VERSLAG over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen
7.1.2015 - (COM(2014)0476 – C8‑0113/2014 – 2014/0218(COD)) - ***I
Commissie vervoer en toerisme
Rapporteur: Inés Ayala Sender
PR_COD_1amCom
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen
(COM(2014)0476 – C8‑0113/2014 – 2014/0218(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0476),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, letter c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0113/2014),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 oktober 2014[1],
– na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0001/2015),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Amendement 1 Voorstel voor een richtlijn Overweging 21 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(21 bis) In het kader van de Prüm-besluiten zijn op de verwerking van gegevens uit kentekenregisters die persoonsgegevens bevatten, de specifieke bepalingen inzake gegevensbescherming in hoofdstuk VI van Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van toepassing. In dat verband moeten de lidstaten die specifieke bepalingen tevens kunnen toepassen op andere persoonsgegevens die in het kader van onderhavige richtlijn worden verwerkt, mits zij ervoor zorgen dat bij het verwerken van gegevens met betrekking tot alle in artikel 2 van deze richtlijn vermelde overtredingen de nationale bepalingen tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG in acht worden genomen. |
Motivering | |
Dit amendement, waarin de tekst van de Raad en de suggestie van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overgenomen, beoogt een verduidelijking van het nieuwe stelsel voor gegevensbescherming dat moet worden toegepast op de in deze richtlijn bedoelde overtredingen. | |
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn Artikel 12 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
In afwijking van de eerste alinea kunnen het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de in die alinea genoemde termijn verschuiven naar …*. |
|
_____________ |
|
*PB: gelieve als datum één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening in te voegen. |
Motivering | |
Dit amendement biedt de drie lidstaten die bij deze richtlijn gebruik hebben gemaakt van de opt-out-regeling voldoende tijd om de richtlijn in nationale wetgeving om te zetten en daarbij rekening te houden met alle nodige uitvoeringsbepalingen of administratieve en technische regelingen, en geeft de Commissie ook voldoende tijd om vóór november 2016 het voorziene verslag voor te leggen en eventuele vertraging te voorkomen bij toekomstige voorstellen om de handhaving in het geval van grensoverschrijdende verkeersdelicten aan te scherpen en de verkeersveiligheid in alle lidstaten te verbeteren. |
- [1] Nog niet in het Publicatieblad verschenen.
TOELICHTING
Onderhavig voorstel bevat de tekst van Richtlijn 2011/82/EU inzake de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersovertredingen, die in 2011 met een overweldigende meerderheid door het Parlement en met eenparigheid van stemmen door de Raad is aangenomen, met uitzondering van twee kwalitatief belangrijke wijzigingen. Enerzijds is de rechtsgrondslag gewijzigd, met de daaruit voortvloeiende technische wijzigingen, anderzijds is als gevolg van deze nieuwe rechtsgrondslag (veiligheid van het vervoer) het toepassingsgebied uitgebreid tot de drie lidstaten die niet onder de vorige richtlijn vielen.
Met deze wijzigingen wordt tegemoetgekomen aan het arrest van 6 mei 2014 van het Hof van Justitie van de EU, dat van oordeel was dat Richtlijn 2011/82/EU op basis van een onjuiste rechtsgrondslag was vastgesteld, namelijk politiële samenwerking in strafzaken (artikel 87, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Het Hof oordeelde dat de veiligheid van het vervoer de passende rechtsgrondslag was: uit inhoudelijk onderzoek van de bepalingen van de richtlijn bleek namelijk dat het systeem van informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waarop de richtlijn berustte, niet het doel was maar het instrument waarmee de richtlijn het doel, namelijk de verbetering van de verkeersveiligheid, nastreefde. Het Europees Parlement was van meet af aan van oordeel dat veiligheid van het vervoer de geschikte rechtsgrondslag was.
Hoewel het Hof de richtlijn nietig verklaarde, erkende het de relevantie ervan en stelde het dat de gevolgen van de nietig verklaarde richtlijn twaalf maanden lang gehandhaafd moeten blijven om een rechtsvacuüm te voorkomen en de wetgever in staat te stellen de tekst te verbeteren en een nieuwe vast te stellen met de veiligheid van het vervoer als rechtsgrondslag.
