VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Robert Jarosław Iwaszkiewicz
28.1.2016 - (2015/2313(IMM))
Commissie juridische zaken
Rapporteur: Kostas Chrysogonos
ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Robert Jarosław Iwaszkiewicz
Het Europees Parlement,
– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Robert Jarosław Iwaszkiewicz, dat op 13 augustus 2015 werd ingediend door de procureur-generaal van de Republiek Polen in verband met een door het Poolse inspectoraat-generaal voor het wegverkeer aanhangig te maken strafzaak (Zaak nr. CAN-PST-SCW.7421.1209083.2014.9.A.0475), van de ontvangst waarvan op 29 oktober 2015 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– gezien het feit dat Robert Jarosław Iwaszkiewicz afstand heeft gedaan van zijn recht te worden gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013[1],
– gezien de artikelen 105, lid 2, en 108 van de grondwet van de Republiek Polen en de artikelen 7b, lid 1, en 7c, lid 1, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid of senator,
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0015/2016),
A. overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Polen een verzoek heeft doorgezonden van het Poolse inspectoraat-generaal voor het wegverkeer om opheffing van de immuniteit van Robert Jarosław Iwaszkiewicz, lid van het Europees Parlement, wegens het strafbare feit bedoeld in artikel 92a van het wetboek administratieve overtredingen (Staatsblad 2013, rubriek 482, als gewijzigd) juncto artikel 20, lid 1, van de wegenverkeerswet van 20 juni 1997 (Staatsblad 2012, rubriek 1137, als gewijzigd);
B. overwegende dat in artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaald is dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;
C. overwegende dat ingevolge de artikelen 105, lid 2, en 108 van de grondwet van de Republiek Polen leden van het parlement of de senaat niet strafrechtelijk ter verantwoording mogen worden geroepen zonder voorafgaande toestemming van het parlement (Sejm) respectievelijk de senaat;
D. overwegende dat het dus aan het Europees Parlement is om te beslissen of de immuniteit van Robert Jarosław Iwaszkiewicz al dan niet dient te worden opgeheven;
E. overwegende dat Robert Jarosław Iwaszkiewicz ervan wordt beschuldigd de maximaal toegestane snelheid binnen de bebouwde kom te hebben overschreden;
F. overwegende dat de verweten gedragingen geen rechtstreeks en voor de hand liggend verband vertonen met de uitoefening door Robert Jarosław Iwaszkiewicz van zijn taken als lid van het Europees Parlement;
G. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en precies vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen;
1. besluit de immuniteit van Robert Jarosław Iwaszkiewicz op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van Polen en aan Robert Jarosław Iwaszkiewicz.
TOELICHTING
1. Achtergrond
Op 13 augustus 2015 heeft de procureur-generaal van de Republiek Polen een verzoek van het Poolse inspectoraat-generaal voor het wegverkeer om toestemming voor strafvervolging tegen Robert Jarosław Iwaszkiewicz, lid van het Europees Parlement, wegens een snelheidsovertreding, doorgezonden naar de Voorzitter van het Parlement.
Volgens het Poolse inspectoraat-generaal voor het wegverkeer heeft de heer Iwaszkiewicz als bestuurder van een auto van het merk Opel met kenteken DW404NA op 7 september 2014 om 12.34 uur in de stad Szklary de in de bebouwde kom toegestane maximumsnelheid (te weten 50 km/u) overschreden, door met eerdergenoemd voertuig 79 km/u te rijden, een overschrijding van de maximumsnelheid met 29 km/u.
Het Poolse inspectoraat-generaal stelt voorts dat genoemde auto, die eigendom is van mevrouw Małgorzata Iwaszkiewicz, is geflitst met een snelheid van 79 km/u in een zone waar slechts 50 km/u is toegestaan. In verband met deze overtreding werd op 3 oktober 2014 een dagvaarding verzonden aan de eigenaresse van de auto. In reactie op deze dagvaarding liet mevr. Małgorzata Iwaszkiewicz het Poolse directoraat-generaal voor het wegverkeer weten dat de auto werd bestuurd door de heer Robert Iwaszkiewicz. In reactie op een aan hem op 9 december 2014 verzonden dagvaarding stuurde de heer Iwaszkiewicz op 13 januari 2015 een brief naar het directoraat-generaal voor het wegverkeer waarin hij verzocht om intrekking van de geldboete. In reactie op een brief aan de heer Iwaszkiewicz d.d. 13 mei 2015 ten slotte, waarin hem werd gevraagd of hij op het bewuste moment de auto had bestuurd en of hij bereid was te verklaren aan wie de auto ter beschikking was gesteld, verklaarde de heer Iwaszkiewicz schriftelijk dat hij het voertuig op het bewuste moment had bestuurd.
