VERSLAG over het wereldwijd uitbannen van foltering

12.2.2014 - 2013/2169(INI)

Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: Véronique De Keyser

Procedure : 2013/2169(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0100/2014
Ingediende teksten :
A7-0100/2014
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het wereldwijd uitbannen van foltering

2013/2169(INI)

Het Europees Parlement,

–   gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de VN,

–   gezien de verklaring van de VN inzake de bescherming van alle personen tegen foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling die op 1 december 1975 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen[1],

–   gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en het facultatief protocol daarbij,

–   gezien de standaardminimumregels van de VN voor de behandeling van gevangenen en andere relevante universeel toepasselijke VN-normen,

   gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing[2],

   gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN over foltering,

–   gezien de op 22 november 2001 gepubliceerde verklaring van het VN-Comité tegen foltering in verband met de gebeurtenissen van 11 september 2001, waarin wordt onderstreept dat het verbod op foltering een absolute verplichting is waarvan niet mag worden afgeweken op grond van het internationaal recht, en waarin het vertrouwen wordt uitgedrukt dat, ongeacht de door de verdragsluitende landen gehanteerde aanpak ten opzichte van de dreiging van het internationale terrorisme, deze aanpak in overeenstemming zal zijn met de door ratificatie van het Verdrag tegen foltering door hen aangegane verplichtingen,

–   gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 20 december 2012 over een moratorium op de doodstraf[3],

–   gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN over de rechten van het kind, in het bijzonder de meest recente resolutie van 20 december 2012[4],

–   gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en met name artikel 3, dat stelt dat "niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen",

   gezien het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing,

–   gezien het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen dat door de VN is aangenomen op 28 juli 1951[5],

–   gezien het 23e algemene verslag van het Europees Comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van de Raad van Europa dat is gepubliceerd op 6 november 2013[6],

–   gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind en de twee daarbij horende facultatieve protocollen inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie[7], respectievelijk inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten[8],

–   gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij[9],

–   gezien het Inter-Amerikaans Verdrag ter voorkoming en bestraffing van marteling dat in werking is getreden in 1997[10],

–   gezien het Statuut van het Internationaal Strafhof,

–   gezien het Handboek betreffende het effectief onderzoeken en documenteren van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Protocol van Istanbul)[11],

–   gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–   gezien het strategisch kader en het actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie[12], die op 25 juni 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn goedgekeurd,

–   gezien de richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, bijgewerkt in 2012[13],

   gezien de richtsnoeren van de EU inzake de doodstraf van 16 juni 2008[14],

–   gezien de richtsnoeren van de EU inzake mensenrechten en internationaal humanitair recht[15],

–   gezien het jaarverslag van de EU over de mensenrechten en democratie in de wereld in 2012, dat op 6 juni 2013 door de Raad is goedgekeurd[16],

–   gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het beleid van de Europese Unie ter zake[17],

–   gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over de herziening van de mensenrechtenstrategie van de EU[18],

–   gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA[19],

   gezien zijn studie van maart 2007 over de uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing[20],

–   gezien Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing[21],

–   gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing[22],

–   gezien zijn aanbeveling van 13 juni 2013 aan de vicevoorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad en de Commissie over de evaluatie in 2013 van de organisatie en het functioneren van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)[23],

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0100/2014),

A. overwegende dat het totale verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing weliswaar een belangrijke internationale norm is, die zowel in VN-verdragen als in regionale mensenrechtenverdragen is opgenomen, maar dat foltering nog steeds wereldwijd plaatsvindt;

B.  overwegende dat de term "foltering" in deze resolutie dient te worden begrepen in overeenstemming met de VN-definitie en tevens wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing behelst;

C. overwegende dat het Verdrag tegen foltering en het facultatief protocol daarbij gezorgd hebben voor een internationaal kader met reële mogelijkheden om tot de uitbanning van foltering te komen, in het bijzonder door de instelling van onafhankelijke en doeltreffende nationale preventiemechanismen;

D. overwegende dat de EU binnen het strategisch kader van de EU over mensenrechten zijn inspanningen heeft verhoogd om krachtdadig campagne te voeren tegen foltering en wrede, onmenselijke en vernederende behandeling;

E.  overwegende dat het uitbannen van foltering, mishandeling, onmenselijke en onterende behandeling en bestraffing integrerend deel uitmaakt van het mensenrechtenbeleid van de EU, in nauwe samenhang met andere beleidsgebieden en -instrumenten van de EU;

F.  overwegende dat de EU-richtsnoeren in 2012 bijgewerkt zijn, terwijl de laatste volledige publieke inventarisatie en evaluatie van uitvoeringsmaatregelen in 2008 plaatsgevonden heeft;

G. overwegende dat volgens de bijgewerkte richtsnoeren de lidstaten vastbesloten zijn om in de strijd tegen terrorisme de internationale verplichtingen ten aanzien van het verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing volledig na te komen;

H. overwegende dat zowel lichamelijke als psychische foltering bestaat; overwegende dat sprake is van een toenemend aantal gevallen waarin psychiatrie wordt gebruikt als dwangmiddel voor mensenrechtenverdedigers en dissidenten die in psychiatrische inrichtingen worden geplaatst om hen te beletten hun politieke en gemeenschapsactiviteiten uit te voeren;

I.   overwegende dat het gerechtelijk apparaat van de lidstaten over de instrumenten moet beschikken om folteraars die nooit zijn berecht, te vervolgen, waarbij bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de gevallen van foltering tijdens dictaturen in Europa, aangezien deze misdrijven vaak onbestraft zijn gebleven;

J.   overwegende dat tegen de achtergrond van de antiterrorismemaatregelen die in vele landen zijn getroffen, het loslaten van het totale verbod op foltering steeds weer een probleem vormt;

K. overwegende dat er zich aanzienlijke beleidsuitdagingen aandienen bij de aanpak van de specifieke behoeften aan bescherming van kwetsbare groepen, in het bijzonder kinderen;

L.  overwegende dat de ordetroepen van bepaalde landen de voorkeur geven aan foltering als ondervragingsmethode; overwegende dat foltering geen aanvaardbaar middel voor het oplossen van misdrijven mag zijn;

1.  onderstreept dat het verbod op foltering absoluut is op grond van het internationaal en humanitair recht en op grond van het VN-Verdrag tegen foltering; benadrukt dat foltering een van de ultieme schendingen van mensenrechten en fundamentele vrijheden vormt, met verschrikkelijke gevolgen voor miljoenen personen en hun families, en in geen enkel geval kan worden gerechtvaardigd;

2.  is ingenomen met de opname in het actieplan van de EU inzake democratie en mensenrechten van drie acties in verband met het uitbannen van foltering; benadrukt echter de behoefte aan specifieke en meetbare standaarden om de tijdige uitvoering ervan te beoordelen, in samenwerking met het maatschappelijk middenveld;

3.  betuigt zijn erkentelijkheid jegens alle maatschappelijke organisaties, nationale mensenrechteninstellingen, nationale preventiemechanismen en individuen die streven naar verhaal- en compensatiemogelijkheden voor slachtoffers, straffeloosheid bestrijden en de geseling van foltering en mishandeling over de hele wereld actief voorkomen;

4.  wijst erop dat, overeenkomstig het Verdrag tegen foltering, de term "foltering" betrekking heeft op iedere handeling "waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon […] door of op instigatie van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt"; meent echter dat ook situaties waarin sprake is van praktijken van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing met betrokkenheid van andere actoren dan overheids- of publieke functionarissen dienen te worden aangepakt aan de hand van beleidsmaatregelen voor preventie, verantwoording en rehabilitatie;

5.  hekelt de aanhoudende prevalentie van foltering en andere vormen van mishandeling over de hele wereld en herhaalt zijn absolute veroordeling van dergelijke praktijken, die nu en in de toekomst overal en te allen tijde verboden moeten zijn en derhalve nooit kunnen worden gerechtvaardigd; merkt op dat de tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren inzake foltering nog steeds ontoereikend is en in strijd met verklaringen en verbintenissen van de EU om foltering prioritair aan te pakken; dringt er bij de EDEO en de lidstaten op aan een nieuwe impuls te geven aan de uitvoering van deze richtsnoeren, met name door prioriteiten, optimale praktijken en mogelijkheden van openbare diplomatie vast te stellen, door belanghebbenden, waaronder maatschappelijke organisaties, te raadplegen en door de uitvoering van de met foltering samenhangende onderdelen in het actieplan te evalueren; roept in dit opzicht op tot de volledige en tijdige uitvoering van de drie acties in het actieplan die verband houden met het uitbannen van foltering;

