INTERIMVERSLAG over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie

18.3.2015 - (COM(2013)0534 – 2013/0255(APP))

Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
Rapporteur: Monica Macovei


Procedure : 2013/0255(APP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0055/2015
Ingediende teksten :
A8-0055/2015
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie

(COM(2013)05342013/0255(APP))

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013)0534),

–   gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie[1],

–   gezien het voorstel voor een richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363),

–   gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven[2],

–   gezien het voorstel voor een verordening betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) (COM(2013)0535),

–   gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de artikelen 2, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–   gezien de resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures,

–   gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 86, 218, 263, 265, 267, 268 en 340,

–   gezien artikel 99, lid 3, van zijn Reglement,

–   gezien het interimverslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A8-0055/2015),

A. overwegende dat uit door de Commissie verzamelde en bestudeerde gegevens blijkt dat jaarlijks voor gemiddeld ongeveer 500 miljoen EUR fraude wordt gepleegd waarmee de belangen van de Unie worden geschaad, maar dat er alle reden is om aan te nemen dat het werkelijke bedrag op ongeveer 3 miljard ligt;

B.  overwegende dat in verhouding tot het aantal gevallen waarin het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) de lidstaten gerechtelijke aanbevelingen heeft gedaan, het aantal gevallen waarin daadwerkelijk tot vervolging is overgegaan gering is (in de periode van 2006-2014, een periode van acht jaar, lag dit percentage op ongeveer 31%);

C. overwegende dat een aantal lidstaten wellicht minder in staat is te zorgen voor doeltreffende opsporing en vervolging van fraude die de financiële belangen van de EU schaadt, hetgeen de belangen van belastingbetalers in alle lidstaten die een bijdrage leveren aan de begroting van de Unie schaadt;

D.  overwegende dat het Parlement de Raad in zijn resolutie van 12 maart 2014 heeft verzocht nauw betrokken te worden bij de wetgevende werkzaamheden en in dit kader het Parlement voortdurend te informeren en raadplegen;

E.  overwegende dat de verschillen tussen de rechtsstelsels, juridische tradities en rechtshandhavingsstelsels van de lidstaten de strijd tegen fraude en criminaliteit die de belangen van de Unie schaden niet mogen ondermijnen;

F.  overwegende dat ook terrorisme gefinancierd wordt door middel van georganiseerde criminaliteit en dat fraude een bron van inkomsten vormt voor criminele organisaties;

G.  overwegende dat artikel 86 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorziet in de mogelijkheid om de bevoegdheden van het EOM bij de bestrijding van ernstige criminaliteit uit te breiden met een grensoverschrijdende dimensie; overwegende dat de Raad deze mogelijkheid zou kunnen overwegen als het EOM eenmaal is opgericht en goed functioneert;

1.   herhaalt ten volle bereid te zijn te werken aan de prioriteiten voor de oprichting van het EOM en de criteria en voorwaarden vast te stellen waaronder hij met de oprichting van het EOM kan instemmen;

2.   herhaalt de standpunten in zijn voorgaande interimverslag van 12 maart 2014 en is voornemens deze aan te vullen en te actualiseren naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen binnen de Raad;

3.   dringt er bij de Raad op aan te zorgen voor transparantie en democratische legitimiteit door het Parlement volledig en in elke fase te informeren en te raadplegen; verzoekt de Raad terdege rekening te houden met de standpunten van het Parlement omdat het Parlement alleen onder die voorwaarde zijn goedkeuring zal verlenen aan de vaststelling van de EOM-verordening;

4.   herinnert eraan dat het EOM bevoegd dient te zijn voor strafbare feiten in verband met fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt; herinnert er in dit kader aan dat de desbetreffende strafbare feiten moeten worden vastgelegd in de voorgestelde richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (de PIF-richtlijn); verzoekt de Raad om rekening te houden met hetgeen door de medewetgevers tijdens de onderhandelingen over de goedkeuring van de PIF-richtlijn reeds is bereikt en zich actief in te zetten om te komen tot een akkoord over deze richtlijn met het oog op de oprichting van het EOM;

5.   is van mening dat op het vlak van opsporing, vervolging en het voor de rechter brengen van personen die fraude plegen ten nadele van de financiële belangen van de Unie een innovatieve aanpak nodig is, om de doeltreffendheid van fraudebestrijding en het terugvorderingspercentage te verhogen en het vertrouwen van de belastingbetaler in de instellingen van de EU te vergroten;

