VERSLAG over de bevordering van ontwikkeling met verantwoordelijke bedrijfspraktijken, met inbegrip van de rol van extractieve bedrijven in ontwikkelingslanden

19.2.2014 - (2013/2126(INI))

Commissie ontwikkelingssamenwerking
Rapporteur: Judith Sargentini

Procedure : 2013/2126(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0132/2014
Ingediende teksten :
A7-0132/2014
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de bevordering van ontwikkeling met verantwoordelijke bedrijfspraktijken, met inbegrip van de rol van extractieve bedrijven in ontwikkelingslanden

(2013/2126(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de verklaring van Addis Abeba over ontwikkeling en beheer van Afrika's bodemschatten, aangenomen door de eerste conferentie van de Afrikaanse Unie van ministers die belast zijn met de ontginning van bodemschatten in oktober 2008,

–   gezien de African Mining Vision die in februari 2009 door de staatshoofden en regeringsleiders is aangenomen op de top van de AU,

–   gezien de verklaring van Lusaka op de bijzondere topconferentie van de ICGLR ter bestrijding van de illegale winning van natuurlijke rijkdommen in het gebied van de Grote Meren d.d. 15 december 2010[1],

–   gezien het actieplan voor de uitvoering van de African Mining Vision die is aangenomen door de tweede AU-conferentie van ministers die verantwoordelijk zijn voor de ontginning van bodemschatten, gehouden in Addis Abeba in december 2011,

–   gezien de tien beginselen om het beheer van mensenrechtenrisico's op te nemen in contractonderhandelingen tussen staten en investeerders, als voorgesteld door de Speciale Vertegenwoordiger van de secretaris-generaal tijdens de 17e zitting van de VN-Mensenrechtenraad in mei 2011,

–   gezien het OESO-richtsnoer inzake de zorgvuldigheidsvereisten voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden, met gedetailleerde aanbevelingen om bedrijven te helpen de mensenrechten te eerbiedigen en te vermijden dat zij conflicten financieren door hun bevoorradingspraktijken[2],

–   gezien de internationale EITI-norm die de publicatie van de overheidsinkomsten uit natuurlijke hulpbronnen verzekert,

–   gezien de verklaring van Lough Erne van de G8 van juni 2013, waarin de staatshoofden en regeringsleiders hebben bevestigd dat zij belang hechten aan transparantie en verantwoord beheer van natuurlijke rijkdommen en de bevoorradingsketen[3],

–   gezien de slotverklaring van de G20, gepubliceerd op 6 september 2013, waarin de bewindslieden het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI) ondersteunen;

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0132/2014),

A. overwegende dat voor veel ontwikkelingslanden de winning van natuurlijke rijkdommen een aanzienlijke bijdrage levert aan het BBP en vaak goed is voor het merendeel van de inkomsten uit buitenlandse handel en het aantrekken van buitenlandse investeringen;

B.  overwegende dat Afrika enkele van de grootste voorraden van bodemschatten ter wereld heeft en overwegende dat de voordelen die gepaard gaan met de winning van deze bodemschatten moeten worden aangewend om de MDG's te halen, armoede uit te bannen en snelle sociaaleconomische ontwikkeling en groei te bewerkstelligen met een brede basis; overwegende echter dat Afrikaanse landen nog steeds coherente strategieën moeten ontwikkelen en ten uitvoer leggen om ervoor te zorgen dat de winning van die bodemschatten een motor voor economische ontwikkeling en diversificatie van hun economieën wordt;

C. overwegende dat de natuurlijke rijkdommen een belangrijke motor voor economische groei en sociale ontwikkeling kunnen zijn indien de inkomsten correct en in gehele transparantie worden beheerd;

D. overwegende dat geschillen over olie, gas, mineralen, hout en overige natuurlijke rijkdommen wereldwijd op de tweede plaats komen als bron van conflicten; overwegende dat er steeds meer conflicten ontstaan over land en water, dat bestaande conflicten erdoor worden verergerd en nieuwe erdoor worden veroorzaakt; overwegende dat het wanbeheer van land en natuurlijke rijkdommen wordt verergerd door aantasting van het milieu, bevolkingstoename en klimaatverandering;

E.  overwegende dat paradoxaal genoeg landen met grote voorraden van natuurlijke rijkdommen slechter af zijn dan andere landen (de zgn. "vloek" van de bodemschatten) en de controle en winning van, handel in en belastingheffing op mineralen in sommige gevallen bijdragen tot gewapende conflicten (het probleem van de "conflictmineralen");

F.  overwegende dat de plaatselijke bevolking vaak niet profiteert van de voordelen van de winning en overwegende dat de negatieve sociale en milieugevolgen vaak aanzienlijk groter zijn dan de voordelen; overwegende dat de lokale of nationale autoriteiten de voordelen van de winning voor de plaatselijke bevolking verder kunnen ontplooien aan de hand van een beter bestuur en een grotere transparantie, waardoor tevens de eventuele negatieve sociale en milieugevolgen tenietgedaan kunnen worden;

G. overwegende dat de beoordelingen van de sociale en milieugevolgen een belangrijke rol spelen bij de bescherming van de rechten van de autochtone bevolking van mijnbouwgebieden;

H. overwegende dat de Wereldbank in 2008 schatte dat 90 % van de mijnbouwproductie van de Democratische Republiek Congo voor rekening komt van kleinschalige mijnbouwers die niet zijn geregistreerd en werkzaam in afgelegen, onveilige gebieden die worden gecontroleerd door gewapende groeperingen;

I.   overwegende dat kleinschalige mijnbouw zorgt voor aanzienlijke werkgelegenheid, met name in plattelandsgebieden; overwegende dat de formalisering van ambachtelijke en kleinschalige mijnbouw (AKM) nodig is om lokaal/nationaal ondernemerschap te stimuleren, het levenspeil te verbeteren en om ervoor te zorgen dat de geïntegreerde rurale, sociale en economische ontwikkeling wordt bevorderd; overwegende dat de ambachtelijke en kleinschalige mijnbouw, door de informele aard ervan, echter erg kwetsbaar is voor georganiseerde misdaad en paramilitaire organisaties, en met tal van problemen gepaard gaat, zoals kinderarbeid, waardoor het volledige ontwikkelingspotentieel ervan niet kan worden benut;

J.   overwegende dat er dankzij de winningsindustrie technologische en innoverende procedés zouden moeten worden ontwikkeld en oplossingen zouden moeten worden uitgewerkt op het vlak van het efficiënt gebruik van hulpbronnen, energie-efficiëntie, ecoconceptie, verbetering van de prestaties, recycling en circulaire economie, waarbij zowel de ontwikkelingslanden als de ontwikkelde landen baat hebben;

K. overwegende dat de African Mining Vision een kader biedt om de sector samenhangender en steviger te integreren in de Afrikaanse economie en samenleving;

L.  overwegende dat schendingen van de mensenrechten in de winningsindustrie veel voorkomen, o.a. kinderarbeid, seksueel geweld, verdwijningen van mensen, schending van het recht op een schone omgeving, verlies van land en bestaansmiddelen zonder onderhandelingen en zonder passende compensatie, gedwongen herhuisvesting en vernieling van ritueel of cultureel belangrijke plaatsen;