6.  pleit ervoor dat een komende herziene versie van het actieplan meer ambitieuze en specifieke acties voor de uitbanning van foltering bevat, zoals meer efficiënte informatie-uitwisseling en lastenverdeling, opleidingen en gezamenlijke initiatieven met plaatselijke VN-kantoren en andere internationale actoren zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking (OVSE) en de Raad van Europa, alsook ondersteuning van de instelling en versterking van regionale mechanismen ter voorkoming van foltering;

7.  is ingenomen met de actualisering in 2012 van de EU-richtsnoeren inzake foltering; onderstreept het belang van de effectieve en resultaatgerichte uitvoering van die richtsnoeren in samenhang met andere richtsnoeren en beleidsinitiatieven;

8.  is verheugd over het feit dat de richtsnoeren een holistische beleidsaanpak weerspiegelen, inclusief de bevordering van een passend kader voor wetgeving en rechtspraak met het oog op een doeltreffende preventie van en het verbod op foltering, het toezicht op detentielocaties, inspanningen om de straffeloosheid aan te pakken, en de volledige en effectieve rehabilitatie van slachtoffers van foltering, ondersteund met geloofwaardige, consistente en samenhangende acties;

9.  dringt er bij de Raad, de EDEO en de Commissie op aan doeltreffendere maatregelen te nemen om te waarborgen dat het Parlement en het maatschappelijk middenveld op zijn minst worden betrokken bij de evaluatie van de EU-richtlijnen inzake foltering;

10. wijst opnieuw op het essentiële belang van revalidatiecentra voor slachtoffers van foltering in de EU en daarbuiten bij de behandeling van niet alleen lichamelijke maar ook langdurige psychische problemen die slachtoffers van foltering ondervinden; is ingenomen met de financiële steun van de Europese Unie voor revalidatiecentra voor slachtoffers van foltering wereldwijd en stelt deze centra voor een multidisciplinaire benadering aan te houden waarin zowel psychologische zorg, toegang tot medische behandeling, als sociale en juridische ondersteuning zijn begrepen; is ervan overtuigd dat niet mag worden gesnoeid in de door het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) verstrekte financiering voor dergelijke centra in derde landen, zelfs niet in de huidige financiële en economische crisis, aangezien de nationale stelsels voor gezondheidszorg in deze landen vaak niet in staat zijn de specifieke problemen van slachtoffers van foltering adequaat aan te pakken;

11. betreurt dat sinds 2008 geen volledige publieke evaluatie en herziening van de uitvoering van de richtsnoeren heeft plaatsgevonden en benadrukt dat een periodieke en volledige beoordeling van de uitvoering ervan noodzakelijk is;

12. pleit ervoor dat de richtsnoeren vergezeld gaan van gedetailleerde uitvoeringsvoorschriften die onder de hoofden van EU-missies en vertegenwoordigingen van lidstaten in derde landen worden verspreid; verzoekt de hoofden van de missies in hun uitvoerings- en vervolgrapporten van individuele gevallen van foltering of mishandeling melding te maken;

13. benadrukt dat het EU-beleid zou moeten worden gestoeld op de doelmatige coördinatie van initiatieven en acties op EU- en lidstaatniveau, teneinde van alle mogelijkheden van beschikbare politieke instrumenten en hun synergieën met door de EU gefinancierde projecten gebruik te maken;

14. verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten om op gezette tijden de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering en de doodstraf te evalueren, en om deze verordening wereldwijd onder de aandacht te brengen als een vruchtbaar model voor de doeltreffende uitbanning van folterinstrumenten;

15. neemt kennis van het recente voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (COM(2014)0001); wijst op het belang om ook tussenhandel, technische bijstand en de doorvoer van de betrokken goederen aan te pakken; herhaalt zijn eerdere oproep om in de verordening een "folteringseindgebruik"-clausule op te nemen op grond waarvan lidstaten, aan de hand van eerdere informatie, de uitvoer van goederen waarvoor een substantieel risico bestaat dat zij worden gebruikt voor foltering, mishandeling of de doodstraf, kunnen autoriseren of weigeren;

16. is van oordeel dat de doodstraf, die een schending van het recht op menselijke integriteit en waardigheid vormt, onverenigbaar is met het verbod op wrede, onmenselijke of onterende bestraffing op grond van het internationaal recht en roept de EDEO en de lidstaten op om deze onverenigbaarheid formeel te erkennen en het EU-beleid ten aanzien van de doodstraf dienovereenkomstig aan te passen; onderstreept dat de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf en foltering als breed inzetbaar dienen te worden geïnterpreteerd; hekelt het lichamelijke en emotionele isolement en de psychologische druk waaraan ter dood veroordeelden zijn blootgesteld; wijst opnieuw op de noodzaak van een alomvattend juridisch onderzoek naar en besprekingen op VN-niveau over de verbanden tussen de toepassing van de doodstraf, inclusief het fenomeen bij ter dood veroordeelden van ernstige psychische trauma's en fysieke achteruitgang, en het verbod op foltering en wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;

17. is voorstander van een onmiddellijk verbod op steniging; onderstreept dat dit een brute vorm van terechtstelling is;

18. dringt aan op de hervatting van de werkzaamheden van de taskforce foltering van de Raad, die een nieuwe impuls zouden moeten geven aan de uitvoering van de EU‑richtsnoeren door prioriteiten, optimale praktijken en mogelijkheden van openbare diplomatie vast te stellen, desbetreffende belanghebbenden en maatschappelijke organisaties te raadplegen, alsook door bij te dragen aan de periodieke evaluatie van de uitvoering van de met foltering samenhangende onderdelen in het actieplan;

19. is met name bezorgd over de foltering van mensenrechtenverdedigers in gevangenissen, onder wie gemeenschapsactivisten, journalisten, mensenrechtenadvocaten en bloggers; erkent dat het vaak diegenen zijn die het meest betrokken zijn bij de strijd om mensenrechten en democratie die het meest te lijden hebben onder wederrechtelijke vrijheidsberoving, foltering en blootstelling van hun familie aan gevaar; dringt erop aan dat zowel EU-missies ter plaatse als hoge EU-ambtenaren dit probleem in bijeenkomsten met hun tegenhangers in derde landen systematisch en consequent ter sprake brengen en daarbij ook namen van gevangen mensenrechtenverdedigers te vermelden;

20. neemt met grote bezorgdheid kennis van het bestaan van geheime detentiecentra en de praktijk in verschillende landen van eenzame opsluiting en aanhoudende afzondering, een van de meest verontrustende voorbeelden van foltering en mishandeling; is van mening dat dergelijke gevallen in verklaringen en optreden stelselmatig ter sprake moeten worden gebracht en moeten worden opgenomen in de lijst van individuele gevallen die bij mensenrechtendialogen en raadplegingen tussen de EU en derde landen worden besproken;

21. uit nogmaals zijn bezorgdheid over wijdverspreide en stelselmatige inbreuken op de mensenrechten in de Democratische Volksrepubliek Korea (DVK), met name het gebruik van foltering en werkkampen voor politieke gevangenen en gerepatrieerde burgers van de DVK; roept de autoriteiten van de DVK op om als eerste stap de inspectie van allerlei soorten detentiecentra door onafhankelijke internationale deskundigen toe te staan;

22. benadrukt dat geen enkele uitzondering op het totale verbod op foltering en praktijken van wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing kan worden gerechtvaardigd, en dat landen de verplichting hebben waarborgen in te voeren om foltering en mishandeling te voorkomen en te zorgen voor verantwoording en toegang tot effectieve verhaal- en compensatiemogelijkheden te allen tijde, ook in de context van overwegingen van nationale veiligheid of terrorismebestrijding; is bezorgd om te zien dat bepaalde landen taken van de politie aan paramilitaire groepen overdragen om te proberen onder hun internationale verplichtingen uit te komen; onderstreept dat het verbod ook van toepassing is op de overdracht en het gebruik van informatie wanneer deze wordt verkregen middels, of waarschijnlijk leidt tot foltering; herinnert eraan dat het verbod op foltering een bindende norm is uit hoofde van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, hetgeen inhoudt dat het zowel in vredestijd als ten tijde van oorlog van kracht is;

