VERSLAG over de follow-up van de tenuitvoerlegging van het Bologna-proces

31.3.2015 - (2015/0000(INI))

Commissie cultuur en onderwijs
Rapporteur: Krystyna Łybacka


Procedure : 2015/2039(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0121/2015
Ingediende teksten :
A8-0121/2015
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de follow-up van de uitvoering van het Bologna-proces

(2015/0000(INI))

Het Europees Parlement,

–    gezien artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–    gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, met name artikel 26,

–    gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 14,

–    gezien de gezamenlijke verklaring van Sorbonne over de harmonisatie van de architectuur van het Europese hogeronderwijsstelsel, ondertekend door de vier bevoegde ministers namens Frankrijk, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk op 25 mei 1998 in Parijs (Sorbonne-verklaring)[1],

–    gezien de gezamenlijke verklaring die op 19 juni 1999 in Bologna werd ondertekend door de ministers van Onderwijs van 29 Europese landen (Bologna-verklaring)[2],

–    gezien het communiqué dat op 28 en 29 april 2009 in Leuven en Louvain-la-Neuve werd uitgegeven door de conferentie van Europese ministers met bevoegdheid voor hoger onderwijs[3],

–    gezien de verklaring van Boedapest en Wenen van 12 maart 2010, aangenomen door de ministers van Onderwijs van 47 landen, waarmee de Europese hogeronderwijsruimte (EHOR) officieel van start ging[4],

–    gezien het communiqué dat op 26 en 27 april 2012 in Boekarest werd uitgegeven door de conferentie van Europese ministers en het derde Bologna-beleidsforum[5],

–    gezien de mobiliteitsstrategie 2020 voor de Europese hogeronderwijsruimte (EHOR) die op 26 en 27 april 2012 door de conferentie van ministers inzake EHOR werd aangenomen in Boekarest [6],

–    gezien Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt ("de IMI-verordening")[7],

–    gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 tot vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap[8],

–    gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs[9],

–    gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren[10],

–    gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding ("ET 2020")[11],

–    gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten op 26 november 2009, in het kader van de Raad bijeen, over het ontwikkelen van de rol van onderwijs in een ten volle functionerende kennisdriehoek[12],

–    gezien de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de internationalisering van het hoger onderwijs[13],

–    gezien de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten[14],

–    gezien de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 getiteld "Jeugd in beweging – de leermobiliteit van jongeren bevorderen"[15],

–    gezien de mededeling van de Commissie van 10 mei 2006 getiteld "Invulling van de moderniseringsagenda voor de universiteiten: onderwijs, onderzoek en innovatie" (COM(2006)0208),

–    gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–    gezien de mededeling van de Commissie van 26 augustus 2010 over een digitale agenda voor Europa (COM(2010)0245/2),

–    gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 getiteld "Ondersteuning van groei en werkgelegenheid – een agenda voor de modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen" (COM(2011)0567),

–    gezien het rapport "Higher Education in Europe 2009: Developments in the Bologna Process" (Eurydice, Europese Commissie, 2009)[16],

–    gezien het rapport "Focus on Higher Education in Europe 2010: The Impact of the Bologna Process" (Eurydice, Europese Commissie, 2010)[17],

–    gezien het rapport "The European Higher Education Area in 2012: Bologna Process Implementation Report" (Eurydice, Europese Commissie, 2012)[18],

–    gezien de onder docenten gehouden Eurobarometer-enquête uit 2007 over de hervorming van het hoger onderwijs[19],

–    gezien de onder studenten gehouden Eurobarometer-enquête uit 2009 over de hervorming van het hoger onderwijs[20],

–    gezien de Eurostat-publicatie van 16 april 2009 getiteld "The Bologna Process in Higher Education in Europe – Key indicators on the social dimension and mobility"[21],

–    gezien het eindverslag van de op 8 en 9 september 2011 in Jerevan (Armenië) gehouden internationale conferentie over de financiering van het hoger onderwijs[22],

–    gezien zijn resolutie van 23 september 2008 over het Bologna-proces en studentenmobiliteit[23],

–    gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de dialoog tussen universiteiten en bedrijfsleven: een nieuw partnerschap voor de modernisering van de Europese universiteiten[24],

–    gezien zijn resolutie van 13 maart 2012 over de bijdrage van de Europese instellingen aan de versteviging en de uitbouw van het Bologna-proces[25],

–    gezien het nieuwe Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI)[26],

–    gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–    gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0121/2015),

A.  overwegende dat het belang van het Bologna-proces in de huidige economische situatie moet schuilen in het nastreven van de doelstellingen om het hoogst mogelijke kennis- en innovatieniveau voor burgers te bereiken via ruime toegang tot onderwijs en de permanente vernieuwing daarvan, en overwegende dat dit weerspiegeld moet worden in de herziening van de Europa 2020-strategie en in de uitvoering van het investeringsplan van Juncker voor Europa;

B.   overwegende dat bijna een op de drie werkgevers in de EU problemen ondervindt bij de aanwerving van gekwalificeerd personeel; overwegende dat vanuit het oogpunt van de toenemende discrepantie tussen vaardigheden in de EU (de kloof tussen de arbeidsvaardigheden van een persoon en de eisen van de arbeidsmarkt) de Bologna-hervormingen niet veel succes hebben opgeleverd; overwegende dat de discrepantie tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden een belangrijke uitdaging is voor Europa, met gevolgen voor alle terreinen van de samenleving, van de productiviteit en effectiviteit van bedrijven tot het welzijn van jongeren nu en in de toekomst;

C.  overwegende dat het probleem van de jeugdwerkloosheid niet veel kleiner is geworden sinds het begin van de crisis in 2008; overwegende dat aan het eind van 2014 ongeveer 5 miljoen jongeren onder de 25 werkloos waren in de EU;

