VERSLAG over de veiligheidsuitdagingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika en de vooruitzichten voor politieke stabiliteit

18.6.2015 - (2014/2229(INI))

Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: Vincent Peillon


Procedure : 2014/2229(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0193/2015
Ingediende teksten :
A8-0193/2015
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de veiligheidsuitdagingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika en de vooruitzichten voor politieke stabiliteit

(2014/2229(INI))

Het Europees Parlement,

–       gezien de artikelen 8 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–       gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Irak, anderzijds, en zijn standpunt van 17 januari 2013 over die overeenkomst[1],

–       gezien de Europese veiligheidsstrategie van 12 december 2003 en de verklaring van de Raad van 11 december 2008 over de versterking van vermogens,

–       gezien de gezamenlijke mededeling van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van 8 maart 2011 getiteld "Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied",

–       gezien het partnerschap van Deauville dat in het leven werd geroepen door de G8 tijdens de top van staatshoofden en regeringsleiders in Deauville op 21 mei 2011,

–       gezien de gezamenlijke mededeling van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van 25 mei 2011 getiteld "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden",

–       gezien de gezamenlijke mededeling van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie van 6 februari 2015 over de elementen voor een regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak en de dreiging die uitgaat van Da'esh (JOIN(2015)0002),

–       gezien de verklaring die is goedgekeurd tijdens de derde bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en de Arabische Liga (LAS) in Athene op 11 juni 2014, evenals het memorandum van overeenstemming van 19 januari 2015 tussen de Europese Dienst voor extern optreden en het secretariaat-generaal van de Arabische Liga,

–       gezien de conclusies van de Raad over Irak en Syrië van 30 augustus 2014,

–       gezien de conclusies van de internationale conferentie over vrede en veiligheid in Irak, die op 15 september 2014 in Parijs is gehouden,

–       gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 17 november 2014 over het vredesproces in het Midden-Oosten,

–       gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 december 2014 over een regionale EU-strategie voor Syrië en Irak,

–       gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 9 februari 2015 over terrorismebestrijding,

–       gezien zijn resolutie van 24 maart 2011 over de betrekkingen van de Europese Unie met de Samenwerkingsraad van de Golf[2],

–       gezien zijn resolutie van 10 maart 2011 over de benadering van Iran door de EU[3],

–       gezien zijn resolutie van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid[4],

–       gezien zijn resolutie van 10 mei 2012 over "Trade for Change": het handels- en investeringsbeleid van de EU voor het zuidelijk Middellandse Zeegebied na de Arabische voorjaarsrevoluties[5],

–       gezien zijn resolutie van 11 maart 2014 over Saoedi-Arabië, zijn betrekkingen met de EU en zijn rol in het Midden-Oosten en Noord-Afrika[6],

–       gezien zijn resolutie van 18 september 2014 over de situatie in Irak en Syrië, en het IS-offensief, inclusief de vervolging van minderheden[7],

–       gezien zijn resolutie van 15 januari 2015 over de situatie in Libië[8],

–       gezien zijn resolutie van 12 februari 2015 over de humanitaire crisis in Irak en Syrië, met name in de context van IS[9],

–       gezien zijn resolutie van 12 maart 2015 over de betrekkingen tussen de EU en de Liga van Arabische Staten en samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding[10],

–       gezien zijn resolutie van 12 maart 2015 over recente aanvallen en ontvoeringen door ISIS/Da'esh in het Midden-Oosten, met name van Assyriërs[11],

–       gezien de conclusies van de bijeenkomst van vertegenwoordigers van Libische gemeenten van 23 maart 2015 in Brussel, bijeengeroepen door de Ondersteuningsmissie van de Verenigde Naties in Libië, waarbij de Europese Unie als gastheer optrad,

–       gezien de vergadering van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU en landen van het zuidelijk Middellandse Zeegebied, georganiseerd door Spanje, het Letse voorzitterschap en de EU, die op 13 april 2015 in Barcelona werd gehouden om de toekomst van het Europees nabuurschapsbeleid te bespreken,

–       gezien de resoluties 2139 (2014), 2165 (2014) en 2191 (2014) van de VN-Veiligheidsraad waarin de VN en haar partners toegang wordt verleend over grenzen en scheidingslijnen heen, om in Syrië zonder toestemming van de staat humanitaire hulp te verlenen,

–       gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–       gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0193/2015),

A.     overwegende dat de conflicten in Syrië, Irak, Jemen en Libië en de toenemende spanningen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MONA) belangrijke bronnen van destabilisatie in die regio zijn; overwegende dat in de strijd tegen het terrorisme de fronten in het Midden-Oosten en in de Sahel met elkaar verbonden zijn en dat zij dichtbij het kwetsbare gebied van de Hoorn van Afrika liggen; overwegende dat deze situatie rampzalige gevolgen heeft voor de veiligheid in de hele regio, aangezien zij blijvende schade toebrengen aan de politieke en economische ontwikkeling, de essentiële infrastructuur en de demografische samenhang in de regio; overwegende dat deze ontwikkelingen ernstige risico's met zich meebrengen voor de Europese veiligheid, burgers en belangen; overwegende dat het aantal burgerslachtoffers en de tegen burgers begane terreurdaden hoog is; overwegende dat ernstige schendingen van de mensenrechten en het humanitaire recht worden begaan, in het bijzonder jegens etnische en religieuze minderheden; overwegende dat deze conflicten een ernstige humanitaire crisis veroorzaken, die grootschalige volksverhuizingen met zich meebrengt en leidt tot uiterst moeilijke leefomstandigheden voor vluchtelingen en hun gastgemeenschappen; overwegende dat het moeilijk blijft om een coherente strategie voor de oplossing van de conflicten te vinden en een inclusieve dialoog op te zetten waarbij verschillende legitieme en betrouwbare spelers worden betrokken;

B.     overwegende dat het, gezien de nieuwe situatie die is ontstaan door de gevolgen van de Arabische revoluties in de betrokken landen en de complexiteit en de noodzaak van de strijd tegen ISIS en andere terroristische organisaties, nodig is het engagement van de Unie in de MONA-regio te herzien; overwegende dat het zaak is de druk op autoritaire regimes op te voeren, opdat zij inclusieve beleidsmaatregelen nemen; overwegende dat de doelstelling van stabilisatie in de regio niet alleen een kwestie is van veiligheid, maar ook een economische, politieke en sociale dimensie heeft, waardoor de Unie en haar lidstaten genoodzaakt zijn op de middellange en lange termijn strategische, globale en veelzijdige beleidsmaatregelen te ontwikkelen en volledige samenwerking met de spelers in de regio op te zetten,

C.     overwegende dat de terroristische organisatie ISIS/Da'esh in Noord-Irak en Syrië is begonnen met systematische etnische zuiveringen en daarbij oorlogsmisdaden begaat tegen etnische en religieuze minderheden, zoals massale standrechtelijke executies en ontvoeringen; overwegende dat de VN reeds hebben bericht over gerichte moorden, gedwongen bekeringen, ontvoeringen, vrouwenhandel, slavernij van vrouwen en kinderen, aanwerving van kinderen voor zelfmoordaanslagen, seksueel en lichamelijk misbruik en foltering; overwegende dat christenen, jezidi's, Turkmenen, shabak, kaka'i, Sabeeën en sjiieten het doelwit geworden zijn van ISIS/Da'esh, net als vele Arabieren en soennitische moslims,

D.     overwegende dat zich momenteel in het Midden-Oosten en Noord-Afrika ingrijpende geopolitieke veranderingen voltrekken die het regionale evenwicht grondig en op onvoorspelbare wijze kunnen verstoren; overwegende de escalerende crises en conflicten met een politieke, etnische en sektarische dimensie, de toegenomen macht van paramilitaire groepen en de zwakte en het ineenstorten van bepaalde staten of regimes in de regio; overwegende dat als gevolg hiervan talrijke schendingen van de mensenrechten worden begaan; overwegende dat de MONA-landen en de internationale gemeenschap gedeelde veiligheidsbelangen hebben wat betreft de bestrijding van terrorisme en de steun voor inclusieve, daadwerkelijke democratische hervormingen in de regio,

E.     overwegende dat de conflicten in Irak en Syrië alsook het conflict in Jemen en Libië de regionale en internationale spanningen verscherpen; overwegende dat religieuze en etnische motieven als instrument worden gebruikt voor politieke doeleinden en in machtsverhoudingen; overwegende dat aldus het risico is ontstaan van een confrontatie tussen soennieten en sjiieten die verder reikt dan de onmiddellijke geografische grenzen;

F.     overwegende dat Tunesië het meest opmerkelijke voorbeeld is van democratisering na de Arabische revolutie, maar dat het land op 18 maart 2015 werd getroffen door een door ISIS/Da'esh opgeëiste terroristische aanslag, die andermaal duidelijk maakt dat de landen in de regio, met name Tunesië, sterke en voortgezette steun nodig hebben;

