VERSLAG over ruimtevaartcapaciteiten voor de Europese veiligheid en defensie
26.4.2016 - (2015/2276(INI))
Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: Bogdan Andrzej Zdrojewski
Rapporteur (*):
Marian-Jean Marinescu, Commissie industrie, onderzoek en energie
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissie – Artikel 54 van het Reglement
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over ruimtevaartcapaciteiten voor de Europese veiligheid en defensie
Het Europees Parlement,
– gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien de titels XVII en XIX van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het verzoek van Frankrijk om hulp en bijstand overeenkomstig artikel 42, lid 7, VEU, van 17 november 2015,
– gezien de conclusies van de Raad van 20 november 2015 over een krachtiger strafrechtelijke reactie op radicalisering tot terrorisme en gewelddadig extremisme,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 18 december 2013 en 25-26 juni 2015,
– gezien de conclusies van de Raad van 25 november 2013 en van 18 november 2014 over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid,
– gezien de conclusies van de Raad van 20-21 februari 2014 over het ruimtevaartbeleid,
– gezien het voortgangsverslag van 7 juli 2014 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en het hoofd van het Europees Defensieagentschap over de uitvoering van de conclusies van de Europese Raad van december 2013,
– gezien het verslag van de Commissie van 8 mei 2015 over de tenuitvoerlegging van haar mededeling over defensie,
– gezien de gezamenlijke mededeling van 11 december 2013 van de VV/HV en de Commissie getiteld "De alomvattende EU‑aanpak van externe conflicten en crisissituaties" (JOIN(2013)0030) en de conclusies van de Raad van 12 mei 2014 die hiermee verband houden,
– gezien de verklaring van de secretaris-generaal van de Noord‑Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), Jens Stoltenberg, over een hechtere samenwerking tussen de EU en de NAVO, in het Europees Parlement op 30 maart 2015,
– gezien de verklaringen van de viceminister van Defensie van de Verenigde Staten, Bob Work, van 28 januari 2015 en 10 september 2015 over de derde "offset-strategie" van de VS en de gevolgen ervan voor partners en bondgenoten,
– gezien de gezamenlijke mededeling van de VV/HV en de Commissie getiteld "Herziening van het Europees nabuurschapsbeleid" (JOIN(2015)0050) van 18 november 2015,
– gezien Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010[1],
– gezien Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen,
– gezien Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring[2];
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0151/2016),
A. overwegende dat de veiligheidsomgeving binnen en buiten de EU steeds gevaarlijker en problematischer wordt, en gekenmerkt wordt door terroristische aanslagen en massamoorden waarvoor de lidstaten een gezamenlijke strategie en een gecoördineerd antwoord moeten aannemen; overwegende dat het door deze bedreigingen nodig is de veiligheid van de EU te versterken door het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU op een duurzame manier te ontwikkelen en ondersteunen, zodat het een meer doeltreffend beleidsinstrument wordt dat de veiligheid van de EU‑burgers waarborgt en dat de in artikel 21 VEU verankerde Europese normen en waarden bevordert en ondersteunt;
B. overwegende dat de EU haar functie als veiligheidsverlener in binnen- en buitenland moet uitbreiden door te zorgen voor stabiliteit in haar omgeving en wereldwijd; overwegende dat de Unie moet bijdragen tot de strijd tegen veiligheidsbedreigingen, met name de bedreigingen ten gevolge van terrorisme in binnen- en buitenland, ook door derde landen te ondersteunen in de strijd tegen terrorisme en de grondoorzaken daarvan; overwegende dat de lidstaten en de Unie moeten werken aan een effectief en samenhangend grensbewakingssysteem om de buitengrenzen te beveiligen;
C. overwegende dat de Unie meer moet samenwerken en coördineren met de Noord‑Atlantische Verdragsorganisatie en de Verenigde Staten, die allebei borg blijven staan voor de Europese veiligheid en stabiliteit, en met de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Afrikaanse Unie en andere buren en regionale partners;
D. overwegende dat de Unie een antwoord moet vinden op de onderliggende oorzaken van de bedreigingen van onze veiligheid, van de onrust en het gewapende conflict in onze omgeving, van migratie, van de achteruitgang van bestaansmiddelen van mensen door overheids- en niet-overheidsactoren, en van de erosie van staten en regionale ordes, ook ten gevolge van de klimaatverandering en armoede, door middel van een alomvattende en regels- en waardengestuurde aanpak van crises zowel binnen als buiten de Unie;
E. overwegende dat satellietcapaciteiten kunnen worden gebruikt om de stroom illegale immigranten en hun routes beter te beoordelen en te identificeren en, in het geval van immigranten uit Noord-Afrika, om de plaatsen waar ze inschepen te identificeren om ze sneller te onderscheppen en meer levens te redden;
F. overwegende dat de Europese Raad van juni 2015, die onder meer over defensie ging, opriep om in te zetten op een ruimere en systematischer samenwerking rond defensie in Europa, met het oog op het creëren van cruciale capaciteiten, onder meer via een coherent en efficiënt gebruik van EU‑middelen en bestaande capaciteiten van de EU;
G. overwegende dat het ruimtevaartbeleid een essentieel onderdeel uitmaakt van de strategische autonomie die de EU moet hebben om gevoelige technologische en industriële capaciteiten te behouden, evenals de capaciteit om onafhankelijke beoordelingen uit te voeren;
H. overwegende dat ruimtevaartcapaciteiten voor de veiligheid en defensie in Europa belangrijk en in bepaalde omstandigheden zelfs doorslaggevend zijn voor een groot aantal situaties, gaande van dagelijks gebruik in vredestijd, tot crisisbeheer en meer acute bedreigingen van de veiligheid, zoals grootschalige oorlogvoering; overwegende dat de ontwikkeling van deze capaciteiten een werk van lange termijn is; overwegende dat de ontwikkeling van toekomstige capaciteiten geprogrammeerd moet worden wanneer de huidige capaciteiten in de praktijk worden gebracht;
I. overwegende dat de proliferatie van ruimtevaarttechnologieën en de toenemende afhankelijkheid van satellieten voor bedrijven ertoe leiden dat de concurrentie betreffende ruimtevaartproducten (trajecten, frequenties) groter wordt en dat satellieten een cruciaal infrastructuurelement worden; overwegende dat de ontwikkeling van anti‑satelliettechnologieën (ASAT) door een aantal spelers, met inbegrip van capaciteiten van orbitale wapens, wijst op bewapening van de ruimte;
J. overwegende dat de Unie op het gebied van defensie en veiligheid onder meer kan handelen via instellingen zoals het Europees Defensieagentschap en het EU‑satellietcentrum;
K. overwegende dat de laatste vijftig jaar Europese ruimtevaartproducten werden ontwikkeld dankzij de gecoördineerde inspanningen van de nationale ruimteagentschappen en, meest recent, het Europees Ruimteagentschap (ESA); overwegende dat het Verdrag voor de Kosmische Ruimte, het wettelijke basiskader van internationale ruimtewet, in werking trad in oktober 1967;
L. overwegende dat een doeltreffende samenwerking en synergie tussen de lidstaten en met de Europese en internationale instellingen nodig zijn om de ruimtevaartcapaciteiten voor veiligheid en defensie in Europa te ontwikkelen en in stand te houden;
M. overwegende dat de ruimtevaartcapaciteiten van de EU verenigbaar moeten zijn met de capaciteiten van de NAVO en de VS zodat ze volledig als een netwerk kunnen worden gebruikt in geval van een crisis;
N. overwegende dat onderzoek en ontwikkeling in ruimtevaarttechnologie een sector is met een hoog rendement waarin ook hoogkwalitatieve bijproducten van software en hardware met diverse commerciële toepassingen ontwikkeld worden;
