AANBEVELING over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de toetreding van de Europese Unie tot de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES)

14.11.2014 - (09412/2014 – C8-0042/2014 – 2013/0418(NLE)) - ***

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Pilar Ayuso
PR_NLE-AP_Agreement

Procedure : 2013/0418(NLE)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0036/2014
Ingediende teksten :
A8-0036/2014
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de toetreding van de Europese Unie tot de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES)

(09412/2014 – C8-0042/2014 – 2013/0418(NLE))

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–       gezien het ontwerp van besluit van de Raad (09412/2014),

–       gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES),

–       gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 192, lid 1, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0042/2014),

–       gezien artikel 192, lid 1, artikel 207 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–       gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,

–       gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–       gezien de aanbeveling van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0036/2014),

1.      hecht zijn goedkeuring aan de toetreding tot de Overeenkomst;

2.      verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

KORTE TOELICHTING

De Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES) is een belangrijk internationaal instrument dat beoogt bedreigde planten- en diersoorten te beschermen door middel van controle op de internationale handel in specimens van deze soorten. De overeenkomst is in 1975 in werking getreden en er zijn nu 178 partijen bij aangesloten (waaronder alle lidstaten van de EU). Zij omvat ongeveer 35.000 soorten, die in drie bijlagen zijn opgenomen, al naargelang de mate van bescherming die nodig is, en waarborgt dat de internationale handel in specimens van die soorten niet hun voortbestaan ​​bedreigt. Alle invoer, uitvoer, wederuitvoer en aanvoer vanuit zee van soorten die onder het verdrag vallen, is vergunningplichtig.

De CITES-bepalingen zijn sinds1 januari 1984 op uniforme wijze geïmplementeerd in alle lidstaten en worden nu uitgevoerd via Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad en diverse verordeningen van de Commissie (Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 792/2012 van de Commissie en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 578/2013 van de Commissie). De zaken die onder de overeenkomst vallen betreffen milieubescherming en handel. Op het gebied van milieubescherming heeft de Unie gedeelde bevoegdheden met de lidstaten. Wat betreft handel heeft de Unie een exclusieve bevoegdheid.

De oorspronkelijke tekst van de overeenkomst bevat de bepaling dat het CITES-lidmaatschap wordt beperkt tot staten. Tot op heden heeft de Europese Unie daarom de status van waarnemer bij de CITES gehad.

In eerste instantie stond de overeenkomst alleen open voor staten, maar op 30 april 1983 werd artikel XXI van de overeenkomst door een speciale, in Gaborone, Botswana, bijeengekomen conferentie van de partijen zodanig gewijzigd dat door soevereine staten opgerichte organisaties voor regionale economische integratie die door hun lidstaten zijn gemachtigd tot het onderhandelen over en het sluiten en uitvoeren van internationale overeenkomsten over zaken waarop deze overeenkomst betrekking heeft, ook tot de overeenkomst konden toetreden (de Gaborone-clausule).

De Gaborone-clausule bij CITES is op 29 november 2013 in werking getreden na bekrachtiging door twee derde van de 80 landen die partij waren ten tijde van de vaststelling van de wijziging. Door de inwerkingtreding van de clausule kan de Europese Unie partij bij CITES worden.

Overeenkomstig de praktijk dat partijen bij CITES moeten bijdragen zodra ze toetreden, betaalt de EU jaarlijks naar verwachting 2,5% van het totale bedrag van de CITES Trust Fund (ongeveer 115 000 EUR in 2015). Een daling van het aandeel van de bijdragen van de lidstaten wordt dienovereenkomstig toegepast.

Het voorstel voor het besluit van de Raad beoogt goedkeuring te verlenen aan de toetreding van de Europese Unie tot CITES en de voorzitter van de Raad te verzoeken de persoon aan te wijzen die bevoegd is om namens de Unie, de in artikel XXI, lid 1, van de overeenkomst bedoelde akte van toetreding en de verklaring van bevoegdheid als bedoeld in artikel XXI, lid 3, neer te leggen.