23. maakt zich zorgen over het politiegeweld in bepaalde landen en meent dat deze kwestie een centrale plaats inneemt in de bestrijding van foltering en vernederende behandelingen, met name wanneer het gaat om het neerslaan van vreedzame betogingen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat dergelijk geweld volgens de internationale normen tenminste als mishandeling, en zelfs als foltering wordt beschouwd;

24. is verheugd over het gezamenlijke project van de Raad van Europa en de Vereniging ter voorkoming van foltering met het oog op de opstelling van een praktische gids voor parlementsleden voor het bezoek aan detentiecentra voor immigranten;

25. verzoekt om de aanneming van een praktische gids voor het bezoek van parlementsleden aan detentiecentra in het kader van regelmatige bezoeken van delegaties van het Europees Parlement aan derde landen; meent dat deze gids specifiek advies moet bevatten voor bezoeken aan detentiecentra en andere locaties waar kinderen en vrouwen zouden kunnen worden vastgehouden, teneinde de toepassing van het "berokken geen schade"-beginsel overeenkomstig de VN-richtsnoeren voor toezicht op de mensenrechten te waarborgen, met name om wraakacties tegen gevangenen en hun familie naar aanleiding van bezoeken te voorkomen; vraagt dat dit soort bezoeken plaatsvinden in overleg met de EU-delegatie in het desbetreffende land, de ngo's en de verenigingen die in het gevangeniswezen werkzaam zijn;

26. roept de EDEO, de Werkgroep mensenrechten (COHOM) en andere relevante actoren op om gezamenlijk onderzoek te doen naar de EU-steun voor het instellen en het functioneren van nationale preventiemechanismen en beste praktijken vast te stellen, zoals uiteengezet in het actieplan;

27. roept de EDEO, de lidstaten en de Commissie op om het instellen en het functioneren van onafhankelijke, doeltreffende nationale preventiemechanismen, en met name de vakkundige opleiding van het betrokken personeel, te bevorderen;

28. verzoekt COHOM, de taskforce foltering en het DG Binnenlandse Zaken van de Commissie maatregelen te nemen om de voorkoming van foltering in alle acties inzake vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te integreren;

Aanpak van lacunes in bescherming, in het bijzonder wat betreft de foltering van kinderen

29. uit zijn bijzondere bezorgdheid over praktijken van foltering en mishandeling jegens leden van kwetsbare groepen, met name kinderen; verzoekt de EU politieke, diplomatieke en financiële maatregelen te treffen om foltering van kinderen te voorkomen;

30. verzoekt de EU diverse schendingen van de mensenrechten van kinderen aan te pakken die neerkomen op foltering, met name in verband met kinderhandel, kinderpornografie, kindsoldaten, kinderen in militaire detentie, kinderarbeid, beschuldigingen van hekserij jegens kinderen en cyberpesten, onder meer in weeshuizen, detentiecentra en vluchtelingenkampen, en doeltreffende maatregelen te nemen om kinderen te beschermen overal waar autoriteiten op de een of andere manier betrokken zijn bij de foltering van kinderen;

31. herhaalt dat onbegeleide minderjarige immigranten nooit teruggestuurd mogen worden naar een land waar ze riskeren het slachtoffer te worden van foltering of onmenselijke of vernederende behandelingen;

32. merkt op dat het misbruik van vrijheidsbeneming van kinderen, met name voor preventieve detentie en detentie van migrantenkinderen, heeft geleid tot overbevolkte detentiecentra en tot toename van de foltering en mishandeling van kinderen; roept landen op ervoor te zorgen dat vrijheidsbeneming van kinderen, zoals bepaald door de universele normen inzake mensenrechten, daadwerkelijk uitsluitend wordt gebruikt als uiterste maatregel, voor een periode die niet langer duurt dan strikt noodzakelijk en altijd met inachtneming van het belang van het kind;

33. roept landen op een kindvriendelijker rechtsstelsel te ontwikkelen, dat gratis en vertrouwelijke kindvriendelijke meldingssystemen behelst, ook in detentiecentra, die kinderen in staat stellen niet alleen hun rechten te doen gelden maar ook schendingen te melden;

34. onderstreept het belang voor de EU van een aanpak van het internetgebruik door volwassenen en kinderen om kinderen psychisch te folteren en via sociale media lastig te vallen; merkt op dat het optreden van de EU tegen het verschijnsel internetpesten ondanks het bestaan van het actieplan voor een veiliger internet ontoereikend is geweest; wijst op de recente toename van zelfmoorden onder kinderen als gevolg van onlinepesten en het blijven voortbestaan van in lidstaten gehoste websites die hierop direct of indirect van invloed zijn geweest; benadrukt daarom dat de EU dringend duidelijk en krachtdadig moet optreden tegen onlinepesten en -intimidatie en tegen de websites die dit mogelijk maken;

35. doet de aanbeveling de beleidsinspanningen van de EU te richten op centra voor revalidatie van en psychische hulpverlening aan kinderen die slachtoffer zijn van foltering, met een kindvriendelijke benadering die rekening houdt met culturele waarden;

36. pleit ervoor dat kinderfoltering wordt opgenomen in de voorgenomen campagne over de rechten van het kind, zoals omschreven in het actieplan;

37. verzoekt de EDEO en de Commissie bijzondere aandacht te geven aan de foltering en wrede, onmenselijke of onterende behandeling van kunstenaars, journalisten, mensenrechtenverdedigers, studentenleiders, hulpverleners en mensen die tot andere kwetsbare groepen behoren zoals etnische, taalkundige, religieuze en andere minderheden, met name in detentie of in gevangenissen;

38. verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de hoofden van de EU‑delegaties in hun dialoog met autoriteiten van derde landen gendergerelateerde vormen van foltering ter sprake te brengen die van meisjes een bijzonder kwetsbare groep maken, met name vrouwelijke genitale verminking en kinder- en gedwongen huwelijken, zoals bepaald in het strategisch kader en het actieplan;

39. roept de EDEO en COHOM op om specifiek de foltering van kinderen aan te pakken in de komende actualisering van de EU-richtsnoeren en het actieplan;

40. is bezorgd over het feit dat met name vrouwen het slachtoffer zijn van specifieke vormen van foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen (verkrachting, seksuele verminking, sterilisatie, abortus, gedwongen geboortebeperking, opzettelijke bevruchting), inzonderheid in het kader van gewapende conflicten waarin deze handelingen worden toegepast als oorlogsmethode, zelfs ten aanzien van minderjarigen;

41. veroordeelt op dezelfde wijze foltering, geweld en misbruik ten aanzien van mensen op grond van hun seksuele geaardheid of geslacht;

42. onderstreept de noodzaak om het werk te steunen van de ngo's die zich inzetten voor de voorkoming van geweld in conflictsituaties en dus van praktijken van foltering en mishandeling van de burgerbevolking in dergelijke situaties, en om gewapende strijdkrachten derhalve bewust te maken van de noodzaak om de internationale humanitaire normen te eerbiedigen, met name op het gebied van gendergerelateerd geweld;

Bestrijding van foltering in de betrekkingen van de EU met derde landen

43. verzoekt de EDEO, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten (SVEU) en COHOM ervoor te zorgen dat landenstrategieën voor mensenrechten landenspecifieke doelstellingen en standaarden bevatten voor de bestrijding van foltering, met inbegrip van het vaststellen van groepen die bijzondere bescherming nodig hebben, zoals kinderen, vrouwen, ontheemden, vluchtelingen en migranten, en personen die op grond van ras, kaste of cultuur, godsdienst of andere overtuigingen, seksuele geaardheid of genderidentiteit gediscrimineerd worden;

44. vraagt de Europese Unie en de gehele internationale gemeenschap het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen, waarbij asielzoekers niet worden teruggestuurd naar een land waar zij riskeren het slachtoffer te worden van foltering of een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bepaald in het Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen;

45. onderstreept dat de landenstrategieën voor mensenrechten lacunes in de bescherming moeten identificeren, alsook passende gesprekspartners en het kader waarin deze kwesties aan de orde worden gesteld, zoals het VN-kader of een hervorming van de veiligheidssector of de rechterlijke macht, teneinde met foltering verband houdende kwesties in elk land aan te pakken;

