VERSLAG over op vaardigheden gerichte beleidsmaatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid

15.12.2015 - (2015/2088(INI))

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Marek Plura

Procedure : 2015/2088(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0366/2015
Ingediende teksten :
A8-0366/2015
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over op vaardigheden gerichte beleidsmaatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid

(2015/2088(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 165 en 166,

–  gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling[1],

–  gezien de aanbeveling van de Raad over de invoering van een jongerengarantie,

–  gezien zijn resolutie van 16 januari 2013 over een jongerengarantie[2],

–  gezien zijn resolutie van 15 april 2014 getiteld "Hoe kan de Europese Unie bijdragen tot de totstandkoming van een stimulerend klimaat voor het scheppen van banen door ondernemingen, bedrijven en starters?"[3],

–  gezien zijn resolutie van 22 oktober 2014 inzake het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2014[4],

–  gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren[5],

–  gezien de aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stages, en gezien de schriftelijke vraag van het Parlement van 2 juli 2015 over de aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stages,

–  gezien de conclusies van de Raad van april 2015 betreffende een intensievere sectoroverschrijdende beleidssamenwerking om de sociaaleconomische uitdagingen voor jongeren doeltreffend aan te pakken[6],

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap,

–  gezien de vragenlijst die het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen in verband met het initiële verslag van de Europese Unie[7],

–  gezien de achtergrondnota van Cedefop van juni 2013 getiteld "Roads to recovery: three skill and labour market scenarios for 2025",

–  gezien de achtergrondnota van Cedefop van juni 2014 getiteld "Skill mismatch: more than meets the eye",

–  gezien de achtergrondnota van Cedefop van november 2014 getiteld "The validation challenge: how close is Europe to recognising all learning?",

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie: investeren in groei en werkgelegenheid" (COM(2014)0473),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa" (COM(2010)0636),

–  gezien het verslag van de Commissie van april 2015 getiteld "Piloting Youth Guarantee partnerships on the ground – A summary report of key achievements and lessons from the European Parliament Preparatory Action on the Youth Guarantee",

–  gezien het verslag van Eurofound van 2015 getiteld "Youth entrepreneurship in Europe: values, attitudes, policies",

–  gezien Verordening (EG) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006, en met name hoofdstuk IV over het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief[8],

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0366/2015),

A.  overwegende dat binnen de Europese Unie momenteel 4,5 miljoen jongeren tussen 15 en 24 jaar werkloos zijn en dat meer dan 7 miljoen Europese jongeren tussen 15 en 24 jaar noch op de arbeidsmarkt actief zijn, noch studeren, noch een opleiding volgen;

B.  overwegende dat het werkloosheidspercentage in de gehele EU eind 2014 9,9 % bedroeg en dat het werkloosheidspercentage voor jongeren hier meer dan het dubbele van was, namelijk 21,4 %;

C.  overwegende dat jongeren in het bijzonder door de crisis getroffen zijn;

D.  overwegende dat een gebrek aan relevante vaardigheden en niet aan de vraag aangepaste onderwijs- en opleidingssystemen belangrijke oorzaken van jeugdwerkloosheid zijn; overwegende dat jongeren, ondanks het feit dat ze beter opgeleid en vaardiger zijn dan voorgaande generaties, nog altijd geconfronteerd worden met aanzienlijke structurele barrières bij hun zoektocht naar kwalitatief werk waarbij de Europese en nationale normen worden nageleefd; overwegende dat indien er geen duurzame kwalitatieve banen in Europa worden gecreëerd, de crisis van de jeugdwerkloosheid niet kan worden opgelost;

E.  overwegende dat vertraagde toetreding tot de arbeidsmarkt en langdurige perioden van werkloosheid negatieve gevolgen hebben voor de carrièrevooruitzichten, de loonopbouw, de gezondheid en de sociale mobiliteit;

F.  overwegende dat jongeren een troef zijn voor de Europese economie en dat jongeren, rekening houdend met toekomstige behoeften, in zichzelf moeten investeren om de vaardigheden te kunnen bieden waar de arbeidsmarkt om vraagt;

G.  overwegende dat jongeren kunnen worden onderverdeeld in drie grote groepen: studenten, werkenden en werklozen, en dat voor elk van deze groepen een apart beleid moet gelden om de integratie en de blijvende aanwezigheid op de arbeidsmarkt te garanderen, wat betekent dat jonge studenten moeten beschikken over de vaardigheden die noodzakelijk zijn om toe te treden tot de arbeidsmarkt, dat jonge werkenden gedurende hun carrière hun vaardigheden en hun scholing moeten bijhouden en dat voor het beleid met betrekking tot werkloze jongeren onderscheid moet worden gemaakt tussen actieve werkzoekenden en de zogenaamde NEET-groep van jongeren die noch aan de arbeidsmarkt deelnemen, noch een studie, noch een opleiding volgen;

H.  overwegende dat alle inspanningen moeten worden gedaan om ervoor te zorgen dat de onderwijssystemen de studenten op adequate wijze voorbereiden op hun beroepsmatige ontplooiing en dat een nauwe samenwerking tussen vertegenwoordigers van de onderwijssector, de sociale diensten (in voorkomend geval), de werkgevers en de studenten wordt gewaarborgd;

I.  overwegende dat de planning van opleiding en onderwijs aanzienlijk verbetert wanneer studenten- en jongerenorganisaties worden betrokken bij het besluitvormingsproces, en dus beter kan voldoen aan de vraag van de samenleving en de arbeidsmarkt alsmede aan de vereiste vaardigheden;

J.  overwegende dat kansarme, gediscrimineerde en kwetsbare groepen vaak niet de gelegenheid krijgen om hun talenten en vaardigheden te ontwikkelen wanneer geen rekening wordt gehouden met de sociale dimensie bij onderwijs-, werkgelegenheids- en sociale beleidsmaatregelen; overwegende dat voldoende financiële middelen moeten worden uitgetrokken voor de onderwijssector;

K.  overwegende dat de uitvoering, met ondersteuning van de werkgevers, de arbeidsbemiddelaars en de ouders, van doeltreffende op onderwijs, opleiding en vaardigheden gerichte maatregelen kan bijdragen aan het terugdringen van de jeugdwerkloosheid;

L.  overwegende dat aanwervers, personeelschefs, arbeidsbemiddelaars, werkgevers en onderwijspersoneel een passende opleiding moeten krijgen;

M.  overwegende dat de financiële crisis van 2008 extra problemen heeft gecreëerd met betrekking tot de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt, aangezien de economische conjunctuur meer invloed heeft op de jeugdwerkloosheid dan op de algemene werkloosheid omdat jongeren doorgaans over minder werkervaring beschikken;

N.  overwegende dat micro-, kleine en middelgrote ondernemingen tot de belangrijkste scheppers van werkgelegenheid in de EU behoren, goed zijn voor meer dan 80 % van alle banen en in veel 'groene' sectoren een voortrekkersrol hebben vervuld, maar dat zij wellicht moeilijkheden zullen ondervinden bij het anticiperen op de benodigde vaardigheden en het benutten van het banenpotentieel;

O.  overwegende dat ondernemerschap van jongeren kan bijdragen aan het terugdringen van de jeugdwerkloosheid en door middel van onderwijs en opleiding een impuls kan geven aan de inzetbaarheid van jongeren;

P.  overwegende dat regelingen voor stages en leerlingplaatsen binnen de EU wisselend succes hebben, afhankelijk van hun specifieke kenmerken;

Q.  overwegende dat de jongerengarantie, indien doelmatig ten uitvoer gelegd, een omvattende aanpak vormt om jongeren te helpen bij een geslaagde overgang naar de arbeidsmarkt of hoogwaardig onderwijs, zoals wordt aangetoond door de resultaten van de voorbereidende actie van het Europees Parlement inzake de jongerengarantie;

R.  overwegende dat doeltreffende resultaten met betrekking tot de jongerengarantie alleen kunnen worden bereikt middels een evaluatie van de reële arbeidsbehoeften van jongeren en van de sectoren waarin de werkgelegenheid zich ontwikkelt, zoals bijvoorbeeld de sociale economie en de groene economie, een evaluatie die vergezeld moet gaan van een voortdurende en nauwgezette monitoring, niet alleen van de projecten maar ook van de bureaus die deze projecten aanbieden, waarbij periodieke rapporten worden opgesteld over de voortgangsstatus van de betreffende maatregel ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid;

S.  overwegende dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief een cruciaal middel is voor het bieden van gerichte steun aan jongeren van de NEET-groep;

Samenwerking, participatie, partnerschappen

1.  merkt op dat de ontwikkeling van individuele vaardigheden en de verspreiding van kennis en vaardigheden behoren tot de sleutelelementen van een geïntegreerd werkgelegenheids- en sociaal beleid waarmee bovendien op de langere termijn groei kan worden verwezenlijkt, de Europese concurrentiekracht kan worden versterkt, de werkloosheid kan worden bestreden en gewerkt kan worden aan de opzet van een meer inclusieve Europese samenleving, mits de beleidsmaatregelen ter ontwikkeling van vaardigheden rekening houden met de meerlagige behoeften en mogelijkheden van werkloze jongeren; herinnert eraan dat de ontwikkeling van vaardigheden weinig effect sorteert indien het creëren van banen en passende bescherming van de sociale zekerheid niet parallel worden aangepakt;