Dankzij de toetreding van de Europese Unie bij de CITES kan de EU adequaat worden vertegenwoordigd op CITES-bijeenkomsten en een volwaardige rol spelen in de werkzaamheden van de Conventie, in lijn met de Verdragen en gevestigde praktijken voor de externe vertegenwoordiging. De Commissie kan zo namens de Europese Unie onderhandelingen leiden en een katalysatorrol spelen bij de totstandbrenging van een evenwichtig compromis tussen de standpunten van de 28 lidstaten. Als de Europese Unie partij wordt bij CITES krijgt zij formele verantwoordelijkheden en moet aan andere partijen verantwoording afleggen voor de uitvoering en handhaving van de overeenkomst.

Er zij opgemerkt dat de rechten en verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van CITES geen verandering ondergaan door de toetreding van de Europese Unie. Als partij bij CITES krijgt de EU alle rechten en plichten die binnen de bevoegdheid van de EU vallen. De Europese Unie zal stemmen over alle zaken die onder het acquis vallen of van invloed kunnen zijn op het acquis, zoals Verordening 338/97[1] of andere relevante EU-regelgeving en de afzonderlijke lidstaten zullen blijven stemmen over de andere onderwerpen. Het interne besluitvormingsproces van de EU zal evenmin worden verstoord door toetreding van de EU tot CITES. De toetreding heeft met name geen gevolgen voor de wijze waarop de Unie en haar lidstaten binnen hun respectieve bevoegdheden en overeenkomstig de Verdragen, tot overeenstemming komen over de standpunten voor de conferentie van de partijen bij CITES.

De rapporteur is van mening dat de toetreding van de Europese Unie tot CITES de juridische status van de Europese Unie in CITES transparanter zal maken ten aanzien van derde partijen bij de overeenkomst. De huidige status van waarnemer in de vergaderingen van de conferentie van de partijen en de vele belangrijke commissies en werkgroepen heeft in dit verband inderdaad een negatieve invloed.

Bovendien is de rapporteur van mening dat de toetreding van de Europese Unie tot CITES een logische en noodzakelijke stap is om ervoor te zorgen dat de Europese Unie haar doelstellingen op het gebied van milieubeleid ten volle kan nastreven. Na toetreding kan de Commissie namens de Europese Unie een coherent EU-standpunt naar voren brengen in CITES-zaken en een belangrijke rol spelen in de onderhandelingen tijdens de conferenties van de partijen.

Bovendien wil de rapporteur benadrukken dat de toetreding van de EU tot CITES in feite de huidige praktijk zal weerspiegelen en stroomlijnen. Het is namelijk zo dat in de conferenties van de partijen de lidstaten momenteel weliswaar afzonderlijk stemmen, maar altijd in lijn met een besluit van de Raad dat het standpunt van de EU in de conferenties van de partijen bepaalt. Zodra de EU partij is geworden krijgt zij het recht om in de conferenties van de partijen te stemmen (haar stem telt voor 28 stemmen) op basis van een standpunt dat - zoals nu ook het geval is - vooraf met de lidstaten is overeengekomen.

In het licht van bovenstaande overwegingen beveelt de rapporteur aan dat het Europees Parlement instemt met de toetreding van de Europese Unie tot de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES).

  • [1]  Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9.12.1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 61 van 03.3.1997).

ADVIES VAN DE COMMISSIE JURIDISCHE ZAKEN INZAKE DE RECHTSGROND

De heer Giovanni La Via

Voorzitter

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

BRUSSEL

Betreft:            Advies inzake de rechtsgrond van het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van de Europese Unie tot de overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) (COM(2013)0867 – C8-0042/2014 – 2013/0418(NLE))

Mijnheer de voorzitter,

Bij schrijven van 18 september 2014 hebt u, overeenkomstig artikel 39, lid 2, van het Reglement, de Commissie juridische zaken verzocht de juistheid van de rechtsgrond van bovengenoemd Commissievoorstel na te gaan.