G.     overwegende dat in de EU-richtsnoeren van 2008 inzake geweld tegen vrouwen en meisjes is neergelegd dat de bevordering van de rechten van de vrouw en de bevordering van gendergelijkheid een essentieel onderdeel moeten vormen van de politieke en mensenrechtendialoog tussen de EU en de MONA-landen; overwegende dat betrokkenheid en een sterke positie van vrouwen in de publieke ruimte en op politiek, economisch en cultureel gebied in MONA-landen van essentieel belang is voor de bevordering van stabiliteit, vrede en economische welvaart op de lange termijn; overwegende dat versterking van de positie van vrouwen door middel van onderwijs van wezenlijk belang is om vrouwen en meisjes op al deze gebieden een grotere rol te laten spelen; overwegende dat maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor vrouwenrechten en gendergelijkheid in belangrijke mate kunnen bijdragen aan de verbetering van de positie van vrouwen in de MONA-landen;

H.     overwegende dat de invloed van de lidstaten in de regio zeer ongelijk is; overwegende dat de invloed van de Europese Unie in de regio moet worden vergroot; overwegende dat politieke en economische stabiliteit op de lange termijn in de MONA-regio van fundamenteel strategisch belang is voor de Unie; overwegende dat de Unie in dit verband een belangrijke rol te spelen heeft bij de bevordering van conflictoplossing en democratisch bestuur in de MONA-regio,

I       overwegende dat de hulp van de EU aan de MONA-landen in het verleden te sterk gefragmenteerd was en zich niet snel genoeg wist aan te passen aan de politieke en economische behoeften van de betrokken landen waardoor het vermogen van de EU werd ondermijnd om in de regio een belangrijke rol vervullen;

J.      overwegende dat de bijstand van de Europese Unie aan de MONA-landen, met name in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB), in het verleden te vaak dezelfde ongedifferentieerde strategische benadering heeft toegepast zonder voldoende rekening te houden met de specifieke situatie in de betrokken landen en zonder vast te stellen welke partners in het maatschappelijk middenveld steun en bijstand bij hun capaciteitsopbouw nodig hebben; overwegende dat de pogingen tot een democratische overgang na de zogenaamde Arabische lentes feitelijk en structureel ondersteund moeten worden met een langetermijnbenadering;

K.     overwegende dat de ingrijpende veranderingen in de MONA-regio gevolgen hebben voor het vermogen van de EU om haar politieke en democratische waarden te bevorderen; overwegende dat deze omwentelingen van invloed zijn op de ontwikkeling van de economische betrekkingen van de EU met de betrokken landen en haar energiezekerheid in gevaar kunnen brengen;

L.     overwegende dat de EU gedwongen is geweest noodmaatregelen te nemen in reactie op opeenvolgende crises in de MONA-regio die ze ondanks bepaalde signalen niet had voorzien, waardoor ze de fundamentele elementen niet kon analyseren, noch de complexiteit, verwachtingen en vooruitzichten die de Arabische revoluties van 2011 met zich meebrachten; overwegende dat de EU er met name niet in is geslaagd te reageren op de noodzaak van een langetermijnstrategie voor het ondersteunen en begeleiden van een echte democratische overgang, economische ontwikkeling en politieke stabiliteit; overwegende dat de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie, op basis van het mandaat dat de Europese Raad van december 2013 haar heeft toegekend, een essentieel strategisch denkproces heeft gestart; overwegende dat door de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) een uitgebreid raadplegingsproces is opgestart met het oog op een herziening ENB; overwegende dat de structuur van de EDEO het mogelijk maakt per land een politieke en strategische analyse op stellen die een sleutelfactor zou moeten vormen bij het plannen van steun aan de landen in de regio, mede in het kader van het ENB;

M     overwegende dat de EU in staat moet zijn een positieve hefboomwerking op de MONA-landen uit te oefenen en daarom meer moet kunnen bieden dan alleen een vooruitzicht op economische samenwerking en met name moet zorgen voor een grootschalig politiek en strategisch partnerschap;

Het aanpakken van de bedreigingen en de veiligheidssituatie

1.      roept de EU en haar lidstaten op de diepere oorzaken van de snel verslechterende situatie in de MONA-regio aan te pakken middels een holistische en ambitieuze benadering; steunt de internationale campagne tegen ISIS/Da'esh en is ingenomen met de vastbeslotenheid van de coalitiepartners om in het kader van een gemeenschappelijke strategie samen te werken; is vooral ingenomen met het optreden van de EU‑lidstaten die aan de internationale coalitie tegen ISIS deelnemen hetzij in de vorm van directe aanvallen hetzij met logistieke, financiële en humanitaire acties; dringt echter aan op een verhoogde mobilisatie op alle gebieden en onderstreept de noodzaak van beter op elkaar afgestemde acties; wijst erop dat het dienstig zou zijn deze acties onder de auspiciën van de EU te coördineren, zo nodig in het kader van een operatie van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), en verzoekt de EU met het oog hierop toereikende operationele capaciteiten te ontwikkelen en een daadwerkelijk gemeenschappelijke Europese defensie in het leven te roepen; onderstreept echter dat voor de strijd tegen ISIS/Da'esh, het al-Nusra-front en andere terroristische groeperingen een reactie moet worden gevonden die inspeelt op de politieke en regionale verschillen; verzoekt de Unie op te treden als belangrijkste facilitator van een regionale dialoog en alle betrokken regionale partijen daarin te betrekken, met name de LAS, Saoedi-Arabië, Egypte, Turkije en Iran; wijst erop dat het belangrijk is in te gaan op de gerechtvaardigde eisen van de lokale bevolking, met name de eisen die tijdens de Arabische lente van 2011 zijn geuit, teneinde te zorgen voor de stabiliteit van de regio op de lange termijn; wijst op de recente aankondiging van de LAS dat een permanente eenheid voor snelle reacties zal worden gevormd, met speciale nadruk op de bestrijding van ISIS en andere opkomende terroristische groeperingen;

2.      wijst op het belang van een constante politieke aanwezigheid van de EU op het hoogst mogelijke niveau om te zorgen voor een strategische politieke dialoog op de lange termijn en een daadwerkelijk gezamenlijk denkproces met de MONA-landen over hetgeen zij voor het bereiken van regionale stabiliteit nodig hebben; onderstreept dat de Europese Unie alleen een doeltreffende speler op het internationaal toneel kan zijn als zij gebruikmaakt van haar mogelijkheden om met één stem te spreken; verzoekt de EU bijgevolg om snel een daadwerkelijk gemeenschappelijk buitenlands beleid in het leven te roepen in nauwe coördinatie tussen het interne en externe optreden; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger samen te werken met de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU of door de betrokkenen in de regio erkende politieke actoren teneinde onder haar gezag en namens de Unie een constante dialoog op hoog niveau met de landen in de regio te waarborgen; wijst andermaal op de noodzaak belangrijke partnerlanden te vinden en op hen te steunen bij het zorgen voor stabiliteit op politiek en veiligheidsgebied;

3.      benadrukt het belang en de noodzaak van een effectieve uitvoering, in de loop van 2015, van de volgende initiatieven: steun aan projecten en activiteiten ten behoeve van capaciteitsopbouw in MONA-landen, bestrijding van radicalisering en gewelddadig extremisme, bevordering van internationale samenwerking, aanpak van onderliggende factoren en de voortdurende crises, en versterking van partnerschappen met de belangrijkste landen, met inbegrip van een versterking van de politieke dialoog met de LAS, de Organisatie van Islamitische Samenwerking (OIS), de Afrikaanse Unie (AU) en andere relevante regionale coördinatiestructuren, zoals de G5-Sahel;

4.      benadrukt dat stabiliteit en veiligheid in de MONA-regio van fundamenteel belang zijn voor de veiligheid van de EU; onderstreept dat ISIS/Da'esh en andere terroristische organisaties jaren geleden wortel hebben geschoten in Irak en Syrië en dat zij streven naar regionale invloed; stellen vast dat de overwinningen van de groepering het gevolg zijn van institutionele, democratische en veiligheidscrises in deze landen en de doorlaatbaarheid van hun gemeenschappelijke grens; onderstreept dat de rekruteringscapaciteit en de expansie van ISIS/Da'esh en het al-Nusra-front worden gevoed door de economische, politieke, sociale en culturele crisis die de regio treft; verzoekt de EU samen met de Arabische wereld te beoordelen wat de diepere oorzaken van de radicalisering zijn en deze op algemene wijze aan te pakken op basis van veiligheid, capaciteit voor democratisch bestuur en politieke, economische, sociale en culturele ontwikkeling, met inclusiviteit als leidend beginsel; is van oordeel dat, tenzij een praktische duurzame oplossing voor deze problemen wordt gevonden, elk optreden om een einde te maken aan de bedreiging van ISIS/Da'esh en andere terroristische groeperingen steeds grotere en hardnekkigere problemen zal opleveren;