1. is van mening dat ruimtevaartcapaciteiten en -diensten van groot belang zijn voor onder meer de veiligheid en defensie in Europa; is ervan overtuigd dat de huidige en toekomstige ruimtevaartcapaciteiten en -diensten in de lidstaten en de Unie zullen zorgen voor een verbeterd operationeel vermogen voor tweeërlei gebruik tot implementatie van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid en ander EU‑beleid voor onder meer extern optreden, grensbewaking, maritieme veiligheid, landbouw, het milieu, klimaatactie, energieveiligheid, rampenbeheer, humanitaire hulp en transport;
2. is van mening dat verdere implementatie van het GVDB nodig is; bevestigt nogmaals de noodzaak om de doeltreffendheid, zichtbaarheid en impact van het GVDB te vergroten; bevestigt nogmaals het belang en de toegevoegde waarde van het ruimtevaartbeleid voor het GVDB; is van mening dat ruimtevaart moet worden opgenomen in het toekomstige beleid van de Unie (bijv. interne veiligheid, vervoer, ruimtevaart, energie, onderzoek) en dat synergieën met ruimtevaart verder moeten worden versterkt en geëxploiteerd; benadrukt dat het gebruik van ruimtevaartcapaciteiten in de oorlog tegen terrorisme en terroristische organisaties, via de mogelijkheid om hun opleidingskampen te lokaliseren en te controleren, van cruciaal belang is;
3. is van mening dat de nationale regeringen en de Unie de toegang tot ruimtevaartsatellietcommunicatie, omgevingsbewustzijn in de ruimte, precisienavigatie en capaciteiten voor observatie van de aarde moeten verbeteren, en Europese onafhankelijkheid op het gebied van kritische ruimtevaarttechnologie en toegang tot de ruimte moeten waarborgen; is van mening dat omgevingsbewustzijn in de ruimte in het bijzonder een cruciale rol zal blijven spelen in militaire en burgerzaken; onderstreept de belofte tot niet-militarisering van de ruimte; erkent dat om deze doelstelling te behalen, voldoende financiële investering nodig is; eist in dat opzicht dat zowel de Europese Commissie als de lidstaten de autonomie van de EU verzekeren wat ruimtestructuren betreft en de nodige middelen hiervoor vrijmaken; is van mening dat deze doelstelling van wezenlijk belang is voor burgerlijke zaken (in westerse landen hangt naar schatting 6 à 7 % van het bbp af van satellietnavigatie- en plaatsbepalingstechnologieën) en voor veiligheid en defensie; is van mening dat samenwerking dient te worden gestart op intergouvernementele basis en via het ESA;
4. onderstreept de veiligheidsdimensie van het Copernicusprogramma, in het bijzonder de toepassingen ervan die zijn gericht op preventie van en reactie op crisis, humanitaire hulp en samenwerking, conflictpreventie die leidt tot het toezicht op naleving van internationale verdragen, en maritieme bewaking; dringt er bij de hoge vertegenwoordiger, de Commissie en de lidstaten op aan de doelstelling van conflictpreventie van ruimtevaartcapaciteiten te versterken;
5. benadrukt dat het ruimtevaartbeleid van de EU de wetenschappelijke en technische vooruitgang, het industriële concurrentievermogen en de uitvoering van EU‑beleid bevordert, overeenkomstig artikel 189 VWEU, dat veiligheids- en defensiebeleid omvat; wijst erop dat de twee vlaggenschipprogramma's van de EU – Galileo en Copernicus – civiele programma's zijn die onder civiele controle staan, en dat de verwezenlijkingen en het succes van Galileo en Copernicus te danken zijn aan de Europese dimensie ervan; verzoekt de Raad, de VV/HV en de Commissie te verzekeren dat de Europese ruimtevaartprogramma's civiele ruimtevaartcapaciteiten en -diensten met relevantie voor Europese veiligheids- en defensiecapaciteiten ontwikkelen, met name via de toewijzing van gepaste financieringen voor onderzoek; is van mening dat tweeërlei gebruik van het vermogen van ruimtevaartcapaciteiten belangrijk is om middelen zo doeltreffend mogelijk te gebruiken;
6. beklemtoont dat ruimtevaartprogramma's voordelen op het vlak van veiligheid en defensie bieden waaraan technologisch civiele voordelen verbonden zijn, en wijst er in dit verband op dat Galileo en Copernicus voor tweeërlei gebruik kunnen worden aangewend; is van mening dat deze capaciteit in de volgende generaties volledig moet worden ontwikkeld en bijvoorbeeld een grotere precisie en betere authenticatie, versleuteling, continuïteit en integriteit (Galileo) moet omvatten; benadrukt dat aardobservatiegegevens en plaatsbepalingssystemen met een zeer hoge resolutie nuttig zijn voor toepassingen op civiel terrein en op het gebied van beveiliging, bijvoorbeeld op het vlak van rampenbeheer, humanitaire hulp, vluchtelingenhulp, maritiem toezicht, aardopwarming, continuïteit van de energievoorziening, wereldwijde voedselzekerheid en bij de detectie van en reactie op wereldwijde natuurrampen, met name droogte, aardbevingen, overstromingen en bosbranden; merkt op dat er een betere interactie tussen drones en satellieten nodig is; dringt erop aan bij de tussentijdse evaluatie voldoende middelen te reserveren voor de toekomstige ontwikkeling van alle satellietsystemen;
7. oordeelt dat een holistische, geïntegreerde langetermijnaanpak van de ruimtevaartsector op EU‑niveau noodzakelijk is; is van mening dat de ruimtevaartsector moet worden vermeld in de nieuwe globale EU‑strategie voor buitenlands en veiligheidsbeleid, rekening houdend met de huidige ontwikkeling van EU‑ruimteprogramma's voor tweeërlei gebruik en de behoefte aan verdere ontwikkeling van EU‑programma's voor civiele ruimtevaart die zowel voor civiele als veiligheids- en defensiedoeleinden gebruikt kunnen worden;
8. is verheugd over het door de EU gesponsorde initiatief voor een internationale gedragscode voor activiteiten in de kosmische ruimte als een manier om gedragsregels in de ruimte in te voeren, aangezien deze code tot doel heeft de zekerheid, veiligheid en duurzaamheid in de ruimte te vergroten door te onderstrepen dat activiteiten in de ruimte vergezeld dienen te gaan van een hoge mate aan voorzichtigheid, zorgvuldigheid en transparantie, teneinde vertrouwen op te bouwen tussen de ruimtevaartactoren;
9. vraagt de Commissie snel een definitie op te stellen van de EU‑behoeften betreffende de mogelijke bijdrage van het ruimtevaartbeleid tot het GVDB voor alle hoofdaspecten: lancering, positionering, beeldvorming, communicatie, ruimteweer, ruimteschroot, cyberveiligheid, storingen, spoofing en andere opzettelijke bedreigingen, en beveiliging van het grondsegment; is van mening dat toekomstige ruimtevaarteigenschappen van de huidige Europese systemen moeten worden aangebracht overeenkomstig de vereisten van het GVDB en betrekking moeten hebben op alle hierboven vermelde aspecten;
10. dringt aan op afbakening van de vereisten waaraan toekomstige particuliere of openbare systemen die bijdragen tot toepassingen voor de beveiliging van mensenlevens (bijv. positionering, luchtverkeersbeheer) moeten voldoen inzake bescherming tegen mogelijke aantastingen van de beveiliging (storingen, spoofing, cyberaanvallen, ruimteweer en ruimteschroot); is van mening dat dergelijke veiligheidsvereisten certificeerbaar moeten zijn en onder de bewaking van een Europese entiteit (bijv. het EASA) moeten staan;
11. wijst er in dit verband op dat bij de ontwikkeling van de Europese ruimtevaartcapaciteiten voor de Europese veiligheid en defensie twee strategische kerndoelen moeten worden nagestreefd: enerzijds veiligheid op aarde via ruimtevaartsystemen in een baan om de aarde voor monitoring van het aardoppervlak, het verstrekken van plaatsbepalings-, navigatie- en tijdsbepalingsinformatie, of satellietcommunicatie en anderzijds veiligheid en beveiliging in de ruimte, d.w.z. veiligheid in de omloopbaan en in de ruimte door middel van op aarde of in de ruimte gestationeerde systemen voor omgevingsbewustzijn in de ruimte;
12. wijst op de gevaren van cyberoorlogen en hybride bedreigingen voor Europese ruimtevaartprogramma's, aangezien spoofing en storingen militaire missies kunnen verstoren en ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor het dagelijks leven op aarde; is van mening dat cyberveiligheid een gezamenlijke aanpak van de EU, haar lidstaten, het bedrijfsleven en internetspecialisten vergt; verzoekt de Commissie derhalve in haar cyberveiligheidsactiviteiten ruimtevaartprogramma's op te nemen;