2.  benadrukt dat "een nieuwe stimulans voor banen, groei en investeringen" een essentiële prioriteit is voor de Commissie en dat zij zich er in haar werkprogramma voor 2015 toe heeft verplicht praktische initiatieven te nemen om integratie en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te bevorderen, met name maatregelen om lidstaten te ondersteunen om jongeren aan het werk te krijgen; herhaalt dat het Parlement regelmatig verschillende oplossingen heeft voorgesteld waarbij werd benadrukt dat werkgelegenheid, onderwijs en opleiding van jongeren een van de belangrijkste beleidsprioriteiten van de EU moet zijn;

3.  herinnert eraan dat het van essentieel belang is dat jongeren, relevante belanghebbenden, organisaties en sociale partners worden betrokken bij de inspanningen ten behoeve van de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en evaluatie van desbetreffende initiatieven die gericht zijn op ondersteuning van de jongerenwerkgelegenheid;

4.  onderstreept dat er enerzijds 24 miljoen werklozen zijn in Europa, waaronder 7,5 miljoen jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (de NEET-groep), en anderzijds 2 miljoen vacatures; merkt op dat er tal van overgekwalificeerde jongeren werkloos zijn, van wie de vaardigheden niet aansluiten op de vraag van de arbeidsmarkt; onderstreept in die context dat er sterke partnerschappen moeten worden opgericht tussen de plaatselijke autoriteiten, onderwijs- en arbeidsdiensten – zowel mainstream als gespecialiseerd – en de sociale partners en het bedrijfsleven ter ondersteuning van de totstandbrenging, uitvoering en monitoring van duurzame, inclusieve en hoogwaardige werkgelegenheidsstrategieën en actieplannen op korte en middellange termijn; dringt aan op hechtere en structurele samenwerking tussen het onderwijs op school en beroepsopleidingen, de overheid, het bedrijfsleven en de maatschappelijke organisaties, met name studenten- en jeugdorganisaties, om ervoor te zorgen dat vaardigheden beter aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt, met inbegrip van mogelijkheden voor een tweede kans, met als doel de kwaliteit van onderwijs en opleiding te optimaliseren; beklemtoont dat deze betere samenwerking eveneens van cruciaal belang is voor een effectieve uitvoering van de jongerengarantie;

5.  is ingenomen met de door de Commissie voorgestelde instrumenten voor de ontwikkeling van vaardigheden en raming van de behoeften op het gebied van vaardigheden; benadrukt dat in het kader van de ontwikkeling van vaardigheden de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde, die breed toepasbaar zijn in de economie, moet worden aangemoedigd; wijst er niettemin op dat er ambitieuzere maatregelen en investeringen nodig zijn; is van mening dat alle belanghebbenden op de arbeidsmarkt daarbij op alle niveaus nauw moeten worden betrokken teneinde te kunnen anticiperen op toekomstige behoeften aan vaardigheden;

6.  dringt er bij de lidstaten en bij regionale en lokale overheden op aan om samen met sociale partners en aanbieders van opleidingen strategieën voor de ontwikkeling van en anticipatie op vaardigheden aan te nemen en uit te voeren, zodat algemene, sectorgebonden en beroepsspecifieke vaardigheden worden verbeterd; benadrukt voorts het belang van partnerschappen en vertrouwen tussen onderwijsinstellingen, bedrijven, de sociale partners en overheidsinstanties;

7.  benadrukt de rol die hogeronderwijsinstellingen spelen bij het ontwikkelen van de kennis en competenties die afgestudeerden nodig hebben om succesvol de arbeidsmarkt op te gaan;

8.  benadrukt de essentiële rol van vakbekwame en ondersteunende leerkrachten en opleiders om het voortijdig verlaten van de school, met name in onderontwikkelde gebieden, tegen te gaan en de inzetbaarheid van jongeren te verbeteren; benadrukt dat leerkrachten beter door scholen, opleidingsinstituten, plaatselijke gemeenschappen en het onderwijsbeleid moeten worden ondersteund, o.a. door meer efficiënte en geactualiseerde opleiding in nieuwe vaardigheden, zoals ondernemers- en ICT‑vaardigheden, bevordering van peer learning en de uitwisseling van beste praktijken, en gemakkelijker toegang tot opleidingskansen en verbeterde systemen van permanente BOO; benadrukt in dit verband het belang van investeren in levenslang leren voor leerkrachten; is sterk gekant tegen bezuinigingen op onderwijsbegrotingen, met name in combinatie met het verlagen van studiebeurzen en studietoelages en het verhogen van collegegelden;

9.  moedigt de integratie aan van nieuwe onderwijs- en opleidingsmethoden, die zijn ontwikkeld door leerkrachten om in te spelen op de specifieke behoeften van de klas;

10.  benadrukt dat aanbieders van onderwijs en opleidingen moeten samenwerken met het bedrijfsleven om te komen tot de ontwikkeling van getuigschriften die een betrouwbare en reële afspiegeling zijn van de werkelijke vaardigheden die de gediplomeerden gedurende hun leven hebben opgedaan;

11.  benadrukt het belang om jonge, innovatieve werkgevers te betrekken in een voortdurende dialoog tussen onderwijsinstellingen en werkgevers met als doel onderwijs en gespecialiseerde opleidingen beter af te stemmen op de vereisten van de arbeidsmarkt; verwelkomt en benadrukt het belang van begeleidingsprogramma's die bedoeld zijn om jongeren voor te bereiden op toekomstige banen;

12.  onderstreept het belang van administratieve capaciteit en functionerende arbeidsbureaus; vraagt dat het beginsel van partnerschap tussen overheidsinstellingen en het maatschappelijk middenveld wordt versterkt en dat wordt gezorgd voor een passende opleiding voor de plaatselijke en regionale autoriteiten, alsmede overige relevante belanghebbenden, teneinde een efficiënter en strategischer gebruik van Europese fondsen te verzekeren; vraagt daarnaast van de regeringen meer ambitie en inspanningen om te anticiperen op de behoeften van jongeren, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld, alsook op de behoeften van onderwijs- en opleidingsinstellingen door operationele werkgelegenheidsprogramma's sneller uit te voeren en de geboekte vooruitgang te evalueren;

13.  wijst op het belang van hechte sectoroverschrijdende samenwerking, met name tussen arbeidsdiensten en onderwijsinstellingen;

14.  herinnert eraan dat beleidsmaatregelen erop gericht moeten zijn de NEET-groep, met inbegrip van diegenen die de aansluiting hebben verloren, te helpen om hun opleiding voort te zetten of te integreren in de arbeidsmarkt;

15.  merkt op dat indien de Europese fondsen op een meer efficiënte en strategische manier worden ingezet, deze een buitengewoon geschikt instrument kunnen zijn voor de groei en ontwikkeling van universiteiten en ondernemingen; verzoekt om de inzet van meer financiële middelen voor de verspreiding van informatie over de Europese financieringsinstrumenten, alsmede voor de verbreding, binnen universiteiten en ondernemingen, van de noodzakelijke kennis en vaardigheden voor het zoeken naar financiering en voor het onderzoek naar en het beheer van de beschikbare financieringsprojecten;

16.  benadrukt dat het van cruciaal belang is dat een controle- en monitoringsysteem wordt ingesteld om te garanderen dat de EU-fondsen alleen worden ingezet voor kwaliteitsprojecten;

17.  pleit ervoor een EU-prijs in te stellen voor de beste projecten voor het bestrijden van jeugdwerkloosheid, die zou kunnen worden verbonden aan de pan-Europese wedstrijd "Europese jongerenprijs" en aan de Europese prijs "Voor de werkgelegenheid van jongeren in de Sociale Economie"; verzoekt de Commissie om zichtbaarheid te geven aan deze initiatieven om deze kwestie meer onder de aandacht te brengen en dichter aan te sluiten bij de behoeften van de burgers; benadrukt echter wel de noodzaak van budgettaire verantwoordelijkheid en pleit er derhalve voor dat dergelijke initiatieven worden bekostigd vanuit de bestaande begroting;

18.  dringt aan op een toekomst- en resultaatgerichte Europese vaardighedenstrategie als leidraad voor de nationale strategieën op dit gebied, en wenst dat deze in de nationale werkgelegenheidsplannen worden geïntegreerd en tevens een globaal kader bieden voor de sectorale actieplannen die in het werkgelegenheidspakket worden voorgesteld;

19.  verzoekt de lidstaten tevens zo snel mogelijk gevolg te geven aan de onderwijs- en arbeidsmarktgerelateerde landenspecifieke aanbevelingen van het Europees semester en andere aanbevelingen van de Commissie;

20.  herinnert er bovendien aan dat om de risico's van vroegtijdig schoolverlaten te beperken het bepalend is dat het bezuinigingsbeleid wordt beëindigd;