D.  overwegende dat, zoals een filosoof ooit zei "universiteiten zich moeten onderscheiden door hun zoektocht naar waarheid en schoonheid", naast hun taak om nieuwe vakmensen, wetenschappers, ingenieurs, leraren, dokters, politici en burgers op te leiden;

E.   overwegende dat universiteiten moeten worden beschouwd als de belangrijkste spelers in het Bologna-proces, terwijl een ondersteunende rol op het vlak van coördinatie, regelgeving en personele en financiële middelen is weggelegd voor regionale en nationale instellingen;

F.   overwegende dat er in het kader van dit intergouvernementele initiatief, uitgevoerd in samenwerking met academici, inspanningen zijn gedaan om een gemeenschappelijk Europees antwoord te bieden op ernstige problemen in veel landen, maar dat deze ontoereikend waren;

G.  overwegende dat het werkelijke doel van het Bologna-proces is om mobiliteit en internationalisering te bevorderen, alsmede om de compatibiliteit en de vergelijkbaarheid van de normen en de kwaliteit van verschillende hogeronderwijsstelsels te waarborgen, waarbij tegelijkertijd de autonomie van universiteiten geëerbiedigd wordt en zodoende wordt bijgedragen aan de totstandbrenging van een authentiek democratische Europese ruimte waarin burgers gelijke mogelijkheden worden geboden;

H.  overwegende dat er een beoordeling moet worden uitgevoerd van de vooruitgang die de afgelopen vijftien jaar is geboekt, waarbij rekening wordt gehouden met zowel het succesverhaal van intraregionale samenwerking, als met de aanhoudende problemen en de onevenredige mate van verwezenlijking van de gestelde doelen;

I.    overwegende dat het Bologna-proces in de meeste landen weliswaar een drijvende kracht is geweest achter onderwijshervormingen, maar dat het in een aantal andere landen kan worden ervaren als een bureaucratische last vanwege slechte communicatie en het feit dat de werkelijke visie erachter niet begrepen is;

J.    overwegende dat de pan-Europese aard van het Bologna-proces op waarde moet worden geschat, evenals de betrokkenheid van alle deelnemende partijen, waaronder studenten, docenten, onderzoekers en niet-onderwijzend personeel;

K.  overwegende dat voortdurende en meer financiële steun voor onderwijs, opleiding, inclusief beroepsopleiding, kennis en onderzoek cruciaal is, vooral in deze periode van economische crisis;

L.   overwegende dat in deze aan verandering onderhevige context de politieke toewijding van de Europese instellingen, de nationale regeringen en alle belanghebbenden, die ten grondslag ligt aan het Bologna-proces, en hun betrokkenheid bij de verwezenlijking van het proces moet worden bekrachtigd;

Rol van het Bologna-proces

1.   merkt op dat onderwijs en onderzoek tot de belangrijkste pijlers van onze samenleving behoren als het gaat om de ontwikkeling van vaardigheden, groei en nieuwe banen; onderstreept dat een grotere investering in onderwijs cruciaal is om armoede, sociale ongelijkheid en werkloosheid, vooral jeugdwerkloosheid, doeltreffend aan te pakken en sociale inclusie te bevorderen;

2.   stelt vast dat het Bologna-proces ertoe kan bijdragen de discrepantie tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden in de EU op te heffen als studenten in staat worden gesteld de competenties te verwerven en te ontwikkelen die op de arbeidsmarkt gevraagd worden, en dat hierdoor het belangrijke doel kan worden gehaald om de inzetbaarheid van afgestudeerden te vergroten;

3.   is zich bewust van de belangrijke rol die het Bologna-proces speelt bij de totstandbrenging van een op kennis gebaseerd Europa; benadrukt dat de verspreiding van kennis, onderwijs en onderzoek een wezenlijk onderdeel vormt van de Europa 2020-strategie en bijdraagt aan de bevordering van het Europees burgerschap; wijst echter ook op de behoefte aan overleg binnen het hoger onderwijs (docenten, studenten en niet-onderwijzend personeel) om de weerstand tegen hervormingen in het kader van het Bologna-proces te kunnen begrijpen, alsmede de noodzaak om openbaar onderwijs te garanderen dat gratis en toegankelijk is voor iedereen en tegemoetkomt aan de behoeften in de samenleving;

4.   constateert dat de Bologna-hervormingen hebben geresulteerd in de verwezenlijking van een Europese hogeronderwijsruimte (EHOR), en de afgelopen vijftien jaar de weg vrijgemaakt hebben voor successen door hogeronderwijsstructuren vergelijkbaarder te maken, de mobiliteit te vergroten, kwaliteitsborgingssystemen aan te bieden, diploma's te erkennen en de kwaliteit van de onderwijssystemen en de aantrekkelijkheid van het hoger onderwijs in Europa te verbeteren;

5.   stelt vast dat er in het kader van het Bologna-proces nog veel werk verzet moet worden voor de aanpassing van de onderwijssystemen aan de behoeften op de arbeidsmarkt, bij de verbetering van de algehele inzetbaarheid en het concurrentievermogen en bij de aantrekkelijkheid van het hoger onderwijs in Europa; merkt op dat de Europese instellingen voor hoger onderwijs snel moeten kunnen inspelen op de economische, culturele, wetenschappelijke en technologische veranderingen in onze moderne samenleving zodat ze hun potentieel om groei, inzetbaarheid voor werk en sociale cohesie te stimuleren, volledig kunnen benutten;