I - Achtergrond

De door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag is artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), de rechtsgrondslag voor het beleid van de Unie op milieugebied, en artikel 207 VWEU inzake de gemeenschappelijke handelspolitiek, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), VWEU, de rechtsgrondslag voor de procedure voor de sluiting van internationale overeenkomsten waarvoor goedkeuring van het Parlement vereist is.

De Raad heeft in zijn verzoek om goedkeuring aan het Parlement de verwijzing naar artikel 207 VWEU en twee zinnen in een van de bijlagen bij het voorstel met betrekking tot de interne markt en de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie op het gebied van de douane-unie en de gemeenschappelijke handelspolitiek geschrapt.

Als rechtsgrondslag voor een lopende wetgevingsprocedure met het oog op de herschikking van de verordening ter uitvoering van de overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) door de lidstaten[1] die ten doel heeft om de verordening te actualiseren in die zin dat daarin bepalingen worden opgenomen inzake gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, volstaat artikel 192 VWEU.

Het voorstel voor een besluit van de Raad heeft betrekking op de toetreding van de Europese Unie tot Cites en in dit kader rijst de vraag of artikel 207 VWEU al dan niet in de rechtsgrondslag moet worden opgenomen.

II – Relevante verdragsbepalingen

De volgende artikelen van het VWEU worden in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie als rechtsgrondslag voorgesteld (onderstreping toegevoegd):

Artikel 192

(oud artikel 175 VEG)

1. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de activiteiten vast die de Unie moet ondernemen om de doelstellingen van artikel 191 te verwezenlijken.

[...]

Artikel 207

(oud artikel 133 VEG)

1. De gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gegrond op eenvormige beginselen, met name aangaande tariefwijzigingen, het sluiten van tarief- en handelsakkoorden betreffende handel in goederen en diensten, en de handelsaspecten van intellectuele eigendom, de directe buitenlandse investeringen, het eenvormig maken van liberalisatiemaatregelen, de uitvoerpolitiek alsmede de handelspolitieke beschermingsmaatregelen, waaronder de te nemen maatregelen in geval van dumping en subsidies. De gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie.

2. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de maatregelen vast die het kader voor de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie bepalen.

[...]

Artikel 218

(oud artikel 300 VEG)

[...]

6. De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een besluit houdende sluiting van de overeenkomst vast.

Tenzij de overeenkomst uitsluitend betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, stelt de Raad het besluit houdende sluiting van de overeenkomst vast:

a) na goedkeuring door het Europees Parlement, in de volgende gevallen:

i) associatieovereenkomsten;

ii) toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

iii) overeenkomsten die door de instelling van samenwerkingsprocedures een specifiek institutioneel kader scheppen;

iv) overeenkomsten die aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting van de Unie;

v) overeenkomsten betreffende gebieden waarop de gewone wetgevingsprocedure, of, indien de goedkeuring van het Europees Parlement vereist is, de bijzondere wetgevingsprocedure van toepassing is.

In dringende gevallen kunnen het Europees Parlement en de Raad een termijn voor het geven van de goedkeuring overeenkomen.

[...]

Artikel 191 VWEU luidt als volgt (onderstreping toegevoegd):

Artikel 191

(oud artikel 174 VEG)

1. Het beleid van de Unie op milieugebied draagt bij tot het nastreven van de volgende doelstellingen:

— behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

— bescherming van de gezondheid van de mens;

— behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.

[...]

4. In het kader van hun onderscheiden bevoegdheden werken de Unie en de lidstaten samen met derde landen en met de bevoegde internationale organisaties. De nadere regels voor de samenwerking van de Unie kunnen voorwerp zijn van overeenkomsten tussen de Unie en de betrokken derde partijen.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om in internationale fora te onderhandelen en internationale overeenkomsten te sluiten.