13. is van mening dat de coördinatie van ruimtevaartsystemen, die versnipperd is tussen de diverse lidstaten die deze op basis van hun eigen nationale behoeften beheren, uitgebreid moet worden zodat snel gereageerd kan worden op verstoringen van diverse toepassingen (bijv. voor luchtverkeersbeheer);
14. benadrukt dat samenwerking tussen de Commissie, de Europese dienst voor extern optreden, het GNSS-Agentschap, het Europees defensieagentschap, het Europees ruimtevaartagentschap en de lidstaten cruciaal is om de Europese ruimtevaartcapaciteiten en -diensten te verbeteren; is van mening dat de Unie, met name de VV/HV, deze samenwerking op het gebied van ruimtevaartveiligheid en -defensie moet coördineren, faciliteren en ondersteunen via een specifiek operationeel coördinatiecentrum; is ervan overtuigd dat het Europees Ruimteagentschap een belangrijke rol moet krijgen bij de definitie en implementatie van een eengemaakt Europees ruimtevaartbeleid, dat een veiligheids- en defensiebeleid omvat;
15. roept de Europese Commissie op resultaten over te leggen van het opgerichte Europees samenwerkingskader voor veiligheids- en defensieonderzoek op het gebied van ruimtevaart en vraagt aanbevelingen om het verder uit te werken; roept de Commissie op te verduidelijken hoe civiel-militair onderzoek in het kader van Horizon 2020 de implementatie van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid heeft gediend op het gebied van ruimtevaartcapaciteiten;
16. is verheugd over het ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring; roept de Commissie op het Parlement op de hoogte te brengen van de implementatie van het kader en de impact ervan op veiligheid en defensie; roept de Commissie op een stappenplan voor implementatie op te stellen met de definitie van de beoogde architectuur;
17. benadrukt het strategische belang van de bevordering van innovatie en onderzoek op ruimtevaartgebied ten behoeve van veiligheid en defensie; onderkent het aanzienlijke potentieel van essentiële ruimtevaarttechnologieën zoals het EDRS (European Data Relay System), waarmee permanente aardobservatie in realtime mogelijk is, de inzet van megaconstellaties van nanosatellieten, en tot slot de opzet van een responsieve ruimtevaartcapaciteit; benadrukt de behoefte aan innovatieve big-data-technologieën om het potentieel van gegevens uit de ruimte volledig te benutten ten behoeve van veiligheid en defensie; verzoekt de Commissie deze technologieën op te nemen in haar ruimtevaartstrategie voor Europa;
18. roept op tot de ontwikkeling van de diverse diplomatieke initiatieven in ruimtekwesties van de EU, zowel in bilaterale als in multilaterale context, om zo bij te dragen tot de ontwikkeling van de institutionalisering van de ruimtevaart en transparantie en vertrouwenwekkende maatregelen te doen toenemen; benadrukt de noodzaak om intenser te gaan werken aan de bevordering van een internationale gedragscode voor activiteiten in de kosmische ruimte; moedigt de EDEO aan om bij de onderhandelingen over andere kwesties rekening te houden met de ruimtecomponent;
19. moedigt de lidstaten aan om gezamenlijke programma's en initiatieven op het gebied van veiligheid en defensie op te zetten en te finaliseren, zoals het MUSIS-project ("Multinational Space-based Imaging system for Surveillance, reconnaissance and observation"), GovSatCom ("Governmental Satellite Communication") en de programma's voor ruimtebewaking en monitoring (SST); moedigt samenwerking en uitwisseling van informatie op het gebied van veiligheid en defensie aan en spreekt zijn steun uit voor dergelijke gemeenschappelijke programma's en initiatieven;
20. is verheugd over het lopende project van het EDA en het ESA over Governmental Satellite Communications (GovSatcom) dat een van de vlaggenschipprogramma's van het EDA is zoals geïdentificeerd door de Europese Raad in december 2013; roept in dit verband de betrokken spelers op een permanent programma op te stellen en de Europese toegevoegde waarde van het EDA ook te gebruiken voor militaire satellietcommunicatie; is verheugd over de succesvolle voltooiing van het DESIRE I-project en de lancering van het DESIRE II-demoproject voor de toekomstige werking van op afstand bestuurde luchtvaartuigen (RPAS) in niet-gesegregeerd luchtruim door het EDA en het ESA;
21. meent dat een samenwerking tussen de EU en de VS over toekomstige ruimtevaartcapaciteiten en -diensten voor veiligheids- en defensiedoeleinden voor beide partijen voordelig zou zijn; meent dat een samenwerking tussen de EU en de VS meer doeltreffend en verenigbaar is wanneer beide partijen op hetzelfde niveau staan wat technologie en vermogen betreft; roept de Commissie op mogelijke technologiekloven te identificeren en aan te pakken; wijst op het werk dat is verricht voor de derde "offset-strategie" van de VS; spoort de Unie aan om rekening te houden met deze ontwikkeling bij de voorbereiding van haar eigen globale strategie voor buitenlands en veiligheidsbeleid, en om ruimtevaartcapaciteiten voor veiligheids- en defensiedoeleinden binnen de werkingssfeer van deze strategie op te nemen; is van mening dat de reeds bestaande bilaterale relaties tussen lidstaten en de VS zouden kunnen worden gebruikt waar nodig; nodigt de VV/HV uit om in discussie te gaan met de defensieministers over de te hanteren strategische aanpak, en om het Parlement op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in het debat;
22. is van mening dat de EU moet doorgaan met de opstelling van een internationale gedragscode voor activiteiten in de kosmische ruimte om de ruimte-infrastructuur te beschermen en tegelijk een bewapening van de ruimte tegen te gaan; is van mening dat de ontwikkeling van het programma voor omgevingsbewustzijn in de ruimte (SSA) hiervoor van doorslaggevend belang is; roept de Unie op aan deze doelstelling te werken in samenwerking met de VN-Commissie voor het vreedzaam gebruik van de kosmische ruimte en andere relevante partners;
23. herhaalt dat een hechte samenwerking tussen de EU en de NAVO op het vlak van veiligheid en defensie nodig is; is ervan overtuigd dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO moet gaan over het opbouwen van veerkracht door de twee instellingen en samen met de EU‑buren, en over investeringen in defensie; is van mening dat samenwerking op het gebied van ruimtevaartcapaciteiten en -diensten mogelijkheden creëert om de compatibiliteit tussen beide kaders te verbeteren; is ervan overtuigd dat dit de rol van de NAVO in het veiligheids- en defensiebeleid en in gemeenschappelijke defensie zou versterken;
24. herinnert er evenwel aan dat de EU ernaar moet blijven streven de hoogste mate van militaire autonomie en autonomie op het gebied van ruimtevaart te verzekeren; herinnert eraan dat de EU op termijn moet beschikken over haar eigen instrumenten voor het tot stand brengen van een defensie-unie;
25. is van mening dat de bescherming van ruimtevaartcapaciteiten en -diensten voor veiligheids- en defensiedoeleinden tegen cyberaanvallen, fysieke bedreigingen, schroot en andere schadelijke storingen mogelijkheden biedt voor een samenwerking tussen de EU en de NAVO die zou leiden tot de nodige technologische infrastructuur om activa te beschermen, omdat anders de kans bestaat dat de miljarden belastinggeld die hierin geïnvesteerd werden, verspild worden; erkent dat commerciële satelliettelecommunicatie en het toenemende gebruik ervan voor militaire doeleinden het risico op aanvallen groter maakt; nodigt de VV/HV uit om het Parlement op de hoogte te houden van de verdere ontwikkelingen in de samenwerking tussen de EU en de NAVO;
26. is van mening dat civiele EU‑ruimtevaartprogramma's een ruime waaier van ruimtevaartcapaciteiten en -diensten bieden die mogelijk nuttig zijn in vele sectoren, zoals de volgende fases van het Copernicus- en Galileosysteem; merkt op dat al van in het begin rekening moet worden gehouden met kwesties inzake veiligheid en defensie; is van mening dat omgevingsbewustzijn in de ruimte/ruimteweer, satellietcommunicatie, elektronische inlichtingen en vroegtijdige waarschuwingen gebieden zijn die baat zouden hebben bij meer samenwerking tussen de publieke en private sector, bijkomende ondersteuning op EU‑niveau en langdurige investeringen door, en ondersteuning van, agentschappen op het gebied van ruimte, veiligheid en defensie;
