VERSLAG met aanbevelingen van de Commissie over de evaluatie van het Europees systeem voor financieel toezicht (ESFT)
26.2.2014 - 2013/2166(INL)
Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Sven Giegold
(Initiatief – Artikel 42 van het Reglement)
PR_INI_art42
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de evaluatie van het Europees systeem voor financieel toezicht (ESFT)
2013/2166(INL) Het Europees Parlement,
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s[1],
– gezien Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit)[2],
– gezien Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen)[3],
– gezien Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten)[4],
– gezien Verordening (EU) nr. 1096/2010 van de Raad van 17 november 2010 tot toewijzing aan de Europese Centrale Bank van specifieke taken betreffende de werking van het Europees Comité voor systeemrisico's[5],
– gezien Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 98/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft[6],
– gezien zijn standpunt van 12 september 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) wat de interactie daarvan betreft met Verordening (EU) nr.…/… van de Raad waarbij aan de ECB specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen[7],
– gezien zijn standpunt van 12 september 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../... van de Raad waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen[8],
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 3 juni 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Bankautoriteit[9] en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel[10],
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 3 juni 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen[11] en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel[12],
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 3 juni 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Autoriteit voor effecten en markten[13] en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel[14],
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 18 mei 2010 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 1998/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten betreft[15] en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel[16],
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 25 mei 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende macroprudentieel toezicht van de Gemeenschap op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's[17] en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel[18],
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 25 mei 2010 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot toewijzing aan de Europese Centrale Bank van specifieke taken betreffende de werking van het Europees Comité voor systeemrisico's[19] en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel[20],
– gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken van 1 maart 2013 inzake het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2011,
– gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken van 1 maart 2013 inzake het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2011,
– gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken van 1 maart 2013 inzake het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2011,
– gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken van 5 september 2013 over de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - alle afdelingen,
– gezien de kernbeginselen voor een effectief bankentoezicht als goedgekeurd door het Comité van Basel voor het banktoezicht op 13 en 14 september 2012[21],
– gezien de aanbevelingen van de Raad voor financiële stabiliteit van oktober 2011 over "Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions",
– gezien de gedragscode voor toezichthoudende autoriteiten als opgesteld door het Comité van Basel voor het banktoezicht in oktober 2010[22],
– gezien het vonnis van het Hof van Justitie van Europese Unie van 22 januari 2014 in zaak C-270/12 Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegen Raad van de Europese Unie en Europees Parlement,
– gezien de artikelen 42 en 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0133/2014),
A. overwegende dat de financiële crisis heeft aangetoond dat ontoereikend risicobeheer en inefficiënt, onevenwichtig en gefragmenteerd toezicht op de financiële markten hebben bijgedragen tot financiële instabiliteit en een gebrek aan consumentenbescherming bij financiële diensten;
B. overwegende dat het Europees Parlement een groot voorstander was van de oprichting van de Europese Toezichthoudende Autoriteiten (ESA's), heeft gezorgd voor meer bevoegdheden op het gebied van coördinatie en direct toezicht voor de ESA's, en van mening is dat deze autoriteiten belangrijke actoren zijn bij de ontwikkeling van stabielere en veiligere financiële markten en dat de Unie strenger en beter gecoördineerd toezicht nodig heeft op het niveau van de Unie;
C. overwegende dat de oprichting van het Europees systeem voor financieel toezicht (ESFT) de kwaliteit en de samenhang van het financieel toezicht in de interne markt heeft verbeterd; overwegende dat dit een evolutionair proces is waarbij de leden van de toezichthoudende organen vooral de belangen en waarden van de Unie in het oog moeten houden;
D. overwegende dat het microprudentieel toezicht in de Unie sinds de oprichting van het ESFT in een sneller tempo is ontwikkeld dan het macroprudentieel toezicht;
E. overwegende dat meer bevoegdheden voor micro- en macro-economisch toezicht worden toegekend aan de Europese Centrale Bank (ECB) die de nodige maatregelen moet treffen om belangenconflicten te voorkomen vanwege de taken van de ECB op gebied van monetair beleid;
F. overwegende dat de ESA's versnippering van de financiële markten in de Unie moeten voorkomen;
G. overwegende dat de ESA's de opdracht hebben convergentie te verwezenlijken en kwaliteitsverbetering van het dagelijks toezicht te stimuleren, en dat de ESA's prestatie-indicatoren moeten ontwikkelen die zijn gericht op de resultaten op regelgevinggebied van het dagelijkse toezicht;