M. overwegende dat dwangarbeid en de ontzegging van het recht op vakbondslidmaatschap en het recht op onderhandelingen over een collectieve arbeidsovereenkomst nog steeds een bron zijn van ernstige bezorgdheid; overwegende dat de vaak zeer schamele of ontbrekende gezondheids- en veiligheidsvoorschriften evenzeer een groot punt van zorg zijn, met name in de kleinschalige mijnen, die vaak onder zeer hachelijke omstandigheden opereren;

N. overwegende dat de verantwoordelijkheid om de mensenrechten te eerbiedigen een mondiale norm is die alle bedrijven worden geacht na te leven waar zij ook opereren, als vermeld in de Guiding Principles on Business and Human Rights die zijn voorbereid door de Speciale Vertegenwoordiger van de VN-secretaris-generaal over mensenrechten en transnationale corporaties en overige ondernemingen, de heer John Ruggie; overwegende dat er te weinig overeenstemming is over de concrete implicaties van deze verantwoordelijkheid en dat het streven naar algemene eerbiediging ernstig wordt gedwarsboomd door het ontbreken van monitorings-, rapportage-, controle- en verantwoordingssystemen;

O. overwegende dat het bestaan van tal van gedragscodes, normen en certificeringssystemen op allerlei verschillende gebieden ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) beoordelingen, vergelijkingen en controles lastig zo niet onmogelijk maakt; overwegende dat dit het gevolg is van o.a. onvoldoende inzet om MVO daadwerkelijk toe te passen en bedrijven die er de hand mee lichten maar wel voor maatschappelijk verantwoord en milieuvriendelijk willen doorgaan;

P.  overwegende dat er omwille van grotere doeltreffendheid en meer billijkheid op het gebied van MVO, moet worden afgestapt van het huidige "à la carte"-systeem, waarin bedrijven codes en normen kiezen die hun goed uitkomen, en dat het van primair belang is over te gaan op gemeenschappelijke, voor de gehele industrie geldende normen;

Q. overwegende dat consumenten, het grote publiek en regelgevende instanties worden misleid door het zgn. "groenwassen" – waarbij het beeld wordt gecreëerd van een zogenaamd positieve milieumaatregel om het publiek te misleiden en de aandacht af te leiden van praktijken die schadelijk zijn voor het milieu – waar het gaat om de milieuprestaties en dat dit het streven naar verantwoord ondernemen ondermijnt en dat het "groenwassen" om die reden moet worden bestreden; overwegende dat ondernemingen die MVO als marketinginstrument gebruiken er meer in het algemeen voor moeten zorgen dat hun beweringen ook waar zijn;

R.  overwegende dat de tenuitvoerlegging van de EITI als doel heeft het inkomstenbeheer transparanter te maken, teneinde het risico van corruptie te beperken en een eerlijke verdeling van de baten mogelijk te maken;

S.  overwegende dat ofschoon veel Afrikaanse landen in de afgelopen twee decennia hun economisch, handels- en investeringsbeleid hebben geliberaliseerd, ze geen economische diversificatie van betekenis hebben gerealiseerd, en gemiddeld genomen minder gediversifieerde economieën hebben en juist afhankelijk zijn van de export van bodemschatten en landbouwproducten met een lage toegevoegde waarde, die beide uitermate gevoelig zijn voor externe prijsschommelingen; overwegende dat alle inspanningen voortaan gericht moeten worden op een grotere economische diversificatie, dat wil zeggen een verminderde afhankelijkheid van winningsindustrieën en de export van landbouwproducten;

T.  overwegende dat de verklaring van Addis Abeba over ontwikkeling en beheer van Afrika's bodemschatten de Afrikaanse landen met klem verzoekt ervoor te zorgen dat EPO's en algemene WTO-onderhandelingen het nationale ontwikkelingsbeleid niet beperken en te waarborgen dat handelsliberalisering, die de afhankelijkheid van Afrikaanse lage-inkomenslanden van grondstoffen kan versterken, niet leidt tot het "uitsluitingseffect";

U. overwegende dat Latijns-Amerika zich na de door de Wereldbank geleide mijnbouwhervormingen van de jaren tachtig heeft toegelegd op het versterken van de rol van de overheidsinstellingen, met de nadruk op de nationale prioriteiten en economische-ontwikkelingsdoelstellingen;

V. overwegende dat exportheffingen op grote schaal worden gebruikt, hoewel ze in de vele regionale handelsovereenkomsten en de Economische Partnerschapsovereenkomsten (EPO's) die de EU sluit, worden verboden;

W. overwegende dat sommige ACS-landen bezorgd zijn dat de EPO-restricties ten aanzien van exportheffingen het lastiger kunnen maken om op te schuiven in de waardeketen;

X. overwegende dat corruptie en niet-transparante contracten in de mijnbouwindustrie wijdverbreid zijn;

Y. overwegende dat het mondiale karakter van de moderne bevoorradingsketens met zich meebrengt dat natuurlijke rijkdommen waarover de wreedste conflicten ter wereld worden uitgevochten internationaal worden gekocht en verhandeld, ook door ondernemingen die in de EU opereren;

Z.  overwegende dat vrijwillige pogingen om conflictmineralen te mijden niet altijd effect hebben gesorteerd;

A bis.  overwegende dat sectie 1502 van de Amerikaanse Dodd Frank Act van 2010 vereist dat in de lijst van de Securities and Exchange Commission (SEC) opgenomen ondernemingen, met inbegrip van Europese ondernemingen, een zorgvuldigheidsonderzoek verrichten om te bepalen of hun producten mineralen bevatten waarmee gewapende groepen in de Democratische Republiek Congo (DCR) zijn gefinancierd; overwegende dat de SEC het OESO-richtsnoer in een begeleidend besluit heeft aangemerkt als een geloofwaardige zorgvuldigheidsnorm voor ondernemingen die de wetgeving ten uitvoer leggen;

A ter.  overwegende dat de pogingen om conflicten te beëindigen door te voorkomen dat de inkomsten van ambachtelijke mijnbouw worden afgeroomd door gewapende groeperingen voor diamanten relatief succesvol zijn geweest, maar dat er meer moet worden gedaan om een stevig wettelijk en institutioneel kader voor ambachtelijke mijnbouw te creëren, naast wat er wordt gedaan in de Internationale Conferentie voor de regio van de Grote Meren (ICGLR);

Mijnbouw en duurzame ontwikkeling

1.  merkt met bezorgdheid op dat niet-duurzame mijnbouw enorme negatieve maatschappelijke en milieugevolgen kan hebben, met name in Afrika;

2.  benadrukt dat de mondiale stijging van de grondstoffenprijzen, die worden opgejaagd door de toenemende vraag in de opkomende economieën, een buitenkans is voor de ontwikkelingslanden die rijk zijn aan bodemschatten, met name in Afrika, om hun inkomsten te laten stijgen en ze aan te wenden voor ontwikkelingsdoeleinden in het belang van hun bevolking; steunt nationale beleidsmaatregelen die hierop gericht zijn; wijst erop dat wet- en regelgevingshervormingen vaak van cruciaal belang zijn en benadrukt dat de vereiste beleidsruimte niet mag worden beperkt door handels- en investeringsovereenkomsten;