Kmo's en ondernemerschap

21.  onderstreept de cruciale rol van ondernemingen, onder meer kmo's, sociale ondernemingen en vertegenwoordigers van de solidaire economie en micro‑ondernemingen, voor de opleiding in beroepsvaardigheden en voor het scheppen van banen voor jongeren; onderstreept dat de opleiding van jongeren hen moet voorbereiden op ondernemerschap in de breedst mogelijke zin; pleit ervoor dat in de onderwijscurricula aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling, in een veilige omgeving, van de nodige beroepsvaardigheden voor het starten en leiden van een onderneming, alsook aan de bevordering van transversale competenties, vaardigheden en kennis voor ondernemerschap, die op doeltreffende wijze worden aangeboden door middel van praktische en concrete ervaringen; stelt voor om ondernemerschap als onderdeel van diverse vakken of als een afzonderlijk vak te onderwijzen en wijst op de noodzaak van toegang tot hoogwaardige stages en professionele training gedurende de gehele studie en na het behalen van een academische graad; onderstreept dat het aanleren van democratische vaardigheden en teamwerk, het leren nemen van verantwoordelijkheid en het analyseren van situaties deel uitmaken van een leven lang leren dat actief burgerschap ondersteunt; vraagt aandacht voor de mogelijkheden – en de voordelen daarvan – om meer mensen (bv. succesvolle jonge ondernemers of vertegenwoordigers van ngo's die tot doel hebben ondernemerschap te bevorderen) te betrekken bij het verstrekken van onderwijs over ondernemerschap;

22.  herinnert eraan dat de ondersteuning van ondernemerschap, begrip van economische verbanden en de versterking van de eigen verantwoordelijkheid en eigen initiatieven belangrijk zijn om jongeren aan te moedigen tot een actieve aanpak van de eigen carrière; meent dat het de taak is van de overheidsorganen, de onderwijssector, de ondernemingen en het maatschappelijk middenveld om ondernemerschap te stimuleren; herhaalt dat mobiliteit binnen ondernemingen moet worden bevorderd; herinnert aan de rol van financiële instellingen bij het opstarten van ondernemingen en de toegang tot financiering, en vraagt om investeringen, het ontwikkelen van vaardigheden en prognoses in opkomende en groeisectoren zoals schone technologieën en groene banen, omdat deze een groot potentieel hebben om hoogwaardige banen te creëren;

23.  onderstreept dat ondernemersvaardigheden ook kunnen worden verworven door middel van programma's voor de ontwikkeling van vaardigheden die zijn georganiseerd buiten het algemene onderwijsstelsel, en dat deze programma's coaching- en mentoractiviteiten kunnen omvatten die worden geboden door ervaren trainers, ondernemers en bedrijfsdeskundigen, en die niet alleen voorzien in waardevolle zakelijke kennis, advies en feedback aan potentiële ondernemers, maar deze laatste groep ook in staat stellen een waardevol netwerk aan contacten met bestaande ondernemingen en ondernemers op te bouwen, dat anders over veel langere tijd moet worden opgebouwd;

24.  onderstreept de noodzaak om bestaande administratieve en financiële vereisten voor het starten en leiden van een onderneming te verlichten door een vereenvoudiging van de procedures, gemakkelijker toegang tot krediet, durfkapitaal en microfinanciering voor startende bedrijven, gegarandeerde toegang tot hogesnelheidsinternet, op maat gesneden advies en de introductie van stimuleringsmaatregelen voor ondernemers die zo mogelijk jonge mensen in dienst nemen; onderstreept het belang van microfinanciering en het EU-programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie ("EaSI"), alsook het Investeringsplan voor Europa, om deze doelen te bereiken; wijst op de noodzaak van het vestigen van een enkel loket om alle relevante administratieve procedures met betrekking tot het starten en leiden van een onderneming af te handelen; herinnert eraan dat in alle administratieve vereisten rekening moeten worden gehouden met de rechten van de werknemers;

25.  roept de lidstaten op om deel te nemen aan het Erasmusprogramma voor jonge ondernemers en om dit programma te promoten bij jongeren die een zakelijk project willen starten, zodat deze jongeren ervaring in het buitenland kunnen opdoen en nieuwe vaardigheden kunnen verkrijgen die hen zullen helpen bij het tot een succes maken van hun ondernemerschap;

26.  wijst er andermaal op dat de creatieve bedrijfstakken tot de ondernemendste en snelst groeiende sectoren behoren, en dat creatief onderwijs overdraagbare vaardigheden ontwikkelt zoals creatief denken, probleemoplossend vermogen, teamwerk en vindingrijkheid; erkent dat de kunst- en mediasector grote aantrekkingskracht uitoefent op jonge mensen;

27.  herinnert aan de verscheidenheid van banen die verbonden zijn met traditionele vaardigheden, vaak vaardigheden die niet naar elders kunnen worden verplaatst, en die bovendien de plaatselijke economie helpen stimuleren en van cultureel belang zijn; moedigt de lidstaten aan ervoor te zorgen dat ambachten en beroepen met traditionele en culturele elementen behouden blijven en worden doorgegeven aan jongere generaties door de tenuitvoerlegging van gespecialiseerde programma's;

28.  vraagt dat gunstige voorwaarden voor de sociale economie worden gecreëerd om het scheppen van banen voor jongeren te combineren met de ontwikkeling van sociaal kapitaal; dringt erop aan om ondernemingen in de sociale en solidaire economie beter te integreren in de nationale en Europese actieplannen voor werkgelegenheid, ontwikkeling van vaardigheden en maatschappelijke integratie, met als doel hun werkgelegenheidspotentieel en hun bijdrage aan de verwezenlijking van de kerndoelen van de Europa 2020-strategie te ontsluiten en te benutten;

29.  brengt in herinnering dat werkgevers en ondernemers een grote rol spelen doordat ze mensen opleiden op de werkvloer en stages bieden, en dat dit verder moet worden ondersteund en ontwikkeld;

30.  wijst erop dat beleidsmaatregelen ter bevordering van ondernemerschap onder jongeren planning op de middellange en lange termijn vereisen; benadrukt dat beleidsmaatregelen ter bevordering van ondernemerschap rekening moeten houden met de verschillende vereisten van elke lidstaat;

31.  pleit voor effectieve ondersteuning van maatschappelijk verantwoorde, groene en duurzame ondernemingsprojecten, evenals de bevordering van duurzame alternatieve modellen zoals coöperaties die uitgaan van een democratisch besluitvormingsproces en die proberen een positief effect te hebben op de lokale gemeenschap;

Vaardigheden voor inzetbaarheid van werknemers

32.  wijst eens te meer op de dringende behoefte om de kwalificaties en motivatie van adviseurs die werkzaam zijn bij openbare arbeidsbureaus te verbeteren, zodat zij op een proactieve manier kunnen ingaan op de behoeften van jonge werkzoekenden en deze kunnen helpen aanvullende kwalificaties op te doen en te bepalen welke vaardigheden zij nodig hebben voor de arbeidsmarkt;

33.  herinnert eraan dat een goede, op maat gesneden studiekeuzevoorlichting en -ondersteuning in alle onderwijs- en opleidingsstadia noodzakelijk zijn en dat zij het risico van vroegtijdig schoolverlaten kunnen verminderen, alsook kunnen helpen om de moeilijkheden bij de eerste stappen op de arbeidsmarkt te overwinnen; onderstreept dat deze beroepsoriëntatie vast in de curricula verankerd moet zijn en in samenwerking met het bedrijfsleven en de arbeidsbureaus tot stand moet komen; benadrukt dat het leren van talen en digitale geletterdheid van fundamenteel belang zijn;

34.  wijst op het gebrek aan hoogwaardige beroepskeuzebegeleiding in de lidstaten; benadrukt de noodzaak om de kwaliteit van de beroepskeuzebegeleiding op scholen te verbeteren en voortdurende professionele training te bieden aan beroepskeuzeadviseurs, zodat deze voldoende gekwalificeerd zijn om studenten en scholieren te helpen een geschikt beroepstraject te kiezen;

35.  roept de lidstaten op beste praktijken van systemen voor schoolloopbaanbegeleiding te evalueren, waarbij er toezicht wordt gehouden op scholieren vanaf een vroeg stadium tot en met de eerste stappen op de arbeidsmarkt;

36.  benadrukt dat de behoeften voor toekomstige vaardigheden periodiek moeten worden gemonitord en moedigt de lidstaten en alle relevante belanghebbenden derhalve aan goede praktijken in dit opzicht uit te wisselen en verdere hulpmiddelen voor monitoring en prognose te ontwikkelen;

37.  is verheugd over de transformatie van de bestaande EU-Skills Panorama-website, die zorgt voor een omvattender en gebruiksvriendelijker centraal informatiepunt over de vaardigheden die nodig zijn voor beroepen en sectoren in de EU, en die beleidsmakers, deskundigen, arbeidsbureaus, loopbaanadviseurs en individuen helpt betere en weloverwogener beslissingen te nemen;

38.  dringt bij de lidstaten aan op de uitwisseling van goede praktijken in beroepsopleiding en opleiding middels het aanleren van vaardigheden, om zo de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te verzekeren, en vraagt hen zo nodig opleidingsprogramma's te herzien en daarbij te anticiperen op de behoeften van de markt; beklemtoont het belang van praktische, ondernemings-, coderings- en e-vaardigheden, die onmisbaar zijn voor professionele ontwikkeling in de 21e eeuw; wijst tevens op het belang om uitvoering te geven aan het actieplan ondernemerschap 2020 en de EU-strategie voor e-vaardigheden; herinnert eraan dat levenslange begeleiding inzake de ontwikkeling van een professionele loopbaan gedurende het gehele werkende leven beschikbaar moet zijn, zodat mensen hun vaardigheden en kennis kunnen blijven ontwikkelen;