H. overwegende dat de ESA's hun mandaat om bij te dragen tot wetgevingsprocedures en technische normen voor te stellen, in ruime mate hebben vervuld;
I. overwegende dat de toepassingsgebieden van de ESA's in zeer verschillende richtingen zijn geëvolueerd, ook al zijn de verordeningen ter oprichting van de ESA's bijna identiek;
J. overwegende dat de Commissie wat betreft technische reguleringsnormen (RTS) en technische uitvoeringsnormen (ITS) de bevoegdheid heeft de door de ESA voorgestelde ontwerpen met of zonder amendement goed te keuren, en een gedetailleerde motivering moet verstrekken, indien zij wil afwijken van die ontwerpen;
K. overwegende dat is gebleken dat rechtstreeks toezicht van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) op de kredietratingbureaus de kwaliteit van het toezicht op dit terrein kan verbeteren;
L. overwegende dat RTS worden goedgekeurd als gedelegeerde handelingen en de betrokkenheid van de ESA's garanderen op gebieden waarvoor zij meer technische expertise hebben om op een lager niveau wetgeving op te stellen;
M. overwegende dat paragraaf 2 van het Gezamenlijk Akkoord tussen het Parlement, de Raad en de Commissie inzake gedelegeerde handelingen bepaalt dat de drie instellingen dienen samen te werken tijdens de gehele procedure die leidt tot de vaststelling van gedelegeerde handelingen met het oog op een adequate uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid en een effectieve controle daarop door het Parlement en de Raad;
N. overwegende dat het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (SSM) een belangrijke stap was in de richting van een samenhangend toezicht op banken in de eurozone en in andere deelnemende lidstaten;
O. overwegende dat de oprichting van het SSM belangrijke gevolgen heeft voor de oprichting van institutioneel micro- en macroprudentieel toezicht binnen de Unie gezien de aan de ECB toegewezen bevoegdheden op die terreinen;
P. overwegende dat het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) gezorgd heeft voor bruikbare macro-economische aanbevelingen voor het wetgevingsproces waar op het gebied van geldmarktfondsen, kapitaalvereisten, de richtlijn hypothecair krediet of symmetrische garantiemaatregelen voor de lange termijn in Solvabiliteit II[23] slechts ten dele gevolg aan is gegeven door de Commissie en de medewetgevers;
Q. overwegende dat het ESRB geen verplichte rol heeft binnen het wetgevingsproces, zelfs niet op het gebied van macro-economische kwesties;
R. overwegende dat het raadgevend wetenschappelijk comité een belangrijke en constructieve rol speelde bij het aansturen van de agenda van het ESRB, met name door het ESRB aan te moedigen zich te concentreren op controversiële en fundamentele kwesties;
S. overwegende dat de medewetgevers of de Commissie rekening hadden kunnen houden met sommige voorstellen van het ESRB, indien het deze in een eerder stadium van het wetgevingsproces had ingediend;
T. overwegende dat het ESRB tijdens de financiële crisis werd opgericht om een verdere crisis te voorkomen en om financiële stabiliteit te bewaren;
U. overwegende dat het systeemrisico van het beleid om de rentetarieven gedurende een buitensporig lange periode op een zeer laag niveau te houden in geen enkele verklaring van het ESRB is genoemd;
V. overwegende dat het monetair beleid aanzienlijke gevolgen kan hebben voor kredietverleningen en kan leiden tot plotse stijging van activaprijzen en er derhalve een conflictenbelang kan ontstaan tussen het monetair beleid van de ECB en de activiteiten van het ESRB;
W. overwegende dat het na de eerste voorstellen van de Commissie de bedoeling was dat het ESRB meer dan tweemaal zoveel personeelsleden zou krijgen dan het op dit moment heeft, en dat schommelingen in het aantal gekwalificeerde personeelsleden een nadelig effect heeft op zijn werkzaamheden;
X. overwegende dat de ESMA geen rekening heeft gehouden met de verklaringen van het ESRB over de EMIR-verordening;
Y. overwegende dat de oprichting van de het ESRB buiten de ECB, krachtens artikel 130 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), hem niet in staat stelt adviezen, aanbevelingen of waarschuwingen gericht aan het ECB uit te vaardigen;
Z. overwegende dat de structuur van het ESRB en de omvang van zijn besluitvormingsorgaan een vlot besluitvormingsproces in de weg staan;
AA. overwegende dat in aanbeveling 2011/3 van het ESRB wordt bepaald dat de centrale banken een toonaangevende rol moeten spelen bij het macroprudentieel toezicht en dat vertegenwoordigers van centrale banken dienovereenkomstig lid moeten zijn van de besluitvormende organen van het ESRB;
AB. overwegende dat lidmaatschap van het ESRB in sterke mate gebaseerd is op de centrale banken, die een belangrijke rol spelen, maar ook gelijkwaardige vooruitzichten hebben;
AC. overwegende dat belangrijke onderdelen van de sectorale wetgeving, waarin specifieke bevoegdheden worden verleend aan de ESA's, nog niet in werking zijn getreden, met als gevolg dat de ESA's hun werkzaamheden niet gelijkwaardig kunnen uitvoeren;
AD. overwegende dat de wetgeving op het gebied van financiële markten, financiële diensten en financiële producten uiterst gefragmenteerd is en dat de veelheid aan wetsteksten zorgt voor mazen, doublures in de rapportagevoorschriften, institutionele divergentie en overlapping van de regelgeving, en onbedoelde gevolgen voor en negatieve effecten op de reële economie kan hebben;
AE. overwegende dat de Verenigde Staten een federaal bureau voor de bescherming van consumenten op het gebied van financiële diensten heeft opgericht met een sterk mandaat;
AF. overwegende dat transparantie een belangrijk onderdeel van goed bestuur vormt en dat het van belang is de transparantie van de werkzaamheden van de ESA's te vergroten en hun onafhankelijkheid;
AG. overwegende dat, hoewel de ESA's over het algemeen op een transparante manier functioneren via informatie op hun websites, er behoefte is aan meer transparantie bij de werkzaamheden en de voortgang van de ESA's op het gebied van adviezen en voorstellen, alsmede aan meer informatie over de taskforces en werkgroepen;
