VERSLAG over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: jaarlijkse groeianalyse 2015
2.3.2015 - (2014/2221(INI))
Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Dariusz Rosati
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: jaarlijkse groeianalyse 2015
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 121, lid 2, en artikel 136,
– gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid[1],
– gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten[2],
– gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied[3],
– gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten[4],
– gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden[5],
– gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied[6],
– gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone[7],
– gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit[8],
– gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2014 over landenspecifieke aanbevelingen voor 2014 (COM(2014)0600),
– gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2014[9],
– gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2014 over de jaarlijkse groeianalyse 2015 (COM(2014)0902),
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 februari 2015 over het optimaal benutten van de flexibiliteit die de huidige regels van het stabiliteits- en groeipact bieden (COM(2015)0012),
– gezien het debat met de vertegenwoordigers van de nationale parlementen over de uitvoering van de prioriteiten voor 2015 van het Europees semester,
– gezien zijn resolutie van 5 februari 2013 over betere toegang tot financiering voor kmo's[10],
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0037/2015),
A. overwegende dat het economisch herstel in de EU aanmerkelijk vertraagde in de loop van 2014, maar, volgens de Commissie, een kans heeft om een inhaalbeweging te maken in 2015 en het nog beter te doen in 2016; overwegende dat vijf jaar na het begin van de financiële crisis in 2008 de werkloosheid in de eurozone nog steeds op een recordhoogte van bijna 12% staat; overwegende dat de zwakke groei de desinflatie heeft aangewakkerd; overwegende dat in de nasleep van de financiële crisis de eurozone in het bijzonder opvallend weinig groei laat zien, terwijl een aantal landen zich sneller herstellen; overwegende dat ondanks deflatiedruk de Commissie voorspelt dat de inflatie vanaf midden 2015 en in de loop van 2016 zal toenemen;
B. overwegende dat het investeringsniveau is gedaald met 470 miljard EUR sinds het hoogtepunt van de crisis, en de investeringskloof naar schatting circa 230-370 miljard EUR bedraagt in vergelijking met de langetermijntrends; overwegende dat het antwoord op de staatsschuldencrisis in de eurozone en op het aangetoonde falen van het Europese institutionele kader substantieel was, maar niet genoeg om de economie in de eurozone van voldoende momentum te voorzien om terug te keren naar snelle groei;
1. is van mening dat de EU nog steeds worstelt met de gevolgen van een uitzonderlijk lange economische neergang na 2008; is van mening dat het herstel nog steeds broos is en moet worden gestimuleerd teneinde te zorgen voor aanmerkelijk meer groei en werkgelegenheid op de middellange termijn; merkt overigens op dat de groei in 2014 een bredere basis heeft; merkt op dat de uitdaging er nu in bestaat om zowel de cyclische, kortetermijnproblemen, als de structurele langetermijnproblemen aan te pakken; benadrukt dat kortermijndruk kan leiden tot overgangsmaatregelen die de capaciteit voor groei op de lange termijn zouden kunnen ondermijnen; benadrukt dat korte- en langetermijnbeleid elkaar moeten versterken;
2. neemt nota van de jaarlijkse groeianalyse 2015 van de Commissie, die ernaar streeft een terugkeer naar hogere groeiniveaus te bevorderen en het herstel te versterken; steunt de aanpak met drie pijlers (investeringen stimuleren, structurele hervormingen bespoedigen en streven naar verantwoordelijke, groeivriendelijke begrotingsconsolidatie) als de juiste manier om die doelstellingen te bereiken; is van oordeel dat deze benadering volledig geïntegreerd moet worden in de aanstaande landenspecifieke aanbevelingen; steunt de suggesties van de Commissie voor het verbeteren van het Europees semester door middel van het stroomlijnen van de bestaande procedures, met inbegrip van het tijdschema, en het vergroten van de betrokkenheid van de nationale parlementen, teneinde de nationale verantwoordelijkheid te vergroten, in de wetenschap dat in 2013 slechts 9% van de landenspecifieke aanbevelingen door de lidstaten waren geïmplementeerd; verzoekt de Commissie om snel robuuste gegevens te verstrekken over de uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen in 2014; benadrukt in dit verband dat de bestaande procedures van het Europees semester, met inbegrip van het tijdschema, moeten worden gestroomlijnd en dat de nationale parlementen daar meer bij moeten worden betrokken om de nationale verantwoordelijkheid voor de structurele hervormingen te versterken;
3. benadrukt het belang en de toegevoegde waarde van de verslagen over de stand van de internemarktintegratie van de vorige jaren, die een bijdrage leveren aan de algemene prioriteiten in de jaarlijkse groeianalyse van de Commissie en aan de vaststelling van landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester; betreurt het daarom ten zeerste dat het verslag over de stand van de internemarktintegratie in 2015 is geschrapt;
4. onderstreept dat het Europees semester, dat in 2010 werd ingevoerd, voorziet in een jaarlijkse cyclus van economische beleidscoördinatie met een gedetailleerde analyse van de plannen van de lidstaten voor macro-economische, structurele en begrotingshervormingen;
5. spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de meeste lidstaten nog steeds wereldwijd aan marktaandeel verliezen; is van mening dat de gehele EU-economie haar concurrentiekracht binnen de mondiale economie verder moet versterken, met name door de concurrentie op de markten voor producten en diensten te vergroten om de innovatiegedreven efficiëntie te verbeteren; is van oordeel dat de arbeidskosten gelijke tred moeten houden met de productiviteit, en dat de lonen een bijdrage moeten leveren aan de instandhouding van socialezekerheidstelsels; onderstreept dat de lidstaten in het kader van het beheer van hun uitgaven overeenkomstig de regels van het stabiliteits- en groeipact de lopende uitgaven moeten reduceren en niet de geplande investeringen, ondanks het feit dat de regels er geen rekening mee houden dat investeringsuitgaven en lopende uitgaven verschillende uitwerken op groei; neemt kennis van de mededeling van de Commissie over het optimaal benutten van flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact (COM(2015)0012), waarin de procedure wordt uitgelegd en uitleg wordt gegeven over het verband tussen structurele hervormingen, investeringen en budgettaire verantwoordelijkheid, waaronder door de flexibiliteit die de huidige regels bieden optimaal te benutten; is verheugd over het voorstel van de Commissie betreffende het stroomlijnen van het Europees semester; vindt dat 'one-size fits-all'-benaderingen bij het opstellen van de landenspecifieke aanbevelingen vermeden moeten worden;
