VERSLAG over het EU-verslag 2015 over beleidscoherentie voor ontwikkeling

2.5.2016 - (2015/2317(INI))

Commissie ontwikkelingssamenwerking
Rapporteur: Cristian Dan Preda


Procedure : 2015/2317(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0165/2016
Ingediende teksten :
A8-0165/2016
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het EU-verslag 2015 over beleidscoherentie voor ontwikkeling

(2015/2317(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin wordt bepaald dat de Unie in het beleid dat zij uitvoert en dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening moet houden met het doel van ontwikkelingssamenwerking,

–  gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin is bepaald dat internationaal optreden van de Unie berust en is gericht op de wereldwijde verspreiding van de beginselen die aan de oprichting, de ontwikkeling en de uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen: de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht,

–  gezien de paragrafen 9 en 35 van de Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten die in het kader van de Raad bijeenkomen, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie, getiteld "De Europese consensus"[1],

–  gezien de opeenvolgende conclusies van de Raad, de tweejaarlijkse verslagen van de Commissie en de resoluties van het Europees Parlement met betrekking tot de beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD), en met name zijn resolutie van donderdag 13 maart 2014 over het verslag 2013 van de EU over de coherentie van het ontwikkelingsbeleid[2],

–  gezien het vijfde tweejaarlijkse verslag van de Commissie met betrekking tot de beleidscoherentie voor ontwikkeling, met name het in augustus 2015 gepubliceerde Werkdocument van de diensten van de Commissie over beleidscoherentie voor ontwikkeling (SWD(2015)0159),

–  gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die op de VN-top voor duurzame ontwikkeling in New York werd aangenomen en die een doelstelling om "beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling te versterken" bevat (doelstelling 17.14)[3],

–  gezien de Europese consensus over ontwikkelingssamenwerking van december 2005,

–  gezien het slotdocument van het vierde forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp van december 2011 over het partnerschap voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie internationale handel (A8-0165/2016),

A.  overwegende dat in de in oktober 2015 aangenomen conclusies van de Raad over het vijfde tweejaarlijkse verslag van de Commissie met betrekking tot de beleidscoherentie voor ontwikkeling (Policy Coherence for Development, PCD) wordt benadrukt dat PCD een belangrijk onderdeel zal uitmaken van de bijdrage van de EU aan het bereiken van de bredere doelstelling van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling (Policy Coherence for Sustainable Development, PCSD);

B.  overwegende dat de publicatie van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling een nieuwe uitdaging vormt voor het bereiken van PCD, aangezien er één universeel geheel wordt vastgesteld van ontwikkelingsdoelstellingen die op allen van toepassing zijn;

C.  overwegende dat de Europese Unie een leidersrol moet aannemen met betrekking tot de bevordering van PCD;

D.  overwegende dat 1,5 miljard mensen in armoede leven en misdeeld zijn waar het gaat om gezondheid, onderwijs en levenspeil; overwegende dat de meesten van hen vrouwen zijn;

E.  overwegende dat de begrotingsspeelruimte van ontwikkelingslanden de facto beperkt wordt door de eisen van wereldwijde investeerders en financiële markten; overwegende dat de ontwikkelingslanden trachten investeringen aan te trekken door diverse belastingprikkels en -vrijstellingen aan te bieden, wat tot schadelijke belastingconcurrentie en een "race to the bottom" leidt;

F.  overwegende dat de EU een rechtstreekse en historische verantwoordelijkheid heeft in haar betrekkingen met partnerlanden;

G.  overwegende dat het huidige Europese ontwikkelingskader efficiënte mechanismen ontbeert om onsamenhangendheden als gevolg van het door de Europese Unie gevoerde beleid te voorkomen of op te lossen;

PCD in het kader van de Agenda 2030

1.  herhaalt dat PCD van cruciaal belang is voor de verwezenlijking van de nieuwe Agenda voor duurzame ontwikkeling; roept op tot een meer proactief beleid dat is gebaseerd op een gemeenschappelijke visie inzake PCD; wijst erop dat de op mensenrechten gebaseerde benadering moet leiden tot een dieper inzicht in PCD, aangezien er geen vooruitgang kan worden geboekt op het gebied van duurzame ontwikkeling en de uitbanning van armoede als de obstakels voor de verwezenlijking van rechten niet worden weggenomen; is van mening dat dat PCD moet bijdragen tot de vestiging van de rechtsstaat, tot onafhankelijke instellingen en tot de aanpak van de uitdaging van goed bestuur in ontwikkelingslanden;

2.  betreurt het dat ondanks de instemming met PCD in de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties[4], het Verdrag van Lissabon en het in Busan gehouden forum over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp[5] weinig vooruitgang werd geboekt wat de concrete uitvoering ervan betreft;

3.  vraagt dat er in de gehele EU een debat wordt gevoerd over PCD in het kader van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de bijbehorende 17 nieuwe universele en ondeelbare doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, zodat beter kan worden begrepen hoe het concept kan passen bij het meer universele concept van PCSD;

4.  brengt in herinnering dat de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling zowel voor de ontwikkelde landen als voor de ontwikkelingslanden gelden en dat zij alomvattend in het besluitvormingsproces van de EU moeten worden geïntegreerd zowel op intern als op extern niveau; benadrukt de noodzaak van de ontwikkeling van bestuurlijke processen ter bevordering van PCD op mondiaal niveau en pleit ervoor om PCD als centraal onderwerp aan de orde te stellen in de komende debatten over het EU-beleid over de nieuwe globale strategie en het meerjarig financieel kader;

PCD-mechanismen

5.  vraagt dat tijdens een bijeenkomst van de Europese Raad over PCD wordt gediscussieerd zodat naast een debat op nationaal niveau ook een interinstitutioneel debat kan worden gestimuleerd waaraan de Commissie, de EDEO, de Raad en het Parlement deelnemen;

6.  stelt voor dat de Commissie en de EDEO ter voorbereiding van die top concrete aanbevelingen aan de staatshoofden en regeringsleiders van de EU richten over effectieve mechanismen om PCD operationeel te maken en EU-strategieën te integreren om SDG's beter uit te voeren en over hoe de verantwoordelijkheden van elke instelling om beloften op het vlak van PCD na te komen, duidelijker kunnen worden gedefinieerd; is van mening dat dit proces zo transparant en inclusief mogelijk moet zijn en dat lokale en regionale overheden, organisaties van het maatschappelijk middenveld en denktanks hierbij moeten worden betrokken;

7.   is ingenomen met de oprichting van een groep commissarissen die werkzaam zijn op het gebied van externe betrekkingen; verzoekt de VV/HV regelmatig aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking verslag uit te brengen over de activiteiten van deze groep;

8.  is van mening dat de mechanismen die door sommige EU-delegaties werden gebruikt om feedback te geven voor het verslag 2015 van de Commissie met betrekking tot de beleidscoherentie voor ontwikkeling, moeten worden uitgebreid naar alle delegaties en dat deze oefening jaarlijks moet plaatsvinden; verzoekt de EU-delegaties om ervoor te zorgen dat PCD op de agenda van de respectieve bilaterale en paritaire vergaderingen komt te staan, zoals de jaarlijkse bijeenkomst van de EU-delegatiehoofden in Brussel;

9.  is verheugd over het door de Commissie op 19 mei 2015 goedgekeurde pakket maatregelen voor betere regelgeving; is voorts verheugd dat PCD specifiek als wettelijke vereiste wordt vermeld in instrument 30 van de richtsnoeren voor betere regelgeving (COM(2015)0215);