46. doet de aanbeveling dat landenstrategieën voor mensenrechten de structurele oorzaken van geweld en mishandeling door overheidsinstanties en in de privéomgeving moeten aanpakken en behoeften aan bijstand moeten omschrijven met het oog op technische hulpverlening van de EU voor capaciteitsopbouw, juridische hervorming en opleiding, teneinde derde landen te helpen bij de nakoming van internationale verplichtingen en naleving van normen, in het bijzonder tegen de achtergrond van de ondertekening en ratificering van het verdrag tegen foltering en het facultatief protocol daarbij, en de naleving van de bepalingen die deze bevatten over preventie (met name de instelling van nationale preventiemechanismen), de bestrijding van straffeloosheid en de rehabilitatie van slachtoffers;

47. beveelt voorts aan dat de landenstrategieën voor mensenrechten maatregelen dienen te bevatten voor het aanmoedigen van de oprichting en exploitatie van nationale instellingen of, in voorkomend geval, de versterking van nationale instellingen die de preventie van foltering en mishandeling op doeltreffende wijze zouden kunnen aanpakken, inclusief mogelijkheden voor financiële en technische bijstand indien nodig;

48. onderstreept dat de EDEO en EU-delegaties specifieke informatie beschikbaar moeten stellen ten aanzien van beschikbare steun in derde landen en mogelijke rechtsmiddelen voor slachtoffers van foltering en mishandeling;

49. verzoekt de EDEO en EU-delegaties om volledig maar zorgvuldig gericht en landenspecifiek gebruik te maken van de beschikbare en uit hoofde van de EU‑richtsnoeren inzake foltering voorziene politieke instrumenten, inclusief openbare verklaringen, lokaal optreden, mensenrechtendialogen en raadplegingen om individuele gevallen, het wetgevingskader inzake de preventie van foltering en de ratificering en uitvoering van relevante internationale verdragen aan de orde te stellen; verzoekt de EDEO en de lidstaten de draad weer op te pakken wat betreft het uitvoeren van gerichte wereldwijde campagnes over thematische kwesties met betrekking tot foltering;

50. roept de EU-delegaties en de ambassades van de lidstaten ter plaatse op de bepalingen van de EU-richtsnoeren inzake foltering ten uitvoer te leggen en verzoekt de EDEO en COHOM regelmatig toezicht te houden op deze tenuitvoerlegging;

51. dringt er bij de EU-delegaties en ambassades van de lidstaten wereldwijd op aan om ter gelegenheid van de jaarlijkse internationale dag voor slachtoffers van foltering op 26 juni seminars, tentoonstellingen en andere evenementen te organiseren;

52. vraagt de EDEO en de SVEU om foltering en mishandeling in mensenrechtendialogen en raadplegingen van de EU met derde landen systematisch aan de orde te stellen;

53. beveelt aan om met foltering samenhangende kwesties centraal te stellen in lokale en regionale forums en seminars van het maatschappelijk middenveld, met de mogelijkheid deze te volgen in het kader van de periodieke mensenrechtenraadplegingen en -dialogen;

54. verzoekt de EU om in haar mensenrechtendialogen te ijveren voor de toepassing van de standaardminimumregels van de VN voor de behandeling van gevangenen, met het oog op de volledige eerbiediging van de inherente waardigheid, grondrechten en waarborgen van gevangenen, en om ervoor te zorgen dat deze regels in alle detentiecentra, met inbegrip van psychiatrische ziekenhuizen en politiebureaus, worden toegepast;

55. vraagt de EU-delegaties en de delegaties van het Parlement bezoeken te brengen aan gevangenissen en andere detentielocaties, met inbegrip van jeugddetentiecentra en plaatsen waar kinderen zouden kunnen worden vastgehouden, en strafzaken te volgen waarin verdachten vermoedelijk gefolterd of mishandeld zijn en daarover informatie en onafhankelijk onderzoek van individuele gevallen te verlangen;

56. vraagt EU-delegaties steun te verlenen aan vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld die wordt belet bezoeken aan gevangenissen af te leggen en strafzaken te volgen;

57. vraagt de EDEO, de Commissie en de lidstaten hun verbintenis in het kader van het actieplan na te komen om het instellen en het functioneren van onafhankelijke, doeltreffende nationale preventiemechanismen te vergemakkelijken; verzoekt de lidstaten om de bestaande nationale preventiemechanismen en nationale mensenrechteninstellingen in de EU en in derde landen zorgvuldig en op transparante wijze te evalueren en te analyseren en hun beste praktijken vast te stellen, en er daarbij voor te zorgen dat zij een kinderrechtenperspectief omvatten, teneinde de bestaande mechanismen te versterken, verbeteringen aan te brengen en deze voorbeelden bij partnerlanden onder de aandacht te brengen;

58. verzoekt de EU-delegaties ervoor te pleiten dat detentie als uiterste maatregel wordt gebruikt en alternatieven te zoeken, met name voor personen die in kwetsbare situaties verkeren zoals vrouwen, kinderen, asielzoekers en migranten;

59. is uitermate bezorgd over recente berichten dat in de EU gevestigde bedrijven chemicaliën leveren die in de VS worden gebruikt voor middelen voor een dodelijke injectie; is in dit opzicht verheugd over de ontwikkeling door enkele Europese farmaceutische bedrijven van een contractueel uitvoer- en controlesysteem, bedoeld om ervoor te zorgen dat het product Propofol niet wordt gebruikt voor dodelijke injecties in landen die nog steeds de doodstraf toepassen, waaronder de VS;

EU-actie binnen multilaterale fora en internationale organisaties

60. is ingenomen met de niet-aflatende inspanningen van de EU om stelselmatig in de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad van de VN de goedkeuring van resoluties voor te stellen en te steunen en om de kwestie als prioriteit binnen het kader van de Verenigde Naties te behandelen; stelt voor dat de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de SVEU regelmatig contact onderhouden met de speciale VN‑rapporteur inzake foltering teneinde informatie te delen die relevant is voor de buitenlandse betrekkingen van de EU met derde landen; stelt ook voor dat de Commissie buitenlandse zaken en de Subcommissie mensenrechten de speciale VN-rapporteur inzake foltering regelmatig uitnodigen om het Parlement op de hoogte te brengen van kwesties aangaande foltering in specifieke landen;

61. herhaalt dat volgens de artikelen 7 en 8 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof foltering op systematische basis of op grote schaal een oorlogsmisdaad of een misdaad tegen de menselijkheid kan zijn; onderstreept dat de verantwoordelijkheid om te beschermen de internationale gemeenschap de plicht oplegt de mensen die slachtoffer worden van dergelijke misdrijven te beschermen en dringt er derhalve op aan het besluitvormingsproces in de VN‑Veiligheidsraad te herzien om een impasse te vermijden wanneer de verantwoordelijkheid om te beschermen in het geding is;

62. vraagt derde landen om voluit samen te werken met de speciale VN-rapporteur, het Comité tegen foltering en regionale organen ter voorkoming van foltering, zoals het Comité ter voorkoming van foltering in Afrika, het Europees Comité voor de preventie van foltering en de rapporteur van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) inzake personen die van hun vrijheid zijn beroofd; pleit ervoor dat de lidstaten en de EDEO in hun contacten met derde landen systematisch rekening houden met de aanbevelingen van de speciale rapporteur en andere organen, ook in het kader van de universele periodieke evaluatie (Universal Periodic Review, UPR);

63. dringt er bij de EDEO, de SVEU en de lidstaten op aan de ratificering en uitvoering van het verdrag inzake foltering en het facultatief protocol met voorrang actief te bevorderen en hun inspanningen te verhogen om het instellen en het functioneren van doeltreffende, onafhankelijke nationale preventiemechanismen in derde landen te bevorderen;

64. verzoekt de EDEO, de Commissie en de lidstaten het instellen en het functioneren van regionale mechanismen ter voorkoming van foltering te steunen, waaronder het Comité ter voorkoming van foltering in Afrika en de rapporteur van de OAS inzake personen die van hun vrijheid zijn beroofd;

65. verzoekt de EDEO, de SVEU en de Commissie om derde landen sterker te ondersteunen bij de effectieve uitvoering van de aanbevelingen van de betreffende verdragsorganen van de VN, waaronder het Comité tegen foltering en zijn Subcomité inzake de voorkoming van foltering, de Commissie voor de rechten van het kind en het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen;