AH. overwegende dat de Commissie zowel formeel als informeel betrokken is bij de verrichtingen van de ESA's, maar dat haar betrokkenheid nog niet op transparante wijze geschiedt, en overwegende dat haar rol op één lijn moet worden gebracht met die van het Parlement en de Raad, zodat de onafhankelijkheid van de ESA's niet in twijfel wordt getrokken;
AI. overwegende dat de bijdragen van de groepen belanghebbenden aan de werkzaamheden van de ESA's slechts beperkt van nut lijken te zijn geweest;
AJ. overwegende dat een toename van de transparantie van uitermate groot belang is voor de groepen belanghebbenden om weloverwogen en werkzame regelgeving voor de financiële markten te ontwikkelen en overwegende dat samenwerking met de marktdeelnemers veel beter zou verlopen, indien deze groepen transparanter zouden zijn over de samenstelling van de groepen en de details van de aan de groepen verleende taken;
AK. overwegende dat de ESA's de Commissie moeten ondersteunen door hun ervaring in financiële diensten op een transparante manier beschikbaar te stellen;
AL. overwegende dat de ESA's de Commissie en de medewetgevers moeten bijstaan door te beoordelen in hoeverre wetgeving overeenkomt met de reguleringsdoelstellingen, en deze beoordeling omwille van de transparantie openbaar moeten maken; de ESA's moeten formele adviezen verlenen over voorgestelde communautaire wetgeving en de kwaliteit van de bewijzen en analysen in de effectenbeoordelingen van wetgevingsvoorstellen beoordelen;
AM. overwegende dat de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-270/12 wijst op een mogelijkerwijs uitgebreider werkterrein voor het Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS) overeenkomstig artikel 114 VWEU in vergelijking met de heersende interpretatie van het vonnis in zaak C-9/56 Meroni [24] toen het ESFS werd opgericht en derhalve moet de Commissie de mogelijke implicaties in de aanstaande herziening van het ESFS beoordelen;
AN. overwegende dat het toezicht door de ECB op financiële conglomeraten die actief zijn in de bank- en verzekeringssector wordt beperkt door de rechtsgrondslag van het SSM;
AO. overwegende dat de oprichting van het SSM het onderliggende toezichtstelsel van het ESFS wijzigt en een zekere mate van asymmetrie creëert tussen de verschillende autoriteiten en hun toezichtsgebieden;
AP. overwegende dat het na de inwerkingtreding van het SSM met name van belang is om willekeur in de regelgeving te vermijden, gelijkwaardige randvoorwaarden te waarborgen en te zorgen voor een goede werking van de interne markt, verstoringen te voorkomen en de fundamentele vrijheden te behouden;
AQ. overwegende dat de ECB en de ESA's verschillende rapportagevoorschriften en -termijnen hanteren en dat de oprichting van het SSM het ernstige gevaar met zich mee zou kunnen brengen dat er doublures ontstaan in de rapportagevoorschriften, indien nationale autoriteiten niet voldoende samenwerken met het SSM en de ESA's;
AR. overwegende dat er zelden gebruik is gemaakt van het recht om onderzoek te doen naar mogelijke inbreuken op de Uniewetgeving en overwegende dat de ESA's slechts over zeer beperkte mogelijkheden beschikken om een onderzoek naar vermeende schendingen van de wet door nationale bevoegde autoriteiten in te stellen;
AS. overwegende dat met betrekking tot mogelijke inbreuken op het Europees recht de besluiten die betrekking hebben op de nationale toezichthoudende autoriteiten, door nationale toezichthouders in de raden van toezicht van de ESA's worden genomen;
AT. overwegende dat er onder invloed van de bindende bemiddelingsbevoegdheden van de ESA's veel bruikbare oplossingen tot stand zijn gekomen tussen de nationale toezichthoudende autoriteiten;
AU. overwegende dat het voor nationale vertegenwoordigers moeilijk is geweest om hun rol als hoofd van een nationale bevoegde autoriteit los te zien van het Europese besluitvormingsproces waarbij hun vermogen om overeenkomstig artikel 42 van de ESA-verordeningen te voldoen aan het vereiste om uitsluitend in het belang van de hele Unie onafhankelijk en objectief te handelen, onder druk komt te staan;
AV. overwegende dat onderlinge druk niet heeft gewerkt op de manier zoals werd voorzien tijdens het oorspronkelijke ontwerp van de ESA's, maar voor hen wel nodig is om hun ontwikkeling te kunnen stimuleren;
AW. overwegende dat sommige ESA's nog steeds moeite hebben om de voor hun werk benodigde informatie in het juiste formaat te verkrijgen, en overwegende dat de EBA stresstests heeft moeten uitvoeren, maar dat in sommige gevallen geen van deze instanties de benodigde wettelijke bevoegdheid had om de voor de tests vereiste informatie te verzamelen, noch de wettelijke bevoegdheden om gegevens te verifiëren die onnauwkeurig bleken;
AX. overwegende dat de ESA's kunnen afzien van bepaalde noodzakelijke verzoeken om informatie omdat zij anticiperen op een afwijzing in hun raden van toezicht;
AY. overwegende dat krachtens onlangs overeengekomen wetgeving de bevoegdheden van de ESA's zijn verruimd om vermeende schendingen of niet-toepassing van het Unierecht te onderzoeken waardoor de bevoegde autoriteiten verplicht zijn de relevante ESA alle informatie te verstrekken die nodig wordt geacht, waaronder de manier waarop de wetgeving overeenkomstig Unierecht wordt toegepast;
AZ. overwegende dat in de loop van de oprichting van het SSM enige vooruitgang was geboekt doordat aan de EBA de nodige bevoegdheden waren verleend om rechtstreeks informatie in te winnen, maar dat deze aan de andere ESA's moeten worden verleend;
BA. overwegende dat gebleken is dat richtsnoeren een zinvol en noodzakelijk instrument zijn om lacunes in de regelgeving op te vullen omdat er in de sectorale wetgeving geen bevoegdheden waren verleend aan de ESA's;
BB. overwegende dat de ESA's wel degelijk het mandaat hebben om de invoering van Uniewetgeving in de lidstaten te controleren, maar niet over genoeg hulpbronnen beschikken om de daadwerkelijke handhaving te beoordelen;
BC. overwegende dat MiFID I richtlijn[25] in alle lidstaten is ingevoerd, maar dat sommige lidstaten weigeren de regelgeving inzake consumentenbescherming in de praktijk toe te passen en te handhaven;