Investeringen
6. is van mening dat het gebrek aan investeringen te wijten is aan een gebrek aan vertrouwen, lage vraagverwachtingen, een hoge schuldenlast, risicomijdend gedrag van de particuliere sector, het ontbreken van maatregelen voor het aanzwengelen van productieve publieke investeringen, versnippering van de financiële markten, een trage 'deleveraging', lage vraagverwachtingen die negatief beïnvloedt worden door bezuinigingsmaatregelen gericht op het corrigeren van te hoge uitgaven, een gebrek aan voldoende financieringscapaciteit en aan de omstandigheid dat ook de lidstaten en de EU in veel gevallen niet afdoende reageren op deze factoren; benadrukt dat de investeringskloof alleen kan worden overbrugd door gerichte publieke investeringen en beduidend hogere investeringen in privé-ondernemingen en Europese bedrijven; roept op tot hervormingen die een nieuw ondernemersklimaat, en bijgevolg nieuwe bedrijven, nieuwe investeringen en innovaties bevorderen, met het mogelijke rendement op investeringen als een cruciale factor voor het aantrekken van financieel kapitaal naar de Europese economie; benadrukt dat voor een betere financiering van investeringen een goed functionerend financieel stelsel nodig is, waarin een grotere stabiliteit en bestaande grensoverschrijdende instellingen kunnen zorgen voor liquiditeit en marktmaking, voornamelijk voor het midden- en kleinbedrijf;
7. is ingenomen met het investeringsplan voor Europa, een belangrijk instrument om particuliere en publieke investeringen te verhogen; merkt op dat het plan is bedoeld om bijkomende investeringen op gang te brengen, nieuwe projecten te ontwikkelen, investeerders aan te trekken en het vertrouwen te herstellen; vindt het echter veel te vroeg om de werkelijke impact van het plan op een zinvolle manier te beoordelen; waarschuwt dat het stimuleren van investeringen niet mag worden beschouwd als een alternatief voor hervormingen; is van oordeel dat de middelen van het Europees Fonds voor strategische investeringen gebruikt moeten worden voor projecten met een economisch rendement of met positieve sociale kosten-bateneffecten; benadrukt dat het Fonds niet alleen nationaal gefinancierde projecten mag vervangen door medegefinancierde Europese projecten; benadrukt dat de Europese middelen aanvullende investeringen moeten teweegbrengen en niet gewoon nationale investeringen moeten vervangen, die vervolgens worden opgesoupeerd; is van mening dat het EU-investeringsplan in de eerste plaats moet worden toegespitst op projecten met een Europese meerwaarde die nog niet in aanmerking komen voor bankfinancieringen; benadrukt met name het belang van de regelgevende onderdelen van het investeringsplan voor een beter investeringsklimaat; merkt op dat de implementatie van het investeringsplan van de Commissie van cruciaal belang is voor het realiseren van de gewenste meerwaarde; benadrukt dat de investeringsprojecten nauwgezet moeten worden geselecteerd om te vermijden dat het plan niet tot de beoogde duurzame banen en groei in Europa leidt; brengt in herinnering dat de resultaten van het investeringsplan van de Commissie streng moeten worden beoordeeld, met name wat betreft de selectie en prioritering van de projecten, waaronder om te voorkomen dat winsten worden geprivatiseerd en verliezen genationaliseerd; benadrukt dat de hefboom van het investeringsplan en de feitelijk uit te voeren projecten onderling afhankelijk zijn; benadrukt dat het streven naar een grote hefboom niet ten koste mag gaan van een goede selectie van projecten, waarbij ook gekeken moet worden naar de geografische ligging ervan; onderstreept het belang van kwalitatief hoogwaardige governance en selectieprocedures; wijst erop dat de aan een aanpassingsprogramma onderworpen lidstaten verwachten dat met het investeringsplan de financiering van en kredietverlening aan kmo's - die de grootste klappen van de crisis opvangen - aanzienlijk zal worden versterkt en vergemakkelijkt;
8. verzoekt de lidstaten het investeringsplan actief te ondersteunen en bij te dragen aan het Europees Fonds voor strategische investeringen, door de via de EU-begroting en door de EIB verstrekte bedragen aan te vullen, teneinde de particuliere sector te leiden en te stimuleren om te investeren;
9. benadrukt dat er in het kader van het investeringsfonds een speciale regeling moet komen voor kmo's, die omwille van hun omvang en marktpositie vaak worden benadeeld, om ervoor te zorgen er gelijke mededingingsvoorwaarden ontstaan;
10. benadrukt dat gebrekkige toegang tot financiering, met name voor kmo's, een van de grootste belemmeringen is voor de groei in de EU; maakt zich zorgen over het feit dat kmo's nog altijd moeilijk bankkredieten krijgen; is van mening dat meer alternatieven voor bankfinanciering nodig zijn, met name door de verbetering van het ondernemersklimaat voor durfkapitaal en peer-to-peerfondsen en de bevordering van kredietunies, maar ook, meer in het algemeen, door het creëren van een gunstig klimaat voor de efficiënte toewijzing van kapitaal via kapitaalmarkten; is van oordeel dat beter geïntegreerde kapitaalmarkten en beter toezicht op financiële instellingen fundamenteel zijn voor het op de korte en middellange termijn verwezenlijken van deze doelstellingen; onderstreept dat kmo's prioritaire toegang tot het investeringsplan moeten krijgen;
11. erkent dat energie een belangrijke factor voor economisch concurrentievermogen is; benadrukt dat belemmeringen voor de interne energiemarkt moeten worden weggenomen, onder meer door energie-onafhankelijkheid te bevorderen; verzoekt de Commissie om de vorderingen op dit gebied te beoordelen, zowel op EU- als op nationaal niveau, en om steun te verlenen aan maatregelen om versnippering en problemen bij de tenuitvoerlegging aan te pakken;
12. is nog steeds bezorgd over het gebrek aan vooruitgang bij het terugdringen van de excessieve particuliere schuldenlast; merkt op dat dit niet alleen een probleem vormt voor de financiële stabiliteit, maar ook het groeipotentieel van de EU beperkt en ervoor zorgt dat het monetair beleid van de ECB aan efficiëntie inboet; verzoekt de Commissie verdere voorstellen in te dienen voor de opstelling van efficiënte procedures voor de schuldafbouw in de particuliere sector, met inbegrip van faillissements- en insolventieprocedures, in combinatie met een billijke en transparante deling van de kosten, aangezien de enorme schuldenlast waaronder bedrijven en gezinnen gebukt gaan een van de voornaamste factoren is die particuliere investeringen beperken;
Structurele hervormingen
13. wijst erop dat in sommige landen structurele hervormingen noodzakelijk blijven; wijst er ook op dat de lidstaten die met succes aanpassingsprogramma's of programma's voor de financiële sector hebben uitgevoerd, zijn kunnen terugkeren naar de kapitaalmarkten, waar zij nu toegang hebben tot kapitaal tegen lage rentevoeten; wijst erop dat dit onder andere mogelijk gemaakt is door de maatregelen van de Europese Centrale Bank (ECB); spoort de overige lidstaten in de eurozone aan niet minder ambitieus zijn bij het moderniseren van hun economieën; dringt erop aan bij hervormingen de sociale gevolgen en de gevolgen op het gebied van werkgelegenheid niet te veronachtzamen; benadrukt dat een soepeler monetair beleid van de ECB aangevuld moet worden met ambitieuze en sociaal duurzame structurele hervormingen van de lidstaten;