66. roept de EDEO op zoveel mogelijk technische bijstand te verlenen aan de rehabilitatie van slachtoffers van foltering en hun families, zodat zij hun leven weer op de rails kunnen zetten;

67. onderstreept dat het belangrijk is dat de lidstaten actief bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het actieplan en regelmatig aan de EDEO verslag doen van de acties die zij op dit gebied hebben ondernomen;

68. roept de EU op efficiënter samen te werken met het Comité inzake de voorkoming van folteringen en de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa;

Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR)

69. is ingenomen met de bestaande initiatieven en projecten onder het EIDHR, waarvan 7% van de middelen zijn toegewezen aan met foltering samenhangende projecten, en onderstreept dat specifieke middelen gereserveerd moeten blijven voor de bestrijding van foltering en wrede en onterende behandeling en bestraffing, waarbij de nadruk wordt gelegd op voorlichting, preventie, de aanpak van straffeloosheid alsook op de sociale en psychische rehabilitatie van slachtoffers van foltering, met voorrang aan projecten van holistische aard;

70. benadrukt dat voor middelen die worden toegewezen aan projecten in de komende programmeringsperiode rekening dient te worden gehouden met in het actieplan uiteengezette EU-prioriteiten;

71. verzoekt de lidstaten een overzicht te verstrekken van bilaterale steunprogramma's op het gebied van rehabilitatie en het voorkomen van foltering, teneinde beste praktijken te delen, efficiënte lastenverdeling te bewerkstelligen en synergieën en complementariteit met EIDHR-projecten te creëren;

Geloofwaardigheid, samenhang en consistentie van EU-beleid

72. wijst op de noodzaak voor de Unie en haar lidstaten om het goede voorbeeld te geven teneinde hun geloofwaardigheid te waarborgen; verzoekt België, Finland, Griekenland, Ierland, Letland, Litouwen en Slowakije het facultatief protocol met voorrang te ratificeren en onafhankelijke, goed toegeruste en doeltreffende nationale preventiemechanismen in te stellen; wijst op het belang van kennisgevingen door individuele personen als instrument ter voorkoming van foltering en mishandeling en dringt er bij de verdragsluitende partijen op aan om afzonderlijke bevoegdheden overeenkomstig artikel 21 van het verdrag inzake foltering te aanvaarden; verzoekt de partijen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind om het derde protocol bij dat verdrag te ondertekenen en te ratificeren; verzoekt ook de 21 lidstaten die het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning nog niet hebben geratificeerd, dit dringend te doen;

73. verzoekt lidstaten die niet verklaard hebben de in artikel 22 vermelde bevoegdheid van het Comité tegen foltering te erkennen, dit met voorrang te doen;

74. verzoekt alle lidstaten die over nationale preventiemechanismen beschikken een constructieve dialoog aan te gaan om aanbevelingen van nationale preventiemechanismen, alsook aanbevelingen van het Comité inzake de voorkoming van folteringen, het VN‑Comité tegen foltering en het VN-Subcomité inzake de voorkoming van foltering op coherente en complementaire wijze uit te voeren;

75. dringt er bij de EU op aan haar inzet voor de universele waarden van mensenrechten te versterken en verzoekt haar derhalve gebruik te maken van het nabuurschapsbeleid en het "meer voor meer"-beginsel om de buurlanden aan te moedigen hervormingen door te voeren om hun strijd tegen foltering te intensiveren;

76. is teleurgesteld over de zeer beperkte steun van de lidstaten aan het VN-fonds voor slachtoffers van foltering en het bijzondere fonds dat op grond van het facultatief protocol is ingesteld; verzoekt de lidstaten en de Commissie de werkzaamheden van deze fondsen met aanzienlijke en vrijwillige periodieke bijdragen te ondersteunen, overeenkomstig hun verbintenissen in het kader van het actieplan;

77. is van mening dat de EU een resolutere houding moet aannemen en dringt er bij de instellingen en de lidstaten op aan meer inzet en politieke wil te tonen om een wereldwijd moratorium op de doodstraf te bereiken;

78. verzoekt de Commissie een actieplan op te stellen met het oog op een mechanisme voor het opstellen van een lijst en het opleggen van gerichte sancties (reisverbod, bevriezen van activa) tegen functionarissen van derde landen (waaronder politieagenten, aanklagers en rechters) die betrokken zijn bij ernstige schendingen van mensenrechten, zoals foltering en wrede, onmenselijke of onterende behandeling; benadrukt dat de criteria voor opname op de lijst gebaseerd moeten zijn op goed gedocumenteerde, convergerende en onafhankelijke bronnen en overtuigend bewijs, en dat moet worden voorzien in rechtsmiddelen voor degenen tegen wie de sancties worden genomen;

79. herinnert aan de verplichting van alle landen, inclusief de EU-lidstaten, tot strikte naleving van het beginsel van non-refoulement, op grond waarvan landen personen niet mogen uitzetten naar of uitleveren aan rechtsgebieden waar zij het gevaar lopen te worden vervolgd; is van oordeel dat het verlangen van diplomatieke garanties van de ontvangende staat de zendstaat niet van zijn verplichtingen ontslaat en hekelt dergelijke praktijken waarbij getracht wordt het absolute verbod op foltering en refoulement te omzeilen;

80. wijst op de belangrijke positie van de EU op het wereldtoneel wat betreft de strijd tegen foltering, waarbij zij nauw samenwerkt met de VN; onderstreept dat consolidering van het zerotolerancebeginsel ten aanzien van foltering centraal blijft staan in het beleid en de strategieën van de EU ter bevordering van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zowel buiten als binnen de EU; betreurt dat niet alle lidstaten volledig voldoen aan Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad en dat enkele in industrielanden gevestigde ondernemingen mogelijk op illegale wijze politie- en veiligheidsapparatuur aan derde landen hebben verkocht die voor foltering kan worden gebruikt;

81. verzoekt de Raad en de Commissie de huidige herziening van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad, inclusief bijlagen, af te ronden met het oog op een meer effectieve tenuitvoerlegging in overeenstemming met de aanbevelingen van het Parlement in zijn resolutie van 17 juni 2010 over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad; vraagt de lidstaten om de bepalingen van de verordening volledig na te leven, in het bijzonder artikel 13 dat de verplichting behelst voor alle lidstaten om tijdig jaarlijkse activiteitenverslagen op te stellen en deze bekend te maken, en om informatie over vergunningsbesluiten met de Commissie uit te wisselen;

Bestrijding van foltering en ontwikkelingsbeleid

82. herinnert eraan dat een geïntegreerde en alomvattende strategie ter bestrijding van foltering moet worden ontwikkeld teneinde de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken; is van mening dat deze strategie onder meer moet voorzien in algehele institutionele transparantie en een sterkere politieke wil in de lidstaten om mishandeling te bestrijden; onderstreept dat armoede, ongelijkheid, discriminatie en geweld onverwijld moeten worden bestreden door middel van nationale preventiemechanismen en een versterking van de lokale autoriteiten en ngo's; benadrukt dat de EU-ontwikkelingshulp en de EU-instrumenten voor de tenuitvoerlegging van de mensenrechten verder moeten worden verbeterd om de onderliggende redenen van geweld te kunnen aanpakken;

83. onderstreept dat toegang tot de rechter, bestrijding van straffeloosheid, onpartijdige onderzoeken, empowerment van het maatschappelijk middenveld en bevordering van onderwijs over het tegengaan van mishandeling, essentieel zijn voor de bestrijding van foltering;

84. benadrukt dat het gebruik van de term "foltering", en derhalve het absolute verbod op en de vervolging en bestraffing van deze praktijk, niet mogen worden uitgesloten wanneer dergelijke handelingen worden verricht door irreguliere strijdkrachten, of tribale, religieuze of rebellengroeperingen;

85. herinnert aan het belang en het specifieke karakter van de mensenrechtendialoog als onderdeel van de politieke dialoog uit hoofde van artikel 8 van de partnerschapsovereenkomst van Cotonou; brengt tevens in herinnering dat iedere dialoog over mensenrechten met derde landen een krachtige antifolteringscomponent moet bevatten;