BD. overwegende dat de deelname van ESA-vertegenwoordigers aan de colleges van toezicht het functioneren van de colleges heeft verbeterd, maar dat de colleges slechts beperkt vooruitgang hebben geboekt bij het vergroten van de convergentie in het toezicht;
BE. overwegende dat het stemrecht in de raden van toezicht van de ESA's niet in verhouding staat tot de omvang van de relevante lidstaten, zoals momenteel het geval is in de ECB en in andere Europese agentschappen;
BF. overwegende dat de wijzigingen van het originele stemsysteem dat cruciaal is gebleken om een gelijke behandeling van de lidstaten en soepel functioneren van de ESA's te waarborgen, een concessie aan sommige lidstaten waren waardoor de besluitvormingsprocedures binnen de raad van toezicht bezwarender en omslachtiger werden;
BG. overwegende dat er geen leeftijds- of genderdiscriminatie moet zijn bij de aanstelling van voorzitters van de ESA's, een functie die in de hele Unie breed bekend moet worden gemaakt;
BH. overwegende dat de voorzitter, de uitvoerend directeur en de leden van de raad van toezicht en de raad van bestuur zich onafhankelijk moeten kunnen opstellen en alleen in het belang van de Unie moeten kunnen handelen;
BI. overwegende dat sommige nationale toezichthouders van de lidstaten problemen hebben gehad om hun verplichte bijdrage aan de begrotingen van de ESA's af te dragen;
BJ. overwegende dat de verplichte bijdrage van de lidstaten strijdig is met de onafhankelijkheid van de ESA's;
BK. overwegende dat de ESA's hebben verklaard moeite te hebben met het aanwerven van personeel dat beschikt over een zekere leidinggevende ervaring en dat ze worden beperkt in de vervulling van hun mandaat wegens een gebrek aan middelen en menskracht en dat de beschikbare middelen geen weerspiegeling zijn van de uit te voeren taken;
BL. overwegende dat de huidige financiering van de ESA's, met een gemengde financieringsregeling, niet flexibel is, tot administratieve rompslomp leidt en de onafhankelijkheid van de agentschappen onder druk zet;
BM. overwegende dat het regelgevingsmandaat om uitvoeringsbesluiten en gedelegeerde handelingen te ontwikkelen voor de ESA's in de opbouwfase een prioriteit is geweest en van buitensporige invloed is geweest op de werkdruk in vergelijking met andere verantwoordelijkheden;
BN. overwegende dat de ESA's niet voldoende middelen hebben kunnen toewijzen aan de kerntaak van het uitvoeren van economische analysen van financiële markten (als opgenomen in artikel 8, lid 1, onder g), van Verordeningen (EU) nrs. 1093/2010, 1094/2010 en 1095/2010), wat een essentiële basis vormt voor het opstellen van hoogwaardige regelgeving;
BO. overwegende dat het gemeenschappelijke mandaat om een consumententrendrapport op te stellen vereist dat alle lidstaten informatie over deze trends verzamelen;
BP. overwegende dat de EBA nog steeds geen rechtsgrondslag heeft in de richtlijnen betreffende betalingsdiensten, consumentenkrediet[26] , en andere zaken;
BQ. overwegende dat sommige eisen die door de ESA's waren bedoeld voor alle marktdeelnemers door sommige marktdeelnemers werden beschouwd als overdreven, zinloos en niet in verhouding tot de omvang en het soort bedrijf van de marktdeelnemers, en de sectorale wetgeving niet altijd voldoende flexibiliteit bood bij de toepassing van het Unierecht;
BR. overwegende dat de ECB het recht heeft in werkgroepen van de Raad deel te nemen, terwijl de ESA's amper deelnemen aan het formele besluitvormingsproces;
BS. overwegende dat op het vlak van consumentenbescherming de inspanningen, aangewende middelen en resultaten van de ESA's uiteenliepen en met name met betrekking tot de EBA zeer weinig voorstelden;
BT. overwegende dat een zwak bestuur en systeem van openbaarmaking aanzienlijk hebben bijgedragen tot de huidige crisis;
BU. overwegende dat de nieuwe toezichtsbeginselen van Basel twee nieuwe beginselen bevatten inzake bedrijfsbestuur en transparantie en openbaarmaking;
BV. overwegende dat wanverkoop, oneerlijke mededinging en profiteergedrag consumenten kunnen schaden;
BW. overwegende dat de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA) en de EBA niet gezorgd hebben voor substantiële consumententrendrapporten;
BX. overwegende dat de bekendmaking van het door de ECB-president Mario Draghi beloofde verslag over financiële stabilisatie van het ESRB nog steeds op zich laat wachten;
BY. overwegende dat de leden van de ESA's, om besluiten te nemen op het gebied van consumentenbescherming, een gelijkwaardig deskundigheidsniveau moeten hebben, zelfs wanneer sommigen onder hen niet een parallel mandaat hebben in hun eigen lidstaat;
BZ. overwegende dat de huidige vrijwaringsclausules in artikel 38, lid 1, van Verordeningen (EU) nrs. 1093/2010, 1094/2010, en 1095/2010, de mogelijkheden beperken voor bemiddeling overeenkomstig de artikelen 18 en 19, en dat daarom, met name in gevallen van grensoverschrijdende groepsafwikkeling overeenkomstig de richtlijn bankherstel en -afwikkeling, de lidstaat die de budgettaire verantwoordelijkheid heeft voor de instelling in kwestie de uiteindelijke besluitvormingsbevoegdheid behoudt;
1. verzoekt de Commissie om vóór 1 juli 2014 wetgevingsvoorstellen in te dienen bij het Parlement voor herziening van de Verordeningen (EU) nrs. 1092/2010, 1093/2010, 1094/2010, 1095/2010, en 1096/2010, aan de hand van de gedetailleerde aanbevelingen in de bijlage, op basis van de opgedane ervaring sinds de ESA's werden opgericht en een diepgaande analyse van de rechtsgrondslag en beschikbare alternatieven voor artikel 114 VWEU, met inbegrip van de recente jurisprudentie;
2. constateert dat deze aanbevelingen in overeenstemming zijn met de grondrechten en het subsidiariteitsbeginsel;
3. is van oordeel dat de financiële implicaties van het verlangde voorstel moeten worden gedekt door voldoende middelen uit de Uniebegroting, rekening houdend met de optie van de ESA's om vergoedingen bij entiteiten die onder hun toezicht vallen, in mindering te brengen;
4. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.
