VERSLAG over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn

20.4.2015 - (COM(2013)0821 – C7‑0427/2013 – 2013/0407(COD)) - ***I

Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
Rapporteur: Nathalie Griesbeck
PR_COD_1amCom


Procedure : 2013/0407(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0133/2015
Ingediende teksten :
A8-0133/2015
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn

(COM(2013)0821 – C8‑0427/2013 – 2013/0407(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–       gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0821),

–       gezien artikel 294, lid 2, en artikel 82, lid 2, sub b) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0427/2013),

–       gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–       gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–       gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0133/2015),

1.      stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.      verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.      verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Amendement  1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging -1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-1) Volgens artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) berust "de justitiële samenwerking in strafzaken in de Unie [...] op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen …". terwijl wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen bij de lidstaten wederzijds vertrouwen veronderstelt in elkaars strafrechtstelsels.

Amendement  2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging -1 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-1 bis. Ingevolge artikel 11, lid 1, van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) van de Verenigde Naties van 1948 heeft een ieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, er recht op voor onschuldig gehouden te worden, totdat zijn schuld volgens de wet bewezen wordt in een openbare rechtszitting, waarbij hem alle waarborgen, nodig voor zijn verdediging, zijn toegekend. In artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) is bepaald dat eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, het recht heeft om voor onschuldig te worden gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan, het recht heeft om aanwezig te zijn bij het proces, en het recht heeft om zichzelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze. In artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt het recht op een eerlijk proces gewaarborgd, hetgeen impliceert dat eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan, en het recht heeft om zichzelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze. In de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) is bepaald dat eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan; aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt de eerbiediging van de rechten van de verdediging gegarandeerd.

Amendement  3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1) Deze richtlijn heeft als doel het recht op een eerlijk proces in strafzaken te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen over bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en het recht om bij het proces aanwezig te zijn.

(1) Deze richtlijn heeft als doel het recht op een eerlijk proces in strafzaken te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen over bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en het recht om bij het proces aanwezig te zijn, en te waarborgen dat verdachten en aangeklaagden in de gehele Unie een gemeenschappelijk en voldoende hoog niveau van bescherming met de bijbehorende procedurele waarborgen genieten, behoudens hogere beschermingsnormen die wellicht in een bepaalde lidstaat worden gehanteerd.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2) Door minimumvoorschriften vast te stellen inzake de bescherming van de procedurele rechten van verdachten of beklaagden zou deze richtlijn het vertrouwen van de lidstaten in de strafrechtsstelsels van andere lidstaten moeten versterken en kan zij (op die manier) de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen helpen vergemakkelijken. Dergelijke gemeenschappelijke minimumvoorschriften moeten ook belemmeringen voor het vrije verkeer van burgers wegnemen op het gehele grondgebied van de lidstaten.

(2) Door minimumvoorschriften vast te stellen inzake de bescherming van de procedurele rechten van verdachten of beklaagden zou deze richtlijn het vertrouwen van de lidstaten in de strafrechtsstelsels van andere lidstaten moeten versterken en kan zij (op die manier) de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen helpen vergemakkelijken.

Motivering

Ofschoon de richtlijn wellicht een indirecte uitwerking heeft op het vrije verkeer van burgers is geen onderdeel van het voorstel specifiek op dat doel gericht.

Amendement  5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis) Hoewel de lidstaten partij zijn bij het EVRM en het IVBPR, heeft de ervaring geleerd dat dit gegeven op zichzelf niet altijd zorgt voor voldoende vertrouwen in de strafrechtstelsels van andere lidstaten.

Amendement  6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6) Deze richtlijn dient uitsluitend van toepassing te zijn op strafprocedures. Administratieve procedures die leiden tot sancties, zoals procedures inzake mededinging, handel, fiscaliteit en financiële diensten, en andere onderzoeken van administratieve instanties met betrekking tot deze procedures, en civiele procedures, vallen niet onder deze richtlijn.

(6) Deze richtlijn dient van toepassing te zijn op strafprocedures en gelijksoortige administratieve procedures die leiden tot vergelijkbare sancties met een repressief en afschrikkend karakter. In het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europese Hof voor de mensenrechten zijn de waarborgen voor een eerlijk proces van toepassing zodra het geschil valt binnen de «strafrechtelijke sfeer» zoals door het Hof gedefinieerd. Of een procedure al dan niet van strafrechtelijke aard is kan dus niet altijd worden uitgemaakt aan de hand van alleen de kwalificatie van die procedure in het nationale recht. De door deze richtlijn geboden waarborgen moeten dus gelden voor alle procedures van strafrechtelijke aard die beperkende maatregelen met zich kunnen brengen, met name vrijheidsbenemende maatregelen van repressieve strekking, afgezien van zulke die door hun aard, duur of uitvoeringswijze geen belangrijk nadeel toebrengen, alsmede voor die procedures die kunnen resulteren in een vermelding in het strafregister.

Amendement  7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7) Deze richtlijn moet leiden tot een gemakkelijkere praktische toepassing van het recht om voor onschuldig te worden gehouden, alsook van alle verschillende aspecten ervan, en van het recht om bij het proces aanwezig te zijn, teneinde het recht op een eerlijk proces te waarborgen.

(7) Deze richtlijn moet leiden tot een gemakkelijkere praktische toepassing van het recht om voor onschuldig te worden gehouden, alsook van alle verschillende aspecten ervan, en van het recht om bij het proces aanwezig te zijn, teneinde het recht op een eerlijk proces te waarborgen, met inachtneming van het beginsel van een procedure op tegenspraak en het evenwicht tussen de rechten van partijen.

Amendement  8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8) Deze richtlijn moet van toepassing zijn op natuurlijke personen die worden verdacht of beschuldigd van een strafbaar feit. Deze richtlijn geldt in elk stadium van de procedure, van vóór het ogenblik waarop de bevoegde instanties van een lidstaat de betrokkenen er door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat zij worden verdacht of beschuldigd van een strafbaar feit, tot de beëindiging van de procedure.

(8) Deze richtlijn moet van toepassing zijn op natuurlijke en al naar het geval, rechtspersonen die worden verdacht of beschuldigd van een strafbaar feit. Deze richtlijn geldt in elk stadium van de procedure, vanaf het moment waarop deze personen worden verdacht of beschuldigd van een strafbaar feit, tot de beëindiging van deze procedure, dat wil zeggen totdat definitief is uitgemaakt of zij het strafbare feit hebben gepleegd.

 

Amendement  9

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis) Sommige lidstaten kennen in hun nationale recht reeds het begrip van stafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen. Deze richtlijn moet in dat geval toepassing vinden, maar vereist niet dat de lidstaten die dit begrip niet kennen eveneens een strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen invoeren.

 

Amendement  10

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10) In de huidige stand van de ontwikkeling van de nationale wetgeving en van de jurisprudentie op nationaal niveau en op het niveau van het Hof van Justitie is het voorbarig om op EU-niveau wetgevend op te treden op het gebied van het recht van rechtspersonen om voor onschuldig te worden gehouden.

Schrappen

Amendement  11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11) De bescherming van het recht van rechtspersonen om voor onschuldig te worden gehouden, dient te worden gegarandeerd door de bestaande wettelijke waarborgen en jurisprudentie, waarvan de evolutie in de toekomst moet bepalen of het nodig is om EU-maatregelen te overwegen.

(11) Wanneer een ander dan de verdachte of beklaagde, bijvoorbeeld een getuige, zelf wordt verdacht of aangeklaagd, moeten diens rechten uit hoofde van het onschuldvermoeden en het beginsel van niet-medewerking aan eigen veroordeling worden beschermd, evenals diens zwijgrecht, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in zijn rechtspraak heeft bevestigd. Daarom verwijst deze richtlijn uitdrukkelijk naar de concrete situatie waarin iemand bij verhoor door de politie of een andere rechtshandhavingsautoriteit in het kader van een strafprocedure, zelf wordt verdacht of aangeklaagd.

Amendement  12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 11 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

11 bis. Deze richtlijn behoort ook te gelden voor procedures die worden ingesteld door het Europees openbaar ministerie, bedoeld in artikel 86, lid 1, VWEU.

Amendement  13

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis) Dit recht op toegang tot een effectief rechtsmiddel kan bijvoorbeeld behelzen de oplegging van boete, het recht op een nieuw proces of compenserende maatregelen.

Amendement  14

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13) Het vermoeden van onschuld is geschonden wanneer verdachten of beklaagden, zonder dat zij voordien overeenkomstig het recht schuldig zijn bevonden, in een rechterlijke beslissing of een publieke verklaring van gerechtelijke of andere overheidsinstanties worden voorgesteld alsof zij veroordeeld zijn.

(13) Het vermoeden van onschuld is geschonden wanneer verdachten of beklaagden, zonder dat zij voordien overeenkomstig het recht schuldig zijn bevonden, in een rechterlijke beslissing of een publieke verklaring van gerechtelijke of andere overheidsinstanties worden voorges teld alsof hun schuld reeds buiten iedere twijfel is vast komen te staan.

Amendement  15

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis) Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „openbare verklaring” verstaan: elke officiële, niet-officiële dan wel informele verklaring van een rechterlijke of andere overheidsinstantie die informatie bevat over een lopende procedure betreffende een strafbaar feit. Hieronder vallen verklaringen over gerelateerde latere procedures die eindigden in definitieve vrijspraak voor de verdachte of beklaagde, en verklaringen voor de rechter tijdens het vooronderzoek.

Amendement  16

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 ter) Voor de toepassing van deze richtlijn moet onder het begrip "overheidsautoriteiten" worden verstaan alle personen in een gerechtelijke, bestuurlijke, politieke of andere overheidsfunctie en alle medewerkers en ambtenaren van die overheidsautoriteiten.

Amendement  17

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

13 quater Onverminderd de persvrijheid en het recht op informatie, wordt ook inbreuk gemaakt op het onschuldvermoeden wanneer de pers over een verdachte of beklaagde bericht alsof hij reeds is veroordeeld. De lidstaten moeten daarom maatregelen nemen waarbij de overheidsautoriteiten wordt verboden aan de media met betrekking tot lopende strafprocedures mededelingen of onthullingen te doen die tegen het onschuldvermoeden ingaan, ook in interviews en mededelingen in of tegenover de pers, en ook mag er geen informatie worden gelekt naar de pers die vooruitlopend op een veroordeling tot vooroordeel of vooringenomenheid kan leiden ten nadele van de verdachte of beklaagde. De lidstaten nemen ook de nodige maatregelen ter bescherming tegen publieke schuldverklaring vóór veroordeling, en bevorderen in samenwerking met de media de uitvaardiging van ethische gedragsregels. De lidstaten stellen bovendien onafhankelijk onderzoek in naar ieder geval waarin informatie over een strafprocedure naar het publiek is gelekt.

Amendement  18

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

13 quinquies. Om verdachten en beklaagden afdoende te beschermen tegen openbare schuldigverklaring vóór definitieve veroordeling dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat de verdachten of beklaagden vóór en tijdens de rechtszaak op een passende manier in de rechtszaal verschijnen en worden voorgesteld, aangezien het in de media voorstellen van verdachten of beklaagden in een glazen cel of een afgezonderd gedeelte, met handboeien om en ketens aan de voeten, of in gevangeniskleding, van meet af aan de indruk van schuld wekt.