86. verzoekt de Raad en de Commissie hun partnerlanden aan te moedigen om een op slachtoffers gerichte aanpak te volgen bij de bestrijding van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, door zich in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in het bijzonder op de behoeften van slachtoffers te richten; benadrukt dat voorwaardelijke steunverlening een effectief middel is om het probleem aan te pakken, maar dat door middel van dialoog op hoog niveau en onderhandelingen, betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, versterking van de nationale capaciteit en nadruk op stimuleringsmaatregelen betere resultaten kunnen worden geboekt;

Bestrijding van foltering en rechten van de vrouw

87. verzoekt de EU met klem te waarborgen dat derde landen alle mensen, met name vrouwen en meisjes, beschermen tegen foltering, door voorwaarden te koppelen aan steunverlening; verzoekt de Commissie haar steunbeleid jegens landen die foltering toepassen te heroverwegen en de steun over te hevelen naar de slachtoffers;

88. is ingenomen met de door de Commissie overwogen maatregelen in haar mededeling (COM(2013)0833) met de titel "Vrouwelijke genitale verminking uitbannen", en herhaalt dat er behoefte is aan samenhang tussen het interne en het externe beleid van de Unie ten aanzien van dit probleem; beklemtoont bovendien dat de EU met derde landen moet blijven samenwerken om de genitale verminking van vrouwen uit te bannen; spoort de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan ertoe aan vrouwelijke verminking strafbaar te stellen in hun nationale wetgeving en erop toe te zien dat de desbetreffende wetgeving wordt uitgevoerd;

89. is bezorgd over de terechtstelling van vrouwen met mentale gezondheidsproblemen en leermoeilijkheden;

90. veroordeelt alle vormen van geweld tegen vrouwen, met name eermoorden, geweld op grond van culturele of religieuze overtuigingen, gedwongen huwelijken, kinderhuwelijken, gendercide en moorden naar aanleiding van de bruidsschat; bevestigt dat de EU deze vormen van geweld als foltering moet behandelen; vraagt alle belanghebbenden actief te streven naar de voorkoming van folterpraktijken via bewustmakingsmaatregelen;

91. veroordeelt alle vormen van foltering van vrouwen die worden beschuldigd van tovenarij en hekserij, zoals in verschillende landen wereldwijd voorkomt;

92. is ingenomen met de vooruitstrevende en vernieuwende benadering van het Statuut van Rome, waarbij seksueel en genderspecifiek geweld – met inbegrip van verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschappen, gedwongen sterilisatie of andere, vergelijkbaar ernstige vormen van seksueel geweld – wordt erkend als een vorm van foltering en in die hoedanigheid als oorlogsmisdaad en misdaad tegen de menselijkheid; is ook verheugd over het feit dat het fonds voor slachtofferondersteuning van het Internationaal Strafhof opvangprogramma's organiseert voor vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van foltering, met name tijdens de nasleep van conflictsituaties;

93. verzoekt de EU om de landen die dat nog niet hebben gedaan ertoe aan te sporen het Verdrag tegen foltering en het Statuut van Rome te ratificeren en uit te voeren, en de bepalingen over genderspecifiek geweld op te nemen in hun nationale wetgeving;

94. doet een dringend beroep op landen om foltering en geweld tegen vrouwen en meisjes tijdens gewapende conflicten en de nasleep daarvan krachtig te veroordelen; erkent dat seksueel en genderspecifiek geweld gevolgen heeft voor slachtoffers en overlevenden, gezinsleden, gemeenschappen en samenlevingen, en pleit voor doeltreffende maatregelen voor verantwoordingsplicht en de mogelijkheid tot verhaal, evenals voor doeltreffende beroepsmogelijkheden;

95. acht het van cruciaal belang dat nationale officieren van justitie en rechters over de capaciteit en deskundigheid beschikken om daders van genderspecifieke misdaden naar behoren te vervolgen en berechten;

96. beschouwt het als wreed, onmenselijk, onterend en onaanvaardbaar om vrouwelijke transgendergevangenen niet te scheiden van mannelijke gevangenen;

97. verzoekt de EU in haar mensenrechtendialogen te ijveren voor de toepassing van de VN‑regels voor de behandeling van vrouwelijke gevangenen en niet tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen voor vrouwelijke daders (de regels van Bangkok), teneinde de internationale normen voor de behandeling van vrouwelijke gevangenen met betrekking tot gezondheid, genderbewustzijn en kinderopvang te versterken;

98. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten, de regeringen van de lidstaten, de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, en de speciale VN-rapporteur inzake foltering.

  • [1]  http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/DeclarationTorture.aspx
  • [2]  http://www.ohchr.org/EN/Issues/Torture/SRTorture/Pages/SRTortureIndex.aspx
  • [3]  A/RES/67/176.
  • [4]  A/RES/67/167.
  • [5]  http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/StatusOfRefugees.aspx
  • [6]  http://www.cpt.coe.int/en/annual/rep-23.pdf
  • [7]  http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/OPSCCRC.aspx
  • [8]  http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/OPACCRC.aspx
  • [9]  http://www.icrc.org/eng/war-and-law/treaties-customary-law/geneva-conventions/
  • [10]  http://www.cidh.oas.org/Basicos/English/Basic9.Torture.htm
  • [11]  Gepubliceerd door het Bureau van de hoge commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten van de VN, Genève, http://www.ohchr.org/Documents/Publications/training8Rev1en.pdf
  • [12]  Document 11855/2012 van de Raad.
  • [13]  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cmsUpload/8590.nl08.pdf.
  • [14]  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cmsUpload/10015.nl08.pdf.
  • [15]  http://www.eeas.europa.eu/human_rights/docs/guidelines_en.pdf.
  • [16]  http://register.consilium.europa.eu/pd/nl/13/st00/st00025.nl13.pdf
  • [17]  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0503.
  • [18]  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0504.
  • [19]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0418.
  • [20]  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/etudes/join/2007/348584/EXPO-DROI_ET(2007)348584_EN.pdf
  • [21]  PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.
  • [22]  PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 107.
  • [23]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0278.

ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (22.1.2014)

aan de Commissie buitenlandse zaken

inzake het wereldwijd uitbannen van foltering
(2013/2169(INI))

Rapporteur voor advies: Ricardo Cortés Lastra

SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de ten principale bevoegde Commissie buitenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  onderstreept dat het verbod op foltering absoluut is op grond van het internationaal en humanitair recht en op grond van het VN-Verdrag tegen foltering; benadrukt dat foltering een van de ultieme schendingen van mensenrechten en fundamentele vrijheden vormt, met verschrikkelijke gevolgen voor miljoenen personen en hun families, en in geen enkel geval kan worden gerechtvaardigd;

2.  herinnert eraan dat een geïntegreerde en alomvattende strategie ter bestrijding van foltering moet worden ontwikkeld teneinde de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken; is van mening dat deze strategie onder meer moet voorzien in algehele institutionele transparantie en een sterkere politieke wil in de lidstaten om mishandeling te bestrijden; onderstreept dat armoede, ongelijkheid, discriminatie en geweld onverwijld moeten worden bestreden door middel van nationale preventiemechanismen en een versterking van de lokale autoriteiten en ngo's; benadrukt dat de EU-ontwikkelingshulp en de EU-instrumenten voor de tenuitvoerlegging van de mensenrechten verder moeten worden ontwikkeld om de onderliggende redenen van geweld aan te kunnen pakken;

3.  wijst er met bezorgdheid op dat aanspraken op elementaire economische, sociale en culturele rechten vaak stuiten op harde repressie, hetgeen ertoe leidt dat veel slachtoffers van foltering tot de armsten van de samenleving behoren; merkt tevens op dat geweld tegen vrouwen en kinderen aanzienlijk wordt beïnvloed door hun sociaaleconomische marginalisering, onder meer in ontwikkelingslanden; dringt derhalve aan op nieuwe preventieve strategieën om het verband tussen economische, sociale en culturele rechten en geweld aan te pakken;

4.  onderstreept dat toegang tot de rechter, de bestrijding van straffeloosheid, onpartijdige onderzoeken, de empowerment van het maatschappelijk middenveld en de bevordering van onderwijs over het tegengaan van mishandeling, essentieel zijn voor de bestrijding van foltering;

5.  benadrukt het belang van bezoeken van delegaties van het Parlement aan gevangenissen en andere detentielocaties waar verdachten vermoedelijk gefolterd of mishandeld zijn, en dringt erop aan dat informatie wordt verstrekt over individuele gevallen en dat deze gevallen op onafhankelijke wijze worden onderzocht;

