AANBEVELING VOOR DE TWEEDE LEZING betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (herschikking)
31.3.2016 - (10579/1/2015 – C8-0416/2015 – 2013/0015(COD)) - ***II
Commissie vervoer en toerisme
Rapporteur: Izaskun Bilbao Barandica
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (herschikking)
(10579/1/2015 – C8-0416/2015 – 2013/0015(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (10579/1/2015 – C8-0416/2015),
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn ingediend door het Litouwse en het Zweedse parlement, en waarin het ontwerp van wetgevingshandeling in strijd met het subsidiariteitsbeginsel wordt geacht,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2013[1],
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 7 oktober 2013[2],
– gezien zijn standpunt in eerste lezing[3] inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0030),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 76 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0071/2016),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. neemt kennis van de aan deze resolutie gehechte verklaring van de Commissie;
3. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
4. stelt voor de handeling de "richtlijn Bilbao Barandica-Matīss betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (herschikking)"[4] te noemen;
5. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
6. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met instemming van de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan, samen met de daarop betrekking hebbende verklaring van de Commissie, in het Publicatieblad van de Europese Unie;
7. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Commissie betreffende toelichtende stukken
De Commissie verwijst naar de Gezamenlijke politieke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 27 oktober 2011 over toelichtende stukken waarin de Instellingen hebben onderkend dat de inlichtingen die de lidstaten aan de Commissie verstrekken met betrekking tot de omzetting van richtlijnen in nationaal recht "duidelijk en nauwkeurig dienen te zijn" teneinde de vervulling door de Commissie van haar taak inzake toezicht op de toepassing van het recht van de Unie te vergemakkelijken. In onderhavig geval zouden toelichtende stukken hiertoe nuttig zijn geweest. De Commissie betreurt het dat de eindtekst geen bepalingen van deze strekking bevat.
TOELICHTING
De geleidelijke invoering van de drie "spoorwegpakketten" om de nationale markten open te stellen, de concurrentiekracht van de spoorwegondernemingen te versterken en de spoorwegen op EU-niveau interoperabel te maken zonder afbreuk te doen aan het hoge veiligheidsniveau, hebben de Europese spoorwegmarkt het jongste decennium ingrijpend gewijzigd.
Ondanks het inmiddels uitgebreide EU-acquis inzake de invoering van een interne markt voor vervoersdiensten, blijft het aandeel van het spoor in het vervoer binnen de Unie evenwel bescheiden. Momenteel stagneert het totale aandeel van het spoorwegvervoer in de EU-markt volgens de Eurobarometer bij 6% en is 54% van de klanten ontevreden over de diensten van de spoorwegen.
Om deze reden besloot de Commissie in januari 2013 het vierde spoorwegpakket voor te leggen, met het doel de kwaliteit en de efficiency van de spoorvervoerdiensten te verbeteren door de resterende marktbelemmeringen voor de totstandbrenging van een Europese spoorwegruimte weg te werken.
De interoperabiliteitsrichtlijn is een onderdeel van het vierde spoorwegpakket, waarin de nadruk ligt op het wegwerken van de resterende administratieve en technische belemmeringen, met name door middel van:
• het uitwerken van een gemeenschappelijke benadering van de aspecten veiligheid en interoperabiliteit om schaalvoordelen te realiseren voor de spoorwegondernemingen in de gehele EU;
• het verlagen van de administratieve lasten en het versnellen van geharmoniseerde administratieve procedures; en
• het tegengaan van verkapte discriminatie.
Na de formulering van het standpunt van het Parlement in eerste lezing door de plenaire vergadering op 26 februari 2014 zijn informele onderhandelingen met het Italiaanse voorzitterschap gestart, die zijn voortgezet met het Letse voorzitterschap. Na negen ronden in de trialoog met het Letse voorzitterschap bereikten de onderhandelingsteams van het Parlement en de Raad op 17 juni 2015 overeenstemming over het dossier.
De tekst van de overeenkomst is op 10 oktober 2015 ter goedkeuring aan de Commissie vervoer en toerisme voorgelegd en werd met een overgrote meerderheid aangenomen. Op basis van de goedkeuring door de commissie beval de voorzitter van de commissie in zijn brief aan de voorzitter van het Comité van permanent vertegenwoordigers de plenaire vergadering aan om zonder wijzigingen in te stemmen met het standpunt van de Raad in eerste lezing. Na een juridisch-linguïstische verificatie hechtte de Raad goedkeuring aan zijn standpunt in eerste lezing en bekrachtigde hij de overeenkomst op 10 december 2015.
Aangezien het standpunt van de Raad in eerste lezing overeenkomt met de in de rondes van de trialoog bereikte overeenkomst, beveelt de rapporteur aan hiermee zonder verdere wijzigingen in te stemmen.
Resultaat van de onderhandelingen
Het systeem dat met de nieuwe richtlijn wordt ingevoerd zal Europa dichter bij een interne Europese spoorwegruimte brengen. Het zal de administratieve kosten verlagen en de procedures versnellen, zonder afbreuk te doen aan het huidige hoge niveau van veiligheid. Tegelijkertijd zal het verkapte discriminatie helpen voorkomen, met name van nieuwe ondernemingen die zich op een spoorwegmarkt willen begeven. Er wordt dan ook verwacht dat het extra schaalvoordelen zal creëren voor spoorwegondernemingen en fabrikanten in de hele Unie en het concurrentievermogen van bedrijven in de EU zal verbeteren.