Amendement  19

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 15

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15) In sommige gevallen mag echter het verschuiven van de bewijslast naar de verdediging niet onverenigbaar zijn met het vermoeden van onschuld, mits bepaalde waarborgen bestaan: voor vermoedens in rechte of in feite zouden redelijke beperkingen moeten gelden, die rekening houden met het belang dat op het spel staat, en die vermoedens moeten weerlegbaar zijn, bijvoorbeeld met nieuw bewijs inzake verzachtende omstandigheden of in geval van overmacht.

Schrappen

Motivering

Omkering van de bewijslast in strafzaken is onaanvaardbaar. Het beginsel dat de bewijslast bij de aanklager ligt moet zonder meer gehandhaafd blijven.

Amendement  20

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

15 bis. De bewijslast voor het aantonen van de schuld van de verdachte of aangeklaagde rust op de openbare aanklager, en elke twijfel werkt in het voordeel van de verdachte of aangeklaagde. Dit doet niet af aan de verplichting van de rechter of de bevoegde rechtbank om de aanwezigheid van zowel bezwarend als ontlastend bewijs na te gaan.

Amendement  21

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16) Het recht om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken is een belangrijk aspect van het vermoeden van onschuld. Wanneer verdachten of beklaagden gevraagd wordt een verklaring af te leggen of vragen te beantwoorden, mogen zij niet worden gedwongen bewijs of documenten over te leggen of inlichtingen te verstrekken die ertoe kunnen leiden dat zij tegen zichzelf getuigen.

(16) Het recht om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken is evenals het zwijgrecht een fundamenteel aspect van het vermoeden van onschuld. Die rechten moeten verhinderen dat de bevoegde instanties, wanneer zij verdachten of beklaagden vragen een verklaring af te leggen of vragen te beantwoorden, hen op enigerlei wijze dwingen om bewijs of documenten over te leggen of inlichtingen te verstrekken die ertoe kunnen leiden dat zij tegen zichzelf getuigen.

Motivering

Il est nécessaire d'insister davantage sur l'interdiction de contraindre ou forcer les personnes accusées ou poursuivies. Il faut qu'apparaisse clairement dans la Directive que toute utilisation de violence physique ou psychologique ou de menace contre une personne soupçonnée ou accusée est interdite, en ce qu'elle violerait le droit à la dignité humaine et à un procès équitable. Cet amendement se fonde sur la jurisprudence de la CEDH (arrêt Gäfgen c. Allemagne 2005, arrêt El-Masri c. Macédoine, 2012, arrêt El-Haski c. Belgique, 2012).

Il est également nécessaire de préciser clairement que le droit de garder le silence ne se borne pas aux affaires dans lesquelles l'accusé a été soumis à une pression ou bien dans lesquelles on a carrément passé outre sa volonté ; ce droit se trouve également compromis lorsque, le suspect ayant choisi de garder le silence pendant l'interrogatoire, les autorités usent d'un subterfuge pour lui soutirer des aveux ou d'autres déclarations l'incriminant qu'elles n'ont pu obtenir au cours de l'interrogatoire, selon la jurisprudence de la Cour Allan c. UK du 5 novembre 2002.

Amendement  22

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16bis) Zonder inbreuk op het zwijgrecht en de vrijwaring van zelfbelastende verklaringen, kan er door gebruik van legale bevoegdheden materiaal van de verdachte of beklaagde worden verkregen dat onafhankelijk van de wil van de verdachte of beklaagde bestaat, zoals materiaal dat als gevolg van een bevel is verkregen en materiaal waarvoor een wettelijke verplichting bestaat het op verzoek af te staan, zoals adem-, bloed- en urinestalen en stalen van lichaamsweefsels.

Amendement  23

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17) Elke dwang die op verdachten of beklaagden wordt uitgeoefend om hen informatie te doen verstrekken, moet beperkt blijven. Om te bepalen of die dwang deze rechten niet heeft geschonden, moet in het licht van de omstandigheden van de zaak rekening gehouden worden met de aard en de mate van dwang om het bewijs te verkrijgen, het gewicht van het algemeen belang in het onderzoek naar en de bestraffing van het betrokken strafbare feit, het bestaan van relevante waarborgen in de procedure en het gebruik waarvoor het op die manier verkregen bewijs is bestemd. De mate van dwang die op verdachten of beklaagden wordt uitgeoefend om hen te dwingen bepaalde informatie te verstrekken in verband met de tenlasteleggingen tegen hen, mag nooit de essentie aantasten van hun recht om niet tegen zichzelf te getuigen en om te zwijgen, zelfs niet om redenen van veiligheid en openbare orde.

Schrappen

Motivering

In een richtlijn te regelen dat de instanties dwang kunnen aanwenden om informatie uit een verdachte of beklaagde te krijgen is eenvoudigweg onacceptabel. De richtlijn moet duidelijk doen uitkomen dat elke vorm van fysiek of psychologisch geweld of dreiging met geweld tegen een verdachte of beklaagde verboden is, want inbreuk maakt op de menselijke waardigheid en op het recht van een eerlijk proces.

Amendement  24

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19) Het recht om te zwijgen is een belangrijk aspect van het vermoeden van onschuld. Het moet dienen als bescherming tegen zelfbeschuldiging.

(19) Het recht om te zwijgen is een belangrijk aspect van het vermoeden van onschuld. Het moet dienen als bescherming tegen zelfbeschuldiging. Gebruikmaking van het zwijgrecht mag in geen geval tegen de beklaagde of verdachte worden gebruikt en evenmin als bevestiging van de aanklacht worden opgevat.

Amendement  25

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 19 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19bis) Gebruikmaking van het zwijgrecht kan in geen geval gelden als bevestiging van de feiten. De uitoefening van het recht om te zwijgen mag in gen enkel stadium van de procedure tegen een verdachte of beklaagde worden gebruikt. Bovendien mogen er geen sancties worden opgelegd aan een verdachte of beklaagde die weigert mee te werken aan het onderzoek of zichzelf te belasten, of die gebruik maakt van zijn zwijgrecht.

Motivering

Het is zaak nader te preciseren wat het zwijgrecht in de praktijk inhoudt, en te stipuleren dat gebruikmaking van dit recht niet als bevestiging van de feiten mag gelden.

Amendement  26

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 19 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19ter) Of er sprake is van inbreuk op het zwijgrecht of het recht zich van zelfbelastende verklaringen te onthouden, moet worden beoordeeld aan de hand van alle relevante factoren, bijvoorbeeld of er fysieke dwang is aangewend, de kennisgevingsverplichtingen ingevolge Richtlijn 2012/13/EU zijn nageleefd, en of de autoriteiten met de mogelijkheid van voorlopige hechtenis hebben geschermd om gebruikmaking van het zwijgrecht te ontmoedigen.

Amendement  27

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 20 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

20 bis. Ieder onderdeel van het bewijs dat is verkregen door inbreuk op het in deze richtlijn verankerde recht zich van zelfbelastende verklaringen respectievelijk medewerking te onthouden, of door inbreuk op het zwijgrecht, wordt niet-toelaatbaar verklaard. Ieder onderdeel van het bewijs dat is verkregen door inbreuk op artikel 3 EVRM, dat foltering verbiedt, is niet-toelaatbaar. Wanneer in het kader van een strafprocedure gebruik wordt gemaakt van verklaringen of bewijselementen die zijn verkregen door inbreuk op deze rechten, verliest de procedure in haar geheel automatisch de hoedanigheid van eerlijk proces. Deze beginselen gelden niet alleen wanneer het slachtoffer van een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling zelf de aangeklaagde is, maar ook wanneer het om een derde gaat.

Motivering

Cet amendement est en lien avec l'amendement concernant l'article 10 sur les voies de droit.

Il se fonde sur la Convention des Nations Unis contre la torture et autres peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants du 10 décembre 1984 et son article 15 qui dispose que "tout Etat partie veille à ce que toute déclaration dont il est établi qu'elle a été obtenue par la torture ne puisse être invoquée comme un élément de preuve dans une procédure, si ce n'est contre la personne accusée de torture pour établir qu'une déclaration a été faite", sur l'observation générale n°20 du Comité des Droits de l'Homme des Nations Unis qui dispose qu'il "importe que la loi interdise d'utiliser ou déclare irrecevables dans une procédure judiciaire des déclarations et aveux obtenus par la torture ou tout autre traitement interdit", ainsi que sur la jurisprudence de la CEDH (arrêt de la Grande Chambre Gäfgen c. Allemagne 2005, arrêt El-Haski c. Belgique, 2012...).

Amendement  28

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 20 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

20 ter. De uitsluiting van bewijs dat is verkregen door inbreuk op het recht zich van zelfbelastende verklaringen respectievelijk medewerking te onthouden, of door inbreuk op het zwijgrecht, geldt ook voor bewijsmateriaal dat is verzameld bij procedures die formeel geen strafprocedures zijn, maar wel kunnen leiden tot oplegging van een strafrechtelijke sanctie.

Amendement  29

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21) Het recht op een eerlijk proces is een van de grondbeginselen in een democratische samenleving. Het recht van een beklaagde om aanwezig zijn bij zijn proces, is gebaseerd op dat recht en moet in de hele EU worden gewaarborgd.

(21) Het recht op een eerlijk proces is een van de grondbeginselen in een democratische samenleving, zoals vastgelegd in artikel 47 van het Handvest en artikel 6 van het EVRM. Het recht van een beklaagde om aanwezig zijn bij zijn proces, is gebaseerd op dat recht en moet in de hele EU worden gewaarborgd.

Amendement  30

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 21 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(21bis) Het recht om bij het eigen proces aanwezig te zijn, is een fundamenteel recht. Daarom kan een procedure alleen in afwezigheid van de verdachte of beklaagde worden gevoerd als de verdachte of beklaagde uitdrukkelijk en ondubbelzinnig, en na terdege te zijn geïnformeerd, heeft afgezien van zijn recht bij het proces aanwezig te zijn, zolang hij bij de hem betreffende procedure wel wordt vertegenwoordigd. Een procedure in afwezigheid van de verdachte of beklaagde is alleen mogelijk wanneer het gaat om een delict waarop een boete staat, maar nooit wanneer het gaat om een delict waarop gevangenisstraf staat.

Motivering

Een procedure in afwezigheid van de verdachte of beklaagde is per definitie een inbreuk op de procedurele rechten van de aangeklaagde. Volgens de duidelijke rechtspraak van het EHRM (arrest Sejdovic/ Italië van 1 maart 2006; arrest Stoichkov/ Bulgarije van 24 maart 2005) is de persoonlijke aanwezigheid van de betrokkene bij diens proces een fundamenteel recht, beschermd door artikel 6, leden 1 en 2, EVRM. De gevallen waarin een vonnis bij verstek kan worden gewezen moeten dus zeer strikt beperkt blijven.

Amendement  31

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(22) Het recht van de beklaagde om bij zijn proces aanwezig te zijn, is echter niet absoluut. Onder bepaalde voorwaarden kan de beklaagde, uitdrukkelijk of stilzwijgend, maar op ondubbelzinnige wijze, afstand doen van dat recht.

(22) Het recht van de beklaagde om bij zijn proces aanwezig te zijn, is echter niet absoluut. Onder bepaalde voorwaarden kan de beklaagde, uitdrukkelijk en op ondubbelzinnige wijze, afstand doen van dat recht.

