VERSLAG over seksuele uitbuiting en prostitutie en de gevolgen daarvan voor de gendergelijkheid

30.1.2014 - (2013/2103(INI))

Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteur: Mary Honeyball


Procedure : 2013/2103(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0071/2014
Ingediende teksten :
A7-0071/2014
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over seksuele uitbuiting en prostitutie en de gevolgen daarvan voor de gendergelijkheid

(2013/2103(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de artikelen 4 en 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

–   gezien het VN-Verdrag van 1949 ter bestrijding van de handel in personen en van de exploitatie van de prostitutie van anderen,

–   gezien artikel 6 van het CEDAW-Verdrag van 1979 ter bestrijding van alle vormen van vrouwenhandel en het tegengaan van de exploitatie van de prostitutie van vrouwen,

–   gezien het VN-Verdrag over de rechten van het kind van 1989,

–   gezien de VN-Verklaring van 1993 inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen,

     waarin in artikel 2 wordt bepaald dat geweld tegen vrouwen onder meer het volgende omvat:

     "lichamelijk, seksueel en psychologisch geweld dat plaatsvindt binnen de gemeenschap,

     waaronder verkrachting, seksueel misbruik en seksuele intimidatie op het werk, in onderwijsinstellingen

     en elders, vrouwenhandel en gedwongen prostitutie",

–   gezien het Protocol van Palermo van 2000 ter voorkoming, bestrijding en bestraffing van de handel in personen, met name vrouwen en kinderen, in aanvulling op het VN-Verdrag ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, en dat gehecht is aan het VN-Verdrag inzake grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit,

–   gezien de strategische doelstelling D.3 van het Actieplatform van 1995 en de Verklaring van Peking,

–   gezien AIO-Verdrag nr. 29 inzake gedwongen of verplichte arbeid, waarin in artikel 2 een definitie van gedwongen arbeid wordt gegeven,

–   gezien de Verklaring (11) van Brussel van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel, waarin wordt aangedrongen op een alomvattend, multidisciplinair en doelmatig gecoördineerd beleid waarbij partijen uit relevante sectoren betrokken zijn,

–   gezien de aanbevelingen van de Raad van Europa terzake, zoals Aanbeveling R 11 van 2000 inzake de handel in mensen met het oog op seksuele uitbuiting, Aanbeveling R 5 van 2002 inzake de bescherming van vrouwen tegen geweld, en Aanbeveling 1545 van 2002 inzake de campagne ter bestrijding van vrouwenhandel,

–   gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel,

–   gezien de ontwerpaanbeveling van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa "Het strafbaar stellen van het kopen van seks om mensenhandel voor seksuele uitbuiting te bestrijden", Doc. 12920 van 26 april 2012,

–   gezien besluit nr. 1 (12) van Wenen van de OVSE-ministers (2000) tot ondersteuning van de OVSE-maatregelen en het OVSE-actieplan ter bestrijding van de mensenhandel (besluit 557 uit 2003),

–   gezien de artikelen 2 en 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–   gezien het kaderbesluit van de Raad 2002/629/JBZ van 19 juli 2002 inzake de bestrijding van mensenhandel,

–   gezien Richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad,

–   gezien de resolutie van de Raad over initiatieven ter bestrijding van de handel in mensen, met name vrouwen[1],

–   gezien de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel,

–   gezien zijn resolutie van 15 juni 1995 over de Vierde Wereldvrouwenconferentie in Peking: 'Actie voor gelijkheid, ontwikkeling en vrede'[2],

–   gezien zijn resolutie van 24 april 1997 over de mededeling van de Commissie inzake illegale en schadelijke inhoud op het internet[3],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 september 1997 over de noodzaak van een campagne in de gehele Europese Unie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen[4],

–   gezien zijn resolutie van 24 oktober 1997 over het Groenboek van de Commissie over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in de context van de audiovisuele en informatiediensten[5],

–   gezien zijn resolutie van 6 november 1997 over de mededeling van de Commissie over de bestrijding van kindersekstoerisme en het memorandum over de bijdrage van de Europese Unie aan de versterking van de bestrijding van seksueel misbruik en seksuele exploitatie van kinderen[6],

–   gezien zijn resolutie van 16 december 1997 over de mededeling van de Commissie inzake vrouwenhandel voor seksuele exploitatie[7],

–   gezien zijn resolutie van 13 mei 1998 over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in de context van audiovisuele en informatiediensten[8],

–   gezien zijn resolutie van 17 december 1998 over de eerbiediging van de mensenrechten in de Europese Unie[9],

–   gezien zijn resolutie van 10 februari 1999 over de harmonisatie van de vormen van aanvullende bescherming bij het statuut van vluchteling in de Europese Unie[10],

–   gezien zijn resolutie van 30 maart 2000 over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de uitvoering van maatregelen ter bestrijding van kindersekstoerisme[11],

–   gezien zijn resolutie van 11 april 2000 betreffende het initiatief van de Republiek Oostenrijk met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad ter bestrijding van kinderpornografie op internet[12],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 mei 2000 over de follow-up van het actieplatform van Peking[13],

–   gezien zijn resolutie van 19 mei 2000 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement getiteld "Over nieuwe maatregelen ter bestrijding van de vrouwenhandel"[14],

–   gezien zijn resolutie van 15 juni 2000 over de mededeling van de Commissie over slachtoffers van misdrijven in de Europese Unie: Reflecties over normen en maatregelen[15],

–   gezien zijn resolutie van 12 juni 2001 over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad inzake de bestrijding van de mensenhandel[16],

–   gezien zijn resolutie van 17 januari 2006 over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en seksuele uitbuiting van kwetsbare kinderen[17],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 februari 2006 over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige actie[18],

–   gezien zijn resolutie van 15 maart 2006 over gedwongen prostitutie in het kader van internationale sportevenementen[19],

–   gezien zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen[20],

–   gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen[21],

–   gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over de 57e zitting van de VN-Commissie inzake de positie van de vrouw: uitbanning en voorkoming van alle vormen van geweld tegen vrouwen en minderjarige meisjes[22],

–   gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven[23],

–   gezien de voorlichtingscampagne van de Europese Vrouwenlobby 'Niet te koop',

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0071/2014),

A. overwegende dat prostitutie en gedwongen prostitutie gendergerelateerde verschijnselen met een wereldwijde dimensie zijn, waarbij circa 40-42 miljoen mensen over de hele wereld betrokken zijn, de geprostitueerde personen voor de overgrote meerderheid uit vrouwen en minderjarige meisjes bestaan en bijna alle afnemers van hun diensten mannen zijn, waardoor prostitutie zowel een oorzaak als een gevolg van genderongelijkheid is en deze verder verergert;

B.  overwegende dat prostitutie een vorm van slavernij is die niet verenigbaar is met de menselijke waardigheid en met de grondrechten;

