VERSLAG over de werkzaamheden, impact en toegevoegde waarde van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering tussen 2007 en 2014
5.7.2016 - (2015/2284(INI))
Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Marian Harkin
Rapporteur voor advies (*):
Jean-Paul Denanot, Begrotingscommissie
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement
- ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
- TOELICHTING
- ADVIES van de Begrotingscommissie (*)
- ADVIES van de Commissie internationale handel
- ADVIES van de Commissie begrotingscontrole
- ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling
- ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
- UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
- HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de werkzaamheden, impact en toegevoegde waarde van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering tussen 2007 en 2014
Het Europees Parlement,
– gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006[1],
– gezien Verordening (EG) nr. 546/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1927/2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering[2],
– gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering[3],
– gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de activiteiten van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering in 2013 en 2014 (COM(2015)0355),
– gezien de ex-postevaluatie van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) - eindverslag van augustus 2015,
– gezien Speciaal verslag nr. 7/2013 van de Rekenkamer: "Heeft het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering Europese meerwaarde gehad voor de herintegratie van ontslagen werknemers?",
– gezien het ERM-verslag 2012 van Eurofound, getiteld "Na herstructurering: arbeidsmarkten, arbeidsomstandigheden en tevredenheid met het bestaan",
– gezien de casestudy van Eurofound "Added value of the European Globalisation Adjustment Fund: A comparison of experiences in Germany and Finland (2009)",
– gezien het ERM-verslag 2009 van Eurofound getiteld "Herstructurering in tijden van recessie",
– gezien zijn resolutie van 29 september 2011 over de toekomst van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering[4],
– gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over de financiering en de werking van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering[5],
– gezien de resoluties die het sinds januari 2007 heeft aangenomen over het inzetten van het EFG, waarvan de opmerkingen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (EMPL) over de achtereenvolgende toepassingen deel uitmaken,
– gezien de beraadslagingen van de speciale werkgroep van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken over het EFG,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie internationale handel, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0227/2016),
A. overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) als opdracht heeft steun te verlenen en solidariteit te betuigen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen; overwegende dat het EFG ten doel heeft een bijdrage te leveren aan slimme, duurzame en inclusieve groei en duurzame werkgelegenheid te bevorderen, door ontslagen werknemers te ondersteunen en voor te bereiden op een nieuwe baan; overwegende dat het EFG is opgezet om in te springen op noodsituaties door snel te interveniëren en op korte termijn bijstand te bieden wanneer zich acute en onvoorziene moeilijkheden op de arbeidsmarkt voordoen, in tegenstelling tot het Europees Sociaal Fonds (ESF), dat ook steun geeft aan ontslagen werknemers, maar veeleer bedoeld is voor het aanpakken van structurele onevenwichtigheden, hoofdzakelijk middels programma's voor een leven lang leren; is van mening dat het EFG tijdens de volgende programmeringsperiode buiten het MFK moet blijven functioneren;
B. overwegende dat herstructurering in de afgelopen jaren gangbaarder is geworden in bepaalde sectoren en zich verspreidt naar andere sectoren; overwegende dat bedrijven verantwoordelijkheid dragen voor de vaak onvoorziene gevolgen van deze besluiten voor gemeenschappen en voor het economische en sociale stelsel van een lidstaat; overwegende dat het EFG de negatieve gevolgen van deze herstructureringsbesluiten helpt te verzachten; overwegende dat meer en meer EFG-dossiers verband houden met herstructureringsstrategieën van grote bedrijven en multinationals waarover doorgaans een besluit wordt genomen over de hoofden van de werknemers en hun vertegenwoordigers heen; overwegende dat hervestiging, productieverplaatsing, sluitingen, fusies, acquisities, overnames, reorganisaties van de productie en outsourcing van activiteiten de meest voorkomende vormen van herstructurering zijn;
C. overwegende dat het aanpassingsvermogen en een proactieve houding bij verandering van baan of beroep echter kunnen worden gehinderd door onzekerheid, omdat overgangssituaties een zeker risico op werkloosheid, lagere lonen en sociale onzekerheid met zich meebrengen; overwegende dat de re-integratie op de arbeidsmarkt van EFG-begunstigden beter zal slagen wanneer de banen in kwestie van goede kwaliteit zijn;
D. overwegende dat coöperaties herstructurering op maatschappelijk verantwoorde wijze doorvoeren en dat hun specifieke coöperatieve-governancemodel, dat is gebaseerd op gezamenlijke eigendom, democratische participatie, bestuur door de leden en het vermogen om op de eigen financiële middelen en ondersteunende netwerken te vertrouwen, verklaart waarom coöperaties flexibeler en innovatiever zijn bij het beheer van herstructurering en het opzetten van nieuwe bedrijven;
E. overwegende dat krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1309/2013 de Commissie het Europees Parlement en de Raad om de twee jaar een kwantitatief en kwalitatief verslag moet doen toekomen over de activiteiten die het EFG de voorafgaande twee jaren heeft ondernomen;
F. overwegende dat er geen Europees rechtskader bestaat met betrekking tot de voorlichting en raadpleging van werknemers, de anticipatie op en het beheer van herstructurering om te anticiperen op veranderingen en banenverlies te voorkomen; overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 15 januari 2013[6] de Commissie heeft verzocht om, overeenkomstig artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zo snel mogelijk na raadpleging van de sociale partners een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling inzake de voorlichting en raadpleging van werknemers, de anticipatie op en het beheer van herstructurering (en hierbij de gedetailleerde aanbevelingen te volgen die zijn uiteengezet in de bijlage bij dit verdrag); overwegende dat er op nationaal niveau aanzienlijke verschillen zijn wat betreft de verantwoordelijkheid van werkgevers tegenover hun werknemers tijdens het proces van herstructurering; overwegende dat de Europese sociale partners tweemaal over dit onderwerp zijn geraadpleegd en de Commissie niet heeft opgetreden; overwegende dat de Commissie teleurstellende antwoorden heeft gegeven op parlementaire resoluties inzake informatie, raadpleging en herstructurering, hetgeen duidelijk maakt dat op dit gebied concrete stappen moeten worden ondernomen; overwegende dat goed ontwikkelde systemen voor arbeidsverhoudingen, waarin rekening wordt gehouden met de rechten van werknemers en hun vertegenwoordigers op het gebied van raadpleging en informatie, essentieel zijn; overwegende dat een krachtigere informatie- en raadplegingsrichtlijn ervoor zou kunnen zorgen dat onderhandelingen voor een passende regeling onder eerlijke omstandigheden en tijdig plaatsvinden;
G. overwegende dat het minimumaantal ontslagen is verlaagd van 1 000 naar 500, met de mogelijkheid dat, onder buitengewone omstandigheden of op kleine arbeidsmarkten, een EFG-aanvraag in overweging wordt genomen wanneer de ontslagen een ernstig effect op de werkgelegenheid en de lokale, regionale of nationale economie hebben;
H. overwegende dat gewezen zelfstandigen sinds 1 januari 2014 ook in aanmerkingen kunnen komen voor steun; overwegende dat de Commissie ervoor moet zorgen dat in het EFG rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van zelfstandigen, aangezien hun aantal voortdurend toeneemt; overwegende dat in regio's die onder het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief vallen jongeren die geen werk hebben of geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's) tot 31 december 2017 in aanmerking komen voor EFG-steun, in gelijke getale als het aantal beoogde begunstigden;
I. overwegende dat er in het kader van huidige EFG niet alleen naar wordt gestreefd ontslagen werknemers te ondersteunen, maar ook om solidariteit aan deze werknemers te betuigen;
J. overwegende dat de oorspronkelijke EFG-begroting 500 miljoen euro per jaar bedroeg; overwegende dat de huidige begroting 150 miljoen euro per jaar bedraagt en dat de gemiddelde jaarlijkse uitgaven sinds de inwerkingtreding van het fonds ongeveer 70 miljoen euro belopen;
K. overwegende dat het oorspronkelijke medefinancieringspercentage 50 % was, vervolgens voor de periode 2009-2011 werd verhoogd tot 65 %, voor de periode 2012-2013 weer werd teruggebracht tot 50 % en nu 60 % bedraagt;
