VERSLAG inzake de groente- en fruitsector sinds de hervorming in 2007

19.5.2015 - (2014/2147(INI))

Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
Rapporteur: Nuno Melo

Procedure : 2014/2147(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0170/2015
Ingediende teksten :
A8-0170/2015
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

inzake de groente- en fruitsector sinds de hervorming in 2007

(2014/2147(INI))

Het Europees Parlement,

–       gezien het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende producentenorganisaties, actiefondsen en operationele programma's in de sector groenten en fruit sinds de hervorming van 2007 (COM(2014)0112),

–       gezien de conclusies van de Raad van 16 juni 2014 over voornoemd verslag van de Commissie,

–       gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende een gemeenschappelijke ordening van de markten in agrarische producten[1],

–       gezien zijn resolutie van 11 maart 2014 over de toekomst van de Europese tuinbouwsector – groeistrategieën[2],

–       gezien de studie getiteld ‘The EU fruit and vegetables sector: Overview and post 2013 CAP perspective’, die in 2011 onder auspiciën van het Europees Parlement is uitgevoerd,

–       gezien de twee studies getiteld ‘Towards new rules for the EU’s fruit and vegetables sector’, uitgevoerd door resp. de Assemblée des Régions Européennes Légumières et Horticoles (AREFLH) en de Universiteit Wageningen, ten behoeve van een door het Europees Parlement op 22 januari 2015 gehouden workshop,

–       gezien de mededeling van de Commissie over de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in de voedselvoorzieningsketen (COM(2014)0472),

–       gezien de studie getiteld "Comparative analysis of risk management tools supported by the 2014 (US) Farm Bill and the CAP 2014-2020", die in 2014 onder auspiciën van het Europees Parlement is uitgevoerd,

–       gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–       gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A8-0170/2015),

A.     overwegende dat het EU-beleid voor de sector groenten en fruit sinds de jaren '90 van de vorige eeuw vooral gericht is geweest op het vergroten van de rol van producentenorganisaties (PO's);

B.     overwegende dat de hervorming van 2007 ten doel had de rol van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit te versterken door hun meer instrumenten aan te reiken om, in combinatie met andere maatregelen, marktrisico's te kunnen voorkomen en te beheersen, alsmede door het aanbod te vergroten en te concentreren, de kwaliteit en de concurrentiepositie te verbeteren, het aanbod op de marktvraag af te stemmen en technische steun te verlenen voor milieuvriendelijke productie;

C.     overwegende dat voor producentenorganisaties ten opzichte van privéhandelsondernemingen een reeks beperkingen geldt, zoals bij het gebruik van investeringen die samenhangen met de inkomstenstructuur of met de noodzaak om te verkopen;

D.     overwegende dat het belangrijk is om de sector groenten en fruit op het hele grondgebied van de Unie te steunen, gezien het belang van de sector in termen van toegevoegde waarde, banen en het belang ervan voor de gezondheid door gezonde en evenwichtige voedingsgewoonten;

E.     overwegende dat de EU-steun voor PO's en verenigingen van producentenorganisaties (VPO's) tot doel heeft het concurrentievermogen van de sector op te voeren, innovatie te ondersteunen, de productiviteit te vergroten, de marketing te verbeteren, de onderhandelingspositie van landbouwers te verbeteren en het evenwicht in de voedselvoorzieningsketen te herstellen, en tevens aandacht voor milieuaspecten te integreren in de productie en het op de markt brengen van groenten en fruit, en voldoende aandacht te schenken aan de situatie van individuele producenten;

F.     overwegende dat er stimulansen zijn gecreëerd om fusies van PO's en VPO's evenals grensoverschrijdende samenwerking aan te moedigen, teneinde de onderhandelingspositie van de PO's in de distributieketen te versterken;

G.     overwegende dat de meeste producenten van groenten en fruit op EU-niveau kleine of middelgrote bedrijven zijn;

H.     overwegende dat de oprichting van producentenorganisaties volgens een in 2011 voor het Europees Parlement uitgevoerde studie naar de regeling voor de sector groenten en fruit zou moeten worden aangemoedigd, daar 'collectief optreden op producentenniveau en doeltreffende coördinatie binnen de keten essentiële voorwaarden lijken te zijn om de daling van de relatieve producentenprijzen op te vangen';

I.      overwegende dat PO's en VPO's in de sector groenten en fruit een actiefonds kunnen opzetten voor de financiering van operationele programma's die door de lidstaten zijn goedgekeurd;

J.      overwegende dat dergelijke fondsen worden gevoed met bijdragen van de PO-leden of de PO zelf en met financiële steun van de EU, en dat deze medefinanciering de betrokkenheid van de begunstigden vergroot en bijdraagt tot een goede besteding van de steun door de begunstigden en daarnaast een multiplicatoreffect heeft;

K.     overwegende dat de na de hervorming van 2013 stopgezette EU-steun voor investeringen in recentelijk opgerichte PO's en VPO's in het oude gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB) een zeer grote rol speelde, met name in de Midden-, Oost- en Zuid-Europese lidstaten, in de overzeese gebieden en op de eilanden;

L.     overwegende dat er sprake is van:

(a)    een toename van de organisatiegraad, waardoor PO's en VPO's in 2010, uitgaande van de waarde, ongeveer 43 % van de totale groente- en fruitproductie in de EU op de markt hebben gebracht (tegenover 34 % in 2004);

(b)    een toegenomen aantrekkingskracht van PO's, waardoor het percentage van het totale aantal groente- en fruittelers dat aangesloten is bij een PO is gestegen van 10,4 % in 2004 tot 16,5 % in 2010, en

(c)    een toegenomen aantrekkingskracht van VPO's, zoals blijkt uit het snel stijgende aantal VPO's en de aanzienlijke getalsmatige en procentuele toename van het aantal PO's die lid van een VPO zijn;

M.    overwegende dat deze cijfers voor de Unie als geheel gemiddelden zijn die zeer uiteenlopende situaties per lidstaat weerspiegelen – of zelfs sterk van elkaar verschillende situaties binnen een lidstaat; overwegende dat deze situaties, die een afspiegeling vormen van de uiteenlopende uitgangsposities in de ontwikkeling van producentenorganisaties, toe te schrijven zijn aan historische factoren die berusten op de mate van bereidheid van landbouwers om producentenorganisaties op te richten, de structuur van landbouwbedrijven, de uiteenlopende marktomstandigheden en administratieve belemmeringen, de inadequate steun die momenteel wordt geboden alsmede het feit dat deze sector in veel lidstaten wordt gedomineerd door kleine producenten;

N.     overwegende dat de openbare raadpleging over beleidsopties en de beoordeling van de effecten daarvan op de hervorming van de EU-regeling voor de sector groenten en fruit, die tussen 4 juni en 9 september 2012 door de Commissie werd georganiseerd, heeft laten zien dat er sprake is van een overwegend positieve houding wat betreft voortzetting van de regeling, met gerichte verbeterpunten;

O.     overwegende dat de regio's waar de producenten hogere concurrentie-, rendements-, internationaliserings-, kwaliteits- en milieuduurzaamheidsniveaus hebben bereikt, de regio's zijn waarin het organisatieniveau van de productie het hoogst is;

P.     overwegende dat de organisatiegraad onder producenten gemiddeld nog steeds laag is en in sommige lidstaten aanzienlijk beneden het EU-gemiddelde ligt, hoewel deze algemene uitspraak genuanceerd kan worden afhankelijk van de moderniseringsgraad van de productie en afzet in elk gebied; overwegende dat opschorting en intrekking van de erkenning van producentenorganisaties, waardoor onder producenten onzekerheid ontstaat, een factor is die bijdraagt tot dit lage gemiddelde;

Q.     overwegende dat de nationale financiële steun (Verordening (EU) nr. 1308/2013) weliswaar een belangrijk financieel instrument is geweest voor de concentratie van het productaanbod maar duidelijk doeltreffender dient te worden;

R.     overwegende dat de rol die de producentenorganisaties vervullen bij de openstelling van nieuwe markten, de bevordering van de consumptie of investeringen in innovatie op een zeer positieve manier doorwerkt in de hele groenten- en fruitsector;

S.     overwegende dat de sector groenten en fruit in de EU goed is voor 18 % van de totale waarde van de landbouwproductie, slechts 3 % van de landbouwgrond gebruikt en meer dan 50 miljard EUR waard is;

T.     overwegende dat de omzet in de toeleveringsketen van groente en fruit geraamd wordt op meer dan 120 miljard EUR, met ongeveer 550 000 werknemers, en dat de sector op Europees niveau fungeert als economische multiplicator, die zowel de vraag als het genereren van toegevoegde waarde in andere economische sectoren stimuleert;

