VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke
16.7.2015 - (2015/2102(IMM))
Commissie juridische zaken
Rapporteur: Evelyn Regner
ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke
Het Europees Parlement,
– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke, dat op 13 maart 2015 werd ingediend door de Procureur-Generaal van de Republiek Polen in verband met een op 9 maart 2015 voor het Piotrków Trybunalski ingestelde strafzaak (zaak SM.O.4151-F.2454/16769/2014), welk verzoek op 15 april 2015 ter plenaire vergadering werd aangekondigd,
– na Korwin-Mikke te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5 van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013[1],
– gezien artikel 105, lid 2, van de grondwet van de Republiek Polen en de artikelen 7b, lid 1, en 7c, lid 1, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid en senator,
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0229/2015),
A. overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Polen een verzoek heeft doorgezonden van de openbare aanklager bij het Piotrków Trybunalski om toestemming voor strafvervolging tegen Janusz Korwin-Mikke, lid van het Europees Parlement, wegens het strafbare feit bedoeld in artikel 92a van de wet van 20 mei 1971 inzake verkeersovertredingen in de zin van artikel 20 van de wegenverkeerswet van 20 juni 1997; overwegende dat het concreet gaat om een snelheidsovertreding binnen de bebouwde kom;
B. overwegende dat ingevolge artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;
C. overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tijdens de zittingsduur van het Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,
D. overwegende dat ingevolge artikel 105, lid 2, van de grondwet van de Republiek Polen leden van het parlement tijdens de parlementaire zittingsperiode niet strafrechtelijk ter verantwoording kunnen worden geroepen zonder voorafgaande toestemming van het parlement (Sejm);
E. overwegende dat het uitsluitend aan het Parlement is te beslissen of de immuniteit in een bepaald geval al dan niet wordt opgeheven; overwegende dat het Parlement in redelijkheid rekening kan houden met het standpunt van het lid wanneer het zijn besluit neemt diens immuniteit al dan niet op te heffen[2];
F. overwegende dat de ten laste gelegde feiten geen rechtstreeks duidelijk verband hebben met het functioneren van Korwin-Mikke als lid van het Europees Parlement, en dat het niet gaat om een mening of stem die hij in het kader van de uitoefening van zijn taken als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
G. in het onderhavige geval is het Parlement niet gebleken van fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid van het Parlement te beschadigen;
1. besluit de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de desbevoegde autoriteiten van de Republiek Polen en aan Janusz Korwin-Mikke.
TOELICHTING
1. Achtergrond
Op 13 maart 2015 heeft de procureur-generaal van de Republiek Polen een verzoek van de openbare aanklager bij het Piotrków Trybunalski van 9 maart 2015 om toestemming voor strafvervolging tegen Janusz Korwin-Mikke, lid van het Europees Parlement, doorgezonden naar de Voorzitter van het Parlement.
Volgens de politie werd de heer Korwin-Mikke op 6 september 2014 geflitst toen hij binnen de bebouwde kom van Piotrków Trybunalski de maximumsnelheid van 50 km/u met 32 km/h overschreed. Dit is een overtreding van artikel 92a van de wet van 20 mei 1971 inzake verkeersovertredingen in de zin van artikel 20 van de wegenverkeerswet van 20 juni 1997;
Aan de hand van het kenteken van de auto kon de heer Korwin-Mikke als eigenaar worden geïdentificeerd, en volgens de politie was ook hijzelf als bestuurder door de flitspaal herkenbaar gefotografeerd;
Op de vergadering van woensdag 15 april 2015 maakte de Voorzitter overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement bekend dat hij een brief van de Procureur-Generaal van de Republiek Polen had ontvangen waarin om opheffing van de parlementaire immuniteit van de heer Janusz Korwin-Mikke werd verzocht.
De Voorzitter verwees dit verzoek overeenkomstig artikel 9, lid 1, naar de Commissie juridische zaken. Op dinsdag 14 juli 2015 werd Korwin-Mikke overeenkomstig artikel 9, lid 5, door deze commissie gehoord.
2. Het recht en de procedures inzake de immuniteit van leden van het Europees Parlement
De artikelen 8 en 9 van het Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie luiden als volgt:
Artikel 8
Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.
Artikel 9
Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:
a. op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,
b. op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.
De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.
Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.
De artikelen 6, lid 1, en 9 van het Reglement van het Europees Parlement luiden als volgt:
Artikel 6
Opheffing van vrijstelling van rechtsvervolging
1. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten zet het Parlement zich in voor handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken. Een verzoek om opheffing van de immuniteit wordt overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en de beginselen in dit artikel beoordeeld.
(...)
Artikel 9
Immuniteitsprocedures
1. Ieder tot de Voorzitter gericht verzoek door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat om opheffing van de immuniteit van een lid, of door een lid of voormalig lid om verdediging van privileges en immuniteiten, wordt ter plenaire vergadering medegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie.
Het lid of voormalig lid kan worden vertegenwoordigd door een ander lid. Het verzoek kan niet door een ander lid worden gedaan zonder toestemming van het betrokken lid.
2. De commissie behandelt de verzoeken om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteiten onverwijld en met inachtneming van de relatieve complexiteit ervan.
3. De commissie stelt een met redenen omkleed ontwerpbesluit op waarin wordt aanbevolen het verzoek om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteit in te willigen dan wel af te wijzen.
4. De commissie kan de betrokken autoriteit om informatie of opheldering verzoeken die zij nodig acht om zich een oordeel te vormen over de wenselijkheid van opheffing of verdediging van de immuniteit.