L. overwegende dat er tussen 2007 en 2014 134 aanvragen vanuit 20 lidstaten zijn ingediend die betrekking hadden op 122 121 beoogde werknemers, en overwegende dat in het totaal is gevraagd om 561,1 miljoen euro; overwegende dat het begrotingsuitvoeringspercentage in de periode 2007-2013 slechts 55 % bedroeg:) overwegende dat de productiesector tussen 2007 en 2014 het grootste aantal aanvragen heeft ingediend, met name de automobielindustrie, die betrekking hadden op 29 000 van de 122 121 werknemers (23 % van het totale aantal mensen waarop de ingediende aanvragen betrekking hadden); overwegende dat de economische crisis tot op heden vooral kleine ondernemingen met minder dan 500 werknemers hard heeft getroffen;
M. aangezien de Europese Rekenkamer het Parlement, de Commissie en de Raad aanbeveelt te overwegen om enkel EU-financiering te verstrekken voor maatregelen die waarschijnlijk Europese meerwaarde zullen opleveren, in plaats van de middelen te gebruiken om reeds bestaande nationale inkomenssteunregelingen voor werknemers te financieren, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder b); overwegende dat is gebleken dat de EFG-maatregelen het meeste meerwaarde opleveren wanneer zij worden gebruikt voor de medefinanciering van diensten voor ontslagen werknemers die normaal gesproken geen onderdeel uitmaken van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen van de lidstaten, wanneer deze diensten meer gericht zijn op opleiding dan op uitkeringen, en wanneer zij gepersonaliseerd zijn en een aanvulling vormen op algemene voorzieningen, met name voor de meest kwetsbare groepen werknemers die worden ontslagen; wijst in dit verband op de noodzaak te investeren in het potentieel van voormalige werknemers en op het belang van een volledige beoordeling van de behoeften op de lokale arbeidsmarkt en de benodigde vaardigheden, aangezien die de basis vormt voor opleidingen en competentieopbouw teneinde een snelle re-integratie van werknemers op de arbeidsmarkt mogelijk te maken; herinnert eraan dat de lidstaten verplicht zijn om de middelen uit het EFG efficiënt te benutten;
N. overwegende dat het EFG het probleem van werkloosheid in de EU niet oplost; overwegende dat het scheppen en beschermen van duurzame banen centraal moet worden gesteld in het EU-beleid, teneinde de werkloosheidscrisis in de EU op te lossen; overwegende dat er, gezien de Europese werkloosheidscijfers, en dan vooral op het gebied van jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid, dringend maatregelen moeten worden genomen die nieuwe arbeidsvooruitzichten kunnen bieden;
O. overwegende dat de referentieperiode voor de beoordeling van het EFG in het kader van dit verslag 2007-2014 is; overwegende dat de ex-postevaluatie van de Commissie betrekking heeft op de periode 2007-2013 en het verslag van de Europese Rekenkamer de periode 2007-2012 beslaat;
P. overwegende dat de beginselen van gendergelijkheid en non-discriminatie – kernwaarden van de Unie die zijn verankerd in de Europa 2020-strategie – bij de tenuitvoerlegging van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) moeten worden gewaarborgd en bevorderd;
Q. overwegende dat het herintredingspercentage hoger ligt bij vrouwen dan bij mannen, maar deze herintreding bij vrouwen meestal tijdelijk en instabiel is omdat zij voor familieleden moeten zorgen terwijl ze een nieuwe baan zoeken en/of bijscholing volgen en te kampen hebben met het gebrek aan betaalbare, kwaliteitsvolle kinderopvang en zorginstellingen;
R. overwegende dat vrouwen onevenredig zwaar worden getroffen door de crisis en bezuinigingen;
1. neemt kennis van de ex-postevaluatie van het EFG en het eerste tweejarige verslag; wijst erop dat de Commissie haar verslagleggingsverplichting naleeft; is van mening dat deze en andere verslagen onvoldoende zijn om de transparantie en efficiëntie van het EFG volledig te waarborgen; verzoekt de lidstaten die middelen uit het EFG hebben ontvangen om alle gegevens en evaluaties over deze dossiers openbaar te maken, en en eveneens een gendereffectbeoordeling in de verslaglegging op te nemen; spoort alle lidstaten krachtig aan om hun aanvragen en eindverslagen die onder de huidige verordening vallen tijdig openbaar te maken; is, hoewel de Commissie aan haar verslagleggingsverplichtingen voldoet, van mening dat zij alle relevante documenten in verband met EFG-dossiers openbaar zou kunnen maken, inclusief haar interne missieverslagen na bezoeken ter controle van de lopende aanvragen in lidstaten;
2. is verheugd over de verlenging van de financieringsperiode van één tot twee jaar; herinnert eraan dat volgens het onderzoek van Eurofound de periode van 12 maanden te kort was om alle ontslagen werknemers te helpen, met name de meest kwetsbare groepen zoals laagopgeleide werknemers, ouderen, vrouwen en met name alleenstaande ouders;
3. merkt op dat uit de evaluaties van het EFG blijkt dat de resultaten van de ingrepen van dit fonds beïnvloed worden door factoren zoals het opleidingsniveau en de kwalificaties van de betrokken werknemers, de absorptiecapaciteit van de betrokken arbeidsmarkten en het bbp van de ontvangende landen; benadrukt dat die factoren vooral beïnvloed worden door langetermijnmaatregelen die doeltreffend kunnen worden ondersteund door de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen); benadrukt dat bij elk verzoek om steun van het fonds met deze factoren en de lokale situatie van de arbeidsmarkt rekening moet worden gehouden; merkt op dat het voor snellere en effectievere resultaten belangrijk is te zorgen voor meer synergie tussen het EFG en de ESI-fondsen; benadrukt dat de ESI-fondsen als follow-upmaatregelen ingezet kunnen worden in EFG-steungebieden door investeringen, algemene groei en werkgelegenheid te stimuleren; benadrukt dat EFG-interventies zich moeten richten op investeringen die bijdragen aan groei, banen, onderwijs, vaardigheden en geografische mobiliteit van werknemers, en gecoördineerd moeten worden met bestaande EU-programma's teneinde mensen te helpen bij het zoeken van een baan en het ondernemerschap te bevorderen, met name in de regio's en bedrijfstakken die te lijden hebben onder de negatieve gevolgen van de globalisering of van de herstructurering van de economie; benadrukt dat een geïntegreerde aanpak op basis van meerfondsenprogrammering de voorkeur verdient om ontslagen en werkloosheid duurzaam te bestrijden dankzij een doeltreffende toewijzing van middelen en meer coördinatie en synergie, met name tussen het ESF en het EFRO; is er vast van overtuigd dat met een geïntegreerde aanpak op basis van meerfondsenprogrammering het risico op productieverplaatsing kan worden verminderd en gunstige omstandigheden kunnen worden geschapen voor de terugkeer van industriële productie naar de EU;
4. is van mening dat de functionering van het EFG door middel van de herziening van de wetgeving is verbeterd; merkt op dat deze verbetering de EFG-toegangsprocedures voor de lidstaten heeft vereenvoudigd en daarom moet leiden tot een betere benutting van dit instrument door de lidstaten; dringt er bij de Commissie op aan alle obstakels op het vlak van administratieve capaciteit die deelname aan het EFG hebben belemmerd, weg te nemen; is van mening dat het EFG geen macro-economische stabilisatiefunctie mag gaan vervullen;
5. merkt op dat de verminderde kredieten die in de jaarlijkse begroting aan het EFG worden toegekend, tot op heden voldoende zijn geweest om de vereiste bijstand en begeleiding te verlenen aan personen die hun baan hebben verloren; benadrukt niettemin dat het EFG sinds 2014 weer een grotere reikwijdte heeft en ook de NEET's en het crisiscriterium omvat, en dat in geval van een aanzienlijke toename van het aantal aanvragen of de toekenning van nieuwe bevoegdheden de kredieten wellicht niet toereikend zijn en moeten worden verhoogd om een doeltreffende functionering van het EFG te waarborgen;
6. benadrukt het belang van een sterke sociale dialoog op basis van wederzijds vertrouwen en gedeelde verantwoordelijkheid, aangezien die het beste instrument vormt voor het vinden van op consensus gebaseerde oplossingen en gezamenlijke standpunten bij het voorzien, voorkomen en beheren van processen van herstructurering; onderstreept dat een dergelijke dialoog zou helpen om het verlies van banen, en dus EFG-dossiers, te voorkomen;
7. wijst op de aanzienlijke stijging van het aantal aanvragen tijdens de uitzonderingsperiode 2009-2011, toen ook aanvragen konden worden ingediend op grond van crisis-gerelateerde criteria, en merkt op dat het toepassingsgebied vervolgens verder is uitgebreid, zodat het crisiscriterium er nu permanent deel van uitmaakt en ook zelfstandigen er voor de periode 2014-2020 onder vallen; is verheugd over de verlenging van deze uitzonderingsperiode na 2013; merkt op dat meer dan de helft van het totale aantal projecten in de periode 2007-2014 verband hield met de crisis; onderstreept voorts dat de negatieve effecten van de economische crisis in enkele lidstaten nog steeds voelbaar zijn;
8. wijst erop dat tussen 2007 en 2014 twintig lidstaten 131 financieringsaanvragen hebben ingediend gericht op 121 380 werknemers en ter hoogte van een totaalbedrag van 542,4 miljoen EUR;