5.      neemt nota van de toekenning van één miljard euro voor de EU‑strategie getiteld "De elementen voor een regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak en de dreiging die uitgaat van Da'esh", waarvan 400 miljoen voor humanitaire hulp is uitgetrokken; is ingenomen met de pogingen om de humanitaire bijstand van de EU af te stemmen op gender- en leeftijdspecifieke behoeften; roept op bijzondere aandacht te besteden aan Jordanië en Libanon, die in verhouding tot hun bevolking het grootste deel van de vluchtelingen opnemen; benadrukt dat het van groot belang is dat deze twee landen de vluchtelingen in staat stellen veilig naar hun grondgebied te reizen en het beginsel van non-refoulement in acht nemen; herinnert tevens aan de gevolgen van de vluchtelingencrisis voor de regionale regering van Koerdistan in Irak; is verontrust dat de vluchtelingenkampen ten gevolge van de extreme armoede en tekorten die er heersen, haarden van radicalisering kunnen worden; is van oordeel dat zij op de lange termijn destabiliserende factoren voor hun gastlanden vormen en dringt derhalve erop aan dat zowel ten behoeve van de vluchtelingen als van hun gastlanden oplossingen worden gevonden; roept de EU daarom op om samen met andere partners, met name het UNHCR en UNICEF, de aanhoudende problemen aan te pakken in kampen voor vluchtelingen en binnenlandse ontheemden in Irak, Jordanië, Libanon en Turkije, vooral met betrekking tot het gebrek aan onderwijs voor jongeren en kinderen; is verheugd over de middelen die in het kader van de nieuwe strategie en het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (ISP) aan de gastgemeenschappen worden toegekend; verzoekt alle EU-lidstaten ten aanzien van de vluchtelingencrisis meer financiële middelen te verstrekken en zich meer in te zetten voor de hervestiging van de kwetsbaarste vluchtelingen;

6.      wijst op de voortdurende stijging van het aantal asielaanvragen vanuit Syrië en Irak en verzoekt de EU-lidstaten zich sterker in te zetten voor de opvang van asielzoekers en een snelle aanpak van de toenemende hoeveelheid hangende zaken;

7.      is verheugd over de deelname van een aantal landen van de MONA-regio aan de internationale coalitie tegen ISIS/Da'esh; verzoekt hun regeringen en de internationale gemeenschap dringend hun inspanningen in de strijd tegen de financiering van het internationale terrorisme en de oorlogen in Syrië en Libië op te voeren; herhaalt zijn oproep aan alle landen van de regio om te voorkomen dat individuen en particuliere of publieke entiteiten financiële middelen verstrekken of financiering mogelijk maken ten behoeve van terroristische organisaties en Syrische individuen en bedrijven die banden met de Syrische regering hebben en vallen onder EU‑sancties die strikt genoeg moeten zijn; dringt aan op hun deelneming aan stelsels voor regionale samenwerking om het kapitaalverkeer te kunnen bewaken waarbij een samenwerking tot stand wordt gebracht tussen de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC), de LAS, de OIS en de instellingen van de EU; onderstreept dat het dringend noodzakelijk is een doeltreffend stelsel van sancties op te zetten dat met de LAS, OIS en GCC wordt gecoördineerd om een einde te maken aan de financiering van ISIS/Da'esh door internationale actoren en de verkoop van illegaal geproduceerde olie door de terroristische organisatie; onderstreept in dit verband tevens de urgente noodzaak van meer samenwerking tussen de douaneautoriteiten aan de grens van Turkije, Irak en Syrië om te verhinderen dat ISIS/Da'esh illegale olie verkoopt;

8.      onderstreept het belang van een strategische en gestructureerde dialoog op lange termijn met de LAS, OIS en GCC; is in dit opzicht ingenomen met de op 11 juni 2014 in Athene aangenomen verklaring en het memorandum van overeenstemming van januari 2015, en roept ertoe op deze volledig ten uitvoer te leggen; wijst er met nadruk op dat het van cruciaal belang is frequente topconferenties tussen de EU en de LAS, OIS en GCC te organiseren; onderstreept de centrale rol die de LAS moet spelen bij de oplossing van crises; is ervan overtuigd dat deze crises aantonen dat de LAS door haar leden tot een daadwerkelijk besluitvormingsorgaan moet worden omgevormd dat in staat is bindende besluiten goed te keuren; herinnert aan de strategische samenwerking tussen de Europese Unie en de GCC; benadrukt dat de GCC een positieve, politieke invloed kan uitoefenen op de crisis- en conflictbeheersing in de MONA-landen;

9.      onderstreept tevens het belang van regionale dialogen met Turkije en Iran; is verheugd over de recente overeenkomst tussen de EU3+3 en Iran over het nucleaire programma van Iran en hoopt dat deze overeenkomst tegen de overeengekomen uiterste datum wordt omgezet in een uitgebreide slotovereenkomst; doet een beroep op de vicvoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de lidstaten om bij een eventueel definitief akkoord over het nucleaire vraagstuk diepgaand overleg met Iran te plegen en tegelijkertijd te zorgen voor zijn bereidheid tot non-proliferatie totdat een bevestiging is ontvangen van de betrokken internationale instanties, met inbegrip van de IAEA; verzoekt in dit verband de EU dringend zich actief in te zetten voor het bevorderen van vertrouwenwekkende maatregelen tussen Iran en Saoedi-Arabië; benadrukt dat nauwer moet worden samengewerkt met Turkije in de strijd tegen het terrorisme; onderstreept de belangrijke rol die Turkije als lid van de NAVO kan vervullen in de strijd tegen ISIS/Da'esh en bij het stabiliseren van Irak en Syrië; doet een beroep op Turkije een einde te maken aan bepaalde dubbelzinnigheden en zijn rol van stabilisator in de regio volledig te vervullen door zijn grens met Syrië daadwerkelijk te bewaken en een actievere rol te vervullen in de strijd tegen ISIS/Da'esh in samenwerking met de EU;

10.    verzoekt de landen in de regio zich te onthouden van het exporteren van terrorisme en wapens naar buurlanden, aangezien hierdoor de situatie nog meer wordt gedestabiliseerd;

11.    herinnert eraan dat de voorwaarden moeten worden gecreëerd voor een hervatting van de vredesonderhandelingen tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit teneinde een definitieve schikking voor het conflict te bereiken op basis van een tweestatenoplossing waarbij twee staten in vrede en veiligheid naast elkaar bestaan op basis van de grenzen van 1967 en met Jeruzalem als hoofdstad van beide staten overeenkomstig het internationale recht; spreekt andermaal zijn grote bezorgdheid uit over de snel verslechterende veiligheidssituatie in de Gazastrook; is uitermate bezorgd over het Israëlische nederzettingenbeleid op de Westelijke Jordaanoever; is diep verontrust over de impasse in de dialoog en de toenemende spanningen tussen Israëliërs en Palestijnen; dringt aan op serieuze en geloofwaardige pogingen van beide kanten, de EU en de internationale gemeenschap om dit te bereiken; verwelkomt en steunt de het vaste voornemen van hoge vertegenwoordiger Mogherini om de EU haar inspanningen voor het vredesproces in het Midden-Oosten te laten opvoeren en haar rol als facilitator te laten bekrachtigen; roept alle partijen op zich te onthouden van handelingen die tot een verslechtering van de situatie zouden kunnen leiden in de vorm van opruiing, provocatie, buitensporig gebruik van geweld of vergelding; bekrachtigt zijn volledige steun voor het Arabische vredesinitiatief van 2002 en roept de lidstaten van de LAS en Israël op dit in de praktijk te brengen; benadrukt dat een bezinning over de hervatting van het vredesproces en over de bestuurlijke en politieke controle van de Gazastrook door de Palestijnse Autoriteit veel baat zou hebben bij een betrokkenheid van de LAS; wijst op de doorslaggevende rol die Egypte heeft gespeeld in de verwezenlijking van een definitief staakt-het-vuren tijdens het conflict tussen Hamas en Israël in de zomer van 2014; vraagt de internationale donoren zich te houden aan de toezeggingen die zij hebben gedaan tijdens de conferentie van Caïro in oktober 2014;

12.    spreekt zijn volledige en absolute steun uit voor de vaststelling van concrete maatregelen door de EU in het kader van een sterk GVDB dat erop gericht is de stabiliteit en veiligheid in de MONA-landen te bevorderen; betreurt het feit dat de GVDB-missies en -operaties in de regio (EUBAM Libië, EUPOL COPPS en EUBAM Rafah) te beperkt van omvang zijn en grotendeels achterlopen op de veiligheidsuitdagingen van de regio, en dringt aan op een strategische herziening van deze operaties; wijst erop dat de EU, in het kader van deze verknochtheid aan de mensenrechten en de rechtsstaat, een belangrijke rol kan vervullen bij het bieden van speciale steun en opleiding in specifieke bekwaamheden op het gebied van de hervorming van het strafrecht, SSR en DDR, grensbewaking, de strijd tegen terrorisme en radicalisering, en het voorkomen van wapen-, drugs- en mensenhandel; dringt aan op speciale aandacht voor Libië; onderstreept het belang van de dialoog en samenwerking met de LAS en de AU, opdat de partnerlanden bekwaamheden kunnen ontwikkelen en over de nodige militaire en personele middelen kunnen beschikken om het extremisme te bestrijden;

13.    is sterk gekant tegen het gebruik van onbemande vliegtuigen voor buitengerechtelijke en extraterritoriale executies van terreurverdachten, en vraagt dat het gebruik van dit soort vliegtuigen hiervoor wordt verboden;

14.    verzoekt de autoriteiten van de EU-lidstaten en de MONA-landen om het verbod op foltering na te leven, dat specifiek is vastgelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat door de meeste van deze landen is ondertekend en geratificeerd; herhaalt dat door foltering verkregen bekentenissen niet rechtsgeldig zijn en veroordeelt deze praktijk;

