VERSLAG over hulpbronnenefficiëntie: de overgang naar een circulaire economie
25.6.2015 - (2014/2208(INI))
Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Sirpa Pietikäinen
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over hulpbronnenefficiëntie: de overgang naar een circulaire economie
Het Europees Parlement,
‒ gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Naar een circulaire economie: Een afvalvrij programma voor Europa" (COM(2014)0398),
‒ gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Mogelijkheden voor hulpbronnen-efficiëntie in de bouwsector" (COM(2014)0445),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Groen actieplan voor het mkb: Het mkb in staat stellen om milieu-uitdagingen om te zetten in zakenkansen" (COM(2014)0440),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering" (COM(2015)0080),
‒ gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Bouwen aan de eengemaakte markt voor groene producten – Bevordering van betere informatieverstrekking over de milieuprestatie van producten en organisaties" (COM(2013)0196),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa" (COM(2012)0060),
‒ gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa" (COM(2011)0571),
‒ gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Efficiënt gebruik van hulpbronnen – Vlaggenschipinitiatief in het kader van de Europa 2020-strategie" (COM(2011)0021),
‒ gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),
– gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over Eco-innovatie – Werkgelegenheid en groei via het milieubeleid [1]1,
– gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over een Europese strategie voor kunststofafval in het milieu[2]2,
‒ gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 over het efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa[3]3,
‒ gezien zijn resolutie van 13 september 2011 over een doeltreffende grondstoffenstrategie voor Europa[4]4,
‒ gezien het zevende milieuactieprogramma,
– gezien de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling uit 2006 en de herziening daarvan uit 2009,
‒ gezien de conclusies van de Raad Milieu over "Het vergroenen van het Europees semester en de Europa 2020-strategie - Tussentijdse evaluatie" van 28 oktober 2014,
– gezien het syntheseverslag van het Europees Milieuagentschap getiteld "Het milieu in Europa – toestand en verkenningen 2015",
‒ gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD),
‒ gezien het onderzoek van UNEP (Milieuprogramma van de Verenigde Naties) naar de opzet van een duurzaam financieel stelsel,
‒ gezien de conclusies van het Internationale Panel van UNEP over milieurisico's en uitdagingen met betrekking tot antropogene metaalstromen en -cycli (2013),
‒ gezien de conclusies van het Internationale Panel van UNEP over het ontkoppelen van het gebruik van hulpbronnen en de milieueffecten van economische groei (2011),
‒ gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2014[5]5,
‒ gezien het advies van het Comité van de Regio's van 12 februari 2015[6]6,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0215/2015),
A. overwegende dat het niet-duurzame gebruik van hulpbronnen de oorzaak is van diverse milieugevaren, zoals klimaatverandering, woestijnvorming, ontbossing, verlies aan biodiversiteit en verzwakking van ecosysteemdiensten; overwegende dat de wereldeconomie gebruikmaakt van het equivalent van de hulpbronnen van anderhalve planeet voor de wereldwijde productie en de verwerking van afval, en dat dit cijfer tegen 2030 naar schatting het equivalent van de hulpbronnen van twee planeten zal bereiken;
B. overwegende dat Europa sterker afhankelijk is van geïmporteerde hulpbronnen dan welke andere regio ter wereld ook en veel hulpbronnen op relatief korte termijn uitgeput zullen zijn; overwegende dat het concurrentievermogen van Europa aanzienlijk kan worden vergroot door hulpbronnen beter te laten renderen in de economie en door een duurzame grondstoffenvoorziening uit Europese bronnen te bevorderen; overwegende dat bovendien de innovatiepartnerschappen tussen de industrie en de afvalverwerkende sector en het onderzoek naar een betere recycleerbaarheid van belangrijke grondstoffen moeten worden versterkt als bijdrage aan het veiligstellen van de grondstoffenvoorziening;
C. overwegende dat de omschakeling naar een circulaire economie in essentie een economische kwestie is die betrekking heeft op de toegang tot, of duurzame beschikbaarheid van grondstoffen, de herindustrialisering en verdere digitalisering van Europa, het scheppen van nieuwe banen en de vraagstukken inzake klimaatverandering, energieonzekerheid en grondstoffenschaarste; overwegende dat investeren in een circulaire economie daarom volledig verenigbaar kan zijn met de Commissieagenda voor banen, groei en concurrentievermogen en het potentieel heeft om een win-winsituatie op te leveren voor alle belanghebbenden;
D. overwegende dat hulpbronnenefficiëntie ook rekening moet houden en coherent moet zijn met duurzaamheidsaspecten in bredere zin, waaronder die van ecologische, ethische, economische en sociale orde;
E. overwegende dat de in het zevende milieuactieprogramma vastgestelde streefdoelen en prioritaire maatregelen een bindend karakter hebben;
F. overwegende dat in het milieuprogramma van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt gesteld dat vrijwillige benaderingen vaak een twijfelachtige milieueffectiviteit hebben en in economisch opzicht doorgaans weinig doelmatig zijn[7]7;
G. overwegende dat de overgang naar een circulaire economie systeemveranderingen vereist die gevolgen hebben voor alle belanghebbenden in de waardeketen, alsook aanzienlijke innovaties op het gebied van technologie, het bedrijfsleven en de samenleving als geheel;
H. overwegende dat burgers, kleine ondernemingen en lokale overheden een bijzondere rol spelen bij het verwezenlijken van hulpbronnenefficiëntie en het bevorderen van de loskoppeling van economische groei en hulpbronnenverbruik;
I. overwegende dat een naar behoren functionerende circulaire economie concurrerende bedrijven nodig heeft en dat de ondernemingen zelf drijvende krachten zijn achter de omschakeling naar een circulaire economie;
J. overwegende dat kmo's centraal moeten worden gesteld in de EU-strategie inzake hulpbronnenefficiëntie, aangezien zij 99 % van alle EU-bedrijven uitmaken en werk verschaffen aan twee derde van de beroepsbevolking;
K. overwegende dat een ambitieus Europees pakket inzake de circulaire economie zakelijke kansen biedt, de toegang tot grondstoffen zekerstelt en het productieve gebruik ervan verlengt (middels hergebruik, revisie, recycling en gebruik als reserveonderdeel), voor hoogwaardige recycling aan het eind van de levensduur zorgt en alle bijproducten en afvalstoffen verwerkt als waardevolle hulpbronnen voor verder gebruik;
L. overwegende dat het duurzaam en verantwoord betrekken van primaire grondstoffen cruciaal is voor de verwezenlijking van hulpbronnenefficiëntie en voor het halen van de doelstellingen van de circulaire economie;
M. overwegende dat er markten voor secundaire grondstoffen moeten worden ontwikkeld om de doelstellingen inzake hulpbronnenefficiëntie te halen en een circulaire economie tot stand te brengen;
N. overwegende dat het Parlement de Commissie herhaaldelijk heeft verzocht indicatoren en wettelijk bindende streefcijfers voor hulpbronnenefficiëntie vast te stellen;
O. overwegende dat de uitbanning van giftige chemische stoffen, waarvoor veiliger alternatieven bestaan of worden ontwikkeld overeenkomstig de bestaande wetgeving inzake chemische producten, een centrale rol speelt in de totstandbrenging van een circulaire economie;
P. overwegende dat uit de gegevens van Eurostat over de verwerking van stedelijk afval in de EU-28 duidelijk blijkt dat er nog steeds geen gelijk speelveld inzake afvalbeleid bestaat en dat de uitvoering en handhaving van bestaande wetgeving aanzienlijke problemen met zich meebrengen;
Q. overwegende dat gemiddeld slechts 40 % van de vaste afvalstoffen wordt hergebruikt of gerecycleerd en dat de rest wordt gestort of verbrand;
R. overwegende dat de productie en consumptie van voedingsproducten uit de landbouw verantwoordelijk zijn voor een aanzienlijk deel van het hulpbronnenverbruik, met belangrijke gevolgen voor het milieu, de volksgezondheid en de gezondheid en het welzijn van dieren; overwegende dat er duurzame oplossingen nodig zijn om inefficiënt hulpbronnenverbruik in de voedselvoorziening integraal aan te pakken;
S. overwegende dat de schrapping van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu, met inbegrip van directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen, een aanzienlijke vermindering van de broeikasgasemissies zou opleveren, zou bijdragen tot de bestrijding van klimaatverandering, en de invoering van de circulaire economie mogelijk zou maken;
1. is ingenomen met de mededeling van de Commissie getiteld "Naar een circulaire economie: Een afvalvrij programma voor Europa" (COM(2014)0398); hecht zijn goedkeuring aan de aanpak van de Commissie met betrekking tot ontwerpen en innoveren voor een circulaire economie, het opzetten van een ondersteunend beleidskader voor hulpbronnenefficiëntie en het vaststellen van een streefcijfer voor hulpbronnenefficiëntie zoals uiteengezet in de mededeling en het opzetten van een specifiek beleidskader om kmo's in staat te stellen ecologische uitdagingen om te zetten in ecologisch duurzame zakelijke kansen; benadrukt dat wetgevingsmaatregelen nodig zijn om te komen tot een meer circulaire economie en verzoekt de Commissie voor het einde van 2015 een ambitieus voorstel in te dienen inzake een circulaire economie, zoals aangekondigd in haar werkprogramma 2015;
2. benadrukt dat voor de aanpak van hulpbronnenschaarste vermindering van de winning en het verbruik van hulpbronnen en een volledige ontkoppeling van groei en het verbruik van natuurlijke hulpbronnen noodzakelijk zijn, een systemische verandering die de vaststelling van maatregelen met het oog op een duurzaam 2050 en onmiddellijk optreden vereist;
3. benadrukt dat productie en verbruik factoren zijn die op een zodanige manier moeten worden aangepakt dat voor samenhang met de bredere doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling gezorgd wordt;
4. brengt in herinnering dat de reeds behaalde verbeteringen in efficiënt gebruik van hulpbronnen teniet worden gedaan door de voortdurende productiegroei, dat de winning van hulpbronnen wereldwijd drastisch blijft stijgen en bijgevolg de totale winning en het totale verbruik van hulpbronnen dringend moeten worden verminderd om het rebound-effect het hoofd te bieden; dringt er bij de Commissie op met passende maatregelen te komen;
5. herinnert eraan dat water, een natuurlijke hulpbron die in productieprocessen wordt gebruikt en als openbaar goed, in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van het grondstoffenverbruik en efficiënt moet worden aangewend;
6. benadrukt dat verbetering van het hulpbronnengebruik door middel van betere ontwerpvereisten en een afvalwetgeving die zorgt voor een opwaartse beweging in de afvalhiërarchie (en aldus afvalpreventie, hergebruik, voorbereiding voor hergebruik en recycling bevordert) aanzienlijke netto besparingen kan opleveren voor het bedrijfsleven, de overheden en de consumenten in de EU (naar schatting 600 miljard euro, of 8 % van de jaarlijkse omzet) en tegelijkertijd de totale jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen met 2-4 % kan doen afnemen; benadrukt dat vergroting van de hulpbronnenproductiviteit met 30 % tegen 2030 het bbp met bijna 1 % kan doen toenemen en 2 miljoen extra vaste banen [8]1kan opleveren; herinnert eraan dat hulpbronnenefficiëntie een prioritaire doelstelling is van het zevende milieuactieprogramma dat de noodzaak onderstreept om de productie van en de vraag van de consument naar ecologisch duurzame producten en diensten te stimuleren door middel van beleidsmaatregelen die de beschikbaarheid, betaalbaarheid, functionaliteit en aantrekkelijkheid van die producten en diensten bevorderen;
