VERSLAG over oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen

4.5.2016 - (2015/2065(INI))

Commissie interne markt en consumentenbescherming
Rapporteur: Edward Czesak
Rapporteur voor advies (*):
Mairead McGuinness, van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement


Procedure : 2015/2065(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0173/2016
Ingediende teksten :
A8-0173/2016
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen

(2015/2065(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 15 juli 2014 over de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in de voedselvoorzieningsketen (COM(2014) 472 final),

–  gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in de voedselvoorzieningsketen (COM(2016) 32 final),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 28 oktober 2009 over een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa (COM(2009) 591 definitief),

–  gezien het groenboek van 31 januari 2013 inzake oneerlijke handelspraktijken in de food- en non-foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen in Europa (COM(2013) 37 final),

–  gezien zijn schriftelijke verklaring 0088/2007 over het onderzoek naar en het optreden tegen misbruik van machtsposities door grote, in de Europese Unie werkzame supermarkten,

–  gezien zijn resolutie van 7 september 2010 inzake billijke inkomens voor de boeren: een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa[1],

–  gezien zijn resolutie van 19 januari 2012 over het verstoorde evenwicht in de voedseldistributieketen[2],

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 november 2013 over het groenboek inzake oneerlijke handelspraktijken in de food- en non-foodtoeleveringsketen tussen ondernemingen in Europa,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld "Grootwinkelbedrijven — Trends en gevolgen voor landbouwers en consumenten"[3],

–  gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU[4], en met name paragraaf 104,

–  gezien het besluit van de Commissie van 30 juli 2010 tot oprichting van het Forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen[5],

–  gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over een efficiëntere en eerlijkere handels- en distributiemarkt[6],

–  gezien de studie "Monitoring the implementation of principles of good practice in vertical relationships in the food supply chain" (Toezicht op de toepassing van de beginselen van goede praktijken in de verticale betrekkingen in de voedselvoorzieningsketen), uitgevoerd door Areté srl in opdracht van de Commissie (januari 2016),

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2013 over het Europees actieplan inzake detailhandel in het belang van alle betrokken partijen[7],

–  gezien Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame[8],

–  gezien Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties[9],

–  gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt[10],

–  gezien het onderzoek van de Britse "Groceries Code Adjudicator" (arbiter voor de betrekkingen tussen supermarkten en hun leveranciers) naar Tesco plc van januari 2016,

–  gezien Richtlijn 93/13/EEG van de Raad betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten[11]

–  gezien Verordening (EU) nr. 261/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de contractuele betrekkingen in de sector melk en zuivelproducten betreft[12],

–  gezien het voortgangsverslag van het Supply Chain Initiative (initiatief voor de toeleveringsketen) van juli 2015,

–  gezien het verslag van 2012 van Consumers International getiteld "The relationship between supermarkets and suppliers: what are the implications for consumers?" (De verhouding tussen supermarkten en leveranciers: wat houdt dit in voor de consument?),

–  gezien het door de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) ontwikkelde universele kader voor de duurzaamheidsbeoordeling van voedsel- en landbouwsystemen (SAFA),

–  gezien de buitengewoon kritieke situatie waarin landbouwers en landbouwcoöperaties zich bevinden, met name in de sectoren zuivel, varkensvlees, rundvlees, groeten & fruit en granen,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0173/2016),

A.  overwegende dat oneerlijke handelspraktijken een ernstig probleem vormen dat in vele economische sectoren voorkomt; overwegende dat in het verslag van de Commissie van 29 januari 2016 over oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in de voedselvoorzieningsketen (COM(2016) 32 final) wordt bevestigd dat deze praktijken zich in elk stadium van de voedselvoorzieningsketen kunnen voordoen; overwegende dat het probleem met name zichtbaar is in de voedselvoorzieningsketen en negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de zwakste schakel in de keten; overwegende het bestaan van het probleem bevestigd wordt door alle actoren in de voedselvoorzieningsketen en tal van nationale mededingingsautoriteiten; overwegende dat de Commissie, het Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité meermaals de aandacht hebben gevestigd op het probleem van oneerlijke handelspraktijken;

B.  overwegende dat "oneerlijkheid" in de voedselvoorzieningsketen moeilijk te interpreteren is als een inbreuk op de huidige mededingingswetgeving, aangezien de bestaande instrumenten van die wetgeving alleen gelden voor een aantal vormen van concurrentieverstorend gedrag;

C.  overwegende dat de omvang en het strategische belang van de voedselvoorzieningsketen voor de Europese Unie groot zijn; overwegende dat de sector meer dan 47 miljoen mensen tewerkstelt in de EU en circa 7 % van de bruto toegevoegde waarde op EU-niveau vertegenwoordigt, en overwegende dat de totale waarde van de EU-markt voor detailhandel in voedingsproducten wordt geraamd op 1,05 miljard EUR; overwegende dat de sector van de detailhandel 4,3 % van het EU-bbp en 17 % van de kmo's in de EU vertegenwoordigt[13]; overwegende dat de levensmiddelen- en drankensector voor 99,1 % uit kmo's en micro-ondernemingen bestaat;

D.  overwegende dat de interne markt grote voordelen heeft opgeleverd voor wie betrokken is bij de voedselvoorzieningsketen en dat de handel in levensmiddelen steeds vaker een uitgesproken grensoverschrijdende dimensie heeft en van bijzonder groot belang is voor het functioneren van de interne markt; overwegende dat de grensoverschrijdende handel tussen de lidstaten van de Europese Unie goed is voor 20 % van de totale productie van levensmiddelen en dranken in de EU; overwegende dat 70 % van de totale uitvoer van levensmiddelen uit de lidstaten voor andere lidstaten bestemd is;

E.  overwegende dat er zich de laatste jaren substantiële structurele wijzigingen hebben voorgedaan in de business-to-business (b2b) voedselvoorzieningsketen, waaronder een hoge graad van concentratie en een verticale en grensoverschrijdende integratie van actoren uit de productiesector, met name in de sectoren van de verwerking en de detailhandel, alsook in de stadia die aan productie voorafgaan;

F.  overwegende dat de betrokkenen in de voedselvoorzieningsketen oneerlijke handelspraktijken signaleren die voornamelijk bestaan uit:

– betalingsachterstanden;

– beperkte markttoegang;

– eenzijdige wijziging van de voorwaarden van een overeenkomst of wijziging van deze voorwaarden met terugwerkende kracht;

– het verzuim voldoende gedetailleerde of ondubbelzinnig geformuleerde informatie te verstrekken met betrekking tot de voorwaarden van een overeenkomst;

– weigering om een schriftelijke overeenkomst te sluiten;

– plotselinge en ongerechtvaardigde annulering van een overeenkomst;

– oneerlijke overdracht van commercieel risico;

– eisen van betaling voor goederen of diensten die voor een van de overeenkomstsluitende partijen geen enkele waarde hebben;

– aangerekende kosten voor fictieve diensten;

– overdracht van vervoer- en opslagkosten op leveranciers;

– gedwongen medewerking bij publiciteit, aangerekende kosten om goederen een opvallende plaats in de winkel te geven en andere aanvullende vergoedingen;

– overdracht op leveranciers van de kosten voor het aanprijzen van goederen in de verkoopruimte;

– opgelegde onvoorwaardelijke teruggave van onverkochte handelswaar;

– het uitoefenen van druk om de prijzen te verlagen;

– handelspartners verhinderen om zich te bevoorraden in andere lidstaten (territoriale leveringsbeperkingen);

G.  overwegende dat landbouwers bijzonder kwetsbaar zijn voor oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen, aangezien het onmogelijk is de landbouwproductie te stoppen eens ze eenmaal is gestart en gezien de beperkte houdbaarheid van landbouwproducten;

H.  overwegende dat producenten soms verlies draaien na onderhandelingen met andere actoren uit de voedselvoorzieningsketen waarin ze aan het kortste eind trekken, bijvoorbeeld wanneer supermarkten hun producten afprijzen of kortingen bieden;

I.  overwegende dat oneerlijke handelspraktijken opduiken wanneer er in de handelsbetrekkingen tussen de partners binnen de voedselvoorzieningsketen sprake is van ongelijkheid die voortkomt uit verschillende onderhandelingsposities in zakelijke relaties, hetgeen dan weer het resultaat is van de toenemende concentratie van de marktmacht in handen van een klein aantal multinationale concerns, en overwegende dat deze verschillen doorgaans in het nadeel zijn van de kleine en middelgrote producenten;