15.    is in het bijzonder bezorgd over het feit dat verschillende politieke crises in de regio de inlichtingencapaciteit van de lidstaten hebben beknot; herinnert aan het cruciale belang van het bevorderen van een betere samenwerking tussen EU‑lidstaten en de MONA‑landen bij de strijd tegen terrorisme binnen het kader van de mensenrechten en het internationale recht; dringt aan op een systematische en doeltreffende samenwerking tussen deze landen en met Europol en Interpol teneinde hen te helpen adequate structuren en middelen op te bouwen in de strijd tegen het terrorisme en de georganiseerde misdaad, met inbegrip van de mensenhandel, door te zorgen voor geïntegreerde defensiesystemen die er hoofdzakelijk op zijn gericht om de mensenrechten van iedere betrokken persoon te beschermen, mits afdoende waarborgen voor de mensenrechten voorhanden zijn; wijst op de 5+5-dialoog die het optreden van de Unie voor het Middellandse Zeegebied aanvult en de mogelijkheid biedt om zich in te zetten voor de samenwerking op het gebied van veiligheid; onderstreept dat het noodzakelijk is een einde te maken aan de bestaande tekortkomingen in de samenwerking met de landen van herkomst, doorvoer en bestemming van buitenlandse strijders; verzoekt de EU‑lidstaten om hun middelen te bundelen, de bestaande instrumenten (Frontex, Eurosur) te versterken en een Europees PNR in te voeren om de controle aan de buitengrenzen van de EU te verbeteren; onderstreept dat de actieve samenwerking tussen de ministers van Buitenlandse Zaken en de ministers van Binnenlandse Zaken dient te worden geïntensiveerd, met name wat betreft justitiële en politiële samenwerking en informatie-uitwisseling;

16.    herinnert eraan dat het dringend noodzakelijk is een politieke oplossing te vinden voor het conflict in Syrië; is van oordeel dat met het oog op een duurzame oplossing een door Syrië geleid inclusief politiek proces vereist is dat tot een overgang leidt, op basis van het communiqué van Genève van 30 juni 2012 en overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, teneinde de eenheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van het land te handhaven; is ingenomen met het streven van de Syrische Nationale Coalitie om meer mensen achter zich te krijgen en in gesprek te gaan met andere oppositiegroeperingen, onder meer door recent overleg met het Nationaal Coördinatiecomité over de vaststelling van de visie van de oppositie op de politieke overgang; steunt de inspanningen van Staffan de Mistura, speciale vertegenwoordiger van de VN, om een einde te maken aan de gewapende conflicten en de politieke dialoog weer op gang te brengen; onderstreept dat het belangrijk is de democratische Syrische oppositie te beschermen en te ondersteunen; wijst andermaal op de noodzaak van de verantwoordingsplicht voor de misdaden tegen de menselijkheid, de oorlogsmisdaden en de grove schendingen van de mensenrechten die gedurende het conflict door het regime van Bashar al-Assad worden gepleegd;

17.    eist dat elk initiatief dat erop gericht is een einde te maken aan de gevechten in Syrië, voldoet aan de voorwaarden van het internationaal humanitair recht en de internationale mensenrechtenwetgeving, waarbij laatstgenoemde in vredes- en oorlogstijd van toepassing is, alsmede het internationale strafrecht; verzoekt de Europese Unie de druk te verhogen op het regime-Assad om de resoluties 2139 (2014), 2165 (2014) en 2191 (2014) van de VN-Veiligheidsraad na te leven en zijn inspanningen op te voeren om de humanitaire hulpverlening in goede banen te leiden, ook in de door de gematigde Syrische oppositie gecontroleerde gebieden, en deze te helpen bij het ontwikkelen van haar capaciteiten; is ingenomen met de tijdens de derde Koeweit-conferentie gedane toezeggingen en roept de EU en andere internationale donoren op hun financiële verplichtingen in antwoord op de crisis in Syrië na te komen; steunt de aanbeveling van de Commissie om het herstel van het bestuur en openbare diensten in de verwoeste Koerdische gebieden van Syrië te bevorderen en verzoekt dringend om hulp bij de wederopbouw van de stad Kobanî;

18.    is zeer verontrust over de verslechterende humanitaire situatie in Syrië vier jaar later; constateert dat de humanitaire toegang gestaag afneemt als gevolg van de opzettelijke belemmering van hulp waaraan onmiddellijk een halt moet worden toegeroepen; is zeer verontrust over het feit dat het aantal mensen die wonen in voor hulporganisaties slecht of niet bereikbare regio's de afgelopen twee jaar bijna is verdubbeld;

19.    onderstreept dat de Iraakse regering een stelsel moet blijven steunen op basis van de deling van politieke bevoegdheden, macht en winst uit oliewinning op een inclusieve manier, waarbij alle religieuze en etnische elementen van het land en met name de soennitische minderheden dienen te worden betrokken; dringt erop aan dat dit stelsel van deling als een cruciale voorwaarde geldt voor de tenuitvoerlegging van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Irak; roept de Iraakse regering op etnische en religieuze minderheden onverwijld bescherming te bieden, gewelddaden van sjiitische milities tegen soennitische minderheden te voorkomen en mensen die zijn gevlucht voor de terreur van ISIS een veilig heenkomen en essentiële hulp te verschaffen; neemt kennis van het akkoord tussen de Iraakse regering en de regionale regering van Koerdistan in Irak en dringt aan op de volledige uitvoering ervan, en roept de Iraakse regering op de in de grondwet neergelegde financiële rechten van de Koerdische regionale regering volledig te eerbiedigen; benadrukt het belang van de samenwerking tussen Bagdad en Erbil voor de veiligheid en de economische welvaart van Irak en de regio en moedigt verdere versterking ervan aan; moedigt de EU aan bij te dragen aan de versterking van de politieke, bestuurlijke en militaire capaciteit van de Iraakse regering, in het bijzonder om de uitdagingen aan te pakken die het gevolg zijn van de sociale en economische crisis en van de ontoereikende bescherming van de mensenrechten;

20.    is ervan overtuigd dat het noodzakelijk is om regio's waaruit terroristische groeperingen zoals ISIS zijn verjaagd, verder te stabiliseren teneinde duurzame veiligheid te verwezenlijken; wijst erop dat dit kan geschieden door middel van humanitaire hulp, mijnopruimingsprogramma's en rechtshandhaving;

21.    veroordeelt de door ISIS opgeëiste terroristische aanslag op het Bardo-museum in Tunis van 18 maart 2015 ten stelligste; is bezorgd over de rekruteringscapaciteit van terroristische netwerken in een land dat wordt geleid door een nationale eenheidsregering met deelneming van de gematigde islamitische partij Ennahda; is tevens bezorgd over de poreuze grenzen van Tunesië met Libië die met name worden gebruikt voor drugs- en wapenhandel, en is ingenomen met de recente samenwerking tussen Tunesië, de EU en haar lidstaten op dit terrein; blijft bezorgd over de massale toestroom van Libische vluchtelingen in Tunesië, die de stabiliteit van het land danig onder druk zet, en is ingenomen met de ontvangst waarin is voorzien door Tunesië, dat momenteel meer dan één miljoen Libische vluchtelingen telt; onderstreept dat de EU en Tunesië hun samenwerking op het gebied van veiligheid moeten voortzetten en versterken, in het bijzonder door gezamenlijke veiligheidsprogramma's op te zetten; acht het van essentieel belang dat de kwestie van Tunesië meer steun krijgt, waarbij specifieke verbintenissen, ook op economisch en investeringsvlak, worden aangegaan om de kwetsbare democratische overgang te ondersteunen, in de wetenschap dat het in het belang van de hele regio en van de EU is dat het Tunesische experiment een positief eindresultaat heeft; dringt er bij de Commissie op aan het belang van democratisering te onderstrepen en na de Arabische revoluties een symbolische boodschap te doen uitgaan door een topontmoeting tussen de EU en MONA te organiseren in Tunis;

22.    spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de verslechterende veiligheids- en humanitaire situatie in Libië; is zeer bezorgd over de expansie van terroristische groeperingen in het land, met name ISIS/Da'esh, waar zij profiteren van het politieke vacuüm en de escalatie van het geweld; onderstreept het belang van urgente maatregelen om de invloed van terroristische organisaties op Libisch grondgebied te beperken en uit te bannen; is verontrust over de zeer ernstige situatie in het zuiden van het land, dat wordt gebruikt als platform voor de georganiseerde misdaad en gewapende groeperingen; onderstreept dat de territoriale integriteit en nationale eenheid van Libië in stand moeten worden gehouden, hetgeen slechts kan worden verwezenlijkt middels een beleid waarbij alle goed geïdentificeerde actoren moeten worden betrokken; bekrachtigt zijn steun voor de onder auspiciën van de VN door de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN Bernardino Léon geleide besprekingen die tot doel hebben via onderhandelingen een oplossing te vinden die zal leiden tot de vorming van een eenheidsregering in Libië; is verheugd over de inspanningen van Algerije en Marokko om een inter-Libische dialoog te bevorderen; onderstreept dat de EU al eerder heeft verklaard bereid te zijn overeenkomstig UNSCR 2174 (2014) beperkende maatregelen op te leggen aan degenen die het proces van dialoog verstoren; wijst erop dat de EU bereid dient te zijn om steun te verlenen aan de instellingen in Libië zodra een politieke oplossing en een staakt-het-vuren tot stand zijn gebracht; benadrukt dat de EU, zodra er een eenheidsregering is geïnstalleerd en op haar verzoek, dient bij te dragen aan SSR- en DDR-maatregelen in Libië; waarschuwt er evenwel voor dat de EU in geval van een patstelling in de politieke onderhandelingen en een verergering van het gewapende conflict klaar moet staan om bij te dragen aan een door de VN-Veiligheidsraad geautoriseerde vredesmissie;

