VERSLAG over de EU en het mondiaal ontwikkelingskader voor de periode na 2015

17.11.2014 - (2014/2143(INI)),

Commissie ontwikkelingssamenwerking
Rapporteur: Davor Ivo Stier

Procedure : 2014/2143(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0037/2014
Ingediende teksten :
A8-0037/2014
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de EU en het mondiaal ontwikkelingskader voor de periode na 2015

(2014/2143(INI),

Het Europees Parlement,

–       gezien de millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000,

–       gezien het verslag dat in juli 2014 werd aangenomen door de open werkgroep duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de VN,

–       gezien het verslag dat op 8 augustus 2014 werd aangenomen door het intergouvernementele comité van deskundigen inzake financiering van duurzame ontwikkeling,

–       gezien de ministeriële verklaring van het politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling, van juli 2014,

–       gezien het verslag van de Verenigde Naties van 2014 over de millenniumontwikkelingsdoelstellingen,

–       gezien het slotdocument van de vergadering op hoog niveau van het GPEDC van april 2014 in Mexico,

–       gezien de Verklaring van Beijing en het Actieplatform, aangenomen door de Vierde wereldconferentie over vrouwen op 15 september 1995, en de daaruit voortvloeiende resultaatsdocumenten,

–       gezien de uitvoering van het actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling (ICPD), dat in 1994 is aangenomen in Caïro, en de resultaten van de +20-herziening,

–       gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–       gezien het " Gender Chart 2012 " van de VN, waarin de vooruitgang wat betreft de gendergelijkheidsaspecten van de acht millenniumontwikkelingsdoelstellingen wordt geëvalueerd,

–       gezien de resultaten van de conferentie van de Verenigde Naties inzake milieu en ontwikkeling van 1992 en het verslag over de follow-up ervan inzake duurzame ontwikkeling die van 20 tot en met 22 juni 2012 plaatsvond in Rio de Janeiro (Brazilië),

–       gezien het verslag over menselijke ontwikkeling in 2014 van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) getiteld "Sustaining Human Progress: Reducing Vulnerabilities and Building Resilience", Reducing Vulnerabilities and Building Resilience’,

–       gezien het verslag van de Groep van Eminente Personen op hoog niveau van mei 2013 over de ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015,

–       gezien het verslag over de VN-conferentie inzake duurzame ontwikkeling die van 20 tot en met 22 juni 2012 plaatsvond in Rio de Janeiro (Brazilië),

–       gezien het voor de secretaris-generaal van de VN opgestelde verslag van de werkgroep van het VN-stelsel voor de VN-ontwikkelingsagenda na 2015 getiteld: "Realising the future we want for all",

–       gezien de resolutie met de titel "Keeping the promise: United to achieve the Millennium Development Goals", aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN tijdens haar bijeenkomst op hoog niveau over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, tijdens de 65e zitting in 2010,

–       gezien het actieprogramma van Istanbul voor de minst ontwikkelde landen voor de jaren 2011-2020,

–       gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van mensen met een handicap,

–       gezien het verslag van de FAO over de situatie rond voedselonzekerheid,

–       gezien de verklaring en het actieplan aangenomen op het forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp gehouden in Busan in december 2011,

–       gezien het UNDP-verslag getiteld "Beyond the Midpoint: Achieving the Millennium Development Goals" van januari 2010,

–       gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en het wettelijk kader van de mensenrechten,

–       gezien de werkzaamheden van het System Task Team van de VN in het kader van de VN-ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015, gezamenlijk geleid door de VN-afdeling economische en sociale zaken (UN DESA) en het UNDP, met steun van alle VN-organisaties en in overleg met belanghebbenden,

–       gezien de mondiale strategie en het actieplan inzake de volksgezondheid, innovatie en intellectuele eigendom van de WHO van 24.05.08,

–       gezien de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en de Actieagenda van Accra,

–       gezien de verklaring van 1986 over het recht op ontwikkeling,

–       gezien de Europese Consensus inzake ontwikkeling[1] en de EU-Gedragscode over complementariteit en arbeidsverdeling in het ontwikkelingsbeleid[2],

–       gezien artikel 7 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin opnieuw is vastgelegd dat de EU toeziet "op de samenhang tussen haar verschillende beleidsmaatregelen en optredens, rekening houdend met het geheel van haar doelstellingen",

–       gezien artikel 208 VWEU dat bepaalt dat de Unie "bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening [houdt] met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking",

–       gezien de mededeling van de Commissie van maandag 2 juni 2014 getiteld "Een waardig leven voor iedereen: armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven" (COM(2014)0335),

–       gezien de mededeling van de Commissie van 13 mei 2014 getiteld "Een sterkere rol voor de particuliere sector bij het streven naar inclusieve en duurzame groei in ontwikkelingslanden" (COM(2014)0263),

–       gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 30 april 2014, een instrumentarium getiteld "A right-based approach, encompassing all human rights for EU development Cooperation" (SWD(2014)152),

–       gezien de mededeling van de Commissie van 27.02.13 getiteld "Een waardig leven voor iedereen: armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven" (COM(2013)0092),

–       gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2012 getiteld "Aan de basis van democratie en duurzame ontwikkeling: het maatschappelijke engagement van Europa in de externe betrekkingen" (COM(2012)0492),

–       gezien de openbare raadplegingen van de Commissie inzake de voorbereiding van een EU-standpunt met betrekking tot een ontwikkelingskader voor de periode na 2015 die van 15 juni 2012 tot 15 september 2012 zijn gehouden,

–       gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten die in het kader van de Raad bijeenkomen, het Europees Parlement en de Commissie, betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie getiteld "De Europese consensus"[3],

–       gezien de mededeling van de Commissie van 12 april 2005 getiteld "Samenhang in het ontwikkelingsbeleid" (COM(2005)0134) en de conclusies van de 3166e Raad Buitenlandse Zaken van 14 mei 2012 getiteld "Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering",

–       gezien Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020[4],

–       gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 2 april 2014 over de 69e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties[5],

–       gezien zijn standpunt van 2 april 2014 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Jaar voor ontwikkeling (2015)[6],

–       gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 inzake de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling – vaststelling van het kader voor de periode na 2015[7],

–       gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 19 mei 2014 over een op rechten gebaseerde benadering van ontwikkelingssamenwerking, die alle mensenrechten omvat,

–       gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 12 december 2013 over de financiering van armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling na 2015,

–       gezien de gezamenlijke ACP-EU-verklaring over de ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015 van 20 juni 2014,

–       gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 25 juni 2013 over de overkoepelende agenda voor de periode na 2015,

–       gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–       gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0037/2014),

A.     overwegende dat in 2000 alle relevante belanghebbenden bijeen zijn gekomen om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's) vast te stellen teneinde vóór 2015 concrete ontwikkelings- en armoedebestrijdingsdoelstellingen te verwezenlijken;

B.     overwegende dat de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling hebben geleid tot een vergroting van het bewustzijn omtrent de uitbanning van de armoede in de wereld als urgent probleem en prioriteit voor wereldwijde maatregelen; overwegende dat de mate waarin de MDG ' s verwezenlijkt zijn varieert, maar dat zij een zichtbaar positieve uitwerking hebben gehad op de bestrijding van extreme armoede, het terugdringen van malaria en tuberculose, het verbeteren van de toegang tot drinkwater en het verminderen van de verschillen in de toegang tot basisscholen; overwegende dat bepaalde tekortkomingen volledig aan bod moeten komen tijdens de vaststelling van het kader voor de periode na 2015;

C.     overwegende dat uit beoordelingen van de vooruitgang bij het verwezenlijken van de huidige MDG ' s is gebleken dat binnen het nieuwe kader een sterke koppeling tussen armoedebestrijding en stimulering van duurzame ontwikkeling en één enkele, universele reeks doelstellingen met gedifferentieerde benaderingen van cruciaal belang zijn;

D.     overwegende dat de stedelijke bevolking naar verwachting zal toenemen van de huidige 3,6 miljard tot meer dan 6 miljard mensen en dat de grootste steden naar verwachting zullen uitgroeien tot megasteden met meer dan 100 miljoen inwoners; overwegende dat een te sterke verstedelijking de duurzaamheid van de ontwikkeling in alle opzichten aantast;

E.     overwegende dat op de in Cairo in 1994 gehouden Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling is opgeroepen tot toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waartoe ook gezinsplanning behoort; brengt in deze context in herinnering dat in 2013 naar schatting 289 000 vrouwen zijn gestorven tijdens de zwangerschap of de bevalling; herinnert aan MDG 5, alsmede de noodzaak dat vrouwen toegang krijgen tot effectieve methoden voor contraceptie en gezinsplanning om de kraambedsterfte met bijna een derde terug te brengen;

F.     overwegende dat de terugdringing van armoede ongelijk verloopt en dat de ongelijkheden tussen en binnen landen, die zowel in de ontwikkelde als in de ontwikkelingslanden zijn toegenomen, een zware uitdaging vormen de ontwikkeling, vooral in lage-inkomenslanden (LICs) en middeninkomenslanden (MICs); overwegende dat 1,5 miljard mensen in armoede leven, in drieledig opzicht misdeeld namelijk waar het gaat om gezondheid, om onderwijs en om levenspeil, met name in conflictgebieden en fragiele staten;

G.     overwegende dat gewelddadige conflicten en humanitaire crisissituaties nog steeds afbreuk doen aan het ontwikkelingswerk; overwegende dat vrouwen door militaire conflicten en crises zwaarder worden getroffen;

H.     overwegende dat er nog steeds aanvullende maatregelen nodig zijn om het percentage mensen dat aan honger lijdt te halveren, aangezien 162 miljoen jonge kinderen aan ondervoeding lijden; overwegende dat verborgen honger te definiëren is als tekort aan vitaminen en mineralen in het voedingspatroon, en een onomkeerbare uitwerking kan hebben op de gezondheid en ook sociaal-economische consequenties vanwege het teruglopen van de productiviteit van de bevolking;

I.      gezien het feit dat 2014 het Internationale Jaar van de gezinslandbouw is;

J.      overwegende dat in de verklaring van 1986 over het recht op ontwikkeling wordt erkend dat ontwikkeling een fundamenteel mensenrecht is; overwegende dat in deze verklaring wordt toegezegd een " op mensenrechten gebaseerde " benadering te volgen die is gericht op het verwezenlijken van alle mensenrechten (economische, sociale, culturele, politieke en burgerrechten); en overwegende dat in deze verklaring tegelijkertijd wordt toegezegd de internationale samenwerking te versterken;

K.     overwegende dat klimaatverandering een bedreiging vormt voor het terugdringen van de armoede, terwijl veel ontwikkelingslanden nog afhankelijk zijn van de landbouw en klimaatgevoelige natuurlijke hulpbronnen en niet over het vermogen beschikken om klimaatrisico ' s te beheren; overwegende dat er een dringende noodzaak bestaat om de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en tot een billijker en duurzamer beheer van en bestuur over natuurlijke hulpbronnen te komen;

L.     overwegende dat de positieve resultaten bij het behalen van de MDG ' s op het punt van volksgezondheid grotendeels toe te schrijven zijn aan investeringen in O & O in de voorafgaande jaren; overwegende dat intellectuele eigendomsrechten de toegang tot betaalbare geneesmiddelen niet mogen belemmeren;