J.  overwegende dat oneerlijke praktijken nadelige gevolgen kunnen hebben voor individuele spelers in de voedselvoorzieningsketen, met name voor landbouwers en kmo's, wat op zijn beurt gevolgen kan hebben voor de hele EU-economie, alsook voor de eindverbruiker doordat het aanbod van producten waaruit deze kan kiezen en de toegang tot nieuwe en innovatieve producten wordt beperkt; overwegende dat oneerlijke handelspraktijken mogelijk invloed hebben op de prijsonderhandelingen tussen ondernemingen, het grensoverschrijdende handelsverkeer in de EU kunnen ontmoedigen en het naar behoren functioneren van de interne markt kunnen verstoren; overwegende dat oneerlijke praktijken ertoe kunnen leiden dat ondernemingen gaan snoeien in investeringen en innovatie, onder meer op het gebied van milieubescherming, arbeidsomstandigheden en dierenwelzijn, gezien de lagere inkomsten en het gebrek aan zekerheid, en dat ze hen ertoe kunnen brengen de productie-, verwerkings- of handelsactiviteit neer te leggen;

K.  overwegende dat oneerlijke praktijken een belemmering zijn voor de ontwikkeling en het vlot functioneren van de interne markt, en de goede werking van de markt ernstig kunnen verstoren;

L.  overwegende dat oneerlijke handelspraktijken buitensporige kosten of tegenvallende inkomsten voor ondernemingen met een zwakkere onderhandelingspositie kunnen veroorzaken en tot overproductie en voedselverspilling kunnen leiden;

M.  overwegende dat consumenten ten gevolge van oneerlijke handelspraktijken te maken kunnen krijgen met een verlies aan productdiversiteit en cultureel erfgoed en een terugloop van het aantal detailhandelaren;

N.  overwegende dat met name kmo's en micro-ondernemingen, die meer dan 90 % uitmaken van het Europees economisch weefsel, kwetsbaar zijn voor oneerlijke handelspraktijken, en in hogere mate dan grote bedrijven de gevolgen voelen van oneerlijke handelspraktijken, waardoor ze het moeilijk hebben op de markt het hoofd boven water te houden, over te gaan tot nieuwe investeringen in producten en technologie en te innoveren, en waardoor kmo's meer problemen ondervinden wanneer ze hun activiteiten willen uitbreiden, ook in de grensoverschrijdende dimensie van de interne markt; overwegende dat kmo's worden ontmoedigd om handelsbetrekkingen aan te gaan door het risico te worden blootgesteld aan oneerlijke praktijken;

O.  overwegende dat oneerlijke handelspraktijken zich niet alleen voordoen in de voedselvoorzieningsketen, maar net zo vaak in toeleveringsketens voor non-food, zoals in die van de kleding- en de automobielsector;

P.  overwegende dat veel lidstaten op verschillende manieren de strijd zijn aangegaan met oneerlijke handelspraktijken, in sommige gevallen met behulp van vrijwillige en zelfregulerende mechanismen, en in andere gevallen via de desbetreffende nationale regelgeving; overwegende dat het niveau, de aard en de vorm van de rechtsbescherming hierdoor op een van land tot land heel uiteenlopende en verschillende manier gestalte hebben gekregen; overwegende dat sommige landen helemaal geen maatregelen hebben genomen op dit gebied;

Q.  overwegende dat enkele lidstaten die er aanvankelijk voor hadden gekozen om oneerlijke handelspraktijken op basis van vrijwillige regelingen te bestrijden nadien hebben besloten ze door middel van wetgeving aan te pakken;

R.  overwegende dat oneerlijke praktijken slechts gedeeltelijk binnen het bereik van het mededingingsrecht vallen;

S.  overwegende dat het Europees mededingingsrecht ervoor moet zorgen dat consumenten toegang hebben tot een ruime keuze aan kwaliteitsvolle producten voor concurrerende prijzen, en er tegelijkertijd over moet waken dat bedrijven gestimuleerd worden om te investeren en te innoveren door hun een eerlijke kans te geven de voordelen van hun producten aan te prijzen zonder dat ze onrechtmatig van de markt worden verdrongen door oneerlijke handelspraktijken;

T.  overwegende dat het Europees mededingingsrecht ervoor moet zorgen dat de eindverbruiker producten voor een concurrerende prijs kan aankopen, maar dat het ook voor vrije en eerlijke concurrentie tussen bedrijven moet zorgen, in het bijzonder om hen aan te sporen tot innovatie;

U.  overwegende dat in handelsbetrekkingen de zogenaamde "angstfactor" kan opduiken, die ervoor zorgt dat de zwakkere partij niet in staat is zijn rechten effectief te doen gelden en niet bereid is een klacht in te dienen met betrekking tot de door de sterkere partij opgelegde oneerlijke praktijken, uit vrees dat de handelsbetrekkingen daardoor in het gedrang zouden komen;

V.  overwegende dat de werking van de voedselvoorzieningsketen van invloed is op het dagelijks leven van EU-burgers, aangezien ongeveer 14 % van hun huishoudelijke uitgaven naar voedsel gaat;

W.  overwegende dat er veel actoren werkzaam zijn in de voedselvoorzieningsketen, waaronder fabrikanten, detailhandelaren, tussenpersonen en producenten, en dat oneerlijke handelspraktijken op verschillende niveaus van de keten kunnen voorkomen;

X.  overwegende dat de "angstfactor" ervoor zorgt dat kleine leveranciers hun recht, als dat bestaat, om zich tot de rechter te wenden niet effectief kunnen doen gelden, en dat hun belangen beter gediend zijn met andere, goedkope en toegankelijke mechanismen, zoals bemiddeling door een onafhankelijke arbiter;

Y.  overwegende dat het initiatief voor de toeleveringsketen (Supply Chain Initiative) belangrijke beperkingen kent die de doeltreffendheid ervan als instrument voor de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken in de weg staan, zoals het ontbreken van sancties bij niet-naleving en van de mogelijkheid om vertrouwelijke klachten in te dienen;

1.  is ingenomen met de maatregelen van de Commissie tot nu toe om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden met het oog op het verzekeren van een meer evenwichtige markt en ter remediëring van de huidige versnipperde situatie die voortkomt uit de verschillende nationale benaderingen om oneerlijke handelspraktijken in de EU aan te pakken, maar wijst erop dat deze maatregelen niet volstaan om de strijd aan te gaan met oneerlijke handelspraktijken; is ingenomen met het bovengenoemde verslag van de Commissie van 29 januari 2016, alsook met de langverwachte bijbehorende studie over het toezicht op de toepassing van de beginselen van goede praktijken in de verticale betrekkingen in de voedselvoorzieningsketen, maar stelt vast dat in de conclusies wordt nagelaten het pad te effenen voor een kader op EU-niveau om oneerlijke handelspraktijken op EU-schaal aan te pakken;

2.  is verheugd over de acties die werden ondernomen in het kader van het forum op hoog niveau over een betere werking van de voedselvoorzieningsketen, en over de oprichting van een platform van deskundigen inzake business-to-businessactiviteiten dat een lijst, een omschrijving en een beoordeling heeft uitgewerkt van handelspraktijken die als uitgesproken oneerlijk kunnen worden beschouwd;

3.  waardeert de oprichting en ontwikkeling van het initiatief voor de toeleveringsketen, dat een belangrijke rol speelt bij de bevordering van een cultuuromslag en een betere bedrijfsethiek, en dat heeft geleid tot de goedkeuring van een reeks beginselen van goede praktijken voor de verticale relaties in de voedselvoorzieningsketen, en van een vrijwillig toepassingskader voor deze beginselen dat al in het tweede jaar van de looptijd meer dan duizend deelnemende ondernemingen vanuit de gehele EU telt, hoofdzakelijk kmo's; is blij met de vooruitgang die tot nu toe is geboekt en is van mening dat inspanningen ter bevordering van eerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen tot een reële verandering moeten leiden, maar momenteel niet afdoende zijn om het probleem van oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen aan te pakken; benadrukt echter dat de doeltreffendheid van het initiatief voor de toeleveringsketen, zoals ook wordt erkend in het recente Commissieverslag en door externe evaluatie, wordt ondermijnd door een grote reeks tekortkomingen, zoals zwakke plekken op het gebied van bestuur, beperkte transparantie, een gebrek aan handhavingsmaatregelen of sancties, het ontbreken van doeltreffende afschrikmiddelen voor oneerlijke handelspraktijken, en de afwezigheid van de optie om potentiële slachtoffers van oneerlijke handelspraktijken individuele anonieme klachten te laten indienen of om onafhankelijke instanties op eigen initiatief onderzoeken te laten instellen, hetgeen vervolgens leidt tot een ondervertegenwoordiging van met name kmo's en landbouwers, die het initiatief voor de toeleveringsketen mogelijk ongeschikt vinden; raadt aan soortgelijke initiatieven voor toeleveringsketens op te zetten in andere non-foodsectoren waar dit van toepassing is;