U.     overwegende dat het totale landbouwareaal voor groenten en fruit in de EU tussen 2003 en 2010 met 6% is afgenomen, hetgeen erop wijst dat landbouwers zich op andere teelten zijn gaan richten of, in veel gevallen, met de activiteit zijn gestopt; overwegende dat deze daling volgens de AREFLH-studie van 2015 in Zuid-Europa groter was dan in Noord-Europa;

V.     overwegende dat de omvang van de groenten- en fruitproductie de afgelopen jaren eveneens is afgenomen, terwijl de waarde ervan in reële termen stabiel is gebleven en in 2012 48,25 miljard EUR bedroeg en dat de sector desondanks niet in staat is gebleken producentenprijzen te bieden die de productiekosten en het arbeidsloon dekken;

W.    overwegende dat onderconsumptie een groot probleem vormt in de sectoren groenten en fruit, met een productieverlies in de afgelopen jaren; wijzend op de gegevens van Freshfel Europe waaruit blijkt dat de consumptie van verse groenten en fruit in de EU-28 in 2012 op 387 g per persoon per dag lag, een daling van 8,7 % ten opzichte van het gemiddelde voor de periode 2007-2011; overwegende dat deze daling langetermijntrends in de richting van meer consumptie van verwerkte levensmiddelen lijkt te weerspiegelen, alsmede de impact van de economische crisis;

X.     overwegende dat 22 miljoen kinderen in de Europese Unie met overgewicht kampen, terwijl jongeren gemiddeld slechts 30 tot 50 % van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid groenten en fruit consumeren;

Y.     overwegende dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een minimale dagelijkse inname van 400 g groenten en fruit aanbeveelt om chronische ziekten als hartziekten, kanker, diabetes en obesitas te voorkomen, dat laatste met name bij kinderen; overwegende dat deze aanbevolen hoeveelheid tot dusver in slechts vier EU-lidstaten wordt gehaald;

Z.     overwegende dat de EU in 2012 een handelstekort voor groenten en fruit vertoonde, met name als gevolg van het feit dat zij aanzienlijk meer fruit invoert dan uitvoert vanwege de hoge productiekosten;

AA.  overwegende dat er in de AREFLH-studie van 2015 op wordt gewezen dat de EU-markt relatief open is voor invoer, terwijl de uitvoer uit Europa te maken heeft met aanzienlijke tarifaire en niet-tarifaire handelsbelemmeringen door handelspartners, die diversificatie van de uitvoer verhinderen; overwegende dat de invoer uit derde landen weliswaar rechtstreeks concurreert met vergelijkbare producten uit de EU, maar dat bij het kweken ervan niet altijd dezelfde milieu-, voedselveiligheids- en sociale normen worden gehanteerd;

AB.  overwegende dat er in de sector groenten en fruit regelmatig sprake is van een marktcrisis, daar zelfs kleine productieoverschotten tot een scherpe daling van de producentenprijs kunnen leiden; overwegende dat groenten en fruit grotendeels bederfelijke waren zijn en dus snel moeten worden verkocht, waardoor landbouwers in deze sector zich in een structureel zwakke onderhandelingspositie bevinden ten opzichte van grote winkelbedrijven en verwerkende bedrijven;

AC.  overwegende dat de crisis als gevolg van het Russische embargo ernstige negatieve gevolgen heeft gehad en in de toekomst zal hebben voor de sector groenten en fruit en dat onder meer de producenten van groenten en fruit de grootste verliezen hebben geleden; overwegende dat moet worden onderstreept hoe belangrijk de aanwezigheid van krachtige PO's is die zodanig zijn georganiseerd dat zij in onverwachte en moeilijke situaties collectief kunnen optreden met steun van adequate EU-instrumenten die zijn afgestemd op de ernst van iedere crisis of, indien van toepassing, met de inzet van de uitzonderlijke maatregelen waarin wordt voorzien in Verordening (EU) nr. 1308/2013;

AD.  overwegende dat in het verslag van de Commissie wordt erkend dat de instrumenten voor crisispreventie waarin de regeling voor de sector groenten en fruit voorziet, sinds de hervorming van 2007 nauwelijks zijn ingezet en dat deze instrumenten ontoereikend zijn gebleken om de gevolgen van ernstige crises, zoals E-coli of de huidige crisis als gevolg van het Russische embargo, te bestrijden; overwegende dat deze instrumenten in de meeste gevallen, afgezien van het uit de markt nemen van goederen, administratief moeilijk toepasbaar zijn wegens de onduidelijkheid van de voorschriften in dit opzicht;

AE.   overwegende dat de schoolfruitregeling, in het kader waarvan plaatselijk geteelde seizoensgroenten en -fruit worden gebruikt, belangstelling heeft gewekt en succesvol is geweest;

AF.   overwegende dat de mogelijkheid om aflossing van kapitaal en rente op leningen voor de financiering van maatregelen voor crisispreventie en crisisbeheer in aanmerking te laten komen voor financiële steun van de EU een belangrijk instrument was voor het beheer van de onzekerheid op de markten;

AG.  overwegende dat het verslag van de Commissie de complexe regels en een gebrek aan rechtszekerheid aanwijst als zwakke plekken in de huidige regeling voor de sector groenten en fruit; overwegende dat commissaris Hogan zich ertoe heeft verplicht de regeling in het eerste jaar van zijn ambtstermijn te verbeteren, daarbij rekening houdend met culturele verschillen en tegenstellingen in marktsituaties tussen verschillende lidstaten en de noodzaak om het concurrentievermogen en de innovatieve kracht van de sector te versterken;

AH.  overwegende dat de studie van de Universiteit Wageningen concludeert dat uiteenlopende interpretaties van de EU-uitvoeringsbepalingen tot rechtsonzekerheid bij overheden en producentenorganisaties hebben geleid, hetgeen meer administratieve rompslomp, risicovermijding en negatieve prikkels voor het opzetten van producentenorganisaties tot gevolg heeft gehad;

AI.    overwegende dat duidelijke en voorspelbare controleprocedures cruciaal zijn voor het functioneren van de regeling voor de sector groenten en fruit; overwegende dat overlapping van opeenvolgende controles moet worden voorkomen en dat vervolgcontroles niet mogen worden uitgevoerd voordat bij de goedkeuring van de rekening een definitieve uitspraak is gedaan over een eerdere controle, om te waarborgen dat lidstaten geen grotere correcties moeten uitvoeren dan nodig;

AJ.   overwegende dat in Verordening (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten reeds een aantal elementen in aanmerking zijn genomen die in de mededeling van de Commissie staan vermeld, en overwegende dat de huidige regelgeving van de Europese Unie moet worden gestabiliseerd;

AK.  overwegende dat evenredigheid een essentiële rol moet spelen bij het verminderen van rechtsonzekerheid binnen de regeling voor de sector groenten en fruit, zodat PO's niet als geheel schade lijden door het gedrag van individuele overtreders;

AL.   overwegende dat producentenorganisaties vaak moeite hebben om leidinggevend personeel te vinden dat over de nodige vaardigheden beschikt om commerciële activiteiten uit te voeren in de competitieve omgeving van de agribusiness-sector; overwegende dat producentenorganisaties volgens het verslag van de Commissie weinig geld besteden aan opleidings- en adviesdiensten;

AM. overwegende dat de landbouwbevolking in de EU-28 snel veroudert en overwegende dat er gemiddeld slechts één landbouwer onder de 35 is per 9 landbouwers boven de 55;

1.      is ingenomen met het verslag van de Commissie, dat een evenwichtig beeld geeft van de ontwikkeling van de regeling voor de sector groenten en fruit sinds de hervorming van 2007, de deugdelijkheid van de basisarchitectuur van de organisatie van deze sector bevestigt en vermeldt op welke punten er vooruitgang is geboekt, zoals het feit dat producenten vaker zijn aangesloten bij producentenorganisaties, waardoor de positie van de sector in de voedselvoorzieningsketen is verbeterd, en welke problemen er nog bestaan;

2.      is van mening dat de steun de – vanuit marktoogpunt – negatieve gevolgen van de aan de producentenorganisaties opgelegde beperkingen moet compenseren;

3.      is ingenomen met de maatregelen van de Europese groenten- en fruitregeling, die erop gericht zijn de marktoriëntatie onder EU-telers te verbeteren, innovatie aan te wakkeren, de productie van groenten en fruit te bevorderen, het concurrentievermogen van telers te vergroten, alsook de verkoop, kwaliteit en milieuaspecten van de productie te verbeteren, via steunverlening aan producentenorganisaties, verenigingen van producentenorganisaties en de erkenning van brancheorganisaties, door tevens de bundeling van krachten te bevorderen om nieuwe inkomstenstromen te genereren die in nieuwe investeringen moeten worden gepompt;