6.  wijst op de belangrijke positie van de EU op het wereldtoneel bij de strijd tegen foltering, waarbij zij nauw samenwerkt met de VN; onderstreept dat consolidering van het zerotolerancebeginsel ten aanzien van foltering centraal blijft staan in het beleid en de strategieën van de EU ter bevordering van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zowel buiten als binnen de EU; betreurt dat niet alle lidstaten volledig voldoen aan Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad en dat enkele in industrielanden gevestigde ondernemingen mogelijk op illegale wijze politie- en veiligheidsapparatuur aan derde landen hebben verkocht die voor foltering kan worden gebruikt;

7.  verzoekt de Commissie en de EDEO verslagen over foltering door overheidsinstanties in derde landen zeer serieus te nemen, het onderwerp van foltering en mishandeling systematisch in alle dialogen met deze landen aan de orde te stellen en zich in te zetten voor transparante onderzoeken naar dergelijke gevallen; benadrukt dat de eerbiediging van de mensenrechten een van de hoekstenen vormt van de inspanningen van de EU op het gebied van ontwikkelingshulp;

8.  wijst erop dat, overeenkomstig het Verdrag tegen foltering, de term foltering betrekking heeft op iedere handeling "waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon" voor de in het verdrag uiteengezette doeleinden, "door of op instigatie van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt"; benadrukt evenwel dat het gebruik van de term "foltering", en derhalve het absolute verbod op en de vervolging en bestraffing van deze praktijk, niet moet worden uitgesloten wanneer dergelijke handelingen worden verricht door irreguliere strijdkrachten, of tribale, religieuze of rebellengroeperingen;

9.  wijst erop dat vrouwen en kinderen, met name meisjes, het kwetsbaarst zijn voor praktijken van foltering en mishandeling; benadrukt in dit verband het belang van een genderbewuste interpretatie van marteling en de noodzaak om bijzondere aandacht te besteden aan kwesties als verkrachting in gevangenissen, geweld tegen zwangere vrouwen en het ontzeggen van reproductieve rechten;

10. herinnert aan het belang en het specifieke karakter van de mensenrechtendialoog als onderdeel van de politieke dialoog uit hoofde van artikel 8 van de partnerschapsovereenkomst van Cotonou; brengt tevens in herinnering dat iedere dialoog over mensenrechten met derde landen een krachtige antifolteringscomponent moet bevatten;

11. verzoekt de Commissie en de EDEO om steun te verlenen aan alle regionale mechanismen om foltering te voorkomen, zoals het Comité inzake de voorkoming van folteringen in Afrika, en ondersteunt eveneens de rol van de speciale rapporteur van de Afrikaanse Unie inzake gevangenissen en detentieomstandigheden en de rapporteur van de Organisatie van Amerikaanse Staten inzake personen wier vrijheid is ontnomen;

12. verzoekt de Commissie en de EDEO om in het kader van hun politieke dialoog met derde landen, waaronder ASC-landen, deze landen aan te moedigen om het Facultatief Protocol tegen foltering te ratificeren en om nationale preventiemechanismen in te voeren;

13. dringt er bij de Raad, de EDEO en de Commissie op aan doeltreffendere maatregelen te nemen om te waarborgen dat het Europees Parlement en het maatschappelijk middenveld op zijn minst worden betrokken bij de evaluatie van de EU-richtlijnen inzake foltering;

14. verzoekt de Raad en de Commissie hun partnerlanden aan te moedigen om een op slachtoffers gerichte aanpak te volgen bij de bestrijding van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, door zich in het bijzonder op de behoeften van slachtoffers te richten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid; benadrukt dat voorwaardelijke steunverlening een effectief middel is om het probleem aan te pakken, maar dat door middel van dialogen op hoog niveau en onderhandelingen, betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, een versterking van nationale capaciteiten en een nadruk op prikkels, betere resultaten kunnen worden geboekt.

.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

21.1.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Thijs Berman, Michael Cashman, Ricardo Cortés Lastra, Véronique De Keyser, Leonidas Donskis, Charles Goerens, Mikael Gustafsson, Filip Kaczmarek, Miguel Angel Martínez Martínez, Gay Mitchell, Norbert Neuser, Bill Newton Dunn, Maurice Ponga, Jean Roatta, Birgit Schnieber-Jastram, Michèle Striffler, Alf Svensson, Keith Taylor, Ivo Vajgl, Iva Zanicchi

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Philippe Boulland, Emer Costello, Enrique Guerrero Salom, Cristian Dan Preda

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (24.1.2014)

aan de Commissie buitenlandse zaken

inzake het wereldwijd uitbannen van foltering
(2013/2169(INI))

Rapporteur voor advies: Marina Yannakoudakis

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie buitenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

–   gezien Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid (UNSCR 1325), het Verdrag betreffende de uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen (CEDAW), het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling en het Actieprogramma van Peking, evenals de slotdocumenten van de desbetreffende toetsingsconferenties;

A. overwegende dat de volgende groepen bijzonder kwetsbaar zijn voor foltering: vrouwen, kinderen, gevangenen, vluchtelingen, asielzoekers, in eigen land ontheemden, migranten en personen die gediscrimineerd worden op grond van hun afkomst, religieuze of andere overtuigingen, seksuele gerichtheid of genderidentiteit;

B.  overwegende dat vrouwen zowel in tijden van oorlog als van vrede een hoger risico lopen slachtoffer te worden van seksuele en genderspecifieke foltering;

C. overwegende dat vrouwen en meisjes doorgaans op onevenredige wijze te lijden hebben onder geweld, met name van seksuele aard, zowel in vredestijd als tijdens gewapende conflicten;

D. overwegende dat foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing vandaag de dag tot de afschuwelijkste schendingen van de mensenrechten, de menselijke integriteit en de menselijke waardigheid behoren;

E.  overwegende dat landen vaak niet op de hoogte zijn van genderspecifiek geweld of het bestaan daarvan ontkennen, waardoor de slachtoffers geen toegang hebben tot de nodige bijstand en bescherming en daders niet worden berecht, en dergelijk geweld vaak ongemeld blijft;

F.  overwegende dat de genitale verminking van vrouwen in strijd is met het VN-verdrag tegen foltering;

G. overwegende dat de VN-Commissie over de positie van de vrouw heeft opgeroepen tot een verbod op steniging, en deze praktijk heeft aangemerkt als een vorm van foltering;

H. overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor extrajudiciële, parate en arbitraire executies heeft verklaard dat lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders kwetsbaarder zijn voor geweld en schendingen van de mensenrechten;

I.   overwegende dat in de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die herzien zijn in 2012, vrouwen worden aangemerkt als een van de bevolkingsgroepen die bijzondere bescherming vereisen; overwegende dat het van groot belang is genderspecifieke vormen van foltering en onterende behandeling te herkennen;

J.   overwegende dat foltering blijvende gevolgen voor de fysieke en mentale gezondheid van de slachtoffers heeft;

1.  verzoekt de EU met klem te waarborgen dat derde landen alle mensen, met name vrouwen en meisjes, beschermen tegen foltering, door voorwaarden te koppelen aan steunverlening; verzoekt de Commissie haar steunbeleid jegens landen die foltering toepassen, te heroverwegen, en de steun over te hevelen naar de slachtoffers;

2.  is ingenomen met de door de Commissie overwogen maatregelen in haar mededeling (COM(2013)0833) met de titel "Vrouwelijke genitale verminking uitbannen", en herhaalt dat er behoefte is aan samenhang tussen het interne en het externe beleid van de Unie ten aanzien van dit verschijnsel; beklemtoont bovendien dat de EU met derde landen moet blijven samenwerken om de genitale verminking van vrouwen uit te bannen; spoort de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan ertoe aan vrouwelijke verminking strafbaar te stellen in hun nationale wetgeving en erop toe te zien dat de desbetreffende wetgeving wordt uitgevoerd;

3.  is voorstander van een onmiddellijk verbod op steniging; onderstreept dat dit een brute vorm van terechtstelling is;

4.  is bezorgd over de terechtstelling van vrouwen met mentale gezondheidsproblemen en leermoeilijkheden;