Het ten laste gelegde feit is een overtreding van artikel 92a van het Poolse wetboek administratieve overtredingen juncto artikel 20, lid 1, van de Poolse wegenverkeerswet van 20 juni 1997.
Op de vergadering van 29 oktober 2015 maakte de Voorzitter van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement bekend dat hij een brief van de procureur-generaal van de Republiek Polen had ontvangen waarin om opheffing van de parlementaire immuniteit van de heer Robert Jarosław Iwaszkiewicz werd verzocht.
Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement heeft de Voorzitter dit verzoek op 20 november 2015 doorverwezen naar de Commissie juridische zaken. Op 11 januari 2016 deed de heer Iwaszkiewicz afstand van zijn recht te worden gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van het Reglement.
2. Het recht en de procedures inzake de immuniteit van leden van het Europees Parlement
Artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie luidt als volgt:
Artikel 9
Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:
a) op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,
b) op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.
De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.
Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.
Gezien het feit dat verzocht wordt om de opheffing van immuniteit voor Polen, is overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder a) de Poolse wet inzake parlementaire immuniteit van toepassing. Ingevolge de artikelen 105, lid 2, en 108 van de grondwet van de Republiek Polen mogen leden van het parlement of van de senaat niet strafrechtelijk ter verantwoording worden geroepen zonder voorafgaande toestemming van de respectieve vergadering waartoe zij behoren. Volgens artikel 7b, lid 1, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid of senator moet een verzoek om instemming met strafvervolging tegen een parlementslid of senator in geval van een misdrijf ter zake waarvan de openbare aanklager vervolging heeft ingesteld, worden ingediend via de minister van justitie door de procureur-generaal. Volgens artikel 7c, lid 1, van diezelfde wet moet een verzoek om instemming met strafvervolging tegen een parlementslid of senator worden ingediend bij de voorzitter van de Sejm of de voorzitter van de Senaat, die het verzoek doorverwijst naar het orgaan dat bevoegd is het te behandelen volgens het Reglement van de Sejm of van de Senaat, en tevens het parlementslid of de senator op wie het verzoek betrekking heeft, in kennis stelt van de inhoud van dat verzoek.
Artikel 6, lid 1, en artikel 9 van het Reglement van het Europees Parlement luiden als volgt:
Artikel 6
Opheffing van de immuniteit
1. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten zet het Parlement zich in voor handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken. Een verzoek om opheffing van de immuniteit wordt overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en de beginselen in dit artikel beoordeeld.
(...)
Artikel 9
Immuniteitsprocedures
1. Ieder tot de Voorzitter gericht verzoek door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat om opheffing van de immuniteit van een lid, of door een lid of voormalig lid om verdediging van privileges en immuniteiten, wordt ter plenaire vergadering medegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie.
Het lid of voormalig lid kan worden vertegenwoordigd door een ander lid. Het verzoek kan niet door een ander lid worden gedaan zonder toestemming van het betrokken lid.
2. De commissie behandelt de verzoeken om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteiten onverwijld en met inachtneming van de relatieve complexiteit ervan.
3. De commissie stelt een met redenen omkleed ontwerpbesluit op waarin wordt aanbevolen het verzoek om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteit in te willigen dan wel af te wijzen.
4. De commissie kan de betrokken autoriteit om informatie of opheldering verzoeken die zij nodig acht om zich een oordeel te vormen over de wenselijkheid van opheffing of verdediging van de immuniteit.
5. Het betrokken lid krijgt de gelegenheid te worden gehoord en kan alle documenten of andere schriftelijke bewijsstukken overleggen die het lid voor het vormen van bovengenoemd oordeel nodig acht. Het betrokken lid kan zich doen vertegenwoordigen door een ander lid.