III - Jurisprudentie inzake de rechtsgrondslag

Krachtens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moet de keuze van de rechtsgrondslag van een EU-maatregel berusten op objectieve, voor rechterlijke toetsing vatbare gegevens, waartoe met name het doel en de inhoud van de maatregel behoren[2]. De keuze van een onjuiste rechtsgrondslag kan dan ook aanleiding vormen tot de nietigverklaring van de desbetreffende handeling.

In onderhavig geval moet derhalve worden nagegaan of het voorstel hetzij:

1. een tweeledig doel heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er één kan worden gezien als hoofddoel of overwegende component, terwijl het andere doel of de andere component slechts ondergeschikt is; hetzij

2. tegelijkertijd een aantal doelstellingen of meerdere componenten heeft die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, waarbij niet één doelstelling of component secundair en indirect is ten opzichte van de andere.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moet de handeling in het eerste geval op één enkele rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op het hoofddoel of de overwegende component, terwijl in het tweede geval de handeling gebaseerd moet worden op de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen.[3]

De juridische dienst verwijst in dit kader naar het arrest van het hof van Justitie in zaak C-94/03, Commissie/Raad, Jurispr. 2006, blz. I-0001, waarin dezelfde vraag wordt opgeworpen als in onderhavig geval. Het Hof van Justitie kwam tot de volgende conclusie:

51. Gelet op het voorgaande, en zoals overigens met zoveel woorden blijkt uit de achtste overweging van de preambule van het Verdrag van Rotterdam, luidens welke het handels- en milieubeleid van de partijen bij dit verdrag elkaar moeten ondersteunen om duurzame ontwikkeling tot stand te brengen, moet de conclusie dus luiden dat dit verdrag, zowel wat de nagestreefde doelstellingen als de inhoud ervan betreft, twee onverbrekelijk met elkaar verbonden componenten bevat, zonder dat de ene als secundair of indirect ten opzichte van de andere kan worden beschouwd, en waarvan de ene onder de gemeenschappelijke handelspolitiek en de andere onder de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu valt. Op grond van de in punt 36 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak diende het besluit inzake de sluiting namens de Gemeenschap van het Verdrag van Rotterdam dus te worden gebaseerd op de twee desbetreffende rechtsgrondslagen: de artikelen 133 EG en 175, lid 1, EG, juncto de relevante bepalingen van artikel 300 EG.

55. Ten slotte moet worden opgemerkt dat de Gemeenschap, door het besluit inzake de sluiting van het Verdrag van Rotterdam op de dubbele rechtsgrondslag van de artikelen 133 EG en 175 EG te baseren, aan de andere partijen bij dit verdrag ook aanwijzingen verstrekt over de omvang van de communautaire bevoegdheid met betrekking tot dit verdrag dat, zoals hiervoor is aangetoond, onder zowel de gemeenschappelijke handelspolitiek als het communautaire milieubeleid valt, alsook over de bevoegdheidsverdeling tussen de Gemeenschap en haar lidstaten, waarmee ook bij de uitvoering van de overeenkomst op gemeenschapsniveau rekening moet worden gehouden.

56. Gelet op een en ander moet het bestreden besluit dus nietig worden verklaard, voorzover het uitsluitend op artikel 175, lid 1, EG, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste volzin, en lid 3, eerste alinea, EG is gebaseerd.

IV. Doel en inhoud van het voorstel

Uit overweging 4 van het voorstel blijkt dat met de toetreding van de EU tot Cites wordt beoogd de EU in staat te stellen een volwaardige rol te spelen in de werkzaamheden van Cites, en de EU en haar lidstaten wettelijk te verplichten de overeenkomst ten uitvoer te leggen en te handhaven. De toetreding schept formele verantwoordelijkheden voor de EU, waardoor zij als partij verantwoording verschuldigd is aan andere partijen wat betreft haar tenuitvoerlegging van de overeenkomst.