10.  betreurt het dat weinig ontwikkelingseffectbeoordelingen worden uitgevoerd en de mogelijke gevolgen voor ontwikkelingslanden niet naar behoren onderzoeken, hoewel effectbeoordelingen een belangrijk instrument zijn om PCD te bereiken; hoopt dat het pakket voor betere regelgeving en de daarin opgenomen richtsnoeren verbetering in deze situatie zullen brengen door in alle effectbeoordelingen systematisch rekening te houden met ontwikkelingsaspecten en mensenrechten en transparantie te verhogen; verzoekt de Commissie mensenrechtenorganisaties stelselmatig gedurende het gehele beleidsvormingsproces en vanaf een vroeg stadium daarvan te raadplegen en voor sterkere waarborgen en mechanismen te zorgen voor een beter evenwicht tussen de vertegenwoordigers van belanghebbenden; uit zijn tevredenheid over de openbare raadpleging over het stappenplan, die externe belanghebbenden, waaronder ontwikkelingslanden en het maatschappelijk middenveld, de kans biedt om hun standpunt te geven en actief deel te nemen; is van oordeel dat bij de tenuitvoerlegging van EU-beleid meer stelselmatig ex-postbeoordelingen moeten worden gemaakt;

11.  vindt dat meer nadruk moet worden gelegd op institutionele coördinatie, zowel tussen de EU-instellingen als met de lidstaten; roept de regeringen van de lidstaten op PCD in een bindende rechtshandeling te verankeren en een actieplan voor PCSD op te stellen met het oog op de tenuitvoerlegging ervan; is van mening dat nationale parlementen verder moeten worden betrokken bij de agenda op het vlak van beleidscoherentie voor ontwikkeling zodat zij hun regering aansprakelijk kunnen stellen en de vooruitgang op dit vlak kunnen controleren;

12.  herinnert aan de belangrijke rol die het Europees Parlement in het proces voor de bevordering van PCD dient te spelen door hier in de parlementaire agenda's prioriteit aan toe te kennen, door meer vergaderingen tussen commissies en meer interparlementaire vergaderingen over PCD te houden, door de gedachtewisseling over PCD met partnerlanden te bevorderen en door de dialoog met het maatschappelijk middenveld te stimuleren;

13.  merkt op dat sommige lidstaten een doeltreffend interministerieel coördinatiemechanisme hebben ingesteld dat specifiek is belast met taken op het gebied van PCD; roept de lidstaten op het voorbeeld van goede praktijken die reeds door andere lidstaten zijn ingevoerd te volgen en deze uit te wisselen;

14.  stelt vast dat gezamenlijke programmering een succesvol instrument is voor de coherente planning van ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten van de EU; is verheugd dat het betrekking heeft op bilaterale activiteiten van de lidstaten in partnerlanden, maar betreurt de mislukkingen in het verleden om EU-actie aan activiteiten van de lidstaten te verbinden, waardoor kansen om synergieën te benutten verloren zijn gegaan;

15.  erkent dat een gepaste hoeveelheid middelen en personeel noodzakelijk is om PCD correct uit te voeren; dringt erop aan dat aan de PCD-contactpunten in nationale ministeries en EU-delegaties voldoende middelen moeten worden toegekend om nationale en Europese strategieën over beleidscoherentie voor ontwikkeling op te stellen;

16.  onderstreept dat de nationale parlementen een essentiële rol spelen bij de tenuitvoerlegging van PCSD door te waarborgen dat politiek engagement, toezicht en een nauwe betrokkenheid van maatschappelijke organisaties regelmatig worden gecontroleerd en door effectbeoordelingen van regeringen te controleren;

17.  is verheugd over het voorstel voor een onafhankelijk EU-stelsel waar personen of gemeenschappen die de gevolgen van het Uniebeleid ondervinden, klachten kunnen indienen; erkent de belangrijke rol van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en haar permanente rapporteur voor PCD voor het overbrengen van de zorgen van burgers of gemeenschappen op wie het beleid van de Europese Unie invloed heeft;

18.  benadrukt dat de EU meer middelen moet uittrekken voor een op feiten gebaseerde analyse van PCD; vraagt de Commissie prioriteit te geven aan het vaststellen van incoherenties en een analyse van de kosten ervan en de ontwikkeling van geschikte mechanismen voor monitoring en het meten van vooruitgang op het vlak van PCD; vraagt de Commissie in haar analyse ook voorstellen op te nemen over hoe met inconsistenties tussen verschillende beleidsmaatregelen kan worden omgegaan en hoe zij kunnen worden voorkomen; wijst er bovendien op dat PCD-verwijzingen in de programmeringsdocumenten moeten worden verbeterd;

19.  wijst op het belang van een versterking van PCD in het kader van de herziening van de Europese consensus inzake ontwikkeling en de gesprekken over een toekomstige opvolger voor de Overeenkomst van Cotonou;

Prioritaire gebieden

Migratie

20.  erkent dat de EU met de grootste vluchtelingencrisis sinds de Tweede Wereldoorlog wordt geconfronteerd; benadrukt dat het verband tussen migratiebeleid en ontwikkelingsbeleid moet worden versterkt om de onderliggende oorzaken van dit fenomeen aan te pakken; is van oordeel dat de EU alle beschikbare instrumenten moet inzetten om de crisis aan te pakken, waaronder veiligheids- en diplomatieke instrumenten; onderstreept dat de reactie op de vluchtelingencrisis niet alleen op bezorgdheden omtrent veiligheid mag zijn gericht en dat ontwikkelingsdoelstellingen beter moeten worden geïntegreerd in het migratiebeleid van de EU teneinde het te doen aansluiten op beleidsmaatregelen die de vermindering van armoede in ontwikkelingslanden beogen; benadrukt in dit verband dat PCD een belangrijk onderdeel van het nieuwe EU-beleid inzake migratie vormt; is verheugd over de goedkeuring van de "Europese migratieagenda", waarin een alomvattend antwoord op de crisis wordt uitgewerkt (COM(2015)0240); is van mening dat de tenuitvoerlegging van die agenda gepaard moet gaan met concrete maatregelen ter stimulering van de economische en sociale ontwikkeling en goed bestuur in de landen van herkomst; benadrukt dat geldtransfers een belangrijke bron van financiering voor ontwikkeling zijn; benadrukt dat overeenkomsten van de EU-lidstaten met derde landen van groot belang zijn om het veilige verkeer en de mobiliteit van internationale werknemers te vergemakkelijken; is van oordeel dat voor ontwikkelingshulp bestemde programma's en begrotingslijnen niet mogen worden gebruikt voor doeleinden in verband met migratiebeheersing; benadrukt dat in elk gemeenschappelijk migratiebeleid de voornaamste focus moet komen te liggen op legale routes naar Europa en de opvang van vluchtelingen;

21.  benadrukt dat de EU behoefte heeft aan meer harmonisering van het migratie- en asielbeleid, zowel binnen de Unie zelf als met de internationale partners van de EU; vindt dat een echt doeltreffend en alomvattend migratie- en asielbeleid volledig moet stroken met de interne en externe beleidsdomeinen van de EU, in het bijzonder binnen de EU-werkstructuren; benadrukt dat een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid moet worden ontwikkeld; verzoekt om een inclusieve benadering die nauw verbonden is met ontwikkeling om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken teneinde een duurzame oplossing van de huidige migratiecrisis te bereiken; herinnert eraan dat vrouwen en meisjes die vluchteling of migrant zijn, bijzonder kwetsbaar zijn voor seksueel geweld of seksuele uitbuiting en dat een genderperspectief in het EU‑migratiebeleid moet worden geïntegreerd;

22.  verzoekt de Europese Unie en haar lidstaten, in het belang van meer samenhang tussen het migratie- en het ontwikkelingsbeleid, voor vluchtelingen gemaakte kosten niet als officiële ontwikkelingshulp te boeken, aangezien dit ten koste gaat van ontwikkelingsprogramma's waarmee de onderliggende oorzaken van migratie worden aangepakt, met alle alternatieve kosten van dien;