Behalve bij de hoorzitting zelf is het lid niet bij de debatten over het verzoek om opheffing of verdediging van zijn immuniteit aanwezig.
De voorzitter van de commissie nodigt het lid uit om te worden gehoord op een nader aangegeven datum en tijdstip. Het lid kan afstand doen van zijn recht om te worden gehoord.
Verschijnt het lid niet op de hoorzitting conform de uitnodiging, dan wordt het lid geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht om te worden gehoord, tenzij het lid onder opgave van redenen verzoekt te worden verschoond van verschijning op de hoorzitting op de voorgestelde datum en tijd. De voorzitter van de commissie bepaalt of een dergelijk verschoningsverzoek in het licht van de opgegeven redenen wordt ingewilligd; hiertegen is geen beroep mogelijk.
Wanneer de voorzitter van de commissie het verschoningsverzoek inwilligt, nodigt hij het lid uit om te worden gehoord op een nieuwe datum en tijdstip. Gaat het lid niet in op de tweede uitnodiging om te worden gehoord, dan wordt de procedure voortgezet zonder dat het lid is gehoord. Er kunnen dan geen nieuwe verzoeken om verschoning of om te worden gehoord meer worden aanvaard.
(...)
7. De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid ter zake van de desbetreffende autoriteit en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het lid worden verweten, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt.
(...)
3. Motivering van het voorgestelde besluit
Onderhavig geval komt in aanmerking voor toepassing van artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie. Volgens die bepaling genieten de EP-leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend. Ingevolge de artikelen 105, lid 2, en 108 van de grondwet van de Republiek Polen mogen leden van het parlement of van de senaat niet strafrechtelijk ter verantwoording worden geroepen zonder voorafgaande toestemming van de vergadering waartoe zij behoren. Het Europees Parlement moet dus besluiten of er al dan niet strafvervolging tegen de heer Iwaszkiewicz kan worden ingesteld.
Bij zijn beslissing of de immuniteit van een EP-lid al dan niet moet worden opgeheven, past het Parlement zijn eigen vaste beginselen toe. Een van deze beginselen is dat de immuniteit in de regel wordt opgeheven wanneer de zaak valt onder artikel 9 van protocol nr. 7, mits er geen sprake is van fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en precies vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen.
In dit geval werd het verzoek om opheffing van de immuniteit van de heer Iwaszkiewicz ingediend naar aanleiding van een gestelde overtreding, namelijk overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. Uit het dossier blijkt dat de heer Iwaszkiewicz op 5 juni 2015 heeft toegegeven dat hij de auto op het bewuste tijdstip heeft bestuurd, hoewel hij eerder, op 8 februari 2015, had verzocht om intrekking van de boete omdat het strafbare feit zou hebben plaatsgevonden tijdens de uitoefening van zijn parlementaire taken, namelijk toen hij onderweg was naar Brussel om een vergadering van het Europees Parlement bij te wonen. Blijkens de omstandigheden van het geval hebben de beschuldiging en de vervolging duidelijk niets van doen met het mandaat van de heer Iwaszkiewicz als lid van het Europees Parlement, en evenmin is er enige aanwijzing voor fumus persecutionis.
4. Conclusie
Op grond van bovengenoemde overwegingen en in overeenstemming met artikel 9, lid 3, van het Reglement doet de Commissie juridische zaken het Europees Parlement de aanbeveling om de parlementaire immuniteit van de heer Iwaszkiewicz op te heffen.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
28.1.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
17 0 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Joëlle Bergeron, Marie-Christine Boutonnet, Mady Delvaux, Julia Reda, Evelyn Regner, Pavel Svoboda, Tadeusz Zwiefka |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Jytte Guteland, Heidi Hautala, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Virginie Rozière |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Stefan Eck, Eleonora Evi, Sylvie Goddyn, Andrey Novakov, Younous Omarjee, Gabriele Preuß |
||||
- [1] Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, C‑-101/63, ECLI:EU:C:1964:28; Arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., C-‑149/85, ECLI:EU:C:1986:310; Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; Arrest van het Hof van Justitie van 21oktober 2008, Marra /De Gregorio en Clemente, C‑-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; Arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch /Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; Arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C‑-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; Arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch /Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.