C. overwegende dat de handel in mensen, met name in vrouwen en kinderen, met het oog op seksuele en andere vormen van uitbuiting, een van de meest flagrante vormen van schending van de mensenrechten is; overwegende dat de mensenhandel wereldwijd groeit vanwege de toename van de georganiseerde criminaliteit en de winstgevendheid ervan;

D. overwegende dat werk voor mensen een van de belangrijkste bronnen van zelfverwezenlijking is, en dat individuen door middel van werk op solidaire wijze bijdragen aan het collectieve welzijn;

E.  overwegende dat prostitutie en gedwongen prostitutie intrinsiek zijn verbonden met genderongelijkheid in de samenleving en van invloed zijn op de status van mannen en vrouwen in de samenleving en op de perceptie van hun wederzijdse relaties en seksualiteit;

F.  overwegende dat de seksuele en reproductieve gezondheid bevorderd worden door een gezonde benadering van seksualiteit, op basis van wederzijds respect;

G. overwegende dat Richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan solide bepalingen inzake slachtoffers bevat;

H. overwegende dat elk beleid inzake prostitutie effect heeft op de totstandbrenging van gendergelijkheid, het inzicht in gendervraagstukken beïnvloedt, en een boodschap en normen overbrengt aan een maatschappij, ook aan de jongeren in deze maatschappij;

I.   overwegende dat prostitutie functioneert als een bedrijf en een markt creëert, waarop verschillende actoren met elkaar verbonden zijn en pooiers en souteneurs rekenen en handelen om hun markt veilig te stellen of uit te breiden en hun winst te maximaliseren; overwegende dat afnemers van betaalde seks een belangrijke rol spelen aangezien zij de vraag op deze markt in stand houden;

J.   overwegende dat seksuele gezondheid volgens de WHO "een positieve en respectvolle benadering van seksualiteit en seksuele relaties vereist, alsook de mogelijkheid om plezierige en veilige seksuele ervaringen te hebben, vrij van dwang, discriminatie en geweld";

K. overwegende dat in de prostitutie alle intieme handelingen worden teruggebracht tot hun geldelijke waarde en de mens daardoor gereduceerd wordt tot handelsgoed of een gebruiksvoorwerp waarover de klant kan beschikken;

L.  overwegende dat de grote meerderheid van geprostitueerde personen afkomstig is uit kwetsbare groepen;

M. overwegende dat het souteneurschap nauw verbonden is met georganiseerde criminaliteit;

N. overwegende dat georganiseerde criminaliteit, mensenhandel, zeer gewelddadige misdrijven en corruptie teren op prostitutie, en dat pooiers het meest profiteren van legalisering, omdat zij daardoor "zakenmannen" kunnen worden;

O. overwegende dat het in het licht van de bevindingen van verschillende studies duidelijk is dat de helft van de afnemers zal doorgaan met het kopen van seks, ongeacht duidelijke aanwijzingen dat de geprostitueerde personen nog geen 18 jaar zijn;

P.  overwegende dat prostitutiemarkten de handel in vrouwen en meisjes bevorderen en geweld tegen hen verergeren, met name in landen waar de seksindustrie is gelegaliseerd[24];

Q. overwegende dat prostitutie en de handel in vrouwen en minderjarige meisjes met elkaar verbonden zijn, omdat de vraag naar vrouwen in de prostitutie, al dan niet verhandeld, hetzelfde is; overwegende dat mensenhandel fungeert als manier om het aanbod aan vrouwen en minderjarige meisjes op de prostitutiemarkten te leveren;

R.  overwegende dat gegevens van de EU aantonen dat het huidige beleid ter bestrijding van mensenhandel niet effectief is en het problematisch is mensenhandelaars te identificeren en te vervolgen, zodat het onderzoek naar gevallen van sekshandel en de vervolging en veroordeling van mensenhandelaars moeten worden geïntensiveerd;

S.  overwegende dat steeds meer jongeren, onder wie schrikbarend veel kinderen, tot prostitutie worden gedwongen;

T.  overwegende dat prostitutie kan plaatsvinden onder directe en fysieke dwang, maar ook onder indirecte dwang, bijvoorbeeld door de familie in het land van herkomst onder druk te zetten; overwegende dat deze dwang psychologisch en vrijwel onzichtbaar kan zijn;

U. overwegende dat de belangrijkste verantwoordelijkheid voor het aanpakken van mensenhandel bij de lidstaten ligt; overwegende dat in april 2013 slechts zes lidstaten hebben aangegeven de EU-richtlijn ter bestrijding van mensenhandel volledig te hebben omgezet, hoewel de uiterste termijn voor omzetting op 6 april 2013 is verstreken;

V. overwegende dat de Commissie in haar Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (2010-2015) verklaart dat "de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen (...) een schending van de grondrechten [zijn]";

W. overwegende dat er grote verschillen bestaan in de wijze waarop de lidstaten met prostitutie omgaan, waarbij in grote lijnen twee benaderingen kunnen worden onderscheiden: binnen de ene benadering wordt prostitutie gezien als een schending van de rechten van vrouwen – een vorm van seksuele slavernij – die resulteert in genderongelijkheid voor vrouwen en deze in stand houdt, binnen de andere benadering wordt ervan uitgegaan dat prostitutie op zich de gendergelijkheid bevordert doordat prostitutie positief uitwerkt op het recht van vrouwen om zelf te beslissen wat zij met hun lichaam doen; in beide gevallen hebben de afzonderlijke lidstaten de bevoegdheid om te besluiten hoe zij de prostitutiekwestie willen benaderen;

X. overwegende dat er weliswaar een verschil bestaat tussen "gedwongen" en "vrijwillige" prostitutie, maar dat prostitutie overduidelijk een vorm van geweld tegen vrouwen is;

Y. overwegende dat het prostitutieprobleem moet worden aangepakt op basis van een langetermijnvisie en vanuit het perspectief van gendergelijkheid;

Z.  overwegende dat het souteneurschap in verschillende lidstaten, waaronder Duitsland, Nederland en Griekenland, is gelegaliseerd, hetgeen gelijkstaat aan toestemming om andere personen seksueel uit te buiten; overwegende dat Nederland door het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC) wordt aangemerkt als de belangrijkste bestemming voor slachtoffers van mensenhandel;

AA. overwegende dat naar schatting slechts 44 van de 400 000 geprostitueerde personen in Duitsland officieel zijn geregistreerd bij sociale instanties nadat de wet tot legalisering van de prostitutie in 2002 in werking trad; overwegende dat er geen duidelijke indicaties zijn dat deze wet tot minder criminaliteit heeft geleid en dat een derde van de Duitse officieren van justitie heeft verklaard dat de legalisering van prostitutie "de vervolging van mensenhandel en het souteneurschap moeilijker heeft gemaakt";