4.      is ingenomen met het feit dat in het akkoord over het nieuwe GLB de sector groenten en fruit behouden blijft maar wordt erkend dat de bestaande instrumenten niet altijd doeltreffend zijn gebleken, hetgeen de Commissie ook onderkent in haar document over de openbare raadpleging "Evaluatie van de EU-regeling voor de groente- en fruitsector", en steunt dan ook de werkzaamheden van de Newcastlegroep ter verbetering van de groenten- en fruitregeling, waarbij rekening moet worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de wettelijke regelingen voor coöperaties in de verschillende lidstaten, om de oprichting van nieuwe producentenorganisaties niet te beperken en ook rekening te houden met het feit dat telers ervoor kunnen kiezen om zich niet aan te sluiten bij een producentenorganisatie;

5.      roept de Commissie op meer te doen om oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen te bestrijden, die negatieve gevolgen hebben voor de winst van de producent, het inkomen drukken en de levensvatbaarheid en duurzaamheid van de sector bedreigen; is van mening dat oneerlijke handelspraktijken en de druk van de grote winkelbedrijven op de al dan niet aangesloten producenten het grootste obstakel vormen dat een fatsoenlijk inkomen voor de landbouwers van groenten en fruit in de weg staat; wijst erop dat hun machteloosheid des te groter is omdat het om bederfelijke waren gaat; is van oordeel dat de genoemde problemen, zoals het opgeven van landbouwgrond of de veroudering van de bevolking van actieve landbouwers, alleen kunnen worden opgelost als de winst uit de productie voldoende is om de toekomst van het beroep veilig te stellen en jonge arbeidskrachten aan te trekken;

6.      verzoekt de Commissie duidelijke EU-normen vast te stellen voor de beginselen inzake goede praktijken in de voedselvoorzieningsketen om te waarborgen dat de normen op het gebied van oneerlijke handelspraktijken door allen op dezelfde wijze worden uitgelegd;

7.      verzoekt de Commissie maatregelen te bevorderen ter aanmoediging van de rechtstreekse afzet van producten van PO's; is van mening dat directe verkoop een alternatief vormt voor verkoop via grote winkelbedrijven en andere waarden vertegenwoordigt wat betreft de relatie met voedsel, de landbouw en het milieu; merkt op dat de prijzen op de markt voor directe verkoop lager liggen dan die van grote winkelbedrijven, juist omdat er geen tussenhandelaren zijn en er geen kosten voor logistiek ontstaan; denkt in dit verband dat een kortere toeleveringsketen landbouwers een billijk inkomen garandeert en het mogelijk maakt oneerlijke handelspraktijken aan te pakken;

8.      merkt op dat veel lidstaten maatregelen hebben ingevoerd om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken en roept op tot een gecoördineerde EU-respons om de werking van de interne markt voor landbouwproducten te verbeteren;

9.      onderstreept het belang om de Europese kwaliteitsnormen voor verse groenten en fruit in stand te houden teneinde binnen de voorzieningsketen een permanent hoge kwaliteit te garanderen ten bate van de eindconsument;

10.    verzoekt de Commissie te verduidelijken hoe zij artikel 209, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten op zodanige wijze denkt toe te passen dat meer rechtszekerheid wordt geboden ten aanzien van de manier waarop de in artikel 39 VWEU genoemde doelstellingen met strikte inachtneming van artikel 101 VWEU betreffende concurrentie kunnen worden verwezenlijkt;

11.    stelt vast dat de organisatiegraad van de sector, gemeten als percentage door PO's op de markt gebrachte groenten en fruit ten opzichte van de totale waarde van de groenten- en fruitproductie, de afgelopen jaren in de Unie als geheel voortdurend toegenomen is, maar dat deze toename aan slechts enkele lidstaten toe te schrijven is;

12.    onderstreept dat de organisatiegraad onder producenten desondanks gemiddeld laag blijft en in bepaalde lidstaten duidelijk beneden het EU-gemiddelde ligt, en dat het voor de toekomst van de regeling voor de sector groenten en fruit van essentieel belang is dat dit probleem wordt aangepakt, niet in de laatste plaats door de aanzienlijke regionale verschillen te verminderen; benadrukt verder dat bij deze lage organisatiegraad nog de complexiteit van de PO-regeling komt die er in sommige lidstaten toe heeft geleid dat PO's worden geschorst of niet langer erkend; verzoekt de Commissie derhalve om deze dalende trend te keren door de bepalingen van de regeling te vereenvoudigen, opdat aansluiting bij producentenorganisaties aantrekkelijker wordt;

13.    wijst erop dat de organisatiegraad in de sector moet worden verhoogd, waarbij rekening moet worden gehouden met het feit dat de organisatiegraad duidelijk hoger is in regio's met een modernere en op de export gerichte productie en marketing, en het zwakst in landen die jarenlang niet van actiefondsen gebruik hebben kunnen maken;

14.    is van mening dat de instelling van instrumenten voor crisisbeheer moet worden overwogen en dat succesvolle ervaringen van bepaalde producentenorganisaties op dit gebied duidelijk in kaart moeten worden gebracht om deze overal waar mogelijk te kunnen inzetten; vraagt de Commissie in dit opzicht om de kennis en knowhow van dergelijke producentenorganisaties die een voortrekkersrol spelen op dit gebied, te faciliteren; 

15.    wijst erop dat producentenorganisaties instrumenten zijn die producenten kunnen gebruiken om zich op de markt te verenigen teneinde hun inkomen te beschermen, en dat PO's met name nuttig zijn op plaatsen waar de productie naar het verbruiksgebied gaat, maar dat zij door bepaalde producenten of voor bepaalde regionale of nichemarkten weinig gebruikt worden;

16.    onderstreept in dit verband dat het algemene niveau van de steun aan producentenorganisaties moet worden opgetrokken en dat er krachtigere stimulansen moeten worden geboden voor fusies van bestaande PO's in VPO's en de oprichting van nieuwe producentenorganisaties in zowel de nationale als de internationale context, en verlangt tegelijkertijd dat er toezicht wordt gehouden op de bij de oprichting van de PO's toegewezen steun, zodat deze daadwerkelijk wordt geïnvesteerd in zaken die het inkomen van de aangesloten producenten verbeteren;

17.    betreurt het dat de organisatiegraad in producentenorganisaties in bepaalde lidstaten zeer laag is en beveelt de lidstaten aan in de eerste plaats aan te dringen op het aanmoedigen van een samengaan van producenten; verzoekt de Commissie de specifieke kenmerken van de lidstaten waar de organisatiegraad laag is, te onderzoeken;

18.    verzoekt de Commissie in dit verband de EU-steun voor investeringen in recent opgerichte organisaties van groenten- en fruittelers weer in te voeren; is van mening dat het zonder deze steun het voor pas opgerichte organisaties zeer moeilijk is om de voor hun functioneren benodigde erkenning van de overheid te verkrijgen; is dan ook van oordeel dat steun een van de doeltreffendste middelen is om organisaties te ontwikkelen en de organisatiegraad te verbeteren;

19.    verzoekt de Commissie om in het kader van de vereenvoudiging van het GLB de doeltreffendheid van producentenorganisaties bij de concentratie van het productaanbod te verbeteren, met name gelet op het feit dat zij een centrale commerciële rol vervullen binnen de groenten- en fruitsector;

20.    is van mening dat het van essentieel belang is om PO's die besluiten jonge leden aan te nemen voordelen te bieden; onderstreept dat PO's een kans kunnen zijn om generatievernieuwing in de landbouwsector te bevorderen;

21.    vraagt de Commissie te zorgen voor een snelle en geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende groenten en fruit enerzijds en producentenorganisaties en brancheorganisaties anderzijds, zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1308/2013;

22.    herhaalt zijn grote bezorgdheid over het feit dat op dit moment maar 7,5 % van de EU-landbouwers jonger is dan 35 jaar en meent dat goed functionerende producentenorganisaties die jongeren aantrekken een rol kunnen spelen bij het omkeren van deze onhoudbare demografische trend;

23.    onderstreept de noodzaak om stimulansen te bieden om het onderzoeks- en innovatieniveau in PO's te verhogen; is van mening dat PO's met meer innovatie in staat worden gesteld concurrerender te worden en de fatale ziekten die de landbouw in Europa belagen, te bestrijden;