3.  benadrukt dat winningsindustrieën, naast de overheidsinkomsten die ze genereren en die voor ontwikkeling kunnen worden aangewend, ook moeten bijdragen aan de ontwikkeling door deel uit te gaan maken van de lokale economie, bijvoorbeeld door plaatselijke bewoners aan te nemen en op te leiden, plaatselijke goederen en diensten te betrekken, de ontgonnen bodemschatten plaatselijk te verwerken en deel te nemen aan de inspanningen om plaatselijke industrieën te ontwikkelen die verwerkt of niet-verwerkt materiaal gebruiken als grondstof of door ervoor te zorgen dat plaatselijke industrieën anderszins kunnen profiteren van de aanwezigheid van extractieve bedrijven; dringt er bij de lidstaten van de Afrikaanse Unie op aan haar African Mining Vision stelselmatig uit te voeren; is ervan overtuigd dat op deze manier het halen van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen aanzienlijk kan worden versneld; benadrukt in dit verband dat beginselen voor duurzame ontwikkeling op basis van milieuvriendelijke en maatschappelijk verantwoorde mijnbouw moeten worden aangemoedigd;

4.  dringt er bij de ontwikkelingslanden op aan hun regionale samenwerking op te voeren en gemeenschappelijke milieu-, sociale, gezondheids- en veiligheidsnormen vast te stellen voor de mijnbouwindustrie, met inbegrip van AKM's;

5.  benadrukt dat er gekozen moet worden voor regionale en internationale aanpakken om de illegale winning van natuurlijke rijkdommen tegen te gaan; moedigt ontwikkelingslanden aan stappen te ondernemen om de ambachtelijke en kleinschalige mijnbouwsector te formaliseren teneinde het levenspeil te verbeteren, lonen uit te betalen die een waardig bestaan mogelijk maken en de AKM-sector te integreren in de rurale en nationale economie, door toegankelijke financiële en technische bijstand te verlenen en ervoor te zorgen dat er een wettelijke regeling komt zodat rechthebbenden van AKM's over voldoende land beschikken en hun eigendomsrechten zijn gewaarborgd; dringt er bij de EU op aan om ontwikkelingslanden te helpen om plaatselijk capaciteit op te bouwen om tracerings- en certificeringssystemen in te voeren alvorens verboden in te stellen op het vervoeren van mineralen die niet aan de normen voldoen;

6.  steunt de inspanningen van de EU om verdere institutionele ontwikkeling en capaciteitsopbouw binnen de regeringen van de gastlanden te ondersteunen om het vereiste institutionele en juridische kader te creëren om de inkomsten uit de winningsindustrieën (WI) te beheren en op een transparante en doeltreffende manier aan te wenden; ondersteunt tevens de opgerichte partnerschappen tussen de EU en de Afrikaanse ontwikkelingsbank; dringt er met name bij de EU op aan prioriteit te geven aan haar steun aan de ontwikkeling van wetgeving en fiscaal beleid teneinde de plaatselijke en nationale voordelen van de ontwikkeling van de WI's te maximaliseren zodat er lokale werkgelegenheid wordt gecreëerd, lonen aan werknemers en hun gezinnen worden uitbetaald die een waardig bestaan mogelijk maken en de kleine en middelgrote ondernemingen en de bevoorradingsketen van WI's meer met elkaar vervlochten raken;

7.  benadrukt, in overeenstemming met het beginsel van eigen verantwoordelijkheid, dat plaatselijke gemeenschappen moeten deelnemen aan de planning en ontwikkeling van projecten om natuurlijke rijkdommen te winnen, en dat die projecten moeten worden geëvalueerd in termen van plaatselijke bevoorradingsketens en werkgelegenheid voor de plaatselijke gemeenschap;

8.  acht het essentieel om de traditionele rechten en culturen van inheemse volkeren bij de WI-ontwikkeling te erkennen en te waarborgen, en om te zorgen voor hun voorafgaande en geïnformeerde deelname;

9.  benadrukt dat ervoor gezorgd moet worden dat slachtoffers van schendingen van sociale of milieuwetgeving door multinationale ondernemingen ook daadwerkelijk toegang hebben tot de rechter;

10. benadrukt dat het VN-kader "Protect, Respect and Remedy", gezien het feit dat de nationale regelgeving in ontwikkelingslanden vaak ontoereikend is om de mensenrechten te beschermen tegen inbreuken door ondernemingen, een veelomvattend en nuttig pakket van beginselen biedt voor de eerbiediging en bescherming van de mensenrechten door ondernemingen;

11. dringt aan op de doeltreffende tenuitvoerlegging van het Afrikaans Handvest voor de rechten van de mens, dat bepalingen bevat betreffende de vernietiging van rijkdom en natuurlijke hulpbronnen evenals beginselen inzake passende schadeloosstelling;

12. dringt er bij de ontwikkelingslanden op aan de mensenrechtenverdragen en -instrumenten die relevant zijn voor de mijnbouwsector, te ratificeren en vervolgens ten uitvoer te leggen, onder meer door mensenrechtenorganisaties de bevoegdheid te verlenen toezicht te houden op de handhaving van de mensenrechtennormen met betrekking tot de mijnbouw en door instrumenten en methoden te ontwikkelen om gezondheids- en mensenrechtenkwesties te integreren in de effectbeoordelingsprocedures;

13. merkt met bezorgdheid op dat volgens John Ruggie, Speciaal Vertegenwoordiger voor de mensenrechten, ongeveer twee derde van de schendingen van de mensenrechten plaatsvinden in de olie-, gas- en mijnbouwsector; benadrukt dat de EU-lidstaten en de internationale gemeenschap krachtens internationaal en Europees recht op het gebied van de mensenrechten de plicht hebben om ervoor te zorgen dat ondernemingen die in hun jurisdictie opereren zich niet schuldig maken aan schendingen van de mensenrechten of er indirect of direct toe bijdragen dat de mensenrechten worden geschonden, via hun zakelijke activiteiten;

14. uit zijn bezorgdheid over de arbeidsomstandigheden in de kleinschalige mijnbouw, waar weinig arbeidszekerheid wordt geboden, de internationale en nationale arbeidsnormen amper worden nageleefd en waar de ongevallenpercentages zes tot zeven keer hoger zijn dan in grootschalige industrieën; dringt er bij de regeringen van ontwikkelingslanden en mijnbouwondernemingen op aan de fundamentele arbeidsnormen als vastgelegd in de IAO-verdragen uit te voeren om te zorgen voor fatsoenlijk en veilig werk voor alle mijnwerkers, inclusief het verdrag inzake veiligheid en gezondheid in de mijnbouw;

15. dringt er bij de EU-lidstaten op aan meer te doen om kinderarbeid in de mijnbouw tegen te gaan en om de IAO te steunen bij haar inspanningen om onderwijsmogelijkheden en vooruitzichten op andere inkomstenbronnen te bieden, teneinde kinderen weg te halen uit de mijnbouw;

16. is verheugd over het feit dat internationale financiële instellingen methodes hebben ontwikkeld om ervoor te zorgen dat investeerders in de winning van bodemschatten milieueffectbeoordelingen (MEB's) en beoordelingen van de maatschappelijke effecten (SEB's) uitvoeren; merkt echter op dat het, gezien de financiële en personele beperkingen, lastig blijft om in de ontwikkelingslanden voldoende capaciteit op te bouwen om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt; dringt er derhalve bij de EU op aan haar technische bijstand op te voeren zodat ontwikkelingslanden in staat worden gesteld maatschappelijke, gezondheids- en milieurisico's stelselmatig te beoordelen, en dat er bepalingen worden opgenomen voor effectieve publieksparticipatie;