AB. overwegende dat wereldwijd de neiging bestaat prostitutie te bagatelliseren en te beschouwen als een gangbare activiteit die voor het 'plezier' wordt uitgeoefend, maar ook als baan;

1.  onderkent dat prostitutie en seksuele uitbuiting in hoge mate gendergerelateerde kwesties zijn en schendingen van de menselijke waardigheid die strijdig zijn met de mensenrechtenbeginselen, waaronder gendergelijkheid, en daarom indruisen tegen de beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ook tegen de doelstelling en het beginsel van gendergelijkheid;

2.  benadrukt dat de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van alle vrouwen moeten worden geëerbiedigd, met inbegrip van het recht op zelfbeschikking over hun lichaam en seksualiteit en vrijwaring van dwang, discriminatie en geweld;

3.  benadrukt dat er diverse verbanden bestaan tussen prostitutie en mensenhandel en onderkent dat prostitutie – zowel wereldwijd als in Europa – de handel in kwetsbare vrouwen en minderjarige meisjes stimuleert, van wie een groot percentage tussen de 13 en 25 jaar oud is; benadrukt dat uit gegevens van de Commissie blijkt dat een meerderheid (62%) van de slachtoffers wordt verhandeld met het oog op seksuele uitbuiting, waarbij 96% van de vastgestelde en vermeende slachtoffers uit vrouwen en minderjarige meisjes bestaat en waarbij het percentage slachtoffers uit derde landen de laatste paar jaar is gestegen;

4.  erkent echter dat het gebrek aan betrouwbare en nauwkeurige gegevens op grond waarvan landen onderling vergeleken kunnen worden voornamelijk te wijten is aan het illegale en dikwijls onzichtbare karakter van prostitutie en mensenhandel, waardoor de prostitutiemarkt ondoorzichtig blijft en politieke besluitvorming wordt belemmerd, hetgeen betekent dat alle cijfers louter schattingen zijn;

5.  wijst met klem op de gegevens die aantonen dat de georganiseerde criminaliteit een belangrijke factor is in landen waar het souteneurschap legaal is[25];

6.  benadrukt dat uit gegevens blijkt dat de meerderheid van de in de prostitutie werkzame personen in onze maatschappij als kwetsbare personen worden beschouwd;

7.  benadrukt dat prostitutie ook een gezondheidskwestie is, aangezien er sprake is van nadelige gevolgen voor de gezondheid van de in de prostitutie werkzame personen, die een grotere kans lopen op seksuele, fysieke en mentale gezondheidstrauma's, drugs- en alcoholverslaving, en verlies van zelfrespect, en die kampen met een hoger sterftecijfer dan de bevolking in het algemeen; voegt toe en benadrukt dat veel van de afnemers van betaalde seks vragen om onveilige commerciële seks, wat de kans op schadelijke gevolgen voor de gezondheid van geprostitueerde personen en afnemers vergroot;

8.  benadrukt dat gedwongen prostitutie, prostitutie en uitbuiting in de seksindustrie voor de betrokken personen verwoestende en langdurige psychologische en lichamelijke gevolgen kan hebben (zelfs nadat zij de prostitutie verlaten hebben), vooral voor kinderen en adolescenten, en tevens zowel een oorzaak als een gevolg van genderongelijkheid is, waarbij gendergerelateerde stereotypen en clichématig denken over vrouwen die seks verkopen in stand worden gehouden, zoals het idee dat het lichaam van vrouwen en minderjarige meisjes te koop is om de behoefte van mannen aan seks te bevredigen;

9.  verzoekt de lidstaten tevens om overeenkomstig de nationale wetgeving, regelmatige en vertrouwelijke begeleiding en lichamelijke controles voor prostituees in te voeren, die buiten de prostitutielocaties plaatsvinden;

10. onderkent dat prostituees een hoog risico lopen op hiv-infecties en andere seksueel overdraagbare aandoeningen;

11. verzoekt de lidstaten om beste praktijken op het gebied van terugdringing van de gevaren van straatprostitutie uit te wisselen;

12. onderkent dat prostitutie en gedwongen prostitutie invloed hebben op geweld tegen vrouwen in het algemeen, omdat onderzoek naar de afnemers van betaalde seks uitwijst dat mannen die seks kopen een denigrerend beeld van vrouwen hebben[26]; stelt daarom voor dat de nationale bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat het verbod op afname van betaalde seksuele diensten hand in hand gaat met een voorlichtingscampagne voor mannen;

13. benadrukt dat geprostitueerde personen sociaal, economisch, fysiek, psychologisch, emotioneel en in familieverhoudingen bijzonder kwetsbaar zijn en meer risico lopen om met geweld te worden geconfronteerd dan personen die welke andere activiteit dan ook uitoefenen; meent dat nationale politiediensten daarom moeten worden aangemoedigd om onder meer het lage percentage veroordelingen bij verkrachtingen van prostituees aan te pakken; benadrukt dat het grote publiek schande spreekt van geprostitueerde personen en dat er een sociaal stigma op hen rust, zelfs wanneer zij de prostitutie verlaten;

14. vestigt de aandacht op het feit dat vrouwen die in de prostitutie werkzaam zijn het recht hebben op moederschap en op het opvoeden en verzorgen van hun kinderen;

15. benadrukt dat de normalisatie van prostitutie gevolgen heeft voor het geweld tegen vrouwen; wijst in het bijzonder op gegevens die uitwijzen dat mannen die betaalde seks afnemen eerder geneigd zijn vrouwen te dwingen tot seksuele handelingen en andere vormen van geweld tegen vrouwen te plegen, en vaak een vrouwonvriendelijke houding hebben;

16. spreekt zijn bezorgdheid uit over de toename van het aantal jonge mannen dat betaalde seks afneemt als vorm van vermaak, waarbij zij vrouwen en minderjarige meisjes als seksspeeltjes gebruiken bij handelingen die vaak leiden tot geweld;

17. merkt op dat 85 tot 90% van de geprostitueerde personen, alvorens in de prostitutie te belanden, enige vorm van geweld heeft ondergaan (verkrachting, incest, pedofilie), dat 62% van hen verklaart te zijn verkracht en dat 68% lijdt aan een posttraumatische stressstoornis – een percentage dat vergelijkbaar is met het percentage dat onder slachtoffers van foltering wordt vastgesteld[27];

18. onderstreept dat kinderprostitutie nooit vrijwillig kan zijn, aangezien kinderen niet in staat zijn 'in te stemmen' met prostitutie; dringt erop aan dat de lidstaten kinderprostitutie (waarbij personen onder de 18 betrokken zijn) zo voortvarend mogelijk bestrijden, aangezien het hier gaat om de ernstigste vorm van gedwongen prostitutie; verzoekt dringend een zero-tolerance-benadering te volgen die is gebaseerd op preventie, bescherming van slachtoffers en vervolging van klanten;