24.    onderstreept de noodzaak om PO's te helpen bij het verhogen van de uitvoer en het zoeken naar nieuwe buitenlandse markten;

25.    acht het noodzakelijk dat producentenorganisaties aantrekkelijker worden gemaakt door de administratieve rompslomp terug te dringen en de steunverlening van de Europese Unie aan deze groepen te verbeteren, alsmede door verbeteringen aan te brengen in de mechanismen voor crisisbeheer;

26.    dringt er bij de Commissie op aan bij haar komende herziening van de uitvoeringsbepalingen en als onderdeel van haar "vereenvoudigingsagenda" de rechtszekerheid voor nationale overheden, PO's en VPO's te verbeteren en de hen opgelegde administratieve belasting te verminderen; benadrukt dat deze herziening de basisarchitectuur van de regeling voor de groenten- en fruitsector niet mag wijzigen en geen nadelige gevolgen mag hebben voor de belangen of het inkomen van de producenten in de sector;

27.    stelt tot zijn bezorgdheid vast dat de PO-regeling vatbaar is voor ruime interpretatie door de controleurs van de Commissie, hetgeen voor een hoge mate van onzekerheid zorgt en waardoor de lidstaten het risico lopen op niet-erkenning van uitgaven en op rechterlijke toetsing; benadrukt voorts dat de controleprocedures en financiële correcties sneller moeten worden verricht, binnen een overeengekomen controleperiode;

28.    verzoekt de Commissie om de verwerkingsperiode waarin de nalevingscontroles worden uitgevoerd aanzienlijk terug te brengen;

29.    verzoekt de Commissie, ook ten behoeve van een grotere rechtszekerheid van het systeem, de controles te stroomlijnen en zich tijdens deze controles te richten op het inspecteren van de daadwerkelijke uitvoering van iedere in het kader van het operationele programma goedgekeurde actie of maatregel en van de kosten die daaraan zijn verbonden, waarbij duidelijk wordt vastgelegd wat er wordt gecontroleerd en wie de controle uitvoert;

30.    vraagt de Commissie het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot sancties toe te passen en ervoor te zorgen dat controles binnen een bepaalde termijn worden afgerond om de rechtszekerheid voor producentenorganisaties en hun leden te vergroten;

31.    wijst erop dat de voorwaarden voor het aanvragen van steun uit hoofde van de regeling en het onderbouwen van aanvragen buitensporig en onnauwkeurig zijn en dat er tal van controles door allerlei administratieve organen plaatsvinden die vaak noch consequent, noch nauwkeurig te werk gaan, wat ertoe leidt dat bepaalde partners uit de regeling stappen en bepaalde PO's besluiten geen operationele programma's in te dienen; acht het in dit verband van cruciaal belang dat de Europese wetgeving inzake de erkenning van PO's wordt verduidelijkt om de rechtszekerheid van de regeling te garanderen en te voorkomen dat onder de producenten onzekerheid ontstaat;

32.    dringt er bij de Commissie op aan om de regels voor het opzetten van transnationale (verenigingen van) producentenorganisaties te verduidelijken, met name de regels met betrekking tot verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid, om rechtszekerheid voor de betrokken nationale overheden en producentenorganisaties te scheppen;

33.    dringt erop aan dat de taken van brancheorganisaties uitgebreid worden, vooral op het gebied van algemene communicatie en informatie alsmede voorlichting, met name over voedingsmiddelen, aan de burger in zijn hoedanigheid van consument;

34.    onderstreept de rol van brancheorganisaties bij het verbeteren van de interne dialoog in een keten;

35.    acht het zorgwekkend dat de grootste PO's (circa 18 % van alle PO's, met een omzet van meer dan 20 miljoen EUR) ongeveer 70 % van de financiële steun van de EU ontvangen;

36.    is van mening dat de vereenvoudiging van complexe regels, waaronder die voor de oprichting van nieuwe producentenorganisaties in een nationale en internationale context, de eerste stap zou moeten vormen om dergelijke organisaties voor landbouwers aantrekkelijker te maken, zonder dat dit een achteruitgang van de structuur van de PO's met zich meebrengt die ten koste gaat van hun vermogen om op efficiënte wijze op de markt te opereren; verzoekt de Commissie bijkomende maatregelen te ontwikkelen om de attractiviteit van producentenorganisaties te vergroten, met name in lidstaten met een lage organisatiegraad;

37.    roept de Commissie op om het evenredigheidsbeginsel zorgvuldig toe te passen door individuele misstappen niet te verhalen op alle leden van een producentenorganisatie;

38.    is van mening dat vereenvoudiging van de erkenningsprocedure nimmer ten koste mag gaan van de nationale regelgeving die de voorwaarden vastlegt waaraan producentenorganisaties voor groenten en fruit moeten voldoen, zoals de voorwaarden die gelden voor coöperaties;

39.    verzoekt de Commissie om bij de herziening van de regeling voor de sector groenten en fruit de administratieve lasten voor producentenorganisaties te verlichten door tussentijdse evaluaties door nationale autoriteiten af te schaffen; merkt op dat deze evaluaties vaak een kopie zijn van de vragen die zij in haar jaarlijkse verslag aan nationale autoriteiten stelt en dat zij geen duidelijk voordeel opleveren; verzoekt de Commissie verder om als onderdeel van haar doelstelling de administratieve rompslomp te verminderen, de hoeveelheid informatie die zij van nationale overheden en producentenorganisaties in jaarverslagen vraagt te verminderen en ervoor te zorgen dat er alleen gegevens verzameld worden die daadwerkelijk door de Commissie worden gebruikt om erop toe te zien dat de regeling naar behoren werkt;

40.    dringt er bij de Commissie op aan om opnieuw een blik te werpen op de Gedelegeerde Verordening 499/2014 van 11 maart 2014, waarin complexere controles op PO's werden geïntroduceerd, met inbegrip van onevenredige sancties voor het niet voldoen aan complexe erkenningscriteria; wijst op de noodzaak van evenredigheid met betrekking tot sancties, willen nieuwe telers worden aangemoedigd om zich bij de regeling aan te sluiten en wil worden voorkomen dat bestaande leden hun deelname opzeggen;

41.    is van oordeel dat het concurrentievermogen van PO's grotendeels afhankelijk is van het bestuur ervan; dringt er bij de Commissie op aan bestaande acties uit te breiden of nieuwe acties op te zetten, waaronder opleidingsmaatregelen en initiatieven voor de uitwisseling van goede praktijken die het beheer van PO's en hun concurrentiepositie in de voedselvoorzieningsketen kunnen helpen verbeteren en meer aandacht voor marktgericht gedrag binnen de PO's waarborgen; benadrukt dat PO's moeten worden bestuurd door personen die bekwaam zijn op het gebied van marketing en in staat zijn om te gaan met crisissituaties in de landbouwsector;

42.    beveelt de Commissie aan zich te richten op geïntegreerde productie- en distributiemodellen voor producentenorganisaties, en roept de lokale en regionale autoriteiten op steun te bieden op het vlak van logistiek en afzetmarkten voor de producten van PO's in de regio's;

43.    vraagt de Commissie de nodige maatregelen te nemen om producentenorganisaties in staat te stellen hun rol als instrument ter verbetering van het inkomen van producenten volledig te vervullen;

44.    verzoekt de Commissie te overwegen om hetgeen is voorzien voor de financiering van de maatregelen voor crisispreventie en crisisbeheer (mogelijkheid tot financiële steun bij aflossing van kapitaal en rente op leningen) ook te laten gelden voor de verwezenlijking van andere doelstellingen van de operationele programma's van PO's en verenigingen van PO's;

45.    dringt er bij de Commissie op aan acties op te zetten voor de overdracht van administratieve en structurele knowhow over de manier waarop PO's worden georganiseerd, van lidstaten met een hoge naar lidstaten met een lage organisatiegraad wat betreft PO's;

46.    stelt vast dat milieuvriendelijke methodes voortdurend en strikt moeten worden toegepast en dat het voortzetten van de financiering van die methodes tussen het ene en het andere operationele programma derhalve moet worden aangemoedigd en het interventiegebied moet worden uitgebreid tot producenten wier percelen grenzen aan percelen die door leden van een PO worden beheerd;