23.    spreekt zijn bezorgdheid uit over de verslechterende veiligheidssituatie in Jemen; wijst erop dat de politieke crisis is uitgegroeid tot een humanitaire en veiligheidscrisis, die het hele Arabische schiereiland destabiliseert, en daarbuiten alle MONA-landen; steunt de pogingen van de VN om de onderhandelingen nieuw leven in te blazen; benadrukt dat alleen een brede politieke consensus via vreedzame onderhandelingen tussen de belangrijkste politieke groeperingen, in een atmosfeer zonder angst, een duurzame oplossing kan bieden voor de huidige crisis en de eenheid en territoriale integriteit van het land kan waarborgen; vraagt de EU en de lidstaten om alle mogelijke concrete initiatieven te nemen om de burgerbevolking te helpen en een einde te maken aan de dramatische situatie;

24.    veroordeelt ten stelligste de aanvallen op de civiele infrastructuur en de burgerbevolking in Jemen die hebben geleid tot een groot aantal slachtoffers en een ernstige verslechtering van de reeds nijpende humanitaire situatie; verzoekt de EU samen met internationale en regionale actoren te bemiddelen met het oog op een onmiddellijk staakt-het-vuren en beëindiging van het geweld tegen burgers; dringt erop aan in overleg met andere internationale donoren extra middelen ter beschikking te stellen om een humanitaire crisis af te wenden en essentiële hulp te verschaffen aan mensen die in nood verkeren;

25.    dringt er bij de Commissie op aan het probleem van de jongeren die de EU verlaten om te vechten aan de kant van ISIS/Da'esh en andere terroristische organisaties in Syrië en Irak, samen met de landen in de MONA-regio structureel aan te pakken; verzoekt de lidstaten passende maatregelen te nemen om te voorkomen dat strijders van hun grondgebied vertrekken, in overeenstemming met resolutie 2170 (2014) van de VN-Veiligheidsraad, en om een gemeenschappelijke strategie voor veiligheidsdiensten en EU-agentschappen te ontwikkelen voor het volgen en controleren van jihadisten; roept op tot samenwerking in de EU en op internationaal niveau met het oog op passende juridische stappen tegen eenieder die ervan verdacht wordt bij terroristische acties betrokken te zijn en met het oog op andere preventieve maatregelen die bedoeld zijn radicalisering op te sporen en een halt toe te roepen; roept de EU-lidstaten ertoe op hun samenwerking en de informatie-uitwisseling onderling en met EU-organen op te voeren;

26.    benadrukt dat het belangrijk is dat de Egyptische regering bij haar strijd tegen het terrorisme de fundamentele mensenrechten en politieke vrijheden eerbiedigt, een eind maakt aan de stelselmatige arrestatie van vreedzame demonstranten en activisten, en het recht op een eerlijk proces handhaaft; merkt op dat het een verbod op de doodstraf zou toejuichen aangezien dit de leden van politieke en sociale organisaties ten goede zou komen die onlangs zijn veroordeeld;

27.    is ingenomen met de voorlopige overeenkomst over het debiet van de Nijl dat op 23 maart 2015 is bereikt tussen Egypte, Soedan en Ethiopië; beklemtoont dat een gezamenlijk akkoord over het gebruik van het water van de Nijl van fundamenteel belang is voor de veiligheid van alle betrokken landen; benadrukt dat de EU bereid dient te zijn om de voortzetting van de dialoog tussen alle partijen te bespoedigen indien dit bevorderlijk wordt geacht voor de onderhandelingen;

Het versterken van de globale strategie voor de democratie en de mensenrechten

28.    is ervan overtuigd dat het gebrek aan democratie een van de dieper liggende oorzaken van de politieke instabiliteit in de regio is en dat eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele democratische beginselen op lange termijn de beste garantie biedt tegen chronische instabiliteit in de landen van de MONA-regio; doet een beroep op de EU en haar lidstaten om de MONA-regio niet slechts te bezien vanuit het oogpunt van veiligheidsrisico's op de korte termijn en de democratische aspiraties van de samenlevingen in de regio actief en blijvend te ondersteunen; onderstreept dat, in het kader van een holistische en ambitieuze benadering ten behoeve van de democratie, evenwichtige maatregelen moeten worden genomen teneinde het veiligheidsbeleid te koppelen aan het voor de EU prioritaire beleid inzake de mensenrechten; onderstreept het belang van de versterking van de stabiliteit op lange termijn in de MONA-regio middels niet-aflatende steun van de EU aan het maatschappelijk middenveld, met name via het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) en de ENI-faciliteit voor het maatschappelijk middenveld, alsmede via nieuwe instrumenten ten behoeve van de democratie, zoals het Europees Fonds voor Democratie (EFD); roept de lidstaten op om, in het kader van solidariteit en engagement, voldoende middelen uit te trekken voor de begroting van het fonds, zodat het zo flexibel en doeltreffend mogelijk steun kan verlenen aan lokale spelers op het vlak van democratische verandering in de regio; verzoekt de EDEO om nog meer inspanningen te leveren om de Europese waarden uit te dragen en toe te lichten, in het bijzonder via regelmatige contacten met overheden en, parallel daaraan, met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld;

29.    is ingenomen met de lancering door de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de Commissie van een uitgebreide raadpleging over de herziening van het ENB; nodigt de Commissie, de EDEO, de Raad en de lidstaten uit om een doeltreffendere en innovatievere politieke en strategische dimensie van het ENB te ontwikkelen; is ingenomen met de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU-lidstaten en de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied; herinnert eraan dat bij deze gelegenheid de ministers van Buitenlandse Zaken voor het eerst sedert zeven jaar zijn bijeengekomen; is van mening dat de ministers jaarlijks bijeen zouden moeten komen; vraagt aan de EDEO en aan de Commissie om elke democratische hervorming te blijven aanmoedigen en actoren die zich in de MONA-regio inzetten voor de democratie te steunen, met name in de buurlanden van de EU; benadrukt het belang van de handhaving van de huidige verdeling van de middelen voor de toekenning van ENB-fondsen; wijst er andermaal op dat landen die vooruitgang boeken bij de uitvoering van hervormingen en de navolging van Europees beleid substantiëlere steun zouden moeten ontvangen, met bijzondere aandacht voor Tunesië, en onderstreept dat vrouwenrechten moeten worden bevorderd;

30.    verzoekt de EU en de lidstaten een speciaal programma op te zetten voor de ondersteuning en rehabilitatie van vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld en slavernij in de conflictgebieden in de MONA-regio, met name in Syrië en Irak; verzoekt de regeringen van de landen in de MONA-regio, de VN, de EU en de betrokken ngo's rekening te houden met de kwetsbaarheid van gevluchte vrouwen en meisjes, en dan met name van degenen die gescheiden van hun families moeten leven, hun passende bescherming te bieden en alles in het werk te stellen om slachtoffers van seksueel geweld bij te staan, en maatregelen van sociaal beleid vast te stellen, gericht op de herintegratie in de maatschappij van deze vrouwen en meisjes. verzoekt de bij de gewapende conflicten betrokken partijen dringend om de bepalingen van Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad te eerbiedigen, om maatregelen te nemen ter bescherming van vrouwen en meisjes, in het bijzonder tegen seksueel misbruik, mensensmokkel en mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, alsook de straffeloosheid van de daders aan te pakken; dringt er bij de regeringen van de landen in de MONA-regio op aan dat zij het Verdrag van Istanboel ondertekenen en ratificeren, aangezien dit een krachtig instrument vormt om het geweld tegen vrouwen en meisjes, met inbegrip van huiselijk geweld en genitale verminking, integraal aan te pakken;

31.    benadrukt de mogelijkheid die onderhandelingen over associatieovereenkomsten bieden om hervormingen een impuls te geven; wijst erop dat alle dimensies moeten worden gekoppeld, wil de EU haar betrekkingen op een uitgebreide en coherente manier kunnen verdiepen; dringt erop aan om in deze overeenkomsten reële, tastbare stimulansen voor de partners op te nemen om de weg van hervormingen aantrekkelijker, doeltreffender en voor de burgerbevolking zichtbaarder te maken;

32.    beklemtoont dat de EU en de MONA-landen nauwer moeten samenwerken op basis van wederzijds aanvaardbare doelstellingen die zijn gestoeld op gemeenschappelijke belangen; benadrukt de voordelen die zouden voortvloeien uit de coördinatie van de steun van de EU aan de MONA-landen met die van de andere internationale donoren; doet een beroep op de Commissie om voorstellen te doen ter verbetering van die coördinatie en benadrukt dat het noodzakelijk is om noodhulp af te stemmen op ontwikkelingshulp voor de lange termijn;

33.    is er stellig van overtuigd dat de ontwikkeling van democratie en goed bestuur op lokaal niveau van vitaal belang is voor de stabilisering van de MONA-landen en pleit derhalve voor de institutionalisering en de ontwikkeling van de capaciteiten van verenigingen van lokale en regionale overheden in de MONA-landen;

34.    veroordeelt de aanhoudende schendingen van het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging in de regio en wijst nogmaals op het belang dat de EU hieraan hecht; herhaalt andermaal dat de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst een fundamenteel mensenrecht is; benadrukt derhalve dat alle vormen van discriminatie tegen religieuze minderheden op doeltreffende wijze moeten worden bestreden; vraagt de regeringen van de MONA-landen om het religieuze pluralisme te verdedigen; verzoekt de Europese Unie zich sterker in te zetten voor de actieve bescherming van religieuze minderheden en het bieden van toevluchtsoorden; is verheugd dat tijdens de verslagperiode (2013) de richtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging werden goedgekeurd en vraagt de EU-instellingen en -lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de uitvoering van deze richtsnoeren zowel in internationale en regionale fora als in bilaterale betrekkingen met derde landen; moedigt de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de EDEO aan om een permanente dialoog aan te gaan met ngo's, religieuze of geloofsgroepen en religieuze leiders;

35.    is ervan overtuigd dat culturele samenwerking en diplomatie, alsmede academische samenwerking en religieuze dialoog essentieel zijn in de bestrijding van het terrorisme en alle vormen van radicalisering; wijst erop dat onderwijs en de ontwikkeling van een kritische geest zowel voor Europa als voor de MONA-regio een buffer vormen tegen radicalisering en verzoekt derhalve de EU en haar lidstaten de nodige investeringen op dit gebied te ondersteunen; benadrukt het cruciale belang van het bevorderen van culturele en academische uitwisselingen, ook met vertegenwoordigers van de gematigde islam in MONA-landen en met de moslimgemeenschappen in Europa; spoort de partnerlanden ertoe aan deel te nemen aan de culturele programma's van de EU; verzoekt de Europese Commissie om het voorstel van het Europees Parlement tot oprichting van een ambitieus Euro-meditteraan Erasmusprogramma over te nemen, verschillend van het Eramus+-programma; vraagt de Commissie om onmiddellijk bijzondere aandacht te schenken aan de Erasmus+-programma's die zijn uitgewerkt voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied; dringt erop aan dat uitwisselingsprogramma's tevens deelnemers omvatten uit MONA-landen die niet bij het ENB zijn aangesloten;

36.    onderstreept dat het zaak is een efficiënt Europees tegendiscours te ontwikkelen, door alle lidstaten gemeenschappelijk, tegen de jihadistische propaganda en radicalisering van eigen bodem, waarbij rekening wordt gehouden met het gebruik van digitale instrumenten, het internet en sociale netwerken en waarbij alle Europese lokale autoriteiten worden betrokken en wordt samengewerkt met gemeenschappen van Europese burgers die sterke culturele banden hebben met de MONA-landen; is van mening dat dit tegendiscours moet zijn gebaseerd op de bevordering van gemeenschappelijke waarden op basis van het universele karakter van de mensenrechten en de idee moet ontzenuwen van een conflict tussen religies en beschavingen; dringt aan op de benoeming bij de EDEO van personeel dat de talen van de MONA-regio spreekt om de doeltreffendheid van de communicatie te vergroten; onderstreept de noodzaak van de verspreiding van een positief discours, vergezeld van specifieke voorbeelden over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de MONA-landen; onderstreept de noodzaak te zorgen voor zichtbaarheid van de EU en haar lidstaten in de regio;

37.    onderstreept de mogelijkheden die het ENB biedt op het vlak van de culturele en interreligieuze dialoog; onderstreept het verband tussen enerzijds de uitwisseling en samenwerking op het gebied van cultuur en onderwijs tussen de EU en de partnerlanden van het ENB, en anderzijds de ontwikkeling en versterking van een open maatschappelijk middenveld, de democratie en de rechtsstaat, alsook de verspreiding van de fundamentele vrijheden en de mensenrechten;

38.    onderstreept het belang van de ontwikkeling van een rechtstreekse dialoog met de maatschappelijke organisaties van de MONA-landen om hun verwachtingen beter te begrijpen; betuigt zijn steun aan het opzetten van een systeem voor overleg met en versterking van de maatschappelijke organisaties en de nieuwe generaties in het kader van het ENB; onderstreept in het bijzonder hoe belangrijk het is dat jongeren in deze landen betrokken worden bij een dialoog die gebaseerd is op openhartige, directe en gelijke verhoudingen; herinnert aan het belang van verkiezingswaarnemingsmissies en verzoekt het Europees Parlement en de EDEO om deze missies in alle landen van de regio, op verzoek van de regeringen van deze landen, in te richten wanneer echte democratische verkiezingen een reële mogelijkheid zijn, en ervoor te zorgen dat deze missies niet worden aangewend om een mise‑en‑scène te legitimeren; verzoekt om te zorgen voor een regelmatige follow-up van de aanbevelingen die door deze missies worden gedaan;

39.    benadrukt de noodzaak om de centrale rol van de UMZ te waarborgen die, als uniek forum voor een dialoog over het partnerschap tussen de Europese Unie en alle landen rond de Middellandse Zee, een motor moet worden voor investeringen in de duurzame sociale en economische ontwikkeling van de regio; merkt op dat de UMZ in staat zou moeten zijn om zelf de noodzakelijke fondsen te werven voor haar projecten; steunt de dynamiek van de ministeriële bijeenkomsten; verzoekt om een ruimere verspreiding van haar programma's en haar optreden, met inbegrip van gezamenlijke verkiezingswaarnemingsmissies en gezamenlijke evaluatiemissies, en om een betere samenwerking met de Europese Unie; herinnert aan het belang van een nieuw elan en een nieuwe politieke ambitie voor de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering met het oog op het aanpakken van de uitdagingen inzake veiligheid en stabiliteit van het Middellandse Zeegebied waarin iedereen zich daadwerkelijk kan vinden;

40.    spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de schendingen van de mensenrechten, met name van kwetsbare groepen in de MONA-landen waar conflicten woeden; is van oordeel dat kinderen tot een van de kwetsbaarste groepen behoren en herhaalt derhalve de noodzaak van een versterking van de tenuitvoerlegging van de herziene uitvoeringsstrategie voor de richtsnoeren van de EU inzake kinderen en gewapende conflicten; spoort de EU aan de samenwerking met de speciale vertegenwoordiger van de VN voor door gewapende conflicten getroffen kinderen verder te verdiepen ter ondersteuning van de bijbehorende actieplannen en de toezichts- en rapporteringsmechanismen;

Het verdiepen van de economische ontwikkelingssamenwerking

41.    merkt op dat de MONA-regio bijzonder zwaar getroffen wordt door armoede en ongelijkheid; is ervan overtuigd dat de sociale en economische ontwikkeling, in combinatie met democratie en rechtspraak, noodzakelijk is om tot politieke stabiliteit te komen; is bezorgd over de situatie van jongeren en acht het onontbeerlijk om hun waardige, legitieme toekomstperspectieven te bieden; benadrukt het fundamentele belang van de bestrijding van corruptie in de MONA-landen, niet alleen om Europese investeringen aan te trekken en duurzame economische ontwikkeling mogelijk te maken, maar ook om veiligheidsuitdagingen het hoofd te bieden; onderstreept het vastgestelde verband tussen transparantie, de rechtsstaat en terrorismebestrijding, die allemaal samen moeten worden aangepakt; roept de EDEO, de Commissie en de lidstaten op om hun samenwerking op het gebied van de bestrijding van corruptie in de MONA-landen te versterken en tot een prioriteit in de strijd tegen het terrorisme te maken;

42.    meent dat de strategische dialoog van de EU met de MONA-landen aangevuld zou moeten worden door een nieuw elan voor duurzame ontwikkelingssamenwerking, geschikt om de ongelijkheden weg te nemen en mogelijkheden voor werk en onderwijs te bieden, met name voor de jeugd; onderstreept het belang van het creëren van toegangsvoorwaarden voor de MONA-landen tot de interne markt van de Unie, met alle beschermingsmaatregelen die zij nodig hebben; onderstreept het belang van de bevordering van Europese investeringen in de MONA-landen, met inbegrip van energie- en infrastructuurprojecten, met als strategische doelstelling de bevordering van duurzame ontwikkeling en democratische verantwoording;

43.    herinnert eraan dat 2015 het Europees Jaar voor ontwikkeling is dat tot doel heeft om meer Europeanen te stimuleren om zich in te zetten voor de uitbanning van de armoede in de wereld en dat samenvalt met het voornemen van de internationale gemeenschap om een reeks doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling overeen te komen; roept overheden op alle regeringsniveaus van de MONA-landen op voorrang te verlenen aan het bereiken van deze doelstellingen;

44.    benadrukt dat de versterking van de dialoog over energievraagstukken in het Middellandse Zeegebied de regionale samenwerking, de regionale stabiliteit en de milieu-integriteit ten goede kan komen; stelt derhalve voor dat de EU haar inspanningen inzake energiediplomatie in de MONA-regio opvoert, zoals wordt geschetst in de energie-unie; onderstreept het strategische en economische belang van de energievoorziening uit de zuidelijke buurlanden van de EU; is ingenomen met de totstandbrenging van het Euro-mediterraan gasplatform en wijst erop dat Euro-mediterrane verbindingen in de aardgas- en de elektriciteitssector moeten worden bevorderd;