In overweging 3 staat vermeld dat de aangelegenheden die onder Cites vallen betrekking hebben op de bescherming van het milieu en de handel, terreinen waarop de Unie bevoegd is tot het onderhandelen over en het sluiten en toepassen van internationale overeenkomsten.

Een van de bijlagen bij het voorstel bevat de volgende verklaring van de Europese Unie (onderstreping toegevoegd):

VERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL XXI, LID 3, VAN DE OVEREENKOMST INZAKE DE INTERNATIONALE HANDEL IN BEDREIGDE IN HET WILD LEVENDE DIER- EN PLANTENSOORTEN

"De Europese Unie verklaart dat zij, overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 191, bevoegd is om toe te treden tot internationale overeenkomsten, en om de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen, die bijdragen tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

 behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

 bescherming van de gezondheid van de mens;

 behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

 bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, met inbegrip van klimaatverandering.

Voorts stelt de Europese Unie maatregelen op EU-niveau vast met het oog op de goede werking van haar interne markt.

De Europese unie heeft als enige de bevoegdheid waar het gaat om maatregelen in verband met de douane-unie tussen haar lidstaten en met betrekking tot de gemeenschappelijke handelspolitiek.

De Europese Unie verklaart dat zij reeds rechtsinstrumenten heeft vastgesteld die bindend zijn voor haar lidstaten met betrekking tot aangelegenheden die onder deze overeenkomst vallen, met name maar niet beperkt tot Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer en Uitvoeringsverordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006.

Bovendien verklaart de Europese Unie dat zij verantwoordelijk is voor het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten die onder de EU-wetgeving vallen.

De uitoefening van de bevoegdheden van de Unie is van nature voortdurend in ontwikkeling."

De twee onderstreepte alinea's hierboven zijn door de Raad uit de tekst die aan het Parlement ter goedkeuring is voorgelegd geschrapt.

De vierde overweging in de preambule van Cites luidt als volgt:

BOVENDIEN ERKENNENDE dat internationale samenwerking van wezenlijk belang is voor de bescherming van bepaalde in het wild levende dier- en plantensoorten tegen overmatige exploitatie ten gevolge van de internationale handel;

V - Vaststelling van de juiste rechtsgrondslag

Aangezien met het voorstel wordt beoogd de EU en haar lidstaten wettelijk te verplichten Cites ten uitvoer te leggen en te handhaven, moet uit de doelstelling van Cites zelf worden afgeleid of de doelstellingen milieubescherming en handel gelijkwaardig zijn of dat één van deze doelstellingen slechts ondergeschikt is.

Allereerst zij opgemerkt dat de verordening ter uitvoering van Cites in de lidstaten uitsluitend gebaseerd is op de rechtsgrondslag voor milieubeleid. Hieruit kan worden afgeleid dat milieubescherming als doelstelling geen ondergeschikte doelstelling is, maar in ieder geval een van de hoofddoelstellingen.

Vervolgens dient de vraag gesteld te worden of handel als doelstelling ondergeschikt is aan de doelstelling milieubescherming. Uit de vierde overweging van de preambule van Cites blijkt dat de overeenkomst ten doel heeft internationale samenwerking te bevorderen om dier- en plantensoorten te beschermen tegen overmatige exploitatie ten gevolge van de internationale handel. In artikel 207 VWEU is bepaald dat de gemeenschappelijke handelspolitiek gevoerd wordt in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie, hetgeen volgens artikel 191 VWEU, waarnaar artikel 192 VWEU verwijst, onder meer de bevordering omvat van maatregelen op internationaal vlak om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen. Het handelsaspect van het voorstel kan dus niet als ondergeschikt worden beschouwd ten opzichte van de doelstelling milieubescherming. Hierbij weegt zeker mee dat de EU op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek exclusief bevoegd is.