9. stelt vast dat de Commissie verbeteringen heeft aangebracht aan de EFG-gegevensbank, waarin voor de statistieken kwantitatieve gegevens over EFG-dossiers worden bijgehouden, waarmee het voor de lidstaten eenvoudiger is aanvragen in te dienen en voor de Commissie om de gegevens over EFG-dossiers te analyseren en te vergelijken; stelt daarnaast vast dat de Commissie het EFG in het Shared Fund Management Common System heeft opgenomen, hetgeen ertoe zou moeten leiden dat grotere aantallen correcte en complete aanvragen worden ingediend en dat de tijd die nodig is om een door een lidstaat ingediende aanvraag goedgekeurd te krijgen, wordt gereduceerd; wijst erop dat dit systeem het eenvoudiger voor lidstaten maakt om aanvragen in te dienen en dringt er bij de Commissie op de behandeling van aanvragen te bespoedigen zodat financiering snel kan worden verstrekt en het effect ervan kan worden gemaximaliseerd;
10. verzoekt de Commissie volledig in te springen op de effecten van besluiten die in het kader van het handelsbeleid worden genomen op de arbeidsmarkt van de EU, en hierbij ook rekening te houden met op feiten gebaseerde informatie over deze effecten die in de EFG-aanvragen zijn benadrukt; dringt er bij de Commissie op aan om gedegen effectbeoordelingen vooraf en achteraf uit te voeren, inclusief sociale-effectbeoordelingen, met betrekking tot mogelijke effecten op werkgelegenheid, concurrentievermogen en de economie, evenals het effect op kleine en middelgrote ondernemingen, waarbij moet worden gezorgd voor effectieve coördinatie vooraf tussen DG Handel en DG Werkgelegenheid; roept het Parlement op om regelmatig gezamenlijke hoorzittingen van de Commissie internationale handel en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken te organiseren, ten einde bij te dragen tot een verbeterde coördinatie tussen het handelsbeleid en het EFG, en het toezicht hierop; vindt dat het EFG meer moet worden gebruikt om productieverplaatsingen aan te pakken en om sectorale crises op te lossen die het gevolg zijn van schommelingen in de wereldwijde vraag; is fel gekant tegen ieder initiatief om het EFG, in zijn huidige vorm en met zijn huidige begroting, te beschouwen als een interventie-instrument voor banen die in de Europese Unie verloren gaan als gevolg van handelsstrategieën waarover op EU-niveau wordt besloten, met in begrip van toekomstige of reeds gesloten handelsovereenkomsten; onderstreept derhalve de noodzaak van een sterke samenhang tussen het handelsbeleid en het industriebeleid, alsook de noodzaak om de EU-handelsbeschermingsinstrumenten te moderniseren;
11. verzoekt de Commissie de status van markteconomie alleen te verlenen aan handelspartners die voldoen aan de vijf, door haar vastgestelde criteria. roept de Commissie in dit verband op om een duidelijke en doeltreffende strategie te ontwikkelen voor kwesties met betrekking tot het toekennen van de status van markteconomie aan derde landen, zodat het concurrentievermogen van de ondernemingen in de EU behouden blijft en de strijd tegen elke vorm van oneerlijke concurrentie wordt voortgezet;
12. wijst erop dat een van de belangrijkste doelen van het EFG is om werknemers te helpen die hun baan verliezen als gevolg van een sterke verandering in de handel van de Unie in goederen of diensten, als vastgelegd in artikel 2, onder a) van de verordening; is van mening dat een belangrijke taak van het EFG is om steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de negatieve effecten van handelsgeschillen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan duidelijk te maken dat het verlies van banen als gevolg van handelsgeschillen die leiden tot een sterke verandering in de handel van de Unie in goederen of diensten volledig binnen het toepassingsgebied van het EFG valt;
13. benadrukt dat het EFG in geen geval een degelijk preventief en anticiperend beleid ten aanzien van herstructureringen kan vervangen; benadrukt het belang van een echt industrieel beleid op het niveau van de Europese Unie, dat zorgt voor duurzame en inclusieve groei;
14. vraagt de Commissie impactbeoordelingen uit te voeren van de mondialisering per sector en op basis hiervan voorstellen te doen waarmee ondernemingen ertoe zouden worden aangespoord op sectorale veranderingen te anticiperen en hun werknemers op deze veranderingen voor te bereiden alvorens tot ontslagen over te gaan;
15. onderstreept dat sommige lidstaten er de voorkeur aan hebben gegeven gebruik te maken van het ESF in plaats van het EFG, omdat de ESF-medefinancieringspercentages hoger zijn, ESF-maatregelen sneller ten uitvoer worden gelegd, er bij het EFG geen voorfinanciering beschikbaar is en het EFG een langdurige goedkeuringsprocedure kent; is niettemin van mening dat het verhoogde medefinancieringspercentage en de kortere aanvraag- en goedkeuringsprocedure waarin de nieuwe verordening voorziet enkele van deze zorgen wegnemen; betreurt dat de EFG-steun nog steeds niet tot de ontslagen werknemers van alle lidstaten is doorgedrongen en verzoekt de lidstaten om gebruik te maken van deze steun wanneer er massale ontslagen vallen;
16. wijst erop dat volgens het verslag van de Rekenkamer er gemiddeld 41 weken nodig zijn om een aanvraag voor EFG-steun goedgekeurd te krijgen; verzoekt alles in het werk te stellen om de procedures te versnellen; is verheugd over de inspanningen van de Commissie om vertragingen tot een minimum te beperken en de aanvraagprocedure te stroomlijnen; onderstreept dat de capaciteit van de lidstaten op dit gebied moet worden versterkt en pleit ervoor dat alle lidstaten zo snel mogelijk beginnen met de tenuitvoerlegging van de maatregelen; merkt op dat veel lidstaten dit reeds doen;
17. merkt op dat sommige lidstaten, sociale partners en ondernemingen het EFG vaak helemaal niet kennen; verzoekt de Commissie de communicatie richting de lidstaten, de nationale en plaatselijke vakbondsnetwerken en het brede publiek te intensiveren; verzoekt de lidstaten om het bewustzijn omtrent het EFG onder werknemers en hun vertegenwoordigers te vergroten en daarbij geen tijd te verkwisten, zodat zoveel mogelijk potentiële begunstigden kunnen worden bereikt met de EFG-maatregelen en van deze maatregelen kunnen profiteren; dringt er tevens op aan de voordelen op grond van de met het EFG bereikte resultaten op effectievere wijze onder de aandacht te brengen;
18. herinnert aan het belang van waarborgen om te voorkomen dat ondernemingen die EU-financiering ontvangen zich binnen een bepaalde periode verplaatsen, hetgeen zou kunnen leiden tot ontslagen, waardoor er een behoefte aan bijkomende ondersteuningsregelingen ontstaat;
Begunstigden van het EFG
19. is verheugd over de conclusies van het verslag van de Rekenkamer dat bijna alle voor EFG-steun in aanmerking komende werknemers hebben kunnen profiteren van gepersonaliseerde en goed gecoördineerde maatregelen, toegespitst op hun individuele behoeften, en dat 50 % van de werknemers die financiële bijstand hebben ontvangen nu weer een baan hebben; merkt op dat een ontijdige en ondoeltreffende tenuitvoerlegging van EFG-programma's in sommige lidstaten heeft geleid tot onderbesteding van de middelen; is van mening dat het van essentieel belang is om beoogde begunstigden of hun vertegenwoordigers, de sociale partners, de lokale instanties voor arbeidsbemiddeling en andere relevante belanghebbenden bij de oorspronkelijke beoordeling en aanvraag te betrekken, teneinde tot voor de begunstigden positieve resultaten te komen; verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen bij de ontwikkeling van innovatieve maatregelen en programma's en in haar evaluaties na te gaan in welke mate het ontwerp van het gecoördineerde pakket gepersonaliseerde diensten heeft ingespeeld op toekomstige arbeidsmarktperspectieven en de daarbij vereiste vaardigheden, en verenigbaar was met de verschuiving naar een hulpbronnenefficiënte en duurzame economie; verzoekt de lidstaten, in overeenstemming met artikel 7 van de huidige verordening, er meer aan te doen om de samenstelling van het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening af te stemmen op de grondstofefficiënte en duurzame economie; wijst erop dat innovatie, slimme specialisatie en efficiënt gebruik van de middelen van essentieel belang zijn voor de industriële vernieuwing en de economische diversificatie;
20. wijst erop dat bij de 73 projecten die in het ex-postevaluatieverslag van de Commissie werden geëvalueerd, het gemiddelde aandeel van begunstigden van 55 jaar of ouder 15 % was, terwijl begunstigden in de leeftijdscategorie 15-24 jaar 5 % uitmaakten; is in dit verband ingenomen met de nadruk die in de nieuwe verordening wordt gelegd op oudere en jongere werknemers en de opname van NEET's in bepaalde aanvragen; merkt op dat het gemiddelde percentage vrouwelijke begunstigden 33 % bedroeg en dat van mannelijke begunstigden 67 %; wijst erop dat deze cijfers een weerspiegeling vormen van het aantal mannen en vrouwen onder werknemers, dat afhankelijk van de betrokken sector kan variëren; dringt er daarom bij de Commissie op aan er bij alle EFG-aanvragen op toe te zien dat vrouwen en mannen gelijk worden behandeld en verzoekt de lidstaten gendergerelateerde gegevens te verzamelen om te zien hoe de re-integratiepercentages van vrouwelijke begunstigden beïnvloed worden; merkt voorts op dat bij sommige EFG-aanvragen het aantal begunstigden laag is in vergelijking met het totale aantal in aanmerking komende begunstigden, hetgeen kan leiden tot een suboptimaal effect;