6.   acht het van cruciaal belang dat er één sterk, onafhankelijk Europees Openbaar Ministerie wordt opgericht, dat bevoegd is tot het opsporen, vervolgen en voor het gerecht brengen van daders van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden en is van oordeel dat minder krachtige oplossingen nadelig zullen zijn voor de begroting van de Unie;

Een onafhankelijk Europees Openbaar Ministerie

7.   benadrukt dat de structuur van het EOM zodanig moet zijn dat het EOM volledig onafhankelijk is van nationale regeringen en EU-instellingen en dat het gevrijwaard blijft van politieke inmenging en druk; dringt daarom aan op openheid en transparantie bij de selectie en benoeming van de Europese hoofdaanklager en zijn plaatsvervangers, de Europese aanklagers en de gedelegeerde Europese aanklagers; is van mening dat de functie van Europese aanklager een voltijdse betrekking moet zijn, zodat belangenverstrengeling wordt voorkomen;

8.   acht het belangrijk betrokken te worden bij de benoemingsprocedures voor Europese aanklagers en stelt voor deze benoeming te laten plaatsvinden via een open sollicitatieprocedure voor kandidaten met de vereiste professionaliteit, ervaring en vaardigheden; is van oordeel dat de Europese aanklagers in onderlinge overeenstemming benoemd moeten worden door de Raad en het Parlement, op basis van een lijst van kandidaten, die door de Commissie is opgesteld na een evaluatie door een panel van onafhankelijke deskundigen, bestaande uit rechters, leden van het openbaar ministerie en advocaten; is van oordeel dat de Europese hoofdaanklager, na een hoorzitting in het Europees Parlement, op dezelfde wijze dient te worden benoemd;

9.   is van oordeel dat de leden van het college uit hun functie moeten worden ontheven indien het Hof van Justitie van de Europese Unie een besluit in die zin neemt, na een verzoek hiertoe van de Raad, de Commissie, het Parlement en/of de Europese hoofdaanklager;

10. benadrukt dat de lidstaten overeenkomstig hun nationale wetten en praktijken nationale autonome rechterlijke organen moeten betrekken bij de benoemingsprocedures voor gedelegeerde Europese aanklagers;

11. is ingenomen met het feit dat in de tekst van de Raad wordt vastgelegd dat het EOM jaarlijks verslag uitbrengt aan de EU-instellingen om te waarborgen dat de activiteiten van dit nieuwe orgaan doorlopend worden beoordeeld; verzoekt de Raad vast te leggen dat het jaarlijks verslag onder andere gedetailleerde gegevens bevat over de bereidheid van nationale autoriteiten om met het EOM samen te werken;

Een duidelijke bevoegdheidsverdeling tussen het EOM en de nationale autoriteiten

12. is van oordeel dat de regels inzake de bevoegdheidsverdeling tussen het EOM en de nationale autoriteiten duidelijk moeten zijn, zodat onzekerheid of onjuiste interpretaties tijdens de operationele fase worden voorkomen en dat het EOM bevoegd moet zijn strafbare feiten te onderzoeken en vervolgen die aangemerkt moeten worden als fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt, overeenkomstig de richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt; is van oordeel dat het EOM eerst moet bepalen of het bevoegd is, nog voordat nationale autoriteiten een eigen onderzoek instellen, teneinde parallelle onderzoeken te vermijden, hetgeen inefficiënt is;

13. dringt erop aan dat nationale autoriteiten die onderzoek doen naar strafbare feiten die mogelijk onder de bevoegdheid van het EOM vallen, het EOM verplicht moeten informeren over dergelijk onderzoeken; wijst er nogmaals op dat het EOM het recht moet hebben dergelijke onderzoeken over te nemen wanneer het bepaalt dat dat vereist is, om de onafhankelijkheid en doeltreffendheid van het EOM te waarborgen;

14. wijst er nogmaals op dat de bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie moeten worden uitgebreid tot strafbare feiten anders dan die de financiële belangen van de Unie schaden, maar slechts wanneer cumulatief sprake is van het volgende:

(a)         de gedraging houdt tegelijkertijd een strafbaar feit tegen de financiële belangen van de Unie en andere strafbare feiten in; en

         (b)         de strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden zijn het belangrijkst, terwijl de andere feiten slechts van bijkomend belang zijn; en

(c)         de andere feiten zouden niet kunnen worden vervolgd en bestraft indien deze niet tezamen met de feiten die de financiële belangen van de Unie schaden zouden worden vervolgd; staat tevens op het standpunt dat in het geval van meningsverschil tussen het EOM en de nationale vervolgingsinstanties over de uitoefening van de bevoegdheid, het EOM op centraal niveau moet besluiten wie overgaat tot opsporing en vervolging; is verder van mening dat de vaststelling van de bevoegdheid overeenkomstig deze criteria altijd vatbaar dient te zijn voor rechterlijke toetsing;