Handel en financiën

23.  benadrukt dat de EU en de lidstaten samen de belangrijkste hulp-voor-handel-donor ter wereld blijven (11,7 miljard EUR in 2013) (SWD(2015)0128); stelt dat de hulp voor handel van de EU gericht moet zijn op de versterking van de positie van arme producenten, coöperaties en micro- en kleine ondernemingen, de diversifiëring van binnenlandse markten moet faciliteren, de gelijkheid van vrouwen moet verbeteren en regionale integratie en de vermindering van inkomensongelijkheid moet bevorderen; is verheugd dat het de intentie van de Commissie is om meer nadruk te leggen op de ontwikkelingsaspecten van handelsovereenkomsten; herinnert aan de toezegging van de lidstaten om concrete inspanningen te ondernemen ter verwezenlijking van de doelstelling om 0,7 % van het bnp voor ODA aan ontwikkelingslanden uit te trekken en de aanbeveling van OESO-DAC om een gemiddeld subsidie-aandeel in de officiële ontwikkelingshulp ten belope van 86 % te halen; herinnert eraan dat handelsovereenkomsten moeten bijdragen aan de bevordering van waarden als duurzame ontwikkeling, mensenrechten en corruptiebestrijding overal ter wereld;

24.  herinnert eraan dat de liberalisering van de handel niet noodzakelijke gunstig is voor het terugdringen van armoede, aangezien zij negatieve gevolgen kan hebben voor duurzame ontwikkeling;

25.  verzoekt de Commissie om het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag over te leggen met betrekking tot de uitvoering van de Europese hulp voor de handel in ontwikkelingslanden, met gedetailleerde informatie over de toegekende bedragen en de herkomst ervan, zowel binnen rubriek 4 van de begroting van de Unie als binnen het EOF; is van mening dat een dergelijk document een stevige basis biedt voor de verslagen van de EU inzake PCD, die elke twee jaar moeten worden gepubliceerd;

26.  herinnert eraan dat duurzameontwikkelingsdoelstelling 17.15 erkent dat de beleidsruimte van ieder land om beleid op het gebied van armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling vast te stellen, moet worden gerespecteerd; herhaalt dat ontwikkelingslanden het recht hebben om investeringen te reguleren om te waarborgen dat alle investeerders, ook buitenlandse, aan verplichtingen zijn onderworpen met het oog op de bescherming van de mensenrechten en arbeids- en milieunormen;

27.  is verheugd over de vooruitgang die is geboekt sinds de instelling van het Duurzaamheidspact voor Bangladesh en verzoekt de Commissie ook in andere sectoren bindende kaders vast te stellen; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan initiatieven op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en zorgvuldigheidsplichten die de bestaande EU-houtverordening en de voorgestelde verordening inzake conflictmineralen aanvullen, naar andere sectoren uit te breiden, teneinde te verzekeren dat de EU en de Europese handelaren en exploitanten hun verplichting tot eerbiediging van de mensenrechten en de hoogste sociale en milieunormen nakomen;

28.  herinnert eraan dat het investeringsbeleid van de EU, met name als het om overheidsgelden gaat, moet bijdragen tot de verwezenlijking van de SDG's; wijst er nogmaals op dat de transparantie en verantwoordingsplicht van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering verbeterd moeten worden om de geldstromen, de schuldhoudbaarheid en de toegevoegde waarde van hun projecten voor duurzame ontwikkeling op doeltreffende wijze te volgen en te controleren;

29.  wijst op de unieke rol van officiële ontwikkelingshulp bij het behalen van doeltreffende ontwikkelingsresultaten; dringt erop aan het ontwikkelingsaccent en de aard van de officiële ontwikkelingshulp te beschermen, met inbegrip van een transparant en verantwoordingsplichtig verslagleggingssysteem; herinnert eraan dat de ontkoppeling van steun noodzakelijk is om kansen te scheppen voor sociaaleconomische actoren in ontwikkelingslanden, zoals lokale bedrijven en deskundigen voor technische bijstand; roept op tot de bevordering van het gebruik van aanbestedingssystemen van ontwikkelingslanden voor steunprogramma's ter ondersteuning van door de overheidssector beheerde activiteiten om de lokale privésector te versterken;

30.  herinnert er echter aan dat handel alleen niet volstaat; is van mening dat innovatieve en gediversifieerde financieringsbronnen, zoals een belasting op financiële transacties, een koolstofbelasting, een heffing op vliegtickets, pacht voor natuurlijke hulpbronnen enz., in overweging moeten worden genomen en in overeenstemming moeten worden gebracht met de beginselen inzake de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp; is van mening dat de coherentie tussen openbare, particuliere, internationale en binnenlandse financiering moet worden versterkt; erkent de essentiële rol van de privésector op dit gebied; benadrukt dat het belangrijk is gunstige voorwaarden te creëren voor privéondernemingen in ontwikkelingslanden en de totstandbrenging te stimuleren van politieke en juridische kaders die het gebruik van bankrekeningen en de ontwikkeling van digitale structuren ten goede komen;

31.  is ervan overtuigd dat, om de PCD-doelstellingen te kunnen verwezenlijken, in het handelsbeleid van de EU rekening moet worden gehouden met de realiteit en de ontwikkelingssituatie in de ontwikkelingslanden en het recht van ontwikkelingslanden om hun eigen ontwikkelingsstrategieën vast te stellen; benadrukt dat de door de EU en haar lidstaten gesloten handels- en investeringsovereenkomsten de ontwikkelingsdoelstellingen inzake de bevordering en bescherming van de mensenrechten in de partnerlanden direct noch indirect mogen ondermijnen; wijst erop dat eerlijke en behoorlijk gereguleerde handel ontwikkelingsmogelijkheden kan bieden indien deze in overeenstemming is met de WTO-regels; is verheugd over de opname van uitgebreide hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in alle handels- en investeringsovereenkomsten;

32.  dringt bij de EU aan op de vaststelling van een gepast kader met betrekking tot de wijze waarop bedrijven mensenrechten en verplichtingen inzake het respecteren van sociale en milieunormen integreren; roept de EU en de lidstaten op om zich binnen de Mensenrechtenraad van de VN actief te blijven inzetten zodat multinationals verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor mensenrechtenschendingen;

33.  steunt een efficiënt, eerlijk en transparant belastingstelsel in overeenstemming met beginselen van goed bestuur; uit zijn tevredenheid over het op 18 maart 2015 door de Commissie gepresenteerde Pakket fiscale transparantie en het op 28 januari 2016 gepresenteerde pakket bestrijding van belastingontwijking, met inbegrip van de bijbehorende mededeling over een externe strategie ter bevordering van goed fiscaal bestuur wereldwijd; benadrukt dat een effectbeoordeling en analyse van de overloopeffecten van nieuwe EU-belastingwetgeving moeten worden uitgevoerd om negatieve gevolgen voor ontwikkelingslanden te voorkomen; herinnert eraan dat het vrijmaken van binnenlandse middelen door middel van belastingheffingen de belangrijkste openbare financieringsbron voor duurzame ontwikkeling vormt; verzoekt de Europese Unie met klem om de ontwikkelingslanden te steunen door hun capaciteit op het gebied van belastingadministratie, financiële governance en beheer van overheidsfinanciën te versterken en illegale geldstromen aan banden te leggen; vraagt de EU ervoor te zorgen dat multinationals belasting afdragen in de landen waar door hen waarde wordt onttrokken of gecreëerd; benadrukt dan ook dat de EU ervoor verantwoordelijk is om het beginsel van PCD op belastinggebied te bevorderen en in de praktijk om te zetten; dringt er hiertoe bij de EU op aan te streven naar de oprichting, onder auspiciën van de VN, van een intergouvernementeel orgaan voor internationale samenwerking op belastinggebied en in de nodige middelen te voorzien om dit orgaan op een doeltreffende manier te laten functioneren, teneinde ontwikkelingslanden in staat te stellen op gelijke voet deel te nemen aan de wereldwijde hervorming van de bestaande internationale belastingregels;