21. is van mening dat er voor de opname van NEET's in EFG-aanvragen vaak verschillende soorten maatregelen nodig zijn en meent dat alle relevante actoren, waaronder de sociale partners, lokale gemeenschapsgroepen en jongerenorganisaties, vertegenwoordigd moeten zijn in het uitvoeringsstadium van ieder programma en zich moeten inzetten voor de bevordering van de maatregelen die noodzakelijk zijn om een zo groot mogelijke deelname van NEET's te waarborgen; spoort de lidstaten in dit verband aan te beschikken over een krachtige bevoegde instantie die de uitvoering van het programma coördineert, te zorgen voor toegewijde en langdurige steun om NEET's gedurende het volledige programma bij te staan en te zorgen voor een maximale uitbetaling van programmamiddelen; is van mening dat op grond van een onafhankelijke beoordeling met specifieke aandacht voor de deelname van NEET's betere werkwijzen kunnen worden geïdentificeerd; is er vast van overtuigd dat de uitzonderingsregeling met het oog op de opname van NEET's moet worden voortgezet tot aan het einde van de programmeringsperiode in december 2020;
22. verzoekt de Commissie bij de tussentijdse evaluatie van het EFG een specifieke kwalitatieve en kwantitatieve beoordeling uit te voeren van de steun uit het EFG aan werkloze jongeren die geen studie of opleiding volgen, met name in het licht van de uitvoering van de jongerengarantie en noodzakelijke synergieën tussen de nationale begrotingen, het ESF en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;
23. wijst erop dat volgens de ex-postevaluatie bij alle 73 onderzochte gevallen gemiddeld 78 % van de beschikbare steun bij de begunstigden terecht is gekomen; bij 20 van deze gevallen was dit percentage 100 % of meer; herhaalt evenwel dat het maximale benuttingspercentage per geval 100 % is en dat bij gebruik van percentages boven de 100 % een vertekend beeld ontstaat waardoor het lijkt alsof een veel hoger percentage van de steun de begunstigden bereikt dan in werkelijkheid het geval is; merkt op dat dit ook het geval is voor het begrotingsuitvoeringspercentage; dringt er bij de Commissie op aan haar cijfers aan te passen om zo te voorzien in een nauwkeurigere beoordeling van de benuttings- en begrotingsuitvoeringspercentages;
24. is ingenomen met het feit dat veel begunstigden dankzij het EFG een nieuwe baan hebben gevonden, door een persoonlijke begeleiding bij het zoeken naar een baan en de actualisering van hun vaardigheden via opleidingsprogramma's of mobiliteitstoelagen; is ook ingenomen met het feit dat sommige werknemers via het EFG de kans hebben gekregen om ondernemer te worden, dankzij steun bij de oprichting en overname van ondernemingen; wijst derhalve met klem op de duidelijke positieve effecten die het EFG volgens de verslagen heeft op de eigenwaarde, het gevoel zelf invloed te kunnen uitoefenen en de motivatie; benadrukt dat de EFG-steun heeft bijgedragen tot meer sociale cohesie door ervoor te zorgen dat mensen opnieuw tot de arbeidsmarkt konden toetreden en niet in de werkloosheidsval terecht kwamen;
25. merkt op dat de cijfers van het ex-post verslag aangeven dat het opleidingsniveau van EFG-begunstigden over het algemeen onder het gemiddelde ligt en zij dus over minder overdraagbare vaardigheden beschikken, wat onder normale omstandigheden hun kans op werk verkleint en hen kwetsbaarder maakt op de arbeidsmarkt; is van mening dat het EFG de beste Europese meerwaarde biedt wanneer het fonds bijstand biedt bij opleidings- en bijscholingsregelingen voor werknemers die gericht zijn op laaggeschoolde, kwetsbare groepen, waarbij de vaardigheden waar vraag naar is op de arbeidsmarkt en die nodig zijn om te ondernemen voorop worden gesteld;
26. merkt op dat een onderzoek dat in het kader van de ex-postevaluatie is uitgevoerd gemengde resultaten opleverde, waarbij 35 % van de respondenten stelde dat de kwaliteit van de nieuwe baan beter of veel beter was, 24 % stelde dat de kwaliteit hetzelfde was en 41 % aangaf dat zij slechter of veel slechter was; beveelt de Commissie, aangezien er geen systematische gegevens voorhanden zijn waarop een beoordeling kan worden gebaseerd, evenwel aan meer nauwkeurige informatie te verzamelen over de effecten van de EFG-operaties en over de kwaliteit van die effecten, zodat zij vervolgens eventuele corrigerende maatregelen kan nemen;
Kosteneffectiviteit en toegevoegde waarde van het EFG
27. dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten de uitvoering van de begroting van het EFG verbeteren door middel van meer flexibiliteit en efficiëntie, met de nadruk op resultaten, impact en meerwaarde en zonder het passende en transparante gebruik van de middelen en de naleving van de regels in het gedrang te brengen; is van mening dat de aanvraagprocedure moet worden versneld, zodat het EFG doeltreffender wordt voor ontslagen werknemers; maakt zich zorgen over de grote verschillen tussen de aangevraagde steun uit het EFG en de bedragen die door de lidstaten worden terugbetaald, en merkt hierbij op dat de gemiddelde begrotingsuitvoering slechts 45 % bedraagt; dringt er daarom bij de Commissie op aan de redenen voor de lage uitvoeringsgraad zorgvuldig te onderzoeken en maatregelen voor te stellen om de bestaande knelpunten aan te pakken en voor een optimaal gebruik van het fonds te zorgen; merkt op dat het aantal werknemers dat aan het eind van de EFG-steunperiode opnieuw een baan heeft, sterk uiteenloopt van 4 % tot 86 %, en onderstreept dan ook het belang van actieve en inclusieve arbeidsmarktmaatregelen; merkt op dat de EFG-uitgaven in sommige lidstaten stelselmatig betere resultaten opleveren dan in andere; stelt voor dat de Commissie begeleiding blijft bieden en de lidstaten in staat stelt goede praktijken betreffende de toepassing en het gebruik van EFG-middelen te delen om ervoor te zorgen dat per bestede euro zoveel mogelijk werknemers opnieuw een baan vinden;
28. is van mening dat het medefinancieringspercentage van 60 % niet mag worden verhoogd;
29. wijst erop dat volgens de ex-postevaluatie van de Commissie gemiddeld slechts 6 % van de EFG-middelen aan administratieve en beheerkosten werden besteed;
30. wijst erop dat het belangrijkste aspect van kosteneffectiviteit zoals dit uit de beraadslagingen met de belanghebbenden naar voren is gekomen het aantal opnieuw in dienst genomen werknemers is, die nu belasting en sociale premies afdragen in plaats van een werkloosheidsuitkering of andere sociale voorzieningen te ontvangen;
31. wijst erop dat er in een aantal EFG-dossiers sprake is van hogere kosten voor acties uit hoofde van artikel 7, lid 4, van de EFG-verordening, waardoor het totale effect van de EFG-investeringen wordt afgezwakt; dringt er bij de Commissie op aan het probleem van dergelijke kosten aan te pakken door limieten in te voeren;
32. neemt kennis van het voorstel in de ex-postevaluatie om een contrafeitelijk effectonderzoek in te stellen als een belangrijk element om inzicht te krijgen in de toegevoegde waarde van het EFG; betreurt dat een dergelijke evaluatie nog niet is ingevoerd;
33. is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat het EFG reële Europese meerwaarde heeft opgeleverd in gevallen waarin het werd gebruikt voor de medefinanciering van diensten of uitkeringen voor ontslagen werknemers die normaal gesproken geen onderdeel uitmaken van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen van de lidstaten en zo heeft bijgedragen aan een betere sociale cohesie in Europa; onderstreept dat er in sommige lidstaten tot op heden geen socialebeschermingsstelsel bestaat dat voorziet in de behoeften van de werknemers die hun baan zijn verloren;
34. betreurt dat, volgens de Rekenkamer, een derde van de EFG-financiering wordt besteed aan nationale regelingen voor inkomenssteun voor werknemers, welke geen Europese meerwaarde opleveren; wijst erop dat de nieuwe EFG-verordening de kosten van speciale maatregelen, zoals steun voor het zoeken van werk en stimulansen voor werkgevers voor aanwerving, plafonneert op 35 % van de totale kosten voor het gecoördineerde pakket, en dat de acties waaraan EFG-steun wordt toegekend niet bedoeld zijn ter vervanging van passieve socialebeschermingsmaatregelen waarin de lidstaten in hun nationale systemen voorzien; herhaalt dat het EFG geen vervanging kan vormen voor de verplichtingen van werkgevers ten aanzien van hun werknemers; spoort de Commissie voorts aan bij de volgende herziening van de verordening duidelijk te maken dat het EFG niet in de plaats mag treden van de verplichtingen van lidstaten ten aanzien van ontslagen werknemers;
35. betreurt dat de begrotingsuitvoeringspercentages variëren van 3 % tot 110 % met een gemiddeld uitvoeringspercentage van 55 %; is van mening dat deze situatie in sommige gevallen een gevolg is van tekortkomingen tijdens de planning- of uitvoeringsfase en er verbetering in moet worden gebracht aan de hand van beter ontworpen projecten die beter worden uitgevoerd;
36. betreurt de verminderde financiering voor het EFG; verzoekt de Commissie en lidstaten om het EFG bijkomende steun te bieden om ervoor te zorgen dat er in de behoeften kan worden voorzien; verzoekt de Commissie om te waarborgen dat er voldoende personeel is om de werklast aan te kunnen, zodat onnodige vertragingen worden voorkomen;
