben gekregen voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake geneesmiddelenbewaking, waardoor de afhandeling van dossiers werd vertraagd; zal de aanpak van de Commissie op dit gebied niet aanvaarden, noch de geplande besparing van 2 % (dit zijn twaalf posten) op het volledige personeelsbestand van het agentschap, temeer daar vijf zesde van het personeel uit de vergoedingen wordt gefinancierd;

23.      is er in het algemeen niet van overtuigd dat de uitbesteding van diensten om het aantal personeelsleden in de organisatiestructuur terug te dringen op lange termijn kostenefficiënt werkt, aangezien er moet worden voorzien in toezicht op en begeleiding van de externe dienstverleners.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

43

4

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Martina Anderson, Elena Oana Antonescu, Kriton Arsenis, Sophie Auconie, Pilar Ayuso, Sandrine Bélier, Sergio Berlato, Franco Bonanini, Biljana Borzan, Milan Cabrnoch, Martin Callanan, Yves Cochet, Chris Davies, Esther de Lange, Edite Estrela, Jill Evans, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Jolanta Emilia Hibner, Dan Jørgensen, Karin Kadenbach, Christa Klaß, Eija-Riitta Korhola, Jo Leinen, Peter Liese, Linda McAvan, Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė, Vladko Todorov Panayotov, Gilles Pargneaux, Andrés Perelló Rodríguez, Mario Pirillo, Oreste Rossi, Dagmar Roth-Behrendt, Carl Schlyter, Horst Schnellhardt, Richard Seeber, Dubravka Šuica, Sabine Wils

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Mark Demesmaeker, José Manuel Fernandes, Julie Girling, Jutta Haug, Marusya Lyubcheva, Michèle Rivasi, Christel Schaldemose, Renate Sommer, Vladimir Urutchev

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Ashley Fox

ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (27.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014
(13176/2013 – C7‑0260/2013 – 2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Reinhard Bütikofer

SUGGESTIES

De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  wijst erop dat het Parlement de nieuwe Verordening tot bepaling van het meerjarig financieel kader (MFK) nog niet heeft goedgekeurd en dat de Commissie eerst de ontwerpbegroting 2014 moet opstellen op basis van haar eigen voorstel voor het MFK 2014-2020;

2.  betreurt het ten zeerste dat de Raad 38 miljard EUR heeft gekort op rubriek 1a, waaruit belangrijk Unie-beleid op het gebied van innovatie, onderzoek, infrastructuur, kmo's, jeugd en onderwijs wordt gefinancierd dat nodig is om de huidige economische crisis en grote maatschappelijke uitdagingen aan te pakken; benadrukt dat de kredieten uit rubriek 1a moeten kunnen bijdragen aan de uitvoering van prioritair beleid van de EU op gebieden als werkloosheidsbestrijding, industrieel beleid, onderzoek en innovatie, en energie;

3.  wenst globaal inzicht te krijgen in de betalingskredieten uit de periode 2007-2013 die ongebruikt zijn gebleven, in het bijzonder uit het laatste jaar, 2013; vraagt de Commissie daartoe een financiële verklaring te verstrekken over de benutting van de betalingskredieten binnen het huidige financiële kader voor de periode 2007-2013, waarin zij het volgende vermeldt: de voor de periode 2007-2012 geraamde bedragen en de voor die periode vastgelegde bedragen; de onderbenutting; de nog vast te leggen bedragen en alle financiële informatie inzake het gebruik van betalingskredieten;

4.  verzoekt de begrotingsautoriteiten voor de grootst mogelijke flexibiliteit te zorgen, zodat ongebruikte jaarlijkse kredieten kunnen worden besteed aan de programma's onder rubriek 1a, in het bijzonder Horizon 2020, COSME en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen;

5.  is sterk gekant tegen elke poging om door middel van herschikking van rubriek 1a de benodigde middelen te verkrijgen voor het dekken van eventuele toekomstige, niet-gehonoreerde betalingsaanvragen van een bepaald begrotingsjaar van het volgende MFK;

6.  herinnert de Raad eraan dat hij heeft verklaard dat de financiële middelen voor het Horizon 2020-programma een reële groei moeten vertonen ten opzichte van 2013; dringt daarom aan op een ambitieuze toewijzing van middelen aan het Horizon 2020-programma en is fel gekant tegen elk voorstel waarin de maxima voor 2014 lager zijn dan in 2013; verzoekt de Commissie een specifieke begroting in te voeren voor het instrument voor kmo's en specifieke begrotingslijnen voor de programma's Wetenschap in de maatschappij en Verbreding van de participatie, alsmede voor het vervolg op de programma's Eco-innovatie en Intelligente energie voor Europa binnen het kaderprogramma Concurrentievermogen en innovatie (CIP);

7.  dringt aan op één enkele toewijzing van middelen aan het Europese Instituut voor innovatie en technologie, zodat belanghebbenden binnen de kennis- en innovatiegemeenschappen over een stabiel en voorspelbaar investeringskader beschikken;

8.  dringt aan op een ambitieuze toewijzing van middelen aan het Europees Instituut voor innovatie en technologie, zodat de voor de geplande nieuwe kennis- en innovatiegemeenschappen noodzakelijke kritische massa bereikt kan worden;

9.  is van mening dat de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen een belangrijke rol speelt bij het economische herstel van de Unie; wenst dat een groter aandeel van de financiële middelen wordt toegewezen aan dit financieringsinstrument om een hefboomeffect te kunnen bereiken ten gunste van andere openbare en particuliere investeringen; wenst dat het accent met name wordt gelegd op projectobligaties op het gebied van hernieuwbare energie en ICT-infrastructuur en verzoekt om voldoende middelen voor slimme netwerken, vooral met het oog op de potentiële synergie met de ICT-sector;

10. onderstreept dat de problemen waarmee kmo's te kampen hebben, moeten worden aangepakt met behulp van een ambitieus COSME-programma; meent dat het nu voorgestelde financieringsniveau onvoldoende is en bekrachtigt het standpunt van het Parlement dat het bedrag dat in het kader van de MFK-periode aan het programma is toegewezen moet worden verdubbeld; verzoekt, aangezien het verkrijgen van financiering bijzonder lastig is, om toewijzing van ten minste 60% van de COSME-begroting aan de effectiefste financiële instrumenten; verlangt dat het MFK middelen blijft vrijmaken voor de programma's voor microfinanciering (bijvoorbeeld de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit en JASMINE); verlangt tevens dat de bestaande en toekomstige instrumenten ter bevordering van ondernemerschap, zoals het Europees Sociaal Fonds, het Fonds voor aanpassing aan de globalisering, de Jongerengarantie en Erasmus voor jonge ondernemers, nauwer met elkaar in verband worden gebracht, zodat op nationaal en lokaal niveau stimulansen en synergie tot stand gebracht kunnen worden;

11. blijft erbij dat de grote infrastructuurprojecten van de Unie (zoals Galileo, ITER en Copernicus) boven de MFK-maxima moeten worden gefinancierd, zodat, indien noodzakelijk, extra kredieten kunnen worden vrijgemaakt door de lidstaten, en stelt dat de financiering en succesvolle uitvoering van andere programma's van de Unie niet in het geding mogen komen door mogelijke kostenoverschrijdingen bij deze grootschalige projecten;

12. is van mening dat de uitvoering van de Europa 2020-strategie, beter bestuur en uitgavencoördinatie tussen de Unie, de lidstaten en de regio's vereist; dringt aan op een optimaal gebruik van de bestaande financiering van de Unie, waarbij de nadruk moet liggen op de toegevoegde waarde van de Unie, doeltreffende stroomlijning en hefboomeffecten, alsook op correcte en onmiddellijke uitvoering in de lidstaten; wenst dat in het kader van het Europese semester wordt toegezien op investeringen in onderzoek, innovatie, industriebeleid, kmo's, energie en ICT-infrastructuur.