M.    overwegende dat ontwikkelingsmogelijkheden voor jonge kinderen en toegang tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs en kwalitatief hoogwaardige opleidingen voor elk kind, elke jongere en elke volwassene een essentiële voorwaarde vormen om de van generatie op generatie doorwerkende spiraal van armoede en ongelijkheid te kunnen doorbreken;

N.     overwegende dat er weinig voortgang is gemaakt op het punt van gendergelijkheid en weerbaar maken van vrouwen; overwegende dat vrouwen vaak discriminatie en geweld moeten dulden;

O.     overwegende dat vrouwen en meisjes wereldwijd een meerderheid vormen van mensen die in extreme armoede leven, en dat gendergelijkheid en vrouwenrechten een absolute voorwaarde zijn voor het welslagen van het mondiaal ontwikkelingssamenwerkingskader voor de periode na 2015; dat dagelijks wereldwijd naar schatting achthonderd vrouwen sterven als gevolg van complicaties tijdens de zwangerschap of de bevalling; overwegende dat op de in Cairo in 1994 gehouden Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling is opgeroepen tot universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg, waardoor levens kunnen worden gered;

P.     overwegende dat vrouwen meer dan de helft van het aantal migranten uitmaken;

Q.     overwegende dat Afrika via clandestiene geldstromen aanzienlijk meer kapitaal naar de rest van de wereld exporteert dan het aan internationale ontwikkelingshulp en overmakingen ontvangt;

R.     overwegende dat het nieuwe ontwikkelingskader gelegenheid biedt om de brede betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, lokale autoriteiten en nationale parlementen te waarborgen;

S.     overwegende dat er nieuwe en fatsoenlijke banen moeten worden gecreëerd om op mondiaal niveau te kunnen inspelen op de demografische groei; overwegende dat de particuliere sector een belangrijke bron van werkgelegenheid vormt in ontwikkelingslanden en derhalve een onmisbare partner kan zijn in de strijd tegen armoede wanneer er duidelijke verantwoordingsmechanismen bestaan en internationale regelgeving inzake sociale bescherming wordt nageleefd;

T.     overwegende dat ontwikkelingshulp een unieke rol blijft spelen bij het terugdringen van de armoede en bewerkstelligen van verandering in ontwikkelingslanden;

U.     overwegende dat het op nationaal niveau vrijmaken van middelen een essentieel onderdeel vormt van de strijd tegen armoede en ongelijkheid;

V.     overwegende dat de EU en haar lidstaten de grootste donoren zijn van ontwikkelingshulp en derhalve een drijvende kracht moeten blijven bij de volgende fase van de onderhandelingen in VN-verband, waarbij met name de aanpak op basis van de mensenrechten moet worden bevorderd;

W.    overwegende dat in de conclusies van de Raad van december 2014 een samenhangende reeks beginselen en de hoofdlijnen van de onderhandelingsstrategie uiteen zullen worden gezet;

X.     overwegende dat artikel 208 VWEU bepaalt dat het uitbannen van de armoede de primaire doelstelling is van het ontwikkelingsbeleid van de EU, en met het oog op de ontwikkelingssamenwerking ook samenhang in het beleid verlangt;

I.    De millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling: evaluatie en nieuwe uitdagingen

1.      benadrukt dat het wereldlandschap in de afgelopen jaren is veranderd, en dat het economische en politieke evenwicht in de wereld is verschoven, dat sommige ontwikkelingslanden en opkomende economieën weliswaar een beduidende economische groei hebben doorgemaakt maar nog steeds een hoge en toenemende mate van ongelijkheid kennen; is van mening dat er een nieuwe benadering nodig is die ook mondiaal bestuur omvat, met bijzondere aandacht voor beleidscoherentie voor ontwikkeling en mondiale collectieve voorzieningen;

2.      herinnert eraan dat de MDG's weliswaar hun eenduidigheid tot voordeel hebben, maar niet toekomen aan de onderliggende structurele factoren die armoede en ongelijkheid in de hand werken; onderstreept dat het nieuwe kader voor duurzame ontwikkeling voor na 2015 verandering moet brengen door de oorzaken van armoede en ongelijkheid bij de wortel aan te pakken, en zo de achterwege gebleven onderdelen van de huidige MDG's alsnog af te maken;

3.      benadrukt dat de in 2000 vastgestelde MDG ' s tot de vele in de middeninkomenslanden en ontwikkelingslanden behaalde successen behoren, en dat deze resultaten correct moeten worden geanalyseerd en dat hieruit lering moet worden getrokken tijdens de vormgeving van het mondiale ontwikkelingskader voor de periode na 2015;

4.      herinnert eraan dat de MDG ' s een diepgaand verschil hebben gemaakt in het leven van mensen, maar dat belangrijke kwesties als mensenrechtenschendingen, gewapende conflicten en terrorisme, klimaatverandering, voedselonzekerheid, gemis van landbezitsrechten of landgebruiksrechten, migratie, werkloosheid, beperkte toegang tot gezondheidszorg en onderwijs, demografische veranderingen, verloren gaan van biodiversiteit, corruptie, belastingfraude en belastingontwijking, gebrek aan middelen, niet-duurzame groei, werkloosheid en financiële en economische crises nog altijd voor uiterst gecompliceerde en in elkaar grijpende uitdagingen voor de komende decennia zorgen, die vragen om nieuwe ontwikkelingstrajecten die uitzicht kunnen bieden op inclusieve en duurzame ontwikkeling voor eenieder;

5.      beklemtoont dat ecologische duurzaamheid een allesoverheersende uitdaging is, bij falen waarvan de menselijke ontwikkeling in al haar aspecten in gevaar komt; brengt met name in herinnering dat milieudegradatie een enorme belemmering vormt voor het behalen van de doelstelling om extreme armoede en honger uit te bannen; wijst er bijvoorbeeld op dat blijvende ongelijkheden en onenigheid over schaarse hulpbronnen behoren tot de voornaamste factoren die conflicten, honger, onveiligheid en geweld in de hand werken, die op hun beurt de menselijke ontwikkeling en pogingen om tot een duurzame ontwikkeling te komen belemmeren;

6.      benadrukt dat het nieuwe kader een doeltreffend antwoord op deze uitdagingen moet bieden en belangrijke kwesties moet aanpakken zoals de eerbiediging van de waardigheid van ieder individu, rechtvaardigheid, gelijkheid, goed bestuur, democratie, de rechtsstaat, vrede en veiligheid, klimaatverandering, rampenrisicovermindering en opbouw van zelfredzaamheid, behoud van biodiversiteit, inclusieve en duurzame ontwikkeling, landbezitsrechten en landgebruiksrechten, gezondheidszorg en sociale bescherming, onderwijs, onderzoek en innovatie en de rechten van vrouwen, kinderen, jongeren en minderheden;

7.      onderstreept dat het nieuwe ontwikkelingskader universeel van aard moet zijn en op alle landen toepasbaar, waaronder de EU-lidstaten, en derhalve relevant en billijk moet zijn voor zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met verschillende nationale omstandigheden, vermogens, beleidsterreinen en prioriteiten; onderstreept dat de hiermee gemoeide nieuwe verantwoordelijkheden en lasten eerlijk en gelijk over alle landen moeten worden verdeeld; roept in deze context de EU op om aan te geven welke concrete maatregelen en verbintenissen zij zou kunnen aanbevelen om op nationaal en internationaal niveau te kunnen inspelen op het universaliteitsbeginsel;

8.      benadrukt dat wederzijdse verantwoordingsplicht en transparantie op elk niveau de spil van het nieuwe ontwikkelingskader moeten vormen en dat het van belang is dat nationale regeringen en andere actoren, waaronder de private sector, aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de implementatie van het kader;

9.      roept de EU op actief leiding te geven in het proces naar de vastlegging van een enkel, alomvattend en geïntegreerd mondiaal ontwikkelingskader voor de periode na 2015, en constateert met voldoening dat eenieder het erover eens is dat de nieuwe mondiale ontwikkelingsagenda het mondiale partnerschap voor duurzame ontwikkeling nieuw leven moet inblazen en de wijze van uitvoering hiervan moet versterken;

II.  De behoefte aan een hernieuwd mondiaal partnerschap en een krachtig en samenhangend standpunt van de EU

10     spoort de EU aan tot een actieve rol bij het gestalte geven aan een nieuw wereldwijd partnerschap dat alle landen zal aanzetten tot actie, ook de opkomende economieën, alle relevante belanghebbenden waaronder de particuliere sector, organisaties uit het maatschappelijk middenveld, lokale autoriteiten en nationale parlementen;

11.    dringt erop aan dat de EU een sterke, coherente en uniforme positie inneemt in de komende intergouvernementele onderhandelingen, rekening houdende met de in deze resolutie onderstreepte prioriteiten;

12.    stelt zich achter de conclusies van de open werkgroep van de VN; meent niettemin dat het kader zoals in deze conclusies geschetst, uiteindelijk zou kunnen worden geclusterd, waarbij het evenwicht bewaard moet blijven tussen uitbanning van armoede, bestrijding van ongelijkheden en de drie dimensies van duurzame ontwikkeling, en zolang het niet ten koste gaat van de op mensenrechten gebaseerde benadering, en evenmin van de meer ambitieuze en innovatieve doelstellingen;

13.    benadrukt dat het nieuwe mondiale kader een gepaste institutionele architectuur moet omvatten, die gericht is op de belangrijkste doelstellingen, uitbanning van armoede, bestrijding van ongelijkheden en bevordering van duurzame ontwikkeling, met duidelijke richtsnoeren voor het controleren van de tenuitvoerlegging en dat deze architectuur ook rekening moet houden met de complexiteit en de onderlinge verbanden tussen verschillende delen van het toekomstige kader;

14.    ziet beleidssamenhang met het oog op duurzame ontwikkeling als essentieel instrument voor deinvulling van het kader voor de periode na 2015; roept de EU derhalve op om er met de nodige richtsnoeren, effectbeoordelingen en observatie- en rapporteringsinstrumenten voor te zorgen dat die beleidssamenhang in het kader ook een plaats krijgt;

15.    beklemtoont dat het universele karakter van de mondiale ontwikkelingsagenda na 2015 strengere verbintenissen met zich meebrengt voor de EU en haar lidstaten; benadrukt dat de nieuwe doelstellingen voor duurzame ontwikkeling in het mondiale kader ook terug te vinden moeten zijn in zowel het interne als het externe beleid van de EU;

III. Prioriteitsgebieden

16.    herinnert eraan dat de uitbanning van de armoede de belangrijkste prioriteit van de mondiale ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015 moet blijven, samen met de onderling verweven pijlers van economische, ecologische en sociale duurzaamheid en een versterkt mondiaal partnerschap;

Uitbanning van armoede, terugdringing van ongelijkheid en duurzame ontwikkeling

17.    benadrukt dat de uitbanning van armoede en duurzame ontwikkeling samen het basisthema van het mondiale ontwikkelingskader voor de periode na 2015 moeten vormen; onderstreept dat het kader mensgericht moet zijn en het rechtsvacuüm moet opvullen met een op rechten gebaseerde benadering, om de ongelijkheden - zowel binnen als tussen de landen - te verkleinen, een van de belangrijkste doelstellingen immers van het kader;