Motivering

Men kan niet stilzwijgend afstand doen van aanwezigheid bij zijn proces. Een procedure in afwezigheid van de verdachte of beklaagde is per definitie een inbreuk op de procedurele rechten van de aangeklaagde. Volgens de duidelijke rechtspraak van het EHRM (arrest Sejdovic/ Italië van 1 maart 2006; arrest Stoichkov/ Bulgarije van 24 maart 2005) is de persoonlijke aanwezigheid van de betrokkene bij diens proces een fundamenteel recht, beschermd door artikel 6, leden 1 en 2, EVRM. De gevallen waarin een vonnis bij verstek kan worden gewezen moeten dus zeer strikt beperkt blijven.

Amendement  32

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 23 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(23bis) Wanneer een verdachte of beklaagde niet bij een rechtszaak aanwezig kan zijn ten gevolge van oorzaken waarop hij of zij geen invloed heeft, of in geval van overmacht, dient die verdachte of beklaagde altijd recht te hebben op een nieuw proces.

Motivering

De richtlijn dient te voorzien in het recht een nieuw proces te vragen in gevallen waarin personen op korte termijn niet aanwezig kunnen zijn ten gevolge van factoren waarop zij geen invloed hebben, zoals ziekte of ernstige belemmering van vervoersmogelijkheden.

Amendement  33

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24) Deze richtlijn moet niet de vormen en methoden, met inbegrip van de procedurevoorschriften, regelen die worden gebruikt om de gespecificeerde resultaten in verband met het recht om bij het proces aanwezig te zijn, te behalen; deze blijven een zaak van het nationale recht van de lidstaten.

Schrappen

Amendement  34

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25) Bij het beoordelen of de wijze van kennisgeving voldoende waarborgt dat de betrokkene op de hoogte is van het proces, kan ook in het bijzonder worden overwogen of de betrokkene voldoende diligent is geweest de aan hem gerichte kennisgeving in ontvangst te nemen.

(25) Bij het beoordelen of de wijze van kennisgeving voldoende waarborgt dat de betrokkene op de hoogte is van het proces, moet ook in het bijzonder worden overwogen enerzijds of de autoriteiten voldoende zorg hebben besteed aan de kennisgeving aan betrokkene en anderzijds of betrokkene voldoende diligent is geweest de aan hem gerichte kennisgeving in ontvangst te nemen.

Amendement  35

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(26) Overeenkomstig het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht moeten de lidstaten passende en doeltreffende voorzieningen in rechte instellen in het geval van schending van een recht dat door het recht van de Unie aan een persoon is toegekend. Een doeltreffende voorziening in rechte in geval van een schending van een van de in deze richtlijn vastgestelde beginselen moet, voor zover mogelijk, tot gevolg hebben dat de verdachte of beklaagde in dezelfde positie worden gebracht als die waarin hij zich zou hebben bevonden wanneer de schending niet had plaatsgevonden.

(26) Overeenkomstig het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht moeten de lidstaten passende en doeltreffende voorzieningen in rechte instellen in het geval van schending van een recht dat door het recht van de Unie aan een persoon is toegekend, waaronder het recht van hoger beroep. Een doeltreffende voorziening in rechte in geval van een schending van een van de in deze richtlijn vastgestelde beginselen moet bestaan uit een passend mechanisme voor vergoeding van schade en tot gevolg hebben dat de verdachte of beklaagde in dezelfde positie worden gebracht als die waarin hij zich zou hebben bevonden wanneer de schending niet had plaatsgevonden.

Amendement  36

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 27 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(27 bis) Ten aanzien van sommige van de in deze richtlijn vastgelegde rechten komt daarom aan kwetsbare personen een specifieke mate van bescherming toe, en moeten er aanvullende processuele waarborgen gelden. Kinderen zijn het meest kwetsbaar en moeten een specifiek beschermingsniveau genieten. Er moeten daarom, overeenkomstig de richtlijn betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure, aanvullende procedurele waarborgen worden vastgesteld ten aanzien van sommige van de in deze richtlijn opgenomen rechten.

Amendement  37

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29) Aangezien deze richtlijn minimumvoorschriften bevat, kunnen de lidstaten de in deze richtlijn vastgestelde rechten uitbreiden om een hoger beschermingsniveau te bieden. Een dergelijk hoger beschermingsniveau mag geen belemmering vormen voor de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen die die minimumvoorschriften beogen te bevorderen. Het beschermingsniveau mag nooit lager zijn dan de normen die zijn opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

(29) Aangezien deze richtlijn minimumvoorschriften bevat, kunnen de lidstaten de in deze richtlijn vastgestelde rechten uitbreiden om een hoger beschermingsniveau te bieden. Het beschermingsniveau mag nooit lager zijn dan de normen die zijn opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Amendement  38

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 29 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(29bis) De omzetting van deze richtlijn moet bijdragen aan de totstandkoming van een ruimte binnen de Unie van vrijheid, veiligheid en recht, met respectering van de grondrechten als overkoepelende waarde. Als er dus substantiële redenen zijn om aan te nemen dat deze richtlijn tot gevolg kan hebben dat de op de overheidsautoriteiten rustende verplichting om de grondrechten en rechtsbeginselen, neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waaronder ook de rechten van degenen tegen wie strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld, te respecteren, wordt gewijzigd, dan moet die verplichting onaangetast blijven.

Amendement  39

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Deze richtlijn is van toepassing op natuurlijke personen die verdachte of beklaagde zijn in strafprocedures tot die procedures definitief zijn afgesloten.

Deze richtlijn is van toepassing op strafprocedures en gelijksoortige administratieve procedures die leiden tot vergelijkbare sancties met een repressief en afschrikkend karakter, tegen natuurlijke personen of eventueel rechtspersonen, die ongeacht hun nationaliteit, verblijfplaats, of plaats van inschrijving of oprichting, verdachte of beklaagde zijn in een dergelijke strafprocedure, en wel in elk stadium van die procedures, vanaf het moment waarop zij verdacht of aangeklaagd worden, tot die procedures definitief zijn afgesloten, met de definitieve vonniswijzing.

Amendement  40

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden voor onschuldig worden gehouden totdat hun schuld in rechte is komen vast te staan.

De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden voor onschuldig worden gehouden totdat hun schuld in rechte bij definitieve uitspraak is komen vast te staan, na afloop van een openbaar proces waarbij zij van alle nodige waarborgen voor hun verdediging waren verzekerd.

 

Amendement  41

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 4

Artikel 4

Publieke verwijzingen naar schuld vóór veroordeling

Publieke verwijzingen naar schuld vóór vaststelling van de schuld

De lidstaten zorgen ervoor dat, vóór een definitieve veroordeling, in publieke verklaringen en officiële beslissingen van overheidsinstanties niet wordt verwezen naar verdachten of beklaagden alsof zij zijn veroordeeld.

1. De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om te waarborgen dat, vóór een definitieve veroordeling of vóór of na een definitieve vrijspraak in publieke verklaringen en officiële beslissingen van overheidsinstanties, ook over voorlopige hechtenis en andere maatregelen, niet wordt verwezen naar verdachten of beklaagden alsof zij schuldig zijn.

 

Met name mogen verklaringen niet de mening weergeven dat de betrokkenen schuldig is en niet van dien aard zijn dat het publiek de indruk kan krijgen dat de verdachte of beklaagde schuldig is en dat daarmee wordt vooruitgelopen op de beoordeling van de feiten door de bevoegde rechterlijke instantie.

 

2. De lidstaten nemen passende maatregelen waarbij de overheidsinstanties wordt verboden aan de media met betrekking tot lopende strafprocedures mededelingen of onthullingen te doen die tegen het onschuldvermoeden ingaan.

De lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen worden genomen in het geval van een schending van deze vereiste.

3. In het geval van een schending van dit vereiste zorgen de lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen worden genomen, stellen zij een onafhankelijk onderzoek in naar deze schending, en zorgen dat een effectief rechtsmiddel voor de betrokken verdachte of beklaagde openstaat.

Amendement  42

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 4 bis

 

Voorstelling van verdachten of beklaagden

 

1. De lidstaten zorgen er voor dat verdachten of beklaagden niet in de rechtszaal of in het openbaar verschijnen op een manier die doet vermoeden dat zij schuldig zijn, voordat een definitieve veroordeling heeft plaatsgevonden.

 

2. Dit belet een lidstaat niet om maatregelen te nemen die daadwerkelijk uit veiligheidsoverwegingen in een specifieke zaak zijn vereist, met het oog op specifiek onderkende risico's die de individuele verdachte of beklaagde oplevert.

 

Amendement  43

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 5

Artikel 5

Bewijslast en vereiste bewijsstandaard

Bewijslast en vereiste bewijsstandaard

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bewijslast voor de vaststelling van de schuld van verdachten of beklaagden op de vervolgende instantie rust. Dit doet geen afbreuk aan enige ambtshalve bevoegdheid van de procesrechter om feitenonderzoek te doen.

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bewijslast voor de vaststelling van de schuld van verdachten of beklaagden op de vervolgende instantie rust. Dit doet geen afbreuk aan enige ambtshalve bevoegdheid van de procesrechter om feitenonderzoek te doen en het recht van de verdediging om bewijs voor te leggen overeenkomstig de nationale regels.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat elk vermoeden dat de bewijslast naar de verdachten of beklaagden verschuift, van voldoende belang is om een afwijking van dit beginsel te rechtvaardigen en weerlegbaar is.

 

Om een dergelijk vermoeden te weerleggen, volstaat het dat de verdediging voldoende bewijs aanvoert om gegronde twijfel te doen ontstaan over de schuld van de verdachte of beklaagde.

 

 

2 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat in een strafproces elke twijfel in het voordeel werkt van de verdachte of aanklaagde.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de procesrechter de schuld van een verdachte of beklaagde onderzoekt en er gegronde twijfel bestaat over de schuld van de betrokkene, deze wordt vrijgesproken.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de procesrechter de schuld van een verdachte of beklaagde onderzoekt en er gegronde twijfel bestaat over de schuld van de betrokkene, deze wordt vrijgesproken.

Amendement  44

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 6

Artikel 6

Recht om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken

Recht om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden het recht hebben om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken aan strafprocedures.

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden het recht hebben om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken aan strafprocedures.

 

1 bis. De lidstaten informeren de verdachten of beklaagden onverwijld over hun recht om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken, en lichten de inhoud van dit recht toe alsook de gevolgen van het afzien dan wel het inroepen van dat recht. Dit vindt plaats vóór enig verhoor door overheidsinstanties en voordat de verdachte of beklaagde een verklaring aflegt in de rechtbank of op het moment van de aanhouding.

2. Het in lid 1 bedoelde recht is niet van toepassing op het gebruik in strafprocedures van materiaal dat van verdachten of beklaagden werd verkregen door gebruik van rechtmatige dwang, maar dat onafhankelijk van de wens van de verdachte of beklaagde bestaat.

2. Het in lid 1 bedoelde recht is niet van toepassing op het gebruik in strafprocedures van materiaal dat rechtmatig van verdachten of beklaagden werd verkregen door gebruik van rechtmatige bevoegdheden, maar dat onafhankelijk van de wens van de verdachte of beklaagde bestaat.