MOTIVERING

De prioriteiten van de Commissie industrie, onderzoek en energie (hierna ITRE) voor de EU-ontwerpbegroting 2014 zijn gepresenteerd in het advies van de commissie van 20 juni 2013 inzake het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2014 en blijven ongewijzigd voor het ITRE-advies inzake begrotingslijnen. Het resultaat van de stemming over het mandaat voor de begrotingstrialoog is bij deze motivering gevoegd.

De amendementen op de begrotingslijnen die door de Raad zijn gewijzigd, zijn door ITRE goedgekeurd op 2 september 2013. Het standpunt van de Raad van 18 juli 2013, waarin wordt voorzien in een algemene verlaging van 240,68 miljoen EUR aan vastleggingen en 1,06 miljard EUR aan betalingen ten opzichte van de EU-ontwerpbegroting 2014 van de Commissie, heeft betrekking op een aantal begrotingslijnen die onder de bevoegdheid van ITRE vallen.

Wat betreft rubriek 1a bedraagt de verlaging van de Raad 60 miljoen EUR aan vastleggingskredieten; deze heeft hoofdzakelijk betrekking op ondersteunende uitgaven voor onderzoeks- en innovatieprogramma's, waaronder Horizon 2020, COSME voor kmo's en ondernemingen en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen. De verlaging van de betalingen in rubriek 1a bedraagt 426,5 miljoen EUR, waarvan 154 miljoen EUR voor grote infrastructuurprojecten, 120,7 miljoen EUR voor Horizon 2020, 86,9 miljoen EUR voor de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en 61,3 miljoen EUR voor andere programma's.

Dit voorstel is onaanvaardbaar voor ITRE en onverenigbaar met de conclusies van de Raad van maart 2013, waarin de Raad zich ertoe heeft verbonden een reële verhoging van de middelen voor onderzoeks- en innovatieprogramma's ten opzichte van 2013 te handhaven en de nadruk te leggen op de ondersteuning van kmo's. Het voorstel strookt bovendien niet met het tijdens de onderhandelingen over het MFK 2014-2020 met het Parlement bereikte akkoord, over de vervroegde financiering van de programma's COSME en Horizon 2020 in 2014.

Gezien het bovenstaande heeft ITRE gestemd voor het herstel van de ontwerpbegroting zoals voorgesteld door de Commissie voor activiteiten van programma's van rubriek 1a die door de Raad zijn gekort.

Bovendien heeft ITRE haar steun gegeven aan het voorstel van de rapporteur om de marge van rubriek 1a (125,9 miljoen EUR) en de uit hoofde van het flexibiliteitsinstrument voorziene middelen (471 miljoen EUR) te gebruiken voor een verhoging van de middelen voor kmo's en voor onderzoek en innovatie. Zo wordt met name verzocht om ondersteuning van de volgende prioriteiten:

· begrotingslijn 02 02 01: ondersteuning van Erasmus voor jonge ondernemers uit hoofde van het programma COSME (+20 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en +6 miljoen EUR aan betalingskredieten);

· begrotingslijn 02 02 02: ondersteuning van de financiële instrumenten uit hoofde van het programma COSME (+60 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en +40 miljoen EUR aan betalingskredieten);

· begrotingslijn 02 04 02 03: voor de bevordering van innovatie in kmo's (+30 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en +20 miljoen EUR aan betalingskredieten);

· nieuwe begrotingslijn 02 04 02 04 voor de invoering van een enkele begrotingslijn voor de uitvoering van het instrument voor kmo's in het kader van Horizon 2020, zoals overeengekomen met de Raad tijdens de onderhandelingen over Horizon 2020 (+320 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en +160 miljoen EUR aan betalingskredieten);

· nieuwe begrotingslijn 32 04 03 02 om ervoor te zorgen dat het Programma intelligente energie – Europa wordt voortgezet als een afzonderlijk energieprogramma in het kader van Horizon 2020, zoals overeengekomen met de Raad tijdens de onderhandelingen over Horizon 2020 (+110 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en +60 miljoen EUR aan betalingskredieten);

· nieuwe begrotingslijn 08 02 04 01 voor de oprichting van een programma Wetenschap voor en met de samenleving, als een transversaal programma in het kader van Horizon 2020, zoals overeengekomen met de Raad tijdens de onderhandelingen over Horizon 2020 (+60 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en +35 miljoen EUR aan betalingskredieten).

Ten slotte heeft ITRE haar steun gegeven aan een verhoging van de middelen voor de ontwikkeling van breedband in het kader van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen.

Proefprojecten en voorbereidende acties

ITRE heeft alle door de leden voorgestelde proefprojecten en voorbereidende acties bekeken en beoordeeld, en drie nieuwe proefprojecten/voorbereidende acties op prioritaire beleidsterreinen van de commissie goedgekeurd die in de toekomst duidelijk kunnen doorgroeien tot EU-activiteiten en -programma's:

· proefproject Techno-economische modellen voor stadsverwarmingsnetten met meervoudige input (na bestaande begrotingslijn 07 02 77 25, 2 000 000 EUR), om de totale doeltreffendheid van netwerken voor stadsverwarming en -koeling te verbeteren door de ontwikkeling van een volgende generatie van stadsverwarming en -koeling;

· proefproject — REIsearch (Research Excellence Innovation Framework) - Vergroting van het concurrentievermogen van de Europese Onderzoeksruimte door betere communicatie tussen onderzoekers, burgers, industrie en beleidsmakers (na bestaande begrotingslijn 09 03 77 01, 1 200 000 EUR), om het Europese intellectuele kapitaal ten volle te benutten met behulp van de nieuwe media, ten behoeve van burgers, ondernemers en wetenschappers;

· voorbereidende actie Een regionale strategie voor de Noordzeeregio (na bestaande begrotingslijn 13 03 41, 1 200 000 EUR), om het groeipotentieel van de regio te analyseren en op basis daarvan te onderzoeken of een gedeelde macroregionale strategie voor de Noordzeeregio wenselijk is, aangezien een sterke Noordzeeregio kan fungeren als aanjager van de groei in Europa en kan bijdragen aan de doelstellingen van de EU 2020-strategie.

Naast deze nieuwe proefprojecten/voorbereidende acties heeft ITRE eveneens verzocht om de handhaving van de betalingskredieten voor de bestaande voorbereidende actie Erasmus voor jonge ondernemers (bestaande begrotingslijn 02 02 77 03, +665 000 EUR) op minimaal het niveau van 2013, om te waarborgen dat de verplichtingen van de vorige jaren kunnen worden nagekomen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

26.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

42

0

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Josefa Andrés Barea, Jean-Pierre Audy, Zigmantas Balčytis, Ivo Belet, Bendt Bendtsen, Jan Březina, Maria Da Graça Carvalho, Giles Chichester, Pilar del Castillo Vera, Dimitrios Droutsas, Christian Ehler, Adam Gierek, Norbert Glante, Robert Goebbels, Fiona Hall, Jacky Hénin, Romana Jordan, Judith A. Merkies, Angelika Niebler, Jaroslav Paška, Aldo Patriciello, Vittorio Prodi, Miloslav Ransdorf, Herbert Reul, Teresa Riera Madurell, Amalia Sartori, Francisco Sosa Wagner, Konrad Szymański, Britta Thomsen, Patrizia Toia, Ioannis A. Tsoukalas, Claude Turmes, Marita Ulvskog, Adina-Ioana Vălean, Kathleen Van Brempt, Alejo Vidal-Quadras

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Elisabetta Gardini, Satu Hassi, Jolanta Emilia Hibner, Eija-Riitta Korhola, Bernd Lange, Werner Langen, Marian-Jean Marinescu, Hannu Takkula, Hermann Winkler

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Britta Reimers

ADVIES van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (6.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - alle afdelingen
(2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Ildikó Gáll-Pelcz