47.    is van mening dat VPO's een belangrijke rol kunnen spelen bij het verbeteren van de onderhandelingspositie van landbouwers en dringt er bij de Commissie op aan de prikkels voor het oprichten van VPO'S –zowel op nationaal als op Europees niveau – te verbeteren, ze vanuit juridisch oogpunt slagvaardiger te maken en de mogelijkheid in overweging te nemen om daar producenten bij te betrekken die niet bij een PO zijn aangesloten, teneinde hen in de toekomst een grotere rol toe te bedelen; benadrukt dat VPO's niet alleen in staat zijn te zorgen voor een daadwerkelijke concentratie en valorisatie van het aanbod, maar ook doeltreffender zijn in het beheer van de maatregelen dankzij de coördinerende rol die zij op operationeel vlak moeten spelen;

48.    is van mening dat brancheorganisaties aangemoedigd moeten worden om een betere organisatie van de groenten- en fruitsector te waarborgen; is van oordeel dat dergelijke organisaties een belangrijke rol kunnen spelen op het gebied van het creëren en delen van toegevoegde waarde tussen de verschillende schakels van de keten, en ook wat betreft kwaliteit, duurzame verbetering van de productie en markt- en crisisbeheer; 

49.    is van mening dat VPO's een belangrijke rol zouden kunnen spelen in het anticiperen op en het beheersen van conjuncturele crises; wijst erop dat het nuttig zou kunnen zijn om producenten die niet bij een producentenorganisatie zijn aangesloten, op vrijwillige basis bij dergelijke verenigingen te betrekken, met het doel het collectieve optreden van producenten doeltreffender te maken; 

50.    benadrukt dat het van belang is te garanderen dat de structuur en de werking van PO's en VPO's gegrondvest zijn op de beginselen van onafhankelijkheid en democratisch bestuur, teneinde het wederzijds vertrouwen tussen producenten te vergroten en oneerlijke handelspraktijken en "meeliftgedrag" te bestrijden;

51.    staat erop dat in derde landen toegepaste productiemethoden voor producten die naar de EU worden uitgevoerd de EU-consument dezelfde waarborgen moeten bieden wat betreft volksgezondheid, voedselveiligheid, dierenwelzijn, duurzame ontwikkeling en sociale minimumnormen als die welke voor EU-producenten gelden; acht het derhalve noodzakelijk dat de EU in de met derde landen gesloten overeenkomsten het criterium hanteert van daadwerkelijke wederkerigheid wat betreft markttoegang en naleving van de productievoorschriften die gelden voor producenten in de EU;

52.    benadrukt dat het gemakkelijker moet worden gemaakt voor producenten om toegang te krijgen tot de markten van derde landen; verzoekt de Commissie om meer inspanningen te leveren om exporteurs van fruit en groenten te helpen om het toenemende aantal non-tarifaire belemmeringen, waaronder de gewasbeschermingsnormen van bepaalde derde landen die de uitvoer vanuit de EU moeilijk of zelfs onmogelijk maken, te overwinnen;

53.    is van mening dat de EU met het oog op een rechtvaardiger concurrentie van de invoer op de gemeenschappelijke markt en wederkerigheid in de fytosanitaire voorschriften het toezicht op de invoer dient te versterken zodat het op één lijn komt met het toezicht dat door een grote meerderheid van haar handelspartners wordt toegepast;

54.    is verheugd over de nieuwe horizontale verordening ter bevordering van de afzet van landbouwproducten die onlangs is aangenomen, alsmede over het doel om de beschikbare middelen voor het zoeken naar nieuwe markten in met name derde landen te verhogen, en moedigt de Commissie aan deze activiteiten voort te zetten om het bevorderingsinstrument de komende jaren verder te verbeteren;

55.    dringt er bij de Commissie op aan dat zij haar inspanningen in de handelsbesprekingen met derde landen opvoert om ervoor te zorgen dat de aan de Europese productiesector opgelegde tarifaire en fytosanitaire belemmeringen worden opgeheven, waardoor de openstelling van nieuwe markten voor groenten en fruit uit de EU mogelijk wordt gemaakt;

56.    dringt er bij de Commissie op aan na te gaan wat de redenen zijn voor het marginale gebruik van instrumenten voor crisispreventie en -beheersing – die overigens uitsluitend geschikt zijn om kleine seizoensgebonden crises het hoofd te bieden – (slechts 16 % van de PO's deed er een beroep op, goed voor slechts 2,8 % van de totale steun) en hoe de situatie kan worden verbeterd, rekening houdend met voorbeelden van optimale benaderingen door en de ervaring van bestaande producentenorganisaties;

57.    verzoekt de Commissie altijd als eerste crisisbeheersingsmaatregel de voorkeur voor lokale producten te gebruiken om de Europese interne markt en de consumptie van eigen producten te versterken en beschermen; stelt voor dat de Commissie zich sterk richt op risicobeheerinstrumenten, daar deze absoluut noodzakelijk zijn om de landbouwproductie van producentenorganisaties te verzekeren;

58.    dringt er bij de Commissie op aan een beter gecoördineerd mechanisme in het leven te roepen voor het uit de markt nemen van producten in crisissituaties, om te voorkomen dat marktcrises overgaan in ernstige, langdurige marktverstoringen die leiden tot significante inkomensverliezen voor groenten- en fruittelers;

59.    benadrukt dat het mechanisme voor het uit de markt nemen van producten beperkt toepasbaar is gebleken en is van mening dat de crisisbeheersingsmaatregelen moeten worden herzien, onder meer door: het percentage financiële EU-steun te verhogen, de prijzen voor uit de markt te nemen producten aan te passen, rekening te houden met productiekosten, de hoeveelheden die uit de markt kunnen worden genomen, te verhogen en de steun voor gratis verspreiding – in de zin van vervoer en verpakking – van groenten en fruit te verbeteren, teneinde voldoende flexibiliteit te bieden om de steun toe te snijden op de vorm en de ernst van elke crisis;

60.    verzoekt de Commissie te overwegen om bij te dragen tot onderlinge fondsen die voor maatregelen ten behoeve van crisispreventie en -beheersing kunnen worden gebruikt, met het doel landbouwers meer bescherming te bieden als zich marktcrises voordoen die een aanzienlijk inkomensverlies veroorzaken, maar is van mening dat deze fondsen nooit afkomstig mogen zijn uit het door de Commissie voor landbouw en plattelandsontwikkeling uitgetrokken budget als de crisis is veroorzaakt door problemen van buiten de sector, zoals in het geval van het Russische embargo dat het gevolg is van een politieke beslissing; is van oordeel dat de Commissie in dergelijke gevallen andere begrotingsposten moet zoeken en deze moet gebruiken om de negatieve gevolgen voor de groenten- en fruitsector te verzachten;

61.    is van mening dat de kosten van de crisis die zijn veroorzaakt door omstandigheden buiten de agrarische sector niet ten laste mogen komen van de producenten, zoals het embargo dat door Rusland is opgelegd aan de EU-uitvoer en dat veel Europese producenten van groente en fruit ernstig heeft geraakt en reeds bestaande crisissituaties op de markt, zoals die in de sector steenfruit, zelfs nog heeft verergerd; verzoekt om in dergelijke omstandigheden de steunmaatregelen van de EU te verlengen tot de normale marktomstandigheden volledig zijn hersteld;

62.    benadrukt dat PO's door middel van hun operationele programma's een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van milieudoelstellingen en het verbeteren van normen op het gebied van voedselveiligheid; is verheugd over de milieudoelstellingen van de regeling maar verzoekt de Commissie om producentenorganisaties de kans te geven hun operationele programma's aan te passen aan hun mate van volwassenheid en hun middelen te richten op een bredere scala aan maatregelen voor de groei van het concurrentievermogen van de hele sector; wijst erop dat meer focus op maatregelen gericht op innovatie en toegevoegde waarde de meeste potentie heeft om het inkomen van de producenten te verbeteren en het lidmaatschap van producentenorganisaties zo aantrekkelijker te maken;

63.    dringt er bij de Commissie op aan de steunregeling voor het uitdelen van groenten, fruit en melk op scholen te versterken, gezien de noodzaak om een gezonde en evenwichtige voeding vanaf zeer jonge leeftijd te bevorderen en tegelijkertijd jonge consumenten en lokale producenten nader tot elkaar te brengen;

64.    is overtuigd van de noodzaak om de doeltreffendheid van de bestaande EU-regelgeving inzake de bescherming van gewassen tegen schadelijke organismen uit derde landen te vergroten; wijst erop dat de aanwezigheid van dit soort organismen in de EU door de uitbreiding van het handelsverkeer toeneemt en dat de sector groenten en fruit hier zeer vaak door getroffen wordt;

65.    meent dat producentenorganisaties, zoals ook in andere sectoren (olijventeelt) het geval is, een toezichthoudende en coördinerende rol kunnen spelen in het kader van de complementariteit en coherentie van de verschillende steunregelingen van de EU, en zodoende het systeem transparanter kunnen maken en gevallen van dubbele financiering kunnen voorkomen;