 

2 bis. Gebruikmaking van het recht om geen zelfbelastende verklaringen af te leggen en niet mee te werken mag nooit als bevestiging van de feiten worden opgevat of als reden voor te nemen of te handhaven vrijheidsbeperkende maatregelen voordat er definitieve uitspraak over de schuldvraag is gedaan.

 

2 ter. Dit laat de mogelijkheid onverlet dat in de lidstaten bij de beslissing over de op te leggen straf met de meewerkende houding van de verdachte of beklaagde rekening wordt gehouden.

3. De uitoefening van het recht om niet tegen zichzelf te getuigen of van het recht niet mee te werken, mag niet in een later stadium van de procedure tegen een verdachte of beklaagde worden gebruikt en mag niet worden beschouwd als een bevestiging van de feiten.

3. De uitoefening van het recht om niet tegen zichzelf te getuigen of van het recht niet mee te werken, mag in geen enkel stadium van de procedure tegen een verdachte of beklaagde worden gebruikt.

4. Bewijs dat in strijd met dit artikel is verkregen, wordt niet aanvaard, tenzij het gebruik ervan geen afbreuk doet aan het algehele eerlijke verloop van de procedure.

 

Amendement  45

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 7

Artikel 7

Zwijgrecht

Zwijgrecht

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden het recht hebben om te zwijgen wanneer zij door de politie of andere gerechtelijke of rechtshandhavingsinstanties worden ondervraagd in verband met het strafbare feit waarvan zij worden verdacht of beschuldigd.

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden het recht hebben om te zwijgen wanneer zij door de politie of andere gerechtelijke of rechtshandhavingsinstanties worden ondervraagd in verband met het strafbare feit waarvan zij worden verdacht of beschuldigd.

2. De lidstaten informeren de verdachten of beklaagden onverwijld over hun recht om te zwijgen, en lichten de inhoud van dit recht toe alsook de gevolgen van het afzien dan wel het inroepen van dat recht.

2. De lidstaten informeren de verdachten of beklaagden onverwijld over hun recht om te zwijgen, en lichten de inhoud van dit recht toe alsook de juridische gevolgen van het afzien dan wel het inroepen van dat recht. Deze informatie moet onmiddellijk aan de verdachte of aangeklaagde worden verstrekt, vóór enig verhoor door overheidsinstanties in de rechtbank of op het moment van de aanhouding.

 

2 bis. Gebruikmaking van het zwijgrecht mag nooit als bevestiging van de feiten worden opgevat, en op generlei wijze als beoordelingsfactor gelden voor de vaststelling van strafrechtelijke aansprakelijkheid, of als reden voor te nemen of te handhaven vrijheidsbeperkende maatregelen, voordat er definitieve uitspraak over de schuldvraag is gedaan.

3. De uitoefening van het recht om te zwijgen mag niet in een later stadium van de procedure tegen een verdachte of beklaagde worden gebruikt en mag niet worden beschouwd als een bevestiging van de feiten.

3. De uitoefening van het recht om te zwijgen mag niet in een later stadium van de procedure tegen een verdachte of beklaagde worden gebruikt.

4. Bewijs dat in strijd met dit artikel is verkregen, wordt niet aanvaard, tenzij het gebruik ervan geen afbreuk doet aan het algehele eerlijke verloop van de procedure.

 

Amendement  46

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 8

Artikel 8

Recht op aanwezigheid bij proces

Recht op aanwezigheid bij proces

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden het recht hebben om aanwezig te zijn bij hun proces.

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden het recht hebben om aanwezig te zijn bij hun proces.

2. De lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid voor de procesrechter om in afwezigheid van de verdachte of beklaagde over diens schuld te beslissen, op voorwaarde dat de verdachte of beklaagde:

2. De lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid voor de procesrechter om in afwezigheid van de verdachte of beklaagde over diens schuld te beslissen, op voorwaarde dat de verdachte of beklaagde:

(a) tijdig:

(a) tijdig:

(i) persoonlijk is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van het tijdstip en de plaats van dat proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces;

(i) persoonlijk is gedagvaard en daarbij op duidelijke en ondubbelzinnige wijze op de hoogte is gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces, en

alsmede

 

(ii) ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt; of

(ii) ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt en wat de consequenties zijn van wegblijven zonder geldige reden;

(b) op de hoogte was van het voorgenomen proces, een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen raadsman heeft gemachtigd zijn verdediging bij het proces te voeren, en bij het proces ook werkelijk door die raadsman is verdedigd.

(b) op de hoogte was van het voorgenomen proces, een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen raadsman heeft gemachtigd zijn verdediging bij het proces te voeren, en bij het proces ook werkelijk door die raadsman is verdedigd.

 

2 bis. De lidstaten kunnen slechts voorzien in de mogelijkheid voor de procesrechter om in afwezigheid van de verdachte of beklaagde over diens schuld te beslissen indien het delict dat tot de procedure heeft geleid strafbaar is met een geldboete, en in geen geval indien op het delict een gevangenisstraf staat.

3. Indien de voorwaarden van lid 2 niet zijn vervuld, kan een lidstaat overgaan tot de uitvoering van een in dat lid bedoelde beslissing wanneer de betrokkene, nadat de beslissing aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een nieuw proces of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing:

3. Indien de voorwaarden van lid 2 niet zijn vervuld, kan een lidstaat overgaan tot de uitvoering van een in dat lid bedoelde beslissing wanneer de betrokkene, nadat de beslissing aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een nieuw proces of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing:

(a) uitdrukkelijk te kennen geeft dat hij de beslissing niet betwist;

(a) uitdrukkelijk te kennen geeft dat hij de beslissing niet betwist;

of

of

(b) niet binnen een redelijke termijn om een nieuw proces verzoekt of hoger beroep aantekent.

(b) niet binnen een redelijke termijn om een nieuw proces verzoekt of hoger beroep aantekent.

Amendement  47

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de verdachten of beklaagden niet aanwezig waren bij het in artikel 8, lid 1, bedoelde proces en de in artikel 8, lid 2, bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld, de betrokkenen recht hebben op een nieuw proces, waarbij zij aanwezig mogen zijn en waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld, met inbegrip van de beoordeling van nieuw bewijsmateriaal, en dat kan leiden tot de herziening van de oorspronkelijke beslissing.

De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de verdachten of beklaagden niet aanwezig waren bij het in artikel 8, lid 1, bedoelde proces en de in artikel 8, lid 2, bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld, de betrokkenen recht hebben op een nieuw proces, waarbij zij aanwezig mogen zijn en waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld - met de mogelijkheid nieuw bewijsmateriaal te overleggen en het eerdere bewijs door kruisverhoor aan te vechten - en dat kan leiden tot de herziening van de oorspronkelijke beslissing.

Motivering

De mogelijkheid om niet alleen nieuw bewijsmateriaal te verkrijgen, maar tevens de discussie te heropenen inzake bewijsmateriaal (zoals getuigenverklaringen) dat eerder is aangenomen zonder de betrokkenheid van de verdachte is een essentiële voorwaarde met het oog op de eerbiediging van de beginselen van eerlijke procesvoering.

Amendement  48

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 9bis

 

Kwetsbare personen

 

De lidstaten zorgen ervoor dat bij de toepassing van deze richtlijn rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van kwetsbare personen wanneer dezen worden verdacht of aangeklaagd.

Motivering

Deze bepaling ter bescherming van kwetsbare personen bij de toepassing van deze richtlijn is nodig. De bepaling komt trouwens ook voor in meerdere andere richtlijnen op de routekaart voor procedurele rechten.

Amendement  49

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 10

Artikel 10

Rechtsmiddelen

Rechtsmiddelen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden over een doeltreffende voorziening in rechte beschikken wanneer hun rechten uit hoofde van deze richtlijn worden geschonden.

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden over een doeltreffende voorziening in rechte beschikken wanneer hun rechten uit hoofde van deze richtlijn worden geschonden.

2. De voorziening in rechte heeft, voor zover mogelijk, als gevolg dat de verdachten of beklaagden in dezelfde positie worden gebracht als die waarin zij zich zouden bevinden, als de schending niet zou hebben plaatsgevonden, zodat hun recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging worden gewaarborgd.

2. De voorziening in rechte bestaat in een adequate regeling voor schadevergoeding en heeft als gevolg dat de verdachten of beklaagden in dezelfde positie worden gebracht als die waarin zij zich zouden bevinden, als de schending niet zou hebben plaatsgevonden, zodat hun recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging worden gewaarborgd.

 

3. Ieder bewijsonderdeel dat in strijd met de artikelen 6 en 7 is verkregen, is niet-toelaatbaar.

Amendement  50

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 11bis

 

Verslag

 

De Commissie dient uiterlijk op … [2 jaar na afloop van de omzettingstermijn], een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen.

Motivering

Ook in andere richtlijnen van de routekaart voor procedurele rechten is deze rapportageplicht van de Commissie opgenomen.

Amendement  51

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 – lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Deze richtlijn geldt onverminderd de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inclusief de rechten van personen tegen wie een strafprocedure loopt, en laat alle verplichtingen die in dat verband op overheidsinstanties rusten onverlet.

TOELICHTING

Met instemming begroet uw Rapporteur het door de Commissie voorgelegde "Definitieve pakket - Procedurele rechten", dat drie richtlijnvoorstellen bevat, in vervolg op de drie eerste instrumenten die volgens de routekaart ter versterking van de procedurele rechten[1] werden vastgesteld. Met deze drie richtlijnen kan de laatste hand worden gelegd aan het bestaande Europese rechtsinstrumentarium op gebied van de rechten van verdediging ten behoeve van verdachten, aangeklaagden of vervolgden in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie, die evenzovele sleutelinstrumenten zijn voor het waarborgen van een eerlijk proces in de gehele Europese Unie, en van de strikte eerbiediging van de rechten van verdediging zoals gewaarborgd door de Europese Verdragen, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

Uw Rapporteur kan dus instemmen met het voorstel voor een richtlijn dat de Commissie heeft ingediend inzake de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn. Het onschuldvermoeden is een fundamenteel recht en een essentieel beginsel dat willekeur en misbruik in strafprocedures moet verhinderen, en dat zijn kader vindt in de bescherming van het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en in Universele Verklaring van de rechten van de mens. Dit richtlijnvoorstel is des te belangrijker nu er op dit moment in vele lidstaten een achteruitgang waar te nemen valt waar het gaat om de procedurele rechten van verdachten en aangeklaagden, zoals ook het onschuldvermoeden aan erosie onderhevig is.

De rapporteur meent echter wel dat de Commissie een te minimale benadering gekozen heeft en zet vraagtekens bij de geringe ambitie van het oorspronkelijke voorstel waardoor de kans bestaat van een "neerwaartse harmonisatie" van de nationale wettelijke regelingen. Sommige bepalingen in het oorspronkelijke voorstel zijn bovendien aanvechtbaar of zelfs onaanvaardbaar, zoals overweging 17 waar sprake is van de mogelijkheid dat overheidsinstanties dwang aanwenden. Uw rapporteur wil daarom een aantal wijzigingen in het oorspronkelijke ontwerp voorstellen, die alle strekken tot betere bescherming van verdachten en aangeklaagden in Europa.

In het eerste amendement wordt allereerst onderstreept dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de Universele Verklaring van de rechten van de mens nadrukkelijker vermelding moeten krijgen.