17. benadrukt de rol van de Wereldbankgroep bij de ontwikkeling van verantwoordelijke bedrijfspraktijken; herinnert eraan dat er een betere manier moet worden gevonden om de kennis over het bouwen van instellingen met een grotere integriteit te delen en toe te passen, en dat burgers mondiger moeten worden gemaakt met informatie en middelen die hun regeringen efficiënter en verantwoordelijker maken;

18. dringt er bij de autoriteiten op aan de exploratie en exploitatie van mineralen in nationale parken en op locaties die in de Werelderfgoedlijst zijn opgenomen, te verbieden, en verlangt van bedrijven een toezegging dat zij zich niet met dergelijke exploratie- en exploitatiepraktijken zullen bezighouden;

19. is van mening dat de mijnbouwindustrie een aanzienlijke bijdrage zou kunnen en moeten leveren aan de terugdringing van de klimaatverandering door technologieoverdracht en verantwoorde investeringen; benadrukt met name dat grootschalige mijnbouwondernemingen potentieel de expertise kunnen leveren voor terugdringing van emissies in de kleine en middelgrote mijnbouwsector; herhaalt zijn oproep aan de EU om te blijven streven naar overeenstemming over klimaatfinanciering, technologieoverdracht en capaciteitsopbouw en om haar bijstand aan ontwikkelingslanden op het gebied van de terugdringing van CO2-uitstoot op te voeren;

20. benadrukt dat er krachtige Europese wetgeving nodig is inzake de openbaarmaking van niet-financiële informatie door bepaalde grote ondernemingen, met inbegrip van de verplichting voor bedrijven om na te gaan of zij de nodige zorgvuldigheid betrachten, rekening houdend met hun gehele bevoorradingsketen;

De rol van de particuliere sector

21. dringt aan op effectieve tenuitvoerlegging van de IAO-verklaring inzake fundamentele beginselen en rechten op arbeidsgebied, de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen (MNO's), het "Global Compact"-initiatief van de VN (VNGC) en de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten, door gemeenschappelijke, voor de gehele industrie geldende regelingen;

22. dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de op EU-ambassades werkzame handelsattachés regelmatig worden geschoold in MVO-kwesties;

23. dringt er bij de Commissie op aan verantwoord ondernemen actief te bevorderen bij EU-ondernemingen die in het buitenland actief zijn en te zorgen voor de strikte naleving van alle wettelijke verplichtingen en in het bijzonder van alle internationale normen en regels op het gebied van mensenrechten, arbeidsrecht en milieu;

24. benadrukt dat het thematische gebied waarop de verschillende MVO-regelingen van toepassing zijn vaak selectief is, hetgeen ook geldt voor maatschappelijke en milieukwesties; is van mening dat een dergelijke gefragmenteerde benadering een beoordeling van de algehele duurzame prestatie van een onderneming bemoeilijkt; is van mening dat hoewel die algemene kaderregelingen geleid hebben tot een algemeen begrip en begrippenkader voor MVO-beginselen, ze ook de basis zouden moeten vormen voor gemeenschappelijke, voor de gehele industrie geldende internationale normen over wat MVO-praktijken zijn;

25. benadrukt dat MVO-initiatieven niet beschouwd moeten worden als een substituut voor de verantwoordelijkheid die de overheid heeft ten opzichte van haar burgers waar het gaat om het zorgen voor een basisinfrastructuur en andere publieke goederen, maar deze juist zou moeten aanvullen;

Internationale handels- en investeringsregelingen

26. dringt er bij de EU op aan gebruik te maken van haar handels- en investeringsbetrekkingen met belangrijke partnerlanden (o.a. VS, China, Japan, Brazilië en India) om een dialoog aan te gaan over MVO; dringt er tevens bij de EU op aan om duurzaamheidseffectbeoordelingen van voorgestelde handelsovereenkomsten uit te voeren vóór aanvang van de onderhandelingsfase; dringt erop aan in investeringsovereenkomsten goede MVO-praktijken en -verslaglegging te bevorderen;

27. merkt op dat de huidige internationale handels- en investeringsregeling het vermogen van ontwikkelingslanden beperkt om gebruik te maken van het gehele instrumentarium dat vroeger werd ingezet door nu ontwikkelde landen als onderdeel van hun industrialisatiestrategie; benadrukt dat in handelsovereenkomsten rekening gehouden moet worden met de behoefte van ontwikkelingslanden om hun economie te diversifiëren en hun technologieën te vernieuwen;

28. erkent het belang van directe buitenlandse investeringen voor industriële groei en merkt tegelijkertijd op dat de al te genereuze voorwaarden voor directe buitenlandse investeringen (DBI's) in de mijnbouw die in de jaren '80 en '90 door de ontwikkelingslanden werden geboden, in combinatie met intern wanbeheer, corruptie, een gebrek aan verantwoordingsplicht en ondeugdelijke wetgeving, ertoe leidden dat zij geen eerlijk aandeel kregen van de winsten uit de winning van hun natuurlijke rijkdommen waardoor het deze landen nu ontbreekt aan de middelen die ze juist zo dringend nodig hebben voor hun sociaaleconomische ontwikkeling;

29. deelt de bezorgdheid van de Speciale Vertegenwoordiger van de VN voor het bedrijfsleven en de mensenrechten dat de huidige methoden om de rechten van investeerders in contracten en internationale overeenkomsten te beschermen het vermogen van landen om de mensenrechten te beschermen, beperkt; benadrukt dat de rechten van investeerders in balans moeten zijn met hun plichten inzake duurzame ontwikkeling;

30. dringt bij de EU en haar lidstaten aan op toepassing van de tien beginselen van de Speciale Vertegenwoordiger van de VN voor het bedrijfsleven en de mensenrechten die erop gericht zijn het beheer van mensenrechtenrisico's te integreren in de contractonderhandelingen tussen staten en investeerders, om ervoor te zorgen dat stabilisatieclausules de bescherming en de eerbieding van de mensenrechten niet ondermijnen; dringt er bij de EU op aan om steun te verlenen aan de capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden voor het onderhandelen over en het uitvoeren van clausules inzake mensenrechten en duurzame ontwikkeling in investeringsovereenkomsten;

31. benadrukt dat prestatievereisten die er bijvoorbeeld op gericht zijn om ervoor te zorgen dat buitenlandse investeerders meer gaan samenwerken met plaatselijke producenten een vast onderdeel moeten uitmaken van industriepolitiek; benadrukt dat er in investeringsovereenkomsten vereisten moeten kunnen worden opgenomen ten aanzien van het gebruik van plaatselijke content en technologieoverdracht om buitenlandse ondernemingen aan te moedigen om eerder en later in de waardeketen gebruik te maken van lokale activiteiten en zo bij te dragen tot de economische ontwikkeling van het gastland;

32. moedigt de Afrikaanse landen aan vorderingen te boeken bij hun inspanningen op het gebied van regionale integratie teneinde enkele van de intra-Afrikaanse belemmeringen voor de industrialisering van de mijnbouw weg te nemen;

33. benadrukt dat exportheffingen in het kader van de WTO-regeling zijn toegestaan en een onderdeel kunnen vormen van beleidsstrategieën die gericht zijn op de ontwikkeling van fabrieksnijverheid of verwerkende industrieën;