34.  is van mening dat internationale samenwerking cruciaal is voor de aanpak van illegale geldstromen en belastingontduiking en vraagt de EU verdere internationale samenwerking op belastinggebied aan te moedigen; verzoekt de EU overeenkomstig het VN-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing een billijke behandeling van ontwikkelingslanden bij onderhandelingen over belastingverdragen naar behoren te waarborgen, daarbij rekening te houden met hun bijzondere situatie en te zorgen voor een eerlijke verdeling van belastingrechten tussen het bronland en het vestigingsland; is verheugd over de toezeggingen die zijn gedaan tijdens de in juli 2015 gehouden conferentie over ontwikkelingsfinanciering in Addis Abeba, bijvoorbeeld met betrekking tot de evaluatie van multilaterale ontwikkelingsfinanciering en het initiatief van Addis Abeba inzake belastingen, dat erop is gericht ontwikkelingslanden te helpen stelsels op te bouwen om binnenlandse inkomstenbronnen aan te boren; verzoekt de EU volledig gebruik te maken van het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belasting, dat een facultatieve bepaling betreffende bijstand bij belastinginning bevat;

35.  roept op tot een beoordeling van het effect van uitvoersubsidies, invoerrechten en handelsbelemmeringen op de ontwikkelingslanden;

36.  herhaalt dat de inspanningen van de EU om de toegang tot grondstoffen in de ontwikkelingslanden te verzekeren geen afbreuk mogen doen aan lokale ontwikkeling en het uitbannen van armoede, maar veeleer ontwikkelingslanden moeten helpen hun minerale rijkdom om te zetten in echte ontwikkeling;

Voedselzekerheid

37.  benadrukt dat PCD op alle niveaus noodzakelijk is voor het bereiken van wereldwijde voedselzekerheid, zeker als de ambitieuzere doelstellingen van Agenda 2030 gehaald moeten worden, zoals het volledig uitbannen van honger en het beëindigen van alle vormen van ondervoeding; is van mening dat de EU de vaststelling van robuuste regelgevingskaders moet bevorderen die in duidelijke criteria voorzien met het oog op de bescherming van de rechten en de voedselzekerheid van kwetsbare bevolkingsgroepen;

38.  vraagt de EU systematisch de effecten te evalueren van onder meer het landbouw-, handels- en energiebeleid van de EU – zoals het biobrandstoffenbeleid – op de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden en op de bestaansmiddelen van de meest kwetsbare personen; dringt er bij de Commissie op aan de nadruk te blijven leggen op coöperaties, micro-, kleine en middelgrote landbouwbedrijven en landarbeiders en duurzame agro-ecologische werkwijzen te bevorderen, in overeenstemming met de conclusies van de Internationale beoordeling van landbouwkennis, -wetenschap en ‑technologie voor ontwikkeling (IAASTD), de aanbevelingen van de speciale VN‑rapporteur voor het recht op voedsel en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling; herinnert eraan dat ervoor moet worden gezorgd dat de invoering van GLB-maatregelen de voedselproductiecapaciteit en de voedselzekerheid op lange termijn in de ontwikkelingslanden niet in gevaar brengt; benadrukt dat belangrijke aspecten van beleidscoherentie en de impact van het beleid tijdens de voortdurende monitoring van het EU-beleidskader voor voedselzekerheid (COM(2010)0127) moeten worden behandeld; dringt er bij de Europese Unie op aan om de oprichting van verwerkingsbedrijven in de landbouwsector en de verbetering van bewaartechnieken voor levensmiddelen te steunen; herinnert eraan dat aandacht moet worden besteed aan het effect van visserijovereenkomsten op de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden; verzoekt de EU en haar lidstaten bij te dragen aan de preventie van landroof door ontwikkelingslanden te ondersteunen bij de nationale tenuitvoerlegging van de vrijwillige richtsnoeren van de VN voor verantwoord beheer van bodemgebruik, visserij en bosbouw (VGGT);

Gezondheid

39.  benadrukt dat het voor ontwikkelingslanden belangrijk is om in de eerste plaats in begrotingslijnen te voorzien om solide gezondheidszorgstelsels op te zetten, duurzame sanitaire infrastructuur op te bouwen en basisdiensten en kwaliteitsvolle gezondheidszorg aan te bieden; verzoekt de Europese Unie om de ontwikkeling te steunen van universele gezondheidszorg, waarmee de onderlinge verdeling van de gezondheidsrisico's in ontwikkelingslanden wordt verzekerd;

Klimaatverandering

40.  vraagt de EU, de lidstaten en alle internationale partners vastberaden op te treden wat de uitvoering van de recente klimaatovereenkomst van Parijs (COP21) betreft; benadrukt dat de EU en andere ontwikkelde landen klimaatactie moeten blijven steunen om de uitstoot te verminderen en de weerbaarheid tegen de gevolgen van de klimaatverandering in ontwikkelingslanden en in het bijzonder de minst ontwikkelde landen te versterken; herhaalt dat de verstrekking van gepaste klimaatfinanciering in dit verband van cruciaal belang is; spreekt in dit verband zijn steun uit voor de energietransitie in de EU en de overschakeling op hernieuwbare energiebronnen; benadrukt dat de vorderingen op het gebied van ontwikkeling teniet kunnen worden gedaan als de opwarming van de aarde niet met ruim 2°C wordt beperkt, verzoekt de EU een proactieve rol te vervullen bij het aanpakken van de wereldwijde klimaatuitdaging door op alle niveaus en in alle sectoren strategische prioriteiten vast te leggen en nieuwe bindende streefdoelen op het gebied van klimaat, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie vast te stellen en in te voeren in overeenstemming met de overeenkomst van Parijs;

41.  erkent dat de financiering van klimaatmaatregelen is aangewezen op financiering door de overheid en het niet kan stellen met particuliere financiering; onderstreept de noodzaak van transparante verslaglegging en aansprakelijkheid en van de invoering van relevante sociale en milieuwaarborgen ten aanzien van particuliere klimaatfinanciering;

Genderkwesties

42.  is ingenomen met het genderactieplan 2016-2020 van de EU en dringt erop aan de doelstellingen van dit plan in het gehele externe optreden van de EU, onder meer in het kader van door de EU gefinancierde projecten op nationaal niveau, ten uitvoer te leggen en te monitoren; verzoekt de EU gendergelijkheid en de versterking van de positie van de vrouw in al haar beleidsmaatregelen, inclusief begrotingen, te integreren en ervoor te zorgen dat haar extern beleid bijdraagt tot de bestrijding van alle vormen van discriminatie, waaronder de discriminatie van LGBT-personen;

Veiligheid

43.  erkent dat duurzame ontwikkeling of de uitbanning van armoede niet mogelijk zijn zonder veiligheid; erkent bovendien dat de samenhang tussen veiligheid en ontwikkeling een belangrijk element is om de doeltreffendheid van het extern optreden van de EU te waarborgen;

44.  benadrukt hoe belangrijk het is voor samenhang en coördinatie te zorgen tussen het externe optreden van de EU en beleidsmaatregelen inzake veiligheid, defensie, handel, humanitaire hulp, migratie en ontwikkelingssamenwerking; herinnert eraan dat goed bestuur een uitdaging is in ontwikkelingslanden; benadrukt dat PCD moet bijdragen tot de vestiging van de rechtsstaat, tot onafhankelijke instellingen en tot de versterking van maatregelen gericht op ontwapening, gezondheidszorg en voedselzekerheid en aanverwante beleidsmaatregelen ter waarborging van veiligheid en ontwikkeling;