37. is van mening dat EFG- en ESF-maatregelen in aanvulling op elkaar moeten worden gebruikt om zowel specifieke oplossingen voor de korte termijn als meer algemene oplossingen op de lange termijn te bieden; neemt kennis van de conclusie dat de lidstaten over het algemeen hebben gezorgd voor een effectieve coördinatie tussen de maatregelen van het EFG en het ESF en de nationale arbeidsmarktmaatregelen, en dat er bij de controle door de Rekenkamer geen gevallen van overlapping of dubbele financiering van personen zijn vastgesteld;
38. is tevreden over het feit dat in het verslag van de Commissie over de activiteiten van het EFG in 2013 en 2014 is geconstateerd dat er in 2013 en 2014 geen onregelmatigheden werden gemeld bij de Commissie met betrekking tot de EFG-verordeningen en dat er in deze periode ook geen met het EFG verband houdende onregelmatigheden werden afgesloten;
Effecten voor kmo´s
39. wijst erop dat kmo's 99 % van alle EU-ondernemingen uitmaken en de overgrote meerderheid van de Europese werknemers in dienst hebben; uit in dit verband zijn bezorgdheid over het feit dat het EFG slechts een zeer klein effect op kmo's heeft gehad, ondanks het feit dat kmo's een duidelijke doelgroep van het fonds zijn waarvoor specifieke criteria gelden; neemt kennis van de uitleg van de Commissie dat de getroffen werknemers van leveranciers lager in de toeleveringsketen nooit met opzet zijn uitgesloten, maar dringt er bij de Commissie op aan het EFG meer toe te spitsen op kmo's, die een belangrijke rol in de Europese economie vervullen, bijvoorbeeld door meer nadruk te leggen op de bepalingen van artikel 8, onder d), over de noodzaak om de leveranciers, downstreamproducenten of onderaannemers te identificeren van ondernemingen waar gedwongen ontslagen zijn gevallen of door een follow-up te geven aan eerdere dossiers waarin het EFG ten goede is gekomen aan kmo's, sociale ondernemingen en coöperaties, teneinde optimale werkwijzen te bevorderen; benadrukt dat meer moet worden gelet op evenredigheid tussen werknemers van kmo's en werknemers van grote ondernemingen;
40. is ervan overtuigd dat een algemener gebruik van de afwijking van de drempels inzake ontvankelijkheid, in het voordeel van kmo's, noodzakelijk is; benadrukt het belang van de voorziening beschreven in artikel 4, lid 2, van de huidige verordening voor kmo's, omdat die het mogelijk maakt om economische sectoren die door de crisis of de globalisering zijn getroffen, per geval op regionaal niveau te herstructureren; erkent dat er zich problemen voordoen bij aanvragen in het kader van deze bepalingen en dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten bij te staan bij de aanpak van deze problemen, zodat het EFG een bruikbare oplossing wordt voor ontslagen werknemers; dringt er voorts bij de Commissie en de lidstaten op aan in de planning- en aanvraagfase het "denk eerst klein"-beginsel in acht te nemen;
41. merkt op dat de aanvragen vooral afkomstig zijn uit de be- en verwerkende industrie en de bouwsector, en dan met name uit de automobiel- en luchtvaartindustrie, en er voornamelijk steun wordt geboden aan grote ondernemingen; dringt er bij de lidstaten, evenals bij de regionale autoriteiten met exclusieve bevoegdheden, op aan ontslagen werknemers van kmo's, coöperaties en sociale ondernemingen actief te ondersteunen door gebruik te maken van de flexibiliteit waarin artikel 4, lid 2, van de huidige verordening voorziet, met name wat betreft de collectieve aanvragen door kmo's en andere faciliteiten die een sterkere ondersteuning en bredere toegang van kmo's mogelijk zouden maken; dringt er voorts op aan kmo's te informeren over de mogelijkheden die het EFG biedt; benadrukt dat in deze gevallen de ondersteuning van kmo's moet worden gezien als een toegevoegde waarde van het EFG;
42. is tevreden over het feit dat het ex-postuitvoeringsverslag van de Commissie een positief verband heeft vastgesteld tussen de middelen die worden gebruikt voor het bevorderen van ondernemerschap en het percentage zelfstandigen na afloop van de maatregelen; merkt evenwel op dat het gemiddelde percentage zelfstandigen van alle EFG-begunstigden slechts 5 % bedraagt en dat maatregelen, zoals start-upsubsidies en andere stimulansen, moeten worden ingezet om ondernemerschap te bevorderen; onderstreept in dit verband het belang van een leven lang leren, mentorprogramma's en uitwisselingsnetwerken voor vakgenoten; is van mening dat er verdere ruimte is voor verbetering van het gebruik van het EFG, alleen of in combinatie met andere fondsen zoals de ESI-fondsen, om ondernemerschap en start-upactiviteiten te ondersteunen, maar benadrukt dat ondersteuning van ondernemerschap gebaseerd moet zijn op duurzame ondernemingsplannen; verzoekt de lidstaten de nadruk te leggen op de inclusie van vrouwen en meisjes in ondernemerschapsprogramma's;
43. is verheugd over de inspanningen van verschillende lidstaten om intensiever gebruik te maken van de maatregelen ter ondersteuning van ondernemerschap en de sociale economie, in de vorm van subsidies voor start-ups en maatregelen die zijn gericht op het bevorderen van ondernemerschap en sociale coöperaties en diensten voor nieuwe ondernemers;
Gegevensvereisten
44. is van mening dat de methodologische aanpak van de Commissie, gezien een aantal complicerende factoren zoals het mogelijk ontbreken van gegevens, regionale en nationale bijzonderheden, verschillende macro- en micro-economische omstandigheden, kleine steekproefaantallen en bepaalde noodzakelijke aannames, zorgvuldig en transparant moet zijn, en dat daartoe maatregelen moeten worden genomen om de tekortkomingen te verhelpen die deze aanpak bemoeilijken;
45. onderstreept de conclusie in het verslag van de Rekenkamer dat sommige lidstaten geen kwantitatieve doelstellingen voor re-integratie hebben vastgesteld en dat de bestaande gegevens niet toereikend zijn om de effectiviteit van de maatregelen op het gebied van re-integratie van werknemers op de arbeidsmarkt te beoordelen; neemt kennis van de opmerking van de Commissie dat de EFG-verordening geen kwantitatieve re-integratiedoelstellingen bevat en dat de verschillende EFG-maatregelen ook op andere manieren kunnen worden beoordeeld; pleit er in dit verband voor dat de lidstaten kwantitatieve doelstellingen voor re-integratie vaststellen en systematisch onderscheid aanbrengen tussen maatregelen van het EFG, het ESF en andere nationale maatregelen die speciaal zijn ontworpen voor werknemers die de gevolgen van massaontslagen ondervinden; dringt er voorts bij de Commissie op aan informatie te verstrekken over het soort banen en de kwaliteit van de banen van herintreders op de arbeidsmarkt en over de trend op middellange termijn wat betreft het herintredingspercentage dat dankzij EFG-interventies bereikt is; stelt voorts dat de lidstaten onderscheid moeten maken tussen de twee belangrijkste soorten EFG-maatregelen, te weten actieve arbeidsmarktmaatregelen en inkomenssteun aan werknemers, en dat zij tevens gedetailleerdere informatie moeten verstrekken over de gepersonaliseerde maatregelen teneinde een zorgvuldigere kosten-batenanalyse van verschillende maatregelen mogelijk te maken; verzoekt de Commissie gegevens te verstrekken over de verzoeken om EFG-steun die op het niveau van de Commissie zijn afgewezen en de redenen waarom dit is gebeurd;
46. herinnert de lidstaten aan hun verplichting om gegevens te verstrekken over de re-integratiepercentages 12 maanden na tenuitvoerlegging van de maatregelen, om ervoor te zorgen dat de effecten en de doeltreffendheid van het EFG naar behoren worden gemonitord;
47. benadrukt dat auditprocedures op nationaal niveau moeten worden gestroomlijnd om samenhang en efficiëntie te waarborgen en onnodige herhaling te voorkomen tussen instanties die op verschillende controleniveaus werken;
48. pleit voor versterking van de informatiestromen en steunregelingen tussen de nationale contactpersoon en de regionale of lokale uitvoeringspartners;
49. pleit voor meer collegiale toetsingen, transnationale uitwisselingen of koppeling van nieuwe EFG-zaken aan eerdere EFG-zaken, teneinde de uitwisseling van goede praktijken en benutting van ervaringen te bewerkstelligen; beveelt daarom aan een platform met goede praktijken op te richten, dat eenvoudig toegankelijk is en een betere uitwisseling van integrale oplossingen mogelijk maakt;
50. wijst op de bezorgdheid van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement met betrekking tot de methode die wordt gebruikt om de baten van het EFG te berekenen; benadrukt dat bijkomende eisen inzake de prestatie-indicatoren noodzakelijk zijn;
51. verzoekt de Commissie en de lidstaten de bepalingen met betrekking tot toelagen voor verzorgers in de huidige EFG-verordening te handhaven; dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan flexibele arbeids- en opleidingsmaatregelen te ontwerpen en deze maatregelen, indien mogelijk, toe te passen in lokale gemeenschappen, aangezien vrouwelijke ontslagen werknemers in geografische zin wellicht minder flexibel zijn vanwege verplichtingen op gezinsgebied;
52. verzoekt regionale en lokale bevoegde autoriteiten, sociale partners en maatschappelijke organisaties de inspanningen van actoren op de arbeidsmarkt te coördineren om de toegang tot EFG-financiering bij toekomstige ontslagen te vergemakkelijken; dringt voorts aan op nauwere betrokkenheid van de sociale partners bij de controle- en evaluatieactiviteiten van het Fonds, en spoort hen er met name toe aan vertegenwoordigers van vrouwelijke belanghebbenden te ondersteunen zodat er meer aandacht voor de genderaspecten is gewaarborgd.