39.  roept de lidstaten op de mogelijkheden van professionele mobiliteit onder jongeren die stage lopen te ondersteunen en te bevorderen om deze jongeren in staat te stellen hun vaardigheden te ontwikkelen in contact met andere opleidingssystemen en andersoortige ondernemingen, maar ook om hen de mogelijkheid te geven een vreemde taal te spreken, hetgeen hen zal helpen bij het vinden van een duurzame plek op de arbeidsmarkt;

40.  benadrukt dat het van belang is "zachte vaardigheden" te ontwikkelen die het gemakkelijker maken om te onderhandelen op de arbeidsmarkt en een loopbaan op te bouwen, en die een essentieel onderdeel vormen van beroepskennis en -ervaring;

41.  wijst op de dringende behoefte om niet-formele en informele leerprocessen, met inbegrip van vrijwilligerswerk, te bevorderen, omdat zij een onschatbaar hulpmiddel vormen om jongeren te helpen de vaardigheden op te doen die nodig zijn voor het werkende leven;

42.  wijst er nogmaals op dat niet-formele en informele leerprocessen van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling van zachte vaardigheden, zoals communicatieve en besluitvormingsvaardigheden; roept derhalve op tot investeringen in inclusieve mogelijkheden voor het leveren van niet-formele en informele leerprocessen en tot de erkenning van het effect en de waarde van de ervaring, vaardigheden en competenties die daaruit voortvloeien;

43.  dringt aan op de opzet van een onderwijs- en opleidingssysteem waarbinnen vernieuwende maar ook toegankelijke benaderingen worden geïntroduceerd, een systeem dat zich naast de ontwikkeling van intellectuele en technische vaardigheden evengoed concentreert op de basisvaardigheden;

44.  benadrukt dat het belangrijk is dat het Europees banennetwerk EURES verder wordt ontwikkeld, met name in de grensregio's, om jongeren te stimuleren zich te richten op arbeidsaanbiedingen, stages of leerlingplaatsen in het buitenland, en om jongeren te begeleiden in hun mobiliteit door hulp en raad te bieden bij hun loopbaan;

45.  wijst erop dat onderwijs- en vaardigheidsbeleid niet alleen gericht moet zijn op het vervullen van de behoeften van de arbeidsmarkt, maar ook op het toerusten van mensen met de noodzakelijke transversale competenties om zich als actieve en verantwoordelijke burgers te ontwikkelen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te respecteren dat onderwijs en opleiding een fundamenteel recht vormen en op zichzelf zeer waardevol zijn;

46.  beklemtoont het belang van holistisch onderwijs, bijvoorbeeld in de vorm van burgerschapsvorming, hetgeen een integraal onderdeel moet zijn van alle onderwijsrichtingen en ertoe kan bijdragen dat jongeren worden voorbereid op de overgang naar het werkende leven;

47.  benadrukt dat het van belang is om de leercapaciteit van studenten te vergroten en hen te voorzien van doelmatige leerstrategieën; benadrukt dat leren leren de verwerving van kennis, vaardigheden, instelling en geschiktheid zal vergemakkelijken, hetgeen jongeren in staat zal stellen hun eigen leerdoelen vast te stellen, te plannen en te verwezenlijken waardoor zij zelfstandig lerenden worden die kunnen inspelen op de ingrijpende veranderingen op de arbeidsmarkt;

48.  benadrukt dat sportbeoefening de deelnemers de mogelijkheid biedt om een breed scala aan transversale vaardigheden te ontwikkelen, hetgeen hun inzetbaarheid verhoogt en hen helpt als leiders te slagen en hun doelen te bereiken; benadrukt verder de link tussen sportbeoefening, inzetbaarheid, onderwijs en opleiding.

49.  maakt zich zorgen over de lage score die is vastgesteld bij de laatste PISA-enquête (Programme for International Student Assessment, internationaal onderzoek naar schoolprestaties) in bepaalde lidstaten; roept de lidstaten op om van onderwijs een prioriteit te maken teneinde de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te behalen;

50.  benadrukt dat opleidingen op de werkplek en kwaliteitsvolle en vormende leerlingplaatsen, versterkt door partnerschappen tussen scholen, opleidingsinstellingen en het bedrijfsleven, manieren zijn om de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te verbeteren en dat een beter gebruik van deze mogelijkheden de groep potentiële kandidaten voor vacatures kan vergroten en hen beter kan voorbereiden op het werk door de loopbaanoriëntatie te verbeteren; constateert van het succes van dergelijke beleidsmaatregelen in een aantal lidstaten; stelt dat de uitwisseling van beste praktijken op dit vlak mogelijk kan bijdragen aan vermindering van de jeugdwerkloosheid; benadrukt dat achtergestelde leerlingen behoefte hebben aan bijzondere ondersteuning, bijvoorbeeld begeleiding en ondersteunende cursussen, en dat ondernemingen behoefte hebben aan ondersteuning bij de uitvoering van administratieve en organisatorische taken;

51.  wijst op de waarde van hoogwaardige leerlingplaatsen in alle arbeidssectoren en roept de Commissie en de lidstaten op om vrouwen aan te moedigen om te kiezen voor van oudsher door mannen gedomineerde leerlingplaatsen en beroepen;

52.  beklemtoont dat een soepele overgang van onderwijs naar werken bevorderd moet worden door theoretisch onderwijs te verbinden aan praktische opleidingen en vaardigheden voor inzetbaarheid te integreren in het academisch kerncurriculum, en door te zorgen voor kwaliteitsvolle stageplaatsen zoals gesteld in het Europees Kwaliteitshandvest voor stages, alsook door middel van de erkenning van kwalificaties die zijn verworven in het formeel en niet-formeel onderwijs, of gedurende ervaringen met vrijwilligerswerk; beklemtoont dat er voor kwaliteitsvolle stages/leerlingplaatsen altijd duidelijke leerresultaten moeten zijn opgesteld en dat leerlingen niet mogen worden uitgebuit;

53.  herinnert eraan dat aan de behoeften aangepaste kwaliteitsvolle stage- en leerlingplaatsen tot werk moeten leiden en dat stages bedoeld zijn ter voorbereiding op werk; veroordeelt ieder misbruik, met inbegrip van valse stages die de verwerving van socialezekerheidsrechten van werkenden ondergraven; wijst erop dat stages moeten leiden tot betere vaardigheden en inzetbaarheid; roept de lidstaten op om ontradende maatregelen te nemen om misbruik van stages te voorkomen en de voorlichtingscampagnes over de rechten van leerlingen op te voeren;

54.  is ingenomen met het kwaliteitskader voor stages en de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen; wijst op het belang dat de Commissie de uitvoering daarvan in de lidstaten nauwlettend volgt; dringt er bij de Alliantie voor leerlingplaatsen op aan de toegankelijkheid van leerlingplaatsen voor jongeren te bevorderen door op te roepen tot het wegnemen van barrières zoals lesgeld voor leerlingen;

55.  herinnert eraan, in het licht van de competentie van de lidstaten op dit vlak, dat het duaal model van onderwijs en de verwerving van praktische, sociale en communicatieve vaardigheden van groot belang is; benadrukt dat maatschappelijke en communicatieve vaardigheden het vertrouwen van jongeren kunnen vergroten en hun intrede op de arbeidsmarkt kunnen vergemakkelijken; wijst erop dat het duaal model gericht moet zijn op de sociale, economische en culturele context van elk land en niet moet worden gezien als het enige juiste BOO-systeem; vraagt derhalve om erkenning en versterking van het duale leren op alle niveaus;

56.  roept op tot betere samenwerking tussen onderwijsinstellingen (zowel beroeps- als hoger onderwijs) en ondernemers ten aanzien van het ontwikkelen van curricula die zijn aangepast aan de behoeften van de arbeidsmarkt;

57.  vraagt aandacht voor de voordelen van een flexibele, studentgerichte onderwijsbenadering op grond waarvan de studierichting kan worden gewijzigd of aangepast overeenkomstig de behoeften van de student en deze dus niet is gebonden aan zijn of haar aanvankelijke keuze;

58.  waarschuwt de lidstaten tegen de grote verscheidenheid aan contractsoorten die jongeren krijgen aangeboden; vraagt dat dit wordt onderzocht met als doel de efficiëntie te verbeteren;

59.  dringt er bij de lidstaten op aan de aantrekkelijkheid van programma's en studies voor wetenschap, technologie, engineering en wiskunde te verhogen om de huidige tekorten op dit gebied aan te vullen; benadrukt echter dat de humane wetenschappen en algemene humanistische kennis onontbeerlijk zijn om effectief gebruik te maken van de kansen die geboden worden door de bovengenoemde disciplines, en dat zij derhalve in hun instellingen effectieve steun moeten ontvangen en een uitdrukkelijke rol moeten spelen in de ontwikkeling van de curricula; dringt er bij de lidstaten op aan een sectoroverschrijdende aanpak tussen verschillende vakgebieden binnen onderwijsinstellingen aan te moedigen, zoals gezamenlijke programma's van kunsten, wetenschappen, ICT, techniek, bedrijfseconomie en andere relevante vakgebieden;