6.   wijst op de doelstellingen voor de komende jaren en de nationale prioriteiten voor maatregelen die uiterlijk in 2015 moeten worden genomen, zoals uiteengezet door de ministersconferentie inzake EHOR die in 2012 in Boekarest werd gehouden, en in haar aanbevelingen voor de EHOR-mobiliteitsstrategie tot 2020, waarin wordt gepleit voor de oprichting van nieuwe waarnemingsposten, nieuwe benaderingen ten aanzien van de diverse Europese universitaire gemeenschappen en nieuwe systemen om de leden van die universitaire gemeenschappen te betrekken bij het hervormingsproces voor dit plan;

Prioriteiten en uitdagingen

7.   verzoekt de EHOR-landen om gemeenschappelijk overeengekomen hervormingen door te voeren om haast te maken met de verwezenlijking van de doelen van het Bologna-proces, en de geloofwaardigheid van de EHOR te vergroten; juicht steun toe aan de landen die moeilijkheden ondervinden bij de uitvoering van deze hervormingen; is in dit bestek voorstander van het opzetten van brede partnerschappen tussen landen, regio's en belanghebbenden;

8.   verzoekt de lidstaten de beoordeling van hogeronderwijsinstellingen verder te verbeteren en bij te werken volgens de normen die eerder gesteld zijn door onderwijssystemen op internationaal niveau, waarbij excellentie wordt beloond met het oog op de bevordering van kennis, onderzoek en wetenschap;

9.   benadrukt dat de verscheidenheid van het onderwijs, waaronder de verscheidenheid van talen, moet worden behouden; dringt er bij de lidstaten op aan meer studiebeurzen beschikbaar te stellen en erop toe te zien dat de beurzen gemakkelijk toegankelijk zijn;

10. wijst erop dat de inspanningen moeten worden opgevoerd om de EHOR te ontwikkelen en verder te gaan met de vooruitgang die is geboekt bij het verwezenlijken van de doelstellingen daarvan, in samenwerking met de Europese onderwijs- en opleidingsruimte, de Europese ruimte voor levenslang leren en de Europese onderzoeksruimte;

11. verzoekt alle belanghebbenden die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van het Bologna-proces de kwaliteitsborging te verbeteren om een Europese hogeronderwijsruimte tot stand te brengen waarvan de aantrekkelijkheid wordt verbeterd als referentie voor wereldwijde academische excellentie;

12. verzoekt de lidstaten, de EHOR-landen en de EU als geheel om het algemene begrip van en de steun voor het Bologna-proces aan te wakkeren, waaronder lokale maatregelen voor meer doeltreffende en dynamische betrokkenheid bij het halen van de doelstellingen;

13. wijst erop dat voor de Commissie als lid van het Bologna-proces een belangrijke rol is weggelegd bij het ontwikkelen van de EHOR, en ziet graag dat zij zich nog meer inzet om het proces nieuw leven in te blazen en de inspanningen op te voeren om de gestelde doelen te halen;

14. wijst erop dat de kwaliteit van onderwijs en onderzoek in de tertiaire sector moet worden opgenomen in de gestelde doelen; is van mening dat een van de indicatoren van de verwezenlijking van deze doelen de inzetbaarheid van afgestudeerden moet zijn, wat ook een van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie is;

15. pleit voor een dialoog tussen regeringen, hogeronderwijsinstellingen en onderzoeksinstituten om de beschikbare fondsen gericht, optimaal en efficiënt in te zetten en op zoek te gaan naar nieuwe en verschillende financieringsmodellen als aanvulling op overheidsfinanciering; benadrukt tevens het belang van Horizon 2020 als drijvende kracht achter onderzoeksprojecten waarin Europese hogeronderwijsinstellingen samenwerken, en vindt het zorgwekkend dat er herhaalde pogingen zijn ondernomen om de financiering hiervoor te beperken terwijl andere onderdelen van de begroting buiten schot blijven;

16. roept de regeringen op de overheidsfinanciering voor onderwijs efficiënter te besteden en de belangrijkste doelstelling van de EU na te leven om uiterlijk in 2020 3 % van het bbp van de Unie te investeren in onderzoek en ontwikkeling; benadrukt dat ambitieuze financiering van onderwijs en onderzoek nodig is, aangezien dit het instrument bij uitstek is om iedereen toegang te garanderen tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs en om de strijd aan te binden met de economische crisis en werkloosheid;

17. wijst op de mogelijke financieringsmogelijkheden voor het hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, die moeten worden verstrekt vanuit het EFSI; toont zich zeer verontrust over de geplande verlaging van de financiering voor Horizon 2020 op het vlak van onderzoek en onderwijs, ten gunste van het EFSI;

18. waarschuwt ervoor dat eventuele bezuinigingen op Horizon 2020 zonder twijfel gevolgen hebben voor de volledige tenuitvoerlegging van het Bologna-proces, en dringt er dan ook bij de Commissie op aan elk voorstel van dien aard in te trekken;

19. moedigt zowel top-down- als bottom-upbenaderingen aan, waarbij de hele academische wereld en de sociale partners worden betrokken, en pleit voor de politieke inzet en samenwerking van de ministers voor EHOR bij het uitwerken van een gemeenschappelijke strategie voor de verwezenlijking van de Bologna-hervormingen;

20. pleit voor de verdere ontwikkeling van studieprogramma's met duidelijk geformuleerde doelstellingen, waarin kennis en een combinatie van vaardigheden wordt aangeboden, zowel algemeen als beroepsmatig, die niet alleen nodig zijn om afgestudeerden voor te bereiden op de vereisten van de arbeidsmarkt en capaciteit op te bouwen voor levenslang leren, maar ook en voornamelijk om burgers te laten integreren; staat achter de volledige tenuitvoerlegging van het Europees kader voor de certificering van beroepskwalificaties;