53. verzoekt de Commissie te overwegen om de evaluatie van EFG-dossiers aan Eurofound te delegeren, als vereist uit hoofde van artikel 20 van de verordening; is van mening dat de Commissie in het kader van een dergelijk verzoek Eurofound kan voorzien van de financiële middelen die nodig zijn overeenkomstig de huidige uitgaven voor EFG-evaluaties en personeelskosten; verzoekt de Commissie om de lidstaten te verplichten om de relevante gegevens aan Eurofound te verstrekken, aangezien het grootste struikelblok voor betere evaluaties een gebrek aan geschikte gegevens is;
º
º º
54. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
- [1] PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.
- [2] PB L 167 van 29.6.2009, blz. 26.
- [3] PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
- [4] Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0431.
- [5] Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0303.
- [6] Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0005.
TOELICHTING
Achtergrond
Het EFG werd aanvankelijk opgezet bij Verordening (EG) nr. 1927/2006 om solidariteit te bewerkstelligen met werknemers die hun baan zijn verloren bij grootschalige ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, indien dergelijke gedwongen ontslagen een aanzienlijk ongunstig effect hebben op de regionale of plaatselijke economie.
In de periode 2007-2009 was het criterium voor steunverlening ten minste 1 000 gedwongen ontslagen binnen een periode van vier maanden bij een onderneming in een lidstaat of binnen een periode van negen maanden in geval van kmo´s in een NACE REV 2-bedrijfstak of in twee aan elkaar grenzende regio's volgens de NUTS II-indeling. In 2009 werd de drempel verlaagd naar 500 ontslagen werknemers. Sinds het EFG van start is gegaan, hebben de lidstaten eveneens de mogelijkheid om, in uitzonderlijke omstandigheden of voor kleine arbeidsmarkten, een beroep te doen op het EFG wanneer niet aan de criteria werd voldaan, indien de desbetreffende ontslagen ernstige gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en de lokale economie.
Het toepassingsgebied van het fonds werd tussen 2009 en 2011 uitgebreid en het EFG staat sinds 2013 ook open voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis. Bovendien kunnen sinds 2013 ook zelfstandigen een beroep op het EFG doen, terwijl in regio's die onder het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief vallen NEET's eveneens in aanmerking komen voor EFG-steun, in gelijke getale als het aantal beoogde begunstigden.
• In aanmerking komende acties
Aanvankelijk werd financiële steun verleent voor "actieve arbeidsmarktmaatregelen die deel uitmaken van een gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening om ontslagen werknemers weer aan het werk te helpen"[1]. In de verordening van 2013 werd deze steun uitgebreid om "in het bijzonder kansarme, oudere en jongere werklozen, weer aan een dienstbetrekking of zelfstandige arbeid te helpen"[2].
De in aanmerking komende acties omvatten onder meer individuele opleiding en omscholing, hulp bij het zoeken van een baan, begeleiding, steun bij het opzetten van een eigen bedrijf of het uitoefenen van een zelfstandige activiteit, steun voor startende ondernemingen en overnames door werknemers en mobiliteitstoelagen en dag- of opleidingsvergoedingen;
De financiering van alle in aanmerking komende acties hangen af van de actieve deelname van de beoogde begunstigden aan opleidingsactiviteiten en activiteiten in verband met het zoeken van een baan. Bovendien worden acties die op grond van het nationaal recht of collectieve overeenkomsten onder de verantwoordelijkheid van ondernemingen vallen, evenals maatregelen die gericht zijn op passieve sociale bescherming, niet gefinancierd.
• Financiën
Het EFG is een noodinstrument en valt buiten het meerjarige financieel kader. Er is een reservefonds opgezet waar de jaarlijkse middelen van het fonds uit worden gehaald. De jaarlijkse kredieten die in de EU-begroting aan het EFG worden toegewezen zijn teruggebracht van 500 miljoen euro per jaar in 2007 naar 150 miljoen euro per jaar in de huidige verordening. De gemiddelde financiering die in de periode van 2007 tot 2014 werd toegewezen bedroeg 70 miljoen per jaar. Het medefinancieringspercentage bedroeg aanvankelijk 50 %, werd vervolgens voor de periode 2009-2011 verhoogd tot 65 %, voor de periode 2012-2013 weer teruggebracht tot 50 % en is in het kader van verordening van 2013 verhoogd naar 60 % voor de periode 2014-2020.
Wanneer de EFG-aanvraag is goedgekeurd door het Parlement en de Raad, betaalt de Commissie de financiële bijdrage aan de desbetreffende lidstaat in principe binnen 15 dagen uit in de vorm van een enkele voorfinanciering van 100 %. Aanvankelijk dienden de lidstaten de financiële middelen van het EFG binnen 12 maanden te gebruiken, maar deze periode werd in de verordening van 2009 verlengd tot 24 maanden en deze tijdsduur blijft in de verordening van 2013 gehandhaafd. In de oorspronkelijke verordening kon op initiatief van de Commissie 0,35 % van het EFG worden gebruikt voor technische bijstand, maar dit percentage is in de verordening van 2013 verhoogd naar 0,5 %.
• Termijnen en verslaglegging
De nieuwe verordening voorziet in strengere termijnen voor zowel de lidstaten als de Commissie. De lidstaten dienen nu binnen 12 weken nadat de ontslagen zich hebben voorgedaan een aanvraag in te dienen waarbij zij zes weken de tijd krijgen om op eventuele aanvullende informatieverzoeken te antwoorden. De Commissie krijgt vervolgens 12 weken de tijd om haar beoordeling af te ronden. De Commissie legt vervolgens een voorstel voor aan de Europese Raad en het Europees Parlement voor iedere in aanmerking komende aanvraag en dient de goedkeuring van beide instellingen te verwerven alvorens zij het overeengekomen bedrag aan de lidstaat uitkeert.
Binnen 6 maanden na afronding van het EFG-programma moeten lidstaten een eindverslag bij de Commissie indienen over de tenuitvoerlegging ervan. In de verordening van 2013 wordt de informatie die in dit eindverslag moet worden opgenomen gedetailleerd beschreven. Krachtens de oorspronkelijke verordening had de Commissie de verplichting om jaarlijks een verslag in te dienen, terwijl de nieuwe verordening voorziet in een tweejaarlijks verslag. Een nieuwe vereiste met betrekking tot dit tweejaarlijkse verslag betreft de opname van statistische gegevens over het re-integratiepercentage van werknemers die steun hebben ontvangen. De Commissie dient eveneens een tussentijdse evaluatie uit te voeren met betrekking tot de doeltreffendheid en de duurzaamheid van de behaalde resultaten, evenals een ex-postevaluatie, in samenwerking met externe deskundigen, om het effect en de toegevoegde waarde van het EFG te meten.
De lidstaten zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het beheer van en de financiële controle op de door het EFG gefinancierde acties. De Commissie moet alles in het werk stellen om te verifiëren dat de gefinancierde acties volgens de beginselen van goed en efficiënt beheer worden uitgevoerd. Vertegenwoordigers van de Commissie mogen controles ter plaatse uitvoeren, mits deze controles ten minste één werkdag van tevoren worden aangekondigd. Wanneer de daadwerkelijke kosten van door het EFG gefinancierde acties lager uitvallen dan het geraamde bedrag, eist de Commissie dat de betrokken lidstaten het overeenkomstige deel van de oorspronkelijke financiële bijdrage terugbetaalt.
Begunstigden
Over het algemeen zijn in het kader van het EFG gepersonaliseerde en goed gecoördineerde maatregelen voor ontslagen werknemers genomen. Het is van groot belang dat de werknemers of hun vertegenwoordigers, de sociale partners en andere relevante belanghebbenden daadwerkelijk worden betrokken bij het opstellen van de aanvraag. Aangezien het EFG een flexibel instrument is, maakt het innovatieve acties en op maat gesneden ondersteuning mogelijk. Aangezien het EFG ten doel heeft duurzame werkgelegenheid te bevorderen is het van essentieel belang om te evalueren hoeveel begunstigden opnieuw hun weg naar de arbeidsmarkt vinden.
Volgens de ex-postevaluatie van het EFG varieerde het re-integratiepercentage van 4 % tot 98 % met een gemiddelde van 49 %. De re-integratiepercentages zijn afhankelijk van een aantal factoren waaronder een afgeronde opleiding, de leeftijd van de begunstigde, regionale of landelijke werkloosheidspercentages, verstedelijking van regio´s, het vaardigheidsprofiel van de werknemers, de invloed van regionale groei enz. Het effect van de EFG-beleidsmix op de re-integratiecijfers werd geanalyseerd met betrekking tot twee EFG-maatregelen, te weten individueel casemanagement en opleiding/omscholing. Van beide maatregelen werd vastgesteld dat zij zich positief verhouden tot de re-integratiepercentages, hoewel alleen bij individueel casemanagement een statistische relevantie kon worden vastgesteld.