19. merkt op dat kinderprostitutie en seksuele uitbuiting van kinderen toenemen, onder meer via de sociale media, en dat daarbij dikwijls bedrog en intimidatie worden toegepast;

20. vraagt aandacht voor het verschijnsel minderjarigenprostitutie, dat niet mag worden verward met seksuele intimidatie en een voedingsbodem vindt in moeilijke economische omstandigheden en een gebrek aan ouderlijke zorg;

21. benadrukt dat effectieve maatregelen nodig zijn om speciale aandacht te kunnen besteden aan het weghalen van minderjarige geprostitueerde personen van de zogeheten prostitutiemarkt en aan het voorkomen van hun toetreding tot deze markt, evenals maatregelen die speciaal gericht zijn tegen activiteiten die in strijd zijn met de doelstellingen van het VN-verdrag inzake de rechten van het kind en het bijbehorende facultatieve protocol;

22. is van mening dat het kopen van seksuele diensten van prostituees onder de 21 jaar als strafbaar feit moet worden aangemerkt, maar dat het verlenen van deze diensten door prostituees niet strafbaar moet worden gesteld;

23. vestigt de aandacht op het verschijnsel 'grooming', namelijk prostitutie door minderjarige of net volwassen geworden meisjes in ruil voor luxegoederen of kleine geldbedragen, die als bron van inkomsten dienen om dagelijkse uitgaven of opleidingsgerelateerde uitgaven te dekken;

24. wijst de lidstaten erop dat onderwijs een belangrijke rol speelt bij de preventie van prostitutie en de georganiseerde criminaliteit die daarmee wordt geassocieerd, en adviseert daarom speciale leeftijdsspecifieke onderwijscampagnes ter voorlichting en preventie te voeren op scholen en opleidingsinstellingen; beveelt de lidstaten aan onderwijs over gelijkheid een fundamentele doelstelling te maken van het onderwijsproces voor jongeren;

25. vraagt aandacht voor het feit dat advertenties voor seksuele diensten in kranten en op sociale media mensenhandel en prostitutie kunnen ondersteunen;

26. vestigt de aandacht op de groeiende rol van internet en sociale media bij het ronselen van nieuwe, jonge prostituees door mensenhandelnetwerken; verlangt dat de preventiecampagnes ook op internet worden gevoerd en dat rekening wordt gehouden met de kwetsbare doelgroepen van deze mensenhandelnetwerken;

27. vestigt de aandacht op een aantal gevolgen, voornamelijk negatieve, van de massamediaproductie en pornografie, met name op het internet, die een negatief beeld van vrouwen creëren dat ertoe kan leiden dat de menselijke persoonlijkheid van vrouwen wordt geminacht en zij als koopwaar worden gepresenteerd; waarschuwt er tevens voor dat seksuele vrijheid niet moet worden opgevat als vrijbrief voor het minachten van vrouwen;

28. benadrukt dat de normalisatie van prostitutie gevolgen heeft voor de voorstelling die jongeren van seksualiteit en relaties tussen vrouwen en mannen hebben; merkt op dat uit onderzoek blijkt dat prostitutie fungeert als een middel voor sociale controle op de seksualiteit van jongeren;

29. benadrukt dat geprostitueerde personen niet moeten worden gecriminaliseerd, zoals in enkele lidstaten het geval is, bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Kroatië en Ierland, en doet een beroep op de lidstaten om repressieve wetgeving tegen geprostitueerde personen in te trekken;

30. verzoekt de EU-lidstaten af te zien van het criminaliseren en straffen van geprostitueerde personen en programma's te ontwikkelen om geprostitueerde personen/sekswerkers te ondersteunen bij het verlaten van het beroep, wanneer zij dit wensen;

31. is van mening dat het terugdringen van de vraag onderdeel moet zijn van een integrale strategie tegen mensenhandel in de lidstaten; is van mening dat de vraag kan worden teruggedrongen door middel van wetgeving waarmee de strafbaarheid wordt verschoven van degenen die seksuele diensten verkopen naar degenen die betaalde seksuele diensten afnemen en door boetes op te leggen om prostitutie minder lucratief te maken voor criminele organisaties/de georganiseerde criminaliteit;

32. is van mening dat de effectiefste manier om de handel in vrouwen en meisjes met het oog op seksuele uitbuiting te bestrijden en de gendergelijkheid te verbeteren het in Zweden, IJsland en Noorwegen toegepaste model is (het zogeheten "Scandinavische model"), dat momenteel wordt overwogen in diverse Europese landen, waarbij het afnemen van betaalde seksuele diensten strafbaar wordt gesteld, en niet het aanbieden van de diensten door de geprostitueerde personen;

33. benadrukt dat prostitutie een grensoverschrijdend probleem is en dat de lidstaten daarom de verantwoordelijkheid moeten nemen om het kopen van seks buiten het eigen grondgebied tegen te gaan door soortgelijke maatregelen in te voeren als de maatregelen die in Noorwegen zijn genomen, waar een burger vervolgd kan worden voor het kopen van seks in het buitenland;

34. wijst met nadruk op de gegevens over Zweden die het afschrikkende effect van het Scandinavische model op de mensenhandel bevestigen, aangezien de omvang van de prostitutie en de sekshandel daar niet is toegenomen, en wijst erop dat dit model in toenemende mate wordt gesteund door de bevolking, in het bijzonder door jongeren, waaruit blijkt dat de wetgeving tot een mentaliteitsverandering heeft geleid;

35. wijst op de uitkomst van een recent overheidsrapport in Finland, waarin wordt opgeroepen tot de volledige criminalisering van het kopen van seks, aangezien de Finse benadering – op grond waarvan het kopen van seks bij slachtoffers van mensenhandel strafbaar is – ineffectief is gebleken voor de aanpak van mensenhandel;

36. is van mening dat wetgeving een mogelijkheid biedt om duidelijk te maken wat aanvaardbare maatschappelijke normen zijn, en om een maatschappij te creëren waarin deze waarden worden weerspiegeld;

37. is van mening dat het aanmerken van prostitutie als legaal 'sekswerk', het decriminaliseren van de seksindustrie in het algemeen en het legaliseren van het souteneurschap kwetsbare vrouwen en minderjarige meisjes niet beschermt tegen geweld en uitbuiting, maar juist het tegenovergestelde effect heeft en hen blootstelt aan het risico op meer geweld, en tegelijkertijd de groei van prostitutiemarkten in de hand werkt, waarmee het aantal misbruikte vrouwen en minderjarige meisjes toeneemt;

38. veroordeelt alle beleidsmatige pogingen en uiteenzettingen die ervan uitgaan dat prostitutie een oplossing kan zijn voor migrantenvrouwen in Europa;