5.  geeft uiting aan zijn zorgen over de detentieomstandigheden van vrouwen en kinderen die in afwachting zijn van de doodstraf;

6.  veroordeelt alle vormen van geweld tegen vrouwen, met name eermoorden, geweld op grond van culturele of religieuze overtuigingen, gedwongen huwelijken, kinderhuwelijken, gendercide en moorden naar aanleiding van de bruidsschat; bevestigt dat de EU deze vormen van geweld als foltering moet behandelen; vraagt alle belanghebbenden actief te blijven streven naar de voorkoming van folterpraktijken via bewustmakingsmaatregelen;

7.  veroordeelt alle vormen van foltering van vrouwen die worden beschuldigd van tovenarij en hekserij, zoals in verschillende landen wereldwijd voorkomt;

8.  verzoekt de autoriteiten in de desbetreffende landen om gedwongen huwelijken, met name wanneer het om kinderen gaat, te verbieden;

9.  erkent dat foltering helaas een evoluerend verschijnsel is en dat de huidige VN- en EU‑definities verouderd en achterhaald zijn; acht het daarom van essentieel belang dat het hoofd wordt geboden aan opkomende vormen van foltering die gericht zijn tegen kwetsbare bevolkingsgroepen en met name kinderen;

10. erkent dat ook de strijd moet worden aangegaan met nieuwe en opkomende vormen van foltering die met gebruik van informatietechnologie worden gepleegd, zoals het psychisch folteren en lastigvallen van vrouwen en kinderen via internet en sociale media;

11. is ingenomen met de vooruitstrevende en vernieuwende benadering van het Statuut van Rome, waarbij seksueel en genderspecifiek geweld – met inbegrip van verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschappen, gedwongen sterilisatie of andere vormen van seksueel geweld van een vergelijkbare ernst – wordt erkend als een vorm van foltering en in die hoedanigheid als oorlogsmisdaad en misdaad tegen de menselijkheid; is ook verheugd over het feit dat het fonds voor slachtofferondersteuning van het Internationaal Strafhof opvangprogramma's organiseert voor vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van foltering, met name tijdens de nasleep van conflictsituaties;

12. verzoekt de EU (met name via het EIDHR) steun te blijven bieden aan opvangprogramma's voor vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van foltering en in het bijzonder voor de slachtoffers van seksueel geweld na afloop van conflicten;

13. doet een dringend beroep op landen om foltering en geweld tegen vrouwen en meisjes tijdens gewapende conflicten en de nasleep daarvan krachtig te veroordelen; erkent dat seksueel en genderspecifiek geweld gevolgen heeft voor slachtoffers en overlevenden, gezinsleden, gemeenschappen en samenlevingen, en pleit voor doeltreffende maatregelen voor verantwoordingsplicht en de mogelijkheid tot verhaal, evenals voor doeltreffende beroepsmogelijkheden;

14. benadrukt dat het recht op onderwijs tot de mensenrechten behoort, en dat het wegwerken van analfabetisme, het waarborgen van gelijke toegang tot goed onderwijs – met inbegrip van seksuele voorlichting – en het dichten van de genderkloof op alle onderwijsniveaus zullen bijdragen aan een sterkere positie van vrouwen en meisjes en aan de uitbanning van alle vormen van discriminatie van en geweld tegen vrouwen en meisjes;

15. verzoekt de EU om in haar mensenrechtendialogen met derde landen:

a)  systematische verkrachting tijdens een gewapend conflict als oorlogsmisdaad te beschouwen en dienovereenkomstig te bestraffen,

b)  systematische of breed toegepaste genderspecifieke foltering als misdaad tegen de menselijkheid te beschouwen en dienovereenkomstig te bestraffen,

c)  genderspecifieke foltering als misdaad te beschouwen en te voorkomen dat slachtoffers opnieuw slachtoffer worden,

d)  tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van de meest kwetsbare slachtoffers, met name vrouwen en meisjes,

e)  ervoor te zorgen dat slachtoffers toegang hebben tot de rechter, en

     f)   de voorkoming, opsporing en vervolging van genderspecifiek geweld tegen vrouwen te bevorderen, de ratificatie en uitvoering van het VN-verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te stimuleren, en er eveneens op toe te zien dat de straffeloosheid van daders van inhumane of onterende misdaden onlosmakelijk deel uitmaakt van vredesonderhandelingen, en dat de positie van vrouwen tijdens deze vredesprocessen wordt bevorderd;

16. verzoekt de EU om de landen die dat nog niet hebben gedaan ertoe aan te sporen het VN‑verdrag tegen foltering alsmede het Statuut van Rome te ratificeren en uit te voeren, en om de bepalingen over genderspecifiek geweld op te nemen in de nationale wetgeving;

17. beschouwt het als cruciaal dat nationale officieren van justitie en rechters over de capaciteit en deskundigheid beschikken om daders van genderspecifieke misdaden naar behoren te vervolgen en berechten;

18. geeft uiting aan zijn zorgen over de schending van de mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en mensen die daarvoor worden aangezien;

19. beschouwt het als wreed, onmenselijk, onterend en onaanvaardbaar om vrouwelijke transgendergevangenen niet te scheiden van mannelijke gevangenen;

20. onderstreept dat in alle detentiecentra bij de uitvoering van passende internationale en nationale normen rekening moet worden gehouden met de genderspecifieke behoeften van vrouwelijke gevangenen;

21. verzoekt de EU om de toepassing van de standaard minimumregels voor de behandeling van gevangenen van de VN in haar mensenrechtendialogen te propageren, met het oog op de volledige eerbiediging van de inherente waardigheid, grondrechten en waarborgen van gevangenen, en om ervoor te zorgen dat deze minimumregels in alle detentiecentra, met inbegrip van psychiatrische ziekenhuizen en politiebureaus, worden toegepast;

22. verzoekt de EU in haar mensenrechtendialogen te propageren dat de VN-regels voor de behandeling van vrouwelijke gevangenen en niet tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen voor vrouwelijke daders (de regels van Bangkok) worden toegepast, met het oog op de versterking van de internationale normen voor de behandeling van vrouwelijke gevangenen met betrekking tot gezondheid, genderbewustzijn en kinderopvang.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.1.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

18

0

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Regina Bastos, Edit Bauer, Marije Cornelissen, Zita Gurmai, Mikael Gustafsson, Mary Honeyball, Constance Le Grip, Krisztina Morvai, Siiri Oviir, Antonyia Parvanova, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Marc Tarabella, Marina Yannakoudakis, Inês Cristina Zuber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Izaskun Bilbao Barandica, Anne Delvaux, Nicole Kiil-Nielsen, Christa Klaß, Angelika Werthmann

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

6.2.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

57

1

5

Bij de eindstemming aanwezige leden

Sir Robert Atkins, Bastiaan Belder, Hiltrud Breyer, Elmar Brok, Jerzy Buzek, Tarja Cronberg, Arnaud Danjean, Mário David, Mark Demesmaeker, Michael Gahler, Marietta Giannakou, Ana Gomes, Andrzej Grzyb, Richard Howitt, Anna Ibrisagic, Liisa Jaakonsaari, Anneli Jäätteenmäki, Jelko Kacin, Tunne Kelam, Nicole Kiil-Nielsen, Maria Eleni Koppa, Andrey Kovatchev, Paweł Robert Kowal, Eduard Kukan, Vytautas Landsbergis, Ryszard Antoni Legutko, Krzysztof Lisek, Ulrike Lunacek, Marusya Lyubcheva, Willy Meyer, María Muñiz De Urquiza, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Norica Nicolai, Raimon Obiols, Ria Oomen-Ruijten, Justas Vincas Paleckis, Pier Antonio Panzeri, Ioan Mircea Paşcu, Tonino Picula, Bernd Posselt, Hans-Gert Pöttering, Cristian Dan Preda, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Nikolaos Salavrakos, György Schöpflin, Werner Schulz, Sophocles Sophocleous, Geoffrey Van Orden, Nikola Vuljanić, Boris Zala

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Charalampos Angourakis, Reinhard Bütikofer, Véronique De Keyser, Kinga Gál, Elisabeth Jeggle, Antonio López-Istúriz White, Alejo Vidal-Quadras

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

María Auxiliadora Correa Zamora, Leonidas Donskis, Verónica Lope Fontagné, Eva Ortiz Vilella, Marie-Christine Vergiat, Pablo Zalba Bidegain