De overeenkomst zal met name:
• voorkomen dat bedrijven meervoudige aanvragen moeten indienen. Het Europese Spoorwegbureau (ERA) geeft de vergunning af voor voertuigen die bestemd zijn voor grensoverschrijdend verkeer, terwijl de aanvrager in het geval van voertuigen die alleen voor binnenlands vervoer zijn bedoeld, kan kiezen of hij zijn aanvraag aan het ERA of aan de nationale autoriteit voorlegt. Op dit moment moet een fabrikant van rollend materieel die een nieuw voertuig in verschillende EU-landen op de markt wil brengen, afzonderlijke aanvragen indienen bij de nationale autoriteiten van de lidstaten waar het voertuig zal worden ingezet. Met de nieuwe regels hoeven geen meervoudige aanvragen meer te worden gedaan;
• een "éénloketsysteem" creëren dat als centraal indienpunt voor alle aanvragen fungeert. Dit informatie- en communicatiesysteem zal de procedures eenvoudig en transparant maken. Hiermee zullen zowel het Bureau als de nationale veiligheidsinstanties de verschillende stadia van de aanvraag in de hele procedure kunnen volgen. Het zal tevens voor samenhang zorgen ingeval er verschillende aanvragen zijn voor soortgelijke vergunningen;
• duidelijke termijnen voor de verschillende stappen in de procedures invoeren;
• waarborgen dat projecten in het kader van het European Rail Traffic Management System (ERTMS) interoperabel zijn. Om dit te bereiken zal het Spoorwegbureau de voorziene technische oplossingen evalueren voordat er oproepen tot het indienen van voorstellen met betrekking tot ERTMS-infrastructuurelementen worden gedaan;
• het aantal nationale regels op gebieden waar de geharmoniseerde regelgeving op EU-niveau wordt ingevoerd, aanzienlijk terugdringen.
Het Spoorwegbureau zal zijn vergunningstaken binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn op zich nemen. De lidstaten zullen het huidige systeem een jaar langer mogen gebruiken indien zij dit nodig achten. In dat geval moeten zij hun besluit, met motivering, meedelen aan het Bureau en de Commissie.
Het ERA en de nationale veiligheidsinstanties zullen ook samenwerkingsakkoorden sluiten. Het ene loket en de samenwerkingsakkoorden zullen een duidelijke toewijzing van de taken tussen het ERA en de nationale instanties waarborgen. Tevens zullen zij voor samenhang zorgen ingeval er verschillende aanvragen zijn voor soortgelijke vergunningen. Het éénloketsysteem moet worden ingesteld binnen drie jaar vanaf de inwerkingtreding van de ERA-verordening.
PROCEDURE VAN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
Titel |
Interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (herschikking) |
||||
Document- en procedurenummers |
10579/1/2015 – C8-0416/2015 – 2013/0015(COD) |
||||
Datum eerste lezing EP – P-nummer |
26.2.2014 T7-0149/2014 |
||||
Voorstel van de Commissie |
COM(2013)0030 - C7-0027/2013 |
||||
Datum bekendmaking ontvangst standpunt van de Raad in eerste lezing |
4.2.2016 |
||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
TRAN 4.2.2016 |
|
|
|
|
Rapporteurs Datum benoeming |
Izaskun Bilbao Barandica 16.7.2014 |
|
|
|
|
Behandeling in de commissie |
16.2.2016 |
|
|
|
|
Datum goedkeuring |
15.3.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
39 2 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Lucy Anderson, Inés Ayala Sender, Georges Bach, Izaskun Bilbao Barandica, Deirdre Clune, Michael Cramer, Luis de Grandes Pascual, Andor Deli, Karima Delli, Isabella De Monte, Ismail Ertug, Jacqueline Foster, Dieter-Lebrecht Koch, Stelios Kouloglou, Merja Kyllönen, Miltiadis Kyrkos, Peter Lundgren, Marian-Jean Marinescu, Georg Mayer, Gesine Meissner, Cláudia Monteiro de Aguiar, Jens Nilsson, Markus Pieper, Salvatore Domenico Pogliese, Tomasz Piotr Poręba, Gabriele Preuß, Dominique Riquet, Massimiliano Salini, David-Maria Sassoli, Claudia Schmidt, Jill Seymour, Keith Taylor, Pavel Telička, Peter van Dalen, Wim van de Camp, Kosma Złotowski, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Francisco Assis, Rosa D’Amato, Karoline Graswander-Hainz, Werner Kuhn, Franck Proust |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Mylène Troszczynski |
||||
Datum indiening |
31.3.2016 |
||||
- [1] PB C 327 van 12.11.2013, blz. 122.
- [2] PB C 356 van 5.12.2013, blz. 92.
- [3] Aangenomen teksten van 26.2.2014, P7_TA(2014)0149.
- [4] Izaskun Bilbao Barandica en Anrijs Matīss hebben namens het Parlement respectievelijk de Raad de onderhandelingen over de handeling geleid.