18.    beklemtoont dat ongelijkheid alle inspanningen voor economische ontwikkeling en armoedebestrijding doorkruist; stelt nogmaals dat uitbanning van armoede, gelijkheid en duurzame ontwikkeling alleen mogelijk worden als met alle kwetsbare groepen rekening wordt gehouden en als gelijke toegang tot en duurzaam gebruik van hulpbronnen, evenals goed bestuur, worden bevorderd; vraagt de EU en de lidstaten hun steun te geven aan SDG 10, zoals door de open VN-werkgroep voorgesteld als op zichzelf staande doelstelling voor het nieuwe kader;

19.    benadrukt dat wanneer het kader echt hervormend moet zijn, een doelstelling voor het uitbannen van extreme armoede van twee dollar per dag noodzakelijk is;

20.    onderstreept dat het toekomstige kader de multidimensionale aspecten van armoede en ongelijkheid moet aanpakken, die meer behelzen dan een gebrek aan inkomen en die betrekking hebben op de menselijke waardigheid en alle menselijke dimensies, waaronder de sociale dimensie; onderstreept dat armoede niet uitsluitend op basis van het inkomen moet worden beoordeeld, maar ook op basis van welzijnsindicatoren en het bbp;

21.    beveelt aan de staatsopbouw te steunen middels grotere algemene en/of sectorale begrotingssteun die afhankelijk wordt gesteld van de criteria voor goed bestuur;

22.    is van mening dat de goedkeuring van een holistische benadering om ongelijkheden het hoofd te bieden onder andere inhoudt dat de gevolgen van de liberaliseringsagenda voor armoede en ongelijkheid moeten worden aangepakt; herinnert er bijvoorbeeld aan dat de minst ontwikkelde landen (MOL ' s) moeilijkheden ondervinden bij het compenseren van de teruglopende handelsbelastingen als gevolg van de handelsliberalisering; benadrukt evenzo dat de onderhandelingspositie van werknemers in een grotendeels gemondialiseerde economie is verzwakt door de liberalisering, hetgeen de eerbiediging van de rechten in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en de agenda voor waardig werk in gevaar brengt; dringt er dan ook bij de EU op aan haar strategie voor het handelsbeleid zodanig op te zetten dat hoge sociale en milieunormen worden gehandhaafd en beschermd, terwijl elke vorm van sociale en milieudumping wordt ontmoedigd;

23.    benadrukt dat er een belangrijk verband bestaat tussen goed bestuur, duurzame economische groei en de verkleining van sociale ongelijkheden; onderstreept hoe belangrijk het is om gelijke kansen en rechten te bevorderen, evenals sociale dialoog; pleit voor een ruimere definiëring van armoede: niet alleen op basis van het BNP, maar ook aan de hand van grotere inhoudsmaten voor vooruitgang en welzijn;

24.    wijst op de cruciale economische en sociale rol van een sterke en stabiele middenklasse; onderstreept dat de middenklasse meer moet worden betrokken bij het politieke proces dat een inclusieve groei bevordert;

25.    verzoekt om de bevordering van een ecologisch duurzame ontwikkeling in alle landen, zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden, door middel van een duurzaam gebruik van hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen en bescherming van het milieu;

26.    benadrukt de noodzaak om duurzame ontwikkeling te bevorderen door te streven naar een evenwichtigere regionale ontwikkeling door middel van de bevordering van kleinere steden en het voorkomen van een buitenproportionele groei van de grote steden;

Een op mensenrechten gebaseerde aanpak

27.    is verheugd over het feit dat de bevordering van een op mensenrechten gebaseerde en op mensen gerichte benadering is opgenomen in de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling zoals voorgesteld door de open werkgroep van de VN; uit evenwel zijn zorg over het feit dat tot op heden geen steun is gegeven aan een ambitieuzere benadering en benadrukt dat een dergelijke benadering van essentieel belang is om armoede, sociale uitsluiting en ongelijkheid bij de wortel aan te pakken;

28.    benadrukt de universaliteit, ondeelbaarheid en onderlinge afhankelijkheid van alle mensenrechten van alle mensen, zonder onderscheid op welke grond dan ook, te beginnen bij het fundamentele recht op waardigheid voor alle mensen, met bijzondere aandacht voor de mensenrechten van vrouwen en meisjes, waartoe ook de bevordering behoort van universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten, evenals bescherming en respectering van de rechten van migranten en minderheden, waaronder LGBTI en mensen met HIV; onderstreept hoezeer het belangrijk is dat de rechten van mensen met een handicap in het nieuwe kader worden gerespecteerd en bevorderd;

29.    dringt er bij de EU op aan te benadrukken dat het belangrijk is om binnen de agenda voor de periode na 2015 prioriteit te verlenen aan de vaststelling en tenuitvoerlegging van een passend rechtskader, alsook dat nationaal en lokaal beleid gericht moet zijn op de bestrijding van corruptie en straffeloosheid en op de waarborging van een gelijke toegang tot onpartijdige en onafhankelijke rechterlijke instanties, en effectieve rechtsmiddelen tegen mensenrechtenschendingen, in het bijzonder jegens gemarginaliseerde groepen, evenals bescherming van mensenrechtenactivisten; benadrukt dat een kader voor de periode na 2015 ook moet zorgen voor goed bestuur, democratie en rechtsstatelijkheid;

30.    vraagt van de EU een verdubbelde inspanning om in de intergoevermentele onderhandelingen te bereiken dat de op mensenrechten gebaseerde benadering (HRBA) en het recht op ontwikkeling als grondslagconcept zullen dienen voor het mondiale ontwikkelingskader voor na 2015, en daarmee dat de hoofdpijlers van die benadering, universaliteit en ondeelbaarheid, non-discriminatie en gelijkheid, verantwoordingsplicht en rechtsstatelijkheid, inspraak en inclusie worden opgenomen in de vormgeving, de invulling en de bewaking van het ontwikkelingskader na 2015; acht het belangrijk dat de door de open VN-werkgroep voorgestelde SDG 16 in het nieuwe kader als op zichzelf staande doelstelling wordt aangehouden;

Conflictpreventie, herstel na een conflict, vredesopbouw en bevordering van duurzame vrede

31.    is van oordeel dat het mondiale ontwikkelingskader voor de periode na 2015 recht moet doen aan de New Deal voor de inzet in kwetsbare staten en de in Busan overeengekomen doelstellingen inzake vredesopbouw en staatsvorming; wijst erop dat in het nieuwe kader speciale aandacht word gevraagd voor kwetsbare staten; noemt het een positieve ontwikkeling dat de bevordering van vreedzame samenlevingen een van de prioriteiten van de EU is en zich ontwikkelt tot een belangrijk onderdeel van het nieuwe kader; acht het zaak om structurele, intensieve partnerschappen aan te gaan voor de lange duur, waarin hervorming van de veiligheidssector en de invoering van rechtsstatelijkheid en democratie voorop worden gesteld;

32     onderstreept dat het nieuwe kader zich moet richten op de onderliggende oorzaken van conflict en kwetsbaarheid; dringt erop aan dat de Europese instellingen meer responsieve procedures in situaties na een conflict opzetten en een strategie vaststellen waarmee de veiligheidsdoelstellingen zo goed mogelijk aan de hand van ontwikkelingshulp worden gerealiseerd;

33.    veroordeelt ten sterkste het uitblijven van vervolging en straf in conflictgebieden , vooral waar het gaat om seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes; benadrukt de noodzaak om de inspanningen voor de bescherming van burgers die worden getroffen door gewapende conflicten, en met name vrouwen en kinderen, te verdubbelen, betere toegang te bieden tot psychologische hulpverlening en de koppeling van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling (LRRD) in het nieuwe mondiale kader te versterken;

34.    erkent de belangrijke bijdrage van vrouwen aan conflictpreventie en vredesopbouw, en dringt daarom aan op de bevordering van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad om de deelname van vrouwen aan conflictoplossing en aan de opbouw van democratie te waarborgen;

Beperking van de klimaatverandering en van het risico op rampen en bescherming van het milieu

35.    is van mening dat beperking van de klimaatverandering op doeltreffende, zichtbare en ambitieuze wijze als horizontaal thema moet worden geïntegreerd in het ontwikkelingskader voor de periode na 2015; steunt de brede reeks maatregelen om het effect van de klimaatverandering tegen te gaan en te zorgen voor een betere toekomst voor de komende generatie, waartoe ook de afschaffing behoort van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu; onderstreept dat duurzame energie speciale aandacht moet krijgen want zulke energie is van cruciaal belang voor het opvangen van de klimaatveranderingseffecten;

36.    benadrukt echter dat deze beleidsintegratie niet tot gevolg mag hebben dat geld voor de officiële ontwikkelingshulp wegvloeit naar klimaatprojecten die niet direct gericht zijn op armoedeverlichting;

37.    constateert dat vele arme gemeenschappen al de eerste gevolgen ondervinden van de klimaatverandering terwijl zij daarvoor het minst verantwoordelijk zijn; stelt nogmaals dat actie voor beperking van uitstoot dringend geboden is, met het accent op koolstofarme strategieën; onderstreept dat overschakeling naar een energie-efficiënte en op hernieuwbare energie gebaseerde economie verder kan helpen bij de uitbanning van armoede; stelt dat de EU moet ijveren voor universele toegang tot hernieuwbare, betrouwbare en betaalbare energielevering;

38.    stelt met voldoening vast dat aanpassing aan de klimaatveranderingen duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen nadrukkelijk aanwezig en geïntegreerd is in de resultaten van de open werkgroep, onder andere in de voorziene doelstellingen voor oceanen en zeeën, alsook voor biodiversiteit en bossen;

39.    benadrukt dat het van groot belang is dat het nieuwe kader voorziet in maatregelen met oog op humanitaire bijstand, capaciteitsopbouw en inspraak worden opgenomen teneinde het rampenrisico doeltreffend te verminderen en de redzaamheid te versterken; onderstreept dat meer moet worden gedaan aan internationale hulp, coördinatie en rampenbestrijding in noodsituaties, en aan herstel en wederopbouw waar zich een catastrofe heeft voorgedaan;

40     erkent de onderscheidende rol van vrouwen bij het meewerken aan duurzaamheid, en pleit daarom voor integratie van het gendergelijkheidsperspectief in milieu- en klimaatveranderingsbeleid, met het oog op minder ongelijkheid in de genderverhoudingen waar het gaat om toegang tot en zeggenschap over middelen voor aanpassing aan de klimaatverandering;

Voedselzekerheid, voeding, duurzame landbouw, bestrijding van bodemaantasting, water en sanitaire voorzieningen

41.    constateert met voldoening dat voedsel-en voedingszekerheid naar boven is gekomen als prioritair thema voor het nieuwe mondiale ontwikkelingskader en dat in het resultaatsdocument van de open VN-werkgroep de uitbanning van honger, het realiseren van voedselzekerheid, verbetering van voeding en bevordering van duurzame landbouw als doelstelling op zich zijn opgenomen; onderkent dat bij de uitwerking van het nieuwe kader rekening gehouden moet worden met de specifieke positie van vrouwen in de landbouw waar het gaat om voedselzekerheid;