60.  moedigt lidstaten aan dringend nieuwe technologieën in het leerproces op te nemen, en op alle onderwijsniveaus en in alle onderwijs- en opleidingstypen, ook voor het onderwijzend personeel, het onderwijs in digitale en ICT-vaardigheden te intensiveren en te verbeteren, om ervoor te zorgen dat er meer op digitale vaardigheden afgestemde diploma's en curricula komen en om jongeren te motiveren ICT te studeren en te kiezen voor gerelateerde loopbanen; benadrukt dat er op scholen en universiteiten voor een betere technologische basis en voor de nodige infrastructuur moet worden gezorgd; benadrukt in dit verband het belang van open educational resources (OER), die ervoor zorgen dat iedereen toegang heeft tot onderwijs en die de inzetbaarheid vergroten door het proces van levenslang leren; herhaalt dat meisjes en jonge vrouwen moeten worden aangemoedigd om ICT-studies te volgen;

61.  benadrukt dat er maatregelen moeten worden ontwikkeld om meisjes aan te moedigen wetenschap, technologie, engineering en wiskunde te volgen en dat er kwalitatieve loopbaanbegeleiding moet worden ingevoerd om hen te ondersteunen hun professionele loopbaan op dit vlak voort te zetten, omdat vrouwen nog altijd fors ondervertegenwoordigd zijn in beroepen op voornoemde vlakken en slechts 24 % van de wetenschappelijke en technische beroepsbevolking vormen, en omdat voornoemde beroepen tot de top 20 van knelpuntvacatures in de EU-lidstaten behoren;

62.  wijst erop dat, ondanks het feit dat sommige lidstaten te kampen hebben met hoge jeugdwerkloosheidscijfers en andere lidstaten met niet-ingevulde vacatures, de arbeidsmobiliteit binnen de EU internationaal gezien laag blijft; wijst derhalve eens te meer op het belang van de mobiliteit van werknemers voor een concurrerende arbeidsmarkt en benadrukt het belang om de taalkundige en culturele barrières te verminderen die waarschijnlijk een beperking vormen voor deze mobiliteit, door sectorspecifieke taalcursussen en -trainingen op te zetten voor interculturele communicatie voor werklozen;

63.  benadrukt dat het van belang is dat tekorten aan vaardigheden en mismatches worden aangepakt door de mobiliteit van de leerlingen te faciliteren, door de grensoverschrijdende erkenning van kwalificaties, door een beter gebruik van alle EU‑instrumenten en -programma's zoals Erasmus+, de Europese kwalificatiestructuur, het Europees vaardighedenpaspoort, de Jeugdgarantie, de Europass CV, de Entrepreneurial Skills Pass (ESP), EURES, Kennisallianties, de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen, het Europees puntenoverdrachtsysteem, het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (EQAVET) en het Europees systeem voor overdracht van leerresultaten voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET); benadrukt het belang van ESCO, dat de vaardigheden, competenties en kwalificaties die relevant zijn voor de EU-arbeidsmarkt en onderwijs en opleiding inventariseert en categoriseert in 25 Europese talen;

benadrukt in dit verband het belang van adequate overdraagbaarheid van sociale rechten binnen de Unie en herhaalt het belang van Erasmus+, het Europees Sociaal Fonds en EURES in dit opzicht; dringt er bij de lidstaten op aan opleidingscursussen te bevorderen in specifieke sectoren waar er een grote kloof is tussen vraag en aanbod;

64.  pleit ervoor optimaal gebruik te maken van de huidige EU-fondsen zoals het Erasmus+-programma om de ontwikkeling van transversale vaardigheden en competenties onder jongeren te stimuleren teneinde de jeugdwerkloosheid in de EU effectiever te bestrijden;

65.  wijst op Erasmus+ als een belangrijk instrument dat de kwaliteit van BOO in de gehele EU moet waarborgen en moedigt internationale uitwisseling ten behoeve van beroepsopleiding aan;

66.  herinnert eraan dat de efficiënte implementatie van de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief kan helpen om de arbeidskansen van jongeren te verbeteren door onderwijstekorten op te vangen en vaardigheden aan te bieden die relevant zijn voor de behoeften van een duurzame arbeidsmarkt en economie, kan zorgen voor een waardevolle werkervaring en de oprichting van succesvolle ondernemingen kan vergemakkelijken; herinnert eraan dat het uit dit oogpunt noodzakelijk is om over te gaan tot een evaluatie van de reële arbeidsbehoeften van jongeren en van de sectoren waarin de werkgelegenheid zich ontwikkelt, zoals bijvoorbeeld de sociale economie en de groene economie, een evaluatie die vergezeld moet gaan van een voortdurende en nauwgezette monitoring, niet alleen van de projecten maar ook van de bureaus die deze projecten aanbieden, waarbij periodieke rapporten worden opgesteld over de voortgangsstatus van de betreffende maatregel ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid;

67.  benadrukt dat het noodzakelijk is de administratieve procedures voor de invoering van de jongerengarantie te vereenvoudigen en benadrukt de dringende noodzaak om alle bureaucratische hindernissen weg te nemen die de doelmatigheid van de jongerengarantie zouden kunnen beperken;

68.  verwelkomt het recente besluit van de medewetgevers van de EU inzake de verhoogde voorfinanciering van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, dat moet zorgen voor een soepele implementatie van dit belangrijk initiatief voor de regio's en staten die met financiële problemen kampen; vraagt de lidstaten en de lokale en regionale autoriteiten de beschikbare middelen te gebruiken voor het doorvoeren van de noodzakelijke verbeteringen en het creëren van duurzame in plaats van ad-hocoplossingen; roept de lidstaten op de operationele programma's van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief snel en effectief uit te voeren;

Gelijke kansen

69.  benadrukt dat de ontwikkeling van vaardigheden, indien uitgevoerd als geïntegreerd concept, ook een mechanisme kan worden dat leidt tot en bijdraagt aan gelijke kansen voor personen die tot kansarme groepen behoren, met inbegrip van achtergestelde minderheden, met name kinderen en jongeren uit door armoede getroffen gezinnen, langdurig werklozen, met inbegrip van tweedegeneratiewerklozen, migranten en mensen met een handicap; benadrukt dat preventie en levenslange ondersteuning en begeleiding vanaf een zo vroeg mogelijk stadium voor kansarme groepen van het grootste belang zijn om de arbeidsmarkt een productieve en in hoge mate vaardige beroepsbevolking te bieden; wijst er tevens op dat steun moet worden geboden en dat vaardigheden moeten worden ontwikkeld aan de hand van training voor werkgevers, aanwervers en personeelschefs, teneinde de inclusie van kansarme groepen op de arbeidsmarkt te ondersteunen; benadrukt dat de inclusie van de meest benadeelden vraagt om de juiste opleiding van werkgevers, human resource-teams en leerkrachten teneinde dit deel van de samenleving op de best mogelijke manier te ondersteunen en hun integratie in de arbeidsmarkt zo effectief mogelijk te laten verlopen; herhaalt het belang van toegang tot onderwijs voor iedereen;

70.  benadrukt dat het ontwikkelen van netwerkvaardigheden van groot belang is voor alle jongeren, maar met name voor jongeren met een beperkte werkervaring en jongeren uit ondervertegenwoordigde en benadeelde groepen; benadrukt dat het onderwijzen van netwerken een strategie kan zijn om werkgelegenheid, loopbaanontwikkeling en ‑oriëntatie te faciliteren;

71.  wijst erop dat terwijl vrouwen de meerderheid (60 %) van het aantal personen met een academische graad in de Europese Unie vormen, de mate waarin ze aan de arbeidsmarkt deelnemen en daar promotie maken niet hun volledige potentieel uitdrukt; benadrukt dat inclusieve en duurzame economische groei slechts bereikt kan worden als de kloof tussen de onderwijsprestaties van vrouwen en hun positie op de arbeidsmarkt wordt gedicht, met name door een einde te maken aan horizontale en verticale segregatie;

72.  wijst erop dat arbeidsbureaus meer moeten doen om ervoor te zorgen dat personen met een handicap overeenkomstig het VN-Verdrag voor de rechten van personen met een handicap, niet fysiek worden uitgesloten van de toegang tot hun diensten;

73.  roept de lidstaten en de Commissie op om goede praktijken te bevorderen en de inclusie van jongeren met een handicap in het onderwijs, met inbegrip van programma's voor een leven lang leren, en op de werkvloer te ondersteunen middels maatregelen zoals investeringen in sociale ondernemingsinitiatieven die deze jongeren steunen of financiële stimuleringsmaatregelen voor organisaties die deze jongeren aanstellen;

74.  benadrukt hoe belangrijk het is dat wordt gezorgd dat personen met een handicap toegang hebben tot financiële steun en toelagen, die een integraal onderdeel moeten vormen van de voorlichtings- en onderwijsprogramma's ter bevordering van ondernemerschap;

Nieuwe generatie, nieuwe kansen, nieuwe uitdagingen

75.  merkt op dat jongeren die zijn opgegroeid in een tijd van snelle technologische vooruitgang niet alleen potentieel, talenten en vaardigheden, maar ook waarden en prioriteiten hebben die verschillen van de vorige generatie, en dat het daarom de moeite loont om te wijzen op de noodzaak van programma's en initiatieven die de kloof tussen de generaties kunnen overwinnen; merkt op dat dit zal leiden tot meer begrip voor de sterke punten van de jongere generatie, zoals multitasking, creativiteit, mobiliteit, bereidheid tot verandering en met name teamwerk; benadrukt dat de onderwijs- en opleidingssystemen voldoende soepel moeten zijn zodat jonge mensen hun vaardigheden en talenten ten volle kunnen ontwikkelen; benadrukt bovendien dat het personeel van aanwervings- en arbeidsvoorzieningsdiensten goed opgeleid moet zijn en moet beschikken over vaardigheden waardoor zij de nieuwe generatie begrijpen; merkt tevens op dat niet alle jongeren automatisch over de vaardigheden en vermogens beschikken om aan alle digitale behoeften te voldoen en brengt daarom in herinnering dat een gelijke toegang tot en opleiding in digitale instrumenten voor iedereen belangrijker is dan ooit;

76.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

Het alarmerend hoge jeugdwerkloosheidscijfer is momenteel een van de grootste problemen in de EU, met bijna 5 miljoen werkloze jongeren. Tegelijk zijn er 2 miljoen niet-ingevulde vacatures. Deze situatie vormt een ernstige bedreiging voor de sociale samenhang en de economische ontwikkeling van de EU.