14. verzoekt de lidstaten hun arbeidsmarkten efficiënter te maken, een actiever arbeidsmarktbeleid te ontwikkelen gericht op het creëren van goedbetaalde banen, de socialebeschermingsstelsels (met inbegrip van de pensioenstelsels) te moderniseren, mét waarborging van het inclusieve karakter, duurzaamheid en billijkheid, en het juridisch en administratief klimaat voor bedrijfsinvesteringen te verbeteren en te stroomlijnen; benadrukt dat structurele hervormingen moeten leiden tot reële en duurzame groei, meer werkgelegenheid, versterkt concurrentievermogen en meer convergentie, en moeten worden aangevuld met goed gerichte langetermijninvesteringen in onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, innovatie, infrastructuur, industrie, ICT, duurzame energie en human resources;
15. verzoekt de lidstaten de inclusiviteit, duurzaamheid en eerlijkheid van de sociale bescherming te verzekeren en te verbeteren, met name voor de meeste behoeftigen, en het juridisch en administratief klimaat voor bedrijfsinvesteringen te verbeteren en te stroomlijnen; benadrukt dat banen kwalitatief goed moeten zijn om armoede onder werkenden te bestrijden en een oplossing moeten bieden voor de loonkloof tussen mannen en vrouwen; benadrukt dat economische hervormingen aangevuld moete worden met goed gerichte langetermijninvesteringen in onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, innovatie, infrastructuur, ICT en duurzame energie;
16. benadrukt dat de afhankelijkheid van de EU van externe energiebronnen moet worden afgebouwd in het kader van de groeistrategie van de EU; herhaalt daarom dat de externe energievoorraden moeten worden gediversifieerd, de energie-infrastructuur van de EU moet worden verbeterd en de interne energiemarkt van de EU moet worden voltooid als kernprioriteiten van de EU-strategie voor energiezekerheid;
17. benadrukt dat de EU niet op kosten alleen kan concurreren, maar de productiviteit moet verhogen via duurzame investeringen in onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en vaardigheden en het efficiënte gebruik van hulpbronnen op zowel nationaal als Europees niveau; verzoekt de Commissie en de regeringen om hier in hun begrotingen prioriteit aan toe te kennen; benadrukt dat de lidstaten bij het uittekenen van hervormingen bijzondere aandacht moeten schenken aan jeugdwerkloosheid, zodat jongeren van meet af aan de nodige kansen krijgen; dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan sneller en doeltreffender gebruik te maken van de beschikbare financiële middelen, met inbegrip van de middelen uit hoofde van de Jeugdgarantie;
18. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om financiële bijstand en het ad-hocsysteem van de trojka in een verbeterde wettelijke structuur onder te brengen, overeenkomstig het kader voor het economisch bestuur van de EU en het EU-recht, en daarbij te zorgen voor democratische verantwoordingsplicht; benadrukt het belang van de opvolging van de trojkaverslagen die in maart 2014 werden goedgekeurd door het Parlement; verzoekt de Commissie de conclusies van deze verslagen uit te voeren; merkt op dat de financiële steun van de EU voor bepaalde lidstaten, die wordt verleend onder voorwaarden die solidariteit en conditionaliteit combineren, het meest succesvol is wanneer er sprake is van een sterke nationale inbreng en de wil om te hervormen; herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat zij een alomvattende effectbeoordeling van de programma's voor financiële steun moeten uitvoeren;
19. verzoekt de Commissie dringende maatregelen te nemen om belastingfraude en -ontduiking te bestrijden; dringt aan op een belastingstelsel dat eenvoudig en transparant is; verzoekt de lidstaten tot overeenstemming te komen over het voorstel inzake een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor vennootschapsbelasting als belangrijk instrument in die strijd, en is van oordeel dat zijn wetgevingsresolutie van 19 april 2012 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad over een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor vennootschapsbelasting (CCCTB)[11] als basis zal dienen voor een redelijk compromis; herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om minder belastingen op arbeid te heffen; merkt op dat de maatregelen ter bestrijding van belastingfraude en -ontduiking de prerogatieven van de lidstaten niet mogen ondermijnen; verwelkomt niettemin een effectieve samenwerking op EU-niveau op het gebied van belastingovereenkomsten;
20. wijst op de noodzaak van hervormingen van onderwijsstelsels om ervoor te zorgen dat de volgende generaties zich kunnen voorbereiden op de behoeften van arbeidsmarkten die in de toekomst zullen groeien;
21. is van mening dat de lidstaten en de Commissie hun belofte om de interne markt te voltooien, met name de interne markt voor diensten en de digitale economie, nog niet zijn nagekomen;
22. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de governance van de interne markt te verbeteren; dringt er bij de Commissie op aan de doelstellingen van de interne markt af te stemmen op die van het Europees semester, en voor samenhang te zorgen tussen het monitoringmechanisme van de interne markt en dat van het Europees semester; is van mening dat een apart analysehulpmiddel, bestaande uit indicatoren die de tenuitvoerlegging van de interne markt meten, een nuttige leidraad kan zijn voor landenspecifieke aanbevelingen en de jaarlijkse groeianalyse; benadrukt het belang en de toegevoegde waarde van de verslagen over de stand van de internemarktintegratie van de vorige jaren, die een bijdrage leveren aan de algemene prioriteiten in de jaarlijkse groeianalyse van de Commissie en aan de vaststelling van landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester; betreurt het daarom dat het verslag over de stand van de internemarktintegratie in 2015 is geschrapt; dringt er bij de Commissie op aan om alle bestaande in de EU-wetgeving voorziene middelen aan te wenden om ervoor te zorgen dat het Europees semester ten uitvoer wordt gelegd;
23. is bezorgd over protectionistische tendensen in bepaalde lidstaten; merkt op dat het Verdrag niet voorziet in het beperken van het vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal en dringt er bij de Commissie op aan deze vrijheden te waarborgen en handhaven;
24. onderstreept het feit dat het gebrek aan een goed functionerende interne arbeidsmarkt en een evenwichtige aanpak van immigratie de groei in de EU belemmert; is bezorgd over protectionistische tendensen in bepaalde lidstaten; merkt op dat het Verdrag niet voorziet in het beperken van het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal, en dringt er bij de Commissie op aan deze vrijheden te waarborgen en handhaven;