Profiteren van de inkomsten

34. dringt er bij de EU op aan ontwikkelingslanden te steunen bij het onderhandelen over investeringsovereenkomsten die duurzame sociale voordelen opleveren en betere sociaaleconomische omstandigheden; wijst erop dat door er bij ontwikkelingslanden op aan te dringen hun heffingen en royalty's te minimaliseren de mijnbouwondernemingen de fiscale capaciteit van deze staten verzwakken, terwijl daarentegen de zgn. "tariefescalatie" die door de EU op afgewerkte goederen wordt toegepast het voor ontwikkelingslanden die grondstoffen produceren moeilijker maakt om producten met toegevoegde waarde te produceren en te verwerken voor de export;

35. benadrukt dat er met ontwikkelingslanden moet worden onderhandeld over belastingverdragen en dat deze verdragen ten uitvoer moeten worden gelegd om ervoor te zorgen dat multinationale ondernemingen een billijke portie belastingen betalen; dringt er meer algemeen bij de EU op aan, om de steun aan ontwikkelingslanden voor belastinghervormingen en strengere belastingadministraties te vergroten zodat de inkomsten uit de winning van bodemschatten op adequate wijze kunnen worden belast, beheerd en gedeeld, en dringt aan op de sluiting van handelsovereenkomsten ter afschaffing van de tariefescalatie op selecte afgewerkte goederen omdat die tariefescalatie de productie en verwerking van op bodemschatten gebaseerde producten met een toegevoegde waarde kan hinderen, waardoor de strategie van economische diversificatie van ontwikkelingslanden wordt belemmerd;

36. benadrukt dat de illegale kapitaalstromen uit Afrika verband houden met het stilzwijgen rond mijnbouwcontracten en belastingregelingen; is derhalve van mening dat de bestrijding van belastingontwijking en belastingparadijzen een topprioriteit moeten blijven;

37. is bezorgd over de manier waarop concessies worden verleend aan mijnbouwondernemingen en de problemen die dit kan veroorzaken, met inbegrip van onteigening, waardoor mensen hun bestaansmiddelen worden afgenomen, en de problemen rond gebruiksrechten en landeigendomsrechten; dringt er bij de autoriteiten op aan "no go areas" af te bakenen in gebieden waarvan het milieu bij wet is beschermd of die een hoge concentratie hebben van ambachtelijke mijnbouwers, en dit te doen alvorens concessies te verlenen om onnodige onrust en problemen met plaatselijke gemeenschapen en mijnbouwondernemingen te voorkomen; dringt er eveneens bij de autoriteiten op aan capaciteit op te bouwen om overleg te plegen met de lokale gemeenschappen, de aanvraag van de concessie goed te beoordelen, toezicht te houden op het terrein en de effecten van de mijnbouw te beoordelen alvorens concessies te verlenen; dringt er bij de autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat concessies voor ambachtelijke mijnbouw worden geformaliseerd en door de staat worden erkend, ook wanneer staten overstappen op industriële mijnbouw;

38. is ingenomen met de recente herziening van de transparantierichtlijn en de jaarrekeningrichtlijn, die de rapportage van betalingen aan de overheid voor de winningsindustrie en de houtkap verplicht stellen; dringt er bij de lidstaten op aan deze richtlijnen spoedig ten uitvoer te leggen; dringt erop aan de verzamelde gegevens over de inkomsten beschikbaar te stellen in een zo open en toegankelijk mogelijk formaat;

39. dringt er bij de autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat mijnbouwvergunningen en andere activa worden verkocht of verleend via open en transparante biedingsprocedures; dringt er bij de autoriteiten op aan contracten te publiceren, inclusief bijlagen, kaarten en alle financiële details, om corruptie te voorkomen; dringt er bij de autoriteiten en de betrokken ondernemingen op aan om een volledige lijst van aandeelhouders van alle mijnbouwondernemingen te produceren, met name bij nieuwe overeenkomsten, en een volledige lijst van degenen die profiteren van deze overeenkomsten, om corruptie te voorkomen; dringt er bij de autoriteiten en de betrokken ondernemingen op aan ervoor te zorgen dat alle betalingen aan de regering op een gemakkelijk toegankelijke manier worden gepubliceerd; dringt er bij de EU op aan delfstofwinnende ondernemingen met een beursnotering in Europa te verplichten om alle gesloten contracten openbaar te maken;

40. dringt er bij de autoriteiten op aan om onderzoeken in te stellen naar ernstige beschuldigingen van corruptie in de mijnbouwsector en zo nodig over te gaan tot vervolging, beslagname van financiële middelen of transacties niet te laten doorgaan; dringt erop aan dat er bij de beoordeling van corruptierisico's ook gekeken moet worden naar inbeslagname van goederen, de verkoop van in beslag genomen goederen, de betrokkenheid van personen of ondernemingen als tussenpersonen bij het doorschuiven van concessies (met name wanneer deze tussenpersonen betrekkingen onderhouden met de overheid), de verkoop van activa onder hun waarde en de verkoop van activa zonder inschrijving (met name wanneer de activa van wezenlijk economisch belang zijn of wanneer inschrijvingen de norm zijn); dringt er bij de autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat de eindafnemers van deze goederen verantwoording afleggen voor de partners waarmee zij hebben samengewerkt;

Doorbreken van de spiraal van gewapend conflict en winning van bodemschatten

41. merkt met bezorgdheid op dat de winning van hoogwaardige natuurlijke rijkdommen, waaronder olie, gas, mineralen en hout, wereldwijd een belangrijke oorzaak is van conflicten; is van mening dat willen conflictpreventiestrategieën succesvol zijn de volgende problemen moeten worden aangepakt: de geringe betrokkenheid van gemeenschappen in het WI-ontwikkelingsproces; de oneerlijke winstdeling; de negatieve economische, sociale en milieugevolgen; het wanbeheer van de financiële middelen; de corruptie; de rol van legers en rebellenbewegingen; de ontoereikende institutionele en wettelijke kaders voor de ontwikkeling van WI's; en het feit dat er in vredesovereenkomsten te weinig aandacht wordt geschonken aan natuurlijke rijkdommen;

42. omarmt de African Mining Vision, volgens welke een milieuvriendelijke, maatschappelijk verantwoorde, transparante en inclusieve mijnbouwsector die duurzame voordelen oplevert voor de gemeenschap, essentieel is voor de aanpak van de schadelijke effecten van de mijnbouwsector en om conflicten in verband met de exploratie van mineralen te vermijden; dringt in dit verband aan op transparante en participatieve bestuursprocessen op alle niveaus om de milieu- en de sociale impact van de mijnbouw te beoordelen;

43. benadrukt dat de zgn. "conflictmineralen" een ernstig probleem vormen in termen van mensenrechten; benadrukt dat goed bestuur, waaronder goede milieubeheerspraktijken en controle en eerbiediging van sociale normen, essentieel is om het probleem van conflictmineralen aan te pakken;

44. wijst erop dat de meeste initiatieven die internationaal tegen conflictmineralen worden ontplooid erop zijn gericht industrieën die de mineralen kopen aan te moedigen verantwoord gedrag aan de dag leggen, door certificeringssystemen voor ertssmelters; dringt erop aan de desbetreffende mensenrechten op te nemen in alle certificeringsprogramma's, overeenkomstig de internationale normen, zoals die welke zijn vastgesteld in het kader van het OESO-richtsnoer inzake de zorgvuldigheidsvereisten voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden;