In de discussies over deze situatie moet rekening worden gehouden met de volgende factoren: globalisering, demografische veranderingen, de economische crisis, nieuwe technologieën en veranderingen in de arbeidsorganisatie.

Een nieuw bedrijf oprichten en zelfstandig werken betekenen ook een kans om aan de arbeidsmarkt deel te nemen.

Voor het ontwikkelen van vaardigheden als proces met vele dimensies is een holistische aanpak nodig en moet buiten de vakjes van de sectorale beleidsmaatregelen worden gedacht.

Wegens de veranderende arbeidsmarkt is er behoefte aan meer flexibele onderwijssystemen die de mogelijkheid bieden kennis en vaardigheden te ontwikkelen en deze aan te vullen in alle stadia van de beroepsloopbaan.

Twee soorten vaardigheden maken het mogelijk tot de arbeidsmarkt toe te treden en aan het werk te blijven: kerncompetenties (aanpassingsvermogen, leren leren, initiatief en ondernemerschap, communicatie) en specifieke vaardigheden die verband houden met specifieke functies of jobs.

Tegelijk is het nodig de instellingen die hoger onderwijs verschaffen te koppelen (ook financieel) aan de economische sector (industrie, diensten).

Wegens de verschillen op de arbeidsmarkten van de lidstaten moet ook worden nagegaan welk bestuursniveau over de meest efficiënte instrumenten beschikt om de behoeften aan vaardigheden vast te stellen en te omschrijven.

19.10.2015

ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake op vaardigheden gerichte beleidsmaatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid

(2015/2088(INI))

Rapporteur voor advies: Zdzisław Krasnodębski

SUGGESTIES

De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt dat 'een nieuwe stimulans voor banen, groei en investeringen' een essentiële prioriteit is voor de Commissie en dat zij zich er in haar werkprogramma voor 2015 toe heeft verplicht om praktische initiatieven te nemen om integratie en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te bevorderen, met name maatregelen om lidstaten te ondersteunen om jongeren aan het werk te krijgen; herhaalt dat het Parlement regelmatig verschillende oplossingen heeft voorgesteld waarbij werd benadrukt dat werkgelegenheid, onderwijs en opleiding van jongeren een van de belangrijkste beleidsprioriteiten van de EU moet zijn;

2.  dringt er bij de lidstaten op aan om op alle onderwijsniveaus dringend structurele hervormingen door te voeren, maar met name op het niveau van beroepsonderwijs en -opleiding (BOO), inclusief leercontracten en stages met een sterke op werk gebaseerde leercomponent, om jongeren te helpen de vaardigheden te verwerven die ze nodig hebben voor een succesvolle start op de arbeidsmarkt en om zo de overgang van school naar werk te faciliteren, om de inzetbaarheid en vaardigheden van jongeren te verbeteren, en bij te dragen aan het concurrentievermogen van de EU-economie; benadrukt, in dit verband, dat benutting van het potentieel van wederzijds leren en een succesvolle inventarisatie van beste praktijken alleen mogelijk zijn als rekening wordt gehouden met de specifieke sterke punten van ieder nationaal systeem;

3.  benadrukt dat de jeugdwerkeloosheid in de EU zeer hoog is en met name in sommige lidstaten; dringt er bij de lidstaten en de EU op aan een einde te maken aan deze situatie door onmiddellijk maatregelen op het gebied van sociale bescherming te treffen om de economische en maatschappelijke gevolgen van werkeloosheid tegen te gaan;

4.  wijst erop dat onderwijs- en vaardigheidsbeleid niet alleen gericht moet zijn op het vervullen van de behoeften van de arbeidsmarkt, maar ook op het toerusten van mensen met de noodzakelijke transversale competenties om zich als actieve en verantwoordelijke burgers te ontwikkelen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te respecteren dat onderwijs en opleiding een fundamenteel recht vormen en op zichzelf zeer waardevol zijn;

5.  herinnert eraan dat formele en niet-formele leerprocessen en levenslang leren moeten worden bevorderd en gericht moeten zijn op alle studenten en zowel theoretische als praktische modules moeten omvatten (zoals projecten voor studentenondernemingen, bijvoorbeeld sociale ondernemingen met lokale gemeenschappen);

6.  moedigt lidstaten aan langetermijnbeleid te voeren door middel van doelmatige investeringen, versterkte samenwerking en strategische partnerschappen om innovatie, concurrentievermogen en topkwaliteit in BOO te bevorderen;

7.  wijst op Erasmus+ als een belangrijk instrument dat de kwaliteit van BOO in de gehele EU moet waarborgen en moedigt internationale uitwisseling ten behoeve van beroepsopleiding aan;

8.  benadrukt het belang van het stimuleren en bevorderen van BOO en de aantrekkelijkheid ervan te vergroten voor jongeren zodat het niet gezien wordt als inferieur aan andere onderwijsvormen; benadrukt dat er duale BOO-systemen of elementen van BOO en op werk gebaseerd leren op alle onderwijsniveaus moeten worden ingevoerd of ontwikkeld om de verwerving van kennis, inzicht, kernvaardigheden en baanspecifieke vaardigheden en competenties te faciliteren; benadrukt bovendien dat publieke instellingen moeten zorgen voor kwaliteitscontrole van de algemene inhoud, leerdoelen, tenuitvoerlegging, beoordelings- en certificeringsprocedure van BOO, naast de erkenning en gelijkwaardigheid van kwalificaties, en voor de nodige begeleiding; benadrukt dat de uitwisseling van beste praktijken in verband met duale onderwijsstelsels zou kunnen bijdragen aan structurele veranderingen van de arbeidsmarkt en kunnen leiden tot een lagere jeugdwerkeloosheid; benadrukt de voordelen van op werk gebaseerd leren, dat een grote steun kan zijn voor jongeren die aan het begin van hun loopbaan staan en die de arbeidsmarkt opkomen;

9.  benadrukt dat het van belang is 'zachte vaardigheden' te ontwikkelen die het gemakkelijker maken om te onderhandelen op de arbeidsmarkt en een loopbaan te beginnen, en die een essentieel onderdeel vormen van beroepskennis en -ervaring;

10.  herinnert eraan dat er momenteel twee miljoen vacatures zijn in de EU en benadrukt dat het van belang is dat tekorten aan vaardigheden en mismatches moeten worden aangepakt door de mobiliteit van de leerlingen te faciliteren, door de grensoverschrijdende erkenning van kwalificaties, door een beter gebruik van alle EU-instrumenten en -programma's zoals Erasmus+, de Europese kwalificatiestructuur, het Europees vaardighedenpaspoort, de Jeugdgarantie, de Europass CV, de Entrepreneurial Skills Pass (ESP), EURES, Kennisallianties, de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen, het Europese puntenoverdrachtsysteem, het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (EQAVET) en het Europees systeem voor overdracht van leerresultaten voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET); benadrukt het belang van ESCO, dat de vaardigheden, competenties en kwalificaties die relevant zijn voor de EU-arbeidsmarkt en onderwijs en opleiding inventariseert en categoriseert, in 25 Europese talen; benadrukt in dit verband het belang van adequate overdraagbaarheid van sociale rechten binnen de Unie en herhaalt het belang van Erasmus+, het Europees Sociaal Fonds en EURES in dit opzicht; dringt er bij de lidstaten op aan opleidingscursussen te bevorderen in specifieke sectoren waar er een grote kloof is tussen vraag en aanbod;

11.  is verheugd over de transformatie van de bestaande EU-Vaardigheden Panorama-website, die zorgt voor een omvattender en gebruiksvriendelijker centraal informatiepunt over de vaardigheden die nodig zijn voor beroepen en sectoren in de EU, en die beleidsmakers, deskundigen, arbeidsbureaus, loopbaanadviseurs en individuen helpt betere en weloverwogener beslissingen te nemen;

12.  benadrukt het belang van het onderwijzen en leren van algemene basisvaardigheden zoals ICT, wiskunde, kritisch denken, vreemde talen, mobiliteit, enz. die jongeren in staat stellen zich gemakkelijk aan te passen aan een veranderende sociale en economische omgeving;