21. benadrukt de rol van natuurwetenschappen, technologie, techniek en wiskunde (de zogenaamde STEM-disciplines) en het belang ervan voor de maatschappij, de economie en de inzetbaarheid van afgestudeerden;

22. pleit voor de correcte tenuitvoerlegging van het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) en het diplomasupplement in de EHOR, als essentiële hulpmiddelen die gekoppeld zijn aan de werklast van de studenten en studieresultaten, om de mobiliteit te vergemakkelijken en studenten te helpen hun academische en extracurriculaire prestaties op één plek onder te brengen;

23. benadrukt dat de wederzijdse erkenning en compatibiliteit van academische diploma's moet worden gegarandeerd om het systeem van kwaliteitsborging op Europees niveau en in alle landen die zich aangesloten hebben bij de EHOR te versterken, in overeenstemming met de herziene versie van de Europese normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging in de Europese hogeronderwijsruimte; verzoekt alle EHOR-landen en hun kwaliteitsborgingsinstanties zich aan te sluiten bij de Europese netwerken voor kwaliteitsborging (ENQA en EQAR);

24. spoort de partners van het Bologna-proces en vooral de Commissie aan om de discrepantie tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden en competenties regelmatig te meten op het moment dat afgestudeerden de arbeidsmarkt betreden;

25. benadrukt het belang van het doel van de Europa 2020-strategie op grond waarvan 40 % van de mensen tussen de 30 en 34 jaar hoger onderwijs moeten hebben afgerond en de juiste vaardigheden en competenties hebben verworven om zinvol werk te vinden;

26. benadrukt de waarde van kwalificatiekaders om de transparantie te verbeteren, en verzoekt de landen die deel uitmaken van het Bologna-proces om hun nationale kwalificatiekaders af te stemmen op die van de EHOR en Europese kwalificatiekaders;

27. benadrukt dat de nationale kwalificatiekaders in veel lidstaten nog moeten worden aangepast aan het Europese kwalificatiekader en aan de Europese normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging; constateert dat veel nationale kwalificatiekaders nog steeds niet zijn ingeschreven in het Europees kwaliteitsborgingsregister voor het hoger onderwijs (EQAR);

28. merkt op dat de mobiliteit van studenten, docenten, onderzoekers en niet-onderwijzend personeel een van de belangrijkste prioriteiten van het Bologna-proces vormt; verzoekt de lidstaten de mogelijkheden voor en de kwaliteit van de mobiliteit te verbeteren, en benadrukt dat er meer aandacht moet worden besteed aan de tenuitvoerlegging van de mobiliteitsstrategie 2020 en dat de kwantitatieve doelstelling van 20 % voor studentenmobiliteit uiterlijk in 2020 moet zijn gehaald; benadrukt in dit verband de cruciale rol van het Erasmus+-programma en van Horizon 2020, en het belang van de soepele en efficiënte tenuitvoerlegging en bevordering ervan; benadrukt dat studiebeurzen voor Erasmus+ moeten worden vrijgesteld van belastingen en sociale heffingen;

29. pleit voor de geleidelijke opname van studentenmobiliteit in de officiële universitaire curricula;

30. benadrukt dat er voldoende studenten en docenten betrokken moeten zijn bij de onderdelen kunst en muziek in de mobiliteitsprogramma's van de EU;

31. verzoekt de Commissie en de lidstaten Europese en internationale regelingen voor partnerschap en mobiliteit op te nemen bij de criteria voor het rangschikken van universiteiten en instellingen voor vervolgonderwijs;

32. wijst op de belangrijke rol van hogeronderwijsinstellingen bij het bevorderen van mobiliteit en het opleveren van afgestudeerden en onderzoekers met de kennis en de vaardigheden waarmee ze met succes kunnen worden ingezet in de mondiale economie;

33. verzoekt de lidstaten, de EU en de EHOR om de mobiliteit te versterken door het leren van talen te stimuleren, administratieve obstakels uit de weg te ruimen, een passende regeling voor financiële steun te bieden en de overdraagbaarheid van toelagen, beurzen en studiepunten te garanderen; stelt vast dat mobiliteit nog altijd minder toegankelijk is voor studenten uit minder welvarende milieus;

34. benadrukt, met betrekking tot zowel het ontwerp als de uitvoering van programma's, de verschuiving van het onderwijsparadigma naar een meer studentgeoriënteerde benadering waartoe ook de persoonlijke ontwikkeling van studenten behoort; onderstreept hoe belangrijk de deelname van studenten aan het bestuur van het hoger onderwijs is;

35. onderstreept dat studieprogramma's gericht moeten zijn op de langetermijnbehoeften op de markt; benadrukt tevens dat inzetbaarheid inhoudt dat studenten een breed scala aan verschillende competenties moeten beheersen waarmee ze worden klaargestoomd voor de arbeidsmarkt en een goede basis leggen voor levenslang leren; is in dit verband voorstander van een actieve dialoog en nationale en grensoverschrijdende samenwerking bij programma's en stages tussen de universitaire gemeenschap en het bedrijfsleven, waardoor de economische crisis mede kan worden bestreden, economische groei kan worden gestimuleerd, en een bijdrage kan worden geleverd aan de kennismaatschappij om mogelijkheden te bieden in bredere sociale zin; spoort instellingen voor hoger onderwijs aan zich open te stellen voor transdisciplinaire studies, de oprichting van universitaire onderzoeksinstituten en samenwerking met verscheidene partners;

36. benadrukt dat er een keur aan mogelijkheden moet worden geboden voor levenslang leren en voor aanvullende vormen van leren zoals niet-formeel en informeel onderwijs;