7. is ervan overtuigd dat zowel wettelijke maatregelen als economische impulsen, de internalisering van externe kosten en nadere financiering van onderzoek en innovatie, alsook maatschappelijke en leefstijlveranderingen vereist zijn om de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren; wijst erop dat een mix van instrumenten op verschillende beleidsniveaus noodzakelijk is, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel;
8. is van mening dat de invoering van een volledig circulaire economie de betrokkenheid vereist van alle relevante belanghebbenden, regio's, steden, lokale gemeenschappen, kmo's, ngo's, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, vakbonden en burgers;
9. verzoekt de Commissie de lokale en regionale overheden te betrekken bij de ontwikkeling van het pakket voorstellen voor een circulaire economie;
10. benadrukt dat het besef bij het publiek, de perceptie en de betrokkenheid van de burger van cruciaal belang zijn voor een geslaagde transitie naar een circulaire economie; merkt op dat de nodige aandacht en middelen moeten worden besteed aan onderwijs en voorlichting, aan het bevorderen van duurzame consumptie- en productiemodellen en aan het benadrukken van de voordelen die voortvloeien uit de overgang naar een hulpbronnenefficiënte circulaire economie;
11. wijst erop dat de transitie naar een circulaire economie goedopgeleide werknemers vereist en dat onderwijs en scholing rekening moeten houden met de noodzaak van groene vaardigheden;
12. benadrukt dat op Europees niveau reeds enige financiële instrumenten in het leven zijn geroepen ter bevordering van de circulaire economie, in het bijzonder in het kader van de programma's Horizon 2020 en Life+, en dat deze instrumenten, mits goed benut, eco-innovatie en industriële ecologie in de lidstaten en de regio's van Europa kunnen bevorderen;
13. benadrukt dat rechtszekerheid en voorspelbaarheid op de lange termijn cruciaal zijn voor het ontsluiten van het potentieel van het Europees Fonds voor strategische investeringen voor de circulaire economie om de investeringen die bijdragen tot een duurzame economie te kanaliseren;
14. wijst erop dat een overgang naar een duurzame en circulaire economie ambitieuze milieudoelstellingen moet combineren met strenge sociale eisen, inclusief de bevordering van fatsoenlijk werk en van gezonde en veilige arbeidsomstandigheden (d.w.z. dat ervoor wordt gezorgd dat werknemers op hun werkplek niet worden blootgesteld aan schadelijke stoffen);
15. benadrukt dat er een meer samenhangend rechtskader voor duurzame productie en duurzaam verbruik moet worden ingevoerd voor de hele productiecyclus, van duurzame winning tot terugwinning aan het einde van de levenscyclus;
Indicatoren en streefcijfers
16. benadrukt dat in 2050 het gebruik in de EU van hulpbronnen duurzaam moet zijn en dat dit onder meer een absolute vermindering van het hulpbronnenverbruik vereist tot een duurzaam niveau, op basis van betrouwbare metingen van het verbruik dat de volledige toeleveringsketen omvat, de strikte toepassing van de afvalhiërarchie, de tenuitvoerlegging van een stapsgewijze benutting van hulpbronnen, met name biomassa, verantwoorde en duurzame winning, het creëren van een gesloten kringloop voor niet-hernieuwbare hulpbronnen, het vergroten van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen binnen de grenzen van hun hernieuwbaarheid, het geleidelijk elimineren van giftige stoffen, met name ingeval er veiliger alternatieven bestaan of worden ontwikkeld overeenkomstig de bestaande wetgeving inzake chemische producten, teneinde te zorgen voor de ontwikkeling van niet-giftige materiaalcycli en verbetering van de kwaliteit van de ecosysteemdiensten;
17. brengt in herinnering dat het Parlement reeds in 2012 opriep tot duidelijke, degelijke en meetbare indicatoren voor economische activiteit waarbij rekening wordt gehouden met klimaatverandering, biodiversiteit en een efficiënt gebruik van hulpbronnen gedurende de hele levenscyclus en tot het gebruik van deze indicatoren als basis voor wetgevingsinitiatieven en concrete reductiedoelstellingen;
18. dringt er bij de Commissie op aan voor het einde van 2016 een hoofdindicator en een overzicht van subindicatoren voor hulpbronnenefficiëntie, met inbegrip van ecosysteemdiensten, te ontwikkelen en in te voeren; wijst erop dat het gebruik van deze geharmoniseerde indicatoren vanaf 2018 wettelijk bindend moet zijn, en dat aan de hand van deze indicatoren het hulpbronnenverbruik, de water-, de koolstof-, de grondstoffen- en de bodemvoetafdruk, met inbegrip van invoer en uitvoer, op EU-, nationaal en sectorniveau moeten worden gemeten, waarbij rekening wordt gehouden met de gehele levenscyclus van producten en diensten;
19. dringt er bij de Commissie op aan voor het einde van 2015 een bindend streefcijfer voor te stellen om de hulpbronnenefficiëntie op EU-niveau tegen 2030 met 30 % te verhogen ten opzichte van het niveau in 2014, alsook afzonderlijke streefcijfers voor elke lidstaat; benadrukt dat streefcijfers voor hulpbronnenefficiëntie pas kunnen worden ingevoerd wanneer er indicatoren aan ten grondslag liggen;
20. dringt er bij de Commissie op aan om het gebruik van indicatoren voor hulpbronnenefficiëntie te bevorderen door middel van internationale verdragen teneinde economieën en bedrijfstakken met elkaar te kunnen vergelijken en een gelijk speelveld te creëren, en om overleg en samenwerking met derde landen te steunen;
21. benadrukt dat deze indicatoren moeten worden opgenomen in het Europees semester en in alle effectbeoordelingen;
Productbeleid en ecologisch ontwerp
22. benadrukt het belang van een weloverwogen productbeleid dat de verwachte levensduur, de herbruikbaarheid en de recycleerbaarheid van producten verhoogt; wijst erop dat de ontwerpfase van een product grotendeels bepalend is voor de hoeveelheid hulpbronnen die gedurende de gehele levensduur van het product worden verbruikt en voor de herstelbaarheid, herbruikbaarheid en de recycleerbaarheid van het product; verzoekt de Commissie om in het productbeleid het gebruik van de levenscyclusbenadering te bevorderen, in het bijzonder door geharmoniseerde methoden voor de evaluatie van de milieuprestaties van producten in te voeren;
23. verzoekt in dit verband de Commissie een ambitieus werkprogramma te presenteren en de voorschriften inzake ecologisch ontwerp van de bestaande ecodesign-richtlijn volledig en ambitieus ten uitvoer te leggen middels nieuwe en bijgewerkte uitvoeringsmaatregelen, te beginnen met de onmiddellijke vaststelling van reeds voorgestelde maatregelen;
24. dringt er bij de Commissie op aan voor het einde van 2016 een herziening van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp voor te stellen gebaseerd op een effectbeoordeling, waarin de volgende belangrijke wijzigingen zijn opgenomen: uitbreiding van het toepassingsgebied van de vereisten inzake ecologisch ontwerp tot alle belangrijke productgroepen, en niet alleen energiegerelateerde producten; geleidelijke opneming van alle relevante hulpbronnenefficiënte kenmerken in de essentiële vereisten voor productontwerp; invoering van een verplicht productpaspoort op basis van deze vereisten; invoering van zelfcontrole en controle door een derde partij, teneinde te waarborgen dat producten aan deze normen voldoen; vaststelling van horizontale eisen op het gebied van onder meer duurzaamheid, repareerbaarheid, herbruikbaarheid en recycleerbaarheid;
25. verzoekt de Commissie om aan de hand van een kosten-batenanalyse te beoordelen of er minimumwaarden voor het aandeel gerecycleerd materiaal in nieuwe producten kunnen worden gedefinieerd in het kader van de toekomstige herziening van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp;
26. dringt er bij de Commissie op aan maatregelen te ontwikkelen tegen geplande veroudering en verder te werken aan de ontwikkeling van een reeks productnormen voor de circulaire economie die betrekking heeft op het vergemakkelijken van ontmanteling, opknappen en reparatie, en efficiënt gebruik van grondstoffen, hernieuwbare bronnen en gerecycleerde materialen in producten;
27. herinnert eraan dat ook de beschikbaarheid van gestandaardiseerde en modulaire componenten, de planning van demontage en duurzame producten, en efficiënte productieprocessen een belangrijke rol spelen in een succesvolle circulaire economie; dringt er bij de Commissie op aan toepasselijke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat producten duurzaam zijn en gemakkelijk kunnen worden verbeterd, hergebruikt, hersteld, gerepareerd, gerecycleerd en ontmanteld voor nieuwe hulpbronnen, en dat onderdelen die gevaarlijke stoffen bevatten duidelijk worden geïdentificeerd in de producthandleidingen teneinde de scheiding van die onderdelen vóór de recycling te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie in dit verband te komen met een definitie van op biologische materialen gebaseerde producten, waarbij een minimaal aandeel hernieuwbare materialen van 50 % wordt vastgesteld;
28. dringt er bij de Commissie op aan een voorstel in te dienen inzake informatievoorschriften over de hulpbronnen die in een product verwerkt zijn en de verwachte levensduur van het product, zonder kmo's met buitensporige administratieve lasten te confronteren; benadrukt dat deze informatie eenvoudig toegankelijk moet zijn voor consumenten om een geïnformeerde beslissing mogelijk te maken en voor bedrijven om de reparatie en recycling van producten te vergemakkelijken; merkt op dat het cruciaal is om het besef bij de consumenten en hun proactieve rol te vergroten;
29. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor de uitbreiding van minimumgaranties voor duurzame consumptiegoederen, teneinde de verwachte levensduur van het product te verlengen, en te verduidelijken dat, overeenkomstig Richtlijn 1999/44/EG, verkopers van consumptiegoederen de eerste twee jaar van de wettelijke garantie gebreken moeten onderzoeken en de consument alleen kosten mag aanrekenen wanneer het gebrek door onjuist gebruik is veroorzaakt;
30. verzoekt de Commissie passende maatregelen voor te stellen betreffende de beschikbaarheid van reserveonderdelen, teneinde de repareerbaarheid van producten tijdens hun levensduur te waarborgen;
31. verzoekt de Commissie, de lidstaten en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) meer inspanningen te leveren om zeer zorgwekkende stoffen te vervangen en om stoffen die een onacceptabel risico met zich meebrengen voor de menselijke gezondheid of het milieu te beperken in het kader van REACH, niet in de laatste plaats om te voldoen aan het vereiste van het zevende milieuactieplan om niet-giftige materiaalcycli te ontwikkelen, zodat gerecycleerd afval kan worden aangewend als een belangrijke en betrouwbare bron van grondstoffen voor de Unie; verzoekt de Commissie in dit verband haar eenzijdige moratorium op de verwerking van aanbevelingen door het ECHA onmiddellijk te beëindigen voor wat betreft de opneming van zeer zorgwekkende stoffen in bijlage XIV bij REACH en onverwijld over te gaan tot die opneming; benadrukt in overeenstemming met de afvalhiërarchie dat preventie prioriteit krijgt boven recycling en dat recycling bijgevolg niet mag dienen als rechtvaardiging voor het voortgezette gebruik van uitgefaseerde gevaarlijke stoffen;
32. verzoekt de Commissie en de lidstaten meer inspanningen te leveren om gevaarlijke stoffen in het kader van Richtlijn 2011/65/EU betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur, te vervangen, teneinde niet-giftige materiaalcycli tot stand te brengen;