13.  benadrukt dat het van belang is om de leercapaciteit van studenten te vergroten en hun te voorzien van doelmatige leerstrategieën; benadrukt dat leren leren de verwerving van kennis, vaardigheden, instelling en geschiktheid zal vergemakkelijken, wat leerlingen in staat zal stellen hun eigen leerdoelen vast te stellen, te plannen en te verwezenlijken waardoor zij autonome leerlingen worden die in staat zijn in te spelen op de ingrijpende veranderingen op de arbeidsmarkt;

14.  benadrukt dat het ontwikkelen van netwerkvaardigheden van groot belang is voor alle jongeren, maar met name voor jongeren met een beperkte werkervaring en jongeren uit ondervertegenwoordigde en benadeelde groepen; benadrukt dat het onderwijzen van netwerken een strategie kan zijn om werkgelegenheid, loopbaanontwikkeling en -oriëntatie te faciliteren;

15.  merkt op dat de arbeidsmarkt constant in ontwikkeling is en benadrukt dat er met passende kwalificaties en vaardigheden moet worden voorzien in de vraag op de arbeidsmarkt, door de huidige curricula te herzien en verder te ontwikkelen en door in te gaan op de veranderingen op technologisch, sociaal, cultureel en milieugebied, in nauwe samenwerking met werkgevers, beroepsorganisaties, bedrijfsleven, beleidsmakers, plaatselijke autoriteiten, onderwijs- en werkgelegenheidsdiensten, jongerenorganisaties en alle relevante belanghebbenden; wijst er verder op dat er in dit verband hoogwaardige loopbaanbegeleiding moet worden verzorgd en ontwikkeld, waarbij ook de gezinnen moeten worden betrokken, om toekomstige studenten en jongeren de juiste keuzes leren maken op het gebied van studie en beroepscarrière, rekening houdend met hun beroepsvoorkeuren en de behoeften op de arbeidsmarkt; wijst er echter op dat onderwijs- en vaardigheidsbeleid niet alleen gericht moet zijn op het voorzien in de behoeften van de arbeidsmarkt, maar ook moet bijdragen tot de persoonlijke ontwikkeling en groei van jongeren om zich als actieve en verantwoordelijke burgers te ontwikkelen; benadrukt derhalve het belang van burgerschapsvorming, zowel formele en niet-formele, in het gehele onderwijssysteem;

16.  benadrukt het belang van stages en leerlingplaatsen als onderdeel van de curricula van het secundair en hoger onderwijs voor de verwerving van arbeidservaring en transversale vaardigheden; benadrukt het belang van mentoraatsprogramma's waardoor studenten gekoppeld worden aan beroepsbeoefenaren en jonge werkenden en zij toegang krijgen tot netwerken en een duidelijk inzicht in het werkproces verkrijgen; moedigt bedrijven derhalve aan duurzame samenwerkingsverbanden en partnerschappen aan te gaan met onderwijsinstellingen zodat studenten gemakkelijker toegang krijgen tot de arbeidsmarkt en ervoor gezorgd wordt dat de onderwezen vaardigheden voortdurend worden afgestemd op de werkelijke behoeften op de arbeidsmarkt; wijst er echter op dat, terwijl studenten stageplaatsen zien als een kans om iets te leren, bedrijven hun mentoraats- en opleidingstaak moeten verrichten, rekening houdend met de aanbevelingen van de Commissie over het aanbieden van hoogwaardige stages om jongeren betere kansen te bieden om werk te vinden;

17.  verzoekt de lidstaten tevens zo snel mogelijk gevolg te geven aan de onderwijs- en arbeidsmarktgerelateerde landenspecifieke aanbevelingen van het Europees semester en andere aanbevelingen van de Commissie;

18.  benadrukt de rol die hogeronderwijsinstellingen spelen bij het ontwikkelen van de kennis en competenties die afgestudeerden nodig hebben om succesvol de arbeidsmarkt op te gaan;

19.  benadrukt het belang van een holistische benadering van vaardigheden; benadrukt dat er gezorgd moet worden voor meerdere studeerroutes in het onderwijssysteem en flexibele onderwijsbenaderingen die kunnen worden afgestemd op en aangepast aan individuele behoeften; verzoekt om op werk gebaseerde leerprogramma's die moeten worden ontwikkeld in alle onderwijs- en opleidingstypen, alsmede praktische curricula, flexibele roosters en minder formele onderrichtmethodes;

20.  benadrukt dat er behoefte is aan onderwijs en opleiding met een brede basis, waar basisvaardigheden en draagbare, hoogwaardige vaardigheden, ondernemingsvaardigheden, probleemoplossende, ICT- en taalvaardigheden worden verworven, die leerlingen in staat stellen voortdurend nieuwe kennis te verwerven en toe te passen waardoor zij zich gemakkelijker kunnen aanpassen aan de veranderende arbeidsmarkt;

21.  benadrukt dat er in alle onderwijs- en opleidingsniveaus elementen van ondernemersvaardigheden moeten worden opgenomen, omdat het in een vroeg stadium bevorderen van de ondernemingsgeest van jongeren en het ontwikkelen van transversale vaardigheden die verband houden met ondernemen, zoals creativiteit, kritisch denken, empathie, teamwerk en het tonen van initiatief, bijdragen tot de persoonlijke en professionele ontwikkeling van jongeren en hun toegang tot de arbeidsmarkt vergemakkelijken; dringt in dit verband aan op een actieve dialoog en samenwerking tussen universiteiten en bedrijfsleven om onderwijsprogramma's te ontwikkelen die jongeren toerusten met de vereiste vaardigheden en competenties, en waardoor ondernemers worden aangemoedigd deel te nemen aan het onderwijsproces; is echter van mening dat onderwijs in ondernemersvaardigheden een sociale dimensie moet hebben en onder meer onderwerpen moet behandelen als eerlijke handel, sociale ondernemingen en alternatieve ondernemingsmodellen zoals coöperaties, om te streven naar een socialere, inclusievere en duurzamere economie;

22.  moedigt lidstaten aan dringend nieuwe technologieën in het leerproces op te nemen, en op alle onderwijsniveaus en in alle onderwijs- en opleidingstypen, ook voor het onderwijzend personeel, het onderwijs in digitale en ICT-vaardigheden te intensiveren en te verbeteren, om ervoor te zorgen dat er meer op digitale vaardigheden afgestemde diploma's en curricula komen en om jongeren te motiveren ICT te studeren en te kiezen voor gerelateerde loopbanen; benadrukt dat er op scholen en universiteiten voor een betere technologische basis en voor de nodige infrastructuur moet worden gezorgd; benadrukt in dit verband het belang van open educational resources (OER), die ervoor zorgen dat iedereen toegang heeft tot onderwijs en die de inzetbaarheid vergroten door het proces van levenslang leren; herhaalt dat meisjes en jonge vrouwen moeten worden aangemoedigd ICT-studies te volgen;

23.  moedigt aan optimaal gebruik te maken van de huidige EU-fondsen zoals het Erasmus+-programma om de ontwikkeling van transversale vaardigheden en competenties onder jongeren te stimuleren ten einde de jeugdwerkloosheid in de EU effectiever te bestrijden;

24.  benadrukt dat ICT-geletterdheid een integraal onderdeel moet worden van het onderwijsproces, en op alle onderwijsniveaus moet worden geïntegreerd in het curriculum; benadrukt dat het toerusten van jongeren met ICT-vaardigheden zowel voor hun werk als privé gunstig is doordat ze de technische vaardigheden, het zelfvertrouwen en de flexibiliteit aanleren die zij nodig hebben om zich in hun leven aan te passen;

25.  dringt er bij de lidstaten op aan meisjes en jonge vrouwen aan te moedigen wetenschap, technologie, techniek en wiskunde (science, technology, engineering and mathematics (STEM)) te studeren en het aantal vrouwen dat actief is op die gebieden te verhogen;

26.  merkt op dat het gebrek aan taalvaardigheden een belangrijk obstakel is voor de concurrentiepositie van jongeren op de EU-arbeidsmarkt, en benadrukt dat de lidstaten jongeren al in een vroeg stadium moeten toerusten met verschillende communicatie- en taalvaardigheden om de problemen tegen te gaan die het gevolg zijn van het huidige gebrek aan vaardigheden;

27.  benadrukt het fundamentele belang van niet-formeel onderwijs en levenslang leren om basisvaardigheden te leren, naast of na scholing, om uitsluiting te voorkomen of tegen te gaan en zo mensen meer kansen te bieden voor persoonlijke ontwikkeling en om zich, op basis van hun talenten, te ontwikkelen in de samenleving en in het beroepsleven;

28.  benadrukt de essentiële rol van vakbekwame en ondersteunende leerkrachten en opleiders om het voortijdig verlaten van de school, met name in onderontwikkelde gebieden, tegen te gaan en de inzetbaarheid van jongeren te verbeteren; benadrukt dat leerkrachten beter door scholen, opleidingsinstituten, plaatselijke gemeenschappen en het onderwijsbeleid moeten worden ondersteund, o.a. door meer efficiënte en geactualiseerde opleiding in nieuwe vaardigheden, zoals ondernemers- en ICT-vaardigheden, bevordering van peer learning en de uitwisseling van beste praktijken, en gemakkelijker toegang tot opleidingskansen en verbeterde systemen van permanente BOO; benadrukt in dit verband het belang van investeren in levenslang leren voor leerkrachten; is sterk gekant tegen bezuinigingen op onderwijsbegrotingen, met name in combinatie met het verlagen van studiebeurzen en studietoelages en het verhogen van collegegelden;