Een tweede reeks amendementen beoogt een nadere omlijning van de werkingssfeer van de richtlijn: de personele werkingssfeer (de richtlijn moet ook van toepassing zijn op rechtspersonen want bij strafrechtelijke vervolging tegen een rechtspersoon moet met dezelfde integriteit te werk worden gegaan als bij natuurlijke personen, en ook op personen die als getuige worden opgeroepen of ondervraagden die in de loop van het verhoor verdachte worden of kunnen worden), de tijdelijke werkingssfeer (de richtlijn zou van toepassing moeten zijn vanaf het moment waarop iemand verdacht of aangeklaagd wordt, gedurende alle fasen van de procedures, en tot de definitieve afsluiting van de procedure) en de materiële werkingssfeer (de richtlijn moet van toepassing zijn zodra het geschil in de strafrechtelijke sfeer komt zoals door het EHRM gedefinieerd).

Een fundamentele bepaling in de voorgestelde richtlijn is voorts artikel 4, dat de verdachte of aangeklaagde moet beschermen tegen premature schuldigverklaring. De minimale formulering van dit artikel geeft evenwel onvoldoende aanwijzingen omtrent de toepassing van deze bescherming. De door uw rapporteur voorgestelde amendementen beogen een nadere precisering van de strekking van dit artikel, en van de kring van personen en instanties tot wie het verbod van openbare beschuldigingen vóór een veroordeling is gericht. Op het onschuldvermoeden wordt bovendien geregeld door media en pers inbreuk gemaakt. Het is zaak dat de lidstaten adequate wetgeving uitvaardigen om dit te verhinderen.

Het beginsel dat de bewijslast rust op de vervolgende instantie, en dat eventuele twijfel in het voordeel van de beklaagde moet werken, volgens het adagium in dubio pro reo, zoals vastgelegd in artikel 5, is van fundamentele betekenis voor het waarborgen van een eerlijk proces. Een regeling zoals in artikel 5, lid 2, waarbij de bewijslast in beginsel kan worden omgekeerd, in het materiële deel van een wetstekst houdt uw rapporteur voor gevaarlijk.

De in de artikelen 6 en 7 van het voorstel omschreven rechten om te zwijgen, en om zich van zelfbelastende verklaringen respectievelijk medewerking te onthouden, maken eveneens de kernelementen van het onschuldvermoeden uit. Belangrijk is dat het zwijgrecht niet slechts inhoudt dat de weigering om te praten geen delict is, maar ook dat de rechter ter terechtzitting geen enkele gevolgtrekking mag verbinden aan dit zwijgen wanneer hij over de schuld van verdachte uitspraak doet. Uw rapporteur stemt in met de artikelen 6, lid 4 en 7, lid 4, waarin als regel wordt gesteld dat bewijs dat in strijd met deze artikelen is verkregen, niet-toelaatbaar is. Dit beginsel moet worden gehandhaafd en versterkt. Ieder onderdeel van het bewijs dat is verkregen door inbreuk op het in artikel 6 bedoelde recht geen zelfbelastende verklaringen af te leggen en geen medewerking te verlenen, of het in artikel 7 bedoelde recht om te zwijgen, moet immers niet-toelaatbaar worden verklaard . Wanneer in het kader van een strafprocedure gebruik wordt gemaakt van verklaringen of bewijselementen die zijn verkregen door inbreuk op deze rechten, verliest de procedure in haar geheel automatisch de hoedanigheid van eerlijk proces.

Tenslotte is het recht om bij het proces aanwezig te zijn een fundamenteel onderdeel van het onschuldvermoeden, welk recht op dit moment in de Europese wetgeving alleen wordt beschermd in het kader van het Europees Aanhoudingsbevel en het Kaderbesluit inzake erkenning van de tenuitvoerlegging van bij verstek gewezen strafvonnissen. De voorgestelde richtlijn biedt de gelegenheid om de door deze instrumenten geboden bescherming te verbeteren en te waarborgen dat deze toekomt aan iedereen die als verdachte of aangeklaagde bij een strafprocedure betrokken raakt. Artikel 8, lid 2, handelt over de gevallen waarin een zaak in afwezigheid van de verdachte kan worden behandeld, welke gevallen zo stringent mogelijk beperkt moeten blijven.

  • [1]  Resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures (PB C 295 van 4.12.2009, blz. 1).

ADVIES van de Commissie juridische zaken (25.3.2015)

aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn
(COM(2013)0821 – C7‑0427/2013 – 2013/0407(COD))

Rapporteur voor advies: Pascal Durand

BEKNOPTE MOTIVERING

Het voorstel van de Commissie is gebaseerd op artikel 82, lid 2, onder d) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en beoogt met name in alle lidstaten een minimumniveau van bescherming te waarborgen voor het beginsel van onschuldvermoeden, en het recht van een aangeklaagde om op zijn proces aanwezig te zijn, te versterken.

Bepalingen inzake het onschuldvermoeden, de bewijslast, het recht om geen zelfbelastende verklaringen te hoeven afleggen en om niet aan het onderzoek mee te werken, het zwijgrecht, het recht om bij het proces aanwezig te zijn, en het recht op een nieuw proces tellen onder de belangrijkste elementen van het voorstel.

De Commissie juridische zaken heeft zich tegen het einde van de zevende zittingsperiode al met dit voorstel beziggehouden en een aantal amendementen reeds met algemene stemmen goedgekeurd. Over het geheel genomen stemt de nieuwe rapporteur gaarne in met de toentertijd gevolgde benadering en het verheugt hem dan ook nagenoeg al deze amendementen te kunnen bekrachtigen, in het bijzonder de amendementen die omkering van de bewijslast ten nadele van de verdachte of beklaagde moeten verhinderen, evenals toelating van in strijd met het beginsel van onschuldvermoeden verkregen bewijs. Tevens stelt hij nog aanvullende amendementen voor waardoor de draagwijdte van het onschuldvermoeden nader wordt gepreciseerd, met name op het punt van publieke verwijzingen naar schuld vóór veroordeling (zie artikel 4 van het voorstel), zodat kan worden gewaarborgd dat de verdachte of aangeklaagde overal in de Unie een voldoende hoog beschermingsniveau geniet.

AMENDEMENTEN

De Commissie juridische zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken onderstaande amendementen in aanmerking te nemen:

Amendement  1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging -1 (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-1) Volgens artikel 11 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties van 1948 heeft eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, er recht op voor onschuldig gehouden te worden, totdat zijn schuld krachtens de wet bewezen wordt in een openbare terechtzitting, waarbij hem alle waarborgen, nodig voor zijn verdediging, zijn toegekend. In de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (het IVBPR) zijn het beginsel van het onschuldvermoeden en het recht op een eerlijk proces vastgelegd.

Amendement  2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1) Deze richtlijn heeft als doel het recht op een eerlijk proces in strafzaken te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen over bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en het recht om bij het proces aanwezig te zijn.

(1) Deze richtlijn heeft als doel het recht op een eerlijk proces in strafzaken te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen over bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en het recht om bij het proces aanwezig te zijn, en te waarborgen dat verdachten en aangeklaagden in de gehele Unie een gemeenschappelijk en voldoende hoog niveau van bescherming met de bijbehorende procedurele waarborgen genieten, behoudens hogere beschermingsnormen die wellicht in een bepaalde lidstaat worden gehanteerd.

Motivering

Als de richtlijn tot doel heeft een gemeenschappelijke basis van minimumvoorschriften vast te stellen dan moeten hogere beschermingsnormen en procedurele waarborgen die wellicht in een bepaalde lidstaat worden gehanteerd, altijd prevaleren.

Amendement  3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2) Door minimumvoorschriften vast te stellen inzake de bescherming van de procedurele rechten van verdachten of beklaagden zou deze richtlijn het vertrouwen van de lidstaten in de strafrechtsstelsels van andere lidstaten moeten versterken en kan zij (op die manier) de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen helpen vergemakkelijken. Dergelijke gemeenschappelijke minimumvoorschriften moeten ook belemmeringen voor het vrije verkeer van burgers wegnemen op het gehele grondgebied van de lidstaten.

(2) Krachtens artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) berust "de justitiële samenwerking in strafzaken in de Unie [...] op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen …". Wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen veronderstelt wederzijds vertrouwen van de lidstaten in elkaars strafrechtstelsels. Het beginsel van wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke autoriteiten vormt de hoeksteen van de justitiële samenwerking in civiele en strafzaken in de Europese Unie. Door minimumvoorschriften vast te stellen inzake de bescherming van de procedurele rechten van verdachten of beklaagden beoogt deze richtlijn het vertrouwen van de lidstaten in de strafrechtstelsels van andere lidstaten te versterken en kan zij (op die manier) de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen helpen vergemakkelijken. Dergelijke gemeenschappelijke minimumvoorschriften kunnen effect sorteren bij het wegnemen van belemmeringen voor het vrije verkeer van burgers op het gehele grondgebied van de lidstaten.

Amendement  4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4) In het programma van Stockholm verzocht de Europese Raad de Commissie te onderzoeken welke minimale procedurele rechten verdachten of beklaagden verder kunnen worden toegekend, en te beoordelen of er op andere punten, bijvoorbeeld met betrekking tot het vermoeden van onschuld, optreden geboden is om op dit gebied tot een betere samenwerking te komen.

(4) In het programma van Stockholm verzocht de Europese Raad de Commissie te onderzoeken welke minimale procedurele rechten verdachten of beklaagden verder kunnen worden toegekend, en te beoordelen of er op andere punten, bijvoorbeeld met betrekking tot het vermoeden van onschuld, optreden geboden is om op dit gebied tot een betere samenwerking tussen de verantwoordelijke nationale instanties te komen.

Amendement  5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6) Deze richtlijn dient uitsluitend van toepassing te zijn op strafprocedures. Administratieve procedures die leiden tot sancties, zoals procedures inzake mededinging, handel, fiscaliteit en financiële diensten, en andere onderzoeken van administratieve instanties met betrekking tot deze procedures, en civiele procedures, vallen niet onder deze richtlijn.

(6) Deze richtlijn dient uitsluitend van toepassing te zijn op strafprocedures en op administratieve procedures die kunnen leiden tot sancties zoals vrijheidsbeneming, ongeacht of zij al dan niet als strafrechtelijke procedure worden aangemerkt.

Amendement  6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7) Deze richtlijn moet leiden tot een gemakkelijkere praktische toepassing van het recht om voor onschuldig te worden gehouden, alsook van alle verschillende aspecten ervan, en van het recht om bij het proces aanwezig te zijn, teneinde het recht op een eerlijk proces te waarborgen.

(7) Deze richtlijn moet leiden tot een gemakkelijkere praktische toepassing van het recht om voor onschuldig te worden gehouden, alsook van alle verschillende aspecten ervan, en van het recht om bij het proces aanwezig te zijn, teneinde het recht op een eerlijk proces te waarborgen, met inachtneming van het beginsel van een procedure op tegenspraak en het evenwicht tussen de rechten van partijen.

Amendement  7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8) Deze richtlijn moet van toepassing zijn op natuurlijke personen die worden verdacht of beschuldigd van een strafbaar feit. Deze richtlijn geldt in elk stadium van de procedure, van vóór het ogenblik waarop de bevoegde instanties van een lidstaat de betrokkenen er door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat zij worden verdacht of beschuldigd van een strafbaar feit, tot de beëindiging van de procedure.