SUGGESTIES

De Commissie interne markt en consumentenbescherming verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt opnieuw dat de recente economische recessie een aantal tekortkomingen en tegenstrijdigheden in de interne markt aan het licht heeft gebracht, die negatieve gevolgen hebben gehad voor het vertrouwen van consumenten en burgers; erkent de budgettaire beperkingen waarmee de Unie momenteel te maken heeft; verzoekt om vastleggingen en betalingen die beter afgestemd zijn op de toegevoegde waarde en maximale beheersefficiëntie, alsook om een betere besteding van de begroting door passende financiële middelen te verstrekken ter ondersteuning van een strategie voor slimme en duurzame groei;

2.   is ervan overtuigd dat het consumentenbeleid een van de belangrijkste prioriteiten van de Europese Unie is en dat de begroting voor dit beleidsterrein dit moet weerspiegelen; dringt er in dat opzicht bij de Europese Commissie op aan maximale aandacht te besteden aan de inhoud van het verslag van het Europees Parlement van 11 juni 2013 over een nieuwe agenda voor het Europese consumentenbeleid (2012/2133(INI)) voor de periode 2014-2020;

3.   dringt erop aan de in eerste instantie door de Commissie voorgestelde financiële toewijzing binnen het meerjarig financieel kader aan het consumentenprogramma (d.w.z. 197 000 000 euro) te handhaven; acht het noodzakelijk dat een beperkt bedrag van de "marge" voor hoofdstuk 3 van het meerjarig financieel kader (d.w.z. 40 miljoen euro van de totale voor hoofdstuk 3 beschikbare marge van 686 900 000 euro, voor de gehele periode) wordt gebruikt voor de financiering van het meertalig hulpmiddel voor het ODR-platform; wijst er opnieuw op dat deze meertalige optie werd overeengekomen door de twee medewetgevers en goedgekeurd in de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake ODR; wijst erop dat het gebruiken van de marge van het meerjarig financieel kader strookt met het interinstitutioneel ontwerpakkoord tussen Parlement, Commissie en Raad betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer (Deel II, punt B, paragraaf 16);

4.   onderkent het belang van het 'Forum voor de interne markt' en verzoekt om uitbreiding van de voorbereidende actie tot het jaar 2014 (1 200 000 euro voor zowel vastleggings- als betalingskredieten); wijst erop dat dit forum moet worden ingepast in een permanente bewustmakingscampagne op EU-niveau met betrekking tot de rechten en belangen van de consument;

5.   acht het van belang een nieuw proefproject op te zetten inzake een toepassing voor mobiele apparatuur op het gebied van reizen in Europa ("YET"), teneinde algemene informatie over grensoverschrijdende kwesties aan te kunnen bieden in alle talen van de EU via een één-loket-instantie en om reizigers bij te staan wanneer zij in het buitenland problemen ondervinden en slechts in beperkte mate toegang hebben tot informatie en advies (650 000 euro voor vastleggingskredieten en 350 000 voor betalingskredieten); dit project moet praktische informatie voor consumenten bieden en gericht zijn op werkelijk voorkomende grensoverschrijdende situaties, op gebieden als reis- en visuminformatie, rechten voor passagiers en consumenten, ziekteverzekeringskaarten, betaalsystemen, verkeersborden en de Europese consumentencentra (ECC's) die bijstand en advies kunnen bieden in elk EU-land, in Noorwegen en in IJsland;

6.  is ingenomen met de extra middelen voor de Instrumenten voor het bestuur van de interne markt (begrotingslijn nr. 12 02 02); benadrukt dat SOLVIT zijn nut heeft bewezen bij het oplossen van burgergerelateerde problemen; benadrukt opnieuw haar steun voor de begrotingslijn betreffende de instrumenten voor de interne markt en wijst erop dat meer inspanningen nodig zijn om SOLVIT beter te integreren in de ondersteunende diensten en handhavingsinstrumenten die op nationaal en op EU-niveau beschikbaar zijn;

7.  is van mening dat het ondersteunen van de echte economie een van de belangrijkste prioriteiten van de EU moet zijn; dringt erop aan dat de benutting van deze financiële steun door kleine en middelgrote ondernemingen moet worden verbeterd;

8.   wijst erop dat de kmo's het grootste deel van de omzet en de werkgelegenheid in de particuliere sector voor hun rekening nemen en dat zij momenteel te maken hebben met uiterst stringente kredietvoorwaarden in termen van garanties voor leningen, kapitaaltoereikendheid en een veranderende risicobereidheid, met alle gevolgen van dien voor het verkrijgen van leningen; dringt er bijgevolg op aan dat de lidstaten de financiële toewijzing voor het COSME-programma handhaven en begrotingslijn 02 01 04 01 herstellen;

9.  erkent de noodzaak van een evenwichtige toewijzing van financiële middelen aan het programma Douane, die ten minste gelijk is aan het in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie vastgestelde bedrag, namelijk 548 080 000 euro; benadrukt de noodzaak van het versterken van de oorspronkelijke algemene doelstelling van het programma -het ondersteunen van de werking van de douane-unie en het versterken van de interne markt- door middel van nieuwe specifieke doelstellingen en operationele doelstellingen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

25

2

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Claudette Abela Baldacchino, Adam Bielan, Preslav Borissov, Birgit Collin-Langen, Lara Comi, Cornelis de Jong, Małgorzata Handzlik, Malcolm Harbour, María Irigoyen Pérez, Philippe Juvin, Hans-Peter Mayer, Franz Obermayr, Sirpa Pietikäinen, Phil Prendergast, Zuzana Roithová, Heide Rühle, Andreas Schwab, Olga Sehnalová, Catherine Stihler, Emilie Turunen, Barbara Weiler

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Ildikó Gáll-Pelcz, Liem Hoang Ngoc, Pier Antonio Panzeri, Olle Schmidt, Marc Tarabella, Wim van de Camp, Patricia van der Kammen

ADVIES van de Commissie vervoer en toerisme (12.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 – alle afdelingen
(2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Isabelle Durant

SUGGESTIES

De Commissie vervoer en toerisme verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  wijst erop dat investeringen in vervoer van essentieel belang zijn ter ondersteuning van de groei op de lange termijn en van het creëren van werkgelegenheid, hetgeen met name belangrijk is in een context van economische crisis met een zo grote werkeloosheid;

2.  benadrukt dat de bijdrage uit de EU-begroting aan vervoergerelateerde agentschappen in verhouding moet staan tot de extra taken waarmee ze door de EU-medewetgevers belast zijn; onderstreept in dit verband dat de EU-besluiten met betrekking tot het toezicht op mariene verontreiniging en offshore olie- en gasinstallaties, in het kader van de bevoegdheden van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, een logisch vervolg moeten krijgen in de toewijzing van voldoende begrotingsmiddelen en een passende personeelsformatie daarvoor; onderstreept, in het licht van de inwerkingtreding van het vierde spoorwegpakket, de noodzaak de voorwaarden te creëren waarmee het Europees Spoorwegbureau in staat wordt gesteld zich voor te bereiden op de nieuwe aan hem toe te vertrouwen taken; betreurt derhalve het voorstel om de begroting van het Spoorwegbureau met 5% te verlagen in vergelijking met 2013 (van 24 871 400 EUR naar 23 571 064 EUR); herinnert eraan dat na het TEN-T- en CEF-akkoord (CEF - financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen) ook extra aandacht moet worden besteed aan de begroting van het uitvoerend agentschap voor TEN-T;

3.  herinnert bovendien aan het feit dat er EU-agentschappen zijn, zoals het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA), waaraan de wetgever taken heeft toebedeeld die van fundamenteel belang zijn voor de werking van de Europese Unie en haar industrie; wijst erop dat 80% van de begroting en het personeel van EASA wordt gefinancierd door bijdragen en vergoedingen van de luchtvaartindustrie; vraagt in dit verband dat de begrotingsautoriteit hiermee rekening houdt en de besparingen op begroting en personeel beperkt tot het door de EU gefinancierde gedeelte van de begroting, opdat EU-agentschappen, zoals EASA, in staat zijn het nodige personeel aan te werven om de door de industrie gevraagde en betaalde taken uit te voeren;