33. spoort de lidstaten aan te zorgen voor doeltreffend markttoezicht om te waarborgen dat zowel Europese als geïmporteerde producten aan de voorschriften inzake productbeleid en ecologisch ontwerp voldoen; dringt er bij de lidstaten op aan, onverwijld voortgang te boeken in de wetgevingsprocedure betreffende de herziening van de verordening markttoezicht; merkt op dat verdere vertraging de belangen van het bedrijfsleven en de burgers schaadt;
Naar afvalvrij
34. wijst op de analyse van de Commissie waaruit blijkt dat de vaststelling van nieuwe afvaldoelstellingen 180 000 banen zou opleveren, de EU concurrerender zou maken en de vraag naar dure, schaarse grondstoffen[9]2 zou doen afnemen; betreurt de intrekking van het wetgevingsvoorstel betreffende afvalstoffen[10]3, maar ziet in de aankondiging van vicevoorzitter Timmermans tijdens de vergaderperiode van het Parlement in december 2014 een kans voor een nieuw en ambitieuzer pakket voorstellen voor een circulaire economie;
35. dringt er bij de Commissie op aan het aangekondigde voorstel inzake de herziening van de afvalwetgeving, met inachtneming van de afvalhiërarchie, voor het einde van 2015 in te dienen en hierin de volgende punten op te nemen:
– eenduidige en duidelijke definities;
– ontwikkeling van maatregelen ter voorkoming van afval;
– vaststelling van bindende streefcijfers voor afvalvermindering met betrekking tot stedelijk, industrieel en bedrijfsafval die tegen 2025 moeten zijn gehaald;
– vaststelling van duidelijke minimumnormen voor een meer uitgebreide verantwoordelijkheid voor producenten om de transparantie en de kosteneffectiviteit van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te waarborgen;
– toepassing van het beginsel "de vervuiler betaalt" voor restafval in combinatie met verplichte systemen voor gescheiden inzameling van papier, metaal, plastic en glas, ter bevordering van een hoge kwaliteit van recyclagemateriaal; invoering van verplichte gescheiden inzameling van biologisch afval tegen 2020;
– verhoging van het streefcijfer voor recyclage en voorbereiding voor hergebruik tot ten minste 70 % van het vast stedelijk afval, gebaseerd op een gedegen rapportagemethode die voorkomt dat verwijderd afval (gestort of verbrand) als gerecycleerd afval wordt opgegeven, waarbij voor alle lidstaten gebruik wordt gemaakt van dezelfde geharmoniseerde methode met extern geverifieerde statistieken; rapportageplicht voor recyclingbedrijven over de hoeveelheid afval die de scheidingsinstallatie ingaat ("input") en de hoeveelheid gerecycleerde materialen die de recyclinginstallatie verlaat ("output");
– strikte beperking van verbranding tegen 2020, met of zonder terugwinning van energie, van niet-recycleerbare en biologisch niet-afbreekbare afvalstoffen;
– een bindende, geleidelijke afname van het storten van afval in drie fasen (2020, 2025, en 2030), uitgevoerd conform de voorschriften voor recycling, hetgeen tot een volledig verbod op het storten van afval moet leiden, met uitzondering van bepaalde gevaarlijke afvalstoffen waarvoor storten de beste oplossing voor het milieu vormt;
– invoering van boetes voor het storten en verbranden van afval;
36. beklemtoont het belang en de meerwaarde van Europese streefdoelen inzake afvalbeleid zowel voor de rechtszekerheid, voorspelbaarheid en de creatie van een gelijk speelveld in de interne markt als voor de zekerheid dat de leefomgeving van alle EU-burgers wordt beschermd en verbeterd;
37. verzoekt de Commissie dezelfde streefcijfers voor alle lidstaten voor te stellen om in de gehele EU een even hoog niveau van milieubescherming te garanderen en de interne markt niet te ondergraven;
38. dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de bestaande afvalwetgeving en doelstellingen volledig en naar behoren worden uitgevoerd, met inbegrip van met name het vereiste tot invoering van regelingen voor gescheiden inzameling, ervoor te zorgen dat de lidstaten zich grotere inspanningen getroosten om de bestaande streefcijfers te halen, en maatregelen te nemen ter ondersteuning van de lidstaten bij de invoering van de geschikte instrumenten om de streefcijfers binnen de gestelde termijn te kunnen halen;
39. wijst erop dat met het oog op een optimale benutting van de in de EU beschikbare capaciteit voor afvalverwerking, een betere planning en uitwisseling van informatie nodig is om overcapaciteit te voorkomen;
40. verzoekt de Commissie de haalbaarheid van een voorstel voor een regelgevingskader voor "enhanced landfill mining" nader te onderzoeken om het mogelijk te maken secundaire grondstoffen te herwinnen die aanwezig zijn in bestaande stortplaatsen, en de ontwikkeling van een milieuvergunningsstelsel voor de recyclingindustrie te overwegen;
41. verzoekt de Commissie te zorgen voor meer transparantie en betere controles ter voorkoming van afvaltransporten naar landen met minder strenge sociale en milieunormen dan de EU;
42. verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten de inspanningen te verhogen om de illegale export van postconsumptieafval tegen te gaan;
43. spoort de Commissie ertoe aan om in de kaderrichtlijn afval minimumvoorschriften vast te leggen inzake de vaststelling van nationale afvalpreventieprogramma's en om een reeks doelstellingen en indicatoren uit te werken om ervoor te zorgen dat de door de afzonderlijke lidstaten behaalde resultaten met elkaar kunnen worden vergeleken;
44. dringt er bij de Commissie op aan de specifieke uitdagingen op het gebied van afval aan te pakken en maatregelen te treffen zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie over een circulaire economie (COM(2014)0398); moedigt de lidstaten en de Commissie ertoe aan toe te zien op de beschikbaarstelling van EU-middelen om bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen inzake geïntegreerd afvalbeheer, zoals gescheiden inzameling en het opzetten van infrastructuur voor recyclage;
45. dringt er bij de Commissie op aan de hoeveelheid zwerfvuil op zee tegen 2025 terug te dringen met 50 % ten opzichte van 2014;
46. benadrukt de noodzaak van het formuleren van doelstellingen inzake de inzameling en recyclage van specifieke kritieke metalen met het oog op de toenemende schaarste en het verminderen van de afhankelijkheid;
47. verzoekt de Commissie uiterlijk eind 2015 doelstellingen, maatregelen en instrumenten voor te stellen om voedselafval op doeltreffende wijze aan te pakken, met inbegrip van het vaststellen van een bindende doelstelling om voedselafval uiterlijk in 2025 met minstens 30 % te verminderen bij de productie, bij de verkoop en distributie, in grootkeukens en het horecabedrijf en in huishoudens; verzoekt de Commissie om bij de uitvoering van een effectbeoordeling inzake nieuwe relevante wetgevingsvoorstellen hun mogelijke impact op voedselafval te evalueren;
Duurzame gebouwen
48. is ingenomen met de mededeling van de Commissie met als titel "Mogelijkheden voor hulpbronnen-efficiëntie in de bouwsector" (COM(2014)0445); acht een aanpak voor de bouwsector, die gebaseerd is op een stappenplan en doelstellingen voor de lange termijn, noodzakelijk;
49. verzoekt de Commissie de volledige tenuitvoerlegging van de beginselen en vereisten inzake circulaire economie in de bouwsector voor te stellen en het beleidskader voor hulpbronnenefficiëntie in gebouwen verder uit te werken – dit omvat de ontwikkeling van indicatoren, normen en methoden en kwaliteitseisen met betrekking tot ruimtelijke ordening en standsplanning, architectuur, bouwtechniek, bouw en onderhoud, aanpassingsvermogen, energie-efficiëntie, renovatie en hergebruik en recyclage; wijst erop dat de streefcijfers en indicatoren voor duurzame gebouwen tevens groene infrastructuur, zoals groendaken, moeten omvatten; benadrukt het belang van een holistische visie voor het Europese vastgoedpatrimonium, met duidelijke en ambitieuze doelstellingen voor de middellange en lange termijn en stappenplannen voor de tenuitvoerlegging van deze visie;
50. is van oordeel dat de binnenluchtkwaliteit en het welzijn en de sociale behoeften van gebruikers moeten worden betrokken bij de duurzaamheidsbeoordeling van gebouwen;
51. verzoekt de Commissie om in het kader van de algemene indicatoren voor hulpbronnenefficiëntie indicatoren te ontwikkelen voor de beoordeling van de duurzaamheid van gebouwen gedurende hun gehele levenscyclus, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande normen en methoden, uitgaande van een benadering gericht op ecologische, economische en sociale duurzaamheid;
52. dringt er bij de Commissie op aan de toepassing van BBT-beginselen en -normen (beste beschikbare technieken) op alle materialen en gedeelten van gebouwen voor te stellen en een gebouwenpaspoort te ontwikkelen op basis van de gehele levenscyclus van een gebouw; is van oordeel dat het gebouwenpaspoort de transparantie moet vergroten en informatie moet bevatten om het onderhoudswerk, reparaties, renovatie en recyclage te vergemakkelijken;
53. is van mening dat er, aangezien 90 % van de gebouwde omgeving voor 2050 reeds bestaat, speciale vereisten en stimulansen voor de renovatiesector moeten worden vastgesteld, teneinde tegen 2050 voornamelijk te beschikken over energiepositieve gebouwen; verzoekt de Commissie derhalve een langetermijnstrategie voor de renovatie van bestaande gebouwen te ontwikkelen en de rol van de nationale renovatiestrategieën die zijn ingevoerd met Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie op te waarderen;
54. dringt er bij de lidstaten op aan het recyclen te helpen verbeteren door infrastructuur te ontwikkelen voor gescheiden inzameling en recyclage in de bouwsector;
55. verzoekt de Commissie en de lidstaten te onderzoeken welke mogelijkheden worden geboden door een aan de sloop voorafgaande audit (een beoordeling van een gebouw vóór de afbraak of sloop om de aanwezige materialen in kaart te brengen en te bepalen welke fracties met het oog op recyclage kunnen worden gescheiden) en het ter plekke sorteren van recycleerbaar materiaal (levert gewoonlijk secundaire grondstoffen van grotere zuiverheid op dan recyclage elders en kan de milieueffecten van het vervoer helpen verminderen, bijvoorbeeld door ter plekke te vermalen/compacteren);
56. merkt op dat beton een van de meest gebruikte bouwmaterialen is; verzoekt de Commissie de mogelijkheden te onderzoeken om meer beton in de bouw te recyclen, zoals in Duitsland en Zwitserland gebeurt;
Ontwikkeling van markten voor secundaire grondstoffen
57. verzoekt de Commissie stimulerende maatregelen te nemen ter ondersteuning van de ontwikkeling van markten voor secundaire grondstoffen van hoge kwaliteit en de ontwikkeling van bedrijven voor hergebruik van secundaire grondstoffen;
58. is van mening dat een voorspelbaar langetermijnbeleidskader zal bijdragen aan het stimuleren van het niveau van de investeringen en de maatregelen die nodig zijn om de markten voor groenere technologieën volledig te ontwikkelen en duurzame bedrijfsoplossingen te bevorderen; benadrukt dat indicatoren en doelstellingen voor hulpbronnenefficiëntie op basis van een degelijke gegevensverzameling openbare en particuliere beleidsmakers de nodige sturing zouden bieden bij de omvorming van de economie;
59. onderstreept dat het belangrijk is dat de Commissie en de lidstaten de totstandbrenging van industriële symbioseprogramma's bevorderen die industriële synergieën met betrekking tot hergebruik en recycling ondersteunen, en bedrijven, met inbegrip van kmo's, helpen om te ontdekken op welke wijze hun energie, afvalstoffen en bijproducten als grondstoffen voor anderen kunnen dienen; verwijst in dit verband naar vergelijkbare concepten, zoals 'van wieg tot wieg' en industriële ecologie;
Andere maatregelen
60. dringt er bij de Commissie op aan verplichte groene openbare-aanbestedingsprocedures voor te stellen; is van mening dat hergebruikte, gerepareerde, gereviseerde, gerenoveerde en andere duurzame en hulpbronnenefficiënte producten en oplossingen de voorkeur verdienen in alle openbare aanbestedingen en dat, wanneer dit niet het geval is, het "pas toe of leg uit"-beginsel moet gelden;