45.  roept de EU op haar capaciteiten voor crisispreventie en snelle reacties te verhogen, de synergieën tussen het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (Common Security and Defence Policy, CSDP) en ontwikkelingsinstrumenten te versterken en een evenwicht te vinden tussen reacties op crises op de korte termijn en ontwikkelingsstrategieën op de lange termijn; stelt voor dat de oprichting van een nieuw instrument dat gewijd is aan de samenhang tussen veiligheid en ontwikkeling de incoherentie kan beperken en de doeltreffendheid van PCD kan vergroten; benadrukt dat dit instrument niet door middel van bestaande ontwikkelingsinstrumenten dient te worden gefinancierd, maar door nieuwe begrotingskredieten; pleit ervoor om bij de uitwerking van EU-strategieën voor veiligheid en ontwikkeling rekening te houden met de prioriteiten en beleidslijnen van de betrokken regio's en landen; is ingenomen met de toepassing van het politiek kader voor crisisbeheersing, dat een belangrijk instrument vormt om snel tot een gemeenschappelijke zienswijze in crisissituaties te komen; pleit ervoor dat de Europese Commissie, de EDEO en de lidstaten nauwer samenwerken bij het uitvoeren van een diepgaande analyse op grond waarvan zij met het oog op crisisbeheersing een weloverwogen keuze kunnen maken voor acties in het kader van het GVDB of andere acties;

46.   beschouwt de EU-strategie voor de veiligheid en ontwikkeling van de Sahel[6], de Afrikaanse snelle reactiemacht en het regionale actieplan voor de Sahel 2015-2020[7] als goede voorbeelden van een succesvolle uitvoering van de alomvattende EU-aanpak, waarbij de reacties op het vlak van veiligheid, ontwikkeling en governance doeltreffend worden gekoppeld;

47.  verzoekt de Commissie en de lidstaten zich verder in te spannen voor de verbetering van de samenhang tussen humanitaire hulp, ontwikkelingssamenwerking en veerkracht na rampen, teneinde flexibeler en doeltreffender tegemoet te kunnen komen aan toenemende behoeften;

o

o  o

48.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

Het vijfde tweejaarlijkse verslag van de Europese Commissie over beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD) werd in augustus 2015 gepubliceerd, kort voordat de VN-top van september in New York overging tot de officiële goedkeuring van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die de doelstelling omvat "de beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling te vergroten" (doelstelling 17.14)[1]. In de in oktober 2015 aangenomen conclusies van de Raad over het vijfde tweejaarlijkse verslag van de Europese Commissie wordt benadrukt dat PCD een belangrijk onderdeel zal uitmaken van de bijdrage van de EU aan het bereiken van de bredere doelstelling van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling (PCSD). Hoewel de EU vaak haar politieke engagement ten aanzien van PCD heeft bekrachtigd, blijft het een uitdaging voor de Unie hoe zij dit engagement in de praktijk gaat brengen.

De voorgaande verslagen van het Europees Parlement hebben een cruciale rol vervuld bij het promoten van het concept van PCD door binnen de Commissie ontwikkelingssamenwerking een vaste rapporteur voor PCD te benoemen, aldus te bekrachtigen dat PCD een zaak is waarvoor het EP politieke verantwoording draagt (als medewetgever en in zijn rol als democratisch gekozen instelling) en concrete voorstellen te doen om het concept op het niveau van de EU in de praktijk toe te passen.

Naast het opmaken van de balans van de door de Europese Commissie gemelde vooruitgang en het afbakenen van gebieden waarop de bestaande EU-mechanismen inzake PCD kunnen worden verbeterd, wordt met dit verslag getracht het debat over de toekomst van het concept op het niveau van de EU te stimuleren.

1. Evaluatie van de PCD-mechanismen

PCD, PCSD en de Agenda 2030

PCD verscheen voor het eerst op de politieke agenda van de EU aan het begin van de jaren negentig en werd door het Verdrag van Maastricht in 1992 geïnstitutionaliseerd. De EU werd het echter pas in 2005 eens over een ambitieuze PCD-agenda, die later stevig werd verankerd in de Europese consensus inzake ontwikkeling van de EU in 2005. In de tussentijd werkte de goedkeuring van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG's) als een katalysator voor deze evolutie, aangezien duidelijk werd dat de verwezenlijking van deze doelstellingen meer zou vergen dan louter ontwikkelingshulp en dat verreikende synergieën nodig zouden zijn tussen het ontwikkelingsbeleid van de EU en haar beleid op andere terreinen. In het Verdrag van Lissabon, dat in 2009 in werking trad, werd de wettelijke verplichting van de EU om PCD na te streven andermaal vastgelegd en werd het algemene accent op het verwezenlijken van samenhang tussen het intern en extern beleid van de EU versterkt.

Hoewel het cruciaal blijft te waarborgen dat het beleid van de industrielanden "ontwikkelingsvriendelijk" en "onschadelijk" voor ontwikkelingslanden is, bestaat er thans een groeiende consensus dat we verder moeten gaan dan dit model. PCD is uitgegroeid tot een vereiste om synergieën te vinden tussen ontwikkelingssamenwerking en andere beleidsvormen, alsmede om de bestaande incoherentie recht te zetten.

De aanneming van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) in 2015 vormde andermaal een cruciaal moment in de evolutie van PCD. Voor de SDG's is een meer geïntegreerde benadering van de beleidsvorming vereist waarbij de nadruk veeleer op samenhang ligt: het verwezenlijken van PCD zal een zeer grote invloed hebben op de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling. Hoewel PCD ontstond in een noord-zuid-context, waarbij de nadruk lag op de verantwoording van de "rijke" industrielanden tegenover de "arme" ontwikkelingslanden, worden met de aanneming van de Agenda 2030 vraagtekens bij deze visie gezet doordat één enkele, universele, voor iedereen geldende reeks ontwikkelingsdoelstellingen wordt afgebakend waarmee afstand wordt gedaan van het model donor-ontvanger.

De EU zou derhalve het voortouw moeten nemen bij het bevorderen van een universele PCD‑agenda waarmee het concept naar duurzame ontwikkeling wordt getild. Hoewel andere organisaties, zoals de OESO, het PCSD-concept reeds hebben omhelsd, moet de EU nog een duidelijk standpunt innemen. In de conclusies van de Raad over het in oktober 2015 goedgekeurde vijfde tweejaarlijkse verslag van de Europese Commissie werd aan de Commissie en de EDEO de opdracht gegeven om in nauw overleg met andere partners concrete voorstellen te doen over de wijze waarop PCD beter kan worden opgenomen in de aanpak van de EU ten aanzien van de uitvoering van de Agenda 2030. Het Parlement dient in het kader van deze exercitie een centrale rol te vervullen.

PCD is internationaal nog niet algemeen aanvaard en blijft voornamelijk een Europees concept. De EU en de OESO zijn de koplopers in het debat over PCD. In een wereld met een steeds grotere onderlinge verbondenheid moeten we streven naar een gemeenschappelijke benadering om het concept universeler ingang te doen vinden. Er kan slechts concrete vooruitgang bij de opneming van PCD in de uitvoering van de SDG's worden geboekt, wanneer andere belangrijke actoren (VS, Japan en de BRICS-landen) met het concept vertrouwd zijn. Derhalve moet het Parlement erop aandringen dat in de EU een debat wordt gevoerd over PCD in het kader van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling zodat kan worden bekeken hoe PCD kan worden ingepast in het meer universelere concept van PCSD.

PCD-mechanismen

Sedert 2005 heeft de EU diverse sleutelinstrumenten ingevoerd om te zorgen voor een efficiënte en systematische toepassing van PCD via het EU-beleid. We moeten een manier vinden om deze instrumenten beter te gebruiken. De toepassing van PCD is voor de EU nog steeds vrij moeilijk, omdat hiermee het tot stand brengen van synergieën tussen beleidsterreinen gemoeid is zowel horizontaal (zoals handel, landbouw en migratie) als verticaal (op regionaal, nationaal en wereldniveau). Een van de voornaamste uitdagingen van PCD binnen de EU is hoe andere beleidsterreinen erbij kunnen worden betrokken buiten een nichepubliek van ontwikkelingsactoren.