37. verlangt meer inspanningen om de koppeling tussen hoger onderwijs en onderzoek te verbeteren, onder andere door de bevordering van op onderzoek gebaseerd onderwijs, en merkt het programma Horizon 2020 aan als een essentieel financieringsmechanisme om onderzoek een impuls te geven; pleit voor een betere onderlinge afstemming van maatregelen die het Bologna-proces ondersteunen, zoals de programma's Horizon 2020 en Erasmus+;

38. pleit voor flexibelere leerpaden, waaronder gezamenlijke masteropleidingen en interdisciplinaire studies, waarmee innovatie, creativiteit, beroepsonderwijs en -opleiding, duaal onderwijs en ondernemerschap in het hoger onderwijs wordt ondersteund, en wenst dat het potentieel van nieuwe technologieën, digitalisering en ICT wordt onderzocht als verrijking van het lesmateriaal en om een breed scala aan vaardigheden en nieuwe modellen voor zelfstudie, doceren en beoordeling verder te ontwikkelen;

39. verzoekt instellingen voor hoger onderwijs, overheidsinstanties, sociale partners en ondernemingen om de dialoog te blijven aangaan en daarmee de inzetbaarheid voor werk te vergemakkelijken en te verbeteren; benadrukt in dit verband dat de discussie moet worden toegespitst op het onbenutte potentieel van het hoger onderwijs om groei en werkgelegenheid te stimuleren; verzoekt de EHOR-landen en instellingen voor hoger onderwijs nauwer samen te werken om kwalitatief hoogwaardige stages en leerlingplaatsen te garanderen en de mobiliteit in deze context te vergroten; benadrukt dat belanghebbenden beter moeten samenwerken om het niveau van kwalificaties op te krikken en te zorgen voor een nieuwe lichting geschoolde arbeidskrachten, en om de verstrekking, de toegankelijkheid en de kwaliteit van begeleiding op het vlak van carrières en werk te verbeteren; vindt bovendien dat stages binnen studieprogramma's en leren op de werkplek verder moeten worden gestimuleerd;

40. benadrukt dat erkende vluchtelingen toegang moet worden verschaft tot alle instellingen in de EHOR zodat ze via onderwijs op eigen benen kunnen staan; benadrukt verder dat de regels voor verblijfsvergunningen voor afgestudeerden die op zoek zijn naar een beroepsmatige activiteit waarvoor zij zijn opgeleid, verder moeten worden versoepeld; benadrukt dat de inspanningen voor wederzijdse erkenning van erkende vluchtelingen moeten worden opgevoerd, vooral wat betreft de mobiliteit van dergelijke studenten;

41. benadrukt dat de lidstaten en alle instellingen voor hoger onderwijs die zich hebben aangesloten bij de EHOR verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van kwalitatief hoogwaardig onderwijs dat maatschappelijke en economische uitdagingen het hoofd kan bieden, en onderstreept dat deze partijen nauw moeten samenwerken om de doelstellingen van het Bologna-proces te halen;

42. stelt vast dat slechts enkele lidstaten een uitvoerige strategie hebben opgesteld om studenten met een minder gunstige sociaal-economische achtergrond toe te laten tot het hoger onderwijs en zo het probleem van de zogenaamde sociale filter aan te pakken;

43. pleit voor meer betrokkenheid van middelbareschoolleerkrachten bij het Bologna-proces door de kwaliteit van de lerarenopleidingen en beroepsmobiliteit te stimuleren om zo tegemoet te komen aan de nieuwe onderwijs- en opleidingsbehoeften van de kennismaatschappij en bij te dragen aan betere studieprestaties;

44. benadrukt de rol van het onderwijs en de kwaliteit en missie van het onderwijs bij de vorming van toekomstige generaties en de bijdrage aan meer sociale en economische samenhang en aan het scheppen van banen, meer concurrentievermogen en groeipotentieel; pleit in dit verband voor een grotere erkenning van het leraarsvak;

45. pleit voor economische en sociale inspanningen om de sociale inclusie te verbeteren door iedereen eerlijke en open toegang tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs te bieden, door de erkenning van academische en beroepskwalificaties, studieperioden in het buitenland, eerdere studies, programma's waarin "zachte vaardigheden" worden geleerd en niet-formeel en informeel leren te vergemakkelijken, en door een gemêleerde studentenpopulatie relevant onderwijs te bieden via levenslang leren;

46. benadrukt de sociale dimensie van het Bologna-proces; pleit voor gerichte maatregelen om de deelname van ondervertegenwoordigde en achtergestelde groepen aan te wakkeren, onder andere via internationale mobiliteitsprogramma's;

47. benadrukt dat onderwijsmobiliteit belangrijk is bij interculturele studies, en dat in het kader van het Bologna-proces actieve maatregelen moeten worden genomen om de interculturele kennis en het interculturele respect van studenten te bevorderen;

48. pleit voor inspanningen om de strategie voor de externe dimensie van de EHOR verder uit te bouwen, door middel van samenwerking met andere regio's in de wereld, om het concurrentievermogen en de aantrekkelijkheid van de EHOR in een mondiale omgeving te vergroten, de informatieverstrekking over EHOR te verbeteren, de op partnerschap gebaseerde samenwerking te versterken, een intensievere beleidsdialoog te voeren en verder te gaan met de erkenning van kwalificaties;

49. benadrukt dat er meer gegevens moeten worden verzameld door EHOR-landen om de uitdagingen van het Bologna-proces beter te kunnen bepalen en aan te pakken;

50. benadrukt het belang van de volgende ministersconferentie inzake EHOR, die in mei 2015 zal worden gehouden in Jerevan, en wel om een objectieve en kritische evaluatie uit te voeren van de vorderingen en de tegenvallende resultaten bij het behalen van de prioriteiten voor 2012-2015, teneinde de EHOR met de volledige steun van de Unie een impuls te geven en verder te consolideren;

o

o        o

51. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

TOELICHTING

In juni 1999 hebben 29 Europese landen de verklaring van Bologna ondertekend om vóór 2010 een Europese hogeronderwijsruimte (EHOR) tot stand te brengen. Het doel was en is om studenten een ruimere en transparantere keuze voor kwalitatief hoogwaardige onderwijsmogelijkheden te bieden en een vereenvoudigd proces van interne en externe erkenning op te zetten via de deelnemende nationale stelsels voor hoger onderwijs. Ondertussen hebben alle 47 leden van het Bologna-proces grondige hervormingen in hun hogeronderwijsstelsels doorgevoerd.