61. benadrukt het belang van een fiscaal kader dat uitgaat van het beginsel 'de vervuiler betaalt', dat de juiste signalen afgeeft voor investeringen in hulpbronnenefficiëntie, de modernisering van productieprocessen en de vervaardiging van beter recycleerbare en duurzame producten (bijvoorbeeld lagere belastingen op hersteldiensten en hogere belastingen op hulpbronintensieve, niet-recycleerbare producten voor eenmalig gebruik); dringt er bij de lidstaten op aan op dit vlak vooruitgang te boeken in het kader van het Europees semester[11]1;
62. dringt er bij de Commissie op aan onderzoek te doen naar en met een voorstel te komen voor maatregelen in verband met de belastingheffing, zoals een verlaagd btw-tarief voor gerecycleerde, hergebruikte en hulpbronnenefficiënte producten;
63. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij volledig uitvoering geven aan het groene actieplan voor kleine en middelgrote ondernemingen;
64. dringt er bij de Commissie op aan een beleidskader voor voedingsstoffen te ontwikkelen om recyclage en innovatie te bevorderen, de marktomstandigheden te verbeteren en het duurzaam gebruik van voedingsstoffen te integreren in de EU-wetgeving op het gebied van meststoffen, voedsel, water en afval;
65. dringt er bij de Commissie op aan de mededeling over duurzaam voedsel, die sinds 2013 diverse malen is uitgesteld, in de eerste helft van 2016 te presenteren; benadrukt dat, aangezien de productie en consumptie van voedsel een aanzienlijk aandeel in het hulpbronnenverbruik hebben, de mededeling een holistische kijk moet geven op inefficiënt hulpbronnengebruik in de voedselketen en moet aanzetten tot het ontwikkelen van een duurzaam voedselbeleid; verzoekt de Commissie het verhogen van het gebruik van milieuvriendelijke verpakkingen van levensmiddelen te beoordelen, met inbegrip van een beoordeling van de mogelijkheid om de verpakking van levensmiddelen geleidelijk te vervangen door materialen die biologisch afbreekbaar en composteerbaar zijn volgens de Europese normen;
66. verzoekt de Commissie een permanent platform voor hulpbronnenefficiëntie op te richten, waarbij alle relevante belanghebbenden zijn betrokken, met het oog op het bevorderen en vergemakkelijken van de toepassing van de laatste onderzoeksresultaten, de uitwisseling van optimale werkmethoden en de opkomst van nieuwe industriële synthese en industriële ecosystemen;
67. verzoekt de Commissie een sectoroverschrijdende inter-DG-werkgroep inzake duurzame financiering in te stellen, teneinde de indicatoren voor hulpbronnenefficiëntie op te nemen in de geïntegreerde verslaglegging en boekhouding op bedrijfsniveau, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van bepaalde bedrijfsinformatie; verzoekt de Commissie voorts te onderzoeken hoe hulpbronnenefficiëntie en milieurisico's kunnen worden opgenomen in onder meer kredietratings en kapitaalvereisten van banken, en een omvattend verzekeringsstelsel voor milieugevaren te ontwikkelen en informatieverplichtingen voor beleggingsproducten in te stellen, met een gepaste effectbeoordeling; is van mening dat de Commissie in dit verband baat zou hebben bij medewerking aan het "Onderzoek naar de opzet van een duurzaam financieel stelsel" van het UNEP; verzoekt de Commissie de bestaande vrijwillige initiatieven in de lidstaten te bestuderen met het oog op een mogelijke uitwisseling van optimale werkmethoden;
68. verzoekt de Commissie, aangezien het duurzaam en verantwoord betrekken van primaire grondstoffen cruciaal is om hulpbronnenefficiëntie te realiseren en de doelstellingen van de circulaire economie te halen, de beleidsaanbevelingen van het Europees Platform voor hulpbronnenefficiëntie te herzien met het oog op de ontwikkeling van duurzame normen voor het betrekken van prioritaire materialen en goederen; wijst in dit verband op de gezamenlijke steun van het Parlement en de Raad voor de voorstellen van de Commissie inzake het verantwoord betrekken van metalen en mineralen uit conflictgebieden;
69. verzoekt de Commissie haar definitie van 'kritieke' grondstoffen te herzien en daarbij beter rekening te houden met de milieu-impact en de risico's in verband met de winning en verwerking ervan, alsook met de mogelijkheid om deze grondstoffen te vervangen door secundaire grondstoffen;
70. benadrukt dat alle EU-financiering, met inbegrip van de financiering via het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI), Horizon 2020, cohesiefondsen en de Europese Investeringsbank, moet worden gemobiliseerd om hulpbronnenefficiëntie te bevorderen, in overeenstemming met de afvalhiërarchie, en dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op de afschaffing van alle subsidies die schadelijk zijn voor het milieu, zoals die voor de opwekking van energie uit de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval door verbranding uit hoofde van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen;
71. is van mening dat de financiering van het programma van de EU voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kmo's (COSME), van Horizon 2020 en van de Europese Structuur- en investeringsfondsen meer gericht moet zijn op de ontwikkeling van duurzame, innovatieve en hulpbronnenefficiënte oplossingen en nieuwe bedrijfsmodellen (zoals leasingsystemen of systemen waarbij producten als dienst worden geleverd), en op de verbetering van het ontwerp van producten en de prestaties van materialen en processen;
72. onderstreept het feit dat onderzoek en ontwikkeling van essentieel belang zijn om de overgang naar een circulaire economie in Europa te ondersteunen en het feit dat er met Horizon 2020 moet worden bijgedragen aan projecten op het gebied van onderzoek en innovatie waarmee de economische en ecologische levensvatbaarheid van een circulaire economie kan worden gedemonstreerd en getest op het terrein; benadrukt tegelijkertijd dat deze projecten, door middel van een systemische aanpak, de opstelling kunnen faciliteren van een verordening die innovatiebevorderend is en gemakkelijker ten uitvoer kan worden gelegd, door de identificering van mogelijke onzekerheden op het gebied van de regelgeving, belemmeringen en/of lacunes die de ontwikkeling van op hulpbronnenefficiëntie gebaseerde bedrijfsmodellen kunnen hinderen;
73. verzoekt de Commissie alle mogelijkheden van de digitale agenda en de informatietechnologie te benutten om de hulpbronnenefficiëntie en de overstap naar een circulaire economie te bevorderen;
74. wijst erop dat de EU een open economie heeft, met zowel invoer als uitvoer op een mondiale markt; wijst erop dat het probleem van de oprakende hulpbronnen ook op internationaal niveau moet worden aangepakt; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan het werk van het Internationale Panel voor hulpbronnen van het milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) actief te ondersteunen door kwesties van wereldbelang inzake hulpbronnen te onderzoeken en praktische oplossingen voor beleidsmakers, de industrie en de samenleving te ontwikkelen;
75. verzoekt de Commissie op internationaal niveau de nodige maatregelen te nemen ter verbetering van de traceerbaarheid van producten;
76. onderstreept dat verbetering van de energie-efficiëntie de afhankelijkheid van de EU van hulpbronnen alsook de energiearmoede waarmee maar liefst 125 miljoen Europese burgers worden geconfronteerd, kan verminderen; stelt vast dat het nuttig is om energie-efficiëntie, waarvan de verbetering in sterke mate bijdraagt aan de groei van de industrie, het aantal nieuwe banen alsmede het binnen de perken houden van de energierekening van de burgers van de EU, als een afzonderlijke energiebron te beschouwen;
77. dringt er bij de Commissie op aan te onderzoeken of de bestaande en beoogde wetgeving een belemmering vormt voor de circulaire economie, bestaande innovatieve bedrijfsmodellen of de opkomst van nieuwe bedrijfsmodellen, zoals een lease-economie of een op delen/samenwerking gebaseerde economie, en of er in dit verband sprake is van financiële of institutionele belemmeringen; dringt er bij de Commissie op aan deze wetgeving waar nodig te verbeteren en deze belemmeringen waar nodig aan te pakken; verzoekt de Commissie aanverwante wetgeving tegen het licht te houden met het oog op het verbeteren van de milieuprestaties en de hulpbronnenefficiëntie van producten gedurende hun levenscyclus, het vergroten van de samenhang tussen bestaande instrumenten en het ontwikkelen van een koploperbenadering;
78. verzoekt de Commissie duidelijkheid te scheppen omtrent bepaalde aspecten van het EU-mededingingsbeleid in verhouding tot de circulaire economie, in het bijzonder de afweging tussen het risico van marktcollusie en de noodzaak van intensievere samenwerking tussen fabrikanten en hun leveranciers;
79. verzoekt de Commissie verslag uit te brengen aan het Parlement over alle bovengenoemde maatregelen en vóór 2018 volgende stappen voor te stellen;
o
o o
80. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.
- [1] 1 Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0584.
- [2] 2 Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0016.
- [3] 3 Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0223.
- [4] 4 Aangenomen teksten, P7_TA (2011)0364.
- [5] 5 Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
- [6] 6 Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
- [7] 7 Het OESO-milieuprogramma, "Voluntary approaches to environmental policy", 2003.
- [8] 1 Mededeling van de Commissie van 2 juli 2014 getiteld „Naar een circulaire economie: Een afvalvrij programma voor Europa” (COM(2014)0398).
- [9] 2 Werkdocument van de diensten van de Commissie van 2 juli 2014 met een samenvatting van de effectbeoordeling bij het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de richtlijn betreffende afvalstoffen (COM(2014)0397) (SWD (2014) 0208).
- [10] 3 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2008/98/EG betreffende afvalstoffen, 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval, 1991/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen, 2000/53/EG betreffende autowrakken, 2006/66/EG inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s, en 2012/19/EU betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (COM(2014)0397).
- [11] 1 Green Budget Europe, 2015, landenspecifieke aanbevelingen ter ondersteuning van het proces van het Europees
semester, bladzijde 6, http://www.foes.de/pdf/2015-02-25_CSR%20Recommendations_FINAL.pdf.
TOELICHTING
De urgentie van hulpbronnenefficiëntie
Het niet-duurzame gebruik van hulpbronnen brengt zowel schade voor het milieu als een economisch risico met zich mee.
De wereldeconomie gebruikt het equivalent van de hulpbronnen van anderhalve planeet voor de wereldwijde productie en de verwerking van afval. Tegen 2030 zal dit cijfer naar schatting het equivalent van de hulpbronnen van twee planeten bereiken.
De jaarlijkse consumptie van mineralen, fossiele brandstoffen en biomassa zal tegen 2050 naar verwachting zijn verdubbeld tot 140 miljoen ton. Dit is het resultaat van een combinatie van bevolkingsgroei, een hoger besteedbaar inkomen, meer productverscheidenheid dan vroeger en een kortere levensduur van producten.
Als we op deze weg doorgaan, komen we uiteindelijk terecht in een ecologische en economische impasse.
De mensheid overschrijdt reeds een aantal planetaire grenzen waarbinnen we moeten navigeren om te voorkomen dat het omslagpunt naar negatieve ecologische veranderingen intreedt. De gevolgen voor het milieu zijn divers en in veel gevallen onomkeerbaar: klimaatverandering, ontbossing, verwoestijning, aantasting van de bodem, verlies aan biodiversiteit, afname van de genetische diversiteit en verzwakking van ecosysteemdiensten.