4.  onderstreept dat de vervoersbegroting van de EU moet zijn toegespitst op infrastructuurprojecten, die voor groei en een groter concurrentievermogen van de Europese economie zorgen; wijst erop dat het, met name in een tijd van economische problemen, van essentieel belang is dat de belastingbetalers waar voor hun EU-geld krijgen en dat het accent kom te liggen op realiseerbare cruciale infrastructuurprojecten waarmee het leven van de EU-burgers wordt verbeterd;

5.  onderstreept dat de Commissie bij de medefinanciering van infrastructuurprojecten middels de CEF en de regionale en cohesiefondsen moet zorgen voor de strikte toepassing van de criteria inzake de Europese toegevoegde waarde, de analyse van de gevolgen voor het klimaat en de economische en sociale gevolgen, de milieuwetgeving en het minimaliseren van de externe kosten, en voorrang moet geven aan de opwaardering en vernieuwing van ontbrekende grensoverschrijdende spoorverbindingen;

6.  herinnert aan de incoherente opstelling van de Raad, die enerzijds in het kader van de onderhandelingen over het MFK allerlei besnoeiingen in de CEF voorstelt, en anderzijds met een lange lijst komt van grote infrastructuurprojecten die voor 2030 gereed moeten zijn; herinnert eraan dat de CEF het mogelijk moet maken projecten met een grote Europese toegevoegde waarde te steunen en dat de CEF ertoe zal bijdragen de groei en de werkgelegenheid in Europa aan te zwengelen, zowel direct dankzij banen in het kader van de betreffende projecten als indirect bij de exploitatie van deze infrastructuur, met te verwachten voordelen op het stuk van het concurrentievermogen voor de Unie en haar lidstaten; herinnert bovendien aan het feit dat de Raad tijdens de onderhandelingen weigerde om de nodige steun te verlenen voor een beter gebruik van de financieringsinstrumenten, dat in sommige gevallen een omvangrijkere financiering mogelijk kan maken;

7.  is verheugd over de CEF- en TEN-T-akkoorden, die het mogelijk maken te investeren in sleutelprojecten die een grote Europese meerwaarde hebben voor het opzetten van een duurzamer en meer geïntegreerd Europees vervoersnetwerk; wijst erop dat de posten en overeengekomen bedragen in begrotingslijn 06 02 01 voor de CEF moeten worden afgestemd op het resultaat van de onderhandelingen over de CEF, vooral ten aanzien van de interoperabiliteit, die uit begrotingslijn 06 02 01 03 moet worden geschrapt en in begrotingslijn 06 02 01 01 moet worden opgenomen;

8.  wijst er nadrukkelijk op dat innovatie en onderzoek, met name op gebieden als modal shift, toegankelijkheid voor iedereen, intermodaliteit, interoperabiliteit, geïntegreerde kaartverkoop en duurzaamheid (vermindering van broeikasgasemissies en geluidshinder) van cruciaal belang zijn voor de sectoren vervoer en toerisme; onderstreept dus hoe belangrijk het is de bedragen te verdedigen die voor vervoer zijn uitgetrokken in de desbetreffende begrotingslijnen in het kader van Horizon 2020;

9.  onderstreept het belang van de grootschalige invoering van intelligente vervoerssystemen, zoals vastgelegd in Richtlijn 2010/40/EU betreffende het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen, ten einde het Europese vervoer milieuefficiënt te maken;

10. verzoekt om verdere ontwikkeling van intelligente vervoersstelsels, met name ERTMS, RIS, VTMIS, SESAR en ITS in het wegvervoer, die kunnen zorgen voor een rationeel gebruik van logistiek, een vermindering van de weerslag van het vervoer op het milieu en een kostenverlaging voor de gebruikers; dringt aan op de invoering van de vereiste infrastructuur voor elektrische mobiliteit, zoals treinen, trams, trolleybussen, elektrische fietsen en e-auto's; is van mening dat vermindering van andere dan wettelijke obstakels (obstakels van administratieve en technische aard) noodzakelijk is;

11. betuigt andermaal zijn steun voor de invoering, voor alle vervoerswijzen, van geharmoniseerde passagiersrechten op het niveau van de EU, die moet leiden tot de opstelling van een gemeenschappelijk, algemeen bekend handvest; betreurt derhalve de door de Commissie voorgestelde verlaging met 38% van de vastleggingskredieten op de desbetreffende begrotingspost (van 26 150 000 EUR naar 16 019 000 EUR), aangezien het hier een voor de Europese burgers zeer gevoelige kwestie betreft;

12. wijst erop dat het van essentieel belang is infrastructuur op te zetten voor de ontwikkeling van een netwerk van alternatieve brandstoffen waarmee de duurzame ontwikkeling en een grotere onafhankelijkheid van de Unie op energiegebied worden bevorderd, en dringt erop aan het gebruik van innoverende financieringsinstrumenten op Europees niveau te bevorderen met het oog op de verwezenlijking van deze doelstellingen;

13. betreurt het dat het toerisme, ondanks het feit dat het sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een bevoegdheid van de EU is, nog steeds geen eigen begrotingspost heeft; verzoekt de Commissie om de resultaten van de voorbereidende acties inzake "duurzaam toerisme" (zachte mobiliteit, fietsnetwerken, ecotoerisme en natuurbescherming) te verwerken in het COSME-programma; dringt er bij de Commissie op aan de verscheidenheid van de Europese toerisme-industrie te steunen door eveneens de nadruk te leggen op aspecten in verband met het cultureel, natuurlijk, en vooral industrieel en historisch erfgoed, mede via speciale financiële initiatieven, alsook om een vervolg te geven op de voorbereidende actie inzake mobiliteit voor iedereen, met name voor mensen met beperkte mobiliteit en kansarmen.

14. verzoekt de Commissie om een initiatief om een vervolg te geven aan de resultaten van de voorbereidende acties inzake "duurzaam toerisme" (zachte mobiliteit, fietsnetwerken, ecotoerisme en natuurbescherming), waarbij in een later stadium de nadruk wordt gelegd op aspecten in verband met het cultureel, natuurlijk, industrieel en historisch erfgoed, alsook om een vervolg op de voorbereidende actie inzake mobiliteit voor iedereen, met name voor mensen met beperkte mobiliteit en kansarmen.

15. is overtuigd van de noodzaak een groter beroep te doen op innoverende financieringsinstrumenten, die een doorslaggevende rol kunnen spelen bij de tenuitvoerlegging van bepaalde infrastructuurprojecten; herinnert eraan dat dankzij deze instrumenten privékapitaal kan worden gemobiliseerd en dat aldus de daling van overheidsmiddelen ten gevolge van het streven naar nationale en Europese begrotingsconsolidatie kan worden gecompenseerd.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

30

5

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Magdi Cristiano Allam, Georges Bach, Izaskun Bilbao Barandica, Antonio Cancian, Philippe De Backer, Luis de Grandes Pascual, Saïd El Khadraoui, Ismail Ertug, Carlo Fidanza, Knut Fleckenstein, Jacqueline Foster, Franco Frigo, Mathieu Grosch, Dieter-Lebrecht Koch, Georgios Koumoutsakos, Werner Kuhn, Jörg Leichtfried, Bogusław Liberadzki, Eva Lichtenberger, Gesine Meissner, Hubert Pirker, Dominique Riquet, Petri Sarvamaa, Olga Sehnalová, Brian Simpson, Keith Taylor, Patricia van der Kammen, Dominique Vlasto, Roberts Zīle

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Phil Bennion, Spyros Danellis, Michel Dantin, Isabelle Durant, Geoffrey Van Orden, Janusz Władysław Zemke

ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (26.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad betreffende het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014
(13176/2013 – C7-0260/2013 – 2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Georgios Stavrakakis

BEKNOPTE MOTIVERING

Inleiding

Het gaat weliswaar langzaam maar zeker beter met de economie van de Unie en er zijn positieve trends te zien, maar het zal nog enige tijd duren voordat er sprake is van volledig herstel. In deze context beveelt de Commissie aan de aandacht te richten op de vijf prioriteiten die in de jaarlijkse groeianalyse 2013 worden genoemd, namelijk "een gedifferentieerd, groeivriendelijk beleid van begrotingsconsolidatie voeren", "de kredietverschaffing aan de economie normaliseren", "groei en concurrentievermogen bevorderen, nu en voor de toekomst", "de werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis aanpakken" en "het overheidsapparaat moderniseren".