BIJLAGE BIJ DE ONTWERPRESOLUTIE:
GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL
Het Europees Parlement is van mening dat de vast te stellen rechtshandeling of rechtshandelingen in het volgende moet/moeten voorzien:
Het Europees systeem voor financieel toezicht moet verder worden aangepast aan het SSM door:
– het mandaat voor alle ESA's voor bindende en niet-bindende bemiddeling te verruimen, met name met betrekking tot de ECB;
– het mandaat voor alle ESA's om bindende bemiddeling uit te voeren te verduidelijken op terreinen waarover de ESA's een eigen oordeel moeten vellen,
– de ESA's de mogelijkheid te bieden om op initiatief van de raad van bestuur bindende en niet-bindende bemiddeling te starten, wanneer sectorale wetgeving daar in voorziet;
– de bevoegdheden van alle ESA's te verruimen om stresstests te verrichten om ten minste vergelijkbare mogelijkheden te hebben als de EBA ten tijde van de oprichting van het SSM;
– ervoor te zorgen dat de ESA's, het ESRB, de nationale toezichthoudende autoriteiten en de ECB in geval van lidstaten die tot het SSM behoren, toegang hebben tot dezelfde informatie die zo mogelijk verstrekt moet worden met dezelfde regelmaat en in een gemeenschappelijk elektronisch formaat dat moet worden bepaald door de ESA's. Aan het gemeenschappelijk formaat is echter geen verplichting tot levering van gegevens in overeenstemming met de IFRS verbonden, en er wordt tevens voorzien in toereikende overgangsperioden voor de verplichte invoering van het gemeenschappelijk formaat;
– ervoor te zorgen dat het ESRB zich kan ontwikkelen tot een sterk netwerk waarmee een permanente controle en analyse van systeemrisico's onder besluitvormers wordt gewaarborgd, en een cultuur van dialoog wordt ontwikkeld tussen microprudentieel toezicht en macro-economisch toezicht;
– te voorzien in mechanismen die de onafhankelijkheid van het ESRB vergroten, waarbij de interactie met de ECB wordt gewaarborgd;
– de benodigde operationele wijzigingen in het ESRB door te voeren vanwege de oprichting van het SSM, waaronder de mogelijkheid voor het ESRB om waarschuwingen en aanbevelingen gericht aan het ECB en het SSM uit te vaardigen;
– één centraal punt voor het verzamelen van gegevens te ontwikkelen, dat verantwoordelijk zal zijn voor de selectie, validatie en verzending van de desbetreffende gegevens;
– de rol van het wetenschappelijk comité van het ESRB te vergroten;
– een uitvoerend voorzitter van het ESRB te benoemen;
– het mandaat en de functies van het ESRB te beoordelen en te verduidelijken om mogelijke belangenconflicten tussen microprudentieel toezicht en toezichthoudende instrumenten en macro-economisch toezicht te vermijden;
– de coördinerende rol van de stuurgroep van het ESRB te versterken en de samenstelling ervan aan te passen;
– de lijst van mogelijke instellingen waaraan door het ESRB gegeven waarschuwingen en aanbevelingen kunnen worden gericht, uit te breiden met de ECB (in haar functies als vastgelegd in het SSM) en nationale macroprudentiële autoriteiten;
– de ESRB-aanbevelingen op te nemen in het Europees Semester via de landenspecifieke aanbevelingen en de aanbevelingen voor de Unie als geheel;
Waar de ervaring heeft geleerd dat herziening noodzakelijk is, moeten de nieuwe rechtshandelingen het functioneren van het ESFT verbeteren door:
Voorzitters
– de bevoegdheden van de voorzitters van alle drie ESA's zodanig te verruimen dat zij technische en operationele besluiten mogen nemen of andere toezichthoudende autoriteiten om informatie mogen verzoeken overeenkomstig het mandaat van de respectieve ESA en door te vergemakkelijken dat er meer bevoegdheden van de raden van toezicht worden gedelegeerd aan de voorzitter;
– de voorzitters de bevoegdheid te verlenen om collegiale toetsing uit te voeren overeenkomstig artikel 30 van de ESA-verordeningen;
– de voorzitters en uitvoerend directeuren stemrecht te verlenen in de raad van toezicht;
– ervoor te zorgen dat de voorzitters van de ESA's de bevoegdheid hebben de voorzitters van interne commissies en werkgroepen te benoemen overeenkomstig artikel 41 van de ESA-verordeningen;
– ervoor te zorgen dat de voorzitters van de ESA's en het ESRB ten minste tweemaal per jaar formeel worden uitgenodigd voor vergaderingen van ECOFIN om verslag te doen van hun activiteiten en werkprogramma;
– ervoor te zorgen dat er actief wordt gestreefd naar genderevenwicht in het kader van de selectieprocedures van voorzitters en hun plaatsvervangers en dat het proces transparant is en zodanig wordt gepland dat het Parlement de mogelijkheid heeft bij dergelijke procedures zijn rol te vervullen;
– ervoor te zorgen dat, onverminderd de eerbiediging van het in bovenstaande paragraaf genoemde beginsel, de voorzitters van de ESA's uitsluitend worden geselecteerd op basis van verdiensten, vaardigheden, kennis van financiële instellingen en markten, en ervaring die relevant is voor financieel toezicht en financiële regulering;
Goed bestuur: organisatie, besluitvorming, onafhankelijkheid en transparantie
– artikel 45 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010, en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 te amenderen en de raden van bestuur van de drie ESA's om te vormen tot onafhankelijke organen, bestaande uit drie professionals met een Europees mandaat, te benoemen door het Parlement, de voorzitter van de ESA's en de uitvoerend directeuren en de leden van de raad van bestuur stemrecht te verlenen in de raad van toezicht, om meer onafhankelijkheid te waarborgen ten opzichte van nationale belangen; de voorzitter van de raad van bestuur is tevens voorzitter van de raad van toezicht en heeft een beslissende stem in zowel de raad van beheer als de raad van toezicht;
– artikel 40 van Verordeningen (EU) nrs. 1093/2010, 1094/2010 en 1095/2010 te amenderen en de samenstelling van de raad van toezicht te wijzigen, die zou moeten bestaan uit het hoofd van de nationale bevoegde autoriteiten en de leden van de raad van bestuur;