Om deze veranderingen in onze biosfeer tegen te gaan, moeten we minder hulpbronnen gebruiken. We kunnen en moeten ten minste dezelfde levensstandaard en hetzelfde welzijnsniveau als nu bereiken met een tiende van de hulpbronnen die nu worden gebruikt. Alleen als we economische groei loskoppelen van hulpbronnenverbruik kunnen we ons concurrentievermogen verbeteren, Europa herindustrialiseren en onze levensstandaard verhogen.
Europa is afhankelijker van geïmporteerde hulpbronnen dan welke andere regio ter wereld ook. 40 procent van al het in de EU gebruikte materiaal wordt geïmporteerd. Voor bepaalde strategische hulpbronnen, zoals metaalertsen voedingsstoffen, ligt het percentage zelfs nog hoger. 92 procent van alle fosfor, dat van essentieel belang is voor de Europese landbouw, wordt geïmporteerd, voornamelijk uit Rusland, Syrië, Marokko en Tunesië.
Het verbeteren van de hulpbronnenefficiëntie zou onze economie en veiligheid ten goede komen. Een efficiënter hulpbronnenverbruik zou onze afhankelijkheid van hulpbronnen verminderen en besparingen op materiële kosten opleveren. Bovendien zou het gepaard gaan met nieuwe handelsactiviteit en werkgelegenheid voor Europa. Volgens ramingen van de Europese Commissie zou een toename van de hulpbronnenproductiviteit met 2 procent per jaar leiden tot 2 miljoen nieuwe banen in de EU vóór 2030.
Dit is een win-win-scenario. Hulpbronnenefficiëntie is een oplossing voor het ecologische dilemma waarmee we worden geconfronteerd, alsook voor de economische uitdagingen waar Europa voor staat.
Een paradigmaverschuiving
Het verhogen van de hulpbronnenefficiëntie is gebaseerd op zes kernconcepten: circulaire economie, stapsgewijze benutting van hulpbronnen, afvalhiërarchie, uitgebreide producentenaansprakelijkheid, industriële symbiose en nieuwe bedrijfsmodellen.
1. Het verbeteren van de hulpbronnenefficiëntie betekent dat we afstappen van de huidige lineaire economie die wordt gekenmerkt door een "pak-maak-consumeer-verwijder"-model van productie en consumptie. In een circulaire economie circuleren vrijwel alle niet-hernieuwbare materialen in gesloten kringlopen. Postconsumptieafval wordt op doeltreffende wijze ingezameld, gerecycleerd en gebruikt om nieuwe producten te maken. In een circulaire economie wordt afval "weg-ontworpen" uit het systeem. Onbewerkte grondstoffen - zowel hernieuwbare als niet-hernieuwbare - worden uitsluitend gebruikt indien secundaire grondstoffen niet beschikbaar zijn. Hernieuwbare hulpbronnen worden benut binnen de grenzen van duurzaamheid en de draagkracht van ecosystemen.
2. Een stapsgewijze benutting van hulpbronnen is een manier om hulpbronnenefficiëntie te optimaliseren. Hierbij worden structurele inspanningen geleverd om materialen eerst voor producten met een hogere toegevoegde waarde te gebruiken en vervolgens meerdere malen als hulpbronnen in andere productcategorieën.
3. Door middel van een afvalhiërarchie (preventie, hergebruik, recyclage, terugwinning, verwijdering) wordt optimaal van producten geprofiteerd, omdat er vrijwel geen afval wordt gegenereerd en uiteindelijk een afvalvrije economie tot stand wordt gebracht.
4. Uitgebreide producentenaansprakelijkheid houdt in dat producenten belast zijn met het beheer van hun afgedankte producten.
In dit verband kan worden overwogen om detailhandelaars uitsluitend de diensten te laten verkopen die door de producten worden geboden. Het product blijft dan eigendom van de producent, en aan het einde van de levensduur ervan is het de verantwoordelijkheid van de producent om het product te beheren in overeenstemming met de bestaande regelgeving.
5. In een industriële symbiose werken producenten met elkaar samen, teneinde gebruik te kunnen maken van elkaars bijproducten.
6. Er worden nieuwe bedrijfsmodellen ontwikkeld met het oog op een verbetering van de hulpbronnenefficiëntie. Een voorbeeld van nieuwe hulpbronnenefficiënte bedrijfsmodellen is een lease-economie, die inhoudt dat de dienstenfunctie van een product wordt verkocht en onderhouden in plaats van dat het product zelf wordt verkocht. Dit creëert een stabiele inkomensstroom voor de bedrijven en zorgt ervoor dat zowel bedrijven als klanten worden aangemoedigd hun hulpbronnenverbruik te beperken en producten kwalitatief hoogwaardig te houden.
Wettelijke en economische stimulansen creëren de benodigde hefboomwerking
In het huidige beleid wordt niet voldoende aandacht besteed aan deze paradigmaverschuiving. Europa zit gevangen in een systeem waarin waardevolle materialen, waarvan vele hoge milieu- en sociale kosten met zich meebrengen, terechtkomen op een stortplaats of in een verbrandingsinstallatie. Er bestaat nog geen functionerende markt voor secundaire grondstoffen.
Om hier verandering in te brengen, is het noodzakelijk dat wettelijke en economische stimulansen een hefboomeffect creëren, bijvoorbeeld:
• het ondersteunen van innovatie met betrekking tot hulpbronnenefficiënte producten en diensten via diverse financieringsmechanismen.
• het ondersteunen van de vraag naar dergelijke producten via openbare aanbestedingen en milieuvriendelijke belastingen, en het invoeren van boetes die de gebruikmaking van niet-hulpbronnenefficiënte producten en diensten ontmoedigen.
• het opleggen van eisen inzake ecologisch ontwerp aan producten, bijvoorbeeld middels een goede richtlijn inzake ecologisch ontwerp. Om de hulpbronnenefficiëntie van producten te kunnen waarborgen, is het van essentieel belang dat geïmporteerde goederen eveneens aan deze eisen voldoen en dat het momenteel beperkte markttoezicht aanzienlijk wordt versterkt.
• ervoor zorgen dat de bestaande wetgeving geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van hulpbronnenefficiënte producten, diensten of bedrijfsmodellen. Dergelijke belemmeringen komen we bijvoorbeeld tegen in wetgeving op het gebied van veiligheid en mededinging.
• het geleidelijk afschaffen van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu (bijvoorbeeld subsidies uit cohesiefondsen voor de aanleg van nieuwe stortplaatsen of verbrandingsinstallaties).
In de financiële en economische wetgeving is de waarde van ecosysteemdiensten en biodiversiteit niet opgenomen en wordt geen rekening gehouden met ecologische en sociale risico's. Dergelijke risico's vormen tevens een economisch risico voor de financiële prestaties op lange termijn die niet worden weergegeven in de traditionele financiële analyses. Dit leidt tot een verkeerde toewijzing van kapitaal.
In jaarrekeningen, boekhoudkundige regelgeving en geïntegreerde verslaglegging moet een betere verantwoording worden opgenomen van de risico's die worden veroorzaakt door de aantasting van het milieu, de uitputting van hulpbronnen en het gebrek aan daadkracht in de huidige markttrajecten op korte termijn. Hulpbronnenschaarste en milieurisico's moeten worden geïntegreerd in financiële wetgeving, onder meer op het gebied van kredietratings, kapitaalvereisten, verzekeringen, informatie inzake financiële producten, boekhouding en boekhoudkundige controle. Kapitaalmarkten kunnen worden geheroriënteerd in de richting van duurzaamheid op lange termijn door de integratie van factoren op milieu-, sociaal en bestuurlijk gebied. Hoge milieurisico's moeten tot uitdrukking komen in hogere kapitaalvereisten.
Voorts is er behoefte aan een nieuw, duidelijk beleidskader om particuliere en institutionele investeerders in staat te stellen hun investeringskoers te wijzigen in de richting van duurzame langetermijninvesteringen. Beleidsmakers moeten de nodige rechtszekerheid bieden, opdat er hulpbronnenefficiënte investeringen worden gedaan en hulpbronnenefficiënte bedrijfsstrategieën worden uitgestippeld.
Er is geen sprake van een tegenstelling, maar van wederzijdse belangen en voordelen voor bedrijven en het milieu. De spanningen die in alle sectoren voelbaar zijn, heersen tussen bedrijven die zich baseren op innovatie en hulpbronnenefficiëntie en bedrijven die blijven steken in beleidslijnen en marktvoorwaarden die zijn toegesneden op eerdere omstandigheden.
De herindustrialisering van Europa kan uitsluitend worden gebaseerd op hulpbronnenefficiënte, innovatieve ondernemingen. De verandering moet zo snel mogelijk worden opgestart om te voorkomen dat we vast komen te zitten in niet-hulpbronnenefficiënte structuren.
Duurzame gebouwen
Gebouwen zijn verantwoordelijk voor 40 procent van het eindverbruik van energie en 36 procent van de CO2-emissies in de EU. Derhalve dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de hulpbronnenefficiëntie van de gebouwde omgeving en gebouwen.
"Duurzame gebouwen" is een concept dat soms beperkt wordt tot materiaalkeuze of energie-efficiëntie. Het concept is echter veel breder. Om een duurzaam gebouw te realiseren, moet de gehele levenscyclus ervan worden aangepakt: van de architectonische planning, de bouwtechniek en het ontwerp tot de bouw en de materiaalkeuze tot de exploitatie, aanpassing en renovatie tot de uiteindelijke afbraak. Daarnaast moeten slimme, duurzame ruimtelijkeordeningsplannen en groene infrastructuur worden opgenomen in het kader voor duurzame gebouwen. Stadsplanning en vervoersoplossingen spelen tevens een belangrijke rol bij de opbouw van een duurzame samenleving.
Bij het vaststellen van normen voor duurzame gebouwen is een hoog ambitieniveau noodzakelijk. Er worden vrij zelden renovaties uitgevoerd, dus het is in het belang van de samenleving en de eigenaar van het gebouw om de goede aanpak te vinden. Alle renovaties die op dit moment worden uitgevoerd, moeten gericht zijn op het hoogst haalbare niveau van hulpbronnenefficiëntie.
Daar 90 procent van de vaste woningvoorraad voor 2050 reeds bestaat, is een ambitieus beleid ter ondersteuning van renovaties van bestaande gebouwen doorslaggevend voor een goed presterende, hulpbronnenefficiënte gebouwde omgeving in de toekomst. Renovaties brengen op tal van punten voordelen met zich mee, zoals een verbeterde luchtkwaliteit in gesloten ruimten en een toename van de vraag naar kmo's die het grootste deel uitmaken van de Europese renovatiesector, een sector waarin banen niet door delokalisatie uit Europa kunnen verdwijnen.
Er is nog altijd sprake van grote verschillen in de sector met betrekking tot de definitie van een duurzaam gebouw en bouwmateriaal. Het concept van duurzame gebouwen is zwak vanwege het gebrek aan harmonisatie, hetgeen hoge kosten, een gebrek aan vertrouwen, ingewikkelde communicatie en bijna onmogelijke benchmarking voor de hele sector met zich meebrengt.
De belemmeringen voor het aanboren van het potentieel dat wordt geboden door hulpbronnen die zich in gebouwen bevinden, zijn vaak economisch van aard: het is goedkoper om afval te storten dan om het in te zamelen, te sorteren en opnieuw te gebruiken. Bovendien beschikken veel lidstaten niet over een recyclinginfrastructuur.
Stimulansen en verplichtingen zouden leiden tot een betere planning van hulpbronnengebruik en duurzame materiaalkeuzes gedurende de gehele levenscyclus.
Meten van de vooruitgang
Voor een doeltreffend hulpbronnenbeheer zijn metingen noodzakelijk, en voor metingen zijn gemeenschappelijk overeengekomen indicatoren noodzakelijk, alsook de deelname van alle partijen.