Er ligt dus een nieuw Commissievoorstel voor een richtlijn voor want hoewel de Commissie zelf beroep instelde, had zij er alle belang bij het Parlement zo spoedig mogelijk een nieuwe tekst voor te leggen om de richtlijn uitsluitend aan te passen wat betreft de rechtsgrondslag en de territoriale werkingssfeer.
Ontstaansgeschiedenis van Richtlijn 2011/82/EU
Om de ontstaansgeschiedenis van het voorstel te begrijpen moet worden teruggegrepen naar de studies die de Commissie in 2007 heeft uitgevoerd. Uit onderzoek van de gegevens over verkeersovertredingen in de EU bleek dat het aandeel buitenlanders dat betrokken was bij overtredingen hoger was dan hun aandeel in het nationale wegverkeer, met name bij snelheidsovertredingen. Het grotere aantal overtredingen van buitenlandse voertuigen is vooral toe te schrijven aan het feit dat de autoriteiten de bekeuring niet kunnen opsturen als ze niet weten waar de houder van het voertuig woont, vooral dan in het geval van overtredingen die met automatische radarapparatuur zijn vastgesteld. Er werd weliswaar geprobeerd het probleem op te lossen door middel van bilaterale verdragen, maar de ervaring leerde dat dit tot meer conflicten en onvrede bij de verkeersautoriteiten leidde. Deze relatieve straffeloosheid van buitenlandse bestuurders ondermijnde de doelstellingen op het vlak van verkeersveiligheid, alsook de legitimiteit van de controles in de ogen van de Europese burgers, want bestuurders van nationaal geregistreerde voertuigen voeren aan dat alle overtreders gelijk behandeld moeten worden. Het voorstel had net tot doel paal en perk te stellen aan de straffeloosheid van buitenlandse bestuurders op de Europese wegen.
De voorgestelde richtlijn vulde deze leemte op en stelde de instanties op het gebied van verkeer en verkeersveiligheid van de lidstaten in staat de gegevens van de houder van een in het buitenland geregistreerd voertuig op te vragen wanneer deze een overtreding begaat die de verkeersveiligheid ernstig in het gedrang brengt, om betrokkene in zijn eigen landstaal een bekeuring te kunnen zenden.
Tijdens de parlementaire behandeling van het oorspronkelijke Commissievoorstel uit 2008 stelde het Europees Parlement voor deze regeling aan te scherpen door ervoor te zorgen dat door buitenlandse bestuurders begane overtredingen niet alleen ter kennis gebracht maar ook bestraft kunnen worden, net zoals door binnenlandse bestuurders begane overtredingen. Tijdens de eerste lezing stond het Parlement niet alleen vervoer als rechtsgrondslag voor; het scherpte ook de door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming voorgestelde punten in verband met gegevensbescherming aan, verbeterde de bepalingen over voorlichting van de burger en wees op de noodzaak nadere normen inzake automatische radarapparatuur uit te werken en op de mogelijkheid de verkeersregels te harmoniseren.
Terwijl het Parlement dit voorstel steunde, stuitte het op een muur van verzet in de Raad, waar een steriel debat over de rechtsgrondslag woedde. Pas drie jaar later, tijdens het Belgische voorzitterschap in 2010, werd dit voorstel op verzoek van het Parlement uit het slop gehaald, waardoor het al die tijd wachten bleef op een dringend noodzakelijk instrument om verkeersovertredingen in het buitenland te bestrijden. De doorbraak die mogelijk werd door de rechtsgrondslag te wijzigen in "politiële samenwerking", bracht op haar beurt twee belangrijke wijzigingen met zich: enerzijds bleef het bij een uitwisseling van de gegevens van voertuigeigenaren, anderzijds werd de territoriale werkingssfeer beperkt doordat het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Ierland niet deelnamen op grond van de prerogatieven die hen in de verdragen zijn verleend.