– de taken tussen de raad van bestuur en de raad van toezicht zodanig opnieuw te verdelen, dat de raad van toezicht zich toespitst op het verlenen van strategische sturing aan de werkzaamheden van de ESA's, de goedkeuring van technische normen, algemene richtsnoeren en aanbevelingen en adviezen over tijdelijk ingrijpen, terwijl andere besluiten door de raad van bestuur worden genomen, waarbij de raad van toezicht in bepaalde gevallen het recht heeft bezwaar aan te tekenen tegen het voorstel van de raad van bestuur;
– de ESA's een onafhankelijke begrotingslijn toe te wijzen zoals voor de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming, die gefinancierd zou moeten worden uit de bijdragen van de marktdeelnemers en de begroting van de Unie;
– de onafhankelijkheid van de ESA's ten opzichte van de Commissie te vergroten, met name met betrekking tot de dagelijkse werkzaamheden;
– meer gestroomlijnde besluitvormingsprocessen te verwezenlijken binnen de raden van toezicht van alle ESA's;
– de stemmechanismen te vereenvoudigen en door voor alle ESA's opnieuw hetzelfde stemreglement in te stellen, gebaseerd op het huidige stemmechanisme van de ESMA en de EIOPA;
– de onafhankelijkheid van de ESA's ten opzichte van de Europese Commissie te vergroten en te waarborgen door formele procedures en openbaarmakingsverplichtingen vast te stellen voor mededelingen, juridische adviezen en formeel en informeel mondeling advies dat door de Commissie wordt verstrekt;
– ervoor te zorgen dat in geval van kwesties betreffende consumentenbescherming de leden in de raad van toezicht die in hun eigen lidstaat geen mandaat hebben voor consumentenbescherming, in de relevante raadsvergaderingen worden vergezeld door een vertegenwoordiger van de leidinggevende nationale autoriteit;
– snelle en doeltreffende besluitvormingsprocedures te ontwikkelen binnen het Gemengd Comité zodat besluiten sneller kunnen worden genomen en de kans op bezwaren wordt verkleind;
– de flexibiliteit van ESA's te vergroten om gespecialiseerd personeel aan te nemen voor specifieke taken, en ook voor kortdurende perioden;
– de transparantie te vergroten op het gebied van de betrokkenheid van belanghebbenden en mogelijke belangenconflicten en door een strengere regeling te ontwikkelen voor afkoelingsperiodes, met name middels grotere betrokkenheid van kleinhandelsgroepen, doeltreffende raadplegingen en transparantere processen;
– het systeem van de groepen belanghebbenden te herzien, waaronder hun structuur, hun samenstelling en middelen en de samenstelling van de groepen belanghebbenden te veranderen ten gunste van een betere vertegenwoordiging van consumenten en niet-industriële belanghebbenden;
– een economische analyse-eenheid op te richten die volledig onderbouwde kosten-batenanalyses opstelt van voorgestelde RTS'en, ITS'en en richtsnoeren, en bijdragen levert aan de aan de Commissie, het Parlement en de Raad verleende adviezen bij het opstellen van nieuwe wetgeving en bij het herzien van bestaande wetgeving;
Eén enkel wetboek en interne markt
– het toepassingsgebied van de maatregelen en de lijst van sectorale wetgeving in artikel 1, lid 1, van de ESA-verordeningen te herzien;
– van de Commissie en, in voorkomend geval, de ESA's te eisen dat zij een tijdige reactie geven op de opmerkingen van de leden van het Europees Parlement inzake ontwerpen van RTS, met name wanneer de standpunten van leden van het Europees Parlement niet zijn terug te vinden in de door de Commissie vastgestelde RTS;
– van de Commissie te eisen dat wanneer zij de door de ESA's voorgestelde RTS'en en ITS'en niet goedkeurt, haar redenen alsmede volledig onderbouwde kosten-batenanalyses openbaar te maken om dit besluit te rechtvaardigen;
– een formele communicatiemethode op te zetten met het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie om te waarborgen dat de wetgeving inzake financiële diensten eerlijke en duurzame concurrentie op de interne markt stimuleert en dat concurrentieverstorende onevenwichtigheden ten gevolge van bepaalde wetgeving erdoor worden vermeden, zowel wat betreft de toegang voor consumenten tot verkoopdiensten en op welke manier deze per lidstaat verschillen, als wat betreft overeenkomstige professionele betrokkenen en de groothandelsmarkten;
– de ESA's het mandaat te geven om de Commissie in kennis te stellen van gevallen waarin nationale wetgeving of verschillen in nationale wetgeving de werking van de interne markt belemmeren;
– de ESA's het mandaat en de bevoegdheden te verschaffen om prijsverschillen tussen de lidstaten vast te stellen en bepaalde markten te analyseren waar sprake kan zijn van profiteergedrag;
– het mandaat van de ESA's te verruimen om de verspreiding van financiële gegevens en marktdiscipline te bevorderen, waarbij van hen wordt verlangd dat ze op hun websites informatie bekendmaken over afzonderlijke financiële instellingen, wat naar hun oordeel nodig is om de transparantie van de financiële markten te waarborgen;
– te verduidelijken dat er uitsluitend op basis van de respectieve bevoegdheden in sectorale wetgeving richtsnoeren ter verbetering van gemeenschappelijke normen voor de gehele interne markt overeenkomstig artikel 16 van Verordeningen (EU) nrs. 1093/2010, 1094/2010 en 1095/2010 kunnen worden gegeven, en de relevante overwegingen te verduidelijken waardoor de democratische legitimiteit kan worden gewaarborgd;
– te verduidelijken dat richtsnoeren overeenkomstig artikel 9, lid 1 van de ESA-verordeningen identiek zijn aan richtsnoeren overeenkomstig artikel 16;
– te zorgen voor een gelijk speelveld tussen alle financiële instellingen in de Unie en van de ESA's te verlangen dat zij het proportionaliteitsbeginsel toepassen, met name ten aanzien van kleine en middelgrote marktdeelnemers bij de uitoefening van hun taken en de ontwikkeling van hun toezichtsmethodes, -praktijken en -handboeken;
– van de ESA's te verlangen dat zij beoordelingen uitvoeren over de effecten van voorgestelde maatregelen op kleine ondernemingen en over belemmeringen voor de toegang tot de financiële sector;
– de onderzoeksbevoegdheden van de ESA's te verruimen ten aanzien van mogelijke inbreuken op Uniewetgeving en de door hen ontworpen technische reguleringsnormen;
– de ESA's een duidelijk mandaat te geven op het gebied van bedrijfsbestuur, transparantie en openbaarmaking om de vergelijkbaarheid van de informatie in de Unie en de marktdiscipline te vergroten, alle belanghebbenden in staat te stellen de risicoprofielen en praktijken te doorgronden en te vergelijken en het vertrouwen bij het grote publiek te bevorderen;