Een casemanagementsysteem met een efficiënte structuur

15. acht het betreurenswaardig dat de mogelijkheid van oprichting van een EOM op basis van een collegiale structuur, in afwijking van de eerder door de Commissie voorgestelde hiërarchische structuur, door de lidstaten wordt overwogen; is in dit verband van mening dat besluiten om tot vervolging over te gaan, over de forumkeuze, dan wel om een zaak te verwijzen, te seponeren of te schikken op centraal niveau door de kamers genomen moeten worden;

16. benadrukt dat de kamers ook een leidende rol dienen te spelen bij onderzoek en vervolging en zich bij de uitoefening van hun taken dus niet moeten beperken tot coördinerende activiteiten, maar ook de werkzaamheden van de gedelegeerde Europese aanklagers op dit gebied moeten aansturen;

17. uit zijn bezorgdheid over de automatische koppeling van in het centraal bureau werkende Europese aanklagers aan in hun lidstaat lopende zaken, aangezien de onafhankelijkheid van de aanklagers hierdoor onder druk kan komen te staan en dit bovendien niet bevorderlijk is voor een evenwichtige verdeling van de zaken;

18. pleit daarom voor een rationele en centraal georganiseerde werkverdeling binnen het EOM; is in dit verband van mening dat de toewijzing van zaken aan kamers moet plaatsvinden op basis van vooraf vastgestelde, objectieve criteria; is daarnaast van mening dat in een later stadium specialisatie van de kamers kan worden overwogen;

19. is ervan overtuigd dat ook het personeel van het EOM in het centraal bureau zal beschikken over de noodzakelijke kennis, ervaring en deskundigheid op het gebied van de nationale rechtshandhavingssystemen;

Onderzoeksmaatregelen en ontvankelijkheid van het bewijsmateriaal

20. verzoekt de wetgever te voorzien in gestroomlijnde procedures inzake de verkrijging, door het EOM, van toestemming voor het nemen van onderzoeksmaatregelen in grensoverschrijdende gevallen, in overeenstemming met de wetgeving van de lidstaten waar de desbetreffende maatregel wordt aangevraagd en uitgevoerd; herinnert eraan dat de medewetgevers overeenstemming hebben bereikt over criteria voor de lidstaten om onderzoeksmaatregelen te vragen op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning in Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken. is van mening dat dezelfde criteria moeten gelden ten aanzien van onderzoeksmaatregelen die moeten worden toegestaan door het EOM, met name met betrekking tot de redenen voor weigering;

21. verzoekt de Raad te waarborgen dat door het EOM verzameld bewijsmateriaal met volledige naleving van de relevante Europese en nationale wetgeving in de hele Unie ontvankelijk is, aangezien dit van groot belang is voor de doeltreffendheid van vervolgingen, in overeenstemming met artikel 6 VEU, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens;

22. wijst er nogmaals op dat het EOM actief al het relevante bewijs dient te vergaren, ongeacht of het bezwarend of ontlastend is; dringt er bovendien op aan de verdachte of beklaagde in een door het EOM uitgevoerd onderzoek bepaalde rechten inzake bewijs te verlenen, met name:

(a) de verdachte of beklaagde heeft het recht om bewijsstukken voor te leggen aan het EOM;

(b) de verdachte of beklaagde heeft het recht om het EOM te verzoeken alle bewijs te vergaren dat van belang is voor het onderzoek, onder meer door deskundigen aan te wijzen en getuigen te horen;

23. acht het van essentieel belang om, gezien de mogelijk meerdere rechtsgebieden voor grensoverschrijdende strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, ervoor te zorgen dat Europese aanklagers, gedelegeerde Europese aanklagers en nationale vervolgingsinstanties het ne bis in idem-beginsel volledig naleven ten aanzien van vervolgingen in verband met strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen;

Het recht op rechterlijke toetsing

24. bekrachtigt dat het recht om een rechtsmiddel in te stellen met betrekking tot de activiteiten van het EOM te allen tijde geëerbiedigd moet worden en vindt het belangrijk dat het EOM doeltreffend werkt; is dan ook van mening dat door het EOM genomen besluiten vatbaar moeten zijn voor rechterlijke toetsing door de bevoegde rechtbank; benadrukt dat besluiten die door de kamers worden genomen, zoals besluiten om opsporing in te stellen en besluiten inzake sepot of verwijzing van een zaak of inzake schikking, vatbaar moeten zijn voor rechterlijke toetsing door de gerechtshoven van de Unie;