(8) Deze richtlijn moet van toepassing zijn op natuurlijke personen die worden verdacht of beschuldigd van een strafbaar feit. Deze richtlijn geldt in elk stadium van de procedure, van vóór het ogenblik waarop de bevoegde instanties van een lidstaat de betrokkenen er door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat zij worden verdacht of beschuldigd van een strafbaar feit, tot de beëindiging van de procedure met de vonniswijzing.

Amendement  8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13) Het vermoeden van onschuld is geschonden wanneer verdachten of beklaagden, zonder dat zij voordien overeenkomstig het recht schuldig zijn bevonden, in een rechterlijke beslissing of een publieke verklaring van gerechtelijke of andere overheidsinstanties worden voorgesteld alsof zij veroordeeld zijn.

(13) Het vermoeden van onschuld is geschonden wanneer verdachten of beklaagden, zonder dat zij voordien overeenkomstig het recht schuldig zijn bevonden, op grond van uitlatingen, verklaringen of gedragingen van enigerlei persoon in een gerechtelijke, bestuurlijke, politieke of andere overheidsfunctie voor schuldig kunnen worden gehouden. In de zin van deze richtlijn wordt onder 'publieke verklaring' verstaan elke verklaring in verband met een misdrijf afkomstig van de gerechtelijke instanties, de politie of enige andere overheidsinstantie, ook een minister of een andere openbare ambtsdrager. Onverminderd de persvrijheid en het recht op informatie, wordt ook inbreuk gemaakt op het onschuldvermoeden wanneer de pers over een verdachte of beklaagde bericht alsof hij reeds schuldig is bevonden.

Amendement  9

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14) De bewijslast rust op de vervolgende instantie, en elke twijfel moet in het voordeel van de beklaagde spelen. Het vermoeden van onschuld is derhalve geschonden wanneer de bewijslast wordt verschoven van de vervolgende instantie naar de verdediging; dit doet echter geen afbreuk aan eventuele bevoegdheden van rechters om ambtshalve feitenonderzoek te doen, noch aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht bij de beoordeling van de schuld van de verdachte of beklaagde.

(14) De bewijslast rust op de vervolgende instantie. De verdachte heeft het recht om door zijn raadsman onderzoek te laten doen ten behoeve van zijn verdediging. De verdachte heeft steeds het recht bewijs ter verdediging te produceren, waardoor wordt gewaarborgd dat de bewijsvergaring geschiedt volgens het beginsel van tegenspraak. Als er geen bewijs is waardoor de feiten buiten elke redelijke twijfel komen vast te staan geldt het beginsel "in dubio pro reo". Dit doet echter geen afbreuk aan eventuele bevoegdheden van rechters om ambtshalve feitenonderzoek te doen, noch aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht bij de beoordeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte of beklaagde.

Amendement  10

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 15

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15) In sommige gevallen mag echter het verschuiven van de bewijslast naar de verdediging niet onverenigbaar zijn met het vermoeden van onschuld, mits bepaalde waarborgen bestaan: voor vermoedens in rechte of in feite zouden redelijke beperkingen moeten gelden, die rekening houden met het belang dat op het spel staat, en die vermoedens moeten weerlegbaar zijn, bijvoorbeeld met nieuw bewijs inzake verzachtende omstandigheden of in geval van overmacht.

Schrappen

(Zie amendement op artikel 5, alinea 2.)

Motivering

Omkering van de bewijslast bij delicten waarvoor een element van opzet vereist is, valt moeilijk te accepteren, en een dergelijke kwestie laat zich niet op een zo algemene manier regelen door de mogelijkheid van bewijslastomkering ten gunste van de aanklager open te houden.

Amendement  11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16) Het recht om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken is een belangrijk aspect van het vermoeden van onschuld. Wanneer verdachten of beklaagden gevraagd wordt een verklaring af te leggen of vragen te beantwoorden, mogen zij niet worden gedwongen bewijs of documenten over te leggen of inlichtingen te verstrekken die ertoe kunnen leiden dat zij tegen zichzelf getuigen.

(16) Het recht om niet tegen zichzelf te getuigen en het zwijgrecht zijn fundamentele aspecten van het vermoeden van onschuld. Wanneer verdachten of beklaagden gevraagd wordt een verklaring af te leggen of vragen te beantwoorden, mogen zij op geen enkele wijze worden gedwongen bewijs of documenten over te leggen of inlichtingen te verstrekken die ertoe kunnen leiden dat zij tegen zichzelf getuigen.

Amendement  12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 17

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17) Elke dwang die op verdachten of beklaagden wordt uitgeoefend om hen informatie te doen verstrekken, moet beperkt blijven. Om te bepalen of die dwang deze rechten niet heeft geschonden, moet in het licht van de omstandigheden van de zaak rekening gehouden worden met de aard en de mate van dwang om het bewijs te verkrijgen, het gewicht van het algemeen belang in het onderzoek naar en de bestraffing van het betrokken strafbare feit, het bestaan van relevante waarborgen in de procedure en het gebruik waarvoor het op die manier verkregen bewijs is bestemd. De mate van dwang die op verdachten of beklaagden wordt uitgeoefend om hen te dwingen bepaalde informatie te verstrekken in verband met de tenlasteleggingen tegen hen, mag nooit de essentie aantasten van hun recht om niet tegen zichzelf te getuigen en om te zwijgen, zelfs niet om redenen van veiligheid en openbare orde.

Schrappen

Motivering

Het gebruik van dwang om informatie uit een verdachte of aangeklaagde te verkrijgen is eenvoudigweg onacceptabel, zeker als het erom gaat de aanklager te "helpen".

Amendement  13

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 18

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18) Het recht om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken, dient zich niet uit te strekken tot het gebruik in strafprocedures van materiaal dat eventueel van de verdachte of beklaagde werd verkregen door gebruik van legale ambtshalve bevoegdheden, maar dat onafhankelijk van de wens van de verdachte of beklaagde bestaat, zoals materiaal dat als gevolg van een bevel is verkregen, materiaal waarvoor een wettelijke verplichting bestaat het op verzoek af te staan, zoals adem-, bloed- en urinestalen en stalen van lichaamsweefsels voor DNA-tests.

(18) Het gebruik van methoden voor verkrijging van bewijsverkrijging die nog verdergaande inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid moet beperkt blijven tot de bij wet voorziene gevallen van gebleken noodzaak. Als de verdachte of beklaagde hier niet mee instemt, kan het gebruik in strafprocedures van materiaal dat eventueel van de verdachte of beklaagde werd verkregen door gebruik van legale ambtshalve bevoegdheden, maar dat onafhankelijk van de wens van de verdachte of beklaagde bestaat alleen worden toegestaan op last van de rechtbank en met de uitdrukkelijke, schriftelijk te bevestigen instemming van de openbare aanklager. Dit mag alleen gelden voor materiaal dat als gevolg van een bevel is verkregen, materiaal waarvoor een wettelijke verplichting bestaat het op verzoek af te staan, zoals adem-, bloed- en urinestalen en stalen van lichaamsweefsels voor DNA-tests, met de kanttekening evenwel dat zulke methoden onwettig kunnen zijn indien er ontoelaatbare medische ingrepen werden gebruikt om bewijs te verkrijgen dat tegen de verdachte of aangeklaagde kan worden gebruikt.

(Zie amendement op artikel 6, alinea 2.)

Motivering

Met het oog op de rechtszekerheid – van cruciaal belang in het strafrecht – moeten de gevallen waarin het beginsel van onschuldvermoeden zich niet uitstrekt tot andere potentieel zelfbelastende elementen restrictief zijn omschreven.

Amendement  14

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19) Het recht om te zwijgen is een belangrijk aspect van het vermoeden van onschuld. Het moet dienen als bescherming tegen zelfbeschuldiging.

(19) Het recht om te zwijgen is een belangrijk aspect van het vermoeden van onschuld. Het moet dienen als bescherming tegen zelfbeschuldiging. De uitoefening van het zwijgrecht mag in geen geval tegen de beklaagde of verdachte worden gebruikt en evenmin als bevestiging van de aanklacht worden opgevat.

Amendement  15

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20) Het recht om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken en het recht om te zwijgen moeten van toepassing zijn op vragen die relevant zijn voor het strafbaar feit waarvan de betrokkene wordt verdacht of beschuldigd, en bijvoorbeeld niet op vragen betreffende de persoonlijke identificatie van een verdachte of beklaagde.

(20) Het recht om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken en het recht om te zwijgen moeten van toepassing zijn op vragen die relevant zijn voor het strafbaar feit waarvan de betrokkene wordt verdacht of beschuldigd.

Amendement  16

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 22

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(22) Het recht van de beklaagde om bij zijn proces aanwezig te zijn, is echter niet absoluut. Onder bepaalde voorwaarden kan de beklaagde, uitdrukkelijk of stilzwijgend, maar op ondubbelzinnige wijze, afstand doen van dat recht.

(22) Het recht van de beklaagde om bij zijn proces aanwezig te zijn, is echter niet absoluut. Onder bepaalde voorwaarden kan de beklaagde, uitdrukkelijk en op ondubbelzinnige wijze, afstand doen van dat recht.

Motivering

Stilzwijgende instemming kan per definitie niet ondubbelzinnig zijn, want is niet hoorbaar.

Amendement  17

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(26) Overeenkomstig het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht moeten de lidstaten passende en doeltreffende voorzieningen in rechte instellen in het geval van schending van een recht dat door het recht van de Unie aan een persoon is toegekend. Een doeltreffende voorziening in rechte in geval van een schending van een van de in deze richtlijn vastgestelde beginselen moet, voor zover mogelijk, tot gevolg hebben dat de verdachte of beklaagde in dezelfde positie worden gebracht als die waarin hij zich zou hebben bevonden wanneer de schending niet had plaatsgevonden.

(26) Overeenkomstig het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht moeten de lidstaten passende en doeltreffende voorzieningen in rechte instellen in het geval van schending van een recht dat door het recht van de Unie aan een persoon is toegekend. Die voorzieningen moeten in de wetgeving van de respectieve lidstaten zijn vastgelegd en bij voorkeur in de gehele Unie gelijkelijk van toepassing zijn. Een doeltreffende voorziening in rechte in geval van een schending van een van de in deze richtlijn vastgestelde beginselen moet bestaan in een adequate schadevergoedingsregeling en tot gevolg hebben dat de verdachte of beklaagde in dezelfde positie worden gebracht als die waarin hij zich zou hebben bevonden wanneer de schending niet had plaatsgevonden, zoals overdoen van het proces, zo nodig vanaf het begin of vanaf het punt waar de in deze richtlijn vastgelegde regels en rechten werden geschonden.

Amendement  18

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 27 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(27bis) Ten aanzien van sommige van de in deze richtlijn vastgelegde rechten komt daarom aan kwetsbare personen een specifieke mate van bescherming toe, en moeten er aanvullende processuele waarborgen gelden. Ten aanzien van kinderen zijn de in deze richtlijn geregelde aanvullende processuele waarborgen voor kinderen die in een strafrechtelijke procedure worden verdacht of aangeklaagd van toepassing.