Het verslag van de Commissie als zodanig is een nuttig instrument om de bewustwording van PCD te vergroten, maar het verslag zou nog nuttiger zijn, indien het de voortgang inzake PCD op een meer analytische wijze zou benaderen. Concrete aanbevelingen voor de aanpak van PCD-uitdagingen zouden integraal deel van het verslag moeten uitmaken. Het vergroten van de bewustwording over PCD zou tevens tot de verantwoordelijkheid van de EU-leiders moeten behoren, aangezien het een zeer politieke kwestie betreft. Derhalve dringt uw rapporteur aan op een bijeenkomst van de Europese Raad over PCD vóór de publicatie van het volgende verslag van de Commissie in 2017. Een Europese top over PCD zou twee belangrijke doelstellingen ten goede komen: hiermee zou de bewustwording van PCD worden vergroot door het stimuleren van een interinstitutioneel debat binnen de EU (Commissie, EDEO, Raad, EP) en op nationaal niveau (alle ministeries). Ter voorbereiding van de top zouden de Commissie en de EDEO een document aan de staatshoofden en regeringsleiders van de EU moeten richten met concrete aanbevelingen over hoe de toepassing van PCD concreet kan worden ingevoerd. Dit proces zou inclusief moeten zijn door maatschappelijke organisaties en think tanks erbij te betrekken. De tweede doelstelling van de Europese top over PCD zou zijn de verantwoordelijkheid van elke EU-instelling om beloften op het vlak van PCD na te komen duidelijker te definiëren. De Raad heeft eveneens een rol te vervullen bij het versterken van PCD door de kwestie uit het strikte kader van ontwikkeling en buitenlandse zaken over te hevelen naar andere Raadsformaties.

De correcte toepassing van PCD zal een toereikende hoeveelheid middelen en personeel vergen. Voor de PCD-contactpunten in nationale ministeries en EU-delegaties moeten de nodige middelen worden uitgetrokken om nationale en Europese strategieën inzake PCD uit te voeren. De meeste PCD-contactpunten in EU-delegaties beschikken niet over de nodige capaciteit om zich uitsluitend met PCD-verwante kwesties bezig te houden.

Sedert de publicatie van het verslag 2013 van de Commissie over PCD zijn diverse nieuwe instrumenten ingevoerd om de toepassing van PCD te verbeteren. Uw rapporteur is verheugd over de nieuwe structuur van de Commissie-Juncker, die meer als college naar voren treedt met een horizontalere aanpak en een coherentere beleidsvorming. Uw rapporteur is tevens verheugd over de oprichting van een groep commissarissen die betrokken zijn bij de externe betrekkingen, welke wordt voorgezeten door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger. Deze groep commissarissen maakt zeer goed duidelijk dat men zich politiek op het hoogste niveau voor PCD moet inzetten. Het Parlement zou erop moeten aandringen dat de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger regelmatig aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking verslag uitbrengt over de activiteiten van deze groep.

Een andere innovatie is de nieuwe rol van de EU-delegaties in de verslagleggingsmechanismen. Het verslag 2015 over PCD kon profiteren van de feedback van 41 EU-delegaties. Deze verslaglegging moet tot alle EU-delegaties worden uitgebreid en op jaarbasis plaatsvinden. E-training over PCD voor de delegaties is eveneens een positieve ontwikkeling. Om de EU-delegaties niet alleen meer bij de verslaglegging, maar ook bij de tenuitvoerlegging te betrekken, moet de kwestie op de agenda van de jaarlijkse bijeenkomst van de delegatiehoofden in Brussel worden gezet. De hoofden van de EU-delegaties vervullen een sleutelrol, omdat zij een overzicht hebben van alle beleidsterreinen van de EU in de specifieke landen en regio's, en zij kunnen verslag uitbrengen over de tekortkomingen en incoherentie – mede na raadpleging van de plaatselijke actoren, zoals overheidsinstanties en maatschappelijke organisaties.

Uw rapporteur is verheugd over het pakket betere regelgeving dat op 19 mei 2015 door de Europese Commissie is vastgesteld (COM(2015)0215). Het pakket en het instrumentarium dat de Commissie gebruikt om de impact van EU-beleid te beoordelen zal daadwerkelijk bijdragen aan de voortgang van PCD, omdat vanaf het begin van elke beleidscyclus de coherentie in acht zal worden genomen. We kunnen tevens verheugd zijn over het feit dat PCD specifiek als wettelijke verplichting wordt vermeld in instrument 30 van de richtsnoeren voor betere regelgeving. Bovendien wordt in de richtsnoeren voor betere regelgeving geëist dat mogelijke gevolgen voor de mensenrechten in de ontwikkelingslanden worden geanalyseerd tijdens alle stadia van de formulering en tenuitvoerlegging van elk beleid.

Effectbeoordelingen zijn een belangrijk instrument om PCD te verwezenlijken. Uw rapporteur betreurt het feit dat weinig gebruik wordt gemaakt van de beoordeling van gevolgen voor de ontwikkeling en hoopt dat het pakket voor betere regelgeving en de daarin opgenomen richtsnoeren verbetering in deze situatie zullen brengen. Het meten van de voortgang en gevolgen van PCD is eveneens een uitdaging voor de EU: we moeten onze resultaatgerichte aanpak verbeteren, kwaliteitsdoelen vastleggen en duidelijkere PCD‑indicatoren ontwikkelen. De onafhankelijke beoordeling die zal worden ingevoerd, is een belangrijke stap die de resultaten van de EU inzake PCD aan geloofwaardigheid zal laten winnen. In principe zal een onafhankelijke beoordeling ook leiden tot voorstellen voor nieuwe meet- en verslagleggingsinstrumenten.

De gezamenlijke programmering is een ander succesvol instrument voor de toepassing van PCD, dat de coherente planning van EU-activiteiten mogelijk maakt. Uw rapporteur is ingenomen met het feit dat de gezamenlijke programmering bilaterale activiteiten van de lidstaten in specifieke landen omvat, aangezien dit zal bijdragen tot de doeltreffendheid van de EU-acties ter plaatse. Het feit dat het EU-optreden niet werd verbonden met activiteiten van de lidstaten heeft in het verleden ertoe geleid dat kansen om synergieën te benutten, werden gemist.

Sinds 2013 zien we dat de lidstaten veel vaker gebruik maken van PCD. We zien een toenemend aantal PCD-contactpunten in diverse nationale ministeries. De lidstaten moeten grotere inspanningen leveren om met PCD verband houdende verslagleggingsmechanismen in te voeren.

2. Prioritaire terreinen: accent op het externe beleid van de EU

In de resolutie van het EP over PCD voor 2016 worden concrete aanbevelingen voor vijf prioritaire terreinen geanalyseerd en geformuleerd (handel en financiën, voedselzekerheid, klimaatverandering, migratie en veiligheid). Uw rapporteur stelt echter voor de nadruk te leggen op het extern beleid van de EU.

Aangezien door de vluchtelingencrisis en de destabilisering in de buurlanden van de EU de fundering van de EU als zodanig onder druk komt te staan (bijvoorbeeld de Europese solidariteit en het Schengensysteem) moet bij PCD onder andere de nadruk worden gelegd op het externe optreden. Het stabiliseren van de buurlanden van de EU moet voor de EU een absolute prioriteit zijn. Bij het toepassen van PCD op het externe optreden van de EU is aanzienlijke vooruitgang geboekt dankzij de gecombineerde rol van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger. De allesomvattende aanpak van de EU wordt een realiteit, zelfs nu deze nog met grote uitdagingen wordt geconfronteerd.

*

* *

De Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling vormt een unieke gelegenheid om de met elkaar verband houdende uitdagingen inzake de uitroeiing van de armoede en de duurzame ontwikkeling aan te pakken. PCD blijft voor de EU een zowel politieke als economische verplichting. Deze hoeft niet, zoals een commentator het verwoordde, een "onmogelijke opdracht"[2] te zijn, op voorwaarde dat de politieke wil voorhanden is en alle beleidsinstrumenten van de EU consequent worden toegepast en voortdurend worden verbeterd.