25. herhaalt dat het belangrijk is arbeidsmobiliteit (zowel grens- als sectoroverschrijdend), een betere arbeidsproductiviteit (gekoppeld aan vakopleidingen om de inzetbaarheid te verbeteren), banenkwaliteit en flexibiliteit op de arbeidsmarkt te garanderen, en tegelijkertijd de nodige ruimte voor werkzekerheid te behouden, door het gebruik van onzekere arbeidsovereenkomsten te beperken en voldoende ruimte te creëren voor collectieve onderhandelingen; onderstreept dat een betere afstemming van het aanbod aan vaardigheden op de vraag, alsook werk- en loopbaanbegeleiding, in de toekomst zeer belangrijk zullen worden; is van mening dat een grotere mobiliteit het aantal niet-ingevulde vacatures, dat naast de hoge werkloosheid blijft bestaan, kan helpen verlagen; benadrukt het belang om te investeren in de inzetbaarheid van vrouwelijke en jonge werknemers, voornamelijk in de context van de opkomende technologieën en nieuwe sectoren, aangezien in deze sectoren nieuwe banen kunnen worden gecreëerd;
26. verwelkomt maatregelen die het proces van het Europees semester doeltreffender en democratischer maken; erkent dat de tenuitvoerlegging beter is in die domeinen van de overheidsfinanciën waar de toezichtsinstrumenten krachtiger zijn; dringt aan op een evenwichtige integratie van werkgelegenheids- en sociaaleconomische indicatoren;
Budgettaire verantwoordelijkheid
27. is ingenomen met de sterke afname van het aantal landen die onderworpen zijn aan een buitensporigtekortprocedure – van 24 in 2011 naar 11 in 2014; merkt op dat het begrotingsbeleid in de EU in 2015 naar verwachting nagenoeg neutraal zal blijven door deze budgettaire verbetering; verzoekt de Commissie te bekijken of het EU-begrotingsbeleid verenigbaar is met de noodzaak van het aanzwengelen van investeringen; uit echter zijn bezorgdheid over de toenemende ongelijkheid, de dalende koopkracht, de hoge langdurige werkloosheid en jeugdwerkloosheid, en de nog steeds zeer hoge publieke en private schuldenlast van een aantal lidstaten in de eurozone, een omstandigheid die niet alleen de groei belemmert, maar ook een wezenlijk risico vormt in geval van mogelijke toekomstige schokken; verzoekt de Commissie de groei-indicatoren op een omzichtige, behoedzame manier te interpreteren en de kwaliteit van de economische voorspellingen te evalueren, aangezien eerdere voorspellingen van de Commissie veel te vaak naar beneden moesten worden bijgesteld;
28. is het eens met de Commissie dat de meeste lidstaten moeten doorgaan met het werken aan groeivriendelijke begrotingsconsolidatie; verzoekt de lidstaten met voldoende budgettaire ruimte om de belastingen en sociale bijdragen te verlagen met het oog op het stimuleren van particuliere investeringen en de groei; verzoekt de Commissie om concrete aanbevelingen voor te stellen aan de lidstaten, inclusief de lidstaten waarvoor een economisch aanpassingsprogramma geldt, zodat die lidstaten economische groei ondersteunen middels duurzame en sociaal uitgebalanceerde structurele hervormingen die leiden tot het creëren van kwalitatief goede banen, versterkt concurrentievermogen en meer convergentie;
29. neemt nota van de beoordeling van de Commissie van de ontwerpbegrotingsplannen van de lidstaten; benadrukt dat de evaluatie van ontwerpbegrotingsplannen dient gericht te zijn op duurzame financiering; wijst op het belang van de toepassing van begrotingsregels en van de naleving van het beginsel van gelijke behandeling;
30. merkt op dat slechts vijf lidstaten volledig bleken te voldoen aan de bepalingen van het SGP; wijst op het feit dat het SGP uitgewerkt is bij consensus van alle lidstaten; benadrukt dat indien een groot deel van uitgaven besteed worden aan het afbouwen van schulden minder middelen overschieten voor overheidsdiensten en publieke investeringen; aanvaardt daarom dat tekortvermindering in landen met een hoge schuldenlast nodig blijft, maar is van oordeel dat deze begrotingsconsolidatie zo zou moeten worden uitgevoerd dat kwetsbare gebruikers van overheidsdiensten worden beschermd, overheidsinvesteringen worden beschermd en inkomsten op een billijke wijze worden gegenereerd door middel van meer groei;
Betere coördinatie van het nationale beleid
31. is ingenomen met het waarschuwingsmechanismeverslag; is tevreden met de geleidelijke vermindering van interne onevenwichtigheden in de economie van de lidstaten; vestigt de aandacht op de externe onevenwichtigheden in bepaalde lidstaten, met inbegrip van de grote handelsoverschotten; wijst erop dat de EU als zodanig mondiaal marktaandeel verliest;
32. wijst erop dat de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden niet alleen tot doel heeft grote negatieve gevolgen voor de groei en de werkgelegenheid in een land te vermijden, maar ook te voorkomen dat de gevolgen van slecht ontworpen nationaal beleid overslaan op andere lidstaten in de eurozone; neemt via het verslag van de vier voorzitters nota van de aankondiging van de Europese Raad van december 2014 om in 2015 vooruitgang te boeken in het debat over een betere coördinatie van het economische beleid in de EMU;
33. herhaalt zijn standpunt dat het huidige kader voor het economisch bestuur onvoldoende democratische verantwoording omvat voor de betrokken instellingen en organen die de regels ervan moeten toepassen; verzoekt de Commissie de nodige voorstellen te doen om het ontbreken van een behoorlijke democratische verantwoording over het economisch bestuur van de EU aan te pakken;
34. vindt dat rekening gehouden moet worden met de aanzienlijke daling in de prijs van olie en gekeken moet worden of deze meevaller helemaal aan de gebruikers van fossiele brandstoffen moet worden doorgegeven of slechts gedeeltelijk, waarbij regeringen de belastingen op fossiele brandstoffen verhogen teneinde hun tekorten te reduceren, investeringen te financieren, te betalen voor het klimaatveranderingsbeleid en de gevolgen van de deflatoire tendensen op te vangen;
EU-begroting
35. benadrukt dat de waarachtigheid van de overheidsfinanciën het leidende beginsel moet zijn voor de opzet van de nationale begrotingen en de Europese begroting, teneinde de convergentie en stabiliteit in de EU te waarborgen; is ervan overtuigd dat deze waarachtigheid deel uitmaakt van de oplossing voor de vertrouwenscrisis tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Europese burgers, die is vergroot door de recente financiële crisis;
36. verzoekt derhalve om de bij de opzet van de nationale begrotingen gebruikte economische veronderstellingen te harmoniseren; is met name van mening dat de internationale economische situatie aan een gemeenschappelijke evaluatie moet worden onderworpen;
37. verzoekt, met het oog op vergelijkbaarheid en om buitensporige macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen, om een meer geharmoniseerde presentatie van de overheidsrekeningen; verzoekt in het bijzonder om standaardisering van de wijze waarop de lidstaten hun bijdrage aan de EU-begroting in de boekhouding opnemen;
38. verzoekt de Commissie alle democratische tekorten in het semester op te vangen door middel van het voor 2015 aangekondigde maatregelenpakket voor de verdieping van de economische en monetaire unie;