25. is van mening dat het EOM wat betreft de rechterlijke toetsing door de bevoegde rechtbanken van de lidstaten van alle door hem in het kader van zijn vervolgingsbevoegdheden vastgestelde opsporingsmaatregelen en overige procedurele handelingen dient te gelden als een nationale autoriteit;

Samenhangende rechtsbescherming van verdachten of beklaagden

26. herinnert eraan dat het nieuwe EOM bij het verrichten van zijn activiteiten de rechten van verdachten of beklaagden personen zoals neergelegd in artikel 6 VEU, artikel 16 VWEU en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede in reeds door de Unie vastgestelde wetgevingsmaatregelen inzake de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures en inzake de bescherming van persoonsgegevens, volledig dient te eerbiedigen;

27. bevestigt dat de toekomstige richtlijn inzake rechtsbijstand gelijkelijk van toepassing moet zijn voor alle verdachten en beklaagden tegen wie het EOM onderzoek of vervolging heeft ingesteld; roept alle lidstaten op om bij uitblijven van een EU-richtlijn een doeltreffende toegang tot rechtshulp in overeenstemming met de relevante nationale wetgeving te waarborgen;

28. benadrukt dat alle verdachten of beklaagden tegen wie het EOM onderzoek of vervolging heeft ingesteld recht hebben op bescherming van hun persoonsgegevens; benadrukt in dit verband dat de door het EOM uitgevoerde verwerking van persoonsgegevens onderworpen dient te zijn aan Verordening (EG) nr. 45/2001; benadrukt dat specifieke bepalingen inzake gegevensbescherming in de Verordening van de Raad tot instelling van het EOM slechts aanvullend mogen zijn of een nadere invulling mogen vormen op de bepalingen van Verordening 2001/45, en alleen voor zover dat nodig is;

29.  herhaalt ten volle bereid te zijn het EOM in te stellen en Eurojust te hervormen, zoals voorgesteld door de Commissie in haar beide voorstellen; verzoekt de Commissie een aanpassing door te voeren van de schattingen van de gevolgen voor de begroting die de collegiale structuur zou hebben; vraagt om verduidelijking van de betrekkingen tussen Eurojust, het EOM en OLAF, teneinde hun respectievelijke rollen met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de EU voor elk van die organen duidelijk vast te stellen; verzoekt de Raad en de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken van een verder geïntegreerde opzet van deze agentschappen, zodat onderzoeken doeltreffender kunnen worden uitgevoerd;

30. dringt er bij de Raad op aan deze aanbevelingen te volgen en beklemtoont dat bovengenoemde voorwaarden van cruciaal belang zijn voor zijn instemming met de ontwerpverordening van de Raad;

31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

De toegevoegde waarde van het Europees Openbaar Ministerie bestaat erin dat één onafhankelijke instantie op Europees niveau bevoegd wordt op het gebied van strafrechtelijk onderzoek naar en strafrechtelijke vervolging van fraude ten koste van de EU-begroting, dat vaker vervolging zal worden ingesteld, dat meer middelen zullen kunnen worden teruggevorderd en dat het vertrouwen van de belastingbetaler in de Europese instellingen zal toenemen. De vervolgingspercentages en het percentage gevallen waarin middelen kunnen worden teruggevorderd tonen aan dat het huidige stelsel, hoewel het in een aantal lidstaten goed werkt, voor de Unie als geheel onvoldoende doeltreffend is.

Meer in het algemeen dient de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie erop gericht te zijn verandering te brengen in de huidige situatie, waarin in een periode van acht jaar (2006-2013) in 31 % van alle gevallen waarin OLAF de aanbeveling had gedaan om tot vervolging over te gaan, deze aanbeveling ook daadwerkelijk werd opgevolgd. Deze situatie leidt er namelijk toe dat de middelen van de belastingbetalers onvoldoende vaak worden teruggevorderd, hetgeen onaanvaardbaar is en absoluut moet veranderen.

De rapporteur wil graag een nieuw interimverslag uitbrengen, met daarin de politieke prioriteiten van het Europees Parlement en een uiteenzetting van de criteria en voorwaarden waaronder het Parlement met dit voorstel kan instemmen. Sinds de indiening van het voorstel van de Commissie in juli 2013 heeft het Europees Parlement veel belangstelling getoond voor het voorstel en aangegeven een belangrijke rol te willen spelen in het wetgevingsproces. In zijn resolutie van 12 maart 2014 heeft het Parlement er bij de Raad op aangedrongen intensief betrokken te worden bij zijn werkzaamheden, en enkele beleidssuggesties gedaan met betrekking tot een aantal belangrijke aspecten van het voorstel: structuur, onafhankelijkheid, besluitvormingsproces, bevoegdheid, opsporingsinstrumenten, ontvankelijkheid van het bewijsmateriaal, rechterlijke toetsing en rechtsbescherming.