Veranderingen die door het Bologna-proces teweeggebracht zijn, vinden weliswaar vooral op universitair niveau plaats, maar het idee van de totstandbrenging van een EHOR is tot op zekere hoogte politiek van aard. Met dit intergouvernementele initiatief dat is ingegeven door de Europese Commissie en wordt gesteund door academische kringen, werd ernaar gestreefd een gemeenschappelijk antwoord te vinden op de problemen in de deelnemende landen. Deze antwoorden zijn o.a. het scheppen van voorwaarden voor een grotere mobiliteit, de afstemming van onderwijssystemen op de behoeften van de arbeidsmarkt om de algemene inzetbaarheid voor werk te verbeteren, en een toename van het concurrentievermogen en de aantrekkelijkheid van het hoger onderwijs in Europa om een relevante bijdrage te leveren aan een hogere mate van beschaving. Momenteel kampen de landen die onder het Bologna-proces vallen met nieuwe uitdagingen, zoals jeugdwerkloosheid, bezuinigingen en demografische veranderingen.

Met het oog op het verwezenlijken van de EU-doelstellingen voor groei en de kenniseconomie, kan het Bologna-proces een belangrijke rol spelen bij de herziening van de Europa 2020-strategie en bij de uitvoering van het investeringsplan van Juncker voor Europa.

De afgelopen vijftien jaar is er met het Bologna-proces veel bereikt op het vlak van onderwijskwaliteit, mobiliteit en academische erkenning. Over de hele linie is er door het Bologna-proces grotere transparantie bewerkstelligd en is informatie over hoger onderwijs in Europa toegankelijk geworden, door nationale prestaties af te zetten tegen gemeenschappelijke doelstellingen.

Deze successen zijn prijzenswaardig, maar op een aantal gebieden is verdere ontwikkeling nodig, en het Bologna-proces moet een verjongingskuur ondergaan om nieuwe uitdagingen het hoofd te kunnen bieden en de kwaliteit en de transparantie van de EHOR te waarborgen.

Evaluatie van het proces en nieuwe uitdagingen

Om te kunnen bepalen hoe de Bologna-hervormingen moeten worden vormgegeven, moeten we beginnen met een objectieve beoordeling van het proces en moeten we vaststellen op welke gebieden verbetering moet worden doorgevoerd. Daarom moeten we ons bezighouden met de ruimere context, waaronder de Europese onderwijs- en opleidingsruimte, de Europese ruimte voor levenslang leren en de Europese onderzoeksruimte, die samen met de EHOR cruciale bestanddelen zullen vormen van een op kennis gebaseerd Europa.

In dit verband moet tevens worden benadrukt dat het doel van het Bologna-proces niet is om hogeronderwijsstelsels te standaardiseren, maar ze op elkaar af te stemmen door gemeenschappelijke regels voor samenwerking op te stellen, waarbij echter rekening moet worden gehouden met de verscheidenheid en autonomie van de afzonderlijke landen en universiteiten.

Ten eerste zijn de doelstellingen niet in alle deelnemende landen in dezelfde mate gehaald. Daarom zijn de tenuitvoerlegging van de gezamenlijk overeengekomen hervormingen in de EHOR-landen en de versterking van de bottom-upbenadering van prioritair belang. Voor het bereiken van dit doel zijn politieke inzet en samenwerking van de EHOR-landen nodig. Bovendien kunnen er extra hulpmiddelen en nieuwe werkmethoden worden ontwikkeld, zoals clusters die landen in moeilijkheden helpen meer vooruitgang te boeken en andere landen om nog hogere doelen te bereiken. Andere hulpmiddelen zijn de uitwisseling van optimale werkmethoden, een intensiever gebruik van het Bologna-deskundigennetwerk en meer betrokkenheid van de academische wereld. Daarnaast kan kennis dankzij nieuwe technologieën en open leermiddelen, in het bijzonder open onlinecursussen voor een groot publiek, gemakkelijk over de grenzen heen verspreid worden, waardoor de mogelijkheden voor internationale samenwerking toenemen en Europese onderwijsinstellingen worden aangeprezen als centra voor innovatie. Deze mogelijkheden moeten nader worden onderzocht.

Ten tweede is er ook behoefte aan meer studentgericht leren, wat niet altijd werd erkend als een belangrijk onderdeel van de Europese studiestructuur en niet adequaat werd geïntegreerd in de universitaire programma's. Het onderwijsparadigma moet een verschuiving laten zien van wat er wordt onderwezen naar wat studenten moeten leren. De sociale aspecten van het proces worden beschouwd als ernstig verwaarloosde kenmerken van de EHOR.

Verder kwam het eigenlijke ideaal van het Bologna-proces niet altijd goed uit de verf, en werd dit soms verkeerd begrepen of anders geïnterpreteerd in de deelnemende landen. In sommige gevallen werd het proces gebruikt bij nationale hervormingen of werd het gezien als een verplichting die de regering moest nakomen. Daarom is er duidelijke communicatie over het proces nodig voor meer bewustmaking bij het publiek en meer steun voor de hervormingen van het Bologna-proces om te komen tot meer doeltreffende en dynamische betrokkenheid bij het halen van de procesdoelstellingen.