39. acht het van essentieel belang dat het Europees Parlement en de nationale parlementen nauwer samenwerken in het kader van het Europees semester voor economische en budgettaire governance; verbindt zich ertoe de betrekkingen met de nationale parlementen te verdiepen in een geest van constructief partnerschap;
40. betreurt het feit dat het bedrag van onbetaalde rekeningen op de EU-begroting de geloofwaardigheid van de EU ondermijnt en haaks staat op de op het hoogste politiek niveau vastgestelde doelstellingen inzake groei en werkgelegenheid - met name voor jongeren - en steun voor kleine en middelgrote ondernemingen, en vreest dat dit de kloof tussen de Unie en haar burgers zal vergroten;
41. wenst dat in het kader van de herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) na de verkiezingen de toegevoegde waarde van de EU-middelen ter ondersteuning van de door de Unie vastgestelde doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen, groei, werkgelegenheid en energietransitie wordt geanalyseerd en daardoor vergroot; verzoekt de Commissie een duidelijkere methode vast te stellen om de EU-middelen en -uitgaven in verband met de Europa 2020-doelstellingen beter te kunnen volgen, teneinde betere effectbeoordelingen mogelijk te maken;
42. verzoekt de Commissie voorts om verslag uit te brengen over de mogelijke negatieve gevolgen van de kwestie van de vertraagde betalingen voor de door de lidstaten gedane toezeggingen in het kader van het Europees semester;
43. wijst erop dat de overheidsinstellingen in een groot aantal lidstaten nog altijd niet efficiënter zijn gemaakt, hoewel verbeteringen op dat gebied het mogelijk maken besparingen te realiseren door middel van het rationaliseren van de organisatie en het verminderen van de administratieve lasten voor ondernemingen en burgers;
44. is ingenomen met het feit dat de Commissie in haar jaarlijkse groeianalyse 2015 heeft gewezen op het economische belang van de Europese structuur- en investeringsfondsen (inclusief het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief); herinnert eraan dat deze fondsen gemiddeld 10% van de totale publieke investeringen in de EU uitmaken, maar dat de situatie per land verschilt en dat ze in sommige lidstaten tot wel 80% van de publieke investeringen uitmaken; benadrukt dat de structuur- en investeringsfondsen een goed voorbeeld zijn van de synergie tussen de Europese begroting en de nationale begrotingen op basis van gemeenschappelijk overeengekomen doelstellingen die zijn vastgelegd in partnerschapsovereenkomsten inzake groei en investeringen overeenkomstig de Europa 2020-strategie; steunt alle inspanningen in de richting van een slimme bundeling van Europese en nationale begrotingsmiddelen met het oog op het behalen van efficiëntiewinst, economische groei en lagere nationale tekorten door middel van een positief effect van gedeelde hulpbronnen;
45. benadrukt dat er dringend behoefte is aan een doeltreffende aanpak van de belastingfraude waardoor de EU-begroting mogelijk aanzienlijke middelen misloopt;
46. verzoekt de Commissie met een analyse te komen van de mogelijke gevolgen van een herschikking van de middelen van EU-programma's zoals de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en Horizon 2020;
47. verzoekt de lidstaten dit fonds, dat is bedoeld om de impact van overheidsuitgaven te maximaliseren en private investeringen aan te trekken, aan te vullen;
48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de nationale parlementen en de Europese Centrale Bank.
- [1] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.
- [2] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.
- [3] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.
- [4] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.
- [5] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.
- [6] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.
- [7] PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.
- [8] PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.
- [9] Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0129.
- [10] Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0036.
- [11] PB C 258E van 7.9.2013, blz. 134.
ADVIES van de Begrotingscommissie (*) (6.2.2015)
aan de Commissie economische en monetaire zaken
inzake het Europees semester voor de coördinatie van het economisch beleid: Jaarlijkse groeianalyse 2015
(2014/2221(INI))
Rapporteur voor advies (*): Jean Arthuis
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement
SUGGESTIES
De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. benadrukt dat de waarachtigheid van de overheidsfinanciën het leidende beginsel moet zijn voor de opzet van de nationale begrotingen en de Europese begroting, teneinde de convergentie en stabiliteit in de EU te waarborgen; is ervan overtuigd dat deze waarachtigheid deel uitmaakt van de oplossing voor de vertrouwenscrisis tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Europese burgers, die is vergroot door de recente financiële crisis;
2. verzoekt derhalve om de bij de opzet van de nationale begrotingen gebruikte economische veronderstellingen te harmoniseren; is met name van mening dat de internationale economische situatie aan een gemeenschappelijke evaluatie moet worden onderworpen;
3. verzoekt, met het oog op vergelijkbaarheid en om buitensporige macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen, om een meer geharmoniseerde presentatie van de overheidsrekeningen; verzoekt in het bijzonder om normalisering van de wijze waarop de lidstaten hun bijdrage aan de Europese begroting in de boekhouding opnemen;
4. verzoekt de Commissie alle democratische tekorten in het semester op te vangen door middel van het voor 2015 aangekondigde maatregelenpakket voor de verdieping van de economische en monetaire unie; herhaalt dat eventuele extra financiering of instrumenten, zoals een solidariteitsmechanisme, onder het toepassingsgebied van de begrotingscontrole van het Parlement moeten vallen en buiten het MFK-plafond voor 2014-2020 moeten worden gefinancierd;
5. acht het van essentieel belang dat het Europees Parlement en de nationale parlementen nauwer samenwerken in het kader van het Europees semester voor economische en budgettaire governance; verbindt zich ertoe de betrekkingen met de nationale parlementen te verdiepen in een geest van constructief partnerschap, met het oog op een versterking van de parlementaire controle van de Commissie en de Raad enerzijds en de nationale overheden en overheidsinstanties anderzijds; hoopt dat de editie van 2015 van de Europese Parlementaire Week en de conferentie als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en beheer bijdragen aan deze doelstelling;