Amendement  19

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 29 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(29 bis) De omzetting van deze richtlijn moet bijdragen aan de totstandbrenging van een ruimte binnen de Unie van vrijheid, veiligheid en recht. De toepassing van deze richtlijn mag dus niet tot gevolg hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de op de overheidsautoriteiten rustende verplichting om de grondrechten en elementaire rechtsbeginselen, neergelegd in artikel 6 VEU, waaronder ook de rechten van degenen tegen wie strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld, te respecteren.

(Zie amendementen op artikel 12, titel en alinea 1 bis nieuw.)

Motivering

Eerbiediging van de grondrechten is de hoogste waarborg voor een voldoende hoog beschermingsniveau voor de rechten en processuele waarborgen die verdachten en beklaagden binnen de EU genieten. De grondrechten mogen niet door een willekeurige toepassing van deze richtlijn in het gedrang komen.

Amendement  20

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a) bepaalde aspecten van het recht op het vermoeden van onschuld in strafprocedures;

(a) bepaalde aspecten van het recht op het vermoeden van onschuld in strafprocedures, zoals het recht om niet reeds vóór een definitieve veroordeling door de autoriteiten voor schuldig te worden gehouden, de regel dat de bewijslast op de aanklager rust en dat de verdachte het voordeel van de twijfel geniet, het recht in kennis te worden gesteld van de aanklacht, alsmede andere hiermee verband houdende rechten, zoals het recht zich te onthouden van zelfbelastende verklaringen en van medewerking, het zwijgrecht, het recht geen schuld te bekennen, het recht niet te worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen, het recht op vrijheid en het recht niet in voorlopige hechtenis te worden genomen, welke rechten de essentie vormen van wat een eerlijk proces uitmaakt in de zin van artikel 6 EVRM;

Amendement  21

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Deze richtlijn is van toepassing op natuurlijke personen die verdachte of beklaagde zijn in strafprocedures tot die procedures definitief zijn afgesloten.

Deze richtlijn is van toepassing op natuurlijke personen, ongeacht hun nationaliteit of woonplaats, die verdachte of beklaagde zijn in enige fase van een strafprocedure, ook voordat zij door de nationale autoriteiten met een officiële kennisgeving of anderszins ervan in kennis zijn gesteld dat zij worden verdacht of beschuldigd van een strafbaar feit, en wel tot die procedures uiteindelijk is afgesloten, hetzij door een definitief besluit van de vervolgende instantie dan wel door een definitieve en onherroepelijke uitspraak van de rechter waarbij de verdachte schuldig of onschuldig wordt bevonden. Deze richtlijn behoort ook te gelden voor procedures die worden ingesteld door het Europees openbaar ministerie, bedoeld in artikel 86, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Motivering

Met dit amendement moet worden benadrukt dat de richtlijn niet alleen aan EU-burgers ten goede komt, en duidelijk worden gesteld dat het voorstel ook het in de toekomst op te richten Europees Openbaar Ministerie in zijn werkingssfeer omvat.

Amendement  22

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden voor onschuldig worden gehouden totdat hun schuld in rechte is komen vast te staan.

De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden voor onschuldig worden gehouden totdat hun strafrechtelijke aansprakelijkheid in rechte is komen vast te staan bij definitieve rechterlijke uitspraak, gewezen in een openbaar proces waarbij zij over alle waarborgen beschikten die zij voor hun verdediging nodig hadden.

Amendement  23

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat, vóór een definitieve veroordeling, in publieke verklaringen en officiële beslissingen van overheidsinstanties niet wordt verwezen naar verdachten of beklaagden alsof zij zijn veroordeeld.

De lidstaten zorgen ervoor dat, vóór een definitieve veroordeling, personen in een gerechtelijke, bestuursrechtelijke, politieke of andere overheidsfunctie zich onthouden van gedragingen, verklaringen of uitspraken waardoor de indruk kan ontstaan dat een verdachte of beklaagde reeds is veroordeeld of schuldig bevonden.

Amendement  24

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 – lid 2

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen worden genomen in het geval van een schending van deze vereiste.

De lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen, zoals boetes en schadeloosstelling, worden genomen in het geval van een schending van het in dit artikel gestelde vereiste, en dat voor de verdachte of aangeklaagde te wiens aanzien het onschuldvermoeden niet in acht is genomen, een effectief rechtsmiddel openstaat, zoals eventueel een nieuw proces.

De lidstaten zorgen ervoor dat ook de pers geen inbreuk maakt op het onschuldvermoeden door over een verdachte of aangeklaagde te berichten alsof deze al is veroordeeld.

(Zie amendement op artikel 4, alinea 1.)

Amendement  25

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 – lid 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bewijslast voor de vaststelling van de schuld van verdachten of beklaagden op de vervolgende instantie rust. Dit doet geen afbreuk aan enige ambtshalve bevoegdheid van de procesrechter om feitenonderzoek te doen.

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bewijslast voor de vaststelling van de schuld van verdachten of beklaagden op de vervolgende instantie rust. Dit doet geen afbreuk aan enige ambtshalve bevoegdheid van de procesrechter om feitenonderzoek te doen en aan het recht van de verdediging om bewijs voor te leggen overeenkomstig de nationale regels, waartoe ook de gelegenheid behoort om bewijs te overleggen of onderzoek te doen ten behoeve van de verdediging . Voorts zorgen de lidstaten ervoor dat elke twijfel in het voordeel werkt van de verdachte of aanklaagde.

Amendement  26

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 – lid 2

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2. De lidstaten zorgen ervoor dat elk vermoeden dat de bewijslast naar de verdachten of beklaagden verschuift, van voldoende belang is om een afwijking van dit beginsel te rechtvaardigen en weerlegbaar is.

Schrappen

Om een dergelijk vermoeden te weerleggen, volstaat het dat de verdediging voldoende bewijs aanvoert om gegronde twijfel te doen ontstaan over de schuld van de verdachte of beklaagde.

 

(Zie amendement op overweging 15.)

Motivering

Omkering van de bewijslast in strafzaken is moeilijk te accepteren, hierover moet grondig worden nagedacht.

Amendement  27

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden het recht hebben om niet tegen zichzelf te getuigen en niet mee te werken aan strafprocedures.

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden het recht hebben om niet tegen zichzelf te getuigen in strafprocedures.

Amendement  28

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 2

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2. Het in lid 1 bedoelde recht is niet van toepassing op het gebruik in strafprocedures van materiaal dat van verdachten of beklaagden werd verkregen door gebruik van rechtmatige dwang, maar dat onafhankelijk van de wens van de verdachte of beklaagde bestaat.

2. Het in lid 1 bedoelde recht is niet van toepassing op het gebruik in strafprocedures van het navolgende materiaal, mits dat van verdachten of beklaagden werd verkregen langs rechtmatige weg, zonder gebruik van niet-toegelaten medische ingrepen:

 

a) materiaal verkregen ingevolge een rechterlijk bevel;

 

b) materiaal dat op grond van een wettelijke verplichting moet worden bewaard en desgevraagd worden overgelegd;

 

c) adem-, bloed- en urinestalen en stalen van lichaamsweefsels met het oog op DNA-analyse.

(Zie amendement op overweging 18.)

Motivering

Met het oog op de rechtszekerheid – van cruciaal belang in het strafrecht – moeten de gevallen waarin het beginsel van onschuldvermoeden zich niet uitstrekt tot andere potentieel zelfbelastende elementen restrictief zijn omschreven.

Amendement  29

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3. De uitoefening van het recht om niet tegen zichzelf te getuigen of van het recht niet mee te werken, mag niet in een later stadium van de procedure tegen een verdachte of beklaagde worden gebruikt en mag niet worden beschouwd als een bevestiging van de feiten.

3. De uitoefening van het recht om niet tegen zichzelf te getuigen, mag in geen enkel stadium van de procedure tegen een verdachte of beklaagde worden gebruikt en mag niet worden beschouwd als een bevestiging van de feiten.

Amendement  30

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4. Bewijs dat in strijd met dit artikel is verkregen, wordt niet aanvaard, tenzij het gebruik ervan geen afbreuk doet aan het algehele eerlijke verloop van de procedure.

4. Bewijs dat in strijd met dit artikel is verkregen, wordt in geen enkel stadium van de procedure aanvaard en moet uit het strafdossier worden verwijderd.

Motivering

Onrechtmatig verkregen bewijs is in geen enkele vorm toelaatbaar. Zulk bewijs mag ook niet in het dossier bewaard blijven omdat het toch de rechter kan beïnvloeden, ook al is deze zich daarvan wellicht niet bewust.

Amendement  31

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 – lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis. Met het oog op een juist evenwicht tussen het onschuldvermoeden en de persvrijheid moeten de lidstaten ervoor zorgen dat journalisten altijd het recht houden om de vertrouwelijkheid van hun bronnen te beschermen.

Amendement  32

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden het recht hebben om te zwijgen wanneer zij door de politie of andere gerechtelijke of rechtshandhavingsinstanties worden ondervraagd in verband met het strafbare feit waarvan zij worden verdacht of beschuldigd.

1. De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden gedurende de gehele strafrechtelijke procedure het recht hebben om te zwijgen wanneer zij door de politie of andere gerechtelijke of rechtshandhavingsinstanties worden ondervraagd in verband met het strafbare feit waarvan zij worden verdacht of beschuldigd.

Amendement  33

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2. De lidstaten informeren de verdachten of beklaagden onverwijld over hun recht om te zwijgen, en lichten de inhoud van dit recht toe alsook de gevolgen van het afzien dan wel het inroepen van dat recht.

2. De lidstaten informeren de verdachten of beklaagden onverwijld, via de bevoegde instanties en in een taal die zij begrijpen, over hun recht om te zwijgen, en lichten de inhoud van dit recht toe alsook de gevolgen van het afzien dan wel het inroepen van dat recht.

Amendement  34

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3. De uitoefening van het recht om te zwijgen mag niet in een later stadium van de procedure tegen een verdachte of beklaagde worden gebruikt en mag niet worden beschouwd als een bevestiging van de feiten.

3. De uitoefening van het zwijgrecht mag in geen enkel stadium van de procedure tegen een verdachte of beklaagde worden gebruikt en mag niet worden beschouwd als een bevestiging van de feiten of hoe dan ook al dan niet impliciet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van strafrechtelijke aansprakelijkheid of bepaling van de strafmaat.

Amendement  35

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid 4

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4. Bewijs dat in strijd met dit artikel is verkregen, wordt niet aanvaard, tenzij het gebruik ervan geen afbreuk doet aan het algehele eerlijke verloop van de procedure.

4. Bewijs dat in strijd met dit artikel is verkregen, wordt niet aanvaard.

Motivering

Deze uitzondering in het voorstel kan in tegenspraak komen met het algemene doel, nl. de versterking van het onschuldvermoeden en de daarmee verbonden rechten.

Amendement  36

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 – lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4bis. De lidstaten zien erop toe dat een verdachte of aangeklaagde geen strafrechtelijke aansprakelijkheid op zich laadt door in enig stadium van de procedure onware verklaringen af te leggen.