45.    ondersteunt de financiering van academische en beroepsopleidingsparcours in de MONA-regio met oog op het creëren van een grote pool van beroepsvaardigheden; stelt vast dat het circulaire-mobiliteitsprogramma van de EU voor beroepsopleiding zoveel mogelijk zou moeten worden uitgebreid naar de MONA-landen, via flexibele, progressieve instrumenten, zoals partnerschappen voor de mobiliteit;

46.    verzoekt de EU om haar inzet in alle fasen van de economische ontwikkeling van de landen in de regio duidelijk zichtbaar te maken, via alle instrumenten waarover zij beschikt; herinnert eraan dat die instrumenten gaan van humanitaire hulp tot diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten en dat zij het volledige proces van het herstel na een crisis tot de oprichting van stabiele instellingen kunnen beslaan;

47.    betreurt dat een minimumtermijn van één jaar noodzakelijk is om macrofinanciële steun vrij te maken voor landen met een zeer kwetsbare budgettaire situatie; dringt erop aan dat de EU de noodzakelijke fondsen zeer snel kan mobiliseren of herbestemmen; dringt erop aan om de Europese bijstand een nieuwe procedurele dimensie te geven, zowel in het kader van de bijstand die wordt verleend op basis van de financiële instrumenten van het externe optreden van de EU als op het niveau van de macrofinanciële bijstand; onderstreept in verband met de macrofinanciële steun dat het noodzakelijk is dat de EU de gevolgen op sociaal en economisch gebied en voor de mensenrechten van de van de begunstigde landen gevraagde maatregelen adequaat beoordeelt om te voorkomen dat dergelijke steun bijdraagt aan de instabiliteit, bijvoorbeeld doordat sociale diensten worden uitgehold; verzoekt de Arabische donoren hun steun te coördineren binnen de LAS en de GCC en in de mate van het mogelijke met de EU;

48.    verzoekt de Europese Investeringsbank (EIB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) om hun investeringsstrategieën te coördineren met de Unie voor het Middellandse Zeegebied om zo positieve synergieën tot stand te brengen;

49.    verzoekt de EU om haar partnerschappen met landen van de regio die geen deel uitmaken van haar onmiddellijke omgeving, te ontwikkelen; steunt het sluiten van een overeenkomst ter invoering van een vrijhandelszone tussen de EU en de GCC, voorzover een overeenkomst kan worden bereikt die beide partijen ten goede komt en deze de EU meer zichtbaarheid en een aanvullende hefboom biedt in de regio, in het bijzonder via de hervatting van de onderhandelingen over een nieuw gezamenlijk actieprogramma; herinnert eraan dat er sinds 1 juli 2014 een dergelijke overeenkomst geldt tussen de GCC en de EVA;

50.    spoort de EU ertoe aan om de gesprekken voort te zetten met het oog op onderhandelingen over diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten met bepaalde landen uit de regio, overeenkomstig de verbintenissen die de EU is aangegaan naar aanleiding van het partnerschap van Deauville; herinnert eraan dat de ontwikkeling van de handelsbetrekkingen deel uitmaakt van het buitenlandse beleid van de EU en bijdraagt tot de doelstellingen van vrede, welvaart en stabiliteit;

51.    onderstreept dat de regionale integratie van de MONA-landen het mogelijk zou maken om de politieke banden aan te halen en de handel en de ontwikkeling zou bevorderen; roept de MONA-landen op hun economieën en invoer te diversifiëren; merkt op dat de meeste MONA-landen handel drijven met landen die niet tot de MONA-landen behoren betreurt de impasse waar de Unie van de Arabische Maghreb (UAM) tegenaan kijkt; nodigt de EU uit om op diplomatiek, politiek en financieel niveau alles in het werk te stellen om de totstandkoming van de regionale integratie van de landen van de Maghreb te ondersteunen, in het kader van de UAM of de geografisch bredere akkoorden van Agadir;

52.    is ingenomen met de steun van de Raad Buitenlandse zaken voor het initiatief inzake de coördinatie van de investeringen in het zuidelijke Middellandse Zeegebied (AMICI); onderstreept het belang van initiatieven die de samenhang en doeltreffendheid van het externe optreden van de Europese Unie bevorderen;

53.    ondersteunt verdere samenwerking in de vervoerssector, onder andere door de infrastructuurnetwerken van de Europese Unie en van partnerlanden nauwer met elkaar te verbinden om de uitwisseling van mensen en goederen te vereenvoudigen;

54.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, het Europees Comité van de Regio's, de regeringen en parlementen van alle lidstaten van de Europese Unie, de secretaris-generaal van de Liga van Arabische Staten, de secretaris-generaal van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en de regeringen en parlementen van hun lidstaten.

  • [1]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0023.
  • [2]  Aangenomen teksten, P7_TA (2011)0109.
  • [3]  Aangenomen teksten, P7_TA (2011)0096.
  • [4]  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0576.
  • [5]  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0201.
  • [6]  Aangenomen teksten, P7_TA (2014)0207.
  • [7]  Aangenomen teksten, P8_TA (2014)0027.
  • [8]  Aangenomen teksten, P8_TA (2015)0010.
  • [9]  Aangenomen teksten, P8_TA (2015)0040.
  • [10]  Aangenomen teksten, P8_TA (2015)0077.
  • [11]  Aangenomen teksten, P8_TA (2015)0071.

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (11.5.2015)

aan de Commissie buitenlandse zaken

inzake de problemen ten aanzien van de veiligheid in het Midden-Oosten en Noord-Afrika en de vooruitzichten op politieke stabiliteit
(2014/2229(INI))

Rapporteur voor advies: Maria Arena

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie buitenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat in de EU-richtsnoeren van 2008 inzake geweld tegen vrouwen en meisjes is neergelegd dat de bevordering van de rechten van de vrouw en de bevordering van gendergelijkheid een essentieel onderdeel moeten vormen van de politieke dialoog en de dialoog over de rechten van de mens tussen de EU en de landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MONA-regio);

B.  overwegende dat vrouwenrechten ondeelbaar en niet-onderhandelbaar zijn en dat de EU een op gendergelijkheid gebaseerd buitenlands beleid moet voeren jegens landen die niet voor vrouwenrechten en gendergelijkheid opkomen;

C. overwegende dat vrouwen en meisjes, vooral degenen die afkomstig zijn uit religieuze en etnische minderheden, het slachtoffer zijn van de gewelddaden van IS, waaronder slavernij, seksuele uitbuiting en geweld, gedwongen zwangerschappen, buitengerechtelijke executies, schijnprocessen waarbij onmenselijke straffen worden opgelegd, aanvallen die neerkomen op oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid;

D. overwegende dat de politieke instabiliteit in deze regio tot een aanzienlijke toename van het aantal vluchtelingen leidt, en dat deze vluchtelingen dikwijls hun leven op het spel zetten om te vluchten en daarbij ten prooi vallen aan mensenhandel, waarbij vrouwen en kinderen de kwetsbaarste groepen zijn; overwegende dat het, om duurzame resultaten te bereiken op het gebied van vredesonderhandelingen, vredesopbouw en vredeshandhaving, van essentieel belang is dat vrouwen, en met name vrouwen die behoren tot religieuze en etnische minderheden, aan deze processen deelnemen;

E.  overwegende dat het bijzonder moeilijk is om de veiligheid en bescherming van vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld te waarborgen, vooral nu er sprake lijkt te zijn van een toename van het aantal verkrachtingen en andere vormen van geweld tegen vrouwen in de MONA-regio; overwegende dat de toegang van vrouwen tot de rechter beperkt is; overwegende dat de aanhoudende genderongelijkheid moet worden aangepakt;

F.  overwegende dat door het geïnstitutionaliseerde patriarchale stelsel van staat en samenleving nog steeds veel vrouwen worden onderdrukt, dat veel vrouwen nog steeds te lijden hebben onder staatsgeweld en dat er dikwijls nog geen hulpvoorzieningen zijn waar vrouwelijke slachtoffers van geweld een beroep op kunnen doen;

G. overwegende dat betrokkenheid en een sterke positie van vrouwen in de publieke ruimte en op politiek, economisch en cultureel gebied in MONA-landen van essentieel belang is voor de bevordering van stabiliteit, vrede en economische welvaart op de lange termijn; overwegende dat versterking van de positie van vrouwen door middel van onderwijs van wezenlijk belang is om vrouwen en meisjes op al deze gebieden een grotere rol te laten spelen; overwegende dat organisaties uit het maatschappelijk middenveld die zich inzetten voor vrouwenrechten en gendergelijkheid in belangrijke mate kunnen bijdragen aan de verbetering van de positie van vrouwen in de MONA-landen;

H. overwegende dat de Europese Raad op 25 juni 2012 een strategisch kader voor mensenrechten en democratie heeft goedgekeurd waarin staat dat de mensenrechten in alle beleidsvelden van de EU, ook het buitenlands beleid, moeten worden geïntegreerd, en overwegende dat de bestrijding van geweld tegen vrouwen in dat strategisch kader als prioriteit geldt;