45. benadrukt dat, om ervoor te zorgen dat de huidige initiatieven inzake conflictmineralen de spiraal van gewapend conflict en winning van bodemschatten doorbreken, en om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan de internationale normen van de OESO, er Europese wetgeving moet worden ingediend om deze initiatieven en in de EU opererende ondernemingen die gebruik maken van en handelen in natuurlijke rijkdommen te reguleren; dringt er derhalve bij de Commissie op aan te komen met bindende wetgeving inzake conflictmineralen;

46. benadrukt dat EU-regelgeving die ondernemingen die gebruik maken van en handelen in mineralen en andere natuurlijke rijkdommen uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden ertoe verplicht om de nodige zorgvuldigheid te betrachten overeenkomstig het OESO-richtsnoer inzake de zorgvuldigheidsvereisten voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden, noodzakelijk is in aanvulling op de herzieningen van de EU-richtlijnen inzake transparantie en jaarrekeningen over de openbaarmaking van financiële informatie en niet-financiële informatie van grote ondernemingen, alsmede de bepalingen over conflictmineralen in de Dodd Frank Act; is met name van mening dat dergelijke wetgeving:

a.  voor een wettelijk bindende verplichting moet zorgen voor alle aan het begin van de waardeketen (upstream) in de EU opererende ondernemingen die gebruik maken van en handelen in natuurlijke rijkdommen die afkomstig zijn uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden en voor alle aan het eind van de waardeketen opererende (downstream) ondernemingen die producten als eerste op de Europese markt brengen om de nodige zorgvuldigheid in de bevoorradingsketen te betrachten ten einde het risico dat conflicten worden gefinancierd en mensenrechten worden geschonden te inventariseren en te verkleinen;

b.  gebaseerd moet zijn op de relevante internationale instrumenten, waaronder het Internationaal Statuut van de rechten van de mens dat verder is uitgewerkt in internationale mensenrechtenverdragen en -normen (zoals de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten, het VN-kader "Protect, Respect and Remedy", de kernverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het internationaal humanitair en strafrecht en het OESO-richtsnoer inzake de zorgvuldigheidsvereisten voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden;

c.  van toepassing moet zijn op alle onderdelen van de bevoorradingsketen en op alle natuurlijke rijkdommen, zonder uitzondering, die worden geproduceerd in door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden;

d.  gebaseerd moet zijn op een risicobenadering, waarbij van ondernemingen gevraagd wordt te beoordelen wat de huidige en potentiële gevolgen zijn van hun activiteiten, en om de geïnventariseerde risico's te verkleinen;

e.  een verplichting moet bevatten dat regelmatig door een onafhankelijke instantie wordt gecontroleerd of de ondernemingen de nodige zorgvuldigheid betrachten en dat deze informatie openbaar wordt gemaakt;

f.  vereisten moet vaststellen voor de beoordeling van risico's van ondernemingen en voor een beheerkader;

g.  een sanctiemechanisme moet bevatten ingeval de verplichting om de nodige zorgvuldigheid in de bevoorradingsketen te betrachten niet wordt nageleefd;

h.  vergelijkbaar moet zijn met de verplichtingen krachtens de Dodd Frank Act, zodat wanneer de EU-verplichtingen inzake verantwoord ondernemen worden nageleefd automatisch ook aan de verplichtingen krachtens de Amerikaanse wetgeving wordt voldaan;

47. benadrukt dat de EU-zorgvuldigheidswetgeving deel zou moeten uitmaken van een bredere en complementaire benadering die de oorzaken van conflicten en broze structuren aanpakt, en die wordt aangevuld met ontwikkelingshulpprogramma's, die gericht zouden moeten zijn op goed bestuur, hervorming van de veiligheidssector en op de opbouw van de capaciteit van de lokale autoriteiten en plaatselijke gemeenschappen om hun natuurlijke rijkdommen op duurzame wijze te beheren en ten bate van de plaatselijke bevolking;

48. dringt er bij de EU op aan steun te verlenen aan de capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden die rijk zijn aan bodemschatten en conflictvrije winningsprogramma's op te stellen;

49. dringt er bij ontwikkelingslanden op aan om nationale zorgvuldigheidswetgeving te handhaven en om OESO-zorgvuldigheid als vereiste op te nemen in de nationale mijnbouwwet;

50. dringt er bij de EDEO op aan een dialoog met belangrijke partnerlanden (zoals China, Japan, Brazilië, India en Zuid-Afrika) te bevorderen over het belang van handelsbeleid dat de beschermingsplicht in het algemeen en de VN-richtsnoeren en het OESO-kader in het bijzonder eerbiedigt;

51. dringt er bij de lidstaten op aan richtsnoeren uit te vaardigen voor Europese ondernemingen over strategieën voor het beperken van de risico's wanneer zij werkzaam zijn in conflict- en risicogebieden, teneinde deze ondernemingen te helpen hun werkzaamheden in deze gebieden voort te zetten wanneer dat ook in het belang is van de plaatselijke bevolking;

52. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  http://www.oecd.org/corporate/mne/47143500.pdf.
  • [2]  http://www.oecd.org/daf/inv/mne/GuidanceEdition2.pdf
  • [3]  https://www.gov.uk/government/publications/g8-lough-erne-declaration/g8-lough-erne-declaration-html-version.

TOELICHTING

Landen met een lange geschiedenis van de invoer van bodemschatten, zoals de VS, Japan en de Europese landen, ondervinden steeds meer concurrentie met betrekking tot de toegang tot en de voorzieningszekerheid van strategische bodemschatten. Voor ontwikkelingslanden is dit een kans om hun natuurlijke rijkdommen te gelde te maken.

Hoewel de sterk toegenomen vraag naar bodemschatten en overige natuurlijke rijkdommen een unieke gelegenheid vormen om een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling, plaatst het ontwikkelingslanden ook voor grote problemen. De winning van hoogwaardige natuurlijke rijkdommen, waaronder olie, gas, mineralen en hout, is wereldwijd een belangrijke oorzaak van conflicten, met name in een context van toenemende concurrentie om afnemende hernieuwbare hulpbronnen, zoals land en water. Dit wordt nog eens verergerd door aantasting van het milieu, bevolkingstoename en klimaatverandering. Het wanbeheer van land en natuurlijke rijkdommen draagt bij tot het ontstaan van nieuwe conflicten en bemoeilijkt de vreedzame oplossing van bestaande conflicten.

Om ervoor te zorgen dat de mijnbouw een succesvolle factor wordt in het ontwikkelingsproces van de ontwikkelingslanden, is uw rapporteur van mening dat er een allesomvattende strategie nodig is om onder andere de volgende problemen aan te pakken: hoe moeten de oorzaken van de conflictmineralen worden aangepakt; hoe kunnen de gevolgen van de mijnbouw voor de milieu-, sociale en mensenrechten het best worden beheerst, hoe kan de ambachtelijke en kleinschalige mijnbouw beter worden ondersteund en geïntegreerd. Overige belangrijke problemen zijn: de aard en de status van initiatieven van ondernemingen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen; de kwestie van het belasten, beheren en delen van de inkomsten van bodemschatten; de optimalisering van de vervlechting van de mijnbouw met de lokale economie en de implicaties van de regels op het gebied van de internationale handel en investeringen voor de industrialisering van de mijnbouw.