27. wijst op het belang van de publiek gereguleerde dienst van Galileo (PRS) voor navigatie en begeleiding van militaire systemen; roept de hoge vertegenwoordiger en de EU‑lidstaten op hun inspanningen betreffende de mogelijke herziening van het Verdrag voor de Kosmische Ruimte uit 1967 te herzien of een nieuw regelgevend kader in te voeren waarin rekening wordt gehouden met technologische vooruitgang sinds de jaren 1960 en dat ernaar streeft een wapenwedloop in de ruimte te voorkomen;
28. merkt op dat transparantie en doeltreffende bewustmakingscampagnes onder Europeanen van de toepassingen van EU‑ruimtevaartprogramma's die een rechtstreekse impact hebben op gebruikers, zoals de diensten van Galileo en Copernicus, van cruciaal belang zijn voor het welslagen van de programma's; is van mening dat deze programma's kunnen worden gebruikt om de doeltreffendheid van strategie en operaties te verbeteren, in het kader van het GVDB; moedigt de identificatie en ontwikkeling aan van de vermogensbehoeften met betrekking tot veiligheid en defensie voor de volgende generaties van het Galileo- en het Copernicussysteem;
29. wijst op het bestaan van de in het kader van Galileo aangeboden publiek gereguleerde dienst (PRS), waarvan het gebruik beperkt is tot de door de overheid geautoriseerde gebruikers, en die geschikt is voor gevoelige toepassingen waarvan de robuustheid en volledige betrouwbaarheid gewaarborgd moeten zijn; is van mening dat de capaciteit van de PRS in toekomstige generaties verder moet worden ontwikkeld om op nieuwe dreigingen te kunnen reageren; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de operationele procedures zo efficiënt mogelijk verlopen, met name tijdens crises; benadrukt de noodzaak van verdere ontwikkeling en bevordering van toepassingen op basis van Galileocapaciteiten, waaronder de voor het GVDB noodzakelijke toepassingen, om de sociaaleconomische voordelen hiervan te maximaliseren; wijst er voorts op dat de Galileo-infrastructuur, met inbegrip van het grondsegment, beter moet worden beveiligd, en verzoekt de Commissie samen met de lidstaten de nodige maatregelen daartoe te treffen;
30. benadrukt het hoge niveau van beveiliging van de Europese GNSS-systemen; beklemtoont de geslaagde uitvoering van de aan het Europees GNSS-Agentschap toegewezen taken, met name door de Raad voor de veiligheidsaccreditatie en de Galileo-centra voor beveiligingstoezicht; pleit er in dit verband voor de deskundigheid en de beveiligingsinfrastructuur van het Europees GNSS-Agentschap ook voor Copernicus te gebruiken; pleit er bovendien voor deze kwestie bij de tussentijdse herziening van Galileo en Copernicus aan te pakken;
31. merkt in het bijzonder op dat er binnen het Copernicusprogramma operationeel behoefte is aan aardobservatiegegevens van zeer hoge resolutie, en verzoekt de Commissie te onderzoeken op welke wijze in deze behoefte kan worden voorzien, rekening houdend met de vereisten van het GVDB; wijst op ontwikkelingen zoals near-realtime-observatie en videostreaming vanuit de ruimte, en adviseert de Commissie te onderzoeken hoe deze ontwikkelingen kunnen worden benut, ook ten behoeve van veiligheid en defensie; stipt voorts aan dat de infrastructuur van Copernicus, met inbegrip van het grondsegment, en de gegevens beter moeten worden beveiligd, en verzoekt de Commissie samen met de lidstaten de nodige maatregelen daartoe te treffen; benadrukt bovendien dat het van belang is na te gaan hoe de industrie kan worden betrokken bij het beheer van de operationele diensten van Copernicus;
32. wijst erop dat de procedure van informatieverspreiding van satellieten tot gebruikers verbeterd moet worden door onder meer de nodige technologische infrastructuur op te bouwen; vestigt de aandacht op het feit dat in de mededeling van de Commissie vermeld staat dat 60 % van de elektronica aan boord van Europese satellieten momenteel uit de VS wordt ingevoerd; roept op tot een initiatief om te bekijken hoe gevoelige of persoonsgegevens in deze context beschermd kunnen worden;
33. is ingenomen met de inspanningen om de EU autonome toegang te verschaffen tot gouvernementele satellietcommunicatie (GOVSATCOM) en verzoekt de Commissie verdere vooruitgang op dit punt te boeken; herinnert eraan dat de eerste stap in dit proces bestond uit het vaststellen van de civiele en militaire behoeften door respectievelijk de Commissie en het Europees Defensieagentschap; is van mening dat dit initiatief moet uitmonden in een bundeling van de vraag, en zodanig moet worden opgezet dat optimaal wordt voorzien in de vastgestelde behoeften; verzoekt de Commissie, aan de hand van de behoeften en vereisten van de begunstigden, een kosten-batenanalyse van verschillende oplossingen uit te voeren:
– dienstverlening door commerciële exploitanten,
– een systeem dat op de huidige capaciteiten berust, met de mogelijkheid om toekomstige capaciteiten te integreren, of
– het creëren van nieuwe capaciteiten via een apart systeem;
verzoekt de Commissie in dit verband het aspect eigendom en aansprakelijkheid aan te pakken; merkt op dat, ongeacht het uiteindelijke besluit, alle nieuwe initiatieven in het algemeen belang moeten zijn en de Europese industrie (fabrikanten, exploitanten, lanceerders en andere sectoren van de industrie) ten goede moeten komen; is van mening dat gouvernementele satellietcommunicatie ook moet worden gezien als een kans om concurrentievermogen en innovatie te stimuleren door de ontwikkeling van duale technologieën te benutten binnen de hevig concurrerende, uiterst dynamische markt voor satellietcommunicatie; onderstreept dat de afhankelijkheid van leveranciers van uitrusting en diensten van buiten de EU moet worden verminderd;
34. beschouwt de ontwikkeling van ruimtebewaking en -monitoring (SST) als een goed initiatief inzake samenwerking op ruimtevaartgebied en een stap in de richting van veiligheid in de ruimte; dringt aan op de verdere ontwikkeling van eigen SSA‑capaciteiten als een prioriteit van de Unie ter bescherming van de economie, de samenleving en de veiligheid van de burgers alsook op het gebied van ruimtevaartcapaciteiten voor de Europese veiligheid en defensie; is van mening dat SST een EU‑programma met een eigen begroting moet worden, evenwel zonder dat de middelen voor lopende projecten daardoor slinken; is bovendien van mening dat de EU een holistischer vermogen voor omgevingsbewustzijn in de ruimte (SSA) moet ontwikkelen, met meer voorspellende capaciteiten, waaronder bewaking van de ruimte en analyse en beoordeling van mogelijke bedreigingen en risico's voor activiteiten in de ruimte; verzoekt de Commissie derhalve voort te bouwen op SST door een breder SSA‑concept te ontwikkelen dat ook kan inspelen op opzettelijke bedreigingen van ruimtesystemen en, in samenwerking met het ESA, ook rekening kan houden met ruimteweersverschijnselen en aardscheerders en de behoefte aan onderzoek naar technologische systemen voor het voorkomen en verwijderen van ruimteschroot; is van mening dat een holistische coördinatie van ruimtevaartactiviteiten moet worden bereikt zonder het vrije gebruik van de ruimte te beknotten; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om de particuliere sector een belangrijke rol te laten vervullen bij de verdere ontwikkeling en het onderhoud van het niet-gevoelige gedeelte van het SSA‑systeem, waarvoor de duale bestuursstructuur van Galileo als voorbeeld zou kunnen dienen;