42.    benadrukt in dit verband dat het van groot belang is om aandacht te besteden aan het verband met een grotere productiviteit in de duurzame landbouw en visserij, dit leidt namelijk tot minder verlies en verspilling van voedsel, een transparant beheer van natuurlijke hulpbronnen en aanpassing aan de klimaatverandering;

43.    wijst erop dat pachtzekerheid voor kleinschalige landbouwers waarbij rekening wordt gehouden met traditionele landgebruiksrechten, aan zowel plaatselijke economieën als de voedselzekerheid ten goede zou komen;

44.    stelt dat verder moet worden gekeken dan alleen naar voedselzekerheid, en wil voedsel tot elementair mensenrecht bestempelen, zodat een duidelijk "honger = nul" ten doel kan worden gesteld en tegen 2025 een einde kan worden gemaakt aan het schandalige fenomeen honger; onderstreept dat de inspanningen tot uitbanning van honger en ondervoeding alsook van het bestaan van ‘verborgen honger’ zich speciaal moeten richten op kinderen en zogende vrouwen;

45.    onderstreept het belang van de tenuitvoerlegging in alle landen van de Rio+20-toezeggingen inzake bodemaantasting en de FAO-richtlijnen inzake het recht op voedsel en inzake grondbezit; onderstreept het belang van mondiaal goed bestuur voor het verhinderen van landroof;

46.    benadrukt dat goed bestuur in de grondsector moet worden versterkt en land moet worden beschermd tegen het steeds grotere risico dat een bedrijvenconsortium er beslag op legt;

47.    wijst erop dat het belangrijk is om toegang tot veilig drinkwater, sanitaire voorzieningen en geïntegreerd waterbeheer als een nieuwe prioriteit te beschouwen; stelt met nadruk dat actie geboden is om het gebruik van gevaarlijke chemicaliën terug te brengen en vervuiling te voorkomen;

Gezondheidszorg en onderwijs

48.    is van mening dat de gezondheidszorgsector van cruciaal belang is voor de economische en sociale ontwikkeling van samenlevingen; dringt er derhalve bij de EU op aan zich in het nieuwe mondiaal kader te richten op de bevordering van billijke en universele gezondheidszorg voor iedereen en met name speciale aandacht te besteden aan betaalbare gezondheidszorg voor kinderen en moeders, inclusief een ambitieuze doelstelling voor het uitbannen van voorkombare sterfte onder moeders, nieuwgeborenen en kinderen, en ook een halt toe te roepen aan epidemieën als AIDS, tuberculose, malaria, en andere overdraagbare ziekten;

49.    erkent gezondheidszorg als mensenrecht; onderstreept hoe belangrijk een betere toegang voor eenieder tot hygiëne en goede gezondheidszorg en verzekeringsdekking is, wat ook geldt voor seksuele en reproductieve medische diensten; roept de EU op om speciale nadruk te leggen op het voorkomen van uitsluiting en discriminatie van de meest kwetsbare groepen waar het gaat om gezondheidszorgstelsels;

50.    wijst erop dat het enorm belangrijk is te blijven werken aan de toegang tot water, sanitaire voorzieningen en hygiëne als sectoroverschrijdende thema's die van invloed zijn op het behalen van de andere doelstellingen op de agenda voor de periode na 2015, waaronder gezondheid, onderwijs en gendergelijkheid;

51.    benadrukt dat onderwijs de sleutel is tot de ontwikkeling tot zelfredzame samenlevingen; dringt erop aan dat toegang tot alle niveaus van goed onderwijs in het nieuwe mondiale ontwikkelingskader terug te vinden moet zijn, en dat het kader ook ingaat op het probleem van toegang tot onderwijs in nood- en crisissituaties; wijst erop dat het nodig is participatief burgerschap door de volledige uitoefening van politieke en burgerrechten te bevorderen en dat het opbouwen van innovatieve kennismaatschappijen;

52.    roept de Commissie op de prioriteit van het bestrijden van de ongelijke toegang tot gezondheidszorg en onderwijs in de periode na 2015 te bevorderen en specifieke maatregelen te nemen om kansarme personen en groepen die gevaar lopen te worden gediscrimineerd, te bereiken;

De centrale rol van vrouwen in het mondiale ontwikkelingskader na 2015

53.    constateert met instemming dat versterking van de positie van vrouwen en meisjes en van de gendergelijkheid als prioriteit is erkend door de open werkgroep, gezien de centrale rol van vrouwen in het nieuwe mondiale ontwikkelingskader; roept de EU en haar lidstaten op het pleidooi van de open werkgroep om gendergelijkheid als een doel op zich te behandelen bij te vallen, en tevens aan te sturen op integratie van gendermainstreaming in alle doelstellingen, en de formulering van ambitieuze streefdoelen rond de rechten van vrouwen en meiden, en de krachtiger invulling daarvan, te bevorderen;

54.    wijst er nogmaals op dat het van belang is om alle vormen van discriminatie en geweld jegens vrouwen en meisjes in het nieuwe kader uit te bannen; onderstreept hoe belangrijk het is dat alle discriminerende wetgeving en praktijken worden afgeschaft; dringt er bij de EU op aan om de uitbanning van alle geweld, zoals huiselijk geweld, vrouwenhandel, seksuele uitbuiting en seksuele intimidatie en alle schadelijke praktijken, met inbegrip van gedwongen huwelijken en genitale verminking van vrouwen, tot een van de topprioriteiten in het nieuwe mondiale kaderop gebied van de mensenrechten te bestempelen;

55.    is van mening dat de mondiale agenda voor de periode na 2015 een duidelijke boodschap moet overbrengen wat betreft de deelname van vrouwen aan het besluitvormingsproces;

56.    benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor gelijke toegang tot tewerkstelling voor zowel mannen als vrouwen, en te zorgen voor gelijk loon voor gelijk werk in de hele wereld; onderkent de noodzaak om vrouwen die een kind krijgen verzekerd zijn van het recht om tevens hun baan te behouden;

57.    onderstreept dat het belangrijk is dat meisjes ruimere toegang krijgen tot alle niveaus van onderwijs en dat barrières voor verder leren worden weggenomen;

58     benadrukt dat het belangrijk is dat medische diensten zoals gezinsplanning, waaronder ook seksuele en reproductieve gezondheidsrechten en -zorg, voor eenieder toegankelijk zijn;

59.    acht specifieke en doeltreffende beschermingsregelingen voor migrerende vrouwen geboden en onderkent dat voor vrouwen het recht belangrijk is om te migreren en zich in een nieuwe cultuur te integreren;

Inclusieve en duurzame groei, werkgelegenheid en het scheppen van behoorlijke banen

60.    onderstreept dat inclusieve en duurzame groei, gepaard met schepping van fatsoenlijke banen en middelenefficiëntie, gericht op een duurzamer consumptie- en productiemodel, en aanpassing aan de klimaatverandering, van cruciaal belang is voor het welslagen van het kader voor de periode na 2015; acht de bepaling van kwalitatieve indicatoren van cruciaal belang om te kunnen nagaan in welke mate de de vooruitgang in het ontwikkelingsproces inclusief en duurzaam is en in hoeverre er rekening wordt gehouden met de behoeften van de minstbedeelde en kwetsbaarste groepen;

61.    benadrukt dat het essentieel is dat wordt gecontroleerd in hoeverre de economische ontwikkeling ook de minstbedeelde en kwetsbaarste groepen omvat, en in hoeverre de lonen gelijke tred houden met de stijging van de productiviteit; herinnert eraan dat de staat verantwoordelijk is voor de voorziening van elementaire sociale diensten ten behoeve van de burgers, hetgeen ook een bijdrage vormt voor uitbanning van de armoede; acht de invoering van op nationaal niveau vast te stellen sociale beschermingsbodems en minimumlonen in ontwikkelingslanden van essentieel belang;

62.    dringt er bij de EU op aan een gunstig klimaat te bevorderen voor ondernemerschap, handel, investeringen en innovatie, ter bevordering van het terugdringen van ongelijkheden en met het oog op het vergroten van de sociale rechtvaardigheid;

63.    benadrukt dat kinderarbeid in het nieuwe mondiale ontwikkelingskader geleidelijk moet worden uitgebannen;

64.    dringt aan op een nieuw mondiaal kader dat een eerlijkere en duurzamere handelsregeling tot stand brengt die op overleg, transparantie en respect is gebaseerd en waarmee naar eerlijkere internationale handel wordt gestreefd; is van mening dat Fair Trade een voorbeeld is van een geslaagd partnerschap, waarbij een groot aantal belanghebbenden overal ter wereld en in verschillende stadia van de toeleveringsketens betrokken zijn, dat ervoor zorgt dat achtergestelde producenten, met name vrouwen, toegang hebben tot de markt, dat duurzame middelen van bestaan waarborgt, arbeidsnormen naleeft, kinderarbeid geleidelijk uitbant en ecologisch duurzame landbouw- en productiepraktijken aanmoedigt;

65.    onderstreept dat het nieuwe mondiale kader een universele, transparante, op regels gebaseerde, open, niet-discriminerende en eerlijke multilaterale handelsregeling in het kader van de WTO moet bevorderen; vraagt de EU om haar strategie voor duurzame ontwikkelingsbeleid , met inbegrip van de eerlijke handel (fair trade9 opnieuw te overdenken;

66.    dringt aan op ondersteuning voor de uitwerking van groene stimuleringsmaatregelen, zoals schepping van groene banen;

67.    onderstreept dat het van belang is jongerenwerkloosheid op te nemen in het nieuwe ontwikkelingskader op te nemen;

De particuliere sector

68.    benadrukt dat de particuliere sector een belangrijke drijvende kracht kan zijn achter inclusieve en duurzame groei, indien hij rekening houdt met de kernvoorwaarden van ontwikkeling zoals mensenrechten, arbeidsrechten, de verantwoordingsplicht van bedrijven en transparantiemechanismen, maatschappelijke dialoog en verbintenissen voor de bescherming van het milieu; roept de EU op tot ondersteuning van opbouw van regelgevingsstelsels die overmatige bureaucratie tegengaan, bevorderlijk zijn voor goed bestuur, omkoping en corruptie bestrijden en banenschepping aanmoedigen; benadrukt de noodzaak van een beter sociaal verantwoord ondernemen van multinationale bedrijven, door middel van bindende wettelijke regels; benadrukt dat de particuliere sector een belangrijke drijvende kracht zou moeten zijn achter inclusieve en duurzame groei;

69.    dringt aan op transparante en eerlijke regels voor de toegang tot lokale en internationale markten, die alle partijen gelijke kansen bieden;

70.    wijst erop dat maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) als belangrijk element in het nieuwe kader thuishoort;

71.    roept de EU op ervoor te zorgen dat alle naar de particuliere sector gaande hulpstromen aan de doelmatigheidsbeginselen voor ontwikkelingshulp beantwoorden en zich ervan te vergewissen dat de particuliere sector in ontwikkelingslanden erop is ingesteld mensen uit de armoede te halen;