6. herinnert eraan dat het beginsel van budgettaire waarachtigheid ook van toepassing is op de begroting van de Unie en eist dat er voldoende middelen worden vrijgemaakt voor de goedgekeurde vastleggingen; betreurt het dat dit beginsel, ondanks waarschuwingen van het Parlement, ondermijnd wordt door het huidige niveau van uitstaande betalingen en de groeiende kloof tussen betalingen en vastleggingen, wat leidt tot een ongekende hoeveelheid onbetaalde rekeningen ten belope van 24,7 miljard euro aan het einde van 2014; herinnert eraan dat het totale maximum voor betalingskredieten zoals bepaald in het huidige MFK historisch laag is; betreurt het feit dat deze verraderlijke schuld de geloofwaardigheid van de EU ondermijnt en haaks staat op de op het hoogste politiek niveau vastgestelde doelstellingen inzake groei en werkgelegenheid - met name voor jongeren - en steun voor kleine en middelgrote ondernemingen, en vreest dat dit de kloof tussen de Unie en haar burgers zal vergroten;
7. dringt er opnieuw op aan om bij de tussentijdse herziening van het MFK na de verkiezingen het pad te effenen, op basis van overweging 3 van MFK-verordening 14-20 en overeenkomstig de daarbij gevoegde verklaring van de Commissie, voor de meest geschikte looptijd van het MFK na 2020, teneinde tot het juiste evenwicht te komen tussen de duur van de respectieve mandaten van het Parlement en de Commissie en zo democratische legitimiteit voor besluiten over de financiële vooruitzichten van de Unie te waarborgen, waarbij tegelijkertijd maatregelen moeten worden genomen om te voorzien in de behoefte aan stabiele programmeringscycli en voorspelbare investeringen;
8. wenst dat in het kader van de herziening van het MFK na de verkiezingen de toegevoegde waarde van de EU-middelen ter ondersteuning van de door de Unie vastgestelde doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen, groei, werkgelegenheid en energietransitie wordt geanalyseerd en daardoor vergroot; verzoekt de Commissie een duidelijkere methode vast te stellen om de EU-middelen en -uitgaven in verband met de Europa 2020-doelstellingen beter te kunnen volgen, teneinde betere effectbeoordelingen mogelijk te maken;
9. is ingenomen met de belofte van de Commissie om het Europees semester te stroomlijnen door middel van één uitgebreide economische beoordeling per lidstaat en gestroomlijnde verslaglegging; wenst dat in de beoordeling wordt benadrukt dat er middelen uit de EU-begroting moeten worden aangewend om de landenspecifieke aanbevelingen ten uitvoer te leggen, en benadrukt dat de inbreng van de lidstaten in het Europees semester moet worden vergroot;
10. merkt op dat de Raad de reële betalingsbehoeften stelselmatig onderschat, wat resulteert in het eerste stadium van de betalingscrisis; verzoekt de Raad nogmaals om het eens te worden met het Parlement en de Commissie over een gemeenschappelijke methode voor de berekening van het betalingsniveau dat nodig is om in de reële behoeften te voorzien, teneinde de toezeggingen van de twee takken van de begrotingsautoriteit te kunnen nakomen; verzoekt de Commissie voorts om verslag uit te brengen over de mogelijke negatieve gevolgen van de kwestie van de vertraagde betalingen voor de door de lidstaten gedane toezeggingen in het kader van het Europees semester; benadrukt dat annulering ervan geen oplossing voor de betalingscrisis is;
11. wijst erop dat de overheidsinstellingen in een groot aantal lidstaten nog altijd niet efficiënter zijn gemaakt, hoewel verbeteringen op dat gebied het mogelijk maken besparingen te realiseren door middel van het rationaliseren van de organisatie en het verminderen van de administratieve lasten voor ondernemingen en burgers;
12. verzoekt de Raad en de Commissie om samen met het Parlement over te gaan tot een ontwerpherziening van de huidige begrotingsprocedure, en om de rol van de twee takken van de begrotingsautoriteit en de uitvoerende rol van de Commissie dienovereenkomstig aan te passen;
13. wijst erop dat het MFK is ontworpen met een stelsel van meerdere maxima, om te zorgen voor stabiliteit en voorspelbaarheid gedurende de gehele programmeringsperiode; betreurt andermaal dat de lidstaten hun bijdrage aan de EU-begroting blijven beschouwen als iets dat kan worden gebruikt als een aanpassingsvariabele voor hun consolidatie-inspanningen, wat vervolgens leidt tot een kunstmatige verlaging van het in de EU-begroting beschikbare volume aan betalingskredieten; stelt derhalve voor om bij de bespreking van de nationale begrotingen bijzondere voorzieningen te treffen om de nationale aandelen van de opvorderbare facturen te vermelden, teneinde duidelijkheid te krijgen over de aan elke lidstaat toe te rekenen schulden; benadrukt dat dit in overeenstemming zou zijn met de flexibiliteit waarvoor wordt gepleit in de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 over het optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact (COM(2015)0012), op grond waarvan nationale bijdragen aan het Fonds voor strategische investeringen een gunstige behandeling krijgen; wijst erop dat de geloofwaardigheid van dit fonds gebaseerd is op de soliditeit van de EU-begroting, en dientengevolge op een beperking van het aantal onbetaalde rekeningen;
14. is ingenomen met het feit dat de Commissie in haar jaarlijkse groeianalyse 2015 heeft gewezen op het economische belang van de Europese structuur- en investeringsfondsen (inclusief het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief); herinnert eraan dat deze fondsen gemiddeld 10 % van de totale publieke investeringen in de EU uitmaken, maar dat de situatie per land verschilt en dat ze in sommige lidstaten tot wel 80 % van de publieke investeringen uitmaken; benadrukt dat de structuur- en investeringsfondsen een goed voorbeeld zijn van de synergie tussen de Europese begroting en de nationale begrotingen op basis van gemeenschappelijk overeengekomen doelstellingen die zijn vastgelegd in partnerschapsovereenkomsten inzake groei en investeringen overeenkomstig de Europa 2020-strategie; steunt alle inspanningen in de richting van een slimme bundeling van Europese en nationale begrotingsmiddelen met het oog op het behalen van efficiëntiewinst, economische groei en lagere nationale tekorten door middel van een positief effect van gedeelde hulpbronnen;
15. benadrukt dat er dringend behoefte is aan een doeltreffende aanpak van de belastingfraude waardoor de EU-begroting mogelijk aanzienlijke middelen misloopt;
16. is ingenomen met het door voorzitter Juncker gepresenteerde investeringsplan van 315 miljard euro bij wijze van eerste stap, enerzijds om het tekort aan publieke en private investeringen als gevolg van de beperking van overheidsuitgaven in een context van economische crises op te vangen en anderzijds om groei en werkgelegenheid te stimuleren; verzoekt de Commissie met een analyse te komen van de mogelijke gevolgen van een herschikking van de middelen van EU-programma's zoals de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en Horizon 2020;
17. bevestigt dat zij bereid is zeer nauwkeurig te onderzoeken hoe de financiële verplichtingen van de EU jegens de EIB voor de opzet van het Europees Fonds voor strategische investeringen zijn opgenomen in de EU-begroting, in het bijzonder de begroting voor 2015; wijst in dit verband op het feit dat het EFSI projecten moet financieren waarvan de waarde gelijk is aan of hoger is dan het niveau dat zou zijn verkregen via financiering met behulp van de EU-programma's waarvan de middelen opnieuw worden toegewezen met het oog op de opzet van de EU-garantie voor het EFSI; bevestigt voornemens te zijn nauwlettend toezicht te houden op de wijze waarop de EIB haar eigen middelen in de ESIF zal besteden;