4.  betreurt weliswaar dat enkele van de mogelijkheden voor geschillenbeslechting die door het initiatief voor de toeleveringsketen naar voren worden geschoven nog niet in de praktijk zijn gebruikt, wat betekent dat de beoordeling van de doeltreffendheid van deze mogelijkheden op theoretische inschattingen berust; maakt er zich zorgen over dat er voor de beoordeling van de rol van het initiatief voor de toeleveringsketen bij het aanpakken van oneerlijke handelspraktijken geen concrete gevallen zijn onderzocht, en dat er geen meer gedetailleerde analyse is uitgevoerd wat de verzameling van gegevens over ontvangen en afgewerkte klachten betreft; meent dat het verzuim om een dergelijke diepgaande beoordeling uit te voeren het algemene oordeel over het initiatief ondermijnt; is teleurgesteld door de verklaring uit de eerder genoemde Areté-studie waarin de doeltreffendheid van het initiatief voor de toeleveringsketen wordt beoordeeld, dat "wat daadwerkelijk is bereikt door het initiatief voor de toeleveringsketen erg bescheiden lijkt ten opzichte van de daadwerkelijke of vermeende omvang en ernst van het probleem van oneerlijke handelspraktijken";

5.  neemt nota van de oprichting in het kader van het initiatief voor de toeleveringsketen van nationale platformen voor organisaties en ondernemingen in de voedselvoorzieningsketen, om aan te sporen tot dialoog tussen de partijen, de invoering en uitwisseling van eerlijke handelspraktijken te bevorderen en te streven naar de uitroeiing van oneerlijke handelspraktijken, maar plaatst vraagtekens bij de werkelijke doeltreffendheid van deze platformen; merkt echter op dat een aantal nationale platformen deze doelstellingen niet hebben verwezenlijkt en dat in het geval van Finland landbouwers zich hebben teruggetrokken uit het platform; stelt voor de lidstaten aan te moedigen en te stimuleren om de door deze nationale platformen gesignaleerde klachten of onregelmatigheden nader te onderzoeken aan de hand van passende instrumenten;

6.  is van mening dat de beginselen inzake goede praktijken en de lijst met voorbeelden van eerlijke en oneerlijke praktijken in verticale relaties in de voedselvoorzieningsketen moeten worden uitgebreid en op doeltreffende wijze moeten worden gehandhaafd;

7.  is verheugd over de studie die de Commissie momenteel uitvoert over keuzemogelijkheden en innovatie in de detailhandel; is van mening dat deze studie kan helpen om klaarheid te scheppen omtrent de ontwikkeling en de drijvende krachten van keuzemogelijkheden en innovatie op het algemene niveau van de markt;

8.  is ingenomen met de ontwikkeling van alternatieve en informele geschillenbeslechtingsmechanismen en verhaalregelingen, met name via bemiddeling en minnelijke schikkingen;

9.  merkt op dat de oneerlijke handelspraktijken die in de voedselvoorzieningsketen voorkomen strijdig zijn met fundamentele rechtsbeginselen;

10.  verwerpt praktijken waarbij misbruik wordt gemaakt van een onevenwichtige onderhandelingspositie tussen economische actoren en waarbij de contractvrijheid in het gedrang komt;

11.  wijst erop dat oneerlijke handelspraktijken die door partijen met een sterkere onderhandelingspositie worden opgelegd een negatieve invloed hebben doorheen de hele voedselvoorzieningsketen, onder meer op de werkgelegenheid, ten koste van de keuzemogelijkheden voor de consument en van de kwaliteit, het assortiment en het innoverende karakter van de beschikbaar gestelde producten; benadrukt dat oneerlijke handelspraktijken een belemmering kunnen vormen voor het concurrentievermogen van bedrijven en voor investeringen, en ondernemingen ertoe kunnen aanzetten besparingen door te voeren ten koste van de lonen, arbeidsvoorwaarden of de kwaliteit van de grondstoffen;

12.  benadrukt dat vrije en eerlijke concurrentie, evenwichtige verhoudingen tussen alle betrokkenen, contractvrijheid en een strenge en doeltreffende handhaving van de desbetreffende wetgeving – waardoor het mogelijk wordt alle actoren in de voedselvoorzieningsketen te beschermen, ongeacht hun geografische ligging – de sleutel vormen tot een goed functionerende voedselvoorzieningsketen en een gewaarborgde voedselzekerheid;

13.  wijst erop dat er wederzijds vertrouwen moet worden opgebouwd tussen de partners van een toeleveringsketen op basis van de beginselen van contractvrijheid en een wederzijds voordelige verhouding; onderstreept dat de grootste partij in een contractuele relatie vanwege maatschappelijk verantwoord ondernemen haar voordeel bij het onderhandelen dient in te tomen en met de zwakste partij tot een oplossing dient te komen die voor beide partijen gunstig is;

14.  is verheugd dat de Commissie in haar groenboek van 31 januari 2013 erkent dat er geen sprake is van daadwerkelijke contractvrijheid in geval van uitgesproken ongelijkheid tussen de partijen;

15.  stelt vast dat oneerlijke handelspraktijken voornamelijk het gevolg zijn van onevenwichtigheden op het gebied van inkomen en macht in de voedselvoorzieningsketen en benadrukt dat dit dringend moeten worden aangepakt om de situatie van de landbouwers in de voedingssector te verbeteren; wijst erop dat het verkopen onder de kostprijs en het ernstige misbruik dat de grootschalige detailhandel maakt van basisproducten uit de landbouw, zoals zuivel, fruit en groenten, door ze als "lokartikelen" te presenteren een bedreiging vormen voor de duurzaamheid van de EU-productie van dergelijke producten op de lange termijn; is ingenomen met inspanningen als "Initiative Tierwohl" in Duitsland, die erop gericht zijn landbouwers te helpen concurreren op basis van de verdiensten van hun producten;

16.  wijst erop dat oneerlijke handelspraktijken ernstige negatieve gevolgen hebben voor landbouwers, zoals lagere winsten, hogere kosten dan voorzien, overproductie, voedselverspilling en moeilijkheden bij de financiële planning; benadrukt dat dergelijke negatieve gevolgen uiteindelijk de keuzemogelijkheden van de consument inperken;

17.  plaatst vraagtekens bij de onwrikbare steun die de Commissie in haar verslag uitspreekt voor het initiatief voor de toeleveringsketen, gezien de beperkingen ervan; wijst nogmaals op de terughoudendheid van landbouwers om eraan deel te nemen, vanwege een gebrek aan vertrouwen, de beperkingen met betrekking tot anonieme klachten, het gebrek aan wettelijke bevoegdheid, het onvermogen om betekenisvolle sancties op te leggen, het ontbreken van geschikte mechanismen om goed gedocumenteerde oneerlijke handelspraktijken te bestrijden, en bezorgdheden over onevenwichtigheden in de aard van de handhavingsmechanismen, die niet naar behoren in aanmerking zijn genomen; betreurt de terughoudendheid van de Commissie om voor anonimiteit en passende sancties te zorgen;

18.  is van mening dat het initiatief voor de toeleveringsketen en andere vrijwillige stelsels op nationaal en EU-niveau (gedragscodes, vrijwillige mechanismen voor geschillenbeslechting) verder ontwikkeld en bevorderd moeten worden als aanvulling op doeltreffende en krachtige handhavingsmechanismen op het niveau van de lidstaten, en dat hierbij moet worden gewaarborgd dat klachten anoniem kunnen worden ingediend en dat afschrikkende sancties worden ingevoerd, gepaard met coördinatie op EU-niveau; spoort producenten en handelaren, met inbegrip van landbouwersorganisaties, aan deel te nemen aan dergelijke initiatieven; is van oordeel dat deze initiatieven ter beschikking moeten staan van alle leveranciers die geen belang hechten aan hun anonimiteit en dat deze nog van nut kunnen zijn door uit te groeien tot platforms voor opleiding en het uitwisselen van beste praktijken; wijst erop dat de Commissie in haar recente verslag stelt dat het initiatief voor de toeleveringsketen moet worden aangepast om met name rekening te houden met vertrouwelijke klachten en om onafhankelijke organen de bevoegdheid te geven om onderzoeken uit te voeren en sancties op te leggen;

19.  vraagt de Commissie maatregelen te nemen om voor doeltreffende handhavingsmechanismen te zorgen, zoals de ontwikkeling en coördinatie van een netwerk op EU-niveau van wederzijds erkende nationale autoriteiten; benadrukt in dit verband dat de Britse "Groceries Code Adjudicator" (arbiter voor de betrekkingen tussen supermarkten en hun leveranciers) kan dienen als mogelijk model voor het EU-niveau, hetgeen een echt afschrikmiddel zou vormen tegen oneerlijke handelspraktijken en zou helpen de "angstfactor" weg te nemen;

20.  is ingenomen met de maatregel die het initiatief voor de toeleveringsketen onlangs heeft genomen om kmo's en micro-ondernemingen te laten deelnemen via een vereenvoudigde procedure; stelt vast dat het aantal geregistreerde kmo's is toegenomen; wijst er echter op dat het initiatief voor de toeleveringsketen verder moet worden versterkt door middel van een aantal maatregelen die door de Commissie zijn aangegeven in haar verslag van 29 januari 2016, waarbij de Commissie toezicht moet houden op de vorderingen, teneinde

- de inspanningen op te voeren om het initiatief voor de toeleveringsketen meer bekendheid te geven, met name bij kmo's;

- te verzekeren dat de beheerstructuur onpartijdig is, bijvoorbeeld door voor een onafhankelijk voorzitterschap te zorgen zonder banden met specifieke groepen van belanghebbenden;

- vermeende slachtoffers van oneerlijke handelspraktijken toe te staan een klacht vertrouwelijk in te dienen;

- voor betere interne procedures te zorgen om te controleren of individuele marktdeelnemers hun verbintenissen nakomen en om op vertrouwelijke wijze toezicht te houden op de aanwezigheid en de afloop van bilaterale geschillen;

21.  wijst op de vaststelling van de Commissie dat vertegenwoordigers van landbouwers hebben besloten niet aan het initiatief voor de toeleveringsketen deel te nemen, omdat zij van mening zijn dat de vertrouwelijkheid voor indieners van klachten onvoldoende wordt gewaarborgd, het initiatief niet over wettelijke bevoegdheden beschikt om onafhankelijke onderzoeken te verrichten en betekenisvolle sancties op te leggen en er geen mechanismen voorhanden zijn om goed gedocumenteerde oneerlijke handelspraktijken te bestrijden, alsook omdat niet voldoende rekening is gehouden met hun bezorgdheden over onevenwichtigheden wat de aard van de handhavingsmechanismen betreft; is van mening dat de deelname van landbouwers cruciaal is en dat een afgenomen deelname niet wijst op een gebrek aan bekendheid, maar veeleer op een gebrek aan vertrouwen in de procedures en het beheer van het initiatief voor de toeleveringsketen; stelt dan ook voor dat een verbeterde werking van het initiatief voor de toeleveringsketen, onder meer door onafhankelijk beheer, vertrouwelijkheid en anonimiteit, en een doeltreffende handhaving en afschrikking een eerste stap kunnen vormen om de interesse, steun en daardoor ook de deelname van landbouwers te vergroten;

22.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om het producenten makkelijker te maken en hen te stimuleren toe te treden tot producentenorganisaties en verenigingen van producentenorganisaties, teneinde hun onderhandelingspositie en hun positie in de voedselvoorzieningsketen te versterken;

23.  stelt niettemin vast dat vrijwillige en zelfregulerende stelsels een kosteneffectief middel kunnen zijn om eerlijke praktijken op de markt te waarborgen, geschillen te beslechten en een einde te stellen aan oneerlijke handelspraktijken, indien ze gepaard gaan met onafhankelijke en doeltreffende handhavingsmechanismen; onderstreept weliswaar dat dergelijke stelsels voorlopig beperkte resultaten hebben opgeleverd wegens een gebrek aan behoorlijke handhaving, ondervertegenwoordiging van landbouwers, onpartijdige beheerstructuren, belangenconflicten tussen de betrokken partijen, mechanismen voor geschillenbeslechting waarin de "angstfactor" van de leverancier niet in aanmerking wordt genomen en het feit dat ze niet van toepassing zijn op de volledige toeleveringsketen; verzoekt de Commissie de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten te blijven steunen;

24.  stelt vast dat er reeds EU-wetgeving bestaat om oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten te bestrijden (Richtlijn 2005/29/EG), maar wijst op het gebrek aan EU-wetgeving ter bestrijding van oneerlijke praktijken tussen verschillende marktdeelnemers in de agrovoedingsketen;

25.  wijst erop dat een ernstige analyse van oneerlijke handelspraktijken steeds moet vertrekken vanuit het nieuwe economische paradigma dat de afgelopen jaren is opgekomen: grootschalige detailhandel waarin de toegang tot verkooppunten het voorwerp is geworden van bikkelharde concurrentie waarbij de supermarkten de touwtjes in handen hebben; wijst erop dat een aantal mededingingsautoriteiten specifieke praktijken hebben vastgesteld waarbij buitensporige risico's worden afgewenteld op de leverancier, waardoor diens concurrentievermogen mogelijk wordt verzwakt; wijst erop dat deze autoriteiten ook tot de conclusie zijn gekomen dat huismerken een aspect van horizontale concurrentie ten opzichte van industriële merken creëren dat onvoldoende in aanmerking is genomen;

26.  benadrukt dat maatregelen ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken zullen bijdragen tot het goed functioneren van de interne markt en tot de ontwikkeling van grensoverschrijdende handelsbetrekkingen binnen de EU en met derde landen; wijst erop dat marktdeelnemers in de toeleveringsketen door de versnipperde aard van de markten en de verschillen tussen de nationale wetgeving inzake oneerlijke handelspraktijken worden blootgesteld aan een reeks uiteenlopende marktvoorwaarden en mogelijk te maken krijgen met het zogenaamde "forum shopping", hetgeen op zijn beurt kan leiden tot rechtsonzekerheid;

27.  verzoekt de Commissie en de lidstaten het mededingingsrecht, de regelgeving inzake oneerlijke concurrentie en antitrustbepalingen volledig en consequent te handhaven, en met name zware straffen op te leggen voor misbruik van een dominante positie in de voedselvoorzieningsketen;

28.  acht het van essentieel belang ervoor te zorgen dat in het EU-mededingingsrecht rekening wordt gehouden met de specifieke eigenschappen van de landbouw en dat de wetgeving ten dienste staat van zowel producenten als consumenten, die een belangrijke rol spelen in de toeleveringsketen; is van mening dat het EU-mededingingsrecht de voorwaarden moet scheppen voor een efficiëntere markt waarop consumenten toegang hebben tot een ruime keuze aan producten van goede kwaliteit tegen concurrerende prijzen, waarbij wordt gewaarborgd dat primaire producenten worden gestimuleerd om te investeren en te innoveren zonder dat ze van de markt worden verdrongen door oneerlijke handelspraktijken;

29.  merkt op dat huismerkproducten kunnen zorgen voor meerwaarde, een ruimere keuze en meer fairtradeproducten voor de consument, maar dat ze ook een strategisch probleem stellen op de middellange en lange termijn, aangezien ze een horizontale dimensie aanbrengen in de concurrentie ten opzichte van industriële merken die voordien nooit een factor is geweest, en ze detailhandelaren, die zowel klant als concurrent worden, een oneerlijke en concurrentieverstorende positie kunnen geven; vestigt de aandacht op het bestaan van een "risicodrempel" waarboven de marktpenetratie van huismerken in een bepaalde categorie producten de actuele positieve effecten van huismerken kan doen omslaan in negatieve effecten en een rem gaat vormen op de innovatieve inspanningen van veel ondernemingen; dringt er daarom op aan dat de Commissie en de mededingingsautoriteiten bijzondere aandacht besteden aan de kwestie van huismerken, in het bijzonder wat betreft de noodzaak om de potentiële langetermijngevolgen voor de toeleveringsketen en de positie van de landbouwers hierin te beoordelen, zonder uit het oog te verliezen dat consumptiegewoonten verschillen van lidstaat tot lidstaat;

30.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om Richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties volledig en consistent te handhaven, opdat bedrijven binnen 60 dagen aan hun schuldeisers uitbetalen, of anders verplicht zijn tot rentebetalingen en de betaling van redelijke invorderingskosten van de schuldeiser;

31.  verzoekt de Commissie een voorstel of voorstellen in te dienen voor een kader op EU-niveau waarin algemene beginselen worden vastgelegd en naar behoren rekening wordt gehouden met nationale omstandigheden en beste praktijken ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken in de volledige voedselvoorzieningsketen, om ervoor te zorgen dat er tussen de lidstaten gelijke voorwaarden gelden waardoor de markten kunnen functioneren zoals het hoort en er kan worden voorzien in eerlijke en transparante verhoudingen tussen de producenten, leveranciers en distributeurs van levensmiddelen;

32.  is er sterk van overtuigd dat de definitie van oneerlijke handelspraktijken, zoals omschreven door de Commissie en belanghebbende partijen in het document "Vertical relations in the Food Supply Chain: Principles of Good Practice" (Verticale betrekkingen in de voedselvoorzieningsketen: beginselen van goede praktijken) van 29 november 2011[14], in aanmerking moet worden genomen, samen met een openbare lijst van oneerlijke handelspraktijken, bij het indienen van een voorstel voor een kader op EU-niveau;

33.  stelt bovendien voor om anonimiteit en vertrouwelijkheid op te nemen in elk toekomstig wetgevingsinitiatief op dit gebied;

34.  is van mening dat de lidstaten waarin dit nog niet het geval is overheidsinstanties of gespecialiseerde organen zoals een arbiter moeten oprichten of erkennen op nationaal niveau, met de bevoegdheid om op te treden tegen oneerlijke praktijken in de voedselvoorzieningsketen; is van mening dat dergelijke overheidsinstanties handhaving kunnen bevorderen, bijvoorbeeld door de bevoegdheid te krijgen onderzoeken te openen en te verrichten, op eigen initiatief en op basis van informele informatie of klachten die op vertrouwelijke basis worden behandeld (waardoor de "angstfactor" wordt weggenomen), en kunnen fungeren als bemiddelaar tussen de betrokken partijen; benadrukt dat er tussen nationale autoriteiten behoefte is aan wederzijdse erkenning en daadwerkelijke samenwerking op EU-niveau om te verzekeren dat relevante informatie, met name wat goede praktijken betreft, en deskundigheid met betrekking tot nieuwe soorten van oneerlijke handelspraktijken uitgewisseld worden, met volledige eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel;

35.  verzoekt de Commissie, de lidstaten en andere belanghebbende partijen gevolg te geven aan het Commissieverslag en te bevorderen dat landbouwersorganisaties (waaronder producentenorganisaties en hun verenigingen) worden opgenomen in de werkingssfeer van nationale handhavingsinstanties die de voedselvoorzieningsketen beheren, met name door de anonimiteit van klachten en een doeltreffende sanctieregeling te waarborgen;

36.  verzoekt de lidstaten die niet beschikken over een bevoegde handhavingsautoriteit te overwegen een dergelijke handhavingsautoriteit op te richten en deze de bevoegdheid te geven om toezicht te houden op maatregelen die nodig zijn om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken en deze maatregelen te handhaven;

37.  wijst erop dat de handhavingsautoriteiten moeten beschikken over een divers gamma aan handhavingsmaatregelen en sancties waaruit ze kunnen putten om flexibel te kunnen reageren naargelang de ernst van de specifieke situatie; is van mening dat dergelijke maatregelen en sancties een afschrikkend effect moeten hebben met het oog op een gedragsverandering;

38.  herinnert eraan dat er in alle lidstaten al regelgevingskaders voor het aanpakken van oneerlijke handelspraktijken bestaan; wijst op de regelgevende maatregelen die een aantal lidstaten recentelijk getroffen hebben, waarbij bepalingen ter aanvulling van het nationale mededingingsrecht zijn ingevoerd, het toepassingsgebied van de richtlijnen betreffende oneerlijke handelspraktijken is uitgebreid door ook de relaties tussen ondernemingen (b2b) hierin op te nemen, en onafhankelijke handhavingsinstanties zijn opgericht; stelt echter vast dat de verschillende benaderingen die op dit vlak zijn gehanteerd door de betrokken lidstaten hebben geleid tot uiteenlopende niveaus en soorten van bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken;

39.  merkt op dat er bij het aannemen van maatregelen ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken binnen de voedselvoorzieningsketen rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van elke markt en de wettelijke voorwaarden die er gelden, de verschillende omstandigheden en benaderingen in afzonderlijke lidstaten, de graad van consolidatie of versnippering van afzonderlijke markten en andere betekenisvolle factoren, en daarbij ook voordeel te halen uit door een aantal lidstaten reeds getroffen maatregelen die effect blijken te sorteren; is van mening dat in alle voorgestelde reguleringsinspanningen op dit gebied moet worden voorzien in een redelijk ruime beoordelingsbevoegdheid om de te nemen maatregelen te kneden naar de specifieke kenmerken van elke markt, teneinde te voorkomen dat er een uniforme benadering wordt gehanteerd, en dat de voorstellen gebaseerd moeten zijn op het algemene beginsel om handhaving te verbeteren door naast de desbetreffende overheidsinstanties ook het concept van particuliere handhaving te betrekken, waardoor tevens wordt bijgedragen aan het verbeteren van het versnipperde en lage niveau van samenwerking binnen verschillende nationale handhavingsautoriteiten en aan het aanpakken van grensoverschrijdende problemen inzake oneerlijke handelspraktijken;

40.  merkt op dat het bestaande versnipperde en beperkte niveau van samenwerking binnen de verschillende nationale handhavingsinstanties niet voldoende is om de grensoverschrijdende problemen inzake oneerlijke handelspraktijken aan te pakken;

41.  verzoekt de Commissie een beoordeling te maken van de doeltreffendheid en de effecten van regelgevende en niet-regelgevende maatregelen, met de nodige aandacht voor alle mogelijke gevolgen voor de verschillende belanghebbende partijen en voor het welzijn van de consument, alsook van de beleidsmix waarvan de respondenten op de eerder genoemde Areté-studie gewag maken, bestaande uit een combinatie van vrijwillige initiatieven en openbare handhaving (32 % van het totaal aantal antwoorden) en specifieke wetgeving op EU-niveau (32 %);

42.  is ervan overtuigd dat consumentenbewustzijn met betrekking tot landbouwproducten essentieel is bij het aanpakken van de problemen die door onevenwichtigheden in de voedselvoorzieningsketen ontstaan, met inbegrip van oneerlijke handelspraktijken; roept alle belanghebbenden in het beheer van de voedselvoorzieningsketen op te zorgen voor meer transparantie in de gehele keten en de consument beter te informeren met behulp van geschiktere regelingen voor het etiketteren en certificeren van producten, zodat deze met volledige kennis van zaken zijn keuze kan maken met betrekking tot beschikbare producten en hiernaar kan handelen;

43.  verzoekt de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten initiatieven te bevorderen waarmee consumenten kunnen worden gewezen op de gevaren van prijsdumping voor primaire producenten, en spreekt zijn uitdrukkelijke steun uit voor bewustwordingscampagnes in dit verband op scholen en in opleidingsinstellingen;

44.  merkt op dat het sinds 2009 vijf resoluties heeft aangenomen over problemen in de detailhandelketen van de EU, waarvan drie specifiek over onevenwichtigheden en misbruik in de voedselvoorzieningsketen; merkt voorts op dat de Commissie in dezelfde periode drie mededelingen en een groenboek heeft uitgebracht en twee eindverslagen over vergelijkbare onderwerpen heeft laten opstellen; stelt daarom dat een zoveelste analyse van de toestand van de voedselvoorzieningsketen slechts leidt tot uitstel van de dringende maatregelen die nodig zijn om landbouwers te helpen in hun strijd tegen oneerlijke handelspraktijken;

45.  dringt er bij alle partijen in de voedselvoorzieningsketen op aan het gebruik van standaardcontracten alsook contracten van de nieuwe generatie in overweging te nemen, waardoor risico's en voordelen worden gedeeld;

46.  erkent dat met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de nieuwe integrale gemeenschappelijke marktordening een aantal maatregelen zijn ingevoerd die tot doel hebben de onevenwichtige onderhandelingsposities tussen landbouwers, de detailhandel, de groothandel en kmo's in de voedselvoorzieningsketen aan te pakken, door met name de oprichting en uitbreiding van producentenorganisaties te ondersteunen; benadrukt het belang van deze op de aanbodzijde georiënteerde samenwerking;

47.  merkt op dat Verordening (EU) nr. 1308/2013, die voorziet in de oprichting van producentenorganisaties, wordt geschraagd door financiële prikkels onder de tweede pijler van het GLB; wijst erop dat in het wettelijk kader wordt voorzien in een uitbreiding van de werkingssfeer van collectieve onderhandelingen (in sommige sectoren) en leveringscontracten (in alle sectoren) naar producentenorganisaties, de verenigingen hiervan en brancheorganisaties, en dat er ook tijdelijke vrijstellingen van bepaalde mededingingsregels worden ingevoerd in tijden van ernstige onevenwichtigheden op de markt, onderworpen aan een aantal waarborgen;

48.  dringt er bij de Commissie op aan deze benadering nadrukkelijk te steunen, teneinde de onderhandelingspositie van de primaire producent te versterken en producenten aan te sporen zich aan te sluiten bij producentenorganisaties en hun verenigingen; benadrukt in het bijzonder de kwetsbaarheid van kleine en familielandbouwbedrijven, die het potentieel hebben in geïsoleerde, afgelegen en bergregio's werkgelegenheid te creëren en te ondersteunen;

49.  is van mening dat de versterking en oprichting van producentenorganisaties hand in hand moet gaan met de versterking van de onderhandelingspositie van de landbouwers in de voedselvoorzieningsketen, met name door hun het recht te geven om collectief te onderhandelen over hun contracten;

50.  roept op tot meer transparantie en informatieverstrekking binnen de toeleveringsketen en tot de versterking van instanties en marktinformatiemiddelen zoals het Europees instrument voor de bewaking van de voedselprijzen en het melkmarktobservatorium, teneinde landbouwers en producentenorganisaties op het juiste moment van nauwkeurige marktgegevens te voorzien;

51.  is van mening dat de toegevoegde waarde van de primaire producenten beter moet worden weerspiegeld in de prijzen in de gehele voedselvoorzieningsketen; verzoekt derhalve het prijsvormingsproces voor de detailhandel zo transparant mogelijk te maken;

52.  wijst erop dat landbouwers zich in een aantal lidstaten van een sterke positie binnen de voedselvoorzieningsketen hebben verzekerd door de oprichting van coöperaties, die waarborgen dat de in het verwerkingsstadium gerealiseerde toegevoegde waarde terugvloeit naar de landbouwers, en acht het van essentieel belang dat deze coöperaties geen extra kosten krijgen opgelegd als gevolg van bindende bureaucratische regels die hoge kosten met zich meebrengen;

53.  dringt er bij producenten en verwerkers op aan samen te werken op het gebied van investeringen in innovaties en het vergroten van de toegevoegde waarde van hun producten;

54.  herinnert de Commissie eraan dat het Parlement in december 2013 een initiatiefverslag heeft aangenomen waarin de Commissie wordt verzocht de mogelijkheid te onderzoeken van een handhaving die op onafhankelijke wijze plaatsvindt om in te spelen op de "angstfactor" onder primaire producenten; dringt er bij de Commissie op aan dit in haar eigen verslag in overweging te nemen;

55.  is van mening dat beroepsorganisaties als platform voor primaire producenten kunnen dienen, waarlangs zij zonder angst klachten kunnen indienen bij een bevoegde autoriteit over vermeende oneerlijke handelspraktijken;

56.  verzoekt zijn Voorzitter dit verslag te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

TOELICHTING

In juli vorig jaar heeft de Commissie een mededeling verspreid met als doel de lidstaten aan te sporen manieren te zoeken om kleine producenten van voedingsmiddelen en detailhandelaren beter te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken, die vaak plaatsvinden in handelsrelaties waarbij de marktkrachten ongelijk zijn.

Oneerlijke handelspraktijken worden ruwweg omschreven als praktijken die sterk afwijken van goed handelsgedrag, die in strijd zijn met de goede trouw en een eerlijke behandeling en die door een handelspartner eenzijdig worden opgelegd aan een andere handelspartner. De rapporteur neemt in zijn verslag voorbeelden op van oneerlijke praktijken die actoren uit de toeleveringsketen in gesprekken met de rapporteur genoemd hebben als de meest voorkomende.

Als gevolg van een gebrek aan economisch evenwicht in de handelsbetrekkingen en verschillende onderhandelingsposities in zakelijke relaties, ontstaan er oneerlijke handelspraktijken in de toeleveringsketen zowel van voedingsmiddelen als van niet-voedingsproducten die mogelijk een negatieve invloed hebben op de hele economie in de EU, omdat bedrijven, en vooral kleine en middelgrote ondernemingen mogelijk verstoken zullen zijn van het vermogen om te investeren en innovaties door te voeren, alsook de wil zullen opgeven om hun activiteiten te ontplooien op de interne markt. Bovendien moet er ook aandacht besteed worden aan de zogenaamde "angstfactor", waarbij veelal de zwakste partij geen gerechtelijke stappen onderneemt en de oneerlijke praktijken aanvaardt, ondanks de schade die ze aanrichten, omdat zij vreest dat de sterkste partij de handelsbetrekkingen zou opzeggen. Voor zover de verschillende onderhandelingsposities in handelsbetrekkingen een volkomen natuurlijk en algemeen verschijnsel zijn en verklaard kunnen worden door het functioneren van de markt, behoort het misbruik van de sterkste marktpositie echter al tot de abnormale betrekkingen tussen ondernemingen en leidt het vaak tot het verschijnsel van oneerlijke handelspraktijken.

In de afgelopen jaren is het debat over oneerlijke handelspraktijken in de betrekkingen tussen ondernemingen in hevigheid toegenomen, en hoewel het niet eenvoudig is om dit verschijnsel volledig te beoordelen, tonen talrijke statistieken en marktanalyses aan dat deze praktijken te vaak voorkomen, en in sommige onderdelen van de toeleveringsketen bijzonder duidelijk waarneembaar zijn. In een onderzoek van maart 2011 werd aangetoond dat in de voedselvoorzieningsketen tot 96 % van de respondenten aangaf het slachtoffer te zijn geweest van ten minste één vorm van oneerlijke handelspraktijken[1].

Veel lidstaten hebben het schadelijke potentieel van oneerlijke handelspraktijken erkend en hebben regelgevende initiatieven genomen om ze te bestrijden, andere lidstaten hebben zopas plannen gemaakt om dergelijke acties te ondernemen. Bepalingen binnen het toepassingsgebied van de EU over deze kwestie zijn echter heel verscheiden, mede omdat in elk land niet alleen de ondernomen stappen variëren, maar ook de omvang van het verschijnsel verschilt. Anderzijds heeft ook wie actief is op de markt het probleem van de oneerlijke handelspraktijken waargenomen en is er een reeks goede beginsels uitgewerkt voor verticale afhankelijkheid en een kader voor zelfregulering om ze ten uitvoer te brengen, bijvoorbeeld het zogenaamde initiatief voor de toeleveringsketen (Supply Chain Initiative).

Aangezien het probleem van oneerlijke handelspraktijken algemeen voorkomt en steeds groter wordt, moet de doeltreffendheid van de mechanismen ter zelfregulering om de markt weer in evenwicht te brengen in vraag gesteld worden. Methoden die erin bestaan om het gebruik van oneerlijke praktijken op vrijwillige basis te doen ophouden, richten hun acties op de beperking van het probleem, maar volstaan niet om het probleem op te lossen.

Volgens de rapporteur moeten er gedecideerde en consequente stappen ondernomen worden die gericht zijn op de volledige uitroeiing van oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen van de EU. Door de omvang van het probleem is de invoering van regelgeving op EU-niveau vereist, om het correcte functioneren van de markten en eerlijke en transparante betrekkingen tussen alle actoren van de voedselvoorzieningsketen te waarborgen. Oneerlijke handelspraktijken moeten precies gedefinieerd worden en verboden worden onder dreiging van sancties, en voor de toepassing van deze regelgeving moeten bevoegde nationale instanties verantwoordelijk zijn, die op eigen initiatief onderzoeken zouden mogen openen en anonieme klachten zouden mogen aanvaarden.

Dit verslag heeft tot doel het probleem van oneerlijke handelspraktijken te belichten en - door de nadruk te leggen op de initiatieven die reeds genomen zijn op nationaal of EU-niveau, of het nu gaat om nationale regelgevende maatregelen of zelfregulerende initiatieven - de eventuele verdere mogelijkheden te bekijken om te streven naar een oplossing voor het probleem van oneerlijke handelspraktijken op de Europese interne markt.

  • [1]  Een onderzoek in opdracht van CIAA (Confederatie van de landbouw- en voedingsmiddelenindustrieën van de EU) en de AIM (Europese vereniging van merkartikelfabrikanten).

ADVIES van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling(*) (17.11.2015)

aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming

inzake oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen
(2015/2065(INI))

Rapporteur voor advies (*): Mairead McGuinness

(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement

SUGGESTIES

De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie interne markt en consumentenbescherming onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  acht het van essentieel belang ervoor te zorgen dat in het Europees mededingingsrecht rekening wordt gehouden met de specifieke eigenschappen van de landbouw en dat het ten dienste staat van producenten en consumenten, die een belangrijke rol spelen in de toeleveringsketen; is van mening dat het Europees mededingingsrecht de voorwaarden moet scheppen voor een efficiëntere markt waarop consumenten toegang hebben tot een ruime keuze aan producten van goede kwaliteit tegen concurrerende prijzen, waarbij wordt gewaarborgd dat primaire producenten worden gestimuleerd om te investeren en te innoveren, zonder dat ze van de markt worden verdrongen door oneerlijke handelspraktijken;

2.  verzoekt de Commissie het Europees mededingingsrecht strikt te handhaven in gevallen waarin oneerlijke handelspraktijken kunnen worden bestraft; is evenwel van mening dat de bestaande wetgevings- en regelgevingsinstrumenten in de meeste gevallen van oneerlijke handelspraktijken niet van toepassing zijn; is voorts van mening dat alleen de antikartelwetgeving ongeschikt is om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden, aangezien zelden aan de technische vereisten voor een "dominante positie" wordt voldaan, alhoewel detailhandelaars in de praktijk in een specifieke marktsituatie mogelijk wel een dominante positie hebben;

3.  merkt op dat oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen op verschillende manieren voorkomen, met inbegrip van:

–  eenzijdige wijzigingen met terugwerkende kracht in de contractvoorwaarden,

–  vaste prijzen die bedrijven aan leveranciers opleggen als voorwaarde om op hun leverancierslijst te worden opgenomen ("pay to stay"),

–  betalingen tot wel 120 dagen na levering, ver over de limiet van 60 dagen ("pay you later"),

–  arbitraire kortingen die grote bedrijven zichzelf toebedelen in ruil voor een snelle of tijdige betaling,

–  het met terugwerkende kracht bedingen van kortingen op aan een leverancier verschuldigde bedragen,

–  het dwingen van leveranciers om zaken te doen met bepaalde producenten van verpakkingen waarvoor de supermarkten dan weer worden beloond;

4.  erkent dat oneerlijke handelspraktijken voornamelijk het gevolg zijn van onevenwichtigheden op het gebied van inkomen en macht in de voedselvoorzieningsketen en dringend moeten worden aangepakt om de situatie van de landbouwers in de levensmiddelensector te verbeteren; wijst erop dat het verkopen onder de kostprijs en het ernstige misbruik dat de grootschalige detailhandel maakt van basisproducten uit de landbouw zoals zuivel, fruit en groenten door ze als verliesgevend te bestempelen, een bedreiging vormen voor de duurzaamheid van de Europese productie van dergelijke producten op de lange termijn; erkent dat de levensmiddelenmarkt in een aantal lidstaten sterk geconcentreerd is; is ingenomen met inspanningen als "Initiative Tierwohl" in Duitsland, die erop gericht zijn landbouwers te helpen concurreren op basis van de verdiensten van hun producten;

5.  wijst erop dat oneerlijke handelspraktijken negatieve gevolgen hebben voor landbouwers, zoals lagere winsten, hogere kosten dan voorzien, overproductie of voedselverspilling en moeilijkheden bij de planning van de financiering; benadrukt dat deze praktijken ook schadelijke gevolgen hebben voor het functioneren van de interne markt, een belemmering kunnen vormen voor investeringen en kunnen leiden tot minder productinnovatie, een lagere productkwaliteit en een beperktere productdiversiteit; benadrukt dat dergelijke negatieve gevolgen uiteindelijk de keuzevrijheid van de consument inperken;

6.  merkt op dat het Parlement sinds 2009 vijf resoluties betreffende problemen in de detailhandelketen van de EU heeft aangenomen, waarvan drie specifiek met betrekking tot onevenwichtigheden en misbruik in de voedselvoorzieningsketen; merkt voorts op dat de Commissie in dezelfde periode drie mededelingen en een groenboek heeft uitgebracht en twee eindverslagen over vergelijkbare onderwerpen heeft laten opstellen; verklaart derhalve dat een verdere analyse van de staat van de voedselvoorzieningsketen slechts leidt tot uitstel van de dringende acties die nodig zijn om landbouwers te helpen in hun strijd tegen oneerlijke handelspraktijken;

7.  is van mening dat een algemeen begrip van oneerlijke handelspraktijken nuttig is en verzoekt de Commissie daarom met klem een open lijst op te stellen van oneerlijke handelspraktijken die op EU-niveau verboden zijn; benadrukt het ontbreken van EU-regels om oneerlijke handelspraktijken tussen de spelers in de voedselvoorzieningsketen tegen te gaan;

8.  dringt er bij alle partijen in de voedselvoorzieningsketen op aan het gebruik van standaardcontracten in overweging te nemen, alsook nieuwe-generatie-contracten waarbij risico's en voordelen worden gedeeld;

9.  merkt op dat hoewel huismerkproducten kunnen zorgen voor meerwaarde, een ruimere keuze en meer fairtradeproducten voor de consument, deze de detailhandelaars in een oneerlijke en niet-concurrerende positie kunnen brengen waardoor zij zowel klant als concurrent worden; dringt erop aan dat de Commissie en de mededingingsautoriteiten bijzondere aandacht besteden aan de kwestie huismerken, en benadrukt dat de potentiële langetermijngevolgen voor de voedselvoorzieningsketen en de positie van de landbouwers hierin moeten worden aangepakt;

10.  erkent dat met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de nieuwe gemeenschappelijke marktordening een aantal maatregelen zijn ingevoerd die tot doel hebben de onevenwichtigheid aan te pakken in de onderhandelingsposities tussen landbouwers, de detailhandel, de groothandel en kmo's in de voedselvoorzieningsketen, door met name de oprichting en ontwikkeling van producentenorganisaties te ondersteunen; benadrukt het belang van deze samenwerking aan leverancierszijde;

11.  merkt op dat Verordening (EU) nr. 1308/2013, die voorziet in de oprichting van producentenorganisaties, wordt geschraagd door financiële prikkels onder de tweede pijler van het GLB; wijst erop dat binnen het wettelijk kader de werkingssfeer van collectieve onderhandelingen (in sommige sectoren) en leveringscontracten (in alle sectoren) aan producentenorganisaties, de verenigingen hiervan en brancheorganisaties wordt uitgebreid, alsook tijdelijke vrijstellingen van bepaalde mededingingsregels worden ingevoerd in tijden van ernstige onevenwichtigheden op de markt, binnen bepaalde grenzen;

12.  dringt er bij de Commissie op aan deze benadering nadrukkelijk te steunen teneinde de onderhandelingspositie van de primaire producent te versterken en producenten aan te moedigen zich aan te sluiten bij producentenorganisaties en hun verenigingen; benadrukt in het bijzonder de kwetsbaarheid van kleine en familielandbouwbedrijven, die de potentie hebben in geïsoleerde, afgelegen en bergregio's werkgelegenheid te creëren en te ondersteunen;

13.  is van mening dat de versterking en oprichting van producentenorganisaties hand in hand moet gaan met de versterking van de onderhandelingspositie van de landbouwers in de voedselvoorzieningsketen, met name door hun het recht te geven om collectief te onderhandelen over hun contracten;

14.  roept op tot meer transparantie en informatieverstrekking binnen de toeleveringsketen en tot de versterking van instanties en marktinformatiemiddelen zoals het Europees instrument voor de bewaking van de voedselprijzen en het melkmarktobservatorium, teneinde landbouwers en producentenorganisaties op het juiste moment van nauwkeurige marktgegevens te voorzien;

15.  is van mening dat de toegevoegde waarde van de primaire producenten beter zou moeten worden weerspiegeld in de prijzen in de gehele voedselvoorzieningsketen; verzoekt derhalve het proces van de vorming van de detailhandelsprijzen zo transparant mogelijk te maken;

16.  herinnert eraan dat landbouwers in een aantal lidstaten zich van een sterke positie binnen de voedselvoorzieningsketen hebben verzekerd door de oprichting van coöperaties, die waarborgen dat de in het verwerkingsstadium gerealiseerde toegevoegde waarde terugvloeit naar de landbouwers, en acht het van essentieel belang dat deze coöperaties geen extra kosten krijgen opgelegd als gevolg van bindende bureaucratische regels die hoge kosten met zich meebrengen;

17.  dringt er bij producenten en verwerkers op aan samen te werken op het gebied van investeringen in innovaties en het vergroten van de toegevoegde waarde van hun producten;

18.  is ervan overtuigd dat consumentenbewustzijn met betrekking tot landbouwproducten essentieel is bij het aanpakken van de problemen die door onevenwichtigheden in de voedselvoorzieningsketen ontstaan, met inbegrip van oneerlijke handelspraktijken; roept alle belanghebbenden in het beheer van de voedselvoorzieningsketen op te zorgen voor meer transparantie in de gehele keten en de consument middels passende etikettering en certificering van de producten van meer informatie te voorzien, zodat deze volledig geïnformeerd zijn keuze kan maken met betrekking tot beschikbare producten en hiernaar kan handelen;

19.  verzoekt de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten initiatieven te bevorderen waarmee consumenten kunnen worden gewezen op de gevaren van prijsdumping voor primaire producenten, en spreekt zijn uitdrukkelijke steun uit voor bewustwordingscampagnes in dit verband op scholen en in opleidingsinstellingen;

20.  erkent dat hoewel volledig vrijwillige initiatieven uiterst belangrijk en nuttig zijn voor het identificeren van problemen, zij niet toereikend zijn om een einde te maken aan de "angstfactor" in de toeleveringsketen, omdat zij grote nadelen met zich meebrengen zoals een grote mate van niet-deelname, belangenconflicten, geschillenbeslechtingsmechanismen waarmee het niet lukt de "angstfactor" bij de leveranciers aan te pakken, het ontbreken van echte sancties voor niet-naleving, en een geringe of geen deelname van de bevoegde autoriteiten;

21.  herinnert de Commissie eraan dat het Parlement in december 2013 een initiatiefverslag heeft aangenomen waarin de Commissie wordt verzocht de mogelijkheid van onafhankelijke handhaving in de strijd tegen de "angstfactor" onder primaire producenten te onderzoeken; dringt er bij de Commissie op aan dit in haar eigen verslag in overweging te nemen;

22.  is van mening dat beroepsorganisaties als platform voor primaire producenten kunnen dienen, waarlangs zij zonder angst klachten kunnen indienen bij een bevoegde autoriteit over vermeende oneerlijke handelspraktijken;

23.  verzoekt om procedures binnen de handhavingsinstanties om primaire producenten in staat te stellen op vertrouwelijke basis een klacht in te dienen, waarbij de handhavingsinstanties ook de mogelijkheid krijgen op eigen initiatief onderzoek uit te voeren; dringt erop aan dat deze handhavingsinstanties gemachtigd moeten zijn passende sancties op te leggen wanneer de regels inzake oneerlijke handelspraktijken worden geschonden;

24.  trekt de onwrikbare steun van de Commissie voor het initiatief voor de toeleveringsketen (Supply Chain Initiative, SCI) in twijfel, gezien de beperkingen ervan; wijst nogmaals op de aarzeling van landbouwers om eraan deel te nemen, vanwege een gebrek aan vertrouwen, de beperking van anonieme klachten, het gebrek aan wettelijke bevoegdheid, het onvermogen om betekenisvolle sancties op te leggen, het ontbreken van mechanismen om goed gedocumenteerde oneerlijke handelspraktijken op passende wijze aan te pakken, en bezorgdheden over onevenwichtigheden in de aard van de handhavingsmechanismen, die niet naar behoren in aanmerking zijn genomen; betreurt de onwil van de Commissie om te onderhandelen over de kwesties anonimiteit en sancties;

25.  verzoekt de Commissie het SCI te evalueren op doeltreffendheid, waarbij rekening wordt gehouden met de bezorgdheden van de landbouwers; dringt er bij de Commissie op aan het vrijwillige initiatief niet uitsluitend op basis van het aantal geregistreerde deelnemers te beoordelen;

26.  verzoekt de relevante belanghebbenden de opneming van landbouworganisaties (waaronder producentenorganisaties en hun verenigingen) in het bereik van de nationale handhavingsinstanties die toezicht houden op de voedselvoorzieningsketen te vergemakkelijken, met name door het waarborgen van de anonimiteit van klachten en een doeltreffende sanctieregeling;

27.  herinnert eraan dat de Commissie heeft erkend dat "forumshopping" een bedreiging vormt voor het functioneren van de interne markt en nadelig is voor de belangen van primaire producenten; is van mening dat een gedeelde interpretatie van de in 2011 goedgekeurde regels voor goede praktijken van essentieel belang is om dit probleem te verhelpen, gecombineerd met de uniforme toepassing van die regels en meer samenwerking tussen de handhavingsautoriteiten van de lidstaten;

28.  wijst erop dat diverse lidstaten vrijwillige afspraken en wetgevingsmaatregelen hebben ingevoerd, gericht op een beter functioneren van de toeleveringsketen; wijst op het bestaan van de "Groceries Code Adjudicator" (toezichthouder op oneerlijke handelspraktijken) in het Verenigd Koninkrijk, de zaak van Portugal, de bemiddelaar tussen de verschillende schakels van de voedselvoorzieningsketen in Frankrijk, Spaanse wetgeving en het huidige Belgische initiatief dat overleg tussen de partijen omvat; benadrukt het belang van samenwerking tussen de nationale autoriteiten en de uitwisseling van optimale werkwijzen op EU-niveau; verzoekt de lidstaten de maatregelen die zijn getroffen in hun nationale wetgeving te doen naleven;

29.  is van mening dat onafhankelijke nationale regelgevende organen voor de levensmiddelensector een doeltreffende maatregel kunnen zijn voor de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken, omdat zij zorgen voor meer transparantie in de gehele waardeketen en voorafgaande controles ter bescherming tegen misbruik van een dominante marktpositie mogelijk maken; verzoekt de Commissie in dit verband ook te onderzoeken of het mogelijk is een Europees regelgevend orgaan op te richten, dat een coördinerende rol zou kunnen vervullen;

30.  dringt er bij de Commissie op aan deze nationale inspanningen te beschouwen als potentiële modellen die kunnen worden aangepast, waarbij rekening wordt gehouden met de problemen waarmee de sector wordt geconfronteerd en met nationale marktvoorwaarden en -kenmerken;

31.  is van mening dat kaderwetgeving op EU-niveau noodzakelijk is om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken en ervoor te zorgen dat Europese landbouwers en consumenten gebruik kunnen maken van billijke verkoop- en aankoopvoorwaarden;

32.  dringt er bij de Commissie op aan tijdig een voorstel voor EU-kaderwetgeving in te dienen, met het oog op het waarborgen van een gelijk speelveld binnen de interne markt;

33.  stelt dat dergelijke wetgeving, die de primaire producenten de nodige rechtszekerheid zou bieden om iets te kunnen doen aan hun bezorgdheden, gecombineerd met maatregelen om de onderhandelingspositie van landbouwers te verbeteren, noodzakelijk is om het SCI aan te vullen en de belanghebbenden die zich er reeds ten volle voor inzetten te beschermen, waarbij tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat oneerlijke handelspraktijken worden uitgebannen uit de voedselvoorzieningsketen;

34.  verzoekt om kaderwetgeving om alle leveranciers van voedingsmiddelen te beschermen, ongeacht waar ze zijn gevestigd, met inbegrip van derde landen;

35.  wijst er evenwel op dat deze Europese kaderwetgeving niet tot een verlaging van het beschermingsniveau mag leiden in landen die over nationale wetgeving inzake de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen beschikken.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

12.11.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

39

0

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Clara Eugenia Aguilera García, Eric Andrieu, Paul Brannen, Daniel Buda, Nicola Caputo, Michel Dantin, Paolo De Castro, Albert Deß, Diane Dodds, Norbert Erdős, Edouard Ferrand, Luke Ming Flanagan, Beata Gosiewska, Martin Häusling, Anja Hazekamp, Esther Herranz García, Jan Huitema, Jarosław Kalinowski, Elisabeth Köstinger, Zbigniew Kuźmiuk, Mairead McGuinness, Giulia Moi, Ulrike Müller, James Nicholson, Maria Noichl, Marijana Petir, Bronis Ropė, Jordi Sebastià, Jasenko Selimovic, Lidia Senra Rodríguez, Czesław Adam Siekierski, Marc Tarabella, Janusz Wojciechowski, Marco Zullo

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Maria Heubuch, Momchil Nekov, Sofia Ribeiro, Annie Schreijer-Pierik, Alyn Smith, Estefanía Torres Martínez

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Daniel Dalton, Nils Torvalds

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

21.4.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

34

0

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Dita Charanzová, Carlos Coelho, Sergio Gaetano Cofferati, Lara Comi, Anna Maria Corazza Bildt, Daniel Dalton, Nicola Danti, Dennis de Jong, Vicky Ford, Ildikó Gáll-Pelcz, Evelyne Gebhardt, Antanas Guoga, Sergio Gutiérrez Prieto, Robert Jarosław Iwaszkiewicz, Liisa Jaakonsaari, Philippe Juvin, Antonio López-Istúriz White, Marlene Mizzi, Robert Rochefort, Virginie Rozière, Christel Schaldemose, Andreas Schwab, Olga Sehnalová, Igor Šoltes, Ivan Štefanec, Mylène Troszczynski, Anneleen Van Bossuyt, Marco Zullo

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Lucy Anderson, Birgit Collin-Langen, Edward Czesak, João Pimenta Lopes, Julia Reda, Dariusz Rosati, Lambert van Nistelrooij, Sabine Verheyen, Kerstin Westphal