66.    dringt er bij de Commissie op aan om richtlijnen of beleidsregels op te stellen ter verduidelijking van de voorwaarden waaronder producentenorganisaties tijdelijk een ontheffing kunnen krijgen van artikel 101, lid 1, VWEU op basis van artikel 222[3] die producentenorganisaties de kans geeft maatregelen te nemen om de sector te stabiliseren in perioden van ernstig onevenwichtige markten;

67.    benadrukt het belang van korte toeleveringsketens en roept de Commissie en de lidstaten op de ontwikkeling van lokale markten voor de distributie van groenten en fruit aan te moedigen;

68.    roept de Commissie ertoe op om de bedreiging van de groenten- en fruitproductie in de EU door invasieve soorten zoals de suzuki-fruitvlieg intensiever te onderzoeken en te volgen;

69.    betreurt de volgende tekortkomingen bij het uitstippelen van een aantal nationale strategieën: teveel doelstellingen, geen precieze, vooraf vastgestelde streefcijfers voor de verschillende doelstellingen en met name de zeer beperkte operationele effectiviteit van instrumenten voor crisispreventie en -beheersing, voornamelijk met betrekking tot oogstverzekering, afzetbevordering en communicatie en het uit de markt nemen van producten, hetgeen voornamelijk te wijten is aan het feit dat de financiering ervan ten koste gaat van andere structuurmaatregelen en de steun voor uit de markt genomen producten in veel gevallen niet voldoende is, en ook aan het feit dat de administratieve rompslomp aanzienlijk is; betreurt het feit dat die instrumenten alleen individuele marktcrises aankunnen en te kort schieten bij grootschalige crises, zoals de huidige crisis als gevolg van het Russische embargo;

70.    stelt vast dat er behoefte is aan preventieve maatregelen om PO's te helpen vooraf vastgestelde prestatie-indicatoren te begrijpen, correct te berekenen en te gebruiken, en benadrukt dat er in veel gevallen een buitensporig groot aantal prestatie-indicatoren is, waardoor de procedure zowel voor de PO's als voor de administratie buitengewoon lastig wordt; is van mening dat het in dit verband veel nuttiger zou zijn om minder, maar significantere indicatoren te hebben;

71.    is ervan overtuigd dat het aanmoedigen van gezondere eetgewoonten gepaard gaat met meer kennis van de landbouw en de manier waarop voedsel wordt geproduceerd en schaart zich in dit verband achter het streven om meer aandacht te besteden aan de educatieve aspecten van de schoolfruit- en -groenten en schoolmelkprogramma's en roept op tot de spoedige vaststelling van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Verordening (EU) nr. 1306/2013 wat betreft de steunregeling voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen; wijst in dit verband op het belang van deelname van PO's aan de schoolfruitregeling als een manier om korte toeleveringsketens en de consumptie van seizoensfruit en -groenten door kinderen te stimuleren;

72.    is van mening dat de sleutel om de situatie in de productiesector groenten en fruit te analyseren, de ontwikkeling van het inkomen van de landbouwers in de sector is en verzoekt de Commissie derhalve een studie uit voeren die hierop is gericht om na te gaan of de genomen maatregelen, zoals de versterking van de PO's, daadwerkelijk effect hebben gehad;

73.    vraagt de Commissie een noodplan op te stellen voor de tewerkstelling van jongeren in de landbouwsector om de vergrijzing van het beroep en het daarmee gepaard gaande verlies van landbouwgrond en productie te voorkomen;

74.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
  • [2]  PB C nog niet gepubliceerd.
  • [3]  Verordening 1308/2013.

TOELICHTING

1. De ontwikkeling van de regeling voor de sector groenten en fruit en de hervorming van 2007

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) heeft de regulering van de landbouwmarkten de afgelopen 20 jaar teruggeschroefd, zodat de marktkrachten de productie konden sturen. Deze algemene benadering werd met name toegepast op de regeling voor de sector groenten en fruit (hierna de 'G&F-regeling'), waar instrumenten als uitvoerrestituties of het vaststellen van minimumprijzen die fabrikanten voor bepaalde producten aan landbouwers moesten betalen, werden afgeschaft.

De Unie heeft dit liberaliseringsproces gecombineerd met een beleid ter ondersteuning van producentenorganisaties (PO's), met het doel landbouwers in staat te stellen voor hun belangen op te komen, bijvoorbeeld door hun producten collectief te verkopen of door toegevoegde waarde te creëren door producten op het bedrijf zelf te verwerken.

Hiertoe verleent het GLB financiële steun aan PO's, die deze gebruiken om 'operationele programma's' uit te voeren. Producentenorganisaties zetten dergelijke programma's al naar gelang hun specifieke situatie in om diverse doelstellingen te bereiken, bijvoorbeeld voor de financiering van marketingcampagnes of opleidingsactiviteiten. De doelstellingen van operationele programma's worden in algemene termen beschreven in de Integrale GMO-verordening (Verordening 1308/2013).

Met de hervorming van de G&F-regeling in 2007 werd het beleid om de rol van PO's en verenigingen van PO's te ondersteunen bekrachtigd en verder uitgebreid. De afgelopen jaren heeft de EU de omvang van de financiering ten behoeve van operationele programma's opgetrokken. Volgens de Integrale GMO-verordening is de algemene regel dat de EU en de producentenorganisaties elk 50% van de middelen voor de operationele programma's voor hun rekening nemen, als gelijke partners. De financiële steun van de Unie blijft evenwel beperkt tot 4,1% van de waarde van de door de betrokken PO op de markt gebrachte productie.

De G&F-regeling omvat daarnaast ook milieuverplichtingen. Verordening 1308/2013 bepaalt dat ten minste 10% van het budget van een operationeel programma bestemd moet zijn voor milieuactiviteiten. Ook bevat de verordening procedures voor de controle op de tenuitvoerlegging van het beleid die de lidstaten verplichten een 'nationale strategie voor operationele programma's' vast te stellen, met inbegrip van een 'nationaal kader voor milieuacties'.

Er zij op gewezen dat de GLB-steun voor deze sector weliswaar belangrijk is, maar toch vrij bescheiden blijft, bij ca. 1,5% van de totale waarde van de EU-productie (volgens gegevens van de Commissie voor 2012). Deze cijfers hebben betrekking op de financiële steun die rechtstreeks beschikbaar is voor PO's.

2. Het verslag van de Commissie van maart 2014 over de G&F-sector sinds de hervorming van 2007 [COM(2014)112 final]

De Commissie is krachtens artikel 184 van Verordening 1234/2007 verzocht een verslag op te stellen over de uitvoering van de nieuwe regels van de G&F-regeling na de hervorming van 2007, met name wat betreft de PO's, actiefondsen en operationele programma's. Zij publiceerde het desbetreffende verslag in maart 2014.

De rapporteur is van mening dat het verslag, dat voornamelijk uit feiten bestaat, een evenwichtig beeld geeft van de situatie in de sector groenten en fruit en aangeeft op welke punten er vooruitgang is geboekt, maar ook welke problemen er nog bestaan. De gegevens in het verslag dateren grotendeels uit 2010 en zijn dan ook slechts in beperkte mate bruikbaar om het effect van de hervorming van 2007 te analyseren, die immers pas in 2008-2009 ten uitvoer werd gelegd. Het verslag streeft er dan ook niet naar om de hervorming te evalueren of ideeën voor de toekomst te schetsen. Niettemin bevat het een aantal vermeldenswaardige bevindingen:

•   Tussen 2004 en 2010 is het landbouwareaal in de EU dat voor de productie van groenten en fruit wordt gebruikt, met 6% afgenomen;

•   Het aandeel door PO's op de markt gebrachte G&F-productie in de totale waarde ervan, ook wel de 'organisatiegraad' genoemd, steeg voor de EU-28 van 31% in 2004 naar 43% in 2010. De organisatiegraad verschilt nog steeds zeer sterk per lidstaat;

•   De totale EU-steun aan de sector nam toe van rond 380 miljoen EUR per jaar in 2004 tot 671 miljoen EUR in 2010 (in huidige, niet-geïndexeerde prijzen);

•   Er is weinig gebruik gemaakt van instrumenten voor crisispreventie en -beheersing;

•   Voor opleidings- en adviesdiensten of voor onderzoek en experimentele productie is zelfs nog minder uitgegeven;

•   In sommige lidstaten leverden de operationele programma's weinig op waar het ging om verbetering van de handelswaarde van producten, als gevolg van de slechte onderhandelingspositie van PO's in de distributieketen;

•   De geldende regels droegen weinig bij tot het bereiken van bepaalde milieudoelstellingen, zoals landschapsbehoud, beperking van klimaatverandering, behoud van de luchtkwaliteit en vermindering van de afvalproductie.