18. verzoekt de lidstaten dit fonds aan te vullen, dat is bedoeld om de impact van overheidsuitgaven te maximaliseren en private investeringen aan te trekken, en is ingenomen met het voorstel van de Commissie om zich soepel op te stellen met betrekking tot de nationale bijdragen aan het EFSI wanneer die leiden tot een kleine, tijdelijke overschrijding van de tekortdrempel van 3 % voor een lidstaat; verwerpt alle pogingen tot renationalisatie van het fonds of logica van billijke tegenprestatie, die kunnen voortvloeien uit nationale bijdragen; wenst dat er trans-Europese en supranationale projecten worden gekozen, zodat burgers de voordelen die voortvloeien uit deze projecten kunnen associëren met het optreden van de Europese Unie;
19. herinnert eraan dat het huidige stelsel van eigen middelen complex, oneerlijk en onbegrijpelijk voor burgers is; benadrukt dat de begrotingen van de lidstaten kunnen worden ontlast met een nieuw stelsel van eigen middelen waarmee de bni-afdrachten worden verminderd en de lidstaten de mogelijkheid wordt gegeven hun consolidatie-inspanningen te leveren zonder dat de EU-financiering in gevaar wordt gebracht; wijst in dit kader opnieuw op het belang van de groep op hoog niveau inzake eigen middelen en steunt het debat over een nieuw stelsel van eigen middelen, dat moet leiden tot een daadwerkelijke hervorming van de EU-financiering zonder de belastingdruk op de burgers te vergroten; hoopt dat de drie instellingen een passende follow-up zullen geven aan het eindverslag van die groep, teneinde de volledige ontwikkeling van reële middelen te bespoedigen; wijst erop dat instemming met belastingen een belangrijke pijler is van de parlementaire democratie in Europa.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
5.2.2015 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
19 7 7 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Nedzhmi Ali, Jonathan Arnott, Jean Arthuis, Richard Ashworth, Reimer Böge, Lefteris Christoforou, Jean-Paul Denanot, Gérard Deprez, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazabal Rubial, Ingeborg Gräßle, Carlos Iturgaiz, Zbigniew Kuźmiuk, Vladimír Maňka, Ernest Maragall, Clare Moody, Siegfried Mureșan, Victor Negrescu, Liadh Ní Riada, Jan Olbrycht, Paul Rübig, Patricija Šulin, Eleftherios Synadinos, Paul Tang, Indrek Tarand, Inese Vaidere, Marco Valli, Daniele Viotti, Marco Zanni |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Andrey Novakov, Nils Torvalds, Tomáš Zdechovský |
||||
ADVIES van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (29.1.2015)
aan de Commissie economische en monetaire zaken
inzake het Europees semester voor de coördinatie van het economisch beleid: Jaarlijkse groeianalyse 2015
(2014/2221(INI))
Rapporteur voor advies: Giorgos Grammatikakis
SUGGESTIES
De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. benadrukt dat de overgang naar een echt duurzame economie zal helpen bijdragen tot de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van de Unie en tot concurrentievermogen en het scheppen van banen; vindt het betreurenswaardig dat het ontbreken van een Europese strategie voor duurzame ontwikkeling tijdens de economische crisis mogelijk leidt tot een verdere beperking van de groei;
2. onderstreept dat het Europees semester, dat in 2010 werd ingevoerd, voorziet in een jaarlijkse cyclus van economische beleidscoördinatie met een gedetailleerde analyse van de plannen van de lidstaten voor macro-economische, structurele en begrotingshervormingen om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te verwezenlijken, onder meer op het gebied van klimaatverandering en energie, sociale uitsluiting en armoedebestrijding;
3. dringt er bij de Commissie op aan om in de procedure van het Europees Semester een Europese strategie voor duurzame ontwikkeling op te nemen, met bijzondere aandacht voor het efficiënt gebruik van hulpbronnen en de kringloopeconomie;
4. is bezorgd over het gebrek aan duidelijkheid met betrekking tot de vraag hoe in het voorgestelde investeringsplan voor Europa prioriteit zal worden verleend aan domeinen die duurzame ontwikkeling bevorderen, zoals onderwijs en infrastructuur ter ondersteuning van onderzoek en innovatie;
5. benadrukt dat de Unie er zonder meer investeringen niet in zal slagen haar Europa 2020-doelstellingen inzake duurzame groei en haar klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 te halen; roept de Commissie daarom op het nieuwe investeringspakket te richten op investeringen die bijdragen tot duurzame ontwikkeling en hulpbronnenefficiëntie door de nieuwste technologieën te bevorderen, om zo de kortetermijneffecten op de economische activiteit en de werkgelegenheid en de langetermijneffecten op de duurzaamheid van de groei in Europa te maximaliseren;
6. merkt op dat het volgens het Stappenplan energie 2050 van de Commissie 260 miljard euro per jaar zou kosten om ons energiesysteem koolstofarm te maken en dat dit meer dan 310 miljard euro aan besparingen zou opleveren
7. erkent dat energie een belangrijke factor voor economisch concurrentievermogen is; benadrukt dat belemmeringen voor de interne energiemarkt moeten worden weggenomen, onder meer door energie-onafhankelijkheid te bevorderen; verzoekt de Commissie om de vorderingen op dit gebied te beoordelen, zowel op EU- als op nationaal niveau, en om steun te verlenen aan maatregelen om versnippering en problemen bij de tenuitvoerlegging aan te pakken;
8. benadrukt dat investeringen in hernieuwbare-energieproductie, energiedistributie en de grondige renovatie van gebouwen arbeidsintensief zijn en bijgevolg aanzienlijk zullen bijdragen tot de aanpak van de werkloosheid en tegelijkertijd de Europese groei zullen afschermen van toekomstige schommelingen in de energie-invoer en de energieprijzen;
9. herinnert aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie inzake hernieuwbare energie en broeikasgasemissies; benadrukt dat een onderling verbonden infrastructuur en een nauwere integratie met de vervoersector moeten worden bevorderd als kostenefficiënt middel om duurzame technologieën voor stroomopwekking in te voeren;
10. benadrukt dat de afhankelijkheid van de EU van externe energiebronnen moet worden afgebouwd in het kader van de groeistrategie van de EU; herhaalt daarom dat de externe energievoorraden moeten worden gediversifieerd, de energie-infrastructuur van de EU moet worden verbeterd en de interne energiemarkt van de EU moet worden voltooid als kernprioriteiten van de EU-strategie voor energiezekerheid;
11. benadrukt dat nationale beleidsmaatregelen die worden gecoördineerd in het kader van de procedure van het Europees semester moeten stroken met de Europese strategie voor duurzame ontwikkeling; herhaalt daarom dat het noodzakelijk is de subsidies voor fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen en de belastingen te verleggen van arbeid naar vervuilende activiteiten;