Daarnaast hebben recente begrotingsbezuinigingen hun weerslag gehad op het hoger onderwijs, aangezien Europese instellingen voor hoger onderwijs het grootste deel van hun financiering uit overheidsgeld halen. Er zijn dan ook voortdurende investeringen en een doeltreffendere besteding van de beschikbare fondsen nodig, en daarnaast is het raadzaam om nieuwe financieringsmodellen te ontwikkelen.

Structuur en hulpmiddelen van het Bologna-proces

De meerderheid van de studenten in EHOR-landen staan ingeschreven voor programma's waarin de driefasenstructuur van Bologna wordt gevolgd. Hierbij moet worden benadrukt dat de invoering van een driefasenstructuur niet een doel op zich was, maar in combinatie met andere belangrijke veranderingen in het studieprogramma een manier is om afgestudeerden beter voor te bereiden op de behoeften van de arbeidsmarkt en sociale uitdagingen.

Daarnaast moet het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) correct ten uitvoer worden gelegd om de Bologna-doelstellingen te verwezenlijken. Er is weliswaar enige vooruitgang geboekt bij de tenuitvoerlegging van het ECTS, bij het verzamelen en overdragen van studiepunten in alle EHOR-landen, maar een betere koppeling tussen studiepunten/programmaonderdelen en verworven kennis ontbreekt nog.

In verband met het diplomasupplement moet worden opgemerkt dat ondanks enige vooruitgang ongeveer 70 % van de EHOR-landen niet voldoet aan alle eisen, zoals de automatische en gratis afgifte van het diplomasupplement aan alle afgestudeerden in een door velen gesproken Europese taal.

Ook de ontwikkeling en uitvoering van het nationale kwalificatiekader blijft moeilijkheden opleveren, onder andere het feit dat de meeste landen nog geen niet-formele kwalificaties hebben opgenomen in hun nationale kwalificatiekader. De erkenning van kwalificaties van een kort studieprogramma in het EHOR-kwalificatiekader voor landen waar deze zijn opgenomen in het nationale kwalificatiekader, terwijl dit geen verplichting is voor andere landen, moet worden aangepakt om ze beter te begrijpen en internationaal te kunnen vergelijken.

Het staat als een paal boven water dat de erkenning van buitenlandse kwalificaties, studieperioden in het buitenland en eerdere (ook niet-formele en informele) studies moet worden verbeterd om studenten directer te laten profiteren. Aangezien in meer dan twee derde van de EHOR-landen de hogeronderwijsinstellingen de uiteindelijke beslissing nemen over de erkenning van buitenlandse kwalificaties, en dat ook de erkenning van in het buitenland behaalde studiepunten in hun handen ligt, is het belangrijk dat die instellingen een betere invulling geven aan deze rol. De ontwikkeling van beleid en praktijken die de erkenning van kwalificaties verder vooruithelpen, is cruciaal voor de EHOR.

De ontwikkeling van de EHOR vergt tevens de verdere ontwikkeling en integratie van flexibele leerpaden om mobiliteit en levenslang leren te bevorderen.

Gezamenlijke programma's vormen een ander belangrijk aspect van de EHOR en een cruciaal onderdeel van de internationalisering van het hoger onderwijs; de accreditering daarvan moet dan ook worden vergemakkelijkt.

Mobiliteit en kwaliteit van hoger onderwijs

Mobiliteit is niet alleen een kwestie van structuur maar ook van een goede organisatie en kwaliteitsborging. Om de mobiliteit te stimuleren, moeten de Bologna-hulpmiddelen correct worden ingezet. Daarnaast moeten de erkenningsprocedures worden opgeschroefd, de kwaliteit van diensten voor studenten op gastuniversiteiten worden verbeterd, een mechanisme worden opgezet voor financiële ondersteuning, de overdracht van beurzen en studiepunten worden gegarandeerd, het leren van vreemde talen worden gestimuleerd en de deelname aan Europese programma's zoals Erasmus+ worden aangemoedigd. Verder moeten beurzen voor Erasmus+ worden vrijgesteld van belastingen en sociale heffingen.

Ook is het cruciaal om een klimaat te scheppen waarin de mobiliteit van personeel en docenten wordt gestimuleerd, zodat onderzoeks-, onderwijs- en leerpraktijken kunnen worden ontwikkeld en het beheer en bestuur kan worden gemoderniseerd.

Een belangrijke prioriteit voor veel landen is de verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de totstandbrenging van systemen voor kwaliteitsborging. De Europese normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging, een van de hoofddoelen van de EHOR, zijn herzien en moeten in mei 2015 worden goedgekeurd door de conferentie van ministers in Jerevan. De volgende stap zal de juiste tenuitvoerlegging ervan zijn en de intensivering van de samenwerking op het vlak van kwaliteitsborging in de hele EHOR.

Sociale dimensie

Ondanks de toezegging om meetbare doelen te stellen voor de uitbreiding van de algemene deelname aan hoger onderwijs en voor een betere toegang voor ondervertegenwoordigde groepen, heeft minder dan 20 % van de onderwijsstelsels kwantitatieve doelstellingen geformuleerd met betrekking tot ondervertegenwoordigde groepen. Het verbeteren van de sociale inclusie, de internationale mobiliteit voor ondervertegenwoordigde en achtergestelde groepen en gelijke kansen op toegang tot onderwijs blijft een uitdaging voor het Bologna-proces. Er wordt weliswaar aan gewerkt om meer studenten deel te laten nemen aan hoger onderwijs, maar tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd dat er meer studies worden afgerond.