ADVIES van de Commissie internationale handel (15.3.2016)

aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking

inzake het EU-verslag 2015 over beleidscoherentie voor ontwikkeling
(2015/2317(INI))

Rapporteur voor advies: Lola Sánchez Caldentey

SUGGESTIES

De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie ontwikkelingssamenwerking onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  herinnert eraan dat handel en financiën een van de vijf prioritaire actiegebieden van beleidscoherentie voor ontwikkeling is; herinnert eraan dat alle externe beleidsdomeinen van de EU, met inbegrip van het beleid inzake handel en investeringen, in overeenstemming moeten zijn met artikel 21 Verdrag betreffende de Europese Unie en moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, de eerbiediging van de mensenrechten en de gendergelijkheid; herinnert aan de in artikel 24, lid 2, van Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad genoemde beginselen; herinnert eraan dat beleidscoherentie voor ontwikkeling een verantwoordelijkheid van ontwikkelde landen is, maar dat ook de ontwikkelingslanden een belangrijke rol moeten spelen om ervoor te zorgen dat die beleidscoherentie werkelijk effectief is;

2.  benadrukt dat in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt bepaald dat het terugdringen en uiteindelijk het uitbannen van armoede het hoofddoel van het beleid van de Unie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking is, en dat in dat artikel ook het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling is neergelegd, op grond waarvan in alle EU‑beleidsdomeinen, met inbegrip van het handelsbeleid, rekening moet worden gehouden met deze doelstelling;

3.  herinnert evenzeer aan de verbintenis van de EU om de genderproblematiek in al haar beleid te integreren en wijst erop hoe belangrijk het is te garanderen dat mannen en vrouwen in gelijke mate kunnen profiteren van sociale veranderingen, economische groei en het scheppen van fatsoenlijke banen, en hoe belangrijk het is discriminatie uit te bannen en de eerbiediging van de rechten van de vrouw overal ter wereld te bevorderen;

4.  verzoekt om de totstandbrenging van een partnerschap voor gezamenlijke ontwikkeling tussen de EU en Afrika waarin de nadruk ligt op strategische kwesties als energie, duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en innovatie;

5.  benadrukt dat handel van cruciaal belang blijft voor economische groei en duurzame ontwikkeling en ertoe heeft bijgedragen dat honderden miljoenen mensen uit de armoede zijn geraakt; is er zich echter van bewust dat niet alle ontwikkelingslanden dergelijke voordelen gekend hebben en dat met name de minst ontwikkelde landen nog steeds gemarginaliseerd worden in de mondiale handel;

6.  herinnert eraan dat liberalisering van de handel geen doel op zich moet zijn, maar een middel om de duurzame ontwikkeling van economieën en samenlevingen te bevorderen; wijst erop dat eerlijke en naar behoren gereguleerde handel ontwikkelingsmogelijkheden kan bieden indien die in overeenstemming is met de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling in hogere mate afdwingbaar zijn en uitvoerige hoofdstukken inzake duurzame ontwikkeling op te nemen in alle handelsovereenkomsten; benadrukt dat de ontwikkelingslanden pas voordeel kunnen halen uit de kansen die door handel en investeringen worden geboden als er blijvende ondersteuning wordt geboden aan hervormingen voor het mobiliseren van binnenlandse inkomsten in ontwikkelingslanden, teneinde deze landen te helpen hun inkomsten te vergroten en belastingontduiking en -ontwijking aan te pakken door in overeenstemming met de beginselen van goed bestuur doelmatige, doeltreffende, eerlijke en transparante belastingstelsels te helpen ontwikkelen;

7.  benadrukt dat inspanningen ter versterking van het vermogen van ontwikkelingslanden om middelen uit de particuliere sector te mobiliseren noodzakelijkerwijs gepaard moeten gaan met maatregelen voor het creëren van een gunstig klimaat voor verantwoord en duurzaam ondernemen en investeren, te beginnen met de uitbanning van politieke corruptie en met eerlijke, doelmatige en doeltreffende fiscaliteit, in combinatie met een krachtig optreden om belastingfraude, belastingontduiking en belastingparadijzen te bestrijden; herinnert eraan dat het investeringsbeleid van de EU, met name als daar overheidsgeld mee gemoeid is, moet bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling; wijst er nogmaals op dat de transparantie en verantwoordingsplicht van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering en publiek-private partnerschappen verbeterd moeten worden om de geldstromen, de schuldhoudbaarheid en de toegevoegde waarde van hun projecten voor duurzame ontwikkeling op doeltreffend te volgen en te controleren; dringt erop aan dat de EU toewerkt naar nauwere internationale samenwerking op fiscaal gebied, zoals is overeengekomen door de G20 en in de actieagenda van Addis Abeba; herinnert er in dit verband aan dat toezichtsregelingen zoals verslaglegging per land moeten worden bevorderd en op grotere schaal moeten worden toegepast;

8.  prijst de EU voor haar voortrekkersrol in het verlenen van een van rechten en quota vrijgestelde toegang tot alle goederen (met uitzondering van wapens en munitie) afkomstig uit de minst ontwikkelde landen via het initiatief "alles behalve wapens" als onderdeel van het stelsel van algemene preferenties (SAP) van de EU;

9.  is zich ervan bewust dat één derde van de totale officiële ontwikkelingshulp momenteel besteed wordt aan de ondersteuning van handelsgerelateerde behoeften; wenst dat de EU wereldwijd de leiding blijft nemen bij het steunen van "hulp voor handel"-programma's die ontworpen zijn om ontwikkelingslanden te helpen voordeel halen uit nieuwe handelsakkoorden;

10.  is ingenomen met de toezegging van de Commissie in de mededeling "Handel voor iedereen" om een grondige analyse te verrichten van de potentiële gevolgen van nieuwe vrijhandelsovereenkomsten voor de minst ontwikkelde landen, met inbegrip van de gevolgen ervan op de vraag naar producten uit die landen, regelgevingskwesties en markttoegang; verzoekt de Commissie diepgaande onafhankelijke studies te laten uitvoeren naar de potentiële gevolgen van handels- en investeringsovereenkomsten voor ontwikkelingslanden; verzoekt de Commissie tevens maatregelen voor te stellen om ervoor te zorgen dat de voordelen van handelsovereenkomsten doorsijpelen naar de ontwikkelingslanden; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat handelsovereenkomsten die met partnerlanden, en met name buurlanden, worden gesloten, duidelijk tot doel hebben de economische en sociale ontwikkeling van die landen te bevorderen; verzoekt de Commissie alle handelsgerelateerde instrumenten van de EU af te stemmen op de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, met inbegrip van vrijhandelsovereenkomsten, met name de economische partnerschapsovereenkomst met Afrikaanse landen, plurilaterale en multilaterale overeenkomsten in het kader van de Wereldhandelsorganisatie, het SAP, hulp voor handel, EU-verordeningen, en internationale normen en gedragscodes, zodat het volledige potentieel van die instrumenten wordt aangeboord; wenst nadrukkelijk dat hiermee rekening wordt gehouden wanneer het gaat om economische partnerschapsovereenkomsten en overeenkomsten inzake milieugoederen, zodat de kansen die deze bieden op duurzame ontwikkeling daadwerkelijk worden vergroot;

11.  dringt er bij de Commissie zich meer in te spannen voeren om vooruitgang te boeken in democratische multilaterale fora voor handelskwesties waarin alle landen op gelijke voet vertegenwoordigd zijn en zichzelf met betrekking tot handelskwesties op te werpen als verdediger van de belangen van ontwikkelingslanden;