In de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken lijkt de voorkeur tot nu toe uit te gaan naar een collegiaal orgaan, bestaande uit één Europese aanklager per lidstaat, onder leiding van een hoofdaanklager, waarbij het nieuwe Europees Openbaar Ministerie en de nationale openbare ministeries een concurrerende bevoegdheid krijgen. De besluiten die met betrekking tot deze punten genomen worden zullen een positieve of negatieve invloed hebben op de doeltreffendheid van d activiteiten van het EOM en mede bepalend zijn voor de uiteindelijke toegevoegde waarde van dit nieuwe orgaan van de Unie.

ADVIES van de Commissie juridische zaken (26.2.2015)

aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie
(COM(2013)05342013/0255(APP))

Rapporteur voor advies: Victor Negrescu

PA_Consent_Interim

SUGGESTIES

De Commissie juridische zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken onderstaande suggesties in haar verslag op te nemen:

Visa

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 3 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie,

–   gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie[1],

Aanbevelingen

1.  wijst nogmaals op de inhoud van het advies van de Commissie juridische zaken van 3 maart 2014 en wenst in te gaan op een aantal aanvullende onderwerpen, onder meer in verband met de recente ontwikkelingen tijdens het debat in de Raad;

2.  benadrukt dat het belangrijk is dat gewaarborgd wordt dat het Europees Openbaar Ministerie, de Europese hoofdaanklager en zijn plaatsvervangers, de Europese aanklagers en de gedelegeerde Europese aanklagers onafhankelijk zijn en dat zij met name vrij zijn van ongewenste partijpolitieke beïnvloeding of ongewenste beïnvloeding door nationale politieke, administratieve of justitiële autoriteiten, waaronder de Europese instellingen; is van mening dat de functie van Europese aanklager een voltijdse betrekking moet zijn;

3.  herhaalt ten volle bereid te zijn een EOM in te stellen en Eurojust te hervormen, zoals de Commissie voorstelt in haar voorstel voor een verordening betreffende Eurojust; is er echter van overtuigd dat de hervorming van Eurojust moet worden uitgesteld, totdat de Raad een algemene oriëntatie heeft vastgesteld met betrekking tot het EOM; blijft bij de pakketbenadering, vanwege de nauwe samenwerking tussen het EOM en Eurojust;

4.  is van mening dat de reikwijdte van de bevoegdheden van het EOM ondubbelzinnig moet worden vastgesteld, om te voorkomen dat er rechtsonzekerheid ontstaat met betrekking tot de vraag welke strafbare feiten onder zijn bevoegdheid vallen; verzoekt de Raad in dit kader de bevoegdheden van Eurojust, Europol en OLAF te verduidelijken, zodat de rol van alle organen die belast zijn met de bescherming van de financiële belangen van de EU voor elk van die organen duidelijk omschreven is;

5.  is ingenomen met het voorstel dat het EOM de EU-instellingen jaarlijks verslag moet uitbrengen, teneinde transparantie te waarborgen en ervoor te zorgen dat de algemene lijnen van zijn activiteiten beoordeeld worden, maar benadrukt dat het niet de bedoeling is dat de EU-instellingen hiermee invloed uitoefenen op de activiteiten van het EOM;

6.  wijst op de noodzaak van een open, transparante en onafhankelijke selectieprocedure voor de benoeming van de Europese openbaar aanklager en diens plaatsvervangers en stelt voor de benoeming te laten plaatsvinden via een open sollicitatieprocedure, waarbij de Commissie een lijst opstelt van de kandidaten met de vereiste professionaliteit, ervaring en vaardigheden, die vervolgens beoordeeld worden door een panel van deskundigen; stelt voor dat de lijst met de voorselectie aan het Parlement en de Raad wordt toegezonden, waarna het Europees Parlement en de Raad kunnen besluiten de kandidaten op de lijst uit te nodigen voor een sollicitatiegesprek; pleit dus voor volledige betrokkenheid van het Parlement bij de selectieprocedure voor de Europese aanklager en diens plaatsvervangers, waarbij de Raad het definitieve aanstellingsbesluit neemt, dat moet worden goedgekeurd door het Parlement;

7.  wenst dat het EOM bijzondere aandacht besteedt aan de benoeming van Europese aanklagers en gedelegeerde Europese aanklagers en aan de naleving van de criteria inzake kwalificaties, professionele ervaring en onafhankelijkheid, en dat hij hierbij zorgt voor een evenwichtige geografische vertegenwoordiging;