72.    verwelkomt de aanbeveling van de Raad om zich meer te richten op ondersteuning van KMO door schepping van een gunstig klimaat voor kleine ondernemers en gemakkelijker toegang tot financiering en scholing;

73.    is met name voorstander van verdere ontwikkeling van het initiatief voor sociaal ondernemerschap op gebied van ontwikkelingssamenwerking; pleit voor uitvinding van nieuwe instrumenten die bevorderlijk zijn voor betere samenwerking tussen kleine en middelgrote ondernemingen in ontwikkelde landen en in ontwikkelingslanden;

74.    dringt er bij de EU op aan om fiscale rechtvaardigheid en het mobiliseren van binnenlandse middelen als een prioriteit op de agenda voor de periode na 2015 te zetten, aangezien dit een belangrijke rol speelt in de hervorming van de maatschappij, het uitbannen van de armoede en het terugdringen van ongelijkheden;

Het maatschappelijk middenveld

75.    erkent de noodzaak van een participatieve aanpak in het nieuwe ontwikkelingskader ten einde de spelers op alle niveaus voortdurend bij een en ander te betrekken, onderstreept de cruciale rol die maatschappelijke organisaties, en in het bijzonder vrouwenorganisaties, spelen als brengers van ontwikkeling en ijveraars voor universaliteit, gelijkheid, inclusiviteit, verantwoordingsplicht en transparantie; benadrukt dat het van belang is om in dialoog te treden met organisaties in het veld en de directe inspraak van mensen en gemeenschappen te vergemakkelijken;

76.    benadrukt dat maatschappelijke organisaties een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van de rechtspraak, de mensenrechten en de democratische beginselen onderschrijven, met name in landen waar de staatsvorming nog aan het begin staat en de overheidscapaciteit beperkt is;

Plaatselijke overheden en nationale parlementen

77.    onderstreept dat het belangrijk is plaatselijke overheden en nationale parlementen te betrekken bij de planning en de uitvoering van ontwikkelingsprojecten en het beheer van financiële hulpstromen; benadrukt dat hiervoor een daadwerkelijk participatieproces nodig is dat in een vroeg stadium van de ontwikkelingsfase moet plaatsvinden en dat vanuit dit oogpunt gedecentraliseerde overheidssteun moet worden erkend en versterkt;

IV. Terbeschikkingstelling van financiële middelen

78.    spoort de lidstaten aan om hun toezegging om ten minste 0,7% van hun bni toe te wijzen aan ODA, waaronder ten minste 0,2% van het bni aan de minst ontwikkelde landen en andere erg kwetsbare staten, gestand te doen; roept de EU op tot een coherente en alomvattende internationale aanpak voor de financiering na het jaar 2015; roept de EU op om nauw te blijven samenwerken met andere donoren bij de totstandbrenging van innovatieve financiële mechanismen, zoals de belasting op financiële transacties;

79.    herinnert eraan dat het beginsel van eigen zeggenschap in het kader van ontwikkelingssamenwerking moet worden gerespecteerd; wijst op de noodzaak van het versterken van de politieke dialoog tussen de geldverschaffers en de partnerlanden;

80.    wijst de Commissie en de lidstaten erop dat ODA het kernstuk moet blijven van het Europese beleid voor ontwikkelingssamenwerking, dat gericht is op uitbanning van armoede;

81.    vraagt de EU de mechanismen voor het combineren van giften en leningen te toetsen om er zeker van te zijn dat zij transparant en verantwoordingsplichtig zijn en een duidelijk effect hebben in termen van duurzame ontwikkeling; vraagt de Commissie om uitvaardiging van richtsnoeren die gebaseerd zijn op geharmoniseerde strategieën voor terugdringing van armoede;

82.    herhaalt zijn oproep om de bestrijding van corruptie, witwassen, belastingontduiking en -ontwijking, belastingsparadijzen en schadelijke belastingstructuren tot eerste prioriteit te maken bij de financiering van ontwikkeling; herinnert eraan dat ontwikkelingslanden gedurende het voorbije decennium naar schatting ongeveer 6 triljoen USD hebben verloren aan illegale financiële stromen, een bedrag dat vele malen groter is dan de ODA-middelen over deze periode, wat het belang aantoont van meer transparantie en mondiaal goed bestuur;

83.    roept de EU op om waar mogelijk publiek-private partnerschappen op te zetten en een prioriteit te maken van het inzetten van de ervaring, deskundigheid en beheersystemen van de particuliere sector, in samenwerking met de overheid;

84.    dringt er bij de EU op aan de ontwikkelingslanden te blijven steunen in hun inspanningen tot het genereren van meer binnenlandse - openbare en particuliere - inkomsten en hun hulp te bieden bij de invoering van billijke, duurzame en rechtvaardige belastingstelsels die de armoede zou doen dalen en hen minder afhankelijk zouden maken van ontwikkelingshulp;

V.  Indicatoren en verantwoordingsplicht

85.    benadrukt dat toegankelijke, uitgesplitste en betrouwbare data van cruciaal belang zijn om passend beleid te ontwerpen met betrekking tot de nieuwe ontwikkelingsagenda alsook om regeringen en de internationale gemeenschap rekenschap te laten afleggen;

86.    beklemtoont dat er degelijke verantwoordingsmechanismen nodig zijn om ervoor te zorgen dat zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden hun verbintenissen nakomen en doeltreffend de uitdagingen van armoede en duurzaamheid die in het kader voor de periode na 2015 behandeld zullen worden, aanpakken; beklemtoont dat het kader empirisch onderbouwd moet zijn en financiële streefcijfers en op alle niveaus degelijke controle- en verantwoordingsmechanismen moet omvatten; herinnert eraan dat deze bewakingsmechanismen een toetsingsmogelijkheid moeten omvatten aan de hand van openheid en transparantie;

87.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de voorzitter van de open werkgroep voor doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.

TOELICHTING

I.    Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's) – resultaten en nieuwe uitdagingen

In september 2000 namen de VN een Millenniumverklaring aan, waarop de vaststelling van concrete, tijdgebonden doelstellingen volgde die in 2015 moeten zijn behaald.

De MDG's hebben een diepgaand verschil gemaakt in het leven van mensen. Minder dan een jaar voor het bereiken van de streefdatum voor de verwezenlijking van de MDG's is de extreme armoede in de wereld met de helft teruggebracht, terwijl inspanningen met betrekking tot de bestrijding van malaria en tuberculose indrukwekkende resultaten hebben laten zien.

Een ander belangrijk wapenfeit van de MDG's betreft het samenbrengen van regeringen, de internationale gemeenschap, het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector teneinde concrete doelstellingen met betrekking tot ontwikkeling en de uitbanning van armoede te verwezenlijken.

Niettemin zijn aanvullende inspanningen nodig om het percentage mensen dat honger lijdt te halveren. In het verslag over menselijke ontwikkeling in 2014 wordt benadrukt dat een voortdurende situatie van kwetsbaarheid een bedreiging vormt voor de menselijke ontwikkeling, behalve wanneer zij systematisch wordt bestreden door middel van beleid en sociale normen.

Mondiale uitdagingen zullen naar verwachting toenemen als gevolg van belangrijke problemen als armoede, mensenrechtenschendingen, gewapende conflicten en terrorisme, klimaatverandering, voedselonzekerheid, migratie, werkloosheid, demografische veranderingen, corruptie, een gebrek aan middelen, instabiele groei, en financiële en economische crises. Er zijn nieuwe ontwikkelingstrajecten nodig die zouden kunnen leiden tot inclusieve en duurzame ontwikkeling.

Om die reden vereist de agenda voor de periode na 2015 een daadwerkelijk hernieuwd mondiaal partnerschap, dat alomvattend van aard is, de bijdrage van alle soorten instrumenten erkent en in staat is in te springen op kwesties als technologie en innovatie, capaciteitsopbouw en handel.

Waarom is dit document nodig?

In aansluiting op het speciale evenement van de VN over de MDG's (september 2013) en de verslagen over de periode na 2015, zijn de onderhandelingen geïntensiveerd, met name door middel van discussies in de open werkgroep van de VN voor duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen en in het intergouvernementele VN-comité van deskundigen inzake financiering van duurzame ontwikkeling.

Het algemene standpunt van de EU is na uitgebreide raadplegingen door de Europese Commissie opgesteld, en wordt onderschreven door de Raad en het Europees Parlement. De mededeling "Een waardig leven voor iedereen" vormt de grondslag van het EU-standpunt inzake de agenda voor de periode na 2015.

In de mededeling wordt erop aangedrongen dat kwesties van mondiaal belang worden aangepakt, zoals armoede, gezondheid, voedselzekerheid, onderwijs, gendergelijkheid, water en sanitaire voorzieningen, duurzame energie, waardig werk, inclusieve en duurzame groei, ongelijkheid, duurzame consumptie en productie, biodiversiteit, bodemaantasting en zee en oceanen. Daarnaast wordt gesteld dat het kader voor de periode na 2015 op rechten moet zijn gebaseerd en borg moet staan voor rechtvaardigheid, gelijkheid en billijkheid, goed bestuur, democratie, de rechtsstaat, vrede en vrijwaring van geweld.

Het Europees Parlement hecht bijzonder sterk aan een ambitieuze ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015. Met dit verslag wil het Parlement een bijdrage leveren aan de definiëring van een coherent en consistent EU-standpunt, dat in december 2014 door de Raad moet worden aangenomen. In de conclusies van de Raad moeten de beginselen en de belangrijkste lijnen van de onderhandelingsstrategie van de EU uiteen worden gezet.

II.  Prioriteitsterreinen

Uitbanning van armoede en duurzame ontwikkeling

De rapporteur herinnert eraan dat de open werkgroep van de VN voor duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen in haar discours een aantal onderling samenhangende nieuwe prioriteitsterreinen identificeert. Er zal in toenemende mate aandacht moeten worden besteed aan de centrale elementen die samen een duidelijke en beperkte reeks van universele en meetbare doelstellingen moeten vormen.

De uitbanning van armoede, goed bestuur, een op mensenrechten gebaseerde benadering en duurzame ontwikkeling zouden de grondthema's van het nieuwe ontwikkelingskader moeten worden, terwijl tevens moet worden ingesprongen op de multidimensionale aspecten van armoede en ongelijkheid, die meer behelzen dan een gebrek aan inkomen.

Een op mensenrechten gebaseerde aanpak

Het kader voor de periode na 2015 moet borg staan voor een op mensenrechten gebaseerde benadering alsook voor de bevordering van vreedzame samenlevingen. Rechtvaardigheid, goed bestuur, democratie en de rechtsstaat dienen eveneens aandachtspunten van de nieuwe agenda te zijn. De rapporteur is er stellig van overtuigd dat in dit opzicht een ambitieuzere agenda moet worden aangenomen.

Op dit cruciale moment van onderhandelingen moet de EU alle rechten aan de orde stellen en samenwerken met derde landen, hetgeen van cruciaal belang is voor de duurzame ontwikkeling.