De Europese Unie moet derhalve een bindende hoofdindicator voor hulpbronnenefficiëntie ontwikkelen. Een hoofdindicator is echter niet voldoende om de vooruitgang te meten. Deze moet worden aangevuld met subindicatoren voor de verschillende aspecten van hulpbronnenefficiëntie. Aan de hand van de subindicatoren kan gemakkelijker worden vastgesteld welke afwegingen het meest kostenefficiënt en redelijk zijn.
Denkend aan boekhouding is het belang van indicatoren gemakkelijk te begrijpen. Bedrijven maken hun in de boekhouding opgenomen inkomsten periodiek bekend, zoals vermeld op basis van boekhoudnormen. Hierbij wordt het geldbedrag bekendgemaakt dat een bedrijf gedurende een bepaalde periode heeft verdiend. Met behulp van diverse financiële subindicatoren kan worden vastgesteld waardoor eventuele tekorten zijn veroorzaakt of op welke manier het bedrijf winst heeft gemaakt.
Wanneer elk bedrijf op basis van zijn eigen voorkeurssysteem verslag uitbrengt over zijn kapitaalstromen of wanneer deze verslaglegging op vrijwillige basis gebeurt, zijn de gegevens die hierbij worden verkregen niet vergelijkbaar of van betekenis. Om soortgelijke redenen zijn indicatoren voor hulpbronnenefficiëntie nuttig. Het verbruik van hulpbronnen door elke lidstaat en het verbruik van hulpbronnen door de publieke en de private sector moeten op uniforme wijze worden gemeten. De indicatoren moeten niet alleen betrekking hebben op in eigen land geproduceerde, maar ook op geïmporteerde goederen. Op het niveau van bedrijven komt hulpbronnenboekhouding neer op het ontwikkelen van methoden die vergelijkbaar zijn met de methoden van financiële boekhouding.
Op basis van de indicatoren moet de EU een ambitieuze kerndoelstelling inzake hulpbronnenefficiëntie vaststellen en een ruime waaier aan opties voor innovatie bedrijfsmodellen en beleidskeuzes aanbieden.
ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (1.6.2015)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake hulpbronnenefficiëntie: op weg naar een circulaire economie
(2014/2208(INI))
Rapporteur voor advies: Tiziana Beghin
SUGGESTIES
De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. betreurt het intrekken van het pakket wetgevingsvoorstellen voor een circulaire economie, waarvan de bepalingen zouden hebben bijgedragen tot de creatie van wel 180 000 banen in de afvalverwerkingssector van de EU alleen al, en dringt er bij de Commissie op aan tegen het einde van 2015 een nieuw evenwichtig voorstel met een diepgaande effectbeoordeling te doen, dat minstens even ambitieus is als het oorspronkelijke voorstel, en met een focus op het punt dat er om te beginnen geen afval wordt gecreëerd;
2. wijst erop dat de milieudienstensector zelfs in de jaren van de economische crisis blijk heeft gegeven van een grote veerkracht en benadrukt dat een goed ontwikkelde circulaire economie het potentieel heeft om in heel Europa miljoenen nieuwe, niet-delokaliseerbare banen met diverse vaardigheidsniveaus te scheppen, met eerbiediging van de rechten van werknemers en van collectieve overeenkomsten; wijst erop dat er, om dit potentieel volledig te realiseren, een verschuiving nodig is in de maatschappij met betrekking tot het begrip van het cruciale belang van hulpbronnenefficiëntie; benadrukt dat overheden een coherente en geïntegreerde beleidsaanpak moeten garanderen om deze verandering te ondersteunen en dat mogelijkheden moeten worden geboden voor de verwerving van de nieuwe vaardigheden die voor de circulaire economie vereist zijn;
3. benadrukt dat een circulaire economie tot duurzame en inclusieve groei zal leiden en voor de arbeidsmarkt blijvende positieve gevolgen zal hebben, waardoor de creatie van kwalitatieve en duurzame banen mogelijk wordt en innovatie wordt gestimuleerd; is van mening dat een echt Europees industriebeleid, op basis van economische en ecologische duurzaamheid, dat erop gericht is afstand te doen van het zakelijke model van "pak-maak-consumeer-smijt weg", een essentiële prestatie is;
4. wijst erop dat een circulaire economie uiteenlopende, niet-gecentraliseerde banen oplevert, waardoor kmo's worden ondersteund, de hoge werkloosheid in arme, door de mondialisering en de desindustrialisering getroffen regio's wordt aangepakt, ongelijkheid wordt weggewerkt en zo de doelstellingen van het cohesiebeleid van de EU worden bereikt; benadrukt dat de lokale en regionale autoriteiten een belangrijke rol spelen met betrekking tot de planning en de ondersteuning van deze ontwikkeling;
5. erkent dat sociaal ondernemerschap een belangrijke rol speelt, niet het minst met betrekking tot een verbetering van de arbeidsmogelijkheden voor diegenen die uitgesloten zijn van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld in de sector van reparatie en hergebruik; is van mening dat eco-ontwerp ter ondersteuning van reparatie, hergebruik en recycling een integrerend onderdeel is van de circulaire economie;
6. benadrukt dat in vergelijking met een conventionele economie een circulaire economie niet intensief gebruik maakt van hulpbronnen, maar wel van arbeid, en dus over een groot potentieel beschikt om banen te scheppen; verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat de gezondheid van werknemers op het werk volledig wordt beschermd, in het bijzonder met betrekking tot de recycling van producten met stoffen die bijzonder gevaarlijk zijn voor de gezondheid; is van mening dat de Europese investeringen daarom op prioritaire wijze moeten gaan naar de activiteiten die verband houden met de circulaire economie, met name de investeringen in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI);
7. is van mening dat investeren in stortplaatsen en afvalverbranding middelen weghaalt die kunnen worden geïnvesteerd in activiteiten die banen creëren, zoals afvalpreventie, hergebruik, reparatie en voorbereiding voor hergebruik; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de financiering in het kader van het EU-cohesiebeleid bedoeld is voor activiteiten van de circulaire economie en niet gaat naar stortplaatsen en afvalverbranding;
8. is van mening dat een circulaire economie een van de belangrijkste elementen is die de daling van gekwalificeerde jobs en gemiddelde banen zullen compenseren en duurzame jobs zullen creëren in hooggekwalificeerde functies, bijvoorbeeld in onderzoek en ontwikkeling en in planningswerk gedurende de hele levenscyclus van een product;
9. benadrukt dat er voor een effectieve en banenrijke overgang naar de circulaire economie behoefte is aan anticipatie (d.w.z. een identificatie van de kloven op het gebied van vaardigheden), aan proactief transformatiebeheer en een langetermijnplanning, ook in de context van herindustrialisering, vooral in de gebieden die het meest zijn getroffen door de economische crisis; merkt op dat onderwijs, beroepsopleiding en de omscholing van werknemers belangrijk zijn, met name in hulpbronnenefficiënte sectoren, en dat sociale dialoog op de agenda van de circulaire economie moet worden geplaatst; vraagt maatregelen om de kwaliteit te verbeteren van de informatie, het advies en de richtsnoeren die beschikbaar zijn op het gebied van loopbanen en van de vaardigheden die vereist zijn om de mogelijkheden die de circulaire economie biedt op het gebied van banen te benutten;
10. merkt op dat sectoren met hoge emissieaandelen bij de overgang naar een circulaire economie te kampen kunnen krijgen met interne transformaties en herdefiniëring van banen; vraagt derhalve de lidstaten en de Commissie samen te werken met de sociale partners en de nodige routekaarten en gepaste solidariteitsmechanismen te ontwikkelen (d.w.z. financiële steun, financiële stimulansen voor ondernemingsinitiatieven en gebruik van bestaande EU-fondsen voor herscholing en alternatief werk) als compensatie voor de negatieve impact van de overgang op alle betrokken partijen, vooral op bepaalde categorieën van werknemers en sociaal kwetsbare groepen;
11. is er sterk van overtuigd dat de overschakeling naar een circulaire economie een doortastend ingrijpen en stimulansen vereist, zowel van de lidstaten als van de Commissie; vraagt de lidstaten en de Commissie een degelijk regelgevingsklimaat en gepaste maatregelen voor hergebruik, reparatie en voorbereiding voor hergebruik te creëren; moedigt de lidstaten aan fiscale stimulansen te creëren die de ontwikkeling van een circulaire economie stimuleren, zoals een verschuiving van de belastingdruk weg van arbeid en verschillende btw-tarieven in verhouding tot de afvalhiërarchie, om efficiënt hulpbronnengebruik, recycling, renovatie en hergebruik aantrekkelijker te maken en bij te dragen tot het genereren van een banenrijke groei; benadrukt dat de ondernomen maatregelen in geen geval mogen leiden tot een vermindering van de sociale bescherming van de werknemers en de rechten van werknemers op het vlak van sociale bescherming moeten eerbiedigen;
12. verzoekt de lidstaten de circulaire economie te promoten bij de territoriale, regionale en gemeentelijke entiteiten, die het meest pertinente niveau zijn om activiteiten die ermee verband houden, op langere termijn ten uitvoer te leggen;
13. benadrukt dat de administratieve last voor ondernemingen moet worden verminderd, in het bijzonder voor kmo's en micro-ondernemingen, die 99 % van de ondernemingen in de Unie uitmaken en meer dan 85 % van de banen op het continent creëren, en dat tegelijkertijd dezelfde sociale rechten voor werknemers moeten worden in stand gehouden; wijst erop dat, in het kader van een proactieve aanpak, fiscale stimulering en facilitering van de toegang tot krediet voor de ondernemingen in de sector een belangrijke hefboom kunnen zijn;
14. wijst erop dat een overgang naar een duurzame en circulaire economie ambitieuze milieudoelstellingen moet combineren met strenge sociale eisen, inclusief de bevordering van behoorlijk werk en van gezonde en veilige arbeidsomstandigheden (d.w.z. dat ervoor moet worden gezorgd dat werknemers op hun werkplek niet worden blootgesteld aan schadelijke stoffen);
15. herinnert eraan dat het belangrijk is de rapportageverplichtingen van de lidstaten aanzienlijk te vereenvoudigen, met name door de berekeningsmethoden voor streefwaarden inzake stedelijk afval, storten en verpakkingsafval te stroomlijnen;
16. verzoekt de Commissie te garanderen dat in openbare aanbestedingsprocedures rekening wordt gehouden met sociale en milieuoverwegingen, hetgeen van vitaal belang is voor de bevordering van duurzame ontwikkeling en de overgang naar een circulaire economie;
17. verzoekt de verschillende spelers publiek-private partnerschappen te ontwikkelen om de totstandbrenging van een circulaire economie op diverse fronten te optimaliseren;
18. herinnert eraan dat een passend beheer van gevaarlijk afval problematisch blijft, met name voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers; is in verband hiermee tevreden met de bereidheid de registratie en traceerbaarheid van gevaarlijk afval te versterken door het instellen van registers en het vaststellen van de capaciteiten en de knelpunten in de beheersystemen in de lidstaten; verzoekt de lidstaten en de Commissie alle nodige instrumenten in te voeren om werknemers die in contact komen met gevaarlijke stoffen, te beschermen.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
28.5.2015 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