8.  benadrukt dat het EOM bij elk onderzoek naar strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden even grondig te werk moet gaan, onafhankelijk op welk land een zaak betrekking heeft en zonder zich te laten leiden door geografische aspecten of zaken of onderzoeken uit het verleden, en hierbij een kwalitatieve aanpak moet volgen op basis van objectieve criteria;

9.  benadrukt dat duidelijkheid vereist is over de wijze waarop het EOM doeltreffend met alle lidstaten zal gaan samenwerken;

10. vindt dat het EOM bijzondere inspanningen moet leveren om grensoverschrijdende criminaliteit die de financiële belangen van de Unie schaadt aan te pakken, gezien de ingewikkeldheid van deze problematiek en het feit dat dit fenomeen een groot gevaar vormt en de Unie veel schade berokkent; bevestigt evenwel dat de bevoegdheden van het EOM nauwkeurig moeten worden afgebakend, zodat van tevoren kan worden bepaald voor welke strafbare feiten het EOM bevoegd is en de bevoegdheidsverdeling tussen het EOM en de nationale openbare ministeries duidelijk is; stelt in dit kader voor om de definities van artikel 13 van het voorstel van de Commissie inzake impliciete bevoegdheid zorgvuldig te bestuderen om dubbele vervolging of juist een juridisch vacuüm te voorkomen; stelt tevens voor te waarborgen dat opsporingsinstrumenten en -maatregelen die het EOM ter beschikking staan homogeen zijn, nauwkeurig worden gedefinieerd en eenvoudig ingepast kunnen worden in de rechtsstelsels van alle lidstaten, zodat "forumshopping" wordt voorkomen;

11. wijst er nogmaals op dat alle door de aanklagers en medewerkers van het EOM verrichte activiteiten en ingestelde onderzoeken volledig in overeenstemming moeten zijn met de grondbeginselen van het recht, met name met de rechten van verdachten en beklaagden, zoals de eerbiediging van het vermoeden van onschuld tot er een definitieve en onherroepelijke rechterlijke uitspraak ligt, het recht op een eerlijk proces, het zwijgrecht, het recht op een advocaat en op rechtsbijstand, en de eerbiediging van het beginsel ne bis in idem; vraagt de lidstaten erop toe te zien dat er geharmoniseerde maatregelen worden vastgesteld met betrekking tot de erkenning en toelaatbaarheid van door het EOM ingediend bewijsmateriaal; is met name van mening dat de aan de toelaatbaarheid van het bewijsmateriaal gestelde voorwaarden dusdanig dienen te zijn dat alle rechten worden geëerbiedigd die worden gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, zoals uitgelegd in de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en met inachtneming van artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie; is van mening dat het EOM actief al het relevante bewijs dient te vergaren, ongeacht of het bezwarend of ontlastend is;

12. betreurt dat in het huidige voorstel tot instelling van het EOM de reikwijdte van de bevoegdheden van het EOM beperkt blijft tot fraude; verzoekt de Commissie daarom, als het EOM eenmaal is ingesteld, een uitbreiding van zijn mandaat voor te stellen, in die zin dat bepaalde categorieën ernstige grensoverschrijdende criminaliteit, zoals georganiseerde misdaad en terrorisme, ook onder de bevoegdheden van het EOM komen te vallen;

13. verzoekt de Raad om gedetailleerde informatie te verstrekken over de gevolgen van de voorgestelde collegiale structuur voor de EU-begroting; is van mening dat in ieder geval besluiten inzake forumkeuze, vervolging, sepot, verwijzing en schikking op centraal niveau genomen moeten worden;

14. bekrachtigt dat het recht op een voorziening in rechte met betrekking tot de activiteiten van het EOM te allen tijde geëerbiedigd moet worden; is dan ook van mening dat door het EOM genomen besluiten vatbaar moeten zijn voor rechterlijke toetsing door de bevoegde rechtbank; dringt er in dit kader op aan dat besluiten die door het Europees Openbaar Ministerie worden genomen voorafgaand aan of onafhankelijk van het proces, zoals besluiten om opsporing in te stellen en besluiten inzake forumkeuze, sepot of schikking, vatbaar moeten zijn voor rechterlijke toetsing door de gerechtshoven van de Unie; benadrukt dat het EOM overeenkomstig nationaal recht de schade dient te vergoeden die verband houdt met onrechtmatige of ongerechtvaardigde strafvervolging;