Mijnbouw en duurzame ontwikkeling

Terwijl de grondstoffenproductiviteit in de EU stijgt, worstelen de ontwikkelingslanden met de milieugevolgen van de almaar toenemende winning, waardoor zij worden opgezadeld met de milieuproblematiek. In die zin kan de mijnbouw het halen van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen nadelig beïnvloeden. In de praktijk worden veel van de milieuproblemen die samenhangen met de mijnbouw veroorzaakt door de vervuiling van, of de strijd om, oppervlaktewater en grondwater, hetgeen de landbouw- of visserijactiviteiten van de gemeenschap kan ondermijnen. Mijnbouw kan ook leiden tot ontbossing, bodemerosie, aantasting van het landschap, luchtverontreiniging en verstoring van het ecosysteem, en een aanzienlijke bijdrage leveren aan de klimaatverandering.

Mijnbouwactiviteiten genereren ook negatieve sociale gevolgen die kunnen leiden tot spanningen en conflicten in mijnbouwgebieden. Zo gaan mijnbouwactiviteiten vaak gepaard met bijvoorbeeld onteigening en gedwongen herhuisvesting. Mijnbouwactiviteiten concurreren om de ruimte met overig landgebruik zoals landbouw, waardoor de bestaansmiddelen van de plaatselijke gemeenschap worden bedreigd.

Aangezien transnationale ondernemingen grote spelers zijn in ontwikkelingslanden, is uw rapporteur van mening dat hun landen van herkomst en hun aandeelhouders hun maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten nemen, met name wanneer zij opereren in landen met zwakke bestuursstructuren en in landen waar een gebrek aan onderhandelingscapaciteit is. Maar de ontwikkelingslanden moeten er ook voor zorgen dat de hervormingen die duurzame mijnbouw moeten waarborgen daadwerkelijk worden doorgevoerd, omdat milieu-, sociale, en arbeidsrechten inherent vereisen dat er democratische bestuursprocedures, instellingen en systemen zijn.

Rol van de particuliere sector

Momenteel bestaat er een breed scala aan internationale MVO-initiatieven, hetzij van regeringen via intergouvernementele organisaties, hetzij van de particuliere sector of organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Het concept werd echter nooit duidelijk gedefinieerd waardoor er ruimte ontstond voor verschillende interpretaties en doelstellingen. Daarnaast is het zo dat hoewel er nu honderden MVO-initiatieven bestaan, er slechts een paar wijdverbreide internationale kaderregelingen zijn die betrekking hebben op alle drie de dimensies (sociale, milieu en economische dimensie) voor duurzame ontwikkeling in MVO. Ze kunnen dus amper met elkaar worden vergeleken. Een zo versnipperde benadering, waarbij steeds verschillende aspecten van het ethisch gedrag van een onderneming worden belicht, draagt bij tot een algemeen gebrek aan transparantie over de algehele duurzaamheidsprestatie van een onderneming.

Bovendien is het zo dat, hoewel sommige initiatieven een grote stap voorwaarts betekenen om de corruptie in de winningssectoren te bestrijden, zoals de transparantie-initiatieven van de winningsindustrieën (EITI) of om ethische praktijken op te nemen, zoals de International Council on Mining and Metals (ICMM), zij niet hebben geleid tot grote verbeteringen, aangezien er geen handhavingsmechanisme is en geen procedure om te reageren op overtredingen van de regels.

Derhalve is uw rapporteur van mening dat het huidige veelvoud aan vrijwillige regelingen en normen op verschillende niveaus (nationaal, internationaal, sector-specifiek) er onvermijdelijk toe leidt dat er te weinig verantwoording wordt afgelegd, onvoldoende wordt gecontroleerd en dat de transparantiemechanismen voor consumenten, investeerders en beleidsmakers ontoereikend zijn. Tegen deze achtergrond moeten MVO-initiatieven op twee belangrijke manieren worden aangescherpt.

In de eerste plaats is uw rapporteur van mening dat het van essentieel belang is dat er verder wordt gegaan dan de vrijwillige benadering. Zij roept op tot effectieve tenuitvoerlegging van de vier overkoepelende intergouvernementele MVO-initiatieven die op internationaal niveau kunnen rekenen op de uitdrukkelijke steun van regeringen. Het gaat hierbij om: de IAO-verklaring inzake fundamentele beginselen en rechten op arbeidsgebied, de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen (MNO's), het "Global Compact"-initiatief van de VN (VNGC) en de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten. Tot dusverre gaat het om vrijwillige benaderingen die van groot belang zijn geweest om een consensus en een begrippenkader voor MVO te ontwikkelen. Uiteindelijk zijn ze echter in zoverre ineffectief gebleken dat ze niet substantieel hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de algemene sociale en milieudoelstellingen, omdat ze amper kunnen worden gehandhaafd.

Internationale handels- en investeringsregelingen

Historisch gezien werden de ruimte en de flexibiliteit van internationale regels inzake de toepassing van tarieven, subsidies en exportrestricties en de prestatievereisten voor buitenlandse ondernemingen en intellectuele eigendom aangewend door landen die nationaal industrieel ontwikkelingsbeleid ten uitvoer legden. In het huidige internationale handels- en investeringsregime is duidelijker aan het licht gekomen dat ontwikkelingslanden moeite hebben om hun nationale belangen en hun doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling voorop te stellen.

Vanaf het einde van de jaren '80 was het namelijk de bedoeling dat de verregaande liberalisering van economie, handel en investeringen, die aanvankelijk teweeggebracht was door de voorwaarden die werden opgelegd door de Wereldbank en het IMF, ertoe zou leiden dat er buitenlands kapitaal werd aangetrokken voor de mijnbouwindustrie. De liberalisering heeft echter de structurele kwetsbaarheid van mineralen-producerende ontwikkelingslanden aan het licht gebracht. Het was met name zo dat, hoewel de buitenlandse investeringen ertoe hebben geleid dat de mijnbouwproductie en -export zich herstelde en toenam, er in veel mineralen-producerende Afrikaanse landen vraagtekens geplaatst werden bij de bijdrage die de mijnbouwsector aan de sociale en economische ontwikkeling leverde. Tegenwoordig hebben deze landen, in plaats van economische diversificatie gemiddeld genomen minder gediversifieerde economieën en zijn ze juist afhankelijk van de export van mineralen en landbouwproducten met een lage toegevoegde waarde, die beide uitermate gevoelig zijn voor externe prijsschommelingen;

Een ander probleem dat moet worden aangepakt houdt verband met een studie die is uitgevoerd door de International Finance Corporation (IFC) en de Speciale Vertegenwoordiger van de VN voor het bedrijfsleven en de mensenrechten, getiteld "Stabilisatieclausules en mensenrechten" (mei 2009), waarin wordt vastgesteld dat bepaalde soorten contracten tussen investeerders en gastlanden een beperking kunnen vormen van het vermogen van de staat om de mensenrechten te beschermen. Met name werd in de studie aan het licht gebracht dat overeenkomsten met de winningsindustrie de meest beperkende clausules bevatten die buitenlandse investeerders vrijstellen van de verplichting om nieuwe sociale en milieuwetgeving na te leven, of waarin wordt bepaald dat het gastland de kosten van de naleving van dergelijke wetgeving moet compenseren.