12. benadrukt dat het belangrijk is de huidige kaderrichtlijn afvalstoffen volledig uit te voeren en dat er overeenstemming moet worden bereikt over een nieuw ambitieus afvalstoffenbeleid op EU-niveau om groene groei te stimuleren en banen te scheppen; onderstreept het cruciale, sectoroverschrijdende belang van het pakket inzake de kringloopeconomie, waarin meerdere beleidsdomeinen aan bod komen die een belangrijke drijvende kracht zullen zijn achter de overgang naar duurzame economische groei en het scheppen van banen; verzoekt de Commissie het voorstel voor de herziening van het afvalstoffenbeleid van de EU niet in te trekken;
13. wijst op de noodzaak van hervormingen van onderwijsstelsels om ervoor te zorgen dat de volgende generaties zich kunnen voorbereiden op de behoeften van arbeidsmarkten die in de toekomst zullen groeien, zoals groene technologie en gezondheidszorg;
14. benadrukt dat de lidstaten, willen ze de werkgelegenheid stimuleren door het potentieel van de groene economie te benutten, op drie hoofdpunten actie moeten ondernemen, namelijk stimulering van de vraag naar arbeidskrachten in de eco-industrie door voldoende investeringen, het tijdig onderkennen van en inspelen op de behoeften aan vaardigheden in de groene en vergroeningssector, en het garanderen van banenkwaliteit op hoog, gemiddeld en laag opleidingsniveau; onderstreept dat vanuit het oogpunt van arbeidsmarktbeleid meer aandacht moet worden besteed aan het opzetten van goede opleidingsprogramma's teneinde leemten in specifieke vaardigheden op te vullen, en aan de dynamische relatie tussen de beschikbaarheid van vaardigheden en de leeftijdssamenstelling van de arbeidskrachten in groene en traditionele bedrijfstakken;
15. benadrukt dat het Europees semester een instrument moet zijn om kwalitatief hoogstaande en bijzonder efficiënte nationale gezondheidsstelsels te waarborgen; verzoekt de Commissie daarom om de duurzaamheid van socialezekerheids- en gezondheidsstelsels op te nemen in de prioriteiten van het Europees semester, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat zij efficiënter worden en er beter in slagen om tegemoet te komen aan de sociale behoeften en om ongelijkheid en armoede terug te dringen;
16. wijst op het belang van duurzaamheid in de zorgsector, die 8 % van de beroepsbevolking en 10 % van het bruto binnenlands product van de EU vertegenwoordigt, en bijgevolg een belangrijke rol in de economie als geheel vervult; erkent dat gezondheid als zodanig ook een waarde is en een absolute voorwaarde vormt voor economische groei, en dat investeren in gezondheid en in adequate toegang tot gezondheidszorg bijdraagt tot gezonde arbeidskrachten en arbeidskansen in de lidstaten, meer economische welvaart en meer sociale samenhang, en dat de negatieve effecten op de volksgezondheid ten gevolge van externe factoren daardoor ongedaan kunnen worden gemaakt;
17. onderstreept dat het Europees semester een instrument zou moeten zijn om de lidstaten ertoe te verbinden hun gezondheidsstelsels te versterken om een kwalitatief hoogwaardige, toegankelijke en billijke gezondheidszorg te waarborgen voor alle burgers;
18. dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan in deze tijd van economische crisis af te zien van de schadelijkste maatregelen, zoals bezuinigingen op korte termijn die zullen uitmonden in hoge kosten op middellange en lange termijn, en zich in plaats daarvan te richten op de verdere ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige en efficiënte zorgstelsels;
19. verwelkomt maatregelen die het proces van het Europees semester doeltreffender en democratischer maken; erkent dat de tenuitvoerlegging beter is in die domeinen van de overheidsfinanciën waar de toezichtsinstrumenten krachtiger zijn; dringt aan op een evenwichtige integratie van werkgelegenheids- en sociaaleconomische indicatoren, die het mogelijk maakt om effectiever te reageren op de verschillen tussen sommige lidstaten op het gebied van werkgelegenheid en hun sociaaleconomische situatie, waarop is gewezen in het begeleidende gezamenlijke verslag over de werkgelegenheid bij de jaarlijkse groeianalyse voor 2015;
20. dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van het Europees semester meer rekening te houden met de doelstellingen van de Europa 2020-strategie inzake werkgelegenheid, O&O, klimaatverandering en energieduurzaamheid, onderwijs en armoede en sociale uitsluiting en om de vorderingen in de richting van een duurzamere samenleving te beoordelen en maatregelen voor te stellen om deze doelstellingen effectiever en sneller te verwezenlijken.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
29.1.2015 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
55 11 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Marco Affronte, Margrete Auken, Pilar Ayuso, Zoltán Balczó, Catherine Bearder, Ivo Belet, Simona Bonafè, Biljana Borzan, Nessa Childers, Alberto Cirio, Birgit Collin-Langen, Mireille D’Ornano, Miriam Dalli, Seb Dance, Angélique Delahaye, Jørn Dohrmann, Stefan Eck, Bas Eickhout, José Inácio Faria, Francesc Gambús, Elisabetta Gardini, Enrico Gasbarra, Jens Gieseke, Julie Girling, Sylvie Goddyn, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Andrzej Grzyb, Jytte Guteland, Anneli Jäätteenmäki, Benedek Jávor, Josu Juaristi Abaunz, Karin Kadenbach, Kateřina Konečná, Giovanni La Via, Peter Liese, Norbert Lins, Valentinas Mazuronis, Susanne Melior, Massimo Paolucci, Gilles Pargneaux, Piernicola Pedicini, Bolesław G. Piecha, Pavel Poc, Marcus Pretzell, Frédérique Ries, Teresa Rodriguez-Rubio, Davor Škrlec, Renate Sommer, Tibor Szanyi, Nils Torvalds, Glenis Willmott, Jadwiga Wiśniewska |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Mark Demesmaeker, Herbert Dorfmann, Giorgos Grammatikakis, Jan Huitema, Peter Jahr, Merja Kyllönen, Nuno Melo, Marijana Petir, Julia Reid, Bart Staes, Kay Swinburne |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Clara Eugenia Aguilera García, Damian Drăghici |
||||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
24.2.2015 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
40 20 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Burkhard Balz, Hugues Bayet, Pervenche Berès, Udo Bullmann, Esther de Lange, Fabio De Masi, Anneliese Dodds, Markus Ferber, Jonás Fernández, Elisa Ferreira, Sven Giegold, Neena Gill, Sylvie Goulard, Roberto Gualtieri, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Cătălin Sorin Ivan, Petr Ježek, Othmar Karas, Georgios Kyrtsos, Alain Lamassoure, Philippe Lamberts, Werner Langen, Sander Loones, Bernd Lucke, Olle Ludvigsson, Ivana Maletić, Fulvio Martusciello, Marisa Matias, Bernard Monot, Luděk Niedermayer, Patrick O’Flynn, Stanisław Ożóg, Dimitrios Papadimoulis, Dariusz Rosati, Alfred Sant, Molly Scott Cato, Peter Simon, Renato Soru, Theodor Dumitru Stolojan, Paul Tang, Sampo Terho, Ramon Tremosa i Balcells, Ernest Urtasun, Marco Valli, Tom Vandenkendelaere, Cora van Nieuwenhuizen, Miguel Viegas, Steven Woolfe, Pablo Zalba Bidegain, Marco Zanni |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Frank Engel, Ashley Fox, Eva Kaili, Syed Kamall, Barbara Kappel, Thomas Mann, Siegfried Mureșan, Andreas Schwab, Tibor Szanyi |
||||