I.   overwegende dat culturele samenwerking en uitwisseling, evenals academische uitwisselingen tussen en binnen EU- en MONA-landen een belangrijke rol spelen bij het kweken van begrip en het opbouwen van stabiliteit en vrede in de gehele regio; overwegende dat de rol van vrouwen en meisjes bij culturele uitwisselingen en samenwerking moet worden gestimuleerd en bevorderd;

1.  wijst andermaal op het feit dat slavernij, gedwongen huwelijken, verkrachtingen, kinderarbeid, de inzet van kindsoldaten, genitale verminking bij vrouwen, eerwraak en elke andere schending van mensenrechten met klem door de EU worden afgekeurd;

2.  verzoekt de Commissie erop toe te zien dat gendergelijkheid en vrouwenrechten in alle partnerschapsovereenkomsten en alle onderhandelingen met landen in de MONA-regio aan bod komen, met name het recht op veiligheid, recht op adequate zorg rond de reproductieve gezondheid, en recht op herstel en vergoeding van de schade die zij als slachtoffers van conflicten hebben geleden;

3.  verzoekt de bij de gewapende conflicten betrokken partijen dringend om de bepalingen van Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad te eerbiedigen, om maatregelen te nemen ter bescherming van vrouwen en meisjes, in het bijzonder tegen seksueel misbruik, mensensmokkel en mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, alsook de straffeloosheid van de daders aan te pakken;

4.  stelt dat vrouwenrechtenorganisaties een cultuur van vrede en veiligheid kunnen bevorderen en dat maatregelen die erop gericht zijn vrouwen bij de preventie van conflicten te betrekken, aan Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad een ter plaatse werkzaam effect kunnen geven;

5.  roept de nationale en lokale autoriteiten op om de fundamentele vrouwenrechten te eerbiedigen, met inbegrip van het recht om actief deel te nemen aan het politieke leven, ervoor te zorgen dat vrouwen mogen deelnemen aan de besluitvorming in hun eigen gemeenschap en land, en om vrouwelijke politici en activisten bescherming te bieden, en verzoekt de Commissie specifieke maatregelen te ontwikkelen ter ondersteuning van gendergelijkheid in de landen in kwestie;

6.  is stellig van mening dat gendergelijkheid, vrouwenrechten en participatie van vrouwen onderwerpen zijn die bij alle samenwerkings- en vrijhandelsonderhandelingen uitgebreid en stelselmatig aan de orde moeten worden gesteld en geïntegreerd moeten worden in alle politieke en culturele dialoog met de landen in de MONA-regio, inclusief de Liga van Arabische Staten;

7.  onderstreept dat het uiterst belangrijk is om bij de bevordering en financiering van programma's van de EU en de MONA-partnerlanden inzake culturele en academische samenwerking, beroepsonderwijs en circulaire-mobiliteit rekening te houden met het genderperspectief, en deze programma's in te zetten voor de versterking van de positie van vrouwen en meisjes, de bevordering en versterking van de deelname van vrouwen aan de economie en de bevordering van gendergelijkheid; verzoekt de Commissie om de genderinvalshoek mee te nemen in het voorstel van het Europees Parlement voor een Euro-Mediterraan Erasmusprogramma;

8.  benadrukt dat de EU ook kan bijdragen aan de bevordering van vrouwenrechten en de participatie van vrouwen in partnerlanden door bij haar missies en in haar delegaties en bemiddelingsteams voor genderevenwicht te zorgen;

9.  verzoekt de regeringen van de landen in de MONA-regio, de VN, de EU en de betrokken ngo's rekening te houden met de kwetsbaarheid van gevluchte vrouwen en meisjes, en dan met name met degenen die gescheiden van hun families moeten leven, hen passende bescherming te bieden en alles in het werk te stellen om slachtoffers van seksueel geweld bij te staan, en maatregelen van sociaal beleid vast te stellen, gericht op de herintegratie in de maatschappij van deze vrouwen en meisjes.

10. verzoekt de EU en de lidstaten een speciaal programma op te zetten voor de ondersteuning en rehabilitatie van vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld en slavernij in de conflictgebieden in de MONA-regio, met name in Syrië en Irak;

11. dringt er bij de regeringen van de landen in de MONA-regio op aan dat zij het Verdrag van Istanbul ondertekenen en ratificeren, aangezien dit een krachtig instrument vormt om het geweld tegen vrouwen en meisjes, met inbegrip van huiselijk geweld en genitale verminking, integraal aan te pakken;

12. verzoekt de Commissie en de EDEO om bij het ontwikkelen van een directe dialoog met het maatschappelijk middenveld in de MONA-regio vrouwenrechten en gendergelijkheid te laten meewegen, en om activistes en vrouwelijke wetenschappers in deze regio een stem te geven; benadrukt dat het belangrijk is om vrouwen- en genderrechtenorganisaties te betrekken bij raadplegingen van het maatschappelijk middenveld in het kader van de uitvoering van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) en bij de raadpleging over herziening van het ENB; is van oordeel dat in een doeltreffende politieke dialoog en mensenrechtendialoog de standpunten van vrouwen centraal moeten staan en rekening gehouden moet worden met verschillende en veranderende sociaal-culturele en godsdienstige milieus; wenst dat de EDEO en de Commissie ervoor kiezen om gendergelijkheid en de rol van vrouwen in de samenleving de kern te laten vormen van hun strategieën ter stimulering van democratische hervormingen in buurlanden van de Unie; benadrukt dat het belang van het bevorderen van gendergelijkheid en het verbeteren van de positie van vrouwen in de samenleving als onderdeel van democratische hervormingen moet worden vertaald in ENB-financiering en tot uiting moet komen in de ontwikkeling van politieke en strategische dimensies;

13. herinnert aan de belangrijke rol die de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied kan spelen als forum voor democratisch en politiek overleg tussen vertegenwoordigers van beide zijden van de Middellandse Zee; dringt erop aan dit orgaan een nieuwe politieke impuls te geven en wijst op de vooruitgang die in eerdere jaren is geboekt in het politieke debat over genderkwesties en de bevordering van vrouwenrechten;

14. betreurt de punten van voorbehoud die ten aanzien van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) zijn gemaakt, waardoor zowel de invloed van dit verdrag als de bescherming die het kan bieden ernstig is beperkt; verzoekt de regeringen in de MONA-regio met klem om het CEDAW volledig ten uitvoer te leggen en alle vormen van geweld tegen vrouwen strafbaar te stellen, ook huiselijk geweld en seksueel geweld binnen het huwelijk;

15. wijst erop dat elke duurzame economische ontwikkeling die uit een strategische dialoog en samenwerking tussen de EU en de MONA-landen voortvloeit, moet leiden tot een toename van de deelname van vrouwen aan de economieën in de MONA-regio, bevordering van gendergelijkheid en het scheppen van kansen voor jongeren en vrouwen, met inbegrip van vrouwen uit gemarginaliseerde groepen;

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

6.5.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

30

1

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Maria Arena, Catherine Bearder, Beatriz Becerra Basterrechea, Vilija Blinkevičiūtė, Anna Maria Corazza Bildt, Viorica Dăncilă, Iratxe García Pérez, Anna Hedh, Mary Honeyball, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Elisabeth Köstinger, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Vicky Maeijer, Angelika Mlinar, Angelika Niebler, Maria Noichl, Marijana Petir, Terry Reintke, Liliana Rodrigues, Jordi Sebastià, Michaela Šojdrová, Ernest Urtasun, Ángela Vallina, Beatrix von Storch, Anna Záborská, Jana Žitňanská, Inês Cristina Zuber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Stefan Eck, Constance Le Grip, Sirpa Pietikäinen, Monika Vana, Julie Ward

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

11.6.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

45

10

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Lars Adaktusson, Francisco Assis, Petras Auštrevičius, Bas Belder, Goffredo Maria Bettini, Mario Borghezio, Elmar Brok, Klaus Buchner, Fabio Massimo Castaldo, Aymeric Chauprade, Javier Couso Permuy, Andi Cristea, Arnaud Danjean, Marcel de Graaff, Georgios Epitideios, Eugen Freund, Michael Gahler, Richard Howitt, Tunne Kelam, Afzal Khan, Janusz Korwin-Mikke, Andrey Kovatchev, Eduard Kukan, Ilhan Kyuchyuk, Arne Lietz, Barbara Lochbihler, Sabine Lösing, Andrejs Mamikins, David McAllister, Jean-Luc Mélenchon, Tamás Meszerics, Francisco José Millán Mon, Pier Antonio Panzeri, Ioan Mircea Paşcu, Vincent Peillon, Alojz Peterle, Tonino Picula, Kati Piri, Andrej Plenković, Cristian Dan Preda, Jozo Radoš, Sofia Sakorafa, Alyn Smith, Jaromír Štětina, Charles Tannock, László Tőkés, Johannes Cornelis van Baalen, Hilde Vautmans, Boris Zala

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Angel Dzhambazki, Andrzej Grzyb, Marek Jurek, Antonio López-Istúriz White, Fernando Maura Barandiarán, Urmas Paet, Igor Šoltes

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Costas Mavrides, Kerstin Westphal, Ivan Štefanec