De Commissie streeft ernaar de beleidsmaatregelen van de Unie, met name die van het cohesiebeleid, op één lijn te brengen met de EU-2020-strategie, en benadrukt daarbij dat dit beleidsterrein kan bijdragen tot het verwezenlijken van de EU-2020-strategie, waarbij zij herhaalt dat de algemene doelstelling van het cohesiebeleid het verminderen van de verschillen tussen regio's is, alsmede het totstandbrengen van economische, sociale en territoriale cohesie.

Ook herinnert de Commissie eraan dat een adequaat niveau van betalingskredieten nodig is om de huidige programma's met succes af te ronden, zodat verplichtingen aan begunstigden van EU-subsidie kunnen worden nagekomen.

De rapporteur benadrukt de onomstreden toegevoegde waarde van het cohesiebeleid, dat een essentieel investeringsinstrument van de Unie vormt, bijdraagt aan structurele ontwikkeling op de lange termijn, en als katalysator fungeert voor groei en werkgelegenheid, hetgeen de lidstaten en regio's van de Unie kan helpen om de huidige financiële en economische crisis het hoofd te bieden. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld om het niveau van de uitstaande betalingen, dat zeer hoog is, met name in rubriek 1b, te kunnen terugdringen.

Ontwerpbegroting

Bij het ontwerpen van de begroting heeft de Commissie een beoordeling gemaakt van de budgettaire behoeften, rekening houdend met de bepalingen en kredieten van het meerjarig financieel kader 2014-2020 zoals dit is voorgesteld op basis van de conclusies van de Europese Raad van 7-8 februari 2013 en waarover de instellingen op 27 juni 2013 een politiek akkoord hebben bereikt.

De rapporteur is van mening dat, ondanks de bijzondere omstandigheden waarin de ontwerpbegroting 2014 is goedgekeurd, de Commissie de enige instelling is die over voldoende informatie beschikt om een overzicht van de werkelijke budgettaire behoeften van alle regio's te geven. Hij vraagt zich evenwel af of de Commissie wel berekend heeft wat de impact is van de overeengekomen vroegtijdige betaling (frontloading) van specifieke middelen die opgenomen zijn in het akkoord over het MFK en van de voorgestelde verhoging van de cofinancieringspercentages op de lidstaten die nu of mogelijk in de toekomst ernstige moeilijkheden ondervinden wat betreft hun financiële stabiliteit, en wat de impact is van de voorgestelde verlenging met een jaar van de automatische annuleringsperiode voor bepaalde lidstaten.

Verdeling van de middelen over de fondsen

De voorgestelde verdeling over de verschillende kredieten en fondsen is als volgt:

Binnen het voorgestelde totale bedrag aan vastleggingskredieten van EUR 47 560,6 miljoen voor rubriek 1b (-13,5% ten opzichte van 2013), bedraagt het totaal aan vastleggingskredieten voor de structuurfondsen (EFRO en ESF) EUR 38 088,2 miljoen, waarvan EUR 1 804,1 miljoen als aanvulling voor het jeugdwerkgelegenheidsinitiatief (YEI), EUR 8 922,4 miljoen voor het Cohesiefonds en EUR 365,1 miljoen voor het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen.

Het voorgestelde bedrag aan betalingskredieten is aanzienlijk lager, namelijk -9,3% ten opzichte van 2013, en beloopt nu EUR 51 093,7 miljoen, vastgesteld op basis van de ramingen voor de ontwikkeling van de tussentijdse betalingen voor 2007-2013 (EUR 46 765,5 miljoen, d.w.z. 91,4% van de totale geraamde betalingen voor 2014 onder rubriek 1b) en op basis van een verlaging met 83% van de betalingskredieten voor de afronding van de periode 2000-2006, alsmede van het nieuwe initiële voorfinancieringsbedrag in 2014 van 1% van het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds (of 1,5% voor lidstaten met financiële steun).

De rapporteur betreurt het dat de Commissie als uitgangspunt voor de voorfinanciering het niveau heeft genomen dat in de conclusies van de Europese Raad van februari 2013 overeengekomen is, gezien het feit dat dit een van de onderwerpen van de lopende interinstitutionele sectorale onderhandelingen over het toekomstige cohesiebeleid is, dat onder de medebeslissingsprocedure valt, waardoor wellicht vooruitgelopen wordt op de uitkomst van deze onderhandelingen.

Tevens spreekt hij zijn verbazing uit over het feit dat meer dan de helft van de betalingskredieten (52%) bedoeld is om de EU-verplichtingen na te komen door vroegere vastleggingen te honoreren, maar dat de uitstaande betalingen (RALs) blijven toenemen.

Er zij op gewezen dat de Commissie haar algemene ramingen baseert op de veronderstelling dat het extra bedrag van EUR 11,2 miljard aan betalingskredieten dat is aangevraagd via OGB 2/2013 in de loop van 2013 zal worden goedgekeurd, hetgeen met name voor rubriek 1b van buitengewoon belang is.

Belangrijkste beleidsresultaten voor 2014

De Commissie heeft voor de uitvoering van de begroting 2014 vier essentiële prioriteiten vastgesteld: meer maatregelen voor jongeren en voor kmo's; uitvoering van de nieuwe programma's die in het MFK 2014-2020 zijn opgenomen, nakomen van de verplichtingen van de EU, en in bedwang houden van de administratieve uitgaven. Een van de meest representatieve acties in de context van het volgende financiële kader is het nieuwe initiatief voor jongerenwerkgelegenheid (YEI), met betrekking waartoe de Commissie voorgesteld heeft een totaal van EUR 6 miljard aan vastleggingskredieten binnen de eerste twee jaar vroegtijdig te financieren (frontloading), te beginnen met een vastlegging van EUR 3,4 miljoen in 2014.

Op basis van de aanpassing van het cohesiebeleid aan de EU-2020-strategie concentreert de Commissie haar inspanningen op een spoedige goedkeuring en lancering van de nieuwe programma's, op het maximaliseren van de impact van het beleid en op versterking van het strategische programmeringsproces door waarborging van de Europese toegevoegde waarde en verbetering van de kwaliteit van de uitgaven.

SUGGESTIES

De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  vraagt zich af of de bedragen in de ontwerpbegroting (OB) 2014 voor rubriek 1b volstaan om de minimumbehoeften en –doelstellingen van het regionaal beleid zoals dit door de Unie in het Verdrag is neergelegd, te dekken;

2.  neemt met verontrusting kennis van de verlaging van de vastleggingskredieten in rubriek 1b met 13,5% naar EUR 47 560,6 miljoen en de verlaging van de betalingskredieten met 9,3% naar EUR 51 093,7 miljoen ten opzichte van 2013, waarbij dit laatste bedrag een bedrag van EUR 46 765,5 miljoen omvat voor de tussentijdse betalingen voor de periode 2007-2013, alsmede een vermindering met 83% naar EUR 592,0 miljoen aan betalingen voor de afronding van de periode 2000-2006;

3.  stelt vast dat de OB 2014 volgens de Commissie een overgangsbegroting is, waarbij meer dan de helft van de betalingskredieten (52%) bestemd is ter dekking van nog uitstaande vastleggingen en voor de afronding van oude programma's; spreekt niettemin zijn verbazing uit over het feit dat het niveau van de RALs verder blijft stijgen;

4.  verzoekt om nadere toelichting op de vraag of de Commissie wel berekend heeft wat de impact is van de overeengekomen frontloading van specifieke middelen die opgenomen zijn in het akkoord over het MFK en van de voorgestelde verhoging van de cofinancieringspercentages op de lidstaten die nu of mogelijk in de toekomst ernstige moeilijkheden ondervinden wat betreft hun financiële stabiliteit, en wat de impact is van de voorgestelde verlenging met een jaar van de automatische annuleringsperiode voor bepaalde lidstaten;

5.  betreurt het dat de Commissie als uitgangspunt voor de voorfinanciering het niveau heeft genomen dat de Europese Raad in februari 2013 overeengekomen is, een kwestie die een van de onderwerpen van de lopende interinstitutionele sectorale onderhandelingen over het toekomstige cohesiebeleid vormt, waarbij het Europees Parlement medebeslissingsrecht heeft, zodat wellicht vooruitgelopen wordt op de uitkomst van deze onderhandelingen. herinnert eraan dat voorfinanciering van essentieel belang is omdat lidstaten en regio's aan het begin van de periode voldoende financiering nodig hebben om te kunnen investeren in projecten die zullen bijdragen aan de inspanningen om de huidige economische en financiële crisis te boven te komen; bekrachtigt in dit verband het standpunt van de Commissie regionale ontwikkeling dat voor dezelfde voorfinancieringspercentages moet worden gekozen als in de huidige periode, daar de crisis nog steeds voortduurt;

6.  herhaalt het standpunt van het Europees Parlement dat het de MFK-verordening niet kan goedkeuren als het niet de absolute garantie krijgt dat de nog niet gehonoreerde betalingsaanvragen voor 2013 volledig worden gedekt; benadrukt dat de Raad zich aan zijn politieke verbintenis dient te houden om onverwijld een andere gewijzigde begroting aan te nemen om een tekort aan betalingskredieten, met als eventueel gevolg een structureel tekort op de EU-begroting eind 2013, te voorkomen; verklaart dat het Europees Parlement de MFK-verordening niet zal goedkeuren, noch de begroting 2014 zal vaststellen, totdat de Raad deze nieuwe gewijzigde begroting, ter dekking van het resterende tekort zoals bepaald door de Commissie, heeft goedgekeurd;

7.  stelt vast dat het programma "Werkgelegenheid voor jongeren” dat door de Europese Raad op 27-28 juni 2013 is vastgesteld, van toepassing is op gebieden waar de jeugdwerkloosheid meer dan 25% bedraagt, en acht het daarom noodzakelijk dat deze statistieken voor alle regio’s van de Unie door Eurostat worden opgesteld, hetgeen nu nog niet altijd het geval is;

8.  verzoekt de Commissie alle proefprojecten, voorbereidende acties en maatregelen voor technische bijstand die de Commissie regionale ontwikkeling voor rubriek 1b voorstelt, te steunen en uit te voeren.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

24.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

44

0

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

François Alfonsi, Charalampos Angourakis, Catherine Bearder, John Bufton, Francesco De Angelis, Tamás Deutsch, Rosa Estaràs Ferragut, Danuta Maria Hübner, Filiz Hakaeva Hyusmenova, Iñaki Irazabalbeitia Fernández, María Irigoyen Pérez, Seán Kelly, Mojca Kleva Kekuš, Constanze Angela Krehl, Jacek Olgierd Kurski, Petru Constantin Luhan, Vladimír Maňka, Iosif Matula, Miroslav Mikolášik, Jens Nilsson, Jan Olbrycht, Wojciech Michał Olejniczak, Younous Omarjee, Tomasz Piotr Poręba, Ovidiu Ioan Silaghi, Monika Smolková, Georgios Stavrakakis, Nuno Teixeira, Lambert van Nistelrooij, Oldřich Vlasák, Kerstin Westphal, Hermann Winkler, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Andrea Cozzolino, Joseph Cuschieri, Ivars Godmanis, Juozas Imbrasas, Karin Kadenbach, Andrey Kovatchev, James Nicholson, Heide Rühle, Elisabeth Schroedter, Richard Seeber, Giommaria Uggias, Iuliu Winkler

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

António Fernando Correia de Campos, Sabine Verheyen

ADVIES van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (18.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - alle afdelingen
(13176/2013 - C7-0260/2013 – 2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Vasilica Viorica Dăncilă

SUGGESTIES

De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  wijst erop dat het plafond voor rubriek 2 van het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2014-2020, waartoe de Europese Raad op zijn bijeenkomst van 7 en 8 februari 2013 heeft besloten, in 2014 waarschijnlijk zal leiden tot bezuinigingen in alle uitgavencategorieën van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), waaronder de rechtstreekse betalingen, marktmaatregelen en plattelandsontwikkeling;

2.  wijst erop dat volgens de ontwerpbegroting (OB) 2014 de vastleggingskredieten van rubriek 2 ten opzichte van 2013 met 1,1 % zullen dalen en de betalingskredieten met 2,3 %;

3.  wijst erop dat volgens de OB 2014 de vastleggingskredieten voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) met 5,5 % zullen dalen en de betalingskredieten met 10,8 %;

4.  dringt er tegen deze achtergrond met klem bij de Raad op aan dat hij zich houdt aan zijn toezegging om in de begrotingsprocedure 2013 voldoende betalingskredieten beschikbaar te stellen om de Unie in staat te stellen haar lopende verplichtingen na te komen, zo nodig door middel van een derde gewijzigde ontwerpbegroting, die de Commissie medio oktober 2013 moet indienen;

5.  stelt andermaal dat er maatregelen nodig zijn om de omvang van de nog niet voldane vastleggingen onder controle te brengen, wil de komende programmeringsperiode (2014-2020) goed van start kunnen gaan, vooral gelet op de besnoeiingen op de betalingskredieten voor plattelandsontwikkeling zoals voorgesteld in de OB 2014;

6.  verzoekt de Commissie de situatie nauwlettend in het oog te houden om te voorkomen dat de verlaging van de betalingskredieten met 10,8 % zoals voorgesteld in de OB 2014 negatief uitwerkt op het vermogen van de lidstaten om een goede start te maken met hun plattelandsontwikkelingsprogramma's, vooral wat betreft investeringen;

7.  wijst erop dat de middelen (vastleggingen en betalingen) voor rechtstreekse betalingen en marktmaatregelen in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in 2014 weliswaar 0,3 % hoger zullen zijn dan in 2013, maar dat de Commissie gedetailleerd de praktische maatregelen moet toelichten die nodig zijn voor de toegenomen behoeften in verband met de verdere invoering van de rechtstreekse betalingen in de EU-12 en de oprichting van het fonds voor crises in de landbouw;

8.   betreurt met name dat er een mechanisme voor financiële discipline zal worden toegepast, waardoor een groot aantal boeren in de Unie in 2014 5 % minder aan rechtstreekse betalingen zullen ontvangen;

9.   verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat middelen die in de begroting 2014 aan de Reserve voor crisissituaties in de landbouwsector worden toegewezen maar niet besteed worden, volledig beschikbaar komen voor de rechtstreekse betalingen in het daaropvolgende begrotingsjaar;

10. verzoekt de Commissie en de lidstaten de prijsvolatiliteit van landbouwproducten in het oog te houden, omdat daaruit negatieve gevolgen voor de inkomens van de boeren zullen voortvloeien, en terstond de geëigende maatregelen te nemen als dat nodig is;

11. is ingenomen met de maatregelen voor het opzetten van een instrument voor de monitoring van de voedselprijzen en verzoekt de Commissie het Parlement en de Raad op gezette tijden in te lichten over de activiteiten en bevindingen van dit instrument en deze informatie zo ruim mogelijke bekendheid te geven;

12. is ingenomen met de toewijzing van kredieten ter ondersteuning van de bijenteelt en hoopt dat deze in de lidstaten doeltreffend zullen worden aangewend;

13. wijst erop dat de toegewezen middelen zo nauw mogelijk moeten aansluiten bij de gedane vastleggingen om de doelstelling van bevordering van concurrentiekracht en duurzaamheid van de Europese landbouw te kunnen verwezenlijken;

14. dringt erop aan dat de rechtstreekse betalingen in de EU-28 zo spoedig mogelijk volledig worden gelijkgeschakeld.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

17.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

1

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Eric Andrieu, Liam Aylward, José Bové, Vasilica Viorica Dăncilă, Paolo De Castro, Albert Deß, Herbert Dorfmann, Hynek Fajmon, Mariya Gabriel, Iratxe García Pérez, Julie Girling, Martin Häusling, Esther Herranz García, Elisabeth Jeggle, Elisabeth Köstinger, Agnès Le Brun, Mairead McGuinness, James Nicholson, Wojciech Michał Olejniczak, Britta Reimers, Ulrike Rodust, Alfreds Rubiks, Giancarlo Scottà, Sergio Paolo Francesco Silvestris, Alyn Smith

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Pilar Ayuso, Maria do Céu Patrão Neves

ADVIES van de Commissie visserij (6.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

over de begroting 2014 van de Europese Unie – Afdeling III – Commissie
(2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Crescenzio Rivellini

SUGGESTIES

De Commissie visserij verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   constateert dat de vertraging die de Europese Commissie heeft opgelopen bij de voorbereiding van de ontwerpbegroting voor 2014 direct te wijten is aan de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader 2014-2020;

2.   neemt akte van de nieuwe structuur van de begroting voor maritieme zaken en visserij;

3.   dringt erop aan dat de kredieten voor 2014 op het niveau zijn van de uitdagingen van het recentelijk hervormde gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en de ontwikkeling van het geïntegreerd maritiem beleid (GMB);

4.   dringt er derhalve bij de lidstaten op aan de nodige synergieën te vinden tussen de diverse Europese fondsen, waaronder het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, om in te spelen op de veeleisende uitdagingen die worden gevormd door de algemene economische crisis in Europa en door de noodzaak de ontwikkeling van de Europese mariene en kustregio's en de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de visserijsector te bevorderen;

5.   onderstreept het belang van de proefprojecten waar het Parlement op heeft aangedrongen en verlangt dat de Europese Commissie zich blijft inzetten voor de verwezenlijking ervan;

6.   neemt kennis van het feit dat de beheermethode van de steun aan de uitgaven van de lidstaten op het vlak van controle en gegevensvergaring is gewijzigd van rechtstreeks beheer naar gedeeld beheer; is van mening dat deze wijziging het de lidstaten moet vergemakkelijken hun verplichtingen op deze gebieden, die een essentieel element zijn van het correct functioneren van het GVB, na te komen;

7.   neemt kennis van het feit dat aanzienlijke bedragen in verband met partnerschapsovereenkomsten op het gebied van duurzame visserij in de reserve werden opgenomen; dringt er bij de Commissie op aan de onderhandelingen met derde landen voort te zetten teneinde tijdig duurzame en wederzijds voordelige visserijovereenkomsten te sluiten, waardoor de in de begroting gevraagde kredieten worden gebruikt en de EU-vloot een maximaal voordeel kan halen uit het visseizoen van 2014;

8.   stelt vast dat de meerderheid van de in de ontwerpbegroting voor 2014 ingeschreven betalingskredieten zal dienen om de noden van de programma's voor 2007-2013 te dekken; erkent dat deze betalingskredieten noodzakelijk zijn om de verbintenissen van het verleden na te komen;

9.   betreurt het voorstel van de Raad om te besparen op de noodzakelijke betalingskredieten in de begroting voor 2014, omdat dit een specifiek gevolg zal hebben voor de projecten en programma's die onder de vorige programmeringsperiode werden begonnen; met name de voltooiing van het Europees Visserijfonds/Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (gedeeld beheer) zal gevolgen ondervinden, terwijl de betalingskredieten in de ontwerpbegroting voor 2014 reeds lager zijn dan die in de begroting voor 2013;

10. betreurt het voorstel van de Raad om te besparen op de kredieten in de begroting van 2014, omdat dit een nadelig gevolg zal hebben voor dit eerste jaar van het nieuwe programma, dat werd ontworpen om de beleidshervormingen en initiatieven in de zin van de Europa 2020-prioriteiten te ondersteunen;

11. vraagt dat de ontwerpbegroting voor 2014 van de Commissie dienovereenkomstig wordt hersteld.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

20

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

John Stuart Agnew, Antonello Antinoro, Kriton Arsenis, Chris Davies, Carmen Fraga Estévez, Dolores García-Hierro Caraballo, Marek Józef Gróbarczyk, Werner Kuhn, Isabella Lövin, Gabriel Mato Adrover, Guido Milana, Maria do Céu Patrão Neves, Crescenzio Rivellini, Raül Romeva i Rueda, Struan Stevenson, Isabelle Thomas, Nils Torvalds

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Jean Louis Cottigny, Iñaki Irazabalbeitia Fernández, Jens Nilsson, Nikolaos Salavrakos

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Jan Kozłowski

ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs (5.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - alle afdelingen
(2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Morten Løkkegaard

SUGGESTIES

SUGGESTIES

De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.      wijst erop dat 2014 het eerste jaar zal zijn voor de lancering en uitvoering van de nieuwe meerjarige programma's op het vlak van onderwijs, opleiding, jeugd, sport, cultuur, media en burgerschap; is ingenomen met het feit dat de Europese sportdimensie voor het eerst wordt gesteund door een EU-programma; benadrukt dat er toereikende vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar moeten worden gesteld zodat de programma's meteen vanaf het begin van de programmeringsperiode volledig operationeel zijn;

2.      dringt erop aan dat er voldoende betalingskredieten beschikbaar worden gesteld om de correcte en volledige uitvoering van de beleidstoezeggingen voor 2014 te waarborgen;

3.      benadrukt dat het nieuwe programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport cruciaal is voor het welslagen van de Europa 2020-strategie; herinnert eraan dat er in het verleden een bijzonder grote vraag was naar mobiliteit in het kader van het Erasmusprogramma; benadrukt het belang van dit programma en het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voor de inzetbaarheid van jongeren; pleit er daarom voor dat er al vanaf het eerste jaar bijzondere aandacht wordt besteed aan het niveau van de betalingskredieten voor mobiliteit en aan de verantwoordingsplicht van de organisatie in verband met de garantiefaciliteit; benadrukt echter dat deze programma's geen surrogaat kunnen zijn voor structurele maatregelen en hervormingen waarmee de onderwijsstelsels en arbeidsmarkten in de lidstaten moeten worden voorbereid op de uitdagingen van de toekomst;

4.      herinnert aan de problemen in verband met het ontoereikende niveau van de betalingskredieten voor de programma's inzake een leven lang leren, met name Erasmus, in de gewijzigde begroting voor 2013 en in de begroting voor 2013; verzoekt de Raad een behoorlijke uitvoering van het programma te waarborgen, met inachtneming van de hoge uitvoeringspercentages;

5.      dringt erop aan dat de begrotingskredieten voor op jongeren gerichte acties onder een aparte begrotingslijn worden geplaatst, in overeenstemming met de specifieke doelstellingen ervan;

6.      is van mening dat er een aparte begrotingslijn moet worden vrijgemaakt voor de Special Olympics, opdat dit Europese evenement op EU-financiering kan rekenen overeenkomstig de Verklaring van het Europees Parlement van 2009 over de ondersteuning van de Special Olympics in de Europese Unie;

7.      onderstreept dat het programma "Creatief Europa" een belangrijke rol moet spelen in de ondersteuning van de culturele en creatieve sector, omdat deze sectoren niet alleen bijdragen aan culturele verscheidenheid maar ook aan de economie; betreurt het dat de vastleggingskredieten voor dit programma in de ontwerpbegroting van de Commissie beduidend lager uitvallen dan voor de voorlopers ervan in 2013, en pleit voor een verhoging van dat bedrag;

8.      betreurt het feit dat de ontwerpbegroting van de Commissie in 2014 in lagere vastleggingskredieten voor het programma "Europa voor de burger" voorziet dan in 2013; pleit voor een verhoging van deze kredieten;