39. verzoekt de lidstaten derhalve om overeenkomstig de nationale wetgeving de voor prostitutielocaties verantwoordelijke politie en instanties de bevoegdheid te verlenen deze locaties te betreden en steekproefsgewijs controles uit te voeren;

40. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de noodzakelijke middelen beschikbaar te stellen en alle benodigde instrumenten te gebruiken om mensenhandel en seksuele uitbuiting te bestrijden en prostitutie terug te dringen, aangezien prostitutie een schending van de grondrechten van vrouwen en met name van minderjarige meisjes is, en een inbreuk op de gendergelijkheid;

41. verzoekt de lidstaten Richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad, zo snel mogelijk in nationale wetgeving om te zetten, met name in het licht van de bescherming van slachtoffers;

42. dringt er bij de Commissie op aan om het effect dat het Europees wettelijk kader voor het uitbannen van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting tot op heden heeft gehad te evalueren en nader onderzoek te verrichten naar prostitutiepatronen, mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting en het toenemende sekstoerisme in de EU, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan minderjarigen, en om de uitwisseling van optimale praktijken tussen de lidstaten te bevorderen;

43. benadrukt dat de Commissie de financiering van projecten en programma's ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting moet voortzetten;

44. verzoekt de lidstaten om beleid te ontwikkelen en uit te voeren dat gericht is op het aanpakken van mensenhandel, seksuele uitbuiting en prostitutie, en om erop toe te zien dat alle betrokken partijen, zoals ngo's, politie en andere wetshandhavingsinstanties, en sociale en medische diensten, worden ondersteund en betrokken bij besluitvormingsprocessen, en met elkaar samenwerken;

45. erkent dat de overgrote meerderheid van de geprostitueerde personen zou willen stoppen maar zich niet in staat acht dit te doen; benadrukt dat deze personen de juiste ondersteuning nodig hebben, in het bijzonder psychologische en sociale ondersteuning, om te kunnen ontsnappen aan de netwerken van seksuele uitbuiting en aan de afhankelijkheid die dikwijls met deze netwerken in verband wordt gebracht; stelt daarom voor dat de bevoegde autoriteiten in nauwe samenwerking met de betrokken partijen programma's uitwerken om deze personen te helpen aan de prostitutie te ontsnappen;

46. benadrukt het belang van adequate training in meer algemene zin voor politiediensten en justitieel personeel over de diverse aspecten van seksuele uitbuiting, met inbegrip van de gender- en immigratiegerelateerde aspecten, en roept de lidstaten op de politie te stimuleren tot samenwerking met de slachtoffers en hen aan te moedigen tot het afleggen van getuigenissen, zich in te zetten voor gespecialiseerde diensten binnen de politie en vrouwelijke agenten in dienst te nemen; benadrukt dat samenwerking tussen de lidstaten op justitieel gebied noodzakelijk is om mensenhandelnetwerken in Europa beter te kunnen bestrijden;

47. vestigt de aandacht van de nationale autoriteiten op het effect van de economische neergang op het aantal vrouwen en minderjarige meisjes, waaronder migrantenvrouwen, dat gedwongen in de prostitutie terechtkomt, en dringt er bij deze autoriteiten op aan om hen te helpen bij het vinden van alternatieve manieren om in hun levensonderhoud te voorzien en te zorgen voor een veilige omgeving voor degenen die als prostituee werkzaam blijven;

48. wijst erop dat economische problemen en armoede de voornaamste oorzaken zijn van prostitutie door jonge vrouwen en minderjarige meisjes, en dat genderspecifieke preventiestrategieën, nationale en Europese campagnes die speciaal gericht zijn op sociaal geïsoleerde gemeenschappen en degenen die zich in extra kwetsbare situaties bevinden (zoals personen met een handicap en jongeren die onder de kinderbescherming vallen), maatregelen om armoede terug te dringen, voorlichting onder zowel de afnemers als de aanbieders van betaalde seks, en de uitwisseling van beste praktijken alle cruciaal zijn om seksuele uitbuiting van vrouwen en minderjarige meisjes, met name van migranten, te kunnen bestrijden; beveelt de Commissie aan een 'Europese week ter bestrijding van de mensenhandel' uit te roepen;

49. benadrukt dat sociale uitsluiting een belangrijke factor is die ertoe bijdraagt dat kansarme vrouwen en meisjes meer risico lopen om het slachtoffer van mensenhandel te worden; onderstreept eveneens dat de economische en sociale crisis tot werkloosheid heeft geleid, waardoor dikwijls de kwetsbaarste vrouwen, ook vrouwen die hoger op de maatschappelijke ladder staan, in de prostitutie of de seksindustrie terechtkomen om zich te ontworstelen aan armoede en sociale uitsluiting; verzoekt de lidstaten de onderliggende sociale problemen aan te pakken die mannen, vrouwen en kinderen ertoe aanzetten zich te prostitueren;

50. verzoekt de lidstaten organisaties te financieren die ter plaatse werken met strategieën voor hulp en het verlaten van de prostitutie, en om innovatieve sociale diensten aan te bieden aan slachtoffers van mensenhandel of seksuele uitbuiting, ook aan migranten en mensen zonder papieren, en daarbij een inschatting te maken van hun individuele behoeften en de risico's die zij lopen, zodat adequate hulp en bescherming kan worden geboden; verzoekt de lidstaten daartoe om vanuit een holistisch perspectief en via de diverse politie- en immigratiediensten en gezondheids- en onderwijsinstellingen beleid uit te voeren waarmee zij kwetsbare vrouwen en minderjarigen ondersteuning bieden bij het verlaten van de prostitutie, en waarbij zij erop toezien dat deze programma's een rechtsgrondslag hebben en de vereiste financiering beschikbaar is om dit doel te verwezenlijken; wijst erop hoe belangrijk psychologische begeleiding is en benadrukt dat slachtoffers van seksuele uitbuiting in de maatschappij gere-integreerd moeten worden; wijst erop dat dit proces tijd kost en dat daartoe een levensplan opgesteld moet worden dat een geloofwaardig en haalbaar alternatief is voor voormalig geprostitueerde personen;

51. benadrukt dat meer onderzoek en statistisch bewijs vereist is om te kunnen beoordelen welk model het effectiefst is voor de bestrijding van handel in vrouwen en minderjarige meisjes met het oog op seksuele uitbuiting;

52. dringt er bij de lidstaten op aan om zowel de positieve als de negatieve effecten te evalueren van het criminaliseren van het afnemen van betaalde seksuele diensten op het terugdringen van prostitutie en mensenhandel;