Zoals tot uiting komt in artikel 11, hield het Parlement altijd vast aan "vervoer" als rechtsgrondslag, maar toen de mogelijkheid zich voordeed vooruitgang te boeken, koos het er pragmatisch voor te bekijken welke mogelijkheden de wijziging van rechtsgrondslag bood om een eerste stap te zetten en een basisinstrument in het leven te roepen om het probleem van buitenlandse bekeuringen aan te pakken. Wel slaagde het Parlement erin een forse toetsingsclausule af te dwingen die de Commissie ertoe verplicht al in november 2016 een beoordelingsverslag over de toepassing in te dienen. Op basis van dat verslag zal de Commissie zo nodig wetgevingsvoorstellen indienen om bestuurders los van de lidstaat van inschrijving te kunnen vervolgen en derhalve het overeengekomen mechanisme voor de uitwisseling van informatie aan te vullen.
Gezien de technische vooruitgang in verband met de vaststelling van bepaalde overtredingen, zoals rijden onder invloed van drugs, zijn het Parlement en de Raad in tweede lezing overeengekomen om in het toepassingsgebied van de richtlijn vier nieuwe gevallen op te nemen die inmiddels buiten kijf staan en eveneens overtredingen vormen die de veiligheid van de bestuurder en andere weggebruikers in gevaar brengen (rijden onder invloed van drugs, geen helm dragen bij het motorrijden, een mobiele telefoon gebruiken tijdens het rijden, en een verboden rijstrook gebruiken).
Nadat dit hobbelige wetgevingsparcours achter de rug was, trad Richtlijn 2011/82/EU uiteindelijk in werking op 11 november 2013 en van meet af aan bewees zij haar nut want het aantal door buitenlanders begane overtredingen blijkt af te nemen. De richtlijn oefent een sterke afschrikkende werking uit op buitenlandse bestuurders, die nu beseffen dat ze via dit nieuwe instrument een bekeuring toegestuurd kunnen krijgen voor alle overtredingen die ze in het buitenland begaan. Het afgelopen jaar heeft de richtlijn bijgedragen tot het doel van de EU om tegen 2020 het aantal verkeersdoden te halveren en het aantal gewonden met 40 % te verminderen.
Standpunt van de rapporteur
De rapporteur wil in de eerste plaats de Commissie bedanken voor het feit dat ze zo snel een nieuw voorstel heeft ingediend waarin ze zich louter naar het arrest voegt en de noodzakelijke veranderingen heeft doorgevoerd, de veiligheid van het vervoer als rechtsgrondslag heeft genomen, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland in de territoriale werkingssfeer heeft opgenomen en overeenkomstig de nieuwe rechtsgrondslag verscheidene aanpassingen heeft aangebracht in verband met de toepasselijke wetgeving inzake gegevensbescherming.
De Raad is al opgeschoten met de analyse van het voorstel en de lidstaten zijn het erover eens dat de nieuwe richtlijn zo snel mogelijk moet worden aangenomen. Tot dusver hebben 20 van de 25 lidstaten waarvoor de richtlijn geldt, ze in hun nationale recht omgezet en de eerste tekenen wijzen erop dat het ingevoerde systeem vruchten begint af te werpen. Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland, die aanvankelijk besloten niet deel te nemen, hebben hun voorbehoud laten varen, vragen alleen een overgangsperiode – zoals die ook aan de overige lidstaten werd gegund – en denken al na hoe ze kunnen bijdragen om het systeem bij de volgende herziening te verbeteren.
Dit Parlement draagt dus de verantwoordelijkheid vóór 6 mei 2015 een nieuwe richtlijn aan te nemen om te voorkomen dat de lidstaten die de bepalingen van de nietig verklaarde richtlijn al in nationaal recht hebben omgezet (haast alle), in een juridisch niemandsland verzeilen. Als wetgever staan wij dus voor een noodzakelijke, heikele en spoedeisende taak op een terrein dat het Parlement altijd als een politieke prioriteit heeft beschouwd, namelijk een zo hoog mogelijke verkeersveiligheid garanderen.
Mocht dit Parlement nalaten de nodige maatregelen te nemen om een juridische leemte te voorkomen, dan zou dat bovendien op onbegrip stuiten bij verenigingen van verkeersslachtoffers, verkeersautoriteiten, aanklagers op het gebied van verkeersveiligheid en, algemeen gesproken, verenigingen die zich inzetten voor verkeersveiligheid en die de goedkeuring van de richtlijn destijds toejuichten. Ook de burgers, die niet graag voor een verkeersovertreding bekeurd plegen te worden, zijn er trouwens voorstander van dat alle Europeanen gelijk worden behandeld, ongeacht het kenteken waarmee ze rondrijden.