Inzetbaarheid voor werk is een ander belangrijk aspect van de sociale dimensie en ook een bron van grote zorg. Binnen het Bologna-proces wordt inzetbaarheid gedefinieerd als "de mogelijkheid om meteen zinvol werk te vinden of zelfstandige te worden, aan het werk te blijven of zich vrij op de arbeidsmarkt te kunnen bewegen"[27]. In deze context is het de rol van hoger onderwijs om studenten toe te rusten met de kennis, vaardigheden en competenties die ze nodig hebben op de werkplek, en ze de mogelijkheid te bieden deze vaardigheden te ontwikkelen tijdens hun professionele carrière.

De inspanningen moeten gericht zijn op betere inzetbaarheid voor werk door middel van een constante dialoog met werkgevers, de uitvoering van op competentie gebaseerde programma's en het bijhouden van het carrièreverloop van afgestudeerden.

De externe dimensie

De externe dimensie van de EHOR zal steeds belangrijker worden in de toekomst. De aandacht moet vooral uitgaan naar de bevordering van de EHOR om de aantrekkelijkheid en het concurrentievermogen ervan in de wereld te vergroten, de ondersteuning van netwerken en samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs (vooral in de buurlanden van de EHOR) te versterken en de verdere erkenning van kwalificaties en de ontwikkeling van gezamenlijke en samenwerkingsprogramma's op alle niveaus tot stand te brengen.

Prioriteiten voor de nabije toekomst

Een coherente, transparante en kwalitatief hoogstaande hogeronderwijssector is essentieel voor culturele, economische en sociale ontwikkeling. De Bologna-doelstellingen bieden essentiële handvatten voor het Europees hoger onderwijs om de huidige uitdagingen het hoofd te bieden. Er moet nog wel veel werk verzet worden om de doelstellingen van het Bologna-proces te halen. Ofschoon er duidelijk al veel resultaat geboekt is en er beduidende structurele convergentie tot stand gekomen is, zijn er nieuwe uitdagingen bijgekomen. Om die aan te pakken en het proces nieuw leven in te blazen, is het cruciaal om de aandacht te richten op de correcte invulling van de huidige structuur en hulpmiddelen, de tekortkomingen daarin te verhelpen en de onderwijsbenadering meer op studenten en resultaten te richten. Verder moet de koppeling tussen hoger onderwijs en onderzoek worden versterkt door middel van een dialoog tussen wetenschap en samenleving en de bevordering van de nuttige toepassingen van technologische innovatie in de lessen en bij zelfstudie. Daarnaast moet de aandacht uitgaan naar een betere onderlinge afstemming van maatregelen die het Bologna-proces ondersteunen, zoals de programma's Horizon 2020 en Erasmus+.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

24.3.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

5

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Isabella Adinolfi, Dominique Bilde, Andrea Bocskor, Silvia Costa, Mircea Diaconu, Damian Drăghici, Angel Dzhambazki, Jill Evans, Emmanouil Glezos, Giorgos Grammatikakis, Petra Kammerevert, Andrew Lewer, Svetoslav Hristov Malinov, Fernando Maura Barandiarán, Luigi Morgano, Momchil Nekov, Michaela Šojdrová, Yana Toom, Helga Trüpel, Sabine Verheyen, Julie Ward, Bogdan Brunon Wenta, Theodoros Zagorakis, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Milan Zver, Krystyna Łybacka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Sylvie Guillaume, György Hölvényi, Dietmar Köster, Ilhan Kyuchyuk, Ernest Maragall, Emma McClarkin, Liadh Ní Riada

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Daniela Aiuto

  • [1]  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/SORBONNE_DECLARATION1.pdf
  • [2]  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/BOLOGNA_DECLARATION1.pdf
  • [3]  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/Leuven_Louvain-la-Neuve_Communiqu%C3%A9_April_2009.pdf
  • [4]  http://www.ehea.info/Uploads/Declarations/Budapest-Vienna_Declaration.pdf
  • [5]  http://www.ehea.info/Uploads/(1)/Bucharest%20Communique%202012(1).pdf
  • [6]  http://www.ehea.info/Uploads/%281%29/2012%20EHEA%20Mobility%20Strategy.pdf
  • [7]  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 132.
  • [8]  PB L 289 van 3.11.2005, blz. 23.
  • [9]  PB L 64 van 4.3.2006, blz. 60.
  • [10]  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.
  • [11]  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.
  • [12]  PB C 302, 12.12.2009, blz. 3.
  • [13]  PB C 135 van 26.5.2010, blz. 12.
  • [14]  PB C 191 van 1.7.2011, blz. 1.
  • [15]  PB C 199 van 7.7.2011, blz. 1.
  • [16]  http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/documents/thematic_reports/099EN.pdf
  • [17]  http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/documents/thematic_reports/122EN.pdf
  • [18]  http://www.ehea.info/Uploads/(1)/Bologna%20Process%20Implementation%20Report.pdf
  • [19]  http://ec.europa.eu/public_opinion/flash/fl198_en.pdf
  • [20]  http://ec.europa.eu/public_opinion/flash/fl_260_en.pdf
  • [21]  http://ec.europa.eu/eurostat/documents/3217494/5713011/KS-78-09-653-EN.PDF/3eb9f4ec-dc39-4e51-a18b-b61eb7c2518b?version=1.0
  • [22]  http://www.ehea.info/news-details.aspx?ArticleId=253
  • [23]  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 18.
  • [24]  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 95.
  • [25]  PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 24.
  • [26]  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 (COM(2015)0010).
  • [27]  Werkgroep inzake inzetbaarheid, Bologna-conferentie, Leuven/Louvain-la-Neuve, 28 en 29 april 2009.