Het voorstel heeft dus twee doelstellingen tegelijk: milieubescherming en eerlijke internationale handel. Deze doelstellingen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zonder dat één doelstelling secundair en indirect is ten opzichte van de andere. Om die reden moet de rechtsgrondslag van het voorstel ook artikel 207 VWEU omvatten en kan het voorstel niet slechts gebaseerd worden op artikel 192 VWEU.

VI - Conclusie en aanbeveling

Uit bovenstaande analyse blijkt dat de artikelen 192, 207 en 218 VWEU de passende rechtsgrondslag vormen voor het voorstel.

De commissie behandelde deze kwestie op haar vergadering van 13 oktober 2014. Op deze vergadering heeft zij met 15 stemmen voor en 6 stemmen tegen bij 0 onthoudingen[4] besloten om als juiste rechtsgrondslag voor het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van de Europese Unie tot de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) de artikelen 192, 207 en 218, lid 6, onder a), VWEU aan te bevelen.

Hoogachtend,

Pavel Svoboda

  • [1]  Zie de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (herschikking) (P7-TA(2014)0397).
  • [2]  Zaak C-45/86, Commissie/Raad (Algemene tariefpreferenties), Jurispr. 1987, blz. 1493, punt 5; Zaak
    C-440/05 Commissie/Raad Jurispr. 2007, blz. I-9097; Zaak C-411/06, Commissie/Parlement en Raad, Jurispr. 2009, blz. I-7585.
  • [3]  Zie zaak C-411/06, eerder aangehaald, punten 46-47.
  • [4]  Tijdens de eindstemming waren aanwezig: Jean-Marie Cavada (waarnemend voorzitter, ondervoorzitter), Max Andersson, Marie-Christine Boutonnet, Daniel Buda, Kostas Chrysogonos, Therese Comodini Cachia, Mady Delvaux (ondervoorzitter), Andrzej Duda, Pascal Durand, Angel Dzhambazki, Rosa Estaràs Ferragut, Jytte Guteland, Heidi Hautala, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Dietmar Köster, Gilles Lebreton, António Marinho e Pinto, Jiří Maštálka, Angelika Niebler, Julia Reda, Evelyn Regner, Virginie Rozière, Viktor Uspaskich, Tadeusz Zwiefka.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.11.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

61

3

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marco Affronte, Pilar Ayuso, Zoltán Balczó, Ivo Belet, Simona Bonafè, Lynn Boylan, Nessa Childers, Mireille D’Ornano, Miriam Dalli, Seb Dance, Angélique Delahaye, Jørn Dohrmann, Ian Duncan, Stefan Eck, Bas Eickhout, Eleonora Evi, José Inácio Faria, Karl-Heinz Florenz, Ashley Fox, Elisabetta Gardini, Enrico Gasbarra, Gerben-Jan Gerbrandy, Jens Gieseke, Julie Girling, Sylvie Goddyn, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Andrzej Grzyb, Jytte Guteland, György Hölvényi, Anneli Jäätteenmäki, Jean-François Jalkh, Benedek Jávor, Josu Juaristi Abaunz, Karin Kadenbach, Syed Kamall, Kateřina Konečná, Peter Liese, Norbert Lins, Susanne Melior, Miroslav Mikolášik, Massimo Paolucci, Gilles Pargneaux, Piernicola Pedicini, Bolesław G. Piecha, Frédérique Ries, Michèle Rivasi, Teresa Rodriguez-Rubio, Annie Schreijer-Pierik, Davor Škrlec, Renate Sommer, Dubravka Šuica, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Nils Torvalds, Glenis Willmott, Jadwiga Wiśniewska

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Renata Briano, Soledad Cabezón Ruiz, Ulrike Müller, József Nagy, Aldo Patriciello, Alojz Peterle, Christel Schaldemose, Bart Staes