15. is van oordeel dat de verordening, in aanvulling op het jaarverslag van het EOM over zijn algemene activiteiten, ook moet voorzien in een evaluatieclausule, zodat kan worden beoordeeld of de met de oprichting van het EOM beoogde doelstellingen en resultaten worden bereikt en eventuele tekortkomingen die moeten worden verholpen in kaart kunnen worden gebracht;

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

24.2.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

16

3

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Joëlle Bergeron, Marie-Christine Boutonnet, Jean-Marie Cavada, Kostas Chrysogonos, Therese Comodini Cachia, Mady Delvaux, Andrzej Duda, Rosa Estaràs Ferragut, Laura Ferrara, Mary Honeyball, Sajjad Karim, Gilles Lebreton, António Marinho e Pinto, Jiří Maštálka, Evelyn Regner, Pavel Svoboda, József Szájer, Axel Voss, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Pascal Durand, Heidi Hautala, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Victor Negrescu, Viktor Uspaskich

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Krisztina Morvai

BRIEF VAN DE COMMISSIE BEGROTINGSCONTROLE

 

Commissie begrotingscontrole

De voorzitter

IPOL-COM-CONT D(2015)3294

De heer Claude Moraes

Voorzitter

Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

ASP 13G205

Europees Parlement

Betreft: Geactualiseerd tussentijds verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013)534 – 2013/0255(APP))

Geachte heer Moraes,

Dit schrijven betreft uw verzoek om een advies van de Commissie begrotingscontrole (CONT) over het geactualiseerde tussentijdse verslag over het EOM-voorstel, waarmee uw commissie het standpunt van het Parlement zal weergeven, aansluitend op de recentste discussies van de lidstaten. Hartelijk dank voor de uitstekende samenwerking in deze kwestie.

Zoals benadrukt in de resolutie van het EP van 12 maart 2014 vormt de instelling van een Europees Openbaar Ministerie een verdere stap naar de verwezenlijking van een Europese strafrechtelijke ruimte en draagt bij aan de versterking van de instrumenten ter bestrijding van fraude ten koste van de financiële belangen van de Unie, hetgeen het vertrouwen van de belastingbetalers in de EU zal versterken. Aangezien het EOM volledig binnen de wetgevingsbevoegdheid van de Raad valt, roept de commissie CONT de Raad op het Parlement volledig bij de werkzaamheden ter zake te betrekken.

De commissie CONT is van mening dat waarborgen nodig zijn dat het EOM bij zijn optreden de grondrechten volledig eerbiedigt en naleeft, maar ook dat het EOM flexibel, gestroomlijnd en efficiënt is en in staat is tot het bereiken van zo goed mogelijke resultaten. Het EOM moet volledig onafhankelijk zijn van nationale regeringen en EU-instellingen en moet worden beschermd tegen politieke druk en/of inmenging. Tevens dient het toepassingsgebied van de bevoegdheden van het EOM ondubbelzinnig te worden vastgesteld teneinde rechtsonzekerheid te vermijden ten aanzien van de strafbare feiten die onder zijn bevoegdheid vallen. In dit verband is het van het grootste belang dat de Raad de bevoegdheden van Eurojust en OLAF verduidelijkt, zodat de drie bestaande organen die zijn belast met de bescherming van de financiële belangen van de EU, over duidelijk bepaalde en onderscheiden rollen beschikken.

Bovendien dienen de onderzoeksinstrumenten en -maatregelen die het EOM ter beschikking staan homogeen te zijn, nauwkeurig te worden gedefinieerd en ingepast te kunnen worden in de rechtsstelsels van de lidstaten waar deze ten uitvoer worden gelegd. De regels inzake ontvankelijkheid van bewijsmateriaal, en de beoordeling ervan overeenkomstig artikel 30 van het commissievoorstel, moeten duidelijk zijn en op uniforme wijze worden toegepast in alle rechtsgebieden die onder het EOM vallen en moeten volledig in overeenstemming zijn met procedurele waarborgen.

Voorts dringt de Commissie CONT erop aan dat de organisatiestructuur van het EOM op centraal niveau zodanig is dat de benodigde vaardigheden, ervaring en kennis voorhanden zijn, zodat diegenen die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten beschikken over de capaciteiten om in de rechtsstelsels van de verschillende lidstaten opsporingsactiviteiten te verrichten.

De Commissie CONT stelt vast dat de meerderheid van de lidstaten in de Raad de oprichting van een EOM met een collegiale structuur steunt, omdat dat de beste manier zou zijn om een passend niveau van kennis en vaardigheden voor het verrichten van onderzoek te waarborgen. Onze commissie is echter van oordeel dat de onafhankelijkheid van en de efficiëntie binnen het bureau door een dergelijke structuur onder druk kan komen te staan, en om die reden baren de besprekingen in de Raad over de structuur en de bevoegdheden van het bureau ons zorgen.