De rapporteur wil eraan herinneren dat we, om onze duurzame ontwikkelingsdoelstellingen te behalen, instellingen op alle niveaus nodig hebben die doeltreffend, transparant, verantwoordelijk en democratisch zijn. Bijgevolg dringt de rapporteur aan op de vaststelling en tenuitvoerlegging van een passend rechtskader en op nationaal beleid dat resulteert in de vermindering van corruptie en in juridische instanties die toegankelijk, onpartijdig en onafhankelijk zijn.

Conflictpreventie, herstel na een conflict, vredesopbouw en bevordering van duurzame vrede

De EU heeft erkend dat er geen sprake kan zijn van duurzame ontwikkeling zonder vrede en veiligheid, en dat er, omgekeerd, zonder ontwikkeling en uitbanning van armoede geen duurzame vrede tot stand kan worden gebracht. Daarom moet het kader voor de periode na 2015 recht doen aan de in Busan overeengekomen doelstellingen inzake vredesopbouw en staatsvorming. De bevordering van vreedzame samenlevingen zou een belangrijk onderdeel van de nieuwe agenda moeten worden.

Klimaatverandering en het terugdringen van het risico van rampen

De beperking van de klimaatverandering dient, als een van de grootste uitdagingen van dit moment, dringend en doeltreffend te worden geïntegreerd in de nieuwe ontwikkelingsagenda. Het terugdringen van het risico van rampen is nauw met de klimaatverandering verbonden, net als de versterking van de weerbaarheid.

Wat betreft het terugdringen van het risico van rampen moet eraan worden herinnerd dat de armste landen in de grootste mate aan risico's blootstaan, en dat het noodzakelijk is om alle voor kwetsbaarheid relevante factoren aan te pakken.

Duurzame energie moet worden beschouwd als een cruciaal instrument om armoede uit te bannen. In dit verband is er behoefte aan een strategische aanpak inzake de diversifiëring van hulpbronnen, de bescherming van ecosystemen en natuurlijke hulpbronnen, en geïntegreerd waterbeleid.

Voedselzekerheid, voeding, duurzame landbouw, bodemaantasting, water en sanitaire voorzieningen

De rapporteur is ingenomen met het feit dat voedsel- en voedingsveiligheid zich ontwikkelt tot een belangrijk terrein van de nieuwe agenda en herinnert eraan dat het van belang is dit te koppelen aan duurzame landbouw, visserij, beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatverandering.

De rapporteur benadrukt dat meer inspanningen nodig zijn om ondervoeding uit te roeien en dat daarbij in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan kinderen.

Land- en bodemaantasting is, zoals is benadrukt in de Rio+20-afspraken, een belangrijk aandachtsterrein in verband met duurzame ontwikkeling en groene economie. Het is bijgevolg van essentieel belang een einde te maken aan land- en bodemaantasting.

Op de Rio+20-conferentie is erkend dat "water centraal staat in duurzame ontwikkeling" en de drie dimensies ervan. De rapporteur is van mening dat de nieuwe agenda een geïntegreerde benadering van water moet bevorderen, die universeel overeengekomen doelstellingen bevat, evenals eenvoudige, meetbare en gerichte beleidsmaatregelen en middelen, en die belanghebbenden in staat stelt concrete resultaten te bewerkstelligen die het leven van mensen verbeteren en die bijdragen aan de bescherming van het milieu.

Gezondheidszorg en onderwijs

De rapporteur benadrukt het belang van gezondheidszorg en onderwijs voor duurzame ontwikkeling. Daarom dienen afzonderlijke doelstellingen op dit gebied te worden opgenomen in de agenda voor de periode na 2015.

De EU moet zich richten op de bevordering van rechtvaardige en universele gezondheidszorg door in het nieuwe ontwikkelingskader aandacht te besteden aan kwaliteit van uitgaven en toegang tot goede gezondheidsdiensten.

Voorts benadrukt de rapporteur dat het noodzakelijk is alle niveaus van kwalitatief hoogstaand onderwijs toegankelijk te maken, teneinde participatief burgerschap en de opbouw van op kennis gebaseerde innovatieve samenlevingen te bevorderen.

Het is met name belangrijk om ongelijkheden op het gebied van toegang tot gezondheidszorg en onderwijs uit te bannen, en om in het nieuwe kader maatregelen uit te werken om de meest benadeelde groepen te bereiken.

Centrale rol van vrouwen in het nieuwe ontwikkelingskader

De rapporteur is ingenomen met het feit dat versterking van de positie van vrouwen als prioriteit is erkend in de agenda voor de periode na 2015.

Het is daarnaast van belang om prioriteit te geven aan de uitroeiing van alle vormen van geweld jegens vrouwen en meisjes. Het is essentieel dat de EU de uitbanning van alle schadelijke praktijken, met inbegrip van kindhuwelijken, gedwongen huwelijken en genitale verminking, tot een van de topprioriteiten van het nieuwe kader bestempelt.

In het nieuwe ontwikkelingskader moet eveneens aandacht worden besteed aan het waarborgen van gelijke toegang tot arbeid, alsook aan gelijk loon voor gelijke arbeid.

Inclusieve en duurzame groei, werkgelegenheid en het scheppen van behoorlijke banen

De mondiale financiële en economische crisis heeft de groei vertraagd en bovendien geleid tot een werkgelegenheidscrisis. De rapporteur benadrukt het belang van inclusieve groei en de bevordering van waardig werk.

De voortdurende discussies over het kader voor de periode na 2015 bieden de EU een goede gelegenheid om een gunstig ondernemingsklimaat, investeringen en innovatie te bevorderen, hetgeen zal bijdragen tot de vermindering van ongelijkheden en de versterking van sociale rechtvaardigheid.

Particuliere sector

De particuliere sector voorziet in circa 90 % van alle banen in ontwikkelingslanden en is derhalve een onmisbare partner in de strijd tegen armoede.

De rapporteur is van mening dat de particuliere sector een belangrijke drijvende kracht zou moeten zijn achter inclusieve en duurzame groei. Hij is in dit verband ingenomen met de aanbevelingen van de Raad om meer aandacht te besteden aan steun voor kmo's, alsook voor sociale ondernemingen en coöperaties, aangezien zij een belangrijke rol spelen bij de bevordering van duurzame ontwikkeling.

Maatschappelijk middenveld

De rapporteur is van mening dat maatschappelijke organisaties in het nieuwe kader voor de periode na 2015 een belangrijke rol moeten spelen door regeringen ter verantwoording te roepen, en door bij te dragen tot de totstandbrenging van participatieve samenlevingen die verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen ontwikkeling.

Lokale autoriteiten

De lokale autoriteiten dienen vanaf het begin te worden betrokken bij het nieuwe ontwikkelingskader door middel van een daadwerkelijk participatief proces. De rapporteur is van mening dat de lokale autoriteiten in aanzienlijke mate bijdragen tot de doeltreffendheid van ontwikkelingssamenwerking, aangezien zij het beste weten wat de behoeften van lokale gemeenschappen zijn en hier op alomvattende wijze op in kunnen springen.

III. Terbeschikkingstelling van financiële middelen

In het kader voor de periode na 2015 moet worden overwogen gemeenschappelijke doelstellingen en verplichtingen vast te leggen voor alle landen, ongeacht hun inkomensniveau.

De rapporteur is van mening dat de EU nauw moet blijven samenwerken met andere donoren teneinde innovatieve mechanismen voor ontwikkeling verder uit te werken en nieuwe partnerschappen tot stand te brengen, alsook om andere financieringsbronnen aan te vullen.

De rapporteur wijst er tevens op dat de mechanismen voor het combineren van giften en leningen transparant moeten zijn, dat hiervoor verantwoording moet worden afgelegd en dat zij een duidelijk effect moeten hebben in termen van duurzame ontwikkeling. Hij beveelt ten sterkste aan een coherente en vastomlijnde benadering te volgen met betrekking tot de strijd tegen illegale financieringsstromen, de vergroting van transparantie en goed bestuur.

De rapporteur is van mening dat de EU nauw samen moet blijven werken met ontwikkelingslanden teneinde hen te helpen hun binnenlandse inkomsten te vergroten en duurzame en rechtvaardige belastingstelsels in te voeren.

IV. Indicatoren en verantwoordingsplicht

De rapporteur herinnert eraan dat betrouwbare data van cruciaal belang zijn om passend beleid te ontwerpen alsook om regeringen en belanghebbende partijen verantwoording te laten afleggen. Hij dringt er bij de EU op aan de discussie te bevorderen over de vraag wat de beste indicatoren zijn om vooruitgang, ongelijkheden en kwetsbaarheden te meten.

V.  De noodzaak van een sterk, duidelijk en coherent EU-standpunt

De rapporteur is verheugd over de betrokken rol van de EU in de onderhandelingen over de periode na 2015 en over haar inzet voor één enkel, alomvattend kader dat van toepassing moet zijn voor alle landen en dat de drie dimensies van duurzame ontwikkeling omvat. Hij is van mening dat de EU zich krachtig moet opstellen met betrekking tot de inhoud en strategische doelstellingen. De rapporteur is voorts ingenomen met de bijdrage van de open werkgroep van de VN, maar is van mening dat het aantal doelstellingen dat in de conclusies wordt vastgesteld moet worden verminderd en dat deze doelstellingen moeten worden vereenvoudigd.

Hij vindt tevens dat de EU een belangrijke bijdrage moet leveren aan de vaststelling van duidelijke bepalingen om te waarborgen dat een op mensenrechten gebaseerde benadering en goed bestuur het onderliggende concept van het nieuwe kader vormen.

De rapporteur is van mening dat samenhang in het ontwikkelingsbeleid eveneens een cruciaal onderdeel is van een succesvolle ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015. Bijgevolg moeten er gedetailleerdere voorstellen inzake voedselzekerheid, voeding en duurzame landbouw worden gepresenteerd.

Tot slot benadrukt de rapporteur dat moet worden geluisterd naar de landen en regionale groeperingen die de EU-prioriteiten ondersteunen en dezelfde zorgen delen, zodat binnen regionale groeperingen een katalysatoreffect kan worden bewerkstelligd.