35. benadrukt dat er beleid en onderzoekscapaciteiten moeten worden ontwikkeld om toekomstige toepassingen mogelijk te maken en een concurrerende Europese industrie op te zetten die commercieel succesvol kan zijn op basis van een gezonde economische omgeving; wijst op het toenemende belang van private entiteiten op de ruimtevaartmarkt; onderstreept de behoefte aan en de voordelen voortvloeiend uit de betrokkenheid van kmo's bij onderzoek, ontwikkeling en productie van ruimtetechnologieën, met name technologieën die relevant zijn voor het verzekeren van veiligheid; blijft terughoudend over niet-gereglementeerde private initiatieven die consequenties hebben voor veiligheid en defensie; benadrukt dat het evenwicht tussen risico's en voordelen kan verschillen afhankelijk van het segment van ruimte-activiteiten, en dat het daarom in alle gevallen afzonderlijk moet worden beoordeeld, met name wat het specifiek karakter van deze sector op het gebied van soevereiniteit en strategische autonomie betreft; roept de Commissie en de HV/VV op geschikte mechanismen voor te bereiden om dergelijke risico's te beperken;
36. benadrukt dat het de publieke sector is die, gezien de strategische inhoud ervan, de grootste inspanningen moet leveren wat investeringen in de ruimtevaart betreft; is van mening dat door de hoge kosten die de ontwikkeling van ruimtevaartprojecten en -infrastructuren met zich meebrengt, dergelijke projecten alleen levensvatbaar kunnen zijn dankzij aanzienlijke inspanningen van de overheid waardoor privé-initiatieven in de praktijk worden gebracht;
37. stipt aan dat het wenselijk zou zijn na te gaan wanneer een beroep kan worden gedaan op vormen van publiek-private partnerschappen voor de toekomstige financiering van de Europese ruimtevaartprogramma's;
38. wijst erop dat de juiste regelgevings- en beleidskaders in het leven moeten worden geroepen om de industrie verdere impulsen en stimulansen te geven voor zowel de technologische ontwikkeling van als onderzoek naar ruimtevaartcapaciteiten; dringt erop aan de noodzakelijke financiering beschikbaar te stellen voor ruimteonderzoek op de bovengenoemde gebieden; wijst op de belangrijke rol die Horizon 2020 kan vervullen om de EU te helpen haar afhankelijkheid van derden voor essentiële ruimtevaarttechnologieën te verminderen; herinnert er in dat verband aan dat de ruimtevaartcomponent van Horizon 2020 onder de prioriteit "Industrieel leiderschap" valt, en met name binnen de specifieke doelstelling "Leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën"; is derhalve van oordeel dat Horizon 2020 moet worden benut om de technologische basis en industriële capaciteiten van Europa in de ruimtevaart te ondersteunen; verzoekt de Commissie bij de tussentijdse herziening van Horizon 2020 voldoende rekening te houden met essentiële ruimtevaarttechnologieën ten behoeve van veiligheid en defensie;
39. is van mening dat de EU een rol kan spelen om de Europese ruimtevaartcapaciteiten en -diensten krachtiger, veerkrachtiger en responsief te maken; is ervan overtuigd dat een snel reactievermogen om in geval van crisis beschadigde of versleten ruimteproducten te vervangen of te herstellen effectief ontwikkeld moet worden door middel van partnerschappen tussen meerdere landen, ook op Europees niveau; uit zijn lof over het werk van het ESA betreffende de ontwikkeling van een programma voor omgevingsbewustzijn in de ruimte (SSA) om ruimteafval of botsingen tussen satellieten te detecteren en te voorspellen; onderstreept ook de dringende noodzaak om het risico op botsingen door het toenemende aantal satellieten en ruimteafval te verminderen; roept de Commissie en de Raad op dit vermogen ook na 2016 te blijven financieren; is bijgevolg verheugd over het initiatief van de Commissie voor een Europees systeem voor ruimtebewaking en monitoring (SST), dat de Europese onafhankelijkheid in de ruimte zal waarborgen; vraagt zich af er of geschikte governancestructuren zijn voor het beheer van PRS en andere belangrijke ruimte-infrastructuur in geval van een gewapende aanval of een andere grote veiligheidscrisis;
40. moedigt de Commissie en de Europese agentschappen op het gebied van ruimtevaart, veiligheid en defensie aan om gezamenlijk een witboek van opleidingsvereisten te ontwikkelen voor het gebruik van ruimtevaartcapaciteiten en -diensten voor veiligheids- en defensiedoeleinden; is van mening dat EU‑middelen gemobiliseerd moeten worden voor proefcursussen in die gebieden waar er volgens de lidstaten en de bevoegde Europese agentschappen het meest behoefte aan is;
41. is van mening dat bijkomende financiële en politieke steun voor de ontwikkeling en het gebruik van de EU‑draagraketten en van het Programme for Reusable In-orbit Demonstrator in Europe (PRIDE) van strategisch belang is aangezien de demonstrator meer kostenefficiënt is en onafhankelijkheid biedt in toegang tot de ruimte, alsook een plan voor ruimtecrisisbeheer;
42. drukt zijn bezorgdheid uit over de toenemende kosten van de Copernicus- en Galileoprogramma's die veel hoger oplopen dan de initiële toewijzingen; drukt zijn steun uit voor de verdere ontwikkeling van de ruimtevaartcapaciteiten van de EU en vraagt tegelijkertijd een geschikt beheer van de financiële middelen;
43. roept de lidstaten die het Verdrag voor de Kosmische Ruimte niet hebben geratificeerd, op dit toch te doen, gezien het belang ervan bij de handhaving van de wet in de ruimte;
44. verwelkomt de procedure en de plannen voor de ontwikkeling van de nieuwe draagraketten Ariane 6 en VEGA, en meent dat de ontwikkeling van deze draagraketten essentieel is om de Europese ruimtevaartprogramma's voor defensie- en veiligheidsdoeleinden op lange termijn haalbaar en onafhankelijk te maken; is ervan overtuigd dat het behoud van de dominante positie van de Europese ruimteveren een Europese strategische doelstelling moet zijn nu er nieuwe concurrenten opduiken die worden ondersteund met concurrerende financieringsmodellen; is van mening dat, om dit doel te bereiken, structurele veranderingen op het gebied van wetgeving en financiering moeten worden doorgevoerd die nodig zijn om op Europees niveau de ontwikkeling van innovatieve en concurrerende projecten te vergemakkelijken; moedigt onder andere innovatie op het gebied van hergebruik van onderdelen aan daar dit een opmerkelijke vooruitgang betekent wat betreft efficiëntie en duurzaamheid; is van mening dat de EU bijzondere aandacht moet schenken aan de impact van bepaalde projecten inzake de onafhankelijkheid van de EU, zoals de samenwerking met Rusland in gevoelige gebieden als satellietlancering met Sojoezraketten;
45. wijst op het strategische belang van onafhankelijke toegang tot de ruimte en op de noodzaak van specifieke EU‑maatregelen, ook op het gebied van veiligheid en defensie, aangezien deze capaciteit Europa in geval van een crisis toegang tot de ruimte zou geven; verzoekt de Commissie, in samenwerking met het ESA en de lidstaten:
– geplande ruimteprojecten en de Europese markten te coördineren, te delen en te ontwikkelen, zodat de Europese industrie op de vraag kan anticiperen (ten gunste van de werkgelegenheid en bedrijvigheid in Europa) en ook haar eigen vraag kan genereren in de zin van een door het bedrijfsleven aangestuurde benutting;
– lanceerinfrastructuur te ondersteunen; en
– O&O te bevorderen, onder meer via publiek-private partnerschappen, met name op het vlak van baanbrekende technologieën;
is van mening dat deze inspanningen noodzakelijk zijn, wil Europa op de mondiale lanceringsmarkt kunnen concurreren; is voorts van mening dat de EU ervoor moet zorgen dat ze beschikt over een stevige basis inzake ruimtevaarttechnologie en over de noodzakelijke industriële capaciteiten om ruimtevaartsystemen te ontwerpen, te ontwikkelen, te lanceren, te exploiteren en te benutten, gaande van technologische autonomie en cyberveiligheid tot overwegingen omtrent de toelevering;
46. is van mening dat de Unie alle actoren in de toeleveringsketen voor technologie en knowhow moet stimuleren om hun aandacht te richten op ruimtevaartcapaciteiten en technologieën voor tweeërlei gebruik die relevant zijn voor veiligheids- en defensiedoeleinden, en meent dat zij de ontwikkeling van innovatieve toepassingen en nieuwe zakelijke ideeën op dit vlak moet bevorderen, met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen en voor de ontwikkeling van ondernemerschap in de sector; merkt op dat voortgezette financiële investeringen nodig zijn om technologisch onderzoek en ontwikkeling te ondersteunen; is ervan overtuigd dat de publieke sector de oprichting van gespecialiseerde starterscentra moet aanmoedigen, evenals aangepaste fondsen voor innovatieve start-ups, om ervoor te zorgen dat de hoge kosten die ruimtelijk onderzoek met zich meebrengt het opzetten van innovatieve projecten niet belemmeren; roept op tot een plan om technologieën voor tweeërlei gebruik in de ruimtevaartsector in te zetten teneinde bij te dragen tot de ontwikkeling van de Europese defensie-industrie en meer mededinging;
47. onderstreept dat inspanningen ter bevordering van Europese samenwerking in de sector moeten worden ondersteund om een einde te maken aan de grote versnippering, vooral ten aanzien van de institutionele vraagzijde; is ervan overtuigd dat alleen een kostenefficiëntere en stabielere Europese ruimtevaartindustrie internationaal concurrerend kan zijn; onderstreept dat het EU‑industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart verder moet worden ontwikkeld in samenwerking met het Europees Ruimteagentschap (ESA) om voor complementariteit te zorgen;
48. herhaalt dat het belangrijk is dat men, om de veiligheid, defensie en stabiliteit van Europa te bewaren, de uitvoer verhindert van gevoelige ruimtevaarttechnologie naar landen die de regionale of globale veiligheid en stabiliteit in gevaar brengen, die een agressief buitenlands beleid voeren, die terrorisme rechtstreeks of onrechtstreeks ondersteunen of die hun bevolking onderdrukken; dringt er bij de hoge vertegenwoordiger, de EU‑lidstaten en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de acht criteria van Gemeenschappelijk Standpunt 944 en de regels van de verordening voor tweeërlei gebruik volledig worden nageleefd met betrekking tot de uitvoer van gevoelige ruimtevaarttechnologie;
49. benadrukt dat de ruimtevaartcapaciteiten van de EU beter gecoördineerd moeten worden, door de nodige systeemarchitecturen en procedures te ontwikkelen om een passend beveiligingsniveau te waarborgen, ook wat de gegevensbeveiliging betreft; verzoekt de Commissie voor elk systeem dat diensten op het gebied van veiligheid en defensie levert, een bestuursmodel te definiëren en te promoten; is van mening dat, om de eindgebruikers een geïntegreerde dienstverlening aan te bieden, de voor veiligheid en defensie bestemde ruimtevaartcapaciteiten van de EU zouden moeten worden beheerd door een specifiek operationeel coördinatiecentrum (commando- en controlecentrum, zoals vermeld in het Horizon 2020-werkprogramma 2014-2015); is van mening dat dit, met het oog op de kosteneffectiviteit, zo mogelijk geïntegreerd zou moeten worden in een van de bestaande EU‑organen, zoals het Europees GNSS-Agentschap, het Satellietcentrum van de EU, of het Europees Defensieagentschap, rekening houdend met de capaciteiten waarover deze agentschappen reeds beschikken;
50. is van mening dat door op lange termijn een juridisch kader te creëren dat duurzame investeringen in veiligheids- en defensiecapaciteiten op EU‑niveau mogelijk maakt, een ruimere en meer systematische samenwerking rond defensie in Europa gestimuleerd kan worden, waardoor cruciale capaciteiten kunnen worden gecreëerd; neemt dus kennis van de conclusies van de Europese Raad van juni 2015; spoort de Raad, de VV/HV en de Commissie aan om het noodzakelijke kader voor financiering op EU‑niveau te ontwikkelen;
51. merkt op dat de Europese ruimtevaartindustrie erg geconcentreerd is, met een hoge mate van verticale integratie waarbij vier bedrijven verantwoordelijk zijn voor meer dan 70 % van de totale tewerkstelling in ruimtevaart in Europa en 90 % van de productie voor de Europese ruimtevaartsector in zes landen is gevestigd; benadrukt dat het potentieel van landen met ervaring in octrooiaanvragen voor hoogtechnologische toepassingen maar zonder traditie in ruimtevaartactiviteiten niet over het hoofd mag worden gezien, en vraagt om beleidsmaatregelen om deelname van deze landen aan de Europese ruimtevaartsector aan te moedigen, onder meer met de middelen van het programma "Horizon 2020";
52. is ook van mening dat onderzoek en ontwikkeling op het gebied van ruimtevaarttechnologie en -diensten moeten worden versterkt binnen een consistent EU‑beleidskader;
53. is van mening dat een witboek op EU‑niveau over veiligheid en defensie een goede manier kan zijn om een structuur op te zetten voor verdere EU‑verbintenissen inzake ruimtevaartcapaciteiten voor veiligheids- en defensiedoeleinden; roept de HV/VV op besprekingen te beginnen om te bepalen wat de ambitie van de EU is op de overlappende gebieden ruimtevaartcapaciteiten en veiligheid en defensie; is van mening dat dit ook zou zorgen voor een coherente ontwikkeling van capaciteiten in alle domeinen die verband houden met vredeshandhaving, conflictpreventie en een verhoogde internationale veiligheid, in overeenstemming met de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties; roept de Commissie op in het toekomstige Europese defensieactieplan haar plannen voor ruimtevaartactiviteiten ter ondersteuning van veiligheid en defensie te beschrijven; onderkent tevens de voordelen van internationale veiligheidssamenwerking op ruimtevaartgebied met de betrouwbare partners van de EU;
54. herinnert eraan dat ruimteafval een toenemend probleem is voor ruimteveiligheid en roept de EU op onderzoek naar en ontwikkeling van technologieën voor actieve afvalverwijdering (ADR) te ondersteunen; moedigt de EU aan te investeren in de opstelling van een internationale overeenkomst die een wettelijke definitie van ruimteafval bevat, regels en regelgevingen betreffende de verwijdering ervan vaststelt, en aansprakelijkheidskwesties verduidelijkt; benadrukt de behoefte aan een uitgebreid wereldwijd mechanisme voor omgevingsbewustzijn in de ruimte en roept op het Europese SSA‑systeem te verbinden met partners zoals de VS, en meer vertrouwenwekkende maatregelen en informatie-uitwisseling met andere tegenspelers uit te werken;
55. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Europese Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Noord‑Atlantische Verdragsorganisatie, de EU‑agentschappen op het gebied van ruimte, veiligheid en defensie en de nationale parlementen.
MINDERHEIDSSTANDPUNT
over ruimtevaartcapaciteiten voor de Europese veiligheid en defensie (2015/2276(INI))
Commissie buitenlandse zaken, rapporteur: Bogdan Andrzej Zdrojewski
Minderheidsstandpunt van de leden van de GUE/NGL-Fractie Sabine Lösing, Javier Couso Permuy
In dit verslag wordt opgeroepen om het veiligheids- en defensiebeleid van de EU te versterken, in plaats van een prioriteit te maken van civiele capaciteiten voor het oplossen van conflicten. Bovendien worden ruimtevaartcapaciteiten in het verslag gezien als een passend instrument voor grensbeheer, voor interne en externe veiligheid en voor een verbeterde ontwikkeling van een Europees militair-industrieel complex. In het verslag wordt gepleit voor verdere militarisering van de ruimte en van de EU.
Wij zijn tegen dit verslag omdat daarin:
wordt opgeroepen om de onafhankelijkheid van de EU in de ruimte te verzekeren en de samenwerking tussen de EU, de VS en de NAVO inzake toekomstige ruimtevaartcapaciteiten en -diensten voor het GVDB te versterken;
steun wordt gegeven aan aanhoudende investeringen in agentschappen op het gebied van ruimte, veiligheid en defensie;
wordt gepleit voor een plan om technologieën voor tweeërlei gebruik in de ruimtevaartsector in te zetten teneinde bij te dragen tot de ontwikkeling van de Europese militaire industrie;
middelen van de overheid worden gevraagd om innovatieve start-ups te financieren, zodat de hoge kostprijs van ruimtevaartonderzoek projecten niet belemmert;
wordt opgeroepen om EU‑middelen te mobiliseren voor "proefcursussen" om de EU‑ruimtevaarvermogens voor veiligheid en defensie te verbeteren;
Wij eisen:
- dat de ruimte uitsluitend voor civiele doeleinden gebruikt wordt;
- dat een verbod op elk militair gebruik van de ruimte wordt ingevoerd in het Ruimteverdrag;
- dat conflictoplossing op een louter civiele en vreedzame benadering tot stand komt;
- dat geen militaire financiering (voor onderzoek) wordt verschaft uit de EU‑begroting;
- dat de EU zich van de NAVO afscheurt en dat de NAVO wordt ontbonden.
ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (11.4.2016)
aan de Commissie buitenlandse zaken
inzake ruimtevaartcapaciteiten voor de Europese veiligheid en defensie
(2015/2276(INI))
Rapporteur voor advies(*): Marian-Jean Marinescu
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement
SUGGESTIES
De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie buitenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. onderstreept dat het ruimtevaartbeleid van de EU de wetenschappelijke en technische vooruitgang, het industriële concurrentievermogen en de uitvoering van EU-beleid bevordert, overeenkomstig artikel 189 VWEU; wijst erop dat de twee vlaggenschipprogramma's van de EU – Galileo en Copernicus – civiele programma's zijn die onder civiele controle staan, en dat de verwezenlijking en het succes van Galileo en Copernicus te danken is aan de Europese dimensie ervan;
2. is van mening dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) verder ten uitvoer moet worden gelegd; bevestigt nogmaals de noodzaak om de doeltreffendheid, zichtbaarheid en impact van het GVDB te vergroten; benadrukt nogmaals het belang en de toegevoegde waarde van het ruimtevaartbeleid voor het GVDB, aangezien ruimtevaartcapaciteiten een wezenlijk onderdeel vormen van het defensie- en veiligheidsbeleid van de lidstaten en dus van hun soevereiniteit; is van mening dat ruimtevaart zou moeten worden opgenomen in het toekomstige beleid van de Unie (bijv. interne veiligheid, vervoer, energie, onderzoek) en dat synergieën op ruimtevaartgebied verder versterkt en benut moeten worden;
3. vraagt de Commissie snel in kaart te brengen waaraan de EU behoefte heeft in verband met de mogelijke bijdrage van het ruimtevaartbeleid tot het GVDB voor alle hoofdaspecten: lancering, positionering, beeldvorming, communicatie, ruimteweer, ruimteschroot, cyberveiligheid, storingen, spoofing en andere opzettelijke bedreigingen, en beveiliging van het grondsegment; is van mening dat toekomstige ruimtevaartonderdelen van de huidige Europese systemen moeten worden afgebakend overeenkomstig de vereisten van het GVDB en betrekking moeten hebben op alle hierboven vermelde aspecten;
4. dringt aan op afbakening van de vereisten waaraan toekomstige particuliere of openbare systemen die bijdragen tot toepassingen voor de beveiliging van mensenlevens (bijv. positionering, luchtverkeersbeheer) moeten voldoen inzake bescherming tegen mogelijke aantastingen van de beveiliging (storingen, spoofing, cyberaanvallen, ruimteweer en ruimteschroot); is van mening dat dergelijke veiligheidsvereisten certificeerbaar moeten zijn en onder de bewaking van een Europese entiteit (bijv. EASA) moeten staan;
5. wijst er in dit verband op dat bij de ontwikkeling van de Europese ruimtevaartcapaciteiten voor de Europese veiligheid en defensie twee strategische kerndoelen zouden moeten worden nagestreefd: enerzijds veiligheid op aarde via ruimtevaartsystemen in een baan om de aarde voor monitoring van het aardoppervlak, het verstrekken van plaatsbepalings-, navigatie- en tijdsbepalingsinformatie, of satellietcommunicatie en anderzijds veiligheid en beveiliging in de ruimte, d.w.z. veiligheid in de omloopbaan en in de ruimte door middel van op aarde of in de ruimte gestationeerde systemen voor omgevingsbewustzijn in de ruimte;
6. beklemtoont dat ruimtevaartprogramma's voordelen op het vlak van veiligheid en defensie bieden waaraan technologisch civiele voordelen verbonden zijn, en wijst er in dit verband op dat Galileo en Copernicus voor tweeërlei gebruik kunnen worden aangewend; is van mening dat deze capaciteit in de volgende generaties volledig moet worden ontwikkeld en bijvoorbeeld een grotere precisie en betere authenticatie, versleuteling, continuïteit en integriteit (Galileo) moet omvatten; benadrukt dat aardobservatiegegevens en plaatsbepalingssystemen met een zeer hoge resolutie nuttig zijn voor toepassingen op civiel terrein en op het gebied van beveiliging, bijvoorbeeld op het vlak van rampenbeheer, humanitaire hulp, vluchtelingenhulp, maritiem toezicht, aardopwarming, continuïteit van de energievoorziening, wereldwijde voedselzekerheid en bij de detectie van en reactie op wereldwijde natuurrampen, met name droogten, aardbevingen, overstromingen en bosbranden; merkt op dat er een betere interactie tussen drones en satellieten nodig is; dringt erop aan bij de tussentijdse evaluatie voldoende middelen te reserveren voor de toekomstige ontwikkeling van alle satellietsystemen;
7. wijst op het bestaan van de in het kader van Galileo aangeboden publiek gereguleerde dienst (PRS), waarvan het gebruik beperkt is tot de door de overheid geautoriseerde gebruikers, en die geschikt is voor gevoelige toepassingen waarvan de robuustheid en volledige betrouwbaarheid gewaarborgd moeten zijn; is van mening dat de capaciteit van de PRS in toekomstige generaties verder moet worden ontwikkeld om op nieuwe dreigingen te kunnen reageren; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de operationele procedures zo efficiënt mogelijk verlopen, met name tijdens crises; benadrukt de noodzaak van verdere ontwikkeling en bevordering van toepassingen op basis van Galileo-capaciteiten, waaronder de voor het GVDB noodzakelijke toepassingen, om de sociaaleconomische voordelen hiervan te maximaliseren; wijst er voorts op dat de Galileo-infrastructuur, met inbegrip van het grondsegment, beter moet worden beveiligd, en verzoekt de Commissie samen met de lidstaten de nodige maatregelen daartoe te treffen;
8. benadrukt het hoge niveau van beveiliging van de Europese GNSS-systemen; beklemtoont de geslaagde uitvoering van de aan het Europees GNSS-Agentschap toegewezen taken, met name door de Raad voor de veiligheidsaccreditatie en de Galileo-centra voor beveiligingstoezicht; pleit er in dit verband voor de deskundigheid en de beveiligingsinfrastructuur van het Europees GNSS-Agentschap ook voor Copernicus te gebruiken; pleit er bovendien voor deze kwestie bij de tussentijdse herziening van Galileo en Copernicus aan te pakken;
9. merkt in het bijzonder op dat er binnen het Copernicus-programma operationeel behoefte is aan aardobservatiegegevens van zeer hoge resolutie, en verzoekt de Commissie te onderzoeken op welke wijze in deze behoefte kan worden voorzien, rekening houdend met de vereisten van het GVDB; wijst op ontwikkelingen zoals near-realtime-observatie en videostreaming vanuit de ruimte, en adviseert de Commissie te onderzoeken hoe deze ontwikkelingen kunnen worden benut, ook ten behoeve van veiligheid en defensie; stipt voorts aan dat de Copernicus-infrastructuur, met inbegrip van het grondsegment, en de gegevens beter moeten worden beveiligd, en verzoekt de Commissie samen met de lidstaten de nodige maatregelen daartoe te treffen; benadrukt bovendien dat het van belang is na te gaan hoe de industrie kan worden betrokken bij het beheer van de operationele Copernicusdiensten;
10. is ingenomen met de inspanningen om de EU autonome toegang te verschaffen tot gouvernementele satellietcommunicatie (GOVSATCOM) en verzoekt de Commissie verdere vooruitgang op dit punt te boeken; herinnert eraan dat de eerste stap in dit proces bestond uit het vaststellen van de civiele en militaire behoeften door respectievelijk de Commissie en het Europees Defensieagentschap; is van mening dat dit initiatief moet uitmonden in een bundeling van de vraag, en zodanig moet worden opgezet dat optimaal wordt voorzien in de vastgestelde behoeften; verzoekt de Commissie, aan de hand van de behoeften en vereisten van de begunstigden, een kosten-batenanalyse van verschillende oplossingen uit te voeren:
dienstverlening door commerciële exploitanten,
een systeem dat op de huidige capaciteiten berust, met de mogelijkheid om toekomstige capaciteiten te integreren, of
het creëren van nieuwe capaciteiten via een apart systeem;
verzoekt de Commissie in dit verband het aspect eigendom en aansprakelijkheid aan te pakken; merkt op dat, ongeacht het uiteindelijke besluit, alle nieuwe initiatieven in het algemeen belang moeten zijn en de Europese industrie (fabrikanten, exploitanten, lanceerders en andere sectoren van de industrie) ten goede moeten komen; is van mening dat gouvernementele satellietcommunicatie ook moet worden gezien als een kans om concurrentievermogen en innovatie te stimuleren door de ontwikkeling van duale technologieën te benutten binnen de hevig concurrerende, uiterst dynamische markt voor satellietcommunicatie; onderstreept dat de afhankelijkheid van leveranciers van uitrusting en diensten van buiten de EU moet worden verminderd;