53. verzoekt de EU en de lidstaten genderspecifiek preventiebeleid te ontwikkelen in de landen van herkomst van personen die worden geprostitueerd na te zijn verhandeld, dat zowel is gericht op de afnemers van betaalde seks als op vrouwen en minderjarigen, en dat bestaat uit sancties, voorlichtingscampagnes en onderwijs;

54. verzoekt de EU en de lidstaten maatregelen te nemen ter ontmoediging van sekstoerisme, zowel binnen als buiten de EU;

55. verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden maatregelen te nemen om een einde te maken aan prostitutie in conflictgebieden waar EU-strijdkrachten aanwezig zijn;

56. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  PB C 260 van 29.10.2003, blz. 4.
  • [2]  PB C 166 van 3.7.1995, blz. 92.
  • [3]  PB C 150 van 19.5.1997, blz. 38.
  • [4]  PB C 304 van 6.10.1997, blz. 55.
  • [5]  PB C 339 van 10.11.1997, blz. 420.
  • [6]  PB C 358 van 24.11.1997, blz. 37.
  • [7]  PB C 14 van 19.1.1998, blz. 19.
  • [8]  PB C 193 van 17.8.2006, blz. 126.
  • [9]  PB C 98 van 9.4.1999, blz. 267.
  • [10]  PB C 150 van 28.5.1999, blz. 203.
  • [11]  PB C 040 van 7.2.2001, blz. 20.
  • [12]  PB C 40 van 7.2.2001, blz. 41.
  • [13]  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 258.
  • [14]  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 307.
  • [15]  PB C 67 van 1.3.2001, blz. 304.
  • [16]  PB C 53 van 28.2.2002, blz. 114.
  • [17]  PB C 287 van 24.11.2006, blz. 18.
  • [18]  PB C 288 van 25.11.2006, blz. 16.
  • [19]  PB C 291 van 30.11.2006, blz. 292.
  • [20]  PB C 285 van 21.10.2010, blz. 53.
  • [21]  PB C 296 van 2.10.2012, blz. 26.
  • [22]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0045.
  • [23]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0444.
  • [24]  In het verslag van Sigma Huda, de speciale rapporteur van de VN voor mensenhandel, en met name de handel in vrouwen en kinderen, wordt gewezen op het rechtstreekse effect van prostitutiebeleid op de omvang van de mensenhandel.
  • [25]  Gezamenlijk verslag van de gemeente Amsterdam en het Nederlandse Ministerie van Justitie, waarin wordt verklaard dat in de helft van de prostitutiebedrijven die vergunningsplichtig zijn- een of meer managers met een strafblad werkzaam zijn.
  • [26]  Diverse studies naar afnemers van betaalde seks zijn te vinden op: http://www.womenlobby.org/spip.php?article1948&lang=en.
  • [27]  Farley, M., ‘Violence against women and post-traumatic stress syndrome’, Women and Health, 1998; Damant, D. et al., ‘Trajectoires d’entrée en prostitution : violence, toxicomanie et criminalité", Le Journal International de Victimologie, nr. 3, april 2005.

TOELICHTING

Prostitutie is een moeilijk te kwantificeren verschijnsel, aangezien het in de meeste lidstaten een illegale activiteit betreft. Volgens een rapport uit 2012 van de Franse stichting Fondation Scelles is prostitutie een mondiale sector waarin 40 à 42 miljoen personen werkzaam zijn, waarvan 90% afhankelijk is van een souteneur. In april 2013 is het allereerste verslag van Eurostat met officiële cijfers over prostitutie gepubliceerd[1]. In dit verslag ligt de focus op mensenhandel in de EU in de periode 2008-2010.

Wat echter zeker is, is dat prostitutie en seksuele uitbuiting gendergerelateerde verschijnselen zijn waarbij vrouwen en meisjes vrijwillig of gedwongen hun lichaam verkopen aan mannen die voor deze dienst betalen. Bovendien vormen vrouwen en meisjes de meerderheid van de met het oog op seksuele uitbuiting verhandelde personen.

Een vorm van geweld tegen vrouwen en een inbreuk op de menselijke waardigheid en de gendergelijkheid

Prostitutie en seksuele uitbuiting van vrouwen en meisjes zijn vormen van geweld en vormen als zodanig belemmeringen voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. Vrijwel iedereen die betaalde seksuele diensten afneemt is man. Uitbuiting in de seksindustrie is zowel een oorzaak als een gevolg van genderongelijkheid en houdt het idee in stand dat de lichamen van vrouwen en meisjes te koop zijn.

Prostitutie is een zeer duidelijke en afschuwwekkende schending van de menselijke waardigheid. Gegeven het feit dat de menselijke waardigheid specifiek wordt genoemd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, heeft het Europees Parlement een plicht om verslagen uit te brengen over prostitutie in de EU en manieren te onderzoeken waarop de gendergelijkheid en de eerbiediging van de mensenrechten in dit opzicht kunnen worden versterkt.

Een rechtstreeks verband met mensenhandel en georganiseerde criminaliteit

Zowel in de Europese Unie als elders in de wereld bestaat er een rechtstreeks verband tussen prostitutie en de handel in vrouwen en meisjes. 62% van de vrouwen die het slachtoffer van mensenhandel worden, wordt seksueel uitgebuit.

Een toenemend aantal vrouwen en meisjes wordt niet vanuit derde landen de Unie binnengesmokkeld, maar is afkomstig uit enkele lidstaten (zoals Roemenië en Bulgarije). De EU moet deze oost-westhandel dringend aanpakken en krachtige maatregelen treffen om deze specifieke vorm van geweld tegen vrouwen te bestrijden.

Prostitutie is een belangrijke factor in de georganiseerde criminaliteit en moet alleen drugs laten voorgaan wat betreft de geografische omvang en de reikwijdte ervan en de bedragen die erin omgaan. Op de website van Havocscope[2] worden de wereldwijde inkomsten uit prostitutie op circa 186 miljard dollar per jaar geschat.

Aangezien prostitutie feitelijk door georganiseerde criminelen wordt gerund en fungeert als een markt waarin de vraag het aanbod stimuleert, moeten wetshandhavingsinstanties overal in de EU krachtdadige en passende actie ondernemen om criminelen op te sporen en tegelijkertijd de slachtoffers te beschermen, te weten de geprostitueerde personen en de vrouwen en meisjes die worden verhandeld met het oog op seksuele uitbuiting. Een afzonderlijk, maar hiermee verband houdend probleem is dat prostitutie via internet toeneemt en in sommige gevallen is gerelateerd aan websites die pornografie aanbieden.