29.  moedigt de integratie van nieuwe onderwijs- en opleidingsmethoden, die zijn ontwikkeld door leerkrachten om in te spelen op de specifieke behoeften van de klas, aan;

30.  dringt aan op een toekomst- en resultaatgerichte Europese vaardighedenstrategie als leidraad voor de nationale strategieën op dit gebied, en wenst dat deze in de nationale werkgelegenheidsplannen worden geïntegreerd en tevens een globaal kader bieden voor de sectorale actieplannen die in het werkgelegenheidspakket worden voorgesteld;

31.  merkt op dat de Jongerengarantie en het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief een belangrijke rol moeten spelen bij het ontwikkelen van onderwijs en opleiding voor jonge ongeschoolde en laaggeschoolde werklozen, maar benadrukt dat er behoefte bestaat aan betere financiering en een behoorlijke en snelle implementatie van deze regelingen, waarna de situatie in elke lidstaat zorgvuldig moet worden gemonitord;

32.  benadrukt dat er gestreefd moet worden naar een individuele benadering van loopbaanontwikkeling en permanente educatie en opleiding, en is van mening dat begeleiding en coaching waarbij aandacht wordt besteed aan de individuele behoeften en gefocust wordt op evaluatie en uitbreiding van de individuele vaardigheden, al in een vroeg stadium centraal moeten staan in het onderwijs- en vaardighedenbeleid;

33.  is van mening dat niet-formeel onderwijs, met name zoals dat ontwikkeld wordt in jongerenorganisaties, creativiteit, het tonen van initiatief en eigen verantwoordelijkheid stimuleert, en de kansen van jonge mensen op de arbeidsmarkt kan vergroten en een positieve bijdrage kan leveren aan het succes van BOO; verzoekt de lidstaten uitvoering te geven aan de aanbeveling van de Raad van 2012 inzake de validering van niet-formeel en informeel leren[9] als middel voor de erkenning van competenties die zijn verworven door niet-formeel onderwijs, met name in vrijwilligers- en jongerenwerk, en de uitvoering van beleidsmaatregelen voor levenslang leren te ondersteunen;

34.  wijst er andermaal op dat de creatieve bedrijfstakken tot de ondernemendste en snelst groeiende sectoren behoren, en dat creatief onderwijs overdraagbare vaardigheden ontwikkelt zoals creatief denken, probleemoplossend vermogen, teamwerk en vindingrijkheid; erkent dat de kunst- en mediasector grote aantrekkingskracht uitoefent op jonge mensen;

35.  benadrukt dat arbeidsmarktbeleid in het algemeen, en de afstemming van vaardigheden in het BOO-beleid in het bijzonder, gericht moet zijn op het scheppen en bevorderen van hoogwaardige en vaste werkgelegenheid, in overeenstemming met de agenda voor waardig werk van de IAO; merkt op dat dit beleid ertoe moet bijdragen dat fenomenen als onzekere dienstverbanden, nulurencontracten en onbetaalde stageplaatsen worden bestreden;

36.  wijst op de belangrijke rol van maatschappelijke organisaties, de vakbonden en de sociale dialoog bij het formuleren van het BOO-beleid;

37.  dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat er wordt geïnvesteerd in inclusief onderwijs dat reageert op maatschappelijke uitdagingen, zodat iedereen gelijke toegang en gelijke kansen krijgt, inclusief jongeren met verschillende sociaaleconomische achtergronden, alsmede kwetsbare en benadeelde groepen;

38.  dringt er bij de lidstaten op aan de aantrekkelijkheid van STEM-programma's en -studies te verhogen om de huidige tekorten op dit gebied aan te vullen; benadrukt echter dat de humane wetenschappen en algemene humanistische kennis onontbeerlijk zijn om effectief gebruik te maken van de kansen die geboden worden door de STEM-disciplines, en dat zij derhalve in hun instellingen effectieve steun moeten ontvangen en een uitdrukkelijke rol moeten spelen in de ontwikkeling van de curricula; dringt er bij de lidstaten op aan een sectoroverschrijdende aanpak tussen verschillende vakgebieden binnen onderwijsinstellingen aan te moedigen, zoals gezamenlijke programma's van kunsten, wetenschappen, ICT, techniek, bedrijfseconomie en andere relevante vakgebieden;

39.  herinnert aan de verscheidenheid van banen die verbonden zijn met traditionele vaardigheden, vaak vaardigheden die niet naar elders kunnen worden verplaatst, en die bovendien de plaatselijke economie helpen stimuleren en van cultureel belang zijn; moedigt lidstaten aan ervoor te zorgen dat ambachten en beroepen met traditionele en culturele elementen behouden worden en worden doorgegeven aan jongere generaties door de tenuitvoerlegging van gespecialiseerde programma's;

40.  benadrukt de rol en het belang van niet-formeel en formeel leren voor jeugdwerkgelegenheid; benadrukt dat de deelname van jongeren aan vrijwilligerswerk bij jeugdorganisaties en breedtesport moet worden bevorderd, om jongeren toe te rusten met ondernemingszin en een reeks cognitieve en non-cognitieve competenties en transversale vaardigheden, en dringt er bij de lidstaten op aan het voor jongeren gemakkelijker te maken om deze extracurriculaire activiteiten, die een aanvulling vormen op hun formele onderwijs, te ontplooien;

41.  benadrukt dat sportbeoefening de deelnemers de mogelijkheid biedt om een breed scala aan transversale vaardigheden te ontwikkelen, wat hun inzetbaarheid verhoogt en wat hen helpt als leiders te slagen en hun doelen te bereiken; benadrukt verder de link tussen sportbeoefening, inzetbaarheid, onderwijs en opleiding.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.10.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

22

5

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Isabella Adinolfi, Dominique Bilde, Andrea Bocskor, Nikolaos Chountis, Silvia Costa, Mircea Diaconu, Damian Drăghici, Giorgos Grammatikakis, Petra Kammerevert, Rikke Karlsson, Andrew Lewer, Svetoslav Hristov Malinov, Curzio Maltese, Stefano Maullu, Momchil Nekov, Michaela Šojdrová, Helga Trüpel, Julie Ward, Bogdan Brunon Wenta, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Milan Zver, Krystyna Łybacka

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers

Mary Honeyball, Marc Joulaud, Zdzisław Krasnodębski, Ernest Maragall, António Marinho e Pinto, Algirdas Saudargas

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

John Stuart Agnew

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

3.12.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

49

1

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Laura Agea, Guillaume Balas, Tiziana Beghin, Brando Benifei, Mara Bizzotto, Vilija Blinkevičiūtė, Enrique Calvet Chambon, David Casa, Ole Christensen, Elena Gentile, Arne Gericke, Marian Harkin, Danuta Jazłowiecka, Agnes Jongerius, Jan Keller, Ádám Kósa, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Zdzisław Krasnodębski, Jean Lambert, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Verónica Lope Fontagné, Javi López, Thomas Mann, Dominique Martin, Anthea McIntyre, Joëlle Mélin, Elisabeth Morin-Chartier, Emilian Pavel, Georgi Pirinski, Marek Plura, Sofia Ribeiro, Claude Rolin, Anne Sander, Sven Schulze, Siôn Simon, Jutta Steinruck, Yana Toom, Ulrike Trebesius, Marita Ulvskog, Tatjana Ždanoka, Jana Žitňanská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Heinz K. Becker, Lynn Boylan, Mircea Diaconu, Tania González Peñas, Miapetra Kumpula-Natri, Paloma López Bermejo, Monika Vana

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Dita Charanzová, Diane James, Martina Michels, Estefanía Torres Martínez

HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

49

+

PPE:

 

S&D:

 

ECR:

ALDE:

GUE/NGL:

Verts/ALE:

EFDD:

ENF:

Heinz K. Becker, David Casa, Danuta Jazłowiecka, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Ádám Kósa, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Verónica Lope Fontagné, Thomas Mann, Elisabeth Morin-Chartier, Marek Plura, Sofia Ribeiro, Claude Rolin, Anne Sander, Sven Schulze

Guillaume Balas, Brando Benifei, Vilija Blinkevičiūtė, Ole Christensen, Elena Gentile, Agnes Jongerius, Jan Keller, Miapetra Kumpula-Natri, Javi López, Emilian Pavel, Georgi Pirinski, Siôn Simon, Jutta Steinruck, Marita Ulvskog

Arne Gericke, Zdzisław Krasnodębski, Anthea McIntyre, Ulrike Trebesius, Jana Žitňanská

Enrique Calvet Chambon, Dita Charanzová, Mircea Diaconu, Marian Harkin, Yana Toom

Lynn Boylan, Tania González Peñas, Martina Michels, Estefanía Torres Martínez

Jean Lambert, Monika Vana, Tatjana Ždanoka

Laura Agea, Tiziana Beghin

Mara Bizzotto

1

-

EFDD:

Diane James

3

 

0

GUE/NGL:

ENF:

Paloma López Bermejo

Dominique Martin, Joëlle Mélin

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding