VERSLAG over het ontwerp van verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overdracht aan het Gerecht van de Europese Unie van de bevoegdheid om in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden
2.5.2016 - (N8-0110/2015 – C8-0367/2015 – 2015/0906(COD)) - ***I
Commissie juridische zaken
Rapporteur: Mady Delvaux
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het ontwerp van verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overdracht aan het Gerecht van de Europese Unie van de bevoegdheid om in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden
(N8-0110/2015 – C8-0367/2015 – 2015/0906(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek van het Hof van Justitie, ingediend bij het Parlement en de Raad (N8-0110/2015),
– gezien de tweede alinea van artikel 19, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 256, lid 1, artikel 257, eerste en tweede alinea en artikel 281, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en artikel 106 bis, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, op grond waarvan het ontwerp van handeling bij het Parlement werd ingediend (C8-0367/2015),
– gezien artikel 294, leden 3 en 15, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2015/2422 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie[1], en met name overweging 9,
– gezien het advies van de Commissie (COM(2016)0081)[2],
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie constitutionele zaken (A8-0167/2016),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, het Hof van Justitie, de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.
Amendement 1 Ontwerpverordening Visum 1 | |||||||||||||||||||
Ontwerp van het Hof van Justitie |
Amendement | ||||||||||||||||||
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de tweede alinea van artikel 19, lid 2, |
Schrappen | ||||||||||||||||||
Motivering | |||||||||||||||||||
Artikel 19, lid 2, VEU is geen passende rechtsgrondslag voor deze verordening, omdat het aantal rechters bij het Gerecht niet wordt gewijzigd. De juiste rechtsgrondslag wordt gevormd door de artikelen 256, lid 1, 257 en 281 VWEU, juncto artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag. | |||||||||||||||||||
Amendement 2 Ontwerpverordening Artikel 1 – punt 1 | |||||||||||||||||||
Ontwerp van het Hof van Justitie |
Amendement | ||||||||||||||||||
1. Besluit (2004/752/EG, Euratom) van de Raad van 2 november 2004 tot instelling van een Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie en bijgevolg ook artikel 62 quater van Protocol (nr. 3) betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, alsmede bijlage I daarbij, zulks onverminderd artikel 4; |
1. Besluit 2004/752/EG, Euratom van de Raad1bis; | ||||||||||||||||||
|
_______________ | ||||||||||||||||||
|
1bis Besluit 2004/752/EG, Euratom van de Raad van 2 november 2004 tot instelling van een Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (PB L 333 van 9.11.2004, blz. 7). | ||||||||||||||||||
Motivering | |||||||||||||||||||
Het verdient de voorkeur om de wijzigingen van het Protocol in artikel 2 te behandelen, door tevens expliciet de artikelen in te trekken die zijn ingevoerd bij Besluit 2004/752/EG van de Raad. | |||||||||||||||||||
Amendement 3 Ontwerpverordening Artikel 2 – punt 2 Protocol (Nr. 3) betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie Artikel 62 quater | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Motivering | |||||||||||||||||||
Het is niet nodig om artikel 62 quater te vervangen door een algemene verwijzing naar gespecialiseerde rechtbanken en naar een niet-bestaande bijlage. De hele titel over gespecialiseerde rechtbanken, waarvan artikel 62 quater het enige artikel is, kan worden ingetrokken. De titel kan in de toekomst natuurlijk opnieuw worden ingevoerd, als er een gespecialiseerde rechtbank zou worden opgericht, net als in 2004 geschiedde. | |||||||||||||||||||
Amendement 4 Ontwerpverordening Artikel 2 – punt 2 bis (nieuw) Protocol (Nr. 3) betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie Bijlage I | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Motivering | |||||||||||||||||||
Het verdient de voorkeur om de schrapping van bijlage I uitdrukkelijk op te nemen in het artikel dat betrekking heeft op wijzigingen van het protocol. |
TOELICHTING
Deze verordening is de vierde verordening inzake de hervorming van het Hof van Justitie. De eerste verordening omvatte diverse wijzigingen met betrekking tot de samenstelling en de procedures van het Hof van Justitie en het Gerecht. De tweede verordening voorzag in de aanstelling van rechters-plaatsvervangers bij het Gerecht voor ambtenarenzaken.
Het derde deel van de hervorming was het meest controversieel, want dat had betrekking op een verhoging van het aantal rechters van het Gerecht. Aanvankelijk werd voorgesteld het aantal rechters te verhogen van 28 naar 40 rechters. Uiteindelijk zijn de medewetgevers, op initiatief van de Raad, overeengekomen om het aantal rechters bij het Gerecht te verhogen tot 56, zodat elke lidstaat twee rechters kan voordragen. Aan de verhoging van het aantal rechters bij het Gerecht werd als voorwaarde verbonden dat het Gerecht voor ambtenarenzaken zou worden opgeheven en de ambtenarenzaken zouden worden overgedragen aan het Gerecht.
De nu voorliggende verordening is derhalve een follow-up van de derde verordening tot hervorming van het Hof van Justitie. Gelijktijdig met de tweede fase van de verhoging van het aantal rechters (van 40 naar 47 rechters) moet het Gerecht voor ambtenarenzaken, dat zeven rechters heeft, worden opgeheven.
Het voorstel van het Hof van Justitie is derhalve logisch en sluit aan op het verzoek van de medewetgevers. Het voorstel komt er eenvoudigweg op neer dat de bepalingen die betrekking hebben op het Gerecht voor ambtenarenzaken worden ingetrokken en in verband daarmee enkele wijzigingen en overgangsbepalingen worden voorgesteld. Deze wijzigingen behelzen natuurlijk ook de intrekking van de tweede verordening inzake de hervorming van het Hof van Justitie. Uw rapporteur stelt daarom voor dat het Europees Parlement zijn goedkeuring hecht aan het voorstel.
Onderhavig verslag bevat enkele technische wijzigingen die volgens uw rapporteur zullen leiden tot betere wetgeving. De wijzigingsbepalingen worden verduidelijkt en de titel over gespecialiseerde rechtbanken wordt volledig geschrapt omdat deze niet nodig is totdat er opnieuw een gespecialiseerde rechtbank wordt opgericht. Deze wijzigingen hebben echter geen gevolgen voor de inhoud van het voorstel.
Uw rapporteur wil graag benadrukken dat de modaliteiten voor de overdracht van bij het Gerecht voor ambtenarenzaken aanhangige zaken aan het Gerecht door het voorstel worden geregeld. De zaken die op 31 augustus 2016 bij het Gerecht voor ambtenarenzaken aanhangig zijn, zullen als zodanig op die datum aan het Gerecht worden overgedragen. Met het oog op de rechtszekerheid is op deze zaken het reglement voor de procesvoering van het Gerecht van toepassing. Uw rapporteur wil erop wijzen dat het reglement voor de procesvoering van het Gerecht aldus gewijzigd moet worden dat aangesloten wordt bij de specifieke bepalingen voor ambtenarenzaken die momenteel zijn opgenomen in het reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, en met name de artikelen 108 en 109 daarvan.
Niet alleen het reglement voor de procesvoering maar ook de interne organisatie van het Gerecht zal moeten worden gewijzigd. Uw rapporteur stemt in met het voorstel van de Commissie in haar advies[1], dat meer zaken toegewezen moeten worden aan grotere kamers indien het belang van die zaken daartoe noopt, omdat dat de coherentie en de kwaliteit van de jurisprudentie ten goede zal komen. Daarnaast moet nagedacht worden over de mogelijkheden om de regels en praktijken voor de toewijzing van zaken te wijzigen om thematische synergieën te creëren.
Ten slotte wil uw rapporteur nog iets opmerken over de juridische controverse in verband met deze hervorming. Volgens sommigen kunnen het Europees Parlement en de Raad de gespecialiseerde rechtbanken die zij hebben ingesteld niet opheffen, omdat artikel 257 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de medewetgevers weliswaar de bevoegdheid geeft gespecialiseerde rechtbanken in te stellen, maar niet uitdrukkelijk verwijst naar wijzigingen met betrekking tot gespecialiseerde rechtbanken of naar de opheffing daarvan. Uw rapporteur is van oordeel dat, als een artikel voorziet in de bevoegdheid om een orgaan in te stellen, daaruit logischerwijs kan worden afgeleid dat het artikel ook indirect voorziet in de bevoegdheid om dat orgaan op te heffen als gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
- [1] Advies van de Commissie over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overdracht aan het Gerecht van de Europese Unie van de bevoegdheid om in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden, COM(2016)0081 van 22.2.2016, punt 10.
ADVIES VAN DE COMMISSIE JURIDISCHE ZAKEN INZAKE DE RECHTSGROND
De heer Pavel Svoboda
Voorzitter
Commissie juridische zaken
BRUSSEL
Betreft: Advies inzake de rechtsgrond van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overdracht aan het Gerecht van de Europese Unie van de bevoegdheid om in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden (COM(2016)0081 – C8-0367/2015 – 2015/0906(COD))
Geachte heer Svoboda,
In maart 2015 heeft de Commissie juridische zaken besloten op eigen initiatief, overeenkomstig artikel 39, lid 3, van het Reglement van het Europees Parlement, een advies op te stellen inzake de juistheid van de wijziging van de rechtsgrond, zoals voorgesteld in het ontwerpverslag over bovengenoemd voorstel.
Het Hof van Justitie stelt als rechtsgrond enerzijds artikel 19, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) voor, dat betrekking heeft op het aantal rechters bij het Gerecht, en anderzijds artikel 256, lid 1, artikel 257 en artikel 281, tweede alinea, VWEU, die betrekking hebben op respectievelijk de bevoegdheden van het Gerecht en eventuele wijzigingen daarvan, de instelling van gespecialiseerde rechtbanken door middel van secundaire wetgeving en wijziging van het statuut van het Hof van Justitie door middel van secundaire wetgeving. Daarnaast bestaat de rechtsgrondslag uit artikel 106 bis, lid 1, van het Euratom-Verdrag, dat betrekking heeft op het Hof van Justitie voor zover dat ook het Hof van Justitie is van de Gemeenschap voor Atoomenergie.
De rapporteur voor deze verordening is van oordeel dat artikel 19, lid 2, VEU niet als rechtsgrondslag voor onderhavig voorstel moet dienen, omdat in het voorstel het aantal rechters bij het Gerecht niet wordt gewijzigd. Zij heeft dan ook een amendement met die strekking ingediend.
Het doel van dit advies is de geldigheid en juistheid te beoordelen van het amendement tot schrapping van artikel 19, lid 2, als rechtsgrondslag.
I - Achtergrond
Deze verordening is de vierde verordening inzake de hervorming van het Hof van Justitie. De eerste verordening omvatte diverse wijzigingen met betrekking tot de samenstelling en de procedures van het Hof van Justitie en het Gerecht. De tweede verordening voorzag in de aanstelling van rechters-plaatsvervangers bij het Gerecht voor ambtenarenzaken.
Het derde deel van de hervorming was het meest controversieel, want dat had betrekking op een verhoging van het aantal rechters van het Gerecht. Aanvankelijk werd voorgesteld het aantal rechters te verhogen van 28 naar 40 rechters. Uiteindelijk zijn de medewetgevers, op initiatief van de Raad, overeengekomen om het aantal rechters bij het Gerecht te verhogen tot 56, zodat elke lidstaat twee rechters kan voordragen. Aan de verhoging van het aantal rechters bij het Gerecht werd als voorwaarde verbonden dat het Gerecht voor ambtenarenzaken zou worden opgeheven en de ambtenarenzaken zouden worden overgedragen aan het Gerecht.
De nu voorliggende verordening is derhalve een follow-up van de derde verordening tot hervorming van het Hof van Justitie. Gelijktijdig met de tweede fase van de verhoging van het aantal rechters (van 40 naar 47 rechters) moet het Gerecht voor ambtenarenzaken, dat zeven rechters heeft, worden opgeheven.
In het voorstel van het Hof van Justitie wordt voorgesteld de bepalingen die betrekking hebben op het Gerecht voor ambtenarenzaken in te trekken. Voorts worden in verband daarmee enkele wijzigingen en overgangsbepalingen voorgesteld. Deze wijzigingen behelzen natuurlijk ook de intrekking van de tweede verordening inzake de hervorming van het Hof van Justitie.
Volgens sommigen kunnen het Europees Parlement en de Raad de gespecialiseerde rechtbanken die zij hebben ingesteld niet opheffen, omdat artikel 257 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de medewetgevers weliswaar de bevoegdheid geeft gespecialiseerde rechtbanken in te stellen, maar niet uitdrukkelijk verwijst naar wijzigingen met betrekking tot gespecialiseerde rechtbanken of naar de opheffing daarvan. Uw rapporteur is van oordeel dat, als een artikel voorziet in de bevoegdheid om een orgaan in te stellen, daaruit logischerwijs kan worden afgeleid dat het artikel ook indirect voorziet in de bevoegdheid om dat orgaan op te heffen als gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
II - Relevante Verdragsbepalingen
Artikel 19, lid 2, luidt als volgt:
Artikel 19 VEU
[...]
2. Het Hof van Justitie bestaat uit één rechter per lidstaat. Het wordt bijgestaan door advocaten-generaal.
Het Gerecht telt ten minste één rechter per lidstaat.
De rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie en de rechters van het Gerecht worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en voldoen aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 253 en 254 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Zij worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor zes jaar benoemd. De aftredende rechters en advocaten-generaal zijn herbenoembaar.
[...]
Artikel 256, lid 1,VWEU luidt als volgt:
Artikel 256 VWEU
1. Het Gerecht is bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van de in de artikelen 263, 265, 268, 270 en 272 bedoelde beroepen, met uitzondering van die waarvoor een krachtens artikel 257 ingestelde gespecialiseerde rechtbank bevoegd is en die welke overeenkomstig het statuut aan het Hof van Justitie zijn voorbehouden. Het statuut kan bepalen dat het Gerecht bevoegd is voor andere categorieën van beroepen.
Tegen de beslissingen die het Gerecht op grond van dit lid geeft, kan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof van Justitie, op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald.
[...]
Artikel 257 VWEU luidt als volgt:
Artikel 257 VWEU
Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, gespecialiseerde rechtbanken instellen die worden toegevoegd aan het Gerecht, en die in eerste aanleg kennis nemen van bepaalde categorieën van beroepen in specifieke aangelegenheden. Het Europees Parlement en de Raad besluiten bij verordeningen hetzij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Hof van Justitie, hetzij op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van de Commissie.
In de verordening tot instelling van een gespecialiseerde rechtbank worden de regels voor de samenstelling van die rechtbank vastgesteld en wordt de reikwijdte van de haar verleende bevoegdheden bepaald.
[...]
Artikel 281 VWEU luidt als volgt:
Artikel 281 VWEU
[...]
Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, het statuut wijzigen, met uitzondering van titel I en artikel 64 daarvan. Het Europees Parlement en de Raad besluiten hetzij op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van de Commissie, hetzij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Hof van Justitie.
Artikel 106 bis, lid 1, Euratom-Verdrag luidt als volgt:
Artikel 106 bis Euratom-Verdrag
1. Artikel 7, de artikelen 13 tot en met 19, artikel 48, leden 2 tot en met 5, en de artikelen 49 en 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 15, de artikelen 223 tot en met 236, de artikelen 237 tot en met 244, artikel 245, de artikelen 246 tot en met 270, de artikelen 272, 273 en 274, de artikelen 277 tot en met 281, de artikelen 285 tot en met 304, de artikelen 310 tot en met 320, de artikelen 322 tot en met 325 en de artikelen 336, 342 en 344 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsmede het Protocol betreffende de overgangsbepalingen, zijn van toepassing op dit Verdrag.
[...]
III - Algemene beginselen inzake de keuze van de rechtsgrond
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moet de keuze van de rechtsgrondslag van een EU-maatregel berusten op objectieve, voor rechterlijke toetsing vatbare gegevens, waartoe met name het doel en de inhoud van de maatregel behoren[1]. De keuze van een onjuiste rechtsgrondslag kan dan ook aanleiding vormen tot de nietigverklaring van de desbetreffende handeling.
In onderhavig geval moet derhalve worden nagegaan of het voorstel hetzij:
1. een tweeledig doel heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er één kan worden gezien als hoofddoel of overwegende component, terwijl het andere doel of de andere component slechts ondergeschikt is; hetzij
2. tegelijkertijd een aantal doelstellingen of meerdere componenten heeft die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, waarbij niet één doelstelling of component secundair en indirect is ten opzichte van de andere.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moet de handeling in het eerste geval op één enkele rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op het hoofddoel of de overwegende component, terwijl in het tweede geval de handeling gebaseerd moet worden op de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen[2].
In onderhavig geval is het duidelijk dat artikel 256, lid 1, artikel 257 en artikel 281 VWEU en artikel 106 bis, lid 1, Euratom-Verdrag samen de rechtsgrondslag voor het besluit moeten vormen, omdat zij betrekking hebben op verschillende, maar even belangrijke aspecten, zoals hieronder zal worden uiteengezet.
IV - Doel en inhoud van het voorstel
Artikel 1 van het voorstel behelst de intrekking van:
• Besluit (2004/752/EG, Euratom) van de Raad van 2 november 2004 tot instelling van een Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie;
• Verordening (EU, Euratom) nr. 979/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 inzake rechter-plaatsvervangers bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie.
Artikel 2 van het voorstel voegt in het statuut van het Hof van Justitie twee nieuwe artikelen in:
• In een nieuw artikel 50 bis zijn in lid 1, overeenkomstig artikel 256, lid 1, laatste volzin, VWEU, de bevoegdheden van het Gerecht op het gebied van ambtenarenzaken neergelegd. In lid 2 wordt een bepaling heringevoerd waarin de rechter die belast is met ambtenarenzaken wordt uitgenodigd om de mogelijkheden voor een minnelijke regeling van het geschil te onderzoeken.
• In een nieuw artikel 62 quater wordt er in het algemeen in voorzien dat de bepalingen over de bevoegdheid, de samenstelling, de organisatie en de procedure van enige gespecialiseerde rechtbank die krachtens artikel 257 VWEU wordt ingesteld, worden opgenomen in een bijlage bij het statuut. In het ontwerpverslag wordt voorgesteld dit artikel niet in te voegen, omdat het, bij gebreke van enige gespecialiseerde rechtbank, overbodig is.
De artikelen 3, 4 en 5 bevatten overgangsbepalingen die noodzakelijk zijn voor de overdracht van de bevoegdheid.
V - Analyse en vaststelling van de juiste rechtsgrond
In het voorstel van het Hof van Justitie worden vijf rechtsgrondslagen genoemd:
• Artikel 19, lid 2, VEU is geen passende rechtsgrond, omdat dit artikel betrekking heeft op het aantal rechters bij het Gerecht, waarop dit voorstel geen betrekking heeft.
• Artikel 256, lid 1, VWEU is een noodzakelijke rechtsgrond, omdat op grond van dat artikel het statuut gewijzigd kan worden en het Gerecht de bevoegdheid toegekend kan worden om uitspraak te doen in nieuwe categorieën geschillen. Dit is van belang omdat de Verdragen het Gerecht niet uitdrukkelijk bevoegdheid verlenen inzake personeelsgeschillen waarbij personeelsleden partij zijn die niet onderworpen zijn aan het statuut van de ambtenaren (te weten personeelsleden van de Europese Centrale Bank en de Europese Investeringsbank).
• Artikel 257 VWEU is een noodzakelijke rechtsgrond, omdat op basis van dat artikel gespecialiseerde rechtbanken kunnen worden ingesteld, zoals het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie. Uiteraard kan de wetgever wanneer de omstandigheden zulks vereisen op basis van dit artikel ook wijzigingen doorvoeren ter zake van gespecialiseerde rechtbanken of deze opheffen. Artikel 257 VWEU is immers juist bedoeld om voldoende flexibiliteit te bieden met betrekking tot de gerechtelijke architectuur van de Unie.
• Artikel 281 VWEU, tweede alinea, is een noodzakelijke rechtsgrond, omdat de medewetgevers op basis van dat artikel het statuut van het Hof van Justitie kunnen wijzigen volgens de gewone wetgevingsprocedure, met name om de wijzigingen door te voeren als bedoeld in artikel 256, lid 1, en artikel 257.
• Artikel 106 bis, lid 1, Euratom-Verdrag is ook een noodzakelijke rechtsgrondslag, omdat daarin is bepaald dat diverse institutionele bepalingen van het VEU en het VWEU, waaronder alle hierboven genoemde artikelen, ook van toepassing zijn op de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. Indien niet naar dit artikel zou worden verwezen zou het lijken alsof de regels inzake de rechtsmacht van de EU en die van Euratom niet identiek zijn, hetgeen niet het geval is.
Uit bovenstaande valt af te leiden dat de passende rechtsgronden zijn: artikel 256, lid 1, VWEU inzake de uitbreiding van de bevoegdheden van het Gerecht, artikel 257, eerste en tweede alinea, VWEU, inzake de gespecialiseerde rechtbanken en de instelling, wijziging of opheffing daarvan, artikel 281, tweede alinea, VWEU inzake de wijziging van het statuut van het Hof van Justitie, en artikel 106 bis, lid 1, Euratom-Verdrag waarmee alle bovenstaande wijzigingen ook van toepassing worden op de Europese Gemeenschap voor atoomenergie. Artikel 19, lid 2, VEU is geen passende rechtsgrondslag, omdat het huidige voorstel geen betrekking heeft op het aantal rechters bij het Gerecht.
De verordening dient dus gebaseerd te worden op deze vier rechtsgrondslagen, omdat elke rechtsgrondslag betrekking heeft op een ander aspect van de wijziging. Als een van deze rechtsgrondslagen zou ontbreken, zou de verordening onvoldoende wettelijke basis hebben in de Verdragen.
VI - Conclusie en aanbeveling
De passende rechtsgrondslag voor bovengenoemd voorstel is vierledig: artikel 256, lid 1, VWEU, artikel 257, eerste en tweede alinea, VWEU, artikel 281, tweede alinea, VWEU en artikel 106 bis, lid 1, Euratom-Verdrag. Artikel 19, lid 2, VEU is geen passende rechtsgrondslag voor dit voorstel.
Op haar vergadering van 21 april 2016 heeft de Commissie juridische zaken dienovereenkomstig besloten, met 16 stemmen voor, 3 stemmen tegen en 1 onthouding[3], de Commissie juridische zaken en de voltallige vergadering aan te bevelen het amendement tot wijziging van de rechtsgrondslag goed te keuren.
Hoogachtend,
Pavel Svoboda
- [1] Zaak C-45/86, Commissie/Raad (Algemene tariefpreferenties), Jurispr. 1987, blz. 1439, par. 5; Zaak C-440/05, Commissie/Raad, Jurispr. 2007, blz. I-9097; Zaak C-411/06, Commissie/Parlement en Raad, Jurispr. 2009, blz. I-7585.
- [2] Zie zaak C-411/06, eerder aangehaald, par. 46-47.
- [3] Bij de eindstemming waren aanwezig: Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (eerste ondervoorzitter), Jean-Marie Cavada (tweede ondervoorzitter), Axel Voss (derde ondervoorzitter), Mady Delvaux (vierde ondervoorzitter), Max Andersson, Joëlle Bergeron, Marie-Christine Boutonnet, Kostas Chrysogonos, Therese Comodini Cachia, Angel Dzhambazki, Rosa Estaràs Ferragut, Enrico Gasbarra, Heidi Hautala, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Dietmar Köster, Gilles Lebreton, Emil Radev, József Szájer, Cecilia Wikström, Josef Weidenholzer (verving Evelyn Regner overeenkomstig artikel 200, lid 2, van het Reglement).
ADVIES van de Commissie constitutionele zaken (21.4.2016)
aan de Commissie juridische zaken
inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overdracht aan het Gerecht van de Europese Unie van de bevoegdheid om in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden
(N8-0110/2015 – C8-0367/2015 – 2015/0906(COD))
Rapporteur voor advies: Danuta Maria Hübner
BEKNOPTE MOTIVERING
Op 28 maart 2011 heeft het Hof van Justitie een voorstel ingediend tot wijziging van het statuut van het Hof van Justitie van de EU op grond van artikel 254, lid 1, en artikel 281, lid 2, van het VWEU. Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon dient een dergelijk voorstel nu voor het eerst overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure te worden goedgekeurd.
Voor elk van de drie rechterlijke instanties van het Hof van Justitie van de Europese Unie bevat het wetgevingsvoorstel een afzonderlijk voorstel.
Met betrekking tot het Hof van Justitie wordt voornamelijk voorgesteld de functie van vicepresident van het Hof van Justitie in het leven te roepen en de regels voor de samenstelling van de Grote kamer te wijzigen, evenals de manier waarop de Grote Kamer functioneert.
Een ander deel van het voorstel heeft tot doel het mogelijk te maken rechters-plaatsvervangers te benoemen bij het Gerecht voor ambtenarenzaken. In een afzonderlijke ontwerpverordening werd voorgesteld om artikel 62 quater van het statuut van het Hof van Justitie in algemene termen uit te breiden met de mogelijkheid om rechter-plaatsvervangers te detacheren bij gespecialiseerde gerechten. Er werden twee verordeningen aangenomen naar aanleiding van de voorstellen van het Hof[1].
Met het oog op de toegenomen werkdruk (het aantal zaken dat bij het Gerecht aanhangig wordt gemaakt, is tussen 2000 en 2010 met 65% toegenomen; eind 2010 bedroeg het aantal lopende zaken 1 300, terwijl dat jaar 527 zaken werden afgehandeld) is het Hof van Justitie van oordeel dat, om tot een structurele oplossing te komen, het aantal rechters met ten minste twaalf zou moeten worden uitgebreid, waarmee de bezetting op 39 zou uitkomen.
De Commissie en het Parlement[2] hebben dit voorstel tot uitbreiding van het aantal rechters bij het Gerecht in eerste lezing aanvaard. De lidstaten konden echter nog geen overeenstemming bereiken over de regels voor de benoeming van de twaalf extra rechters. Terwijl de grote lidstaten hen op grond van verdienste wilden benoemen, verzochten de kleine lidstaten om een rotatiesysteem, opdat namens hen beurtelings twee rechters in het Gerecht zouden plaatsnemen.
In juli 2014 verzocht het Italiaans voorzitterschap het Hof een nieuw hervormingsvoorstel te formuleren. Dit voorstel werd in augustus 2014 ingediend door de president van het Hof van Justitie.
In deze bijgewerkte versie werd voorgesteld het aantal rechters bij het Gerecht in drie stappen te verdubbelen naar 56. In 2015 zouden er twaalf nieuwe rechterlijke posten worden gecreëerd. In 2016 zouden de zeven posten van de rechters bij het Gerecht voor ambtenarenzaken in het Gerecht worden geïntegreerd. Ten slotte zouden er in 2019 nog eens negen nieuwe rechterlijke posten worden gecreëerd.
Op basis van dit nieuwe voorstel hebben het Parlement en de Raad overeenstemming bereikt[3].
Krachtens overweging 9 van de aangenomen verordening moeten in "september 2016 (...) de zeven posten van de rechters bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie ("Gerecht voor ambtenarenzaken") worden overgedragen aan het Gerecht..."
Het onderhavige voorstel is bedoeld om uitvoering te geven aan het in bovengenoemde verordening genomen besluit om de zeven posten van de rechters bij het Gerecht voor ambtenarenzaken over te dragen aan het Gerecht, door tevens de rechtsmacht van het Gerecht voor ambtenarenzaken over te dragen aan het Gerecht. Aangezien het onderhavige voorstel als zodanig geen specifieke vragen oproept, stelt de rapporteur voor het voorstel zonder wijzigingen over te nemen.
******
De Commissie constitutionele zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie juridische zaken voor te stellen dat het Europees Parlement zijn standpunt in eerste lezing vaststelt en het voorstel van het Hof van Justitie zonder wijzigingen overneemt.
PROCEDURE VAN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Titel |
De overdracht aan het Gerecht van de EU van de bevoegdheid om in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden |
||||
Document- en procedurenummers |
N8-0110/2015 – C8-0367/2015 – 2015/0906(COD) |
||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
JURI 26.11.2015 |
|
|
|
|
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
AFCO 26.11.2015 |
||||
Rapporteur voor advies: Datum benoeming |
Danuta Maria Hübner 3.12.2015 |
||||
Behandeling in de commissie |
15.3.2016 |
|
|
|
|
Datum goedkeuring |
20.4.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
19 3 1 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Mercedes Bresso, Fabio Massimo Castaldo, Kostas Chrysogonos, Richard Corbett, Esteban González Pons, Danuta Maria Hübner, Ramón Jáuregui Atondo, Constance Le Grip, Jo Leinen, Morten Messerschmidt, Maite Pagazaurtundúa Ruiz, Paulo Rangel, György Schöpflin, Pedro Silva Pereira, Barbara Spinelli, Claudia Tapardel, Josep-Maria Terricabras, Kazimierz Michał Ujazdowski |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Max Andersson, Gerolf Annemans, David McAllister, Andrej Plenković, Cristian Dan Preda |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Axel Voss |
||||
- [1] Verordening (EU, Euratom) nr. 979/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 inzake rechter-plaatsvervangers bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (PB L 303 van 31.10.2012, blz. 83–84)
Verordening (EU, Euratom) nr. 741/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 11 augustus 2012 houdende wijziging van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van bijlage I daarbij (PB L 228 van 23.8.2012, blz. 1–3) - [2] Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 12 december 2013 over het ontwerp van verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie met het oog op de uitbreiding van het aantal rechters bij het Gerecht (02074/2011 – C7-0126/2012 – 2011/0901B(COD)) (1)
Ontwerpwetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie met het oog op de uitbreiding van het aantal rechters bij het Gerecht (02074/2011 – C7-0126/2012 – 2011/0901B(COD)) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) - [3] Verordening (EU, Euratom) 2015/2422 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (PB L 341 van 24.12.2015, blz. 14–17)
PROCEDURE VAN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
Titel |
Overdracht aan het Gerecht van de EU van rechtsmacht in eerste aanleg over geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden |
||||
Document- en procedurenummers |
N8-0110/2015 – C8-0367/2015 – 2015/0906(COD) |
||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
JURI 26.11.2015 |
|
|
|
|
Medeadviserende commissies Datum bekendmaking |
AFCO 26.11.2015 |
|
|
|
|
Rapporteurs Datum benoeming |
Mady Delvaux 18.2.2016 |
|
|
|
|
Betwisting rechtsgrondslag Datum JURI-advies |
JURI 21.4.2016 |
|
|
|
|
Behandeling in de commissie |
15.3.2016 |
|
|
|
|
Datum goedkeuring |
21.4.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
15 4 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Max Andersson, Joëlle Bergeron, Marie-Christine Boutonnet, Jean-Marie Cavada, Kostas Chrysogonos, Therese Comodini Cachia, Mady Delvaux, Rosa Estaràs Ferragut, Enrico Gasbarra, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Dietmar Köster, Gilles Lebreton, Emil Radev, József Szájer, Axel Voss |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Angel Dzhambazki, Heidi Hautala, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Cecilia Wikström |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Josef Weidenholzer |
||||
Datum indiening |
2.5.2016 |
||||