Economische dwang

Ook financiële wanhoop kan vrouwen ertoe brengen om de prostitutie in te gaan. De huidige financiële crisis vraagt zijn tol en zorgt ervoor dat steeds meer vrouwen (met name alleenstaande moeders) in hun eigen land in de prostitutie belanden of uit de armere lidstaten in het zuiden van de Europese Unie naar het noorden migreren om daar te worden geprostitueerd. Prostitutie is derhalve gerelateerd aan gendergelijkheid en houdt rechtstreeks verband met de rol en de plaats van vrouwen in de samenleving en hun toegang tot de arbeidsmarkt, besluitvorming, gezondheidszorg en onderwijs, evenals met de keuzes die vrouwen gegeven de structurele genderongelijkheid worden geboden.

Twee verschillende benaderingen van prostitutie en seksuele uitbuiting in Europa

Het vraagstuk van prostitutie en gendergelijkheid wordt gecompliceerd door het feit dat er twee concurrerende modellen zijn om met dit vraagstuk om te gaan. In het eerste model wordt prostitutie gezien als een schending van de rechten van vrouwen en een middel om genderongelijkheid in stand te houden. De bijbehorende wetgevingsaanpak is abolitionistisch en criminaliseert de aan prostitutie gerelateerde activiteiten, waaronder soms ook de afname van betaalde seksuele diensten, terwijl prostitutie zelf niet illegaal is. Het tweede model is gebaseerd op het idee dat prostitutie op zichzelf de gendergelijkheid juist versterkt doordat wordt erkend dat vrouwen het recht hebben om zelf te beslissen wat ze met hun lichaam doen. Voorstanders van dit model stellen dat prostitutie een gewoon beroep is en dat de beste manier om vrouwen in de prostitutie te beschermen het verbeteren van hun "arbeidsomstandigheden" en het professionaliseren van prostitutie als "sekswerk" is. In dit regulationistische model zijn prostitutie en de daarmee verband houdende activiteiten legaal en gereguleerd en staat het vrouwen vrij om managers (ook bekend als "pooiers") in te huren. Even goed kan echter gesteld worden dat het aanmerken van prostitutie en het souteneurschap als normale activiteiten, of het op enigerlei wijze legaliseren ervan, gelijkstaat aan het legaliseren van seksuele slavernij en genderongelijkheid voor vrouwen.

Beide modellen bestaan uiteraard in de Europese Unie. Het souteneurschap is in verschillende lidstaten legaal, zoals in Nederland, Duitsland, Oostenrijk en Denemarken, terwijl geprostitueerde personen of hun activiteiten (zoals tippelen) zijn gecriminaliseerd of gedeeltelijk gecriminaliseerd in onder meer het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Ierland. Genderongelijkheid en seksuele onderwerping kunnen echter niet effectief worden bestreden als er een gendersymmetrie in de activiteiten van de seksindustrie wordt verondersteld die er niet is[3].

In landen waar prostitutie en het souteneurschap legaal zijn, zijn er steeds meer aanwijzingen voor de tekortkomingen van dit systeem. In 2007 gaf de Duitse regering toe dat de wet die prostitutie legaliseert de criminaliteit niet had verminderd en dat ruim een derde van de Duitse officieren van justitie van mening was dat de legalisering van prostitutie "de vervolging van mensenhandel en het souteneurschap moeilijker [had] gemaakt"[4]. In Nederland verklaarde de burgemeester van Amsterdam in 2003 dat de legalisering van prostitutie de mensenhandel niet had teruggedrongen en dat "het onmogelijk lijkt om een veilige en controleerbare zone te creëren waarin geen sprake is van misbruik door de georganiseerde misdaad". Volgens het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC) is Nederland nu de topbestemming voor slachtoffers van mensenhandel.

De effectiviteit van het Scandinavische model

Gezien het sterke en toenemende bewijs dat legalisering van prostitutie en het souteneurschap niets doet om gendergelijkheid te bevorderen of de mensenhandel terug te dringen, is de conclusie van dit verslag dat het essentiële verschil tussen de twee hierboven beschreven modellen van gendergelijkheid is dat het aanmerken van prostitutie als gewoon "werk" ertoe bijdraagt dat vrouwen in de prostitutie blijven. Het aanmerken van prostitutie als een schending van de rechten van vrouwen draagt ertoe bij dat vrouwen uit de prostitutie blijven.

De ervaringen in Zweden, Finland en de niet-EU-lidstaat Noorwegen, waar het "Scandinavische model" voor de omgang met prostitutie wordt gebruikt, ondersteunen deze opvatting. Zweden heeft in 1999 zijn prostitutiewetgeving gewijzigd om de afname van betaalde seks te verbieden en de geprostitueerde persoon te decriminaliseren. Met andere woorden: de persoon die seks koopt – vrijwel altijd een man – pleegt een strafbaar feit, niet de geprostitueerde vrouw. Zweden heeft deze wetgeving ingevoerd als onderdeel van een algemeen initiatief om een einde te maken aan alle belemmeringen voor de gelijkheid van vrouwen en mannen in Zweden.

De gevolgen van deze wetgeving in Zweden zijn dramatisch. De omvang van de geprostitueerde populatie in Zweden is een tiende van die in Denemarken, dat een kleinere bevolking heeft en waar de afname van betaalde seksuele diensten legaal is. Ook de publieke opinie is door de wetgeving omgeslagen. In 1996 was 45% van de vrouwen en 20% van de mannen vóór criminalisering van mannelijke afnemers van betaalde seks. In 2008 was 79% van de vrouwen en 60% van de mannen voorstander van de wet. Voorts bevestigt de Zweedse politie dat het Scandinavische model een afschrikwekkend effect heeft op mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting.

Het bewijs voor de effectiviteit van het Scandinavische model bij het terugdringen van prostitutie en de handel in vrouwen en meisjes, en daarmee het bevorderen van gendergelijkheid, neemt voortdurend toe. Ondertussen hebben de lidstaten waar het souteneurschap legaal is nog steeds problemen met mensenhandel en georganiseerde criminaliteit, aangezien deze verband houden met prostitutie. In dit verslag wordt daarom voorgesteld om het Scandinavische model te steunen en wordt erop aangedrongen dat de regeringen van de lidstaten die een andere aanpak van prostitutie hanteren hun wetgeving herzien in het licht van de door Zweden en andere landen die het Scandinavische model toepassen behaalde successen. Dit zou een belangrijke stap in de goede richting zijn voor de gendergelijkheid in de Europese Unie.

Dit verslag is niet gericht tegen geprostitueerde vrouwen, maar tegen prostitutie. De rapporteur neemt het juist op voor geprostitueerde vrouwen. Door aan te bevelen dat de afnemer – de man die seks koopt – wordt geacht de schuldige partij te zijn, in plaats van de (vrouwelijke) prostituee, vormt dit verslag een nieuwe stap op weg naar volledige gendergelijkheid in de hele Europese Unie.

MINDERHEIDSSTANDPUNT

van Angelika Niebler, Christa Klass, Astrid Lulling

Het initiatiefverslag wil iedere vorm van prostitutie verbieden. Ik ben echter van mening dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen gedwongen prostitutie en legale prostitutie, zoals ook in het Gemeenschapsrecht wordt voorzien.