Om het beeld compleet te maken zou de rapporteur het volgende willen aantekenen:

•   De gestage afname van de consumptie van groenten en fruit in de EU is ook de afgelopen jaren doorgegaan en is wellicht nog eens versneld door de economische crisis (zie cijfers in het ontwerpverslag);

•   De EU heeft een handelstekort op het gebied van groenten en fruit, met name wat betreft fruit, en heeft de afgelopen jaren geprobeerd haar markt te openen.

3. Standpunt van de rapporteur

De rapporteur is van oordeel dat de toename van de organisatiegraad in de afgelopen jaren in vrijwel alle lidstaten van de EU erop duidt dat het EU-beleid ter bevordering van de oprichting en ontwikkeling van producentenorganisaties een zeker succes heeft gehad. De zeer grote verschillen in organisatiegraad tussen lidstaten zijn terug te voeren op uiteenlopende uitgangsposities in de aanloop naar de oprichting van PO's en kunnen niet worden toegeschreven aan een mislukt beleid.

De rapporteur is van mening dat verder opvoeren van de organisatiegraad in de hele Unie een prioriteit moet blijven voor de G&F-regeling. Daarom moeten de prikkels voor het oprichten van producentenorganisaties en verenigingen van producentenorganisaties en voor fusies daarvan worden verbeterd. Er moet naar wegen worden gezocht om het lidmaatschap van een producentenorganisatie aantrekkelijker te maken.

Het verslag van de Commissie en een in januari 2015 in het Europees Parlement gepresenteerde studie van de Universiteit Wageningen laten zien dat de huidige G&F-regeling te complex is en te weinig rechtszekerheid biedt. Dit gebrek aan rechtszekerheid staat een grotere organisatiegraad in de weg, daar landbouwers die een PO oprichten waarvan de erkenning vervolgens wordt ingetrokken of aangevochten, in theorie kunnen worden gevraagd de EU-subsidie uit eigen zak terug te betalen.

De rapporteur is dan ook van oordeel dat de regels minder ingewikkeld moeten worden en meer rechtszekerheid moeten bieden, als eerste stap naar verbetering van de attractiviteit van PO's. Hij spreekt zijn voldoening uit over de toezegging van commissaris Hogan om de G&F-regeling te zullen vereenvoudigen.

In het ontwerpverslag wordt er tevens op gewezen dat er meer aandacht moet worden besteed aan het verbeteren van het beheer van PO's. Bij rechtstreekse contacten met producentenorganisaties heeft de rapporteur vastgesteld dat deze vaak niet beschikken over gekwalificeerd leidinggevend personeel met de nodige vaardigheden en kennis om te opereren in de competitieve en internationaal georiënteerde agribusiness-sector. Hij vindt dan ook dat er meer EU-middelen beschikbaar moeten worden gesteld om het 'menselijk kapitaal' van PO's te verbeteren. Het spreekt echter vanzelf dat PO's zelf moeten beslissen wat hun prioriteiten en behoeften zijn.

Er lijkt overeenstemming te zijn dat de instrumenten voor crisispreventie en -beheersing onvoldoende worden ingezet. Dit is verontrustend, aangezien marktcrises regelmatig voorkomen bij de productie van groenten en fruit en zelfs een kleine productieverhoging, bijvoorbeeld als gevolg van gunstige weersomstandigheden, een grote daling van de prijzen tot gevolg kan hebben. Groenten en fruit zijn bederfelijke producten, waardoor landbouwers een slechte onderhandelingspositie hebben ten opzichte van groothandels of winkelbedrijven als de omstandigheden op de markt ongunstig zijn. Aangezien dergelijke crises zich regelmatig voordoen, wordt de Commissie in het ontwerpverslag verzocht te overwegen bij te dragen aan onderlinge fondsen die voor crisismaatregelen kunnen worden gebruikt, teneinde landbouwers te helpen zichzelf tegen grote inkomensdalingen te beschermen. Crises zijn niet alleen het gevolg van marktomstandigheden, maar kunnen soms ook voortvloeien uit gezondheidskwesties (zoals de E-colicrisis van 2011) en politieke spanningen (bijvoorbeeld de huidige Russische boycot).

De rapporteur roept de Commissie op meer te doen om landbouwers tegen oneerlijke handelspraktijken van grote winkelbedrijven te beschermen. Het lijkt weinig zinvol om te investeren in het ondersteunen en oprichten van PO's – een traag en moeizaam proces – als het vooral de winkelbedrijven zijn die in de voedselvoorzieningsketen de betere onderhandelingspositie bekleden. Gezien het feit dat veel lidstaten nationale maatregelen treffen om deze problematiek aan te pakken, is er overigens ook een zekere mate van coördinatie nodig op EU-niveau om een goede werking van de interne markt te waarborgen. Hoe dan ook zal het EP zich uitvoeriger over dit onderwerp buigen in een verslag dat de komende weken wordt voorbereid door de Commissie interne markt en consumentenbescherming (IMCO).

ADVIES van de Commissie begrotingscontrole (11.3.2015)

aan de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling

inzake de groente- en fruitsector sedert de hervorming in 2007
(2014/2147(INI))

Rapporteur voor advies: Julia Pitera

SUGGESTIES

De Commissie begrotingscontrole verzoekt de ten principale bevoegde Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

–   gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende producentenorganisaties, actiefondsen en operationele programma's in de sector groenten en fruit sinds de hervorming van 2007 (COM/2014/0112),

–   gezien artikel 18, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten[1],

A. overwegende dat de hervorming van 2007 ten doel had de rol van producentenorganisaties (PO's) in de sector groenten en fruit te versterken door hun meer instrumenten aan te reiken om, in combinatie met andere maatregelen, marktrisico's te kunnen voorkomen en te beheersen, alsmede door het aanbod te vergroten en te concentreren, de kwaliteit en de concurrentiepositie te verbeteren, het aanbod op de marktvraag af te stemmen en technische steun te verlenen met het oog op milieuvriendelijke productie;

B.  overwegende dat er stimulansen zijn gecreëerd om fusies van PO's en verenigingen van producentenorganisaties (VPO's) evenals grensoverschrijdende samenwerking aan te moedigen, om daarmee de onderhandelingspositie van de PO's in de distributieketen te versterken;

C. overwegende dat PO's in de sector groenten en fruit een actiefonds kunnen opzetten voor de financiering van operationele programma's die door de lidstaten zijn goedgekeurd;

D. overwegende dat die fondsen worden gevoed met bijdragen van de PO-leden of de PO zelf en met financiële steun van de EU, en dat deze medefinanciering de betrokkenheid van de begunstigden vergroot en bijdraagt tot een goede besteding van de steun door de begunstigden en daarnaast een multiplicatoreffect heeft;

E.  overwegende dat in bepaalde regio's overgangssteun kan worden verleend om producenten die de PO-status willen verwerven, ertoe aan te zetten een producentengroep te vormen, en dat deze financiering gedeeltelijk door de EU kan worden vergoed en wordt stopgezet wanneer de producentengroep als PO is erkend;

1.  wijst erop dat uit de openbare raadpleging over beleidsopties en de desbetreffende effectbeoordeling in verband met de evaluatie van de EU-regeling voor de sector groenten en fruit die de Commissie van 4 juni 2012 tot 9 september 2012 heeft uitgevoerd, naar voren is gekomen dat er een meerderheid vóór voortzetting van de regeling is;

2.  stelt vast dat volgens de in bovengenoemd verslag opgenomen gegevens:

(a) in de periode 2003-2010 de totale met groenten en fruit beteelde oppervlakte in de Unie licht is gekrompen (- 6 %) en het aantal landbouwbedrijven die groenten en fruit telen scherper is gedaald (- 39,1 %)

(b) de gemiddelde met groenten en fruit beteelde oppervlakte per bedrijf is toegenomen;

(c) zich een kleine daling voordeed in het productievolume van groenten en fruit in de EU (de productie lag in de periode 2008-2010 gemiddeld 3 % lager dan in 2004-2006), en

(d) in dezelfde periode de waarde van de groente- en fruitproductie in lopende prijzen licht is toegenomen: + 6.5 %;

3.  is verheugd over:

(a) de toename van de organisatiegraad, waardoor PO's en VPO's in 2010, uitgaande van de waarde, ongeveer 43 % van de totale groente- en fruitproductie in de EU op de markt hebben gebracht (tegenover 34 % in 2004);

(b) de toegenomen aantrekkingskracht van PO's, waardoor het percentage van het totale aantal groente- en fruittelers dat aangesloten is bij een PO is gestegen van 10,4 % in 2004 tot 16,5 % in 2010, en

(c) de toegenomen aantrekkingskracht van VPO's, zoals blijkt uit het snel stijgende aantal VPO's en de aanzienlijke getalsmatige en procentuele toename van het aantal PO's die lid van een VPO zijn;

4.  betreurt het dat de organisatiegraad in verscheidene lidstaten laag blijft, met PO's die zowel een gering aantal aangesloten leden hebben als een lage productiewaarde vertegenwoordigen, en dat de meeste producenten, met name in een aantal zuidelijke lidstaten en lidstaten die in 2004 of later tot de EU zijn toegetreden, niet kunnen profiteren van de rechtstreekse voordelen die de EU-regeling de sector groenten en fruit biedt;

5.  wijst erop dat de organisatiegraad in deze sector moet worden verhoogd, waarbij in het achterhoofd moet worden gehouden dat de organisatiegraad duidelijk hoger is in regio's met een modernere en op de export gerichte productie en marketing, en het zwakst in landen die jarenlang niet van actiefondsen gebruik hebben kunnen maken;

6.  acht het daarom noodzakelijk dat producentenorganisaties aantrekkelijker worden gemaakt door de administratieve rompslomp terug te dringen en de steunverlening van de Europese Unie aan deze groepen te verbeteren, alsmede door verbeteringen aan te brengen in de mechanismen voor crisisbeheer;

7.  wijst erop dat de voorwaarden voor het aanvragen van steun uit de regeling en het onderbouwen van aanvragen buitensporig en onnauwkeurig zijn en dat er tal van controles door allerlei bestuursorganen plaatsvinden die vaak noch consequent noch nauwkeurig te werk gaan, wat ertoe leidt dat bepaalde partners uit de regeling stappen en bepaalde PO's besluiten geen operationele programma's in te dienen; acht het in dit verband van cruciaal belang dat de Europese wetgeving inzake de erkenning van PO's wordt verduidelijkt om de juridische soliditeit van de regeling te garanderen en te voorkomen dat onder de producenten onzekerheid ontstaat;

8.  onderstreept dat de bij de hervorming in 2007 geformuleerde doelstelling van een gemiddeld percentage van 60 % in 2013 veel te hoog gegrepen en willekeurig gekozen was, omdat er geen rekening is gehouden met een aantal belangrijke factoren, zoals de toetreding van Oost-Europese landen en de noodzaak van aanpassing van de systeemkenmerken aan die landen;

9.  vindt het zorgwekkend dat de grootste PO's (circa 18 % van alle PO's, met een omzet van meer dan 20 miljoen EUR) ongeveer 70 % van de financiële steun van de EU ontvangen;

10. is van mening dat de evaluatieverslagen over 2012 die zijn ingediend door BE, CY, CZ, DK, DE, ES, FR, HU, IT, NL, AT, PT en UK, aantonen dat de operationele programma's moeten worden verbeterd teneinde de productiekosten te optimaliseren, de producentenprijzen te stabiliseren en de aantrekkelijkheid van PO's te verhogen; wijst erop dat deze programma's bijdragen tot de verwezenlijking van bepaalde milieudoelstellingen, zoals landschapsbehoud, beperking van klimaatverandering, behoud van de lucht-, water- en bodemkwaliteit en vermindering van de afvalproductie;

11. betreurt de volgende tekortkomingen bij het uitstippelen van een aantal nationale strategieën: te veel doelstellingen, geen precieze, vooraf vastgestelde streefcijfers voor de verschillende doelstellingen en met name de zeer beperkte operationele effectiviteit van instrumenten voor crisispreventie en -beheersing, voornamelijk met betrekking tot oogstverzekering, afzetbevordering en communicatie en het uit de markt nemen van producten, hetgeen voornamelijk te wijten is aan het feit dat de financiering ervan ten koste gaat van andere structuurmaatregelen en de steun voor uit de markt genomen producten in veel gevallen niet voldoende is, en ook aan het feit dat de administratieve rompslomp aanzienlijk is; betreurt het feit dat die instrumenten alleen individuele marktcrises aankunnen en niet voldoen bij grootschalige crises, zoals de huidige crisis als gevolg van het Russische embargo;

12. stelt vast dat er behoefte is aan preventieve maatregelen om PO's te helpen om vooraf vastgestelde prestatie-indicatoren te begrijpen, correct te berekenen en te gebruiken, en benadrukt dat er in veel gevallen een buitensporig groot aantal prestatie-indicatoren is, waardoor de procedure zowel voor de PO's als voor de administratie buitengewoon lastig wordt; is van mening dat het in dit verband veel nuttiger zou zijn om minder, maar significantere indicatoren te hebben;

13. betreurt het dat de Commissie in haar verslag niet is ingegaan op de zwakke punten in de controlesystemen voor PO's en operationele programma's, en benadrukt dat de Europese Rekenkamer in haar jaarverslag 2013 tekortkomingen heeft vastgesteld bij de verlening van erkenning aan producentengroepen in Polen;

14. onderstreept dat de directeur-generaal van DG AGRI in zijn activiteitenverslag 2013 een voorbehoud heeft opgenomen ten aanzien van de verlening van erkenning aan producentengroepen in Oostenrijk, Nederland, Polen en het Verenigd Koninkrijk; constateert dat volgens ramingen maximaal 25 % van de totale uitgaven in gevaar zou kunnen zijn; acht het in dit verband van het grootste belang dat wordt nagegaan of de eventuele diskwalificatie van een PO te wijten is aan onjuiste erkenningsprocedures door de nationale autoriteiten, hetgeen tot diskwalificatie van die autoriteiten moet leiden wegens handelen in strijd met de doelstellingen van de regeling, dan wel te wijten is aan een gebrek aan duidelijkheid in de regelgeving, in welk geval de regels moeten worden verduidelijkt;

15. wijst erop dat zowel het Russische embargo als het in augustus en september 2014 door de Commissie goedgekeurde programma met noodmaatregelen voor de afzet van bederfelijke groenten en fruit duidelijk maken dat de instrumenten voor crisispreventie en -beheersing absoluut moeten worden verbeterd;

16. verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het voorschrift dat in elk operationeel programma ten minste 10 % wordt uitgegeven aan milieumaatregelen die verder gaan dan hetgeen wettelijk vereist is (respectievelijk dat elk programma ten minste twee van dit soort maatregelen omvat).

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

24.2.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

25

2

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Nedzhmi Ali, Inés Ayala Sender, Zigmantas Balčytis, Ryszard Czarnecki, Dennis de Jong, Tamás Deutsch, Martina Dlabajová, Jens Geier, Ingeborg Gräßle, Rina Ronja Kari, Verónica Lope Fontagné, Fulvio Martusciello, Dan Nica, Gilles Pargneaux, Georgi Pirinski, Petri Sarvamaa, Bart Staes, Michael Theurer, Marco Valli, Derek Vaughan, Anders Primdahl Vistisen, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Karin Kadenbach, Marian-Jean Marinescu, Julia Pitera, Patricija Šulin

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Judith Sargentini

  • [1]  PB L 154 van 17.6.2009, blz. 1.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.5.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

37

0

6

Bij de eindstemming aanwezige leden

Clara Eugenia Aguilera García, Eric Andrieu, José Bové, Paul Brannen, Daniel Buda, Nicola Caputo, Matt Carthy, Viorica Dăncilă, Michel Dantin, Paolo De Castro, Albert Deß, Herbert Dorfmann, Norbert Erdős, Edouard Ferrand, Luke Ming Flanagan, Beata Gosiewska, Martin Häusling, Anja Hazekamp, Esther Herranz García, Jan Huitema, Jarosław Kalinowski, Elisabeth Köstinger, Zbigniew Kuźmiuk, Philippe Loiseau, Mairead McGuinness, Nuno Melo, Giulia Moi, Ulrike Müller, James Nicholson, Marit Paulsen, Marijana Petir, Laurenţiu Rebega, Jens Rohde, Bronis Ropė, Jordi Sebastià, Lidia Senra Rodríguez, Czesław Adam Siekierski, Marc Tarabella, Marco Zullo

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Bas Belder, Franc Bogovič, Jens Gieseke, Momchil Nekov, Sofia Ribeiro

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Stanisław Ożóg, Marco Valli, Ángela Vallina