50 0 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Laura Agea, Guillaume Balas, Brando Benifei, David Casa, Ole Christensen, Agnes Jongerius, Jan Keller, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Zdzisław Krasnodębski, Jean Lambert, Jérôme Lavrilleux, Patrick Le Hyaric, Jeroen Lenaers, Verónica Lope Fontagné, Javi López, Thomas Mann, Dominique Martin, Anthea McIntyre, Joëlle Mélin, Elisabeth Morin-Chartier, Emilian Pavel, Georgi Pirinski, Terry Reintke, Claude Rolin, Anne Sander, Sven Schulze, Siôn Simon, Jutta Steinruck, Yana Toom, Ulrike Trebesius, Marita Ulvskog, Tatjana Ždanoka, Jana Žitňanská, Inês Cristina Zuber |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Amjad Bashir, Heinz K. Becker, Lynn Boylan, Mercedes Bresso, Deirdre Clune, Tania González Peñas, Eduard Kukan, Edouard Martin, Evelyn Regner, Csaba Sógor |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Marco Affronte, Andor Deli, Norica Nicolai, Urmas Paet, Pavel Telička, Marco Zanni |
||||
ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (2.6.2015)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
over hulpbronnenefficiëntie: op weg naar een circulaire economie
(2014/2208(INI))
Rapporteur voor advies: Benedek Jávor
SUGGESTIES
De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. herinnert eraan dat Europa een netto-importeur van natuurlijke hulpbronnen is en dat de prijzen van hulpbronnen in het eerste decennium van de 21e [1]1
2. wijst erop dat, om werk te maken van de circulaire economie, een paradigmaverschuiving moet plaatsvinden, zodat de middelen niet worden verspild; is van oordeel dat hiervoor passende signalen aan de producenten en consumenten moeten worden gegeven, zoals middels een dynamisch fiscaal en regelgevingskader, in de richting van een snellere overstap op een economie op basis van hernieuwbare hulpbronnen en voor het opvangen van het potentiële 'rebound'-effect; denkt dat we behoefte hebben aan een combinatie van benaderingen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel op diverse beleidsniveaus, waaronder (maar niet uitsluitend):
– internalisering van de externe kosten en bevordering van het beginsel van de stapsgewijze benutting van hulpbronnen,
– gebruik van gerecycleerd afval als een belangrijke, betrouwbare bron van grondstoffen middels de ontwikkeling van cycli van niet-toxische materialen,
– bijzondere aandacht voor stromen van essentiële materialen, het aanpakken van hulpbronintensieve producten en het belonen van koplopers,
– het uitwerken van bedrijfsmodellen die stimulansen bevatten voor het sluiten van kringlopen van materialen en producten,
– het op zodanige wijze ontworpen van producten dat ze lang meegaan en gemakkelijk kunnen worden hersteld, en met onderdelen die gemakkelijk kunnen worden hergebruikt of gerecycleerd,
– het op zodanige wijze organiseren van logistiek dat producten die niet meer worden gebruikt, gemakkelijk en doeltreffend kunnen worden teruggebracht naar de start van een keten,
– speciale aandacht voor slimme regelgeving, continuering van goede praktijken die hun deugdelijkheid hebben bewezen, het - waar nodig - stroomlijnen en/of harmoniseren van EU-wetgeving en het waarborgen van een betere handhaving;
3. benadrukt dat een verbetering van het hulpbronnengebruik door middel van betere eisen inzake ontwerp en door een afvalwetgeving die zorgt voor een bovenwaartse beweging in de afvalhiërarchie (en aldus afvalpreventie, hergebruik en recycling bevordert) aanzienlijke netto besparingen kunnen opleveren voor het bedrijfsleven, de overheden en de consumenten in de EU (naar schatting 600 miljard EUR, of 8 % van de jaarlijkse omzet) en tegelijkertijd de totale jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen met 2-4 % kunnen doen afnemen; benadrukt dat vergroting van de productiviteit van de hulpbronnen met 30 % tegen 2030 het bbp met bijna 1 % kan doen toenemen en 2 miljoen extra vaste banen [2]1kan opleveren; herinnert eraan dat hulpbronnenefficiëntie een prioritaire doelstelling is van het zevende milieuactieprogramma dat de noodzaak onderstreept om de productie van en de vraag van de consument naar ecologisch duurzame producten en diensten te stimuleren door middel van beleidsmaatregelen die de beschikbaarheid, betaalbaarheid, functionaliteit en aantrekkelijkheid van die producten en diensten bevorderen; onderstreept dat de hulpbronnenschaarste ons dwingt te streven naar absolute ontkoppeling, om het hulpbronnengebruik en de groei van het bbp binnen de grenzen te houden van hetgeen onze planeet biologisch en fysiek 'aankan';
4. onderstreept het belang van EU-doelstellingen om een gelijk speelveld tot stand te brengen;
5. wijst op de analyse van de Commissie waaruit blijkt dat de vaststelling van nieuwe afvaldoelstellingen 180 000 banen zou opleveren, de EU concurrerender zou maken en de vraag naar dure, schaarse grondstoffen[3]2 zou doen afnemen; betreurt de intrekking van het wetgevingsvoorstel betreffende afvalstoffen[4]3, maar ziet in de aankondiging van vicevoorzitter Timmermans in de plenaire vergadering van het Parlement tijdens de minivergaderperiode van december 2014 een kans om tot een nieuw en ambitieuzer pakket voorstellen voor een circulaire economie, dat tegen 2015 moet worden gepresenteerd, te komen; dringt aan op een wetgevingsvoorstel, voorafgegaan door een effectbeoordeling, voor niet alleen de huishoudelijke, maar ook de industriële en de commerciële afvalstromen, en op de presentatie - tegen 2015 - van kwantitatieve streefwaarden als onderdeel van een nieuw pakket voorstellen voor een circulaire economie (CEP); is van mening dat in het nieuwe pakket voorstellen moeten zitten voor specifieke afvalstromen, waaronder organisch afval, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) en bouwafval;
6. vindt dat het pakket voor een circulaire economie, overeenkomstig de aanbevelingen van het Europees platform [5]4voor efficiënt hulpbronnengebruik, bepalingen houdende de vaststelling van een EU-pakket voor klimaat en energie en het zevende milieu-actieprogramma moet omvatten, een alomvattend beleidskader dat de onafhankelijkheid van Europa van hulpbronnen aanzienlijk vergroot, met concrete beleidsdoelstellingen en en betere integratie en stroomlijning van de bestaande beleidsinstrumenten, bijvoorbeeld de volledige tenuitvoerlegging en uitbreiding van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp en de richtlijn betreffende de toekenning van de milieukeur naar diverse productsoorten en naar de dimensie hulpbronnenefficiëntie; onderstreept dat de instrumenten en maatregelen moeten zorgen voor echte kansen voor en een actieve deelname van kmo's, als belangrijke actoren, en van ondernemingen van de sociale economie en plaatselijke overheden in de circulaire economie; onderstreept dat het kader ook concrete maatregelen moet omvatten voor nieuwe duurzame en plaatselijke werkgelegenheid, onevenredige administratieve eisen moet vermijden en voor huishoudens niet tot te hoge kosten moet leiden;
7. vindt dat in het pakket voor een circulaire economie moet worden gezorgd voor specifieke steunmaatregelen voor kmo's, zoals op het gebied van bewustmaking, technische bijstand, en toegang tot financiering, informatie en vaardigheden ondersteunt de uitvoering van het groene actieplan voor kmo's van de Commissie en is ingenomen met de oprichting van een Europees kenniscentrum inzake hulpbronnenefficiëntie om kmo's die hun prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie willen verbeteren, advies en bijstand te verlenen;
8. onderstreept dat voor eerlijke concurrentie tussen private en publieke afvalbedrijven moet worden gezorgd, ook in situaties waarin gemeenten of overheden het monopolie bezitten op het ophalen van vuil;
9. verzoekt de lidstaten en de Commissie het regelgevingskader voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (EPR) te versterken en de transparantie bij de tenuitvoerlegging van de EPR-regelingen te verhogen; is van mening dat duidelijke definities en een gemeenschappelijke berekeningsmethode, op basis van op feitenmateriaal gebaseerde gegevens en minimumeisen voor EPR-regelingen, in dit verband van essentieel belang zijn; benadrukt de noodzaak voor betere eisen inzake ontwerp voor verpakkingen om het materiaalgebruik te verminderen en meer te recycleren;
10. vindt dat in het pakket voor een circulaire economie bepalingen moeten worden opgenomen die resulteren in een verbeterde en versterkte tenuitvoerlegging van bestaande wetgeving, en die uitmonden in een beleid voor duurzaam materiaalbeheer op EU-niveau, met de betrokkenheid van alle betrokken partijen, middels een levenscyclusbenadering die gericht is op een hulpbronnenefficiënt, duurzaam en milieuvriendelijk gebruik van materialen - tijdens de winning, het ontwerp, de productie, de consumptie, het onderhoud, en in de verwerkings- en de hergebruikfase - alsook de doeltreffende vervanging van gevaarlijke stoffen en materialen; is, wat huishoudens aangaat, van oordeel dat deze maatregelen de financiële mogelijkheden van gezinnen nooit te boven mogen gaan;
11. benadrukt dat bioproducten en hieraan gerelateerde diensten een speciale positie moeten krijgen in de circulaire economie; dringt er bij de Commissie op aan rekening te houden met de doelstellingen van de bio-economiestrategie van 2012[6]; Is van mening dat duurzaam hout en producten hiervan kunnen worden gebuikt ter vervanging van niet hernieuwbare materialen in de primaire productie, zodat de duurzaamheid van de circulaire economie naar de gehele waardeketen wordt uitgebreid;
12. herinnert eraan dat er moet worden gezorgd voor hoogwaardige maatregelen met betrekking tot gezondheid en veiligheid op het werk naar gelang van de specifieke risico's waarmee werknemers in een aantal van deze sectoren worden geconfronteerd;
13. onderstreept het potentieel van "urban mining" voor het terugwinnen van afval en voor het verminderen van de afhankelijkheid van de EU van de invoer van grondstoffen; roept de lidstaten op de afvalwetgeving volledig te implementeren, met name wat het transport van afval en gevaarlijk afval betreft, alsook de inspecties te verbeteren, teneinde illegale transporten van afval te bestrijden; roept de lidstaten op alle lacunes in de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen te dichten; acht het belangrijk de marktvraag naar gerecycleerde materialen te bevorderen, bijvoorbeeld door faciliterend op te treden bij het tot stand brengen van een markt voor secundaire materialen, en ook dat een Europese markt voor gerecycleerde producten tot stand wordt gebracht;
14. wijst op het potentieel van grootschaliger hergebruik, herstelling en het voor hergebruik klaarmaken van producten voor het scheppen van kwalitatief hoogwaardige, vaste lokale banen, voor besparingen bij het gebruik van hulpbronnen en voorde ontwikkeling van de rol van de sociale economie, ondernemerschap en de actoren van de kmo's, met inbegrip van bedrijven van de sociale economie; dringt erop aan in het pakket voor een circulaire economie bepalingen op te nemen die middels kwantitatieve doelstellingen hergebruik en het klaarmaken voor hergebruik aanmoedigen, toegang tot de afvalstroom waarborgen via goedgekeurde hergebruikscentra, en de ontwikkeling en consolidering van hergebruik, herstellingsinfrastructuur en -netwerken ondersteunen; onderstreept dat er moet worden gezorgd voor betere normen voor productontwerp, teneinde consumentenproducten duurzamer, gemakkelijk demonteerbaar, verbeterbaar, herstelbaar en recycleerbaar te maken; verzoekt de Commissie de Europese normalisatieorganisaties de opdracht te geven actief samen te werken met vertegenwoordigers van kmo's, consumenten en maatschappelijke organisaties om dat doel te bereiken;