– ervoor te zorgen dat het Parlement ten minste drie maanden de tijd heeft om een afwijzing van een gedelegeerde handeling of uitvoeringsbesluit te overwegen;
– te zorgen voor de verplichte vroegtijdige betrokkenheid van de ESA's en het ESRB bij de voorbereiding van wetgevingsprocedures op het terrein van hun deskundigheid;
– ervoor te zorgen dat het Parlement de mogelijkheid heeft om te profiteren van de deskundigheid van de ESA's en het ESRB, ook bij de opstelling en timing van de voorgestelde RTS'en, en hun vragen te stellen;
Samenwerking en convergentie op toezichtsgebied
– het evenwicht te verbeteren in het toezicht van de drie sectoren middels het bevorderen van de rol van de ESMA en de EIOPA binnen het ESFT om ongepaste aanpassing en toepassing van bankgerichte regelgeving op andere sectoren te vermijden en te zorgen voor een gelijk speelveld;
– het model voor collegiale toetsing van de ESA's te herzien en door een meer onafhankelijk beoordelingsmodel te ontwikkelen, zoals dat van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) (FSAP);
– een passend mechanisme in te stellen voor, indien nodig, beoordeling van de toezichthoudende praktijken in de lidstaten, op basis van een dialoog met de bevoegde autoriteiten middels locatiebezoeken en, in voorkomend geval, aangevuld met aanbevelingen voor verbeteringen;
– de verantwoordelijkheid van de EBA te vergroten om het handboek voor toezicht over de financiële instellingen op te stellen en bij te werken en ESMA en EIOPA vergelijkbare verantwoordelijkheden te geven om een consistent toezicht en een gemeenschappelijke cultuur op het gebied van toezicht in Europa te verbeteren;
– ervoor te zorgen dat de werkzaamheden van de ESA's op het gebied van consumentenbescherming niet worden belemmerd door verschillen in de rechtsgrondslag van de ESA's, in de respectieve oprichtingsverordeningen en in de krachtens sectorale wetgeving aan hen verleende mandaten;
– te verduidelijken dat de bevoegdheid van de ESA's om meningsverschillen te beslechten losstaat van hun bevoegdheid om mogelijke schendingen van het Unierecht te onderzoeken, en kan worden gebruikt om de coördinatie van consistentie binnen het toezicht en convergentie van toezichthoudende praktijken te stimuleren zonder aanvullende bevoegdheden in sectorale wetgeving;
– het toezichthoudend mandaat van de colleges van toezichthouders uit te breiden en de rol van de ESA's als belangrijkste toezichthouder binnen de colleges te verbeteren;
– ervoor te zorgen dat, wanneer het SSM de toegewezen coördinator is voor aanvullend toezicht op financiële conglomeraten, het toezicht op de tot het conglomeraat behorende verzekeringsmaatschappij of -groep ten minste gelijkwaardige betrokkenheid met zich meebrengt van de toezichthoudende autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de verzekeringsmaatschappij of -groep;
– de ESA's moeten de overlappingen van hun mandaten in kaart brengen en met aanbevelingen komen voor het samenvoegen van aanpassingen aan en herzieningen van de wetgeving teneinde de samenhang te verbeteren en via een gestroomlijnde benadering eenvormigheid tussen sectoren en wetgeving te waarborgen, met name wat betreft de regelgeving inzake consumentenbescherming, zodat de samenhang in het ene enkele wetboek wordt vergroot;
– de rol van de ESA's en het ESRB te verruimen bij het vertegenwoordigen van de EU in internationale organisaties en hen dezelfde lidmaatschapsstatus te verlenen als de nationale toezichthoudende autoriteiten;
– ervoor te zorgen dat de ESA's gezamenlijk in het Gemengd Comité een gestructureerd beleid en strategie uitwerken, waarin hun prioriteiten worden opgesomd en hun respectieve rollen en koppeling met de NCA's worden vastgelegd, en dat ze jaarlijks een gezamenlijk en horizontaal verslag indienen over consumentenbescherming;
Versterkte bevoegdheden
– de onderzoeksbevoegdheden van de ESA's te verruimen en hun middelen uit te breiden om rechtstreeks toezicht uit te oefenen op passende tenuitvoerlegging van regelgeving die is ontleend aan rechtshandelingen, en op naleving van andere besluiten die krachtens het rechtskader van de Unie zijn goedgekeurd;
– rechtstreeks toezicht, inclusief stresstests, door de ESA's in te stellen op sterk geïntegreerde pan-Europese entiteiten of activiteiten, door ESMA en EIOPA de bevoegdheid, het mandaat en de middelen te geven om deze activiteiten uit te voeren en de consistentie van de relevante planning voor herstel en afwikkeling te controleren;
– de EBA de bevoegdheid, het mandaat en de middelen geven om maatregelen te ontwikkelen die nieuwe risico's voor consumenten in de bankensector kunnen vaststellen;
– de rechtsgrondslag te versterken voor de werkzaamheden van de ESA's op het gebied van consumentenbescherming, waarbij wetgeving die maatregelen ter bescherming van consumenten bevat, aan het toepassingsgebied van de ESA's wordt toegevoegd; voor de toepassing van de ESA-verordening de definitie van "financiële instelling" te verbreden om ervoor te zorgen dat dezelfde activiteiten onder dezelfde regelgeving vallen en de verwijzingen naar "bevoegde autoriteiten" bij te werken;
– de ESA's een mandaat te verlenen en de bevoegdheden om normen vast te stellen voor de behandeling van nationale klachten en de verzameling van gegevens over klachten;
ESRB
– ervoor te zorgen dat het ESRB wordt vertegenwoordigd op de vergaderingen van het Economisch en Financieel Comité;
– het ESRB in staat te stellen EU-brede richtsnoeren voor de lidstaten op te stellen over macroprudentiële instrumenten, zoals leverage-, lening-tegen-waarde- en schuld-tegen-inkomen-verhoudingen;
– het ESRB in staat te stellen waarschuwingen en aanbevelingen uit te vaardigen gericht aan de ECB wat betreft zijn rol in het monetair beleid en wat betreft zijn functie als enige toezichthouder (SSM);
– artikel 15 van de ESRB-verordening te herzien en te vereenvoudigen om gegevensverzameling door het ESRB mogelijk te maken, waardoor besluitvorming over verzoeken om gegevens voor het ESRB sneller en eenvoudiger kan plaatsvinden, en door ervoor te zorgen dat het ESRB toegang heeft tot realtimegegevens;