Er is aangetoond dat op maat gesneden, gepersonaliseerde en intensieve ondersteuning voor ontslagen werknemers vaak positieve resultaten oplevert. Ook is het belangrijk dat maatregelen een aanvulling vormen op nationale maatregelen en dat het instrument op een flexibele manier kan worden aangewend. Andere gunstige resultaten voor begunstigden zijn onder meer positieve psychologische effecten, een groter aanpassingsvermogen en een grotere flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Voorts is aangetoond dat het EFG heeft bijgedragen tot de sociale cohesie door grote groepen mensen die acuut bijstand nodig hadden, te helpen. Dit had positieve overloopeffecten voor de families van de begunstigden en de bredere gemeenschap.
Uit analyse (van 73 in de ex-postevaluatie onderzochte gevallen) van het totale bedrag aan steun per EFG-begunstigde blijkt dat de behaalde re-integratieresultaten geen consistente lineaire trend laten zien en dat factoren als aanbod, vraag en de beleidsmix allemaal een aanzienlijke rol speelden bij de behaalde re-integratiepercentages. Er is aangetoond dat verschillende soorten maatregelen worden geassocieerd met verschillende re-integratiepercentages, maar er kan geen duidelijk, consistent patroon worden vastgesteld waarbij duurdere maatregelen hogere re-integratiepercentages opleveren.
Voorts is uit de vergelijking van resultaten en kosten van EFG-projecten en andere soortgelijke niet door het EFG gefinancierde projecten geen duidelijk lineair patroon op te maken. In dit verband is het van belang om te melden dat in de ex-postevaluatie wordt gesteld dat de beoordeling van het effect van geboden ondersteuning middels een vergelijking met een geloofwaardige controlegroep of vergelijking door middel van een contrafeitelijk effectonderzoek een belangrijk element vormt bij het verwerven van inzicht in het effect en de meerwaarde van arbeidsmarktmaatregelen. Dit is nuttig bij het verwerven van inzicht in de vraag hoeveel van de waargenomen veranderingen daadwerkelijk aan de geëvalueerde actie kunnen worden toegeschreven.
In de ex-postevaluatie wordt tevens gesteld dat er sprake is van een toenemende concentratie van met Europese middelen gefinancierde programma´s. In de richtsnoeren van de Commissie inzake evaluatieplannen voor de programmeringsperiode 2014-2020 worden de voorwaarden voor een effectief contrafeitelijk effectonderzoek beschreven en wordt gesteld dat het makkelijker is aan al deze voorwaarden te voldoen wanneer van het begin af aan sprake is van een deugdelijke planning. Bij mijn weten wordt het contrafeitelijk effectonderzoek tot op heden niet gebruikt bij de beoordeling van EFG-zaken en ik ben van mening dat de Commissie in dezen haar eigen advies dient op te volgen.
Het niveau van zelfstandige activiteit varieerde van 44 % tot 0 % met een gemiddeld percentage van 5 %. De percentages van zelfstandige activiteit waren afhankelijk van de omvang van de ondersteuning van ondernemerschap in het kader van het oorspronkelijke EFG-pakket.
Europese meerwaarde
Europese meerwaarde kan worden gedefinieerd als de mate van het verschil dat is gemaakt door het EFG te gebruiken in vergelijking met ondersteuningsmaatregelen van de lidstaten. Het is belangrijk om deze meerwaarde te meten aangezien hiermee door de EU geleide beleidsacties zoals die van het EFG kunnen worden gerechtvaardigd of in twijfel worden getrokken.
De meerwaarde kan op vier manieren worden gemeten. Ten eerste het volume-effect waaruit blijkt op welke wijze het EFG bijdraagt tot bestaande acties, door intensivering, uitbreiding, ondersteuning of versterking van actieve arbeidsmarktmaatregelen of nationaal werkgelegenheidsbeleid. Uit de analyse van veel EFG-zaken is gebleken dat het EFG een aanzienlijk volume-effect heeft gehad.
Ten tweede hebben door het EFG gefinancierde maatregelen gezorgd voor een verbreding van bestaande steun voor groepen en beleidsterreinen die anders geen steun zouden hebben ontvangen, zoals werknemers in de meest actieve leeftijdsgroep, personen die nog steeds een baan hebben en personen met een migrantenachtergrond. Ten derde zijn met EFG-financiering lokale/regionale innovatie-initiatieven ondersteund die op nationaal niveau zijn overgenomen alsmede nationale innovatie-initiatieven die vervolgens in het algemeen beleid zijn geïntegreerd.
Ten vierde is aangetoond dat de betrokken organisaties op een positieve manier van hun ervaring hebben kunnen leren. Hierbij gaat het onder meer om capaciteitsopbouw op het gebied van efficiënt beheer van de maatregelen en de opzet van partnerschappen om de EFG-maatregelen ten uitvoer te leggen.
Hervormingen van het EFG
Sinds 2006 heeft het EFG diverse hervormingen ondergaan. Zo is onder meer het criterium voor steunverlening verlaagd van 1 000 ontslagen naar 500 ontslagen. Dit betekent dat het EFG nu toegankelijker is voor regio´s en kleinere lidstaten. Er zijn voorstellen gedaan om het aantal ontslagen dat als criterium geldt nog verder omlaag te brengen, maar deze stuitten op aanzienlijke weerstand. Ik ben niettemin van mening dat de lidstaten in grotere mate gebruik zouden moeten maken van artikel 4, lid 2, op grond waarvan een aanvraag mogelijk is die niet aan de drempel van 500 ontslagen voldoet. Er zijn op grond van dit artikel al diverse aanvragen goedgekeurd.
De steunperiode is verlengd van12 tot 24 maanden. Dit heeft veel begunstigden toegang gegeven tot langere opleidings- en onderwijsprogramma´s. De periode van 12 maanden was vrij beperkt en met name wanneer zich in de lidstaten vertragingen voordeden bij de toepassing van EFG-maatregelen, betekende dit dat begunstigden slechts in beperkte mate van bepaalde maatregelen konden profiteren.
Het EFG staat nu ook open voor zelfstandigen. Ik beschouw dit als een belangrijke maatregel, aangezien zelfstandigen in sommige lidstaten minder sociale bescherming genieten dan andere werknemers. Dit kan personen die banen willen scheppen ontmoedigen dit te doen en het EFG kan hun ten minste dezelfde mate van bescherming bieden als de andere werknemers.
In de nieuwe verordening zijn ook NEET´s opgenomen, waardoor het bereik van het EFG wordt vergroot en het is aangetoond dat maximalisering van het aantal deelnemers schaalvoordelen met zich mee kan brengen. Daarnaast spreekt hieruit solidariteit met werkloze jongeren in regio´s die met hoge werkloosheidsniveaus kampen.
Het niveau van medefinanciering vormt een punt van zorg voor sommige lidstaten die bijvoorbeeld liever gebruik maken van het ESF, aangezien dit fonds een hoger medefinancieringspercentage kent. De verhoging van 50 % naar 60 % is een belangrijke stap om deze lidstaten ertoe te verleiden gebruik van het EFG te overwegen.
Wat betreft de opname van het crisiscriterium dient te worden opgemerkt dat gedurende de periode 2009-2011 waarin deze crisisuitzondering gold, het aantal EFG-aanvragen aanzienlijk is gestegen. In de huidige verordening wordt erkend dat de effecten van de crisis van 2007 nog altijd voelbaar zijn in bepaalde sectoren/landen en wordt gesteld dat het EFG in staat moet zijn in te springen op een eventuele nieuwe mondiale financiële en economische crisis.
Verslag van de Rekenkamer
Het verslag van de Rekenkamer bevat 6 conclusies en 3 aanbevelingen. Zij zijn voor het merendeel reeds in dit verslag aan de orde gekomen, maar het is nuttig om enkele punten opnieuw onder de aandacht te brengen. Er zij met name op gewezen dat lidstaten kwantitatieve doelstellingen voor re-integratie moeten vaststellen en dat zij onderscheid moeten maken tussen EFG-maatregelen en andere maatregelen, alsook tussen de twee belangrijkste soorten steunmaatregelen van het EFG. Een van de kritiekpunten op het EFG betreft het feit dat enkele lidstaten aanzienlijke bedragen van het EFG-geld hebben gebruikt om nationale inkomenssteunregelingen voor werknemers te financieren. De Rekenkamer is van mening dat deze benutting van Europees geld geen meerwaarde oplevert en daarom is het van essentieel belang dat de lidstaten de toegevoegde waarde van dit soort steun specifiek beoordelen.
In het verslag wordt eveneens kritiek geuit op de langdurige goedkeuringsprocedure van het EFG. Met de recente hervormingen is echter een kortere procedure ingevoerd en veel lidstaten beginnen reeds met de uitvoering van de maatregelen zodra zij hun aanvraag aan de Commissie verzonden hebben.
De Rekenkamer heeft onder meer de aanbeveling gedaan dat de EU-instellingen in overweging nemen het ESF-kader aan te passen als een alternatief voor het EFG. Veel van de argumenten hiervoor zijn evenwel door middel van de nieuwe verordening ondervangen, bijvoorbeeld door middel van nieuwe termijnen.