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (6.11.2014)

aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking

inzake de Europese Unie en het mondiaal ontwikkelingssamenwerkingskader voor de periode na 2015
2014/2143(INI) Het Europees Parlement,

Rapporteur voor advies: Malin Björk

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie ontwikkelingssamenwerking onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

–    gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW);

–    gezien de in september 1995 in Peking gehouden vierde Wereldvrouwenconferentie, de verklaring van Peking en het in Peking onderschreven actieprogramma (Platform for Action), alsmede de daaropvolgende slotdocumenten betreffende verdere acties en initiatieven voor de uitvoering van de verklaring van Peking en het actieprogramma die tijdens de speciale VN-vergaderingen Peking +5, Peking +10 en Peking +15 respectievelijk op 9 juni 2000, 11 maart 2005 en 2 maart 2010 werden aangenomen;

–   gezien de uitvoering van het actieprogramma van de Internationale conferentie over bevolking en ontwikkeling (ICPD), die in 1994 in Caïro werd gehouden, waar de internationale gemeenschap erkende en bevestigde dat seksuele en reproductieve gezondheidszorg en reproductieve rechten van fundamenteel belang zijn voor duurzame ontwikkeling;

A.  overwegende dat het bij twee van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDO's) uitdrukkelijk gaat om de rechten van vrouwen, met name de bevordering van gendergelijkheid en de versterking van de positie van de vrouw (MDO 3) en de verbetering van de gezondheid van moeders (MDO 5), en overwegende dat nog eens drie MDO's betrekking hebben op de levensomstandigheden van vrouwen en meisjes: gratis basisonderwijs voor iedereen (MDO 2), de terugdringing van kindersterfte (MDO 4) en de bestrijding van hiv/aids, malaria en andere ziekten (MDO 6);

B.  overwegende dat de lidstaten zich ertoe hebben verplicht om gendergelijkheid te bevorderen op twaalf kritieke gebieden overeenkomstig het actieprogramma van Peking; overwegende dat de Raad bij zijn evaluatie na 15 jaar van tenuitvoerlegging heeft geconcludeerd dat de rechten van de vrouw op de meeste gebieden nog steeds worden gehandhaafd;

C. overwegende dat de EU zich inzet voor een actieplan over gendergelijkheid en versterking van de positie van vrouwen in het kader van ontwikkeling (2010-2015), maar dat het tempo van de tenuitvoerlegging uiterst laag lag, zoals werd benadrukt in de conclusies van de Raad van 19 mei 2014;

D. overwegende dat met de MDO's weliswaar goede resultaten zijn geboekt voor wat de modale inkomens en de ontwikkelingslanden betreft, doch dat de geboekte vooruitgang met betrekking tot gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen zeer te wensen overlaat en MDO 3 bijlange na niet is bereikt;

E.  overwegende dat MDO 5 het streefdoel is dat het meest achterblijft en dat toegang tot informatie over seksuele en reproductieve rechten, met inbegrip van anticonceptie en abortus, van fundamenteel belang is voor de versterking van de positie van vrouwen, aangezien dagelijks wereldwijd naar schatting achthonderd vrouwen sterven als gevolg van complicaties tijdens de zwangerschap of de bevalling en circa 222 miljoen vrouwen in ontwikkelingslanden geen toegang hebben tot veilige en moderne methoden van gezinsplanning, terwijl het aandeel van de totale mondiale steunverlening voor gezondheidszorg dat naar ontwikkelingshulp gericht op gezinsplanning gaat, afneemt;

F.  overwegende dat vrouwen en meisjes, die meer dan zestig procent van de mensen met hiv uitmaken, nog altijd centraal staan in de hiv-pandemie (MDO 6);

G. overwegende dat vrouwen een cruciale rol spelen in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid; overwegende dat versterking van de positie van vrouwen en meisjes en de mensenrechten van vrouwen en meisjes erkend zijn als een prioriteit in het ontwikkelingssamenwerkingskader voor de periode na 2015;

H. overwegende dat uit de evaluatie van de conferentie ICPD Beyond 2014 blijkt dat discriminatie van vrouwen en meisjes nog altijd duidelijk zichtbaar is in alle samenlevingen, aangezien in de evaluatie wordt benadrukt dat de inachtneming van individuele rechten, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en capaciteiten, de grondslag vormt voor duurzame ontwikkeling[1];

I.   overwegende dat vrouwen meer te lijden hebben onder de gevolgen van militaire conflicten en van economische en klimaatcrises, en dat zij een steeds grotere plaats innemen in de migratiestromen, waarbij migranten nu voor de helft uit vrouwen bestaan;

J.   overwegende dat de migratie in Europa en overal ter wereld toeneemt, en dat veel vrouwen het slachtoffer worden van discriminatie en geweld als ze willen veranderen van cultuur, godsdienst of levensstijl;

K. overwegende dat de meerderheid van de mensen die wereldwijd in extreme armoede leven vrouwen en meisjes zijn, dat vrouwen in de mondiale landbouwproductie een zeer belangrijke rol spelen en 43 % van de agrarische beroepsbevolking in ontwikkelingslanden uitmaken[2], maar minder dan 10 % van de grond in eigendom hebben;

L.  overwegende dat jaarlijks veertien miljoen meisjes een gedwongen huwelijk moeten aangaan; overwegende dat ten minste een op de drie vrouwen ter wereld wordt geslagen, misbruikt, verkracht of anderszins mishandeld, en dat geweld en verkrachting voor vrouwen in de leeftijd tussen 15 en 44 jaar een groter risico vormen dan kanker, een verkeersongeval, oorlog of malaria;

M. overwegende dat armoede onder vrouwen en de genderkloof ook aan de basis liggen van en bevorderende factoren zijn voor de handel in vrouwen en meisjes voor seksuele uitbuiting, en overwegende dat vrouwen en meisjes in seksindustrieën in alle regio's van de wereld worden uitgebuit;

N. overwegende dat de ontzegging van een levensreddende abortus een ernstige schending van de mensenrechten inhoudt;

O. overwegende dat het moedersterftecijfer in ontwikkelingslanden vijftien keer zo hoog is als in ontwikkelde landen;

P.  overwegende dat 62 miljoen jonge meisjes wereldwijd niet naar school gaan;

Q. overwegende dat het ontbreken van uitgebreide seksuele voorlichting, jeugdvriendelijke reproductieve gezondheidszorg en maatregelen ter voorkoming van vroegtijdige en gedwongen huwelijken, seksuele intimidatie en geweld, met name meisjes ervan weerhoudt naar te school gaan en hun opleiding af te ronden, hetgeen de genderkloof en armoede vergroot;

R.  overwegende dat de tenuitvoerlegging van gelijke beloning voor arbeid van gelijke waarde van essentieel belang is voor het bereiken van gendergelijkheid;

S.  overwegende dat vrouwen en in het bijzonder moeders vaak het slachtoffer zijn van discriminatie bij de toegang tot werk, naargelang het soort werkgelegenheid; overwegende dat dit zeer nadelig uitpakt voor hun loopbaan;

T.  overwegende dat de nationale wetgeving in veel landen geen gelijke rechten voor mannen en vrouwen waarborgt;

1.  dringt aan op een krachtigere tenuitvoerlegging van de huidige MDO's teneinde de structurele oorzaken van genderongelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen doeltreffender aan te pakken, alsook de structurele veranderingen die noodzakelijk zijn om een wezenlijke gelijkheid tot stand te brengen, en onderstreept dat dit te wijten is aan uiteenlopende factoren zoals een gebrek aan financiële middelen, een gebrek aan politieke wil, het grote aantal mannelijke rolmodellen in de politiek en in verkozen overheidsorganen, een gebrek aan partijsteun voor vrouwen, sociaal-economische belemmeringen, een gebrek aan middelen voor een betere tijdsindeling voor vrouwen, de rol van sociale massamedia en een gebrek aan duurzaam contact en samenwerking met overheidsorganisaties zoals vakverenigingen en vrouwenorganisaties, alsook beleid dat tot doel heeft de rechten van vrouwen en meisjes en de toegang tot gezondheidszorg te beperken, zoals financieringsbeperkingen voor donorlanden op het gebied van humanitaire hulp met betrekking tot veilige abortushulpverlening;

2.  dringt er bij de Verenigde Naties op aan om gendergelijkheid, de rechten van de vrouw, de versterking van de positie van vrouwen en de mensenrechten van vrouwen en meisjes toe te voegen als een doelstelling op zich, zoals voorgesteld door de open werkgroep[3], en als een essentiële voorwaarde voor billijke en inclusieve duurzame ontwikkeling, aan alle doelstellingen in het kader van het mondiaal ontwikkelingssamenwerkingskader voor de periode na 2015, alsook om gendermainstreaming en genderspecifieke streefcijfers en -indicatoren hierin te integreren, met bijzondere aandacht voor vrouwen die in sterkere mate worden gemarginaliseerd als gevolg van elkaar kruisende vormen van discriminatie en ongelijkheid;

3.  betreurt dat de lichamen van vrouwen en meisjes, met name ten aanzien van hun seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, nog altijd een ideologisch slagveld vormen en zou graag zien dat in het mondiaal ontwikkelingssamenwerkingskader voor de periode na 2015 de onvervreemdbare rechten van vrouwen en meisjes op lichamelijke integriteit en autonome besluitvorming worden erkend; onder andere, het recht op toegang tot vrijwillige gezinsplanning, veilige en legale abortus en het recht om vrij te zijn van geweld, waaronder vrouwelijke genitale verminking, kindhuwelijken, huwelijken op jonge leeftijd en gedwongen huwelijken, alsook verkrachting binnen het huwelijk;

4.  dringt aan op de opstelling van een ​​specifiek actieplan voor gendergelijkheid dat vergezeld gaat van het vereiste financieringsmechanisme, met inbegrip van instrumenten voor genderbewuste begroting om elkaar kruisende en structurele oorzaken van ongelijkheid, en meervoudige vormen van discriminatie op grond van geslacht, etniciteit, culturele of religieuze achtergrond, seksuele geaardheid, genderidentiteit, gezondheidstoestand en capaciteiten aan te pakken;

5.  dringt erop aan dat ambitieuze genderspecifieke streefcijfers worden vastgesteld om een einde te maken aan de armoede onder vrouwen en de verschillen tussen mannen en vrouwen te verkleinen, onder meer door betere toegang voor vrouwen en meisjes tot kwaliteitsonderwijs, met inbegrip van middelbaar onderwijs, algemene toegang tot kwaliteitsgezondheidsdiensten, betere toegang voor vrouwen en meisjes tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, met inbegrip van gezinsplanning en abortushulpverlening, de beëindiging van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes alsook op gender gebaseerd geweld, en de verbetering van de sociale en economische onafhankelijkheid van vrouwen, met name op het gebied van werkgelegenheid en hun deelname aan het besluitvormingsproces, en beklemtoont dat de sociale economie drie belangrijke wanverhoudingen op de arbeidsmarkt helpt te corrigeren: werkloosheid, onstabiliteit van banen en uitsluiting op sociaal vlak en van de arbeidsmarkt;

6.  dringt aan op een duidelijke strategie die vrouwen en moeders toegang verschaft tot werk zonder discriminatie, waarbij zowel het recht op moederschap als het recht op arbeid wordt gewaarborgd;

7.  benadrukt dat de deelname van vrouwen aan politieke besluitvorming en onderhandelingen, met name bij conflictpreventie, vredesprocessen en vredesopbouw, van doorslaggevend belang is om gunstige voorwaarden te scheppen voor de stabilisering en versterking van landen, en derhalve voor de ontwikkeling ervan; dringt aan op de bevordering van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad om de deelname van vrouwen aan conflictoplossing en aan de opbouw van democratie te waarborgen;

8.  veroordeelt sterk het voortdurend gebruik van seksueel geweld tegen vrouwen als oorlogswapen; benadrukt dat meer moet worden gedaan om het internationaal recht na te komen en toegang te waarborgen tot psychologische steun voor vrouwen en meisjes die in conflicten zijn misbruikt;

9.  veroordeelt het gebrek aan vervolging en bestraffing van agressors ten aanzien van vrouwen in conflictgebieden; vraagt ​​om meer gedetailleerde gegevens en statistieken over de straffeloosheid van daders die worden verdacht van geweldpleging tegen vrouwen in conflictgebieden;