5. Het betrokken lid krijgt de gelegenheid te worden gehoord en kan
alle documenten of andere schriftelijke bewijsstukken overleggen die het voor het vormen van bovengenoemd oordeel nodig acht
Behalve bij de hoorzitting zelf is het lid niet bij de debatten over het verzoek om opheffing of verdediging van zijn immuniteit aanwezig.
De voorzitter van de commissie nodigt het lid uit om te worden gehoord op een nader aangegeven datum en tijdstip. Het lid kan afstand doen van zijn recht om te worden gehoord.
Verschijnt het lid niet op de hoorzitting conform de uitnodiging, dan wordt het lid geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht om te worden gehoord, tenzij het lid onder opgave van redenen verzoekt te worden verschoond van verschijning op de hoorzitting op de voorgestelde datum en tijd. De voorzitter van de commissie bepaalt of een dergelijk verschoningsverzoek in het licht van de opgegeven redenen wordt ingewilligd; hiertegen is geen beroep mogelijk.
Wanneer de voorzitter van de commissie het verschoningsverzoek inwilligt, nodigt hij het lid uit om te worden gehoord op e en nieuwe datum en tijdstip. Gaat het lid niet in op de tweede uitnodiging om te worden gehoord, dan wordt de procedure voortgezet zonder dat het lid is gehoord. Er kunnen dan geen nieuwe verzoeken om verschoning of om te worden gehoord meer worden aanvaard.
(...)
7. De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid ter zake van de desbetreffende autoriteit en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het lid worden verweten, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt.
(...)
Artikel 105, lid 2 van de grondwet van de Republiek Polen bepaalt:
Vanaf de dag van de bekendmaking van de uitslagen van de verkiezingen tot de dag van het verstrijken van zijn mandaat kan een afgevaardigde niet strafrechtelijk worden vervolgd zonder instemming van de Sejm.
De artikelen 7b, lid 1, en 7c, lid 1, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid of senator luiden:
Artikel 7 b
1. Een verzoek om instemming met strafvervolging tegen een parlementslid of senator in geval van een misdrijf ter zake waarvan de openbare aanklager vervolging heeft ingesteld, moet worden ingediend via de minister van justitie – procureur-generaal.
Artikel 7c
1. Een verzoek om instemming met strafvervolging tegen een parlementslid of senator moet worden ingediend bij de voorzitter van de Sejm of de voorzitter van de Senaat, die het verzoek doorverwijst naar het orgaan dat bevoegd is het te behandelen volgens het Reglement van de Sejm of van de Senaat, en tevens het parlementslid of de senator op wie het verzoek betrekking heeft, in kennis stelt van de inhoud van dat verzoek.
Artikel 10 b
De regeling voor toestemming voor strafvervolging tegen een parlementslid of senator geldt al naar het geval dienovereenkomstig voor strafrechtelijke vervolging wegens kleine overtredingen.
3. Motivering van het voorgestelde besluit
Onderhavig geval komt in aanmerking voor toepassing van artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.
Volgens die bepaling genieten de EP-leden op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, Artikel 105, lid 2, van de grondwet van de Republiek Polen bepaalt wederom dat leden van de Sejm niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd zonder voorafgaande toestemming van de Sejm. Vervolging van de heer Korwin-Mikke is dus uitsluitend mogelijk als het Parlement in casu een besluit neemt[3].
Bij zijn beslissing of de immuniteit van een lid al dan niet moet worden opgeheven, past het Parlement zijn eigen vaste beginselen toe. Een van deze beginselen is dat de immuniteit in de regel wordt opgeheven wanneer de zaak valt onder artikel 9 van het Protocol, mits geen sprake is van fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en precies vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen.
In de eerste plaats werd het verzoek om immuniteitsopheffing ingediend naar aanleiding van een gestelde overtreding namelijk overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. In de tweede plaats gaat het hier om een verkeersovertreding waarop volgens het verzoek de relatief geringe boete staat van PLN 300 tot 400. Tenslotte is de fotoherkenning door de politie kennelijk een objectieve opsporingshandeling die een oogmerk van politieke beschadiging van de heer Korwin-Mikke van nature uitsluit. Ofschoon immers de feiten hebben plaatsgevonden toen Korwin-Mikke reeds lid was van het Europees Parlement , hebben de beschuldiging en de vervolging duidelijk niets van doen met het mandaat van Korwin-Mikke als lid van het EP, en evenmin is erenige aanwijzing voor fumus persecutionis.
4. Conclusie
Op grond van bovenstaande overwegingen en overeenkomstig artikel 9, lid 3, van het Reglement doet de Commissie juridische zaken het Europees Parlement de aanbeveling om de parlementaire immuniteit van Janusz Korwin-Mikke op te heffen.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
14.7.2015 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
11 0 1 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Joëlle Bergeron, Marie-Christine Boutonnet, Jean-Marie Cavada, Kostas Chrysogonos, Mady Delvaux, Dietmar Köster, Gilles Lebreton, António Marinho e Pinto, József Szájer, Tadeusz Zwiefka |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Daniel Buda, Sylvia-Yvonne Kaufmann |
||||
- [1] Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.
- [2] Zaak T-345/05 Mote/Parlement (reeds aangehaald) par. 28.
- [3] Volgens artikel 10b van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid of senator is immuniteitsopheffing ook nodig in geval van kleinere overtredingen zoals verkeersovertredingen.