9.      benadrukt dat het communicatiebeleid van de EU cruciaal is om de EU dichter bij haar burgers te brengen, en hun bewustzijn over, begrip voor en betrokkenheid bij de beleidsvorming van de EU aan te wakkeren; pleit voor nauwere interinstitutionele samenwerking bij het communicatiebeleid met het oog op de verkiezingen van 2014.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

17

0

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Santiago Fisas Ayxela, Lorenzo Fontana, Petra Kammerevert, Morten Løkkegaard, Emma McClarkin, Emilio Menéndez del Valle, Marietje Schaake, Marco Scurria, Hannu Takkula, Sabine Verheyen, Milan Zver

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

François Alfonsi, Ivo Belet, Seán Kelly, Iosif Matula, Elisabeth Morin-Chartier

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Raffaele Baldassarre, Marino Baldini, Preslav Borissov, Jens Nilsson

ADVIES van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (9.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 – alle afdelingen
(2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Jan Mulder

SUGGESTIES

De Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  betreurt het dat in rubriek 3 betreffende veiligheid en burgerschap de vastleggingskredieten met 9,4 % en de betalingen met 11,9 % zijn verlaagd in vergelijking met de begroting 2013, terwijl deze rubriek het begrip van Europees burgerschap door de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en van toegang tot essentiële openbare goederen en diensten juist versterkt en dit begrip in deze tijden van economische crisis en met het oog op de komende Europese verkiezingen zonder meer versterking kan gebruiken;

2.  acht het moeilijk een standpunt inzake de ontwerpbegroting in te nemen, zolang er nog over de meeste rechtsgrondslagen van de programma's en fondsen wordt onderhandeld;

3.  dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten alles in het werk stellen om voor een efficiënte besteding van de middelen van de EU-begroting te zorgen en dat hetgeen wat daarmee wordt gefinancierd een duidelijke Europese meerwaarde heeft; is van oordeel dat de lidstaten met name, waar mogelijk, taken moeten delen en hun samenwerking moeten opvoeren;

4.  onderstreept dat de solidariteit tussen de lidstaten op het gebied van asiel en migratie moet worden versterkt en dat uit de EU-begroting een duidelijk engagement in die richting moet blijken, waaronder een adequate bijdrage van de lidstaten;

5.  dringt erop aan dat de agentschappen de beschikking krijgen over adequate middelen om de recentelijk goedgekeurde systemen en projecten ten uitvoer te leggen; is dan ook van oordeel dat de begroting van het Agentschap Frontex moet worden verhoogd zodat het over voldoende middelen beschikt om Eurosur als pan-Europees grensbewakingssysteem ten uitvoer te leggen; is van oordeel dat adequate financiële middelen Eurosur in staat zullen stellen om het aantal illegale migranten die onopgemerkt de EU binnenkomen, en het aantal doden onder illegale migranten op zee, terug te dringen en aan de preventie van grensoverschrijdende criminaliteit bij te dragen; is voorts van mening dat de begroting van Europol en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) moet worden verhoogd teneinde middelen ter beschikking te stellen voor het nieuw opgerichte Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit, het onlangs goedgekeurde asielpakket en de daaruit voor de drie agentschappen voortvloeiende nieuwe taken.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

40

9

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jan Philipp Albrecht, Edit Bauer, Emine Bozkurt, Arkadiusz Tomasz Bratkowski, Carlos Coelho, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Frank Engel, Kinga Göncz, Nathalie Griesbeck, Sylvie Guillaume, Anna Hedh, Salvatore Iacolino, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Timothy Kirkhope, Juan Fernando López Aguilar, Svetoslav Hristov Malinov, Véronique Mathieu Houillon, Anthea McIntyre, Nuno Melo, Roberta Metsola, Claude Moraes, Antigoni Papadopoulou, Georgios Papanikolaou, Jacek Protasiewicz, Carmen Romero López, Judith Sargentini, Birgit Sippel, Csaba Sógor, Renate Sommer, Rui Tavares, Nils Torvalds, Wim van de Camp, Axel Voss, Renate Weber, Josef Weidenholzer, Cecilia Wikström, Auke Zijlstra

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Andrew Henry William Brons, Anna Maria Corazza Bildt, Mariya Gabriel, Monika Hohlmeier, Stanimir Ilchev, Iliana Malinova Iotova, Franziska Keller, Jan Mulder, Jens Rohde, Marie-Christine Vergiat, Manfred Weber

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Davor Ivo Stier

ADVIES van de Commissie constitutionele zaken (4.9.2013)

aan de Begrotingscommissie

inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - alle afdelingen
(2013/2145(BUD))

Rapporteur voor advies: Morten Messerschmidt

SUGGESTIES

De Commissie constitutionele zaken verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat veel lidstaten te maken hebben met ernstige begrotingsproblemen en dat dit in de begroting van de Unie moet worden weerspiegeld; overwegende dat de begroting van de Unie onder meer een uitstekend instrument is dat als katalysator voor investeringen kan fungeren en in crisistijden moet worden versterkt;

B.  overwegende dat de wijzigingen van de begrotingsprocedure die zijn ingevoerd met het Verdrag van Lissabon moeten worden geëerbiedigd.

1.  benadrukt dat 2014 een verkiezingsjaar is, waarvoor een samenhangende budgettaire benadering van de informatievoorziening met betrekking tot de Europese verkiezingen is vereist; roept op tot het voeren van een campagne in alle talen van de Unie om de burgers te informeren over hun kiesrecht, de gevolgen van de Unie voor hun dagelijks leven en de rol van het Europees Parlement als instelling;

2.  verzoekt om een evaluatie van de voorlichtingsstrategie voor de verkiezingen van 2009 en benadrukt dat ook de verkiezingen van 2014 moeten worden geëvalueerd;

3.  wijst erop dat 2013 het Europees jaar van de burger is en verzoekt om het krediet in de begroting van 2014 ook te gebruiken voor een grondige beoordeling van dat initiatief;

4.  betreurt de aanhoudende problemen met het Europees burgerinitiatief en benadrukt dat in de begroting niet alleen aan de initiatieven zelf, maar ook aan het geven van bekendheid aan die initiatieven prioriteit moet worden gegeven; merkt op dat er sprake is van enorme logistieke problemen en dat deze problemen moeten worden opgelost teneinde de populariteit en betrouwbaarheid van het Europees burgerinitiatief te kunnen verbeteren;

5.  is van mening dat openheid centraal moet staan in de begrotingsprocedures van alle instellingen van de EU; betreurt dat er nog altijd geen overeenstemming is bereikt over volledige transparantie.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

4.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

14

3

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Andrew Henry William Brons, Ashley Fox, Roberto Gualtieri, Enrique Guerrero Salom, Gerald Häfner, Stanimir Ilchev, Constance Le Grip, Paulo Rangel, Søren Bo Søndergaard, Indrek Tarand, Rafał Trzaskowski, Luis Yáñez-Barnuevo García

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Zuzana Brzobohatá, Dimitrios Droutsas

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Marino Baldini, Susy De Martini, Andrej Plenković

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

9.10.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

32

3

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Richard Ashworth, Francesca Balzani, Zuzana Brzobohatá, Jean Louis Cottigny, Jean-Luc Dehaene, Isabelle Durant, Göran Färm, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazábal Rubial, Jens Geier, Ivars Godmanis, Ingeborg Gräßle, Lucas Hartong, Jutta Haug, Monika Hohlmeier, Sidonia Elżbieta Jędrzejewska, Anne E. Jensen, Ivailo Kalfin, Sergej Kozlík, Jan Kozłowski, Alain Lamassoure, Giovanni La Via, George Lyon, Barbara Matera, Vojtěch Mynář, Juan Andrés Naranjo Escobar, Dominique Riquet, Alda Sousa, Derek Vaughan, Angelika Werthmann

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

François Alfonsi, Frédéric Daerden, Ivana Maletić, Paul Rübig, Peter Šťastný, Nils Torvalds

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Ildikó Gáll-Pelcz, Oldřich Vlasák