Amendement  37

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 – titel

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Recht op aanwezigheid bij proces

Recht op aanwezigheid bij proces en uitspraken bij verstek

 

Motivering

Nu artikel 8 van het voorstel ook spreekt van beslissingen in afwezigheid van verdachte moet ook de titel dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Amendement  38

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 – lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2. De lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid voor de procesrechter om in afwezigheid van de verdachte of beklaagde over diens schuld te beslissen, op voorwaarde dat de verdachte of beklaagde:

2. De lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid voor de procesrechter om in afwezigheid van de beklaagde over diens strafrechtelijke aansprakelijkheid te beslissen, op voorwaarde dat de verdachte of beklaagde:

a) tijdig:

a) tijdig:

(i) persoonlijk is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van het tijdstip en de plaats van dat proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces;

(i) persoonlijk is gedagvaard en daarbij in de dagvaarding op de hoogte is gebracht van het tijdstip en de plaats van behandeling van het strafproces, of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van het tijdstip en de plaats van behandeling van dat proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij ervan op de hoogte was dat er een strafproces tegen hem loopt;

 

en

en

ii) ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt; of

(ii) ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt;

(b) op de hoogte was van het voorgenomen proces, een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen raadsman heeft gemachtigd zijn verdediging bij het proces te voeren, en bij het proces ook werkelijk door die raadsman is verdedigd.

(b) op de hoogte was van het voorgenomen proces, een zelf gekozen raadsman heeft gemachtigd zijn verdediging bij het proces te voeren, en bij het proces ook werkelijk door die raadsman is verdedigd of, in het geval de aangeklaagde geen advocaat van eigen keuze heeft aangewezen, hem ambtshalve een advocaat is toegewezen zodat hij in het proces in ieder geval door een raadsman wordt bijgestaan.

 

De lidstaten zien erop toe dat er geen rechterlijke uitspraak bij verstek wordt gewezen als de verdachte of beklaagde in voldoende onderbouwde gevallen een geldige reden kan aanvoeren voor zijn afwezigheid bij zijn proces.

Amendement  39

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 – lid 3 – inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3. Indien de voorwaarden van lid 2 niet zijn vervuld, kan een lidstaat overgaan tot de uitvoering van een in dat lid bedoelde beslissing wanneer de betrokkene, nadat de beslissing aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een nieuw proces of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing:

3. Een lidstaat kan overgaan tot de uitvoering van een beslissing aangaande de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de aangeklaagde indien laatstgenoemde, nadat de beslissing aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een nieuw proces of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing:

Amendement  40

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 – lid 3– letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b) niet binnen een redelijke termijn om een nieuw proces verzoekt of hoger beroep aantekent.

(b) niet binnen de wettelijke beroepstermijn om een nieuw proces verzoekt of hoger beroep aantekent .

Motivering

Het hoger beroep moet binnen de wettelijke beroepstermijn worden ingesteld, en niet binnen een "redelijke termijn".

Amendement  41

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 – lid 3 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis. Mits aan de voorwaarden van dit artikel wordt voldaan, belet niets de lidstaten om gebruik te maken van vereenvoudigde procedures bij de strafvervolging van kleinere delicten. De lidstaten melden uitzonderingen hierop waarin hun nationale recht voorziet, bij de Commissie aan.

Motivering

Onverminderd het beginsel van onschuldvermoeden moeten de duur en de gecompliceerdheid van een strafproces in verhouding staan tot de ernst van het delict. Niettemin zijn maatregelen nodig om misbruik van vereenvoudigde procedures te verhinderen.

Amendement  42

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 – lid 3 ter (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 ter. Een "kleiner delict" in de zin van artikel 8, lid 3 bis, is een delict naar nationaal recht waarop volgens het recht van de lidstaat waar de strafvervolging plaatsvindt, een lichtere straf is gesteld dan vrijheidsstraf.

Amendement  43

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de verdachten of beklaagden niet aanwezig waren bij het in artikel 8, lid 1, bedoelde proces en de in artikel 8, lid 2, bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld, de betrokkenen recht hebben op een nieuw proces, waarbij zij aanwezig mogen zijn en waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld, met inbegrip van de beoordeling van nieuw bewijsmateriaal, en dat kan leiden tot de herziening van de oorspronkelijke beslissing.

De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de verdachten of beklaagden niet aanwezig waren bij het in artikel 8, lid 1, bedoelde proces en de in artikel 8, lid 2, bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld, de betrokkenen recht hebben op een nieuw proces of een behandeling in hoger beroep, waarbij zij aanwezig mogen zijn en waarop de zaak opnieuw ten gronde kan worden behandeld, met inbegrip van de beoordeling van nieuw bewijsmateriaal, en dat ertoe kan leiden dat de oorspronkelijke beslissing wordt herzien. Een nieuw proces wordt gevoerd in overeenstemming met het onschuldvermoeden totdat een definitief en onherroepelijk vonnis is gewezen.

 

De lidstaten garanderen een recht op herziening van een beslissing omtrent de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte wanneer er nieuw bewijs aan het licht komt dat tot een gunstiger uitspraak zou hebben geleid of dat aantoont dat de veroordeling op een gerechtelijke dwaling berust.

Amendement  44

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 10 – lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2. De voorziening in rechte heeft, voor zover mogelijk, als gevolg dat de verdachten of beklaagden in dezelfde positie worden gebracht als die waarin zij zich zouden bevinden, als de schending niet zou hebben plaatsgevonden, zodat hun recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging worden gewaarborgd.

2. De voorziening in rechte omvat mede een adequate schadevergoedingsregeling en heeft als gevolg dat de verdachten of beklaagden in dezelfde positie worden gebracht als die waarin zij zich zouden bevinden, als de schending niet zou hebben plaatsgevonden, zodat hun recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging worden gewaarborgd.

 

De lidstaten zorgen ervoor dat er handhaving van het recht op een eerlijk proces, een verdachte of aangeklaagde wiens rechten uit hoofde van deze richtlijn zijn geschonden, aanspraak kan maken op voorzieningen in rechte die het volgende kunnen omvatten:

 

a) het overdoen van de behandeling van de zaak, zo nodig vanaf het aanvangsstadium, in overeenstemming met de minimumregels en alle rechten waarin deze richtlijn voorziet: het recht om vóór de definitieve beslissing door overheidsinstanties niet als schuldig te worden voorgesteld, het feit dat de bewijslast rust op de vervolgende instantie en dat elke redelijke twijfel over de schuld in het voordeel van de beschuldigde moet spelen, het recht om zichzelf niet te hoeven belasten, het recht om niet mee te werken, het recht om te zwijgen en het recht om aanwezig te zijn bij zijn proces;

 

b) het overdoen van de behandeling van de zaak vanaf het punt waar inbreuk werd gemaakt op de in deze richtlijn vastgelegde regels en rechten.

 

Volgens de stapsgewijze aanpak door de Unie, in het geval dat door het Europees Openbaar Ministerie strafvervolging wordt ingesteld, kunnen op dit gebied ook toekomstige initiatieven worden overwogen naar gelang van de ontwikkeling van de nationale wetgeving en van de rechtspraak, die in sommige lidstaten veel restrictiever kunnen uitvallen dan de minimumregels in deze richtlijn.

Amendement  45

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 – titel

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Non-regressieclausule

Niveau van bescherming

(Zie de amendementen op overweging 12 bis en artikel 12, lid 1 bis nieuw.)

Motivering

Omdat de titel van dit artikel wat obscuur klinkt en allesbehalve de inhoud van de bepaling weergeeft, richt dit amendement zich naar de titel van artikel 53 van het Handvest van de grondrechten van de EU, dat een soortgelijk principe behelst.

Amendement  46

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 – lid 1 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Deze richtlijn heeft niet tot gevolg dat verandering komt in de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en fundamentele rechtsbeginselen die zijn neergelegd in artikel 6 VEU, waaronder de rechten van degenen tegen wie strafvervolging wordt ingesteld. Ook andere nationale, regionale of internationale verplichtingen die ter zake op de overheidsautoriteiten rusten blijven onverlet.

Motivering

Eerbiediging van de grondrechten is de hoogste waarborg voor een voldoende hoog beschermingsniveau voor de rechten en processuele waarborgen die verdachten en beklaagden binnen de EU genieten. De grondrechten mogen niet door een willekeurige toepassing van deze richtlijn in het gedrang komen.

PROCEDURE

Titel

De versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht op aanwezigheid tijdens zittingen in strafzaken

Document- en procedurenummers

COM(2013)0821 – C7-0427/2013 – 2013/0407(COD)

Commissie ten principale

       Datum bekendmaking

LIBE

13.1.2014

 

 

 

Advies uitgebracht door

       Datum bekendmaking

JURI

13.1.2014

Rapporteur voor advies

       Datum benoeming

Pascal Durand

3.9.2014

Behandeling in de commissie

20.1.2015

9.3.2015

 

 

Datum goedkeuring

24.3.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

23

2

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Joëlle Bergeron, Marie-Christine Boutonnet, Jean-Marie Cavada, Kostas Chrysogonos, Therese Comodini Cachia, Mady Delvaux, Andrzej Duda, Rosa Estaràs Ferragut, Laura Ferrara, Enrico Gasbarra, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Mary Honeyball, Dietmar Köster, Gilles Lebreton, António Marinho e Pinto, Jiří Maštálka, Emil Radev, Julia Reda, Evelyn Regner, Pavel Svoboda, Axel Voss, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Daniel Buda, Pascal Durand, Angel Dzhambazki, Jytte Guteland, Heidi Hautala, Victor Negrescu

PROCEDURE

Titel

De versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht op aanwezigheid tijdens zittingen in strafzaken

Document- en procedurenummers

COM(2013)0821 – C7-0427/2013 – 2013/0407(COD)

Datum indiening bij EP

27.11.2013

 

 

 

Commissie ten principale

       Datum bekendmaking

LIBE

13.1.2014

 

 

 

Medeadviserende commissies

       Datum bekendmaking

JURI

13.1.2014

 

 

 

Rapporteurs

       Datum benoeming

Nathalie Griesbeck

22.7.2014

 

 

 

Behandeling in de commissie

16.10.2014

5.2.2015

5.3.2015

31.3.2015

Datum goedkeuring

31.3.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

48

8

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jan Philipp Albrecht, Heinz K. Becker, Michał Boni, Caterina Chinnici, Rachida Dati, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Frank Engel, Cornelia Ernst, Tanja Fajon, Laura Ferrara, Monika Flašíková Beňová, Kinga Gál, Ana Gomes, Nathalie Griesbeck, Sylvie Guillaume, Jussi Halla-aho, Monika Hohlmeier, Filiz Hyusmenova, Sophia in ‘t Veld, Iliana Iotova, Eva Joly, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Barbara Kudrycka, Kashetu Kyenge, Marju Lauristin, Juan Fernando López Aguilar, Vicky Maeijer, Roberta Metsola, Louis Michel, Claude Moraes, Péter Niedermüller, Judith Sargentini, Birgit Sippel, Branislav Škripek, Helga Stevens, Traian Ungureanu, Marie-Christine Vergiat, Udo Voigt, Josef Weidenholzer, Cecilia Wikström, Kristina Winberg, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Laura Agea, Carlos Coelho, Pál Csáky, Dennis de Jong, Edouard Ferrand, Marek Jurek, Jean Lambert, Luigi Morgano, Artis Pabriks, Barbara Spinelli, Kazimierz Michał Ujazdowski, Axel Voss

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Dario Tamburrano, Janusz Wojciechowski

Datum indiening

21.4.2015