10. dringt erop aan dat de humanitaire hulpverlening van de EU en haar lidstaten niet moet worden onderworpen aan door donoren opgelegde beperkingen met betrekking tot de toegang tot veilige abortus voor vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van verkrachting in gewapende conflicten;

11. dringt er voorts op aan een speciaal hoofdstuk inzake gendergelijkheid in het volgende EDEO-actieplan inzake mensenrechten te verankeren;

12. dringt aan op de verankering van genderevenwicht in de buitenlandse EDEO-missies en op een op elke afzonderlijke missie afgestemde strategie inzake de rechten van de vrouw en gendergelijkheid;

13. erkent dat met name meisjes en jonge vrouwen worden benadeeld en risico lopen, en wijst op het belang van het ondersteunen van onderwijsstelsels die toegang verschaffen tot fundamentele behoeften op onderwijsgebied, met bijzondere aandacht voor alfabetisering en beroepsopleiding om de schending van het recht van meisjes op onderwijs aan te pakken; benadrukt opnieuw dat speciale aandacht nodig is om te waarborgen dat meisjes een geweldloos leven kunnen leiden, dat discriminerende wetgeving en praktijken worden opgeheven en dat de positie van meisjes en jonge vrouwen wereldwijd wordt versterkt;

14. wijst op de noodzaak om gratis en gemakkelijke toegang tot goed lager en voortgezet onderwijs voor meisjes te waarborgen, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar de meest gemarginaliseerde groepen;

15. dringt aan op betere beleidsmaatregelen ten aanzien van overheidsstelsels om kwalitatieve, duurzame en gelijkwaardige gezondheidszorg te bieden, met bijzondere aandacht voor ouderen en personen met een handicap;

16. benadrukt dat elke doelstelling met betrekking tot gezondheid, de verwezenlijking van het recht op het hoogst haalbare niveau van gezondheid moet omvatten, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; onderstreept dat vrouwen zeggenschap moeten hebben over hun seksuele en reproductieve rechten, met name door gemakkelijke toegang tot anticonceptie en abortus, en wijst erop dat het recht op reproductieve gezondheid een integrerend onderdeel vormt van de mensenrechten; dringt in dit verband met klem aan op de strafbaarstelling van gedwongen sterilisatie;

17. dringt aan op de uitbanning van alle vormen van discriminatie en geweld tegen vrouwen en meisjes, en roept de Verenigde Naties derhalve op om de uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen uit te roepen als een prioritaire doelstelling en om verdere maatregelen te ontwikkelen teneinde bijzondere aandacht te laten uitgaan naar extreme vormen van geweld, zoals huiselijk geweld, eremoord, mensenhandel, gedwongen huwelijken, seksuele uitbuiting en vrouwelijke genitale verminking, in het bijzonder tegen vrouwen in oorlogsgebieden, en om de gevolgen van geweld tegen vrouwen voor de maatschappij te bestrijden, zoals ongelijke ontwikkeling en discriminatie en kwetsbaarheid van vrouwen in de economie; is van oordeel dat geweld tegen vrouwen een ernstige schending van de mensenrechten is en nooit om religieuze, culturele of traditionele redenen te rechtvaardigen is;

18. onderstreept dat de EU de nadruk dient te leggen op het belang van een participatieve aanpak in het nieuwe ontwikkelingssamenwerkingskader teneinde de spelers op alle niveaus, inclusief het maatschappelijk middenveld en in het bijzonder vrouwen- en gendergelijkheidsorganisaties, voortdurend bij een en ander te betrekken, waarbij sterke sociale verantwoordingsmechanismen op lokaal niveau verantwoording moeten afleggen aan het nationale toezicht op ontwikkelingsplannen, met als resultaat echt inclusief bestuur op lokaal, regionaal en nationaal niveau;

19. wijst op het belang om leeftijds- en genderspecifieke gegevens te verzamelen, teneinde een aangepast beleid ten uitvoer te leggen;

20. wijst erop dat het ontwikkelingssamenwerkingskader voor de periode na 2015 de fundamentele oorzaken van armoede moet wegnemen door voor iedereen gelijkheid van resultaat te bevorderen en de positie te versterken, vooral voor degenen die in armoede leven, en voor gemarginaliseerde en minderbedeelde bevolkingsgroepen, met uitdrukkelijke aandacht voor vrouwen, meisjes en jongeren;

21. verlangt dat mensenrechtenbeginselen ten grondslag liggen aan het kader voor de periode na 2015, waarmee met name ongelijkheid en discriminatie, participatie en de versterking van de positie van gemarginaliseerde en achtergestelde leden van de samenleving moeten worden aangepakt – met bijzondere aandacht voor de rechten van vrouwen, jongeren, migranten, LGBTI-personen en personen met een handicap;

22. wijst op de noodzaak van het treffen van specifieke, doeltreffende regelingen ter bescherming van vrouwelijke migranten;

23. verzoekt de Verenigde Naties met klem om in de MDO's het belang te benadrukken van het recht van vrouwen om te migreren en zich te integreren in een nieuwe cultuur en een andere levensstijl aan te nemen zonder dat ze hierbij te maken krijgen met geweld en misbruik;

24. benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het overwinnen van financiële en juridische belemmeringen voor duurzame ontwikkeling, bescherming en eerbiediging van de mensenrechten van alle vrouwen; dringt bij de internationale gemeenschap aan op de aanpak van de onrechtvaardige sociale, economische en ecologische omstandigheden die de feminisering van de armoede, de commercialisering van natuurlijke hulpbronnen en de bedreigingen voor voedselsoevereiniteit in stand houden, waardoor een sterkere positie van vrouwen en meisjes wordt belemmerd, en benadrukt in dit verband de kwestie van de grootschalige aankoop van grond door buitenlandse investeerders, die lokale boeren treft en verwoestende gevolgen heeft voor vrouwen en kinderen;

25. betreurt dat in de voorgestelde doelstellingen de verschillende effecten van milieubedreigingen voor het leven van vrouwen en meisjes of hun onderscheidende rol in de bevordering van duurzaamheid en vredesopbouwactiviteiten niet worden erkend, en benadrukt dat het genderperspectief moet worden opgenomen in alle toekomstige doelstellingen met betrekking tot duurzame ontwikkeling, vergezeld van specifieke doelstellingen voor vrouwen en meisjes;

26. acht de uitwerking van een alomvattend financieringskader met inachtneming van het genderperspectief onontbeerlijk, met name voor de EU via het Europees Ontwikkelingsfonds, teneinde de nieuwe doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling te behalen;

27. benadrukt dat de specifieke behoeften van vrouwelijke landbouwers in acht moeten worden genomen, met name ten aanzien van uitdagingen op het gebied van voedselzekerheid;

28. dringt erop aan de problematiek met betrekking tot gendergelijkheid als een transversaal vraagstuk op te nemen in beleid inzake milieu en klimaatverandering, vanaf de tenuitvoerlegging tot aan de evaluatie ervan, om zo feitelijke informatie te verschaffen voor de evaluatie en verbetering van de impact van dit beleid, en benadrukt dat de EU, gezien de sterke genderdimensie van zowel de effecten van als de oplossingen voor klimaatverandering, moet aandringen op een voor mannen en vrouwen gelijke, participatieve en op rechten gebaseerde aanpak, teneinde een tastbare vermindering van genderongelijkheid in de toegang tot en de controle over hulpmiddelen voor de aanpassing aan de klimaatverandering, maar ook een goed evenwicht tussen mannen en vrouwen in klimaat- en rampgerelateerde besluitvormingsprocessen op alle niveaus tot stand te brengen;

29. dringt er bij de Europese Commissie op aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in haar volgende EU-gezondheidsstrategie op te nemen, aangezien het ontwikkelingssamenwerkingskader voor de periode na 2015 een universele agenda voor mondiale ontwikkeling zal bevatten;

30. dringt erop aan dat de doelstelling van universele toegang tot reproductieve geneeskunde wederom in het nieuwe kader voor mondiale ontwikkeling wordt opgenomen en als prioritair wordt beschouwd, met name door passende financiële steun te bieden voor gezinsplanning;

31. onderstreept dat de universele eerbiediging van en toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten bijdragen ​​tot de verwezenlijking van de MDO's op gezondheidsgebied: prenatale zorg en de mogelijkheid om risicovolle geboortes te vermijden, verlagen immers de zuigelingen- en kindersterfte; wijst erop dat gezinsplanning, de gezondheid van moeders en veilige abortushulpverlening belangrijke elementen zijn om levens van vrouwen te redden;

32. dringt aan op specifieke EU-projecten ter bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in minder ontwikkelde landen om moedersterfte te helpen voorkomen;

33. dringt aan op een nieuw mondiaal kader dat een eerlijkere en duurzamere handelsregeling tot stand brengt die op overleg, transparantie en respect is gebaseerd en waarmee naar eerlijkere internationale handel wordt gestreefd; is van mening dat Fair Trade een voorbeeld is van een geslaagd partnerschap, waarbij een groot aantal belanghebbenden overal ter wereld en in verschillende stadia van de toeleveringsketens betrokken zijn, dat ervoor zorgt dat achtergestelde producenten, met name vrouwen, toegang hebben tot de markt, dat duurzame middelen van bestaan waarborgt, arbeidsnormen naleeft, kinderarbeid geleidelijk uitbant en ecologisch duurzame landbouw- en productiepraktijken aanmoedigt;

34. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan een uitgebreide evaluatie op te stellen van het actieprogramma van Peking naar aanleiding van het twintigjarige bestaan ervan in 2015;

35. benadrukt dat vrouwen als ontwikkelingsactoren moeten worden beschouwd en derhalve moeten worden geraadpleegd, met name via het maatschappelijk middenveld.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

6.11.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

28

4

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Daniela Aiuto, Maria Arena, Beatriz Becerra Basterrechea, Malin Björk, Anna Maria Corazza Bildt, Iratxe García Pérez, Anna Hedh, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Elisabeth Köstinger, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Barbara Matera, Angelika Mlinar, Maria Noichl, Marijana Petir, Terry Reintke, Liliana Rodrigues, Michaela Šojdrová, Ernest Urtasun, Ángela Vallina, Elissavet Vozemberg, Jadwiga Wiśniewska, Anna Záborská, Jana Žitňanská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Mariya Gabriel, Arne Gericke, Sophia in ‘t Veld, Kostadinka Kuneva, Constance Le Grip, Elly Schlein, Dubravka Šuica, Monika Vana

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Hugues Bayet, Rosa D’Amato, Michela Giuffrida, Edouard Martin

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

11.11.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

3

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Louis Aliot, Kostas Chrysogonos, Ignazio Corrao, Nirj Deva, Doru-Claudian Frunzulică, Nathan Gill, Charles Goerens, Heidi Hautala, Maria Heubuch, Hans Jansen, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Linda McAvan, Norbert Neuser, Maurice Ponga, Cristian Dan Preda, Lola Sánchez Caldentey, Elly Schlein, György Schöpflin, Pedro Silva Pereira, Davor Ivo Stier, Paavo Väyrynen, Bogdan Brunon Wenta, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Catherine Bearder, Juan Fernando López Aguilar, Louis-Joseph Manscour, Joachim Zeller

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Arne Gericke