Deze richtlijn komt bovendien op een cruciaal moment. Hoewel de EU op weg is het aantal verkeersdoden tegen 2020 andermaal te halveren, tekent zich een stijging van het aantal slachtoffers af, en wel om verscheidene redenen: een verouderd wagenpark, drastische besparingen op het onderhoud van de infrastructuur vanwege de economische crisis, een gebrek aan financiële middelen voor infrastructuur- en innovatieprojecten ter verhoging van de verkeersveiligheid, enz. Daarom wil de rapporteur dat deze richtlijn vóór de door het Hof gestelde termijn wordt aangenomen om te voorkomen dat er een juridisch vacuüm ontstaat dat deze alarmerende trend in de hand zou werken. Haars inziens gaat van de richtlijn inzake grensoverschrijdende handhaving van verkeersboetes een afschrikkende en niet-discriminerende werking uit ter bestrijding van straffeloosheid op de Europese wegen. Het zou jammer zijn, mocht deze regeling in het water vallen.
De rapporteur wil er ook zeker van zijn dat de doorgevoerde wijzigingen in verband met Richtlijn 95/46/EG geen afbreuk doen aan het hoge niveau van bescherming van persoonsgegevens dat sinds 2008 aan de hele parlementaire behandeling ten grondslag ligt. Daarom heeft zij zich laten leiden door het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, zoals destijds bij het oorspronkelijke Commissievoorstel. De juridische diensten van de drie instellingen en de toezichthouder zijn het erover eens dat de technische wijzigingen die in het Commissievoorstel zijn aangebracht, passend zijn en daarom wil de rapporteur niets wezenlijks veranderen.
De rapporteur wil in dit ontwerpverslag alleen een verduidelijking aanbrengen met het oog op de onderhandelingen met de Raad. Daarom stelt ze voor een nieuwe overweging aan te nemen waarin de verduidelijkingen van de Raad en de suggestie van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zijn opgenomen.
PROCEDURE
Titel |
Grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen |
||||
Document- en procedurenummers |
COM(2014)0476 – C8-0113/2014 – 2014/0218(COD) |
||||
Datum indiening bij EP |
18.7.2014 |
|
|
|
|
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
TRAN 15.9.2014 |
|
|
|
|
Medeadviserende commissies Datum bekendmaking |
LIBE 15.9.2014 |
|
|
|
|
Geen advies Datum besluit |
LIBE 6.10.2014 |
|
|
|
|
Rapporteurs Datum benoeming |
Inés Ayala Sender 3.9.2014 |
|
|
|
|
Behandeling in de commissie |
3.11.2014 |
1.12.2014 |
|
|
|
Datum goedkeuring |
2.12.2014 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
36 5 3 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Daniela Aiuto, Lucy Anderson, Marie-Christine Arnautu, Inés Ayala Sender, Georges Bach, Izaskun Bilbao Barandica, Deirdre Clune, Michael Cramer, Luis de Grandes Pascual, Andor Deli, Karima Delli, Isabella De Monte, Ismail Ertug, Jacqueline Foster, Tania González Peñas, Dieter-Lebrecht Koch, Merja Kyllönen, Peter Lundgren, Marian-Jean Marinescu, Georg Mayer, Gesine Meissner, Jens Nilsson, Markus Pieper, Tomasz Piotr Poręba, Gabriele Preuß, Christine Revault D’Allonnes Bonnefoy, Dominique Riquet, Massimiliano Salini, Claudia Schmidt, Jill Seymour, Claudia Tapardel, István Ujhelyi, Peter van Dalen, Wim van de Camp, Matthijs van Miltenburg, Elissavet Vozemberg, Roberts Zīle, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Francisco Assis, Ivo Belet, Markus Ferber, Theresa Griffin, Massimo Paolucci |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Georgios Katrougkalos |
||||
Datum indiening |
7.1.2015 |
||||