In een context waarin de ervaring wereldwijd heeft aangetoond dat er voor een werkelijke overgang – van een primaire grondstoffen exporterend land naar een hoogtechnologische economie – dynamische vervlechting vereist is in ieder stadium van de waardeketen, is uw rapporteur van mening dat het opnemen van prestatievereisten, bepalingen betreffende minimaal gebruik van plaatselijke content en technologieoverdracht in contracten, vergunningen en investeringsovereenkomsten ervoor zou kunnen zorgen dat de primaire sector integreert in de bredere regionale en nationale economie. EU-investeringsovereenkomsten zouden dan ook zo moeten worden opgesteld dat er een billijke balans gevonden wordt tussen rechten én plichten van investeerders, en dat de ontwikkelingslanden voldoende beleidsruimte wordt geboden om hun eigen ontwikkelingsdoelstellingen te halen.

Tarieven zijn de meest gangbare handelsinstrumenten om industrialisatie te steunen en opkomende industrieën te beschermen. Maar tariefverlaging heeft sinds de jaren '80 centraal gestaan in het beleid van handelsliberalisering. Interim-EPO's bevatten dan ook korte lijstjes van gevoelige producten die zijn uitgesloten van tariefafschaffing, en bevatten slechts weinig bepalingen om opkomende industrieën te beschermen. De ACS-landen hebben veelvuldig uiting gegeven aan hun bezorgdheid hierover en er zou dan ook terdege rekening mee gehouden moeten worden. Hoewel zij erkent dat industriële tarieven noch het enige instrument zijn, noch een tovermiddel zijn om diversificatie en technologische ontwikkeling te bevorderen, is uw rapporteur van mening dat ontwikkelingslanden ze in hun arsenaal moeten hebben om rekening te houden met het traject van technologische ontwikkeling, en daarmee diversificatie en technologische verbetering te ondersteunen.

In een context waarin sommige ACS-landen hun bezorgdheid hebben geuit over de EPO-beperkingen ten aanzien van exporttarieven, is uw rapporteur van mening dat hoewel exporttarieven niet automatisch leiden tot de ontwikkeling van binnenlandse nijverheid of verwerkende industrie, zij wel een legitiem instrument vormen voor ontwikkeling en economische diversificatie. Een goed ontworpen progressief exportheffingenstelsel kan dienen als een inkomstenstabiliseringsinstrument omdat er geprofiteerd kan worden van meevallers en eventuele negatieve gevolgen van dalende prijzen voor het inkomen van producenten kunnen worden opgevangen.

In een breder verband zijn er strategieën nodig om rendabele vergunnings- en belastingsstructuren op te zetten om inkomensstromen te laten stijgen om weer meer economische ontwikkeling te genereren. Uw rapporteur is van mening dat EU-steun voor belastingheffing in ontwikkelingslanden een belangrijk aspect is van een allesomvattende strategie om de "vloek van de bodemschatten" te maken tot een "zegen van de bodemschatten" teneinde armoede uit te bannen.

Bovendien is uw rapporteur van mening dat om ervoor te zorgen dat de winst op een eerlijke en billijke wijze wordt gedeeld, mijnvergunningen en andere activa moeten worden verkocht of verleend volgens open en concurrerende biedingsprocedures.

Conflictmineralen

"Conflictmineralen", of mineralen die gewonnen worden in een context van gewapende conflicten en mensenrechtenschendingen vormen een belangrijk aspect van de "vloek van de bodemschatten" waarvoor regelgeving nodig is. Hoewel de internationale gemeenschap verschillende initiatieven heeft ontplooid om de omstandigheden in de internationale mijnbouwsector te verbeteren, zoals de Kimberley Process Certification Schemes (KPCS), het OESO-richtsnoer inzake de zorgvuldigheidsvereisten voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden en de Dodd Frank Act, moet er nog veel gebeuren om de conflicten en de ernstige schendingen van de mensenrechten tegen te gaan.

Hoewel de recente inspanningen om de geweldspiraal van internationale winning en gewelddadige conflicten te doorbreken voornamelijk gericht waren op het oostelijk deel van de Democratische Republiek Congo (DRC), is er ook actie nodig om het risico dat Europese ondernemingen natuurlijke rijkdommen uit andere conflictgebieden en risicogebieden betrekken te beperken.

Bestaande certificeringssystemen voor mineralen zijn al een stap voorwaarts in de richting van transparantere bevoorradingsketens van mijnen naar ertssmelters en maken deel uit van een bredere oplossing om de mensenrechtenaspecten effectiever aan te pakken. Om zulke initiatieven op te schalen moeten de internationale gemeenschap en de winningsindustrie meer samen werken om een gemeenschappelijke en allesomvattende benadering van conflictmineralen te ontwikkelen, die verder gaat dan het louter voorkomen van conflictfinanciering maar ook mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieunormen omvat.

In dit verband is uw rapporteur van mening dat de EU wetgeving moet aannemen die Europese ondernemingen verplicht om de nodige zorgvuldigheid te betrachten om ervoor te zorgen dat zij niet bijdragen tot conflictfinanciering of mensenrechtenschendingen bij de productie van en handel in natuurlijke rijkdommen. Met name EU-regelgeving die mondiaal is qua toepassingsgebied en die gebaseerd is op bestaande internationale kaderregelingen zou een belangrijke stap voorwaarts zijn om ervoor te zorgen dat deze ondernemingen op duurzame en verantwoorde wijze toegang hebben tot belangrijke natuurlijke rijkdommen. Het zou er ook voor zorgen dat Europese ondernemingen zich aan dezelfde normen moeten houden als die zijn opgenomen in sectie 1502 van de Amerikaanse Dodd Frank Act, terwijl enkele lacunes ervan worden aangevuld.

De invoering van een norm dat er in de bevoorradingsketen de nodige zorgvuldigheid moet worden betracht zal ontoereikend zijn om de spiraal van gewapende conflicten en winning van bodemschatten te doorbreken. Om die reden dringt uw rapporteur erop aan dat voor een bredere benadering wordt gekozen, inclusief ontwikkelingsprogramma's ter ondersteuning van institutionele ontwikkeling, formalisering van de mijnbouwsector, preventie van mensenrechtenschendingen en de invoering van fundamentele arbeidsnormen. Alleen dan hoeft de plaatselijke bevolking zich niet in te laten met smokkelactiviteiten of zich aan te sluiten bij rebellengroeperingen om in hun eerste levensbehoeften te voorzien, maar wordt het juist lonend om deel te nemen aan internationale initiatieven voor duurzame winning.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

11.2.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

20

3

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Thijs Berman, Ricardo Cortés Lastra, Véronique De Keyser, Nirj Deva, Leonidas Donskis, Charles Goerens, Catherine Grèze, Mikael Gustafsson, Bill Newton Dunn, Jean Roatta, Birgit Schnieber-Jastram, Keith Taylor, Anna Záborská, Iva Zanicchi

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Philippe Boulland, Emer Costello, Edvard Kožušník, Csaba Őry, Cristian Dan Preda, Judith Sargentini

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Josefa Andrés Barea, Małgorzata Handzlik, Tadeusz Ross