12.  betreurt het dat het ambitieniveau bij opeenvolgende hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling in EU-handelsovereenkomsten vaak niet al te hoog was; benadrukt hoe belangrijk het is te zorgen voor een degelijk toezicht op en een behoorlijke handhaving van de bepalingen die in die hoofdstukken vervat zijn, en dringt erop aan dat maatschappelijke organisaties en sociale partners hier volledig bij worden betrokken, zowel in partnerlanden als in de EU;

13.  is verheugd over de vooruitgang die is geboekt sinds de oprichting van het Duurzaamheidspact Bangladesh, maar is zich er tegelijkertijd van bewust dat er nog steeds grote uitdagingen bestaan en dat deze moeten worden aangepakt;

14.  verzoekt de Commissie het Duurzaamheidspact Bangladesh als voorbeeld te nemen om in de toekomst te volgen en verder uit te werken voor vergelijkbare situaties in andere ontwikkelingslanden;

15.  brengt in herinnering dat de Commissie heeft toegezegd duurzaamheidseffectbeoordelingen te verrichten voor alle handelsbesprekingen; betreurt het dat dergelijke beoordelingen niet tijdig zijn uitgevoerd; verzoekt de Commissie haar toezegging gestand te doen en ervoor te zorgen dat er naar behoren rekening wordt gehouden met de gevolgen van mogelijke handelsovereenkomsten voor ontwikkelingslanden;

16.  verzoekt de EU en haar lidstaten zich in te zetten voor een verhoging van de "hulp voor handel"-steun voor ontwikkelingslanden, met name voor de minst ontwikkelde landen, en tegelijkertijd ook eerlijke en ethische handel aan de orde te stellen in de komende herziening van de "hulp voor handel"-strategie, zoals aangekondigd in de mededeling "Handel voor iedereen"; vraagt dat de "hulp voor handel"-programma's en de technische ondersteuning van de EU worden gericht op het weerbaarder maken van arme producenten, kleine en micro-ondernemingen en door vrouwen geleide ondernemingen en coöperatieven, zodat ze meer voordeel kunnen halen uit handel op de plaatselijke en regionale markten;

17.  is van oordeel dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar gemondialiseerde waardeketens, dat arbeids- en milieuvoorwaarden in deze gemondialiseerde waardeketens in alle fasen duidelijk gereguleerd moeten worden, en dat maatschappelijk verantwoord ondernemerschap op dit vlak verder ontwikkeld moet worden;

18.  benadrukt dat het van belang is dat landen het recht behouden om regels vast te stellen en beleidsruimte te behouden voor de ontwikkeling van ontluikende industrieën, in overeenstemming met de specifieke behoeften van partnerlanden en met inachtneming van de handelsovereenkomsten; vraagt de Commissie erop toe te zien dat handelsovereenkomsten en handelsbeleid de strategische economische sectoren van ontwikkelingslanden ondersteunen en geen afbreuk doen aan de inspanning van partnerlanden om de binnenlandse meerwaarde te vergroten om hun positie in de mondiale waardeketens te verbeteren en plaatselijk fatsoenlijke banen te creëren, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de bijdrage van vrouwen aan economische ontwikkeling, vooral in plattelandsgebieden, als essentieel onderdeel van endogene ontwikkeling; verzoekt de Commissie een beoordeling van dit aspect op te nemen in haar periodieke verslagen over de tenuitvoerlegging van bilaterale overeenkomsten;

19.  verzoekt de Commissie toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van het Bali- en Nairobi-pakket van de Wereldhandelsorganisatie, met name met betrekking tot de afschaffing van exportsubsidies voor de landbouw op multilateraal niveau, de besluiten over specifieke bijstand aan de minst ontwikkelde landen en de handelsfacilitatieovereenkomst;

20.  verzoekt de Commissie het voortouw te blijven nemen bij het steunen en faciliteren van universele toegang tot betaalbare geneesmiddelen, waarbij een juist evenwicht wordt gezocht met intellectuele-eigendomsrechten, en politieke actie te ondernemen om volksgezondheid en universele toegang tot geneesmiddelen meer zichtbaarheid te geven in internationale handelsbetrekkingen; verzoekt de Commissie daartoe ook steun te verlenen aan het uitroepen van een Europees jaar van de gezondheid en de toegang tot geneesmiddelen;

21.  onderstreept het belang van participatie via brede en transparante raadpleging van nationale parlementen, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden van zowel de lidstaten als derde landen bij het onderhandelen over en het uitvoeren en monitoren van handels- en investeringsovereenkomsten en -beleid van de EU;

22.  erkent de bijdrage van de particuliere sector en de voortrekkersrol van de EU bij het promoten van maatschappelijk verantwoord ondernemen op internationale fora; roept de EU en de lidstaten op om het multilateraal debat over investeringsverdragen te bevorderen, rekening te houden met de aanbevelingen van het alomvattende investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling van de UNCTAD om betrouwbaarder, transparanter en verantwoordelijker investeren te stimuleren, alsook om zich binnen de Mensenrechtenraad van de VN actief in te zetten voor een internationaal verdrag waarmee multinationals verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor mensenrechtenschendingen, en wijst erop dat de VN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten (de zogenoemde Ruggie-beginselen "bescherming, herstel, verhaal") nog steeds niet volledig ten uitvoer zijn gelegd in het EU-beleid;

23.  verzoekt de Commissie in dit verband om regeringen in de EU en derde landen aan te sporen hun aanbestedingsbeleid te gebruiken als middel om ervoor te zorgen dat bedrijven de internationale richtsnoeren en beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen naleven en eerbiedigen door de staat van dienst van bedrijven op het gebied van verantwoord ondernemen in aanmerking te nemen bij het toekennen van overheidsopdrachten;

24.  verzoekt de Commissie systemen voor de traceerbaarheid van producten in te stellen, evenals een EU-register van ondernemingen die betrokken zijn bij ontwikkelingsprojecten van de EU, teneinde de transparantie van hun activiteiten te vergroten en de burgers in staat te stellen de activiteiten van EU-ondernemingen in derde landen te volgen, en tegelijkertijd de verspreiding van ervaringen op internationale schaal te vergemakkelijken en, even belangrijk, de zichtbaarheid en het goede imago van EU-ondernemingen te vergroten;

25.  verzoekt de Commissie voorts om te ijveren voor de oprichting van coördinatiefora en gezamenlijke vergaderingen voor internationale bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties, zowel in de EU als in derde landen, teneinde de uitwisseling van beproefde methoden en het vormgeven van synergieën die bijdragen tot inclusieve groei en ontwikkeling te stimuleren.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.3.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

31

6

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

William (The Earl of) Dartmouth, Daniel Caspary, Salvatore Cicu, Marielle de Sarnez, Santiago Fisas Ayxelà, Christofer Fjellner, Eleonora Forenza, Karoline Graswander-Hainz, Jude Kirton-Darling, Bernd Lange, Marine Le Pen, David Martin, Emmanuel Maurel, Emma McClarkin, Anne-Marie Mineur, Sorin Moisă, Alessia Maria Mosca, Franz Obermayr, Artis Pabriks, Franck Proust, Tokia Saïfi, Matteo Salvini, Marietje Schaake, Helmut Scholz, Joachim Schuster, Joachim Starbatty, Adam Szejnfeld, Hannu Takkula, Jan Zahradil

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Klaus Buchner, Agnes Jongerius, Frédérique Ries, Fernando Ruas, Pedro Silva Pereira, Jarosław Wałęsa, Pablo Zalba Bidegain

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Angel Dzhambazki, Axel Voss, Tatjana Ždanoka

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.4.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

18

2

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Ignazio Corrao, Nirj Deva, Doru-Claudian Frunzulică, Charles Goerens, Heidi Hautala, Maria Heubuch, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Linda McAvan, Maurice Ponga, Cristian Dan Preda, Lola Sánchez Caldentey, Elly Schlein, Pedro Silva Pereira, Davor Ivo Stier, Bogdan Brunon Wenta, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Marina Albiol Guzmán, Paul Rübig, Patrizia Toia

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Amjad Bashir