15. is van mening dat er behoefte is aan maatregelen, op EU-niveau, om geplande veroudering tegen te gaan; verzoekt de Commissie te overwegen bijvoorbeeld de wettelijke minimumgaranties voor consumentenproducten uit te breiden en in de wetgeving in kwesties herstelclausules op te nemen op grond waarvan producenten verplicht zouden zijn om, in het kader van de relevante richtlijnen (afvalstoffen, ecologisch ontwerp, AEEA, batterijen, consumentenrechten), gratis relevante en betrouwbare informatie (zoals levensduur, uiteindelijke verwerking, recycleerbaarheid, demontage, milieueffecten) ter beschikking te stellen van exploitanten van infrastructuur voor hergebruik, afnemers en consumenten, teneinde weloverwogen aankopen, verbeteringen en herstellingen, hergebruik en recycling mogelijk te maken;
16. dringt er bij de lidstaten op aan hergebruik, herstellingen en de vraag naar duurzame producten aan te moedigen door middel van instrumenten aan de vraagzijde, zoals een nulbeleid voor de btw op herstellingen en de verkoop van tweedehandsproducten, en de versterking van de criteria voor groene overheidsopdrachten om minder verspilling veroorzakende en beter recycleerbare producten waarbij efficiënter met hulpbronnen wordt omgesprongen, aan te kopen;
17. is ingenomen met het feit dat de Commissie in haar mededeling diverse specifieke uitdagingen op het gebied van afval, zoals afvalpreventie, zwerfvuil op zee en voedselverspilling, aan de orde stelt; wijst op de rechtstreekse economische gevolgen voor het bedrijfsleven en de consument van voedselverspilling, wegens de kosten van afvalverwijdering en de economische verliezen als gevolg van het weggooien van verkoopbaar of eetbaar voedsel (in de EU wordt elk jaar meer dan 100 miljoen ton voedsel weggegooid); herinnert eraan dat met het uitgeven van één euro voor de bestrijding van voedselverspilling kan worden voorkomen dat 250 kg levensmiddelen, ter waarde van 500 euro, wordt weggegooid; wijst op het ecologisch en economisch potentieel van een hercirculatie van voedingsmiddelen tussen stedelijke en landelijke gebieden en van "het sluiten van de kringloop" tussen steden en de landbouwindustrie; dringt er bij de Commissie op aan om de kwesties 'voedselverspilling' en 'hercirculatie van voedingsmiddelen' aan te pakken binnen het pakket voorstellen voor een circulaire economie; verzoekt de Commissie afzonderlijke inzamelingsregelingen te introduceren voor voedsel en organisch afval (met inbegrip van, in voorkomend geval, het ophalen 'aan huis'), en prioriteit toe te kennen aan het composteren van organisch materiaal;
18. onderstreept dat het belangrijk is dat de Commissie en de lidstaten de totstandbrenging van industriële symbioseprogramma's bevorderen die industriële synergieën met betrekking tot hergebruik en recycling ondersteunen, en bedrijven, met inbegrip van kmo's, helpen om te ontdekken op welke wijze hun energie, afvalstoffen en bijproducten als grondstoffen voor anderen kunnen dienen; verwijst in dit verband naar vergelijkbare concepten, zoals 'van wieg tot wieg' en industriële ecologie;
19. roept de moederbedrijven van productie- en distributiebedrijven, alsmede die lidstaten die hun markten hebben opengesteld voor de producten van deze bedrijven, op om tegen marktvoorwaarden opkoop- en inzamelcentra op te richten voor gebruikte machines en apparaten, zodat de uit recycling teruggewonnen secundaire grondstoffen direct tegen marktvoorwaarden kunnen worden hergebruikt;
20. benadrukt het belang van een fiscaal kader dat uitgaat van het beginsel 'de vervuiler betaalt', en dat dus de juiste signalen geeft voor investeringen in hulpbronnenefficiëntie, de modernisering van productieprocessen en de vervaardiging van beter recycleerbare en duurzame producten (bijvoorbeeld lagere belastingen op hersteldiensten en hogere belastingen op hulpbronintensieve, niet-recycleerbare producten voor eenmalig gebruik); dringt er bij de lidstaten op aan op dit vlak vooruitgang te boeken in het kader van het Europees semester[7]; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan subsidies die schadelijk zijn voor het milieu geleidelijk af te schaffen en passende boetes in te voeren voor niet-hulpbronnenefficiënte activiteiten, zoals het storten en het verbranden van terug te winnen en recycleerbare materialen;
21. wijst erop dat hulpbronnenefficiëntie de bedrijven in de EU zou kunnen helpen de markten in de snel groeiende eco-industrie te exploiteren, maar stelt ook vast dat vaak niet op de juiste wijze wordt geïnvesteerd in innovatieve bedrijfsmodellen; verzoekt de Commissie een passende politieke basis voor de circulaire economie te creëren; verzoekt de Commissie en de Europese Investeringsbank ervoor te zorgen dat het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) steun toekent aan doelstellingen op het gebied van hulpbronnen- en energie-efficiëntie - met inbegrip van een betere energie-efficiëntie van gebouwen (waaronder in de sector sociale huisvesting) en milieuvriendelijke en innovatieve kmo's, start-ups en ondernemers - en inzet op de verbetering van de adviesdiensten betreffende grondstoffenefficiëntie; vindt dat de financiering van het programma van de EU voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kmo's (COSME), van Horizon 2020 en van de Europese Structuur- en investeringsfondsen meer gericht moet zijn op de ontwikkeling van duurzame, innovatieve en hulpbronnenefficiënte oplossingen en nieuwe bedrijfsmodellen (zoals leasingsystemen of systemen waarbij producten als dienst worden geleverd), en op de verbetering van het ontwerp van producten en de prestaties van materialen en processen; verzoekt de Commissie af te zien van het gebruik van EU-middelen voor het storten van afval en, teneinde de verspilling van waardevolle materialen en het ontstaan van lock-ineffecten en overcapaciteit te voorkomen, op te houden met het bevorderen van en investeren in infrastructuur voor het omzetten van afval in energie;
22. wijst erop dat de EU een open economie heeft, met zowel invoer als uitvoer op een mondiale markt; is van oordeel dat het probleem van de oprakende hulpbronnen ook op internationaal vlak moet worden aangepakt; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan het werk van het Internationale Panel voor hulpbronnen van het milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) actief te ondersteunen door kwesties van wereldbelang inzake hulpbronnen te onderzoeken en praktische oplossingen voor beleidsmakers, de industrie en de samenleving te ontwikkelen;
23. verzoekt de Commissie om meer nadruk te leggen op de noodzaak om passende beroepsvaardigheden te ontwikkelen; is van mening dat het pakket voorstellen voor een circulaire economie maatregelen en financiering voor programma's voor onderwijs en opleiding voor werknemers en werkzoekenden moet omvatten
24. onderstreept dat verbetering van de energie-efficiëntie de afhankelijkheid van de EU van hulpbronnen alsook de energiearmoede waarmee maar liefst 125 miljoen Europese burgers worden geconfronteerd, kan verminderen; stelt vast dat het dienstig is om energie-efficiëntie, waarvan de verbetering in sterke mate bijdraagt aan de groei van de industrie, het aantal nieuwe banen alsmede het binnen de perken houden van de energierekening van de burgers van de EU, als een afzonderlijke energiebron te beschouwen.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
28.5.2015 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
53 8 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Nicolas Bay, Jerzy Buzek, Soledad Cabezón Ruiz, Philippe De Backer, Pilar del Castillo Vera, Christian Ehler, Peter Eriksson, Adam Gierek, Theresa Griffin, Marek Józef Gróbarczyk, András Gyürk, Roger Helmer, Hans-Olaf Henkel, Dawid Bohdan Jackiewicz, Eva Kaili, Kaja Kallas, Barbara Kappel, Krišjānis Kariņš, Seán Kelly, Jeppe Kofod, Janusz Lewandowski, Paloma López Bermejo, Edouard Martin, Angelika Mlinar, Csaba Molnár, Nadine Morano, Dan Nica, Morten Helveg Petersen, Herbert Reul, Paul Rübig, Algirdas Saudargas, Jean-Luc Schaffhauser, Neoklis Sylikiotis, Dario Tamburrano, Evžen Tošenovský, Claude Turmes, Vladimir Urutchev, Adina-Ioana Vălean, Henna Virkkunen, Martina Werner, Anna Záborská, Flavio Zanonato, Carlos Zorrinho |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Pervenche Berès, David Coburn, Miriam Dalli, João Ferreira, Francesc Gambús, Jens Geier, Gerben-Jan Gerbrandy, Benedek Jávor, Constanze Krehl, Barbara Kudrycka, Werner Langen, Olle Ludvigsson, Vladimír Maňka, Marian-Jean Marinescu, Sofia Sakorafa, Massimiliano Salini |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Eleonora Evi, Cecilia Wikström |
||||
- [1] 1 Volgens het McKinsey Global Institute zijn de energieprijzen met 190%, de voedselprijzen met 135% en de materiaalprijzen met 135% gestegen. Zie: "Resource Revolution: Meeting the world's energy, materials, food, and water needs", november 2011, blz. 30 (http://www.mckinsey.com/insights/energy_resources_materials/resource_revolution).
- [2] 1 Mededeling van de Commissie van 2 juli 2014 getiteld „Naar een circulaire economie: Een afvalvrij programma voor Europa” (COM(2014)0398).
- [3] 2 Werkdocument van de diensten van de Commissie van 2 juli 2014 met een samenvatting van de effectbeoordeling bij het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de richtlijn betreffende afvalstoffen (COM(2014)0397) (SWD (2014) 0208).
- [4] 3 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2008/98/EG betreffende afvalstoffen, 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval, 1991/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen, 2000/53/EG betreffende autowrakken, 2006/66/EG inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s, en 2012/19/EU betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (COM(2014)0397).
- [5] 4 European Resource Efficiency Platform (EREP) Manifesto and Policy Recommendations, maart 2014: http://ec.europa.eu/environment/resource_efficiency/documents/erep_manifesto_and_policy_recommendations_31-03-2014.pdf
- [6] Innovatie voor duurzame groei: Een bio-economie voor Europa (COM(2012)0060), (SWD(2012)0011) http://ec.europa.eu/research/bioeconomy/pdf/official-strategy_en.pdf.
- [7] Green Budget Europe, 2015, landenspecifieke aanbevelingen ter ondersteuning van het European Semester process, bladzijde 6http://www.foes.de/pdf/2015-02-25_CSR%20Recommendations_FINAL.pdf.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
17.6.2015 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
56 5 5 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Marco Affronte, Pilar Ayuso, Zoltán Balczó, Lynn Boylan, Nessa Childers, Alberto Cirio, Birgit Collin-Langen, Mireille D’Ornano, Seb Dance, Angélique Delahaye, Jørn Dohrmann, Stefan Eck, Bas Eickhout, Eleonora Evi, José Inácio Faria, Karl-Heinz Florenz, Iratxe García Pérez, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Jens Gieseke, Julie Girling, Sylvie Goddyn, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Andrzej Grzyb, Anneli Jäätteenmäki, Jean-François Jalkh, Benedek Jávor, Karin Kadenbach, Kateřina Konečná, Giovanni La Via, Peter Liese, Norbert Lins, Susanne Melior, Miroslav Mikolášik, Massimo Paolucci, Gilles Pargneaux, Piernicola Pedicini, Pavel Poc, Marcus Pretzell, Frédérique Ries, Annie Schreijer-Pierik, Davor Škrlec, Renate Sommer, Dubravka Šuica, Tibor Szanyi, Glenis Willmott, Jadwiga Wiśniewska, Damiano Zoffoli |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Nikos Androulakis, Paul Brannen, Renata Briano, Nicola Caputo, Mark Demesmaeker, James Nicholson, Marit Paulsen, Marijana Petir, Sirpa Pietikäinen, Bart Staes, Claude Turmes, Tom Vandenkendelaere |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Damian Drăghici, Fredrick Federley, Anthea McIntyre, Jens Nilsson, Morten Helveg Petersen |
||||