In enkele EU-lidstaten wordt het vrijwillig uitoefenen van prostitutie erkend als zelfstandig ondernemerschap. De prostituee is daarmee ook belastingplichtig en verplicht aangesloten bij een socialezekerheidsregeling. Ook moet de persoon die legaal werkzaam is als prostituee voldoen aan verdere juridische verplichtingen op het gebied van arbeids- en verblijfsrechten, en moet de onderneming aangemeld worden bij de bevoegde instanties. De vraag hoe vrijwillige prostitutie wordt beoordeeld moet dan aan de individuele lidstaat worden overgelaten.

Gedwongen prostitutie en mensenhandel vormen daarentegen een grensoverschrijdend probleem, dat geen enkele lidstaat alleen kan oplossen. De lidstaten moeten juist nauw samenwerken bij de bestrijding van gedwongen prostitutie, mensenhandel en georganiseerde criminaliteit. Aangezien het afnemen van betaalde seksuele diensten in slechts enkele lidstaten verboden is, worden deze diensten in toenemende mate aangeboden in de (buur)landen waar klanten niet worden gecriminaliseerd. Het verslag van Mary Honeyball biedt de lidstaten waardevolle inzichten over deze problematiek van gedwongen prostitutie.

Gedwongen prostitutie en mensenhandel moeten met alle middelen bestreden worden. Vrijwillige prostitutie moet hiervan echter worden onderscheiden.

MINDERHEIDSSTANDPUNT

van Ulrike Lunacek, Marije Cornelissen, Inaki Irazabalbeitia, Raul Romeva, Sophia In’t Veld

Mensenhandel, in het bijzonder handel in vrouwen en kinderen met het oog op seksuele uitbuiting, ook gedwongen prostitutie genaamd, is een schending van de menselijke waardigheid en druist in tegen de beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In april 2013 hebben slechts zes lidstaten gemeld dat zij de EU-richtlijn ter bestrijding van mensenhandel volledig hebben omgezet, terwijl de uiterste termijn voor omzetting 6 april 2013 was.

Het verslag maakt geen onderscheid tussen gedwongen prostitutie en prostitutie die een individuele beslissing is. Kinderprostitutie kan echter nooit vrijwillig zijn, aangezien kinderen niet in staat zijn 'in te stemmen' met prostitutie;

Beleid dat erop gericht is prostitutie onzichtbaar te maken en dat prostituees/sekswerkers uitsluit van publieke ruimten, draagt bij aan stigmatisering, sociale uitsluiting en kwetsbaarheid. Alle EU-lidstaten moeten afzien van het criminaliseren en straffen van sekswerkers of van het illegaal verklaren van sekswerk. De lidstaten moeten deze mensen socialezekerheidsrechten bieden en programma's ontwikkelen die hen ondersteunen bij het verlaten van het beroep, wanneer zij dit wensen.

ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (3.12.2013)

aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid

inzake seksuele uitbuiting en prostitutie en de invloed ervan op de gendergelijkheid
(2013/2103(INI))

Rapporteur voor advies: Corina Creţu

SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de ten principale bevoegde Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  wijst erop dat ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en armoede, in combinatie met etnische en andere sociaaleconomische ongelijkheden, alsook gewapende conflicten, de onderliggende oorzaken van mensenhandel en seksuele uitbuiting zijn, en dat vrouwen en kinderen met een lage sociaaleconomische status de voornaamste slachtoffers zijn;

2.  benadrukt dat bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de meest kwetsbare groepen, zoals meisjes, kinderen met handicaps en vrouwen die behoren tot minderheden;

3.  wijst erop dat corruptie een belangrijke rol speelt bij het faciliteren en bevorderen van mensenhandel;

4.  wijst erop dat seksuele uitbuiting een vorm van gendergerelateerd geweld is die meestal door mannen wordt gepleegd en meestal tegen vrouwen, en benadrukt dat de uitbanning en preventie van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes van het grootste belang is voor het terugdringen van deze extreme schendingen van de mensenrechten;

5.  roept de EU, internationale organisaties, nationale regeringen en andere betrokken partijen op samen te werken op het niveau van de EU aan de totstandbrenging van een gemeenschappelijk kader van bepalingen inzake maatregelen ter bestrijding van de onderliggende oorzaken, de strafbaarstelling (met inbegrip van het kopen van seksuele diensten), sancties en verbeterde grensoverschrijdende samenwerking met betrekking tot de bescherming tegen seksueel misbruik en seksuele uitbuiting;

6.  benadrukt dat het belangrijk is dat rekening wordt gehouden met angst voor stigmatisering bij het ontwerpen van nationaal beleid en nationale strategieën betreffende rechtsbijstand in bepaalde ontwikkelingslanden alsook in alle landen waar mensenhandel en seksuele uitbuiting voorkomen, en uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan effectieve juridische diensten waaraan gevallen van misbruik kunnen worden gemeld, met name in het kader van humanitaire crises;

7.  roept de EU en haar lidstaten op acties te ontwikkelen om een einde te maken aan het sekstoerisme vanuit EU-lidstaten naar andere bestemmingen;

8.  benadrukt dat maatregelen ter bestrijding van seksuele uitbuiting en prostitutie toegespitst moeten zijn op door oorlog getroffen gebieden in overeenstemming met resoluties nr. 1325 van 31 oktober 2000 en nr. 1820 van 19 juni 2008 van de VN-Veiligheidsraad;

9.  roept de EU en haar lidstaten op de vraag naar uitbuiting via prostitutie en mensenhandel voor seksuele uitbuiting te ontmoedigen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

2.12.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

20

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Ricardo Cortés Lastra, Charles Goerens, Filip Kaczmarek, Gay Mitchell, Norbert Neuser, Bill Newton Dunn, Maurice Ponga, Jean Roatta, Michèle Striffler, Alf Svensson, Keith Taylor, Patrice Tirolien

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Emer Costello, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Fiona Hall, Eduard Kukan, Bart Staes, Jan Zahradil

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Fabrizio Bertot, Tanja Fajon, Miroslav Mikolášik

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.1.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

14

2

6

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marije Cornelissen, Edite Estrela, Iratxe García Pérez, Zita Gurmai, Mikael Gustafsson, Mary Honeyball, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Constance Le Grip, Astrid Lulling, Krisztina Morvai, Angelika Niebler, Siiri Oviir, Antonyia Parvanova, Marina Yannakoudakis, Inês Cristina Zuber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Izaskun Bilbao Barandica, Anne Delvaux, Iñaki Irazabalbeitia Fernández, Nicole Kiil-Nielsen, Christa Klaß, Angelika Werthmann

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Michael Cashman