– de structuur van het ESRB te herzien zodat de besluitvorming kan worden versneld en de verantwoordingsplicht wordt verzwaard;
– de bijdrage van het ESRB aan fora voor internationale macroprudentiële regelgeving te versterken;
– de voor het secretariaat van het ESRB beschikbare analytische hulpmiddelen uit te breiden en het raadgevend wetenschappelijk comité van het ESRB van meer middelen te voorzien;
– ervoor te zorgen dat het ESRB wordt geraadpleegd, wanneer de bevoegde autoriteiten, waaronder de ECB, en de ESA's stresstests ontwikkelen;
– ervoor te zorgen dat er vertegenwoordigers van het ESRB als waarnemers worden uitgenodigd voor relevante vergaderingen en discussies binnen de ECB, waaronder de vergaderingen van het financieel stabilisatiecomité;
– artikel 18 van de ESRB-verordening inzake de bekendmaking van waarschuwingen en aanbevelingen te herzien om het ESRB bekender te maken bij het grote publiek en de follow-up van zijn waarschuwingen en aanbevelingen te verbeteren;
Vóór de rechtshandelingen worden vastgesteld, moeten de volgende kwesties diepgaand worden onderzocht, omdat lidstaten zelfs op het dieptepunt van de financiële crisis niet bereid waren om substantiële toezichtsbevoegdheden over te dragen aan de ESA's:
– of het huidige model van drie afzonderlijke toezichthoudende autoriteiten de beste oplossing is voor een coherent toezicht;
– of de Europese Commissie uit zijn rol als waarnemer is getreden wat betreft de raad van toezicht van de ESA's;
– of met het oog op de onafhankelijkheid van de ESA's hun sterke afhankelijkheid van de Europese Commissie een belemmering vormt voor de ontwikkeling van de ESA's en of de transparantie op dit gebied moet worden vergroot;
– welke gevolgen de oprichting van het SSM impliciet zal hebben voor het financieel toezicht in de Unie als geheel;
– of, met betrekking tot het banktoezicht, de oprichting van het SSM een volledige herziening van de taken en het mandaat van de EBA vereist;
– of het veelvoud van wetsteksten en de gedeeltelijke overlapping in de Uniewetgeving over financiële regelgeving mazen creëert en uiteenlopende definities en of dit zou kunnen worden opgelost door een allesomvattende Europese Financiële Code;
– hoe de rapportage aan de ESA's en nationale toezichthouders voor marktdeelnemers zou kunnen worden gestandaardiseerd, geoptimaliseerd en vereenvoudigd;
– op welke wijze de noodbevoegdheden van de ESA's moeten worden gehandhaafd;
– of de mogelijkheid voor de ESA's om tijdelijk de toepassing van een bepaalde regel op te schorten zinvol zou kunnen zijn om onbedoelde gevolgen vanwege buitengewone ontwikkelingen op de markt, te voorkomen;
– of het samenvoegen van verantwoordelijkheden van de ESA's, zoals voor consumentenbescherming in vaste commissies die onder de verantwoordelijkheid van het Gemengd Comité vallen, de efficiëntie kan verhogen en dubbele taken zoveel mogelijk kan terugdringen;
– of een verzekeringsunie overeenkomstig het model van de bankenunie nodig is en welke rollen het ESFT binnen deze verzekeringsunie zou kunnen vervullen;
– of de EBA en de EIOPA aanvullende middelen toegewezen moeten krijgen om de convergentie van het toezicht met betrekking tot interne modellen voor kapitaalvereisten te controleren en te bevorderen;
– of het mandaat, de bevoegdheden en middelen van het onlangs in de VS opgerichte bureau voor de bescherming van consumenten van financiële diensten als een model kunnen dienen voor het ESFT;
– of extra vergoedingen uit de financiële sector voor de ESA's een aanvullende bron van inkomsten kunnen zijn, bijvoorbeeld wanneer vergoedingen van centrale tegenpartijen (CCP's) van derde landen worden aanvaard;
– of de ESA's doeltreffender zouden kunnen bijdragen aan bevordering van de financiële geletterdheid middels het instellen van een Europees financieel Programme for International Assessment (PISA) naar analogie van het PISA van de OESO;
– of de drie ESA's en het ESRB een gezamenlijke nieuwsbrief zouden moeten uitgeven.
- [1] PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.
- [2] PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.
- [3] PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.
- [4] PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.
- [5] PB L 331 van 15.12.2010, blz. 162.
- [6] PB L 331 van 15.12.2010, blz. 120.
- [7] P7_TA-PROV(2013)0371.
- [8] P7_TA-PROV(2013)0372.
- [9] A7-0166/2010.
- [10] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0337.
- [11] A7-0170/2010.
- [12] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0334.
- [13] A7-0169/2010.
- [14] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0339.
- [15] A7-0163/2010.
- [16] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0336.
- [17] A7-0168/2010.
- [18] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0335.
- [19] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0338.
- [20] A7-0167/2010.
- [21] http://www.bis.org/publ/bcbs230.pdf.
- [22] http://www.bis.org/publ/bcbs177.pdf.
- [23] Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335, 17.12.2009, blz. 1).
- [24] Zaak 9/56 Meroni tegen Hoge Autoriteit [1957 en 1958] ECR 133.
- [25] Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).
- [26] Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
12.2.2014 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
33 4 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Marino Baldini, Burkhard Balz, Jean-Paul Besset, Sharon Bowles, Udo Bullmann, Rachida Dati, Leonardo Domenici, Derk Jan Eppink, Diogo Feio, Markus Ferber, Ildikó Gáll-Pelcz, Jean-Paul Gauzès, Sven Giegold, Sylvie Goulard, Liem Hoang Ngoc, Othmar Karas, Wolf Klinz, Jürgen Klute, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Philippe Lamberts, Werner Langen, Astrid Lulling, Sławomir Nitras, Ivari Padar, Anni Podimata, Olle Schmidt, Peter Simon, Theodor Dumitru Stolojan, Kay Swinburne, Marianne Thyssen, Ramon Tremosa i Balcells |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Zdravka Bušić, Saïd El Khadraoui, Ashley Fox, Emilie Turunen |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Ana Gomes, Emma McClarkin |
||||