11. beschouwt de ontwikkeling van ruimtebewaking en -monitoring (Space Surveillance and Tracking - SST) als een goed initiatief inzake samenwerking op ruimtevaartgebied en een stap in de richting van veiligheid in de ruimte; dringt aan op de verdere ontwikkeling van eigen SST-capaciteiten als een prioriteit van de Unie ter bescherming van de economie, de samenleving en de veiligheid van de burgers alsook op het gebied van ruimtevaartcapaciteiten voor de Europese veiligheid en defensie; is van mening dat SST een EU-programma met een eigen begroting moet worden, terwijl ervoor moet worden gezorgd dat de middelen voor lopende projecten daardoor niet slinken; is bovendien van mening dat de EU een holistischer vermogen voor omgevingsbewustzijn in de ruimte (Space Situational Awareness - SSA) moet ontwikkelen, met meer voorspellende capaciteiten, waaronder bewaking van de ruimte en analyse en beoordeling van mogelijke bedreigingen en risico's voor activiteiten in de ruimte; verzoekt de Commissie derhalve voort te bouwen op SST door een breder SSA-concept te ontwikkelen dat ook kan inspelen op opzettelijke bedreigingen van ruimtesystemen en, in samenwerking met ESA, ook rekening kan houden met ruimteweersverschijnselen en aardscheerders en de behoefte aan onderzoek naar technologische systemen voor het voorkomen en verwijderen van ruimteschroot; is van mening dat een holistische coördinatie van ruimtevaartactiviteiten moet worden bereikt zonder het vrije gebruik van de ruimte te beknotten; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om de particuliere sector een belangrijke rol te laten vervullen bij de verdere ontwikkeling en het onderhoud van het niet-gevoelige gedeelte van het SST-systeem, waarvoor de duale bestuursstructuur van Galileo als voorbeeld zou kunnen dienen;
12. benadrukt dat er beleid en onderzoekscapaciteiten moeten worden ontwikkeld om toekomstige toepassingen mogelijk te maken en een concurrerende Europese industrie op te zetten die commercieel succesvol kan zijn op basis van een gezonde economische omgeving;
13. wijst op het strategische belang van onafhankelijke toegang tot de ruimte en op de noodzaak van specifieke EU-maatregelen, ook op het gebied van veiligheid en defensie, aangezien deze capaciteit Europa in geval van een crisis toegang tot de ruimte zou geven; verzoekt de Commissie, in samenwerking met ESA en de lidstaten:
geplande ruimteprojecten en de Europese markten te coördineren, te delen en te ontwikkelen, zodat de Europese industrie op de vraag kan anticiperen (ten gunste van de werkgelegenheid en bedrijvigheid in Europa) en ook haar eigen vraag kan genereren in de zin van een door het bedrijfsleven aangestuurde benutting,
lanceerinfrastructuur te ondersteunen, en
O&O te bevorderen, onder meer via publiek-private partnerschappen, met name op het vlak van baanbrekende technologieën;
is van mening dat deze inspanningen noodzakelijk zijn, wil Europa op de mondiale lanceringsmarkt kunnen concurreren; is voorts van mening dat de EU ervoor moet zorgen dat ze beschikt over een stevige basis inzake ruimtevaarttechnologie en over de noodzakelijke industriële capaciteiten om ruimtevaartsystemen te ontwerpen, te ontwikkelen, te lanceren, te exploiteren en te benutten, gaande van technologische autonomie en cyberveiligheid tot overwegingen omtrent de toelevering;
14. wijst erop dat de juiste regelgevings- en beleidskaders in het leven moeten worden geroepen om de industrie verdere impulsen en stimulansen te geven voor zowel de technologische ontwikkeling van als onderzoek naar ruimtevaartcapaciteiten; dringt erop aan de noodzakelijke financiering beschikbaar te stellen voor ruimteonderzoek op de bovengenoemde gebieden; wijst op de belangrijke rol die Horizon 2020 kan vervullen om de EU te helpen haar afhankelijkheid van derden voor essentiële ruimtevaarttechnologieën te verminderen; herinnert er in dat verband aan dat de ruimtevaartcomponent van Horizon 2020 onder de prioriteit "Industrieel leiderschap" valt, en met name binnen de specifieke doelstelling "Leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën"; is derhalve van oordeel dat Horizon 2020 moet worden benut om de technologische basis en industriële capaciteiten van Europa in de ruimtevaart te ondersteunen; verzoekt de Commissie bij de tussentijdse herziening van Horizon 2020 voldoende rekening te houden met essentiële ruimtevaarttechnologieën ten behoeve van veiligheid en defensie;
15. stipt aan dat het wenselijk zou zijn na te gaan wanneer een beroep kan worden gedaan op vormen van publiek-private partnerschappen voor de toekomstige financiering van de Europese ruimtevaartprogramma's;
16. benadrukt het strategische belang van de bevordering van innovatie en onderzoek op ruimtevaartgebied ten behoeve van veiligheid en defensie; onderkent het aanzienlijke potentieel van essentiële ruimtevaarttechnologieën zoals het EDRS (European Data Relay System), waarmee permanente aardobservatie in realtime mogelijk is, de inzet van megaconstellaties van nanosatellieten, en tot slot de opzet van een responsieve ruimtevaartcapaciteit; benadrukt de behoefte aan innovatieve big-data-technologieën om het potentieel van gegevens uit de ruimte volledig te benutten ten behoeve van veiligheid en defensie; verzoekt de Commissie deze technologieën op te nemen in haar ruimtevaartstrategie voor Europa;
17. wijst op de gevaren van cyberoorlogen en hybride bedreigingen voor Europese ruimtevaartprogramma's, aangezien spoofing en storingen militaire missies kunnen verstoren en ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor het dagelijks leven op aarde; is van mening dat cyberveiligheid een gezamenlijke aanpak van de EU, haar lidstaten, het bedrijfsleven en internetspecialisten vergt; verzoekt de Commissie derhalve in haar cyberveiligheidsactiviteiten ruimtevaartprogramma's op te nemen;
18. benadrukt dat de ruimtevaartcapaciteiten van de EU beter gecoördineerd moeten worden, door de nodige systeemarchitecturen en procedures te ontwikkelen om een passend beveiligingsniveau te waarborgen, ook wat de gegevensbeveiliging betreft; verzoekt de Commissie voor elk systeem dat diensten op het gebied van veiligheid en defensie levert, een bestuursmodel te definiëren en te promoten; is van mening dat, om de eindgebruikers een geïntegreerde dienstverlening aan te bieden, de voor veiligheid en defensie bestemde ruimtevaartcapaciteiten van de EU zouden moeten worden beheerd door een specifiek operationeel coördinatiecentrum (commando- en controlecentrum, zoals vermeld in het Horizon 2020-werkprogramma 2014-2015); is van mening dat dit, met het oog op de kosteneffectiviteit, zo mogelijk geïntegreerd zou moeten worden in een van de bestaande EU-organen, zoals het Europees GNSS-Agentschap, het Satellietcentrum van de EU, of het Europees Defensieagentschap, rekening houdend met de capaciteiten waarover deze agentschappen reeds beschikken;
19. is van mening dat de coördinatie van ruimtevaartsystemen, die versnipperd is tussen de diverse lidstaten die deze op basis van hun eigen nationale behoeften beheren, uitgebreid moet worden zodat snel gereageerd kan worden op verstoringen van diverse toepassingen (bijv. voor luchtverkeersbeheer);
20. erkent tegelijkertijd de voordelen van internationale veiligheidssamenwerking op ruimtevaartgebied met de betrouwbare partners van de EU.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
7.4.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
41 11 5 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Bendt Bendtsen, Xabier Benito Ziluaga, David Borrelli, Reinhard Bütikofer, Jerzy Buzek, Edward Czesak, Philippe De Backer, Peter Eriksson, Fredrick Federley, Theresa Griffin, Roger Helmer, Hans-Olaf Henkel, Kaja Kallas, Krišjānis Kariņš, Seán Kelly, Jeppe Kofod, Janusz Lewandowski, Paloma López Bermejo, Ernest Maragall, Edouard Martin, Csaba Molnár, Nadine Morano, Angelika Niebler, Morten Helveg Petersen, Miroslav Poche, Carolina Punset, Herbert Reul, Paul Rübig, Algirdas Saudargas, Jean-Luc Schaffhauser, Neoklis Sylikiotis, Antonio Tajani, Dario Tamburrano, Claude Turmes, Vladimir Urutchev, Kathleen Van Brempt, Martina Werner, Anna Záborská, Flavio Zanonato, Carlos Zorrinho |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Amjad Bashir, Michał Boni, Eugen Freund, Françoise Grossetête, Benedek Jávor, Jude Kirton-Darling, Werner Langen, Marian-Jean Marinescu, Marisa Matias, Sorin Moisă, Clare Moody, Dominique Riquet, Massimiliano Salini, Maria Spyraki, Anneleen Van Bossuyt |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Momchil Nekov, Jana Žitňanská |
||||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
19.4.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
42 15 10 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Michèle Alliot-Marie, Francisco Assis, Petras Auštrevičius, Amjad Bashir, Goffredo Maria Bettini, Elmar Brok, Klaus Buchner, James Carver, Fabio Massimo Castaldo, Lorenzo Cesa, Aymeric Chauprade, Javier Couso Permuy, Andi Cristea, Mark Demesmaeker, Georgios Epitideios, Anna Elżbieta Fotyga, Eugen Freund, Iveta Grigule, Richard Howitt, Sandra Kalniete, Tunne Kelam, Afzal Khan, Janusz Korwin-Mikke, Andrey Kovatchev, Ilhan Kyuchyuk, Barbara Lochbihler, Ulrike Lunacek, Andrejs Mamikins, Ramona Nicole Mănescu, Javier Nart, Pier Antonio Panzeri, Demetris Papadakis, Ioan Mircea Paşcu, Alojz Peterle, Tonino Picula, Andrej Plenković, Cristian Dan Preda, Sofia Sakorafa, Charles Tannock, László Tőkés, Geoffrey Van Orden, Boris Zala |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Luis de Grandes Pascual, Marielle de Sarnez, Andrzej Grzyb, András Gyürk, Takis Hadjigeorgiou, Marek Jurek, Javi López, Antonio López-Istúriz White, Norbert Neuser, Norica Nicolai, Soraya Post, Marietje Schaake, Jean-Luc Schaffhauser, Helmut Scholz, Traian Ungureanu, Bodil Valero, Paavo Väyrynen, Janusz Zemke |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Doru-Claudian Frunzulică, Monika Hohlmeier, Zdzisław Krasnodębski, Marian-Jean Marinescu, Indrek Tarand, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Ivan Štefanec |
||||