De Commissie CONT is verheugd over het voornemen van de Raad om het EOM en de lidstaten een parallelle bevoegdheid te geven voor onderzoeken naar strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, omdat daarmee gewaarborgd wordt dat onderzoeken plaatsvinden op het juiste niveau.

De Commissie CONT verzoekt de Commissie LIBE om er bij de Raad op aan te dringen de volgende uitgangspunten in acht te nemen:

 een open en transparante selectieprocedure voor de benoeming van Europese aanklagers, met volledige betrokkenheid van het Parlement bij de selectieprocedure voor de Europese hoofdaanklager en zijn plaatsvervangers, om te waarborgen dat het bureau een echt Europees orgaan wordt, dat onafhankelijk van de nationale regeringen opereert;

 toewijzing van zaken aan de aanklagers op basis van hun deskundigheid;

 oprichting van het EOM op basis van een decentrale structuur, conform het voorstel van de Commissie, op basis waarvan de gedelegeerde Europese aanklagers opsporing kunnen instellen en uitvoeren in hun eigen of in een andere lidstaat, waarbij het onderzoek plaatsvindt binnen de nationale stelsels voor strafvervolging en het EOM door de aanklager geïnformeerd wordt over ieder ingesteld onderzoek, zodat de problemen waar OLAF momenteel mee kampt, namelijk het feit dat het afhankelijk is van door de autoriteiten van de lidstaten te verstrekken informatie alvorens het in staat is zich van zijn taken te kwijten, zich niet langer voordoen;

 tot slot moet, met het oog op de efficiëntie van het EOM, bewijsmateriaal dat door het bureau wordt vergaard toelaatbaar zijn voor de nationale rechterlijke instanties en in overeenstemming zijn met de wetgeving van de lidstaat waar het onderzoek heeft plaatsgevonden, alsook met de bepalingen inzake bewijs van de EOM-verordening.

De Commissie CONT betreurt dat het EOM-voorstel niet vergezeld gaat van een voorstel voor een Europese rechtbank voor strafzaken als gespecialiseerde rechtbank verbonden aan het Gerecht, op te richten overeenkomstig artikel 257 VWEU, noch van een voorstel inzake een kader voor Europees procesrecht; De commissie waarvan ik het voorzitterschap mag bekleden verzoekt de Raad om deze suggesties te bestuderen.

Voorts acht de Commissie CONT het noodzakelijk dat EU-ambtenaren op gelijke voet worden gesteld met andere EU-burgers. Om die reden pleit zij voor wijziging van artikel 11, onder a), van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 19 van het Ambtenarenstatuut van de Unie, zodat het EOM onmiddellijk actie kan ondernemen.

Voorts dringt de Commissie erop aan dat het EOM-voorstel volledig in overeenstemming wordt gebracht met het wetgevingsvoorstel betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen inzake het recht op voorlopige rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures (2013/0409(COD)).

De commissie zal de onderhandelingen in de Raad nauwlettend blijven volgen en hoopt ten zeerste dat u onze wensen in aanmerking zult nemen bij het opstellen van het ontwerpinterimverslag.

Hoogachtend,

Dr Inge Gräßle

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

9.3.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

41

13

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jan Philipp Albrecht, Martina Anderson, Malin Björk, Michał Boni, Caterina Chinnici, Ignazio Corrao, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Frank Engel, Tanja Fajon, Laura Ferrara, Lorenzo Fontana, Mariya Gabriel, Ana Gomes, Jussi Halla-aho, Monika Hohlmeier, Brice Hortefeux, Sophia in ‘t Veld, Iliana Iotova, Eva Joly, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Timothy Kirkhope, Kashetu Kyenge, Marju Lauristin, Juan Fernando López Aguilar, Monica Macovei, Barbara Matera, Roberta Metsola, Louis Michel, Claude Moraes, József Nagy, Péter Niedermüller, Soraya Post, Judith Sargentini, Birgit Sippel, Helga Stevens, Traian Ungureanu, Harald Vilimsky, Udo Voigt, Beatrix von Storch, Josef Weidenholzer, Cecilia Wikström, Kristina Winberg, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Janice Atkinson, Hugues Bayet, Carlos Coelho, Pál Csáky, Dennis de Jong, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Miltiadis Kyrkos, Gilles Lebreton, Angelika Mlinar, Maite Pagazaurtundúa Ruiz, Barbara Spinelli, Josep-Maria Terricabras, Axel Voss