ADVIES van de Begrotingscommissie (*) (25.5.2016)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake de werkzaamheden, impact en toegevoegde waarde van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering tussen 2007 en 2014
(2015/2284(INI))
Rapporteur voor advies: Jean-Paul Denanot
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement
SUGGESTIES
De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. merkt op dat steun uit het EFG kan dienstdoen als ondersteuning van of aanvulling op initiatieven van de lidstaten op het vlak van het werkgelegenheidsbeleid en sociaal beleid maar het primaire optreden en de primaire verantwoordelijkheden van de nationale instanties niet kan vervangen en bijgevolg geen compensatie mag vormen voor nationale inkomenssteunregelingen voor werknemers; wijst erop dat het de taak is van de lidstaten om acties uit hoofde van het EFG te medefinancieren overeenkomstig de in hun nationale wetgeving vastgelegde voorwaarden en dat het hun plicht is de middelen uit het EFG efficiënt te benutten;
2. is ervan overtuigd dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) een nuttig instrument is waarmee de EU steun verleent aan en solidariteit toont met werknemers en werklozen opnieuw aan een baan helpt, en dat tot doel heeft bij te dragen tot slimme, inclusieve en duurzame groei en duurzame werkgelegenheid in Europa te bevorderen; wijst er evenwel op dat er bij het EFG heel wat ruimte voor verbetering is; is met name van mening dat het EFG meer waarde voor zijn geld kan bieden en meer op resultaten kan zijn gericht; is van mening dat het EFG tijdens de volgende programmeringsperiode buiten het MFK moet blijven functioneren;
3. is van mening dat het medefinancieringspercentage van 60 % niet mag worden verhoogd;
4. wijst erop dat tussen 2007 en 2014 twintig lidstaten aanvragen hebben ingediend voor 131 ingrepen gericht op 121 380 werknemers en ter hoogte van een totaalbedrag van 542,4 miljoen EUR;
5. wijst erop dat het EFG bedoeld is als een mechanisme dat kortetermijnsteun biedt wanneer een snelle reactie vereist is; betreurt dat de gemiddelde goedkeuringstermijn voor EFG-steun tussen 2007 en 2013 303 dagen bedroeg; is verheugd over de inspanningen van de Commissie om de aanvraagprocedure te stroomlijnen; is van mening dat het terugschroeven van het aantal officiële talen waarin een ontwerpbesluit moet worden vertaald, ten minste twee weken tijdwinst kan opleveren; benadrukt dat, indien bijkomende vertalingen worden gevraagd, de Commissie hier op een later tijdstip voor kan zorgen;
6. merkt op dat tussen 2007 en 2014 acht lidstaten geen gebruik hebben gemaakt van de beschikbare steun uit het EFG; verzoekt de Commissie alle gevallen te onderzoeken waarin regelgevende belemmeringen, belemmeringen op het vlak van administratieve capaciteit en andere obstakels deelname aan het EFG hebben gehinderd, en maatregelen voor te stellen om deze belemmeringen weg te nemen;
7. vraagt dat de Commissie en de lidstaten de uitvoering van de begroting van het EFG verbeteren door middel van meer flexibiliteit en efficiëntie, met de nadruk op resultaten, impact en meerwaarde en zonder het passende en transparante gebruik van de middelen en de naleving van de regels in het gedrang te brengen; is van mening dat de aanvraagprocedure moet worden versneld, zodat het EFG doeltreffender wordt voor ontslagen werknemers; maakt zich zorgen over de grote verschillen tussen de aangevraagde steun uit het EFG en de bedragen die door de lidstaten worden terugbetaald, en merkt hierbij op dat de gemiddelde begrotingsuitvoering slechts 45 % bedraagt; dringt er daarom bij de Commissie op aan de redenen voor de lage uitvoeringsgraad zorgvuldig te onderzoeken en maatregelen voor te stellen om de bestaande knelpunten aan te pakken en voor een optimaal gebruik van het fonds te zorgen; merkt op dat het aantal werknemers dat aan het eind van de EFG-steunperiode opnieuw een baan heeft, sterk uiteenloopt van 4 % tot 86 %, en onderstreept dan ook het belang van actieve en inclusieve arbeidsmarktmaatregelen; merkt op dat de EFG-uitgaven in sommige lidstaten stelselmatig betere resultaten opleveren dan in andere; stelt voor dat de Commissie blijft instaan voor begeleiding en de lidstaten in staat stelt goede praktijken betreffende de toepassing en het gebruik van EFG-middelen te delen om ervoor te zorgen dat per bestede euro zoveel mogelijk werknemers opnieuw een baan vinden;
8. wijst erop dat het EFG volgens de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement de beste Europese meerwaarde biedt wanneer het wordt gebruikt ter medefinanciering van diensten aan ontslagen werknemers die de openbare diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaten doorgaans niet aanbieden, en wanneer deze gericht zijn op opleiding en omscholing en niet zozeer op uitkeringen;
9. is ingenomen met het feit dat bijna 50 % van de werknemers die steun hebben ontvangen in het kader van de in 2013 en 2014 afgeronde aanvragen, opnieuw werk heeft gevonden; beklemtoont evenwel dat de bijdragen van het EFG een toekomstgerichte functie moeten vervullen voor anticiperende sectorale financieringen, teneinde te garanderen dat de nieuwe banen van de betrokken werknemers duurzaam zijn, in sectoren met toekomstpotentieel;
10. wijst op het kortetermijnkarakter van het EFG en benadrukt de noodzaak van meer synergie,, complementariteit en coördinatie met het ESF en het EFRO en met maatregelen op nationaal en regionaal niveau om bedrijven in moeilijkheden ook te helpen bij een banenscheppende omschakeling; stelt hiertoe voor dat de aanvragen tot ingrijpen van het EFG overeenkomstig de gebruiken en gewoonten van de lidstaten kunnen worden ingediend door de autoriteiten die in de lidstaten de structuurfondsen beheren, op voorwaarde dat de regionale beheersautoriteiten over voldoende personeel en financiële middelen beschikken om dit te doen; stelt voor dat de aanvragen voor tussenkomst van het EFG openbaar toegankelijk worden gemaakt;
11. wijst erop dat er in een aantal EFG-dossiers sprake is van hogere kosten voor acties uit hoofde van artikel 7, lid 4, van de EFG-verordening, waardoor het totale effect van de EFG-investeringen wordt afgezwakt; dringt er bij de Commissie op aan het probleem van dergelijke kosten aan te pakken door grenswaarden in te voeren;
12. is ervan overtuigd dat een algemener gebruik van de afwijking van de drempels inzake ontvankelijkheid, in het voordeel van kmo's, de verlenging van de referentieperiodes en de mogelijkheid om ontslagen werknemers die aanverwante diensten leveren bij de door de referentieonderneming ontslagen werknemers te rekenen van geval tot geval zorgvuldig moeten worden beoordeeld, waarbij alles in het werk moet worden gesteld om afwijkend gebruik van de begrotingsmiddelen van het EFG te beperken;
13. vraagt de Commissie om een verbetering van de bestaande technische bijstand aan de lidstaten en om meer communicatie ten aanzien van de lidstaten over de mogelijkheden van het EFG om ervoor te zorgen dat dit fonds meer wordt gebruikt, en wenst dat de aanvragen van de lidstaten voor steun uit het EFG en alle bijbehorende stukken openbaar worden gemaakt op de site van de Europese Commissie;
14. is van mening dat het feit dat sociale maatregelen achteraf worden genomen en vaak verband houden met de terugbetaling van financieringen van de lidstaten, het optreden van de Europese Unie ten behoeve van ontslagen werknemers onzichtbaar maakt; verzoekt de Commissie de communicatie richting de nationale en plaatselijke vakbondsnetwerken en het grote publiek te verbeteren om het sociale optreden van de Unie beter onder de aandacht te brengen;
15. verzoekt de Commissie bij de tussentijdse evaluatie van het EFG een specifieke kwalitatieve en kwantitatieve beoordeling uit te voeren van de steun uit het EFG aan werkloze jongeren die geen studie of opleiding volgen, met name in het licht van de uitvoering van de jongerengarantie en noodzakelijke synergieën tussen de nationale begrotingen, het ESF en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; is van mening dat de afwijking betreffende werkloze personen die geen studie of opleiding volgen na afloop van deze analyse ook na 2017 moet worden gehandhaafd;
16. vraagt de Commissie impactbeoordelingen uit te voeren van de mondialisering per sector en op basis hiervan voorstellen te doen waarmee ondernemingen ertoe zouden worden aangespoord op sectorale veranderingen te anticiperen en hun werknemers op deze veranderingen voor te bereiden vooraleer tot ontslagen over te gaan;
17. is van mening dat er ruimte is voor een beter gebruik van het EFG voor projecten ter ondersteuning van ondernemerschap en het opstarten van activiteiten; verzoekt de Commissie dit verder te onderzoeken;
18. wijst op de bezorgdheid van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement met betrekking tot de methode die wordt gebruikt om de baten van het EFG te berekenen; benadrukt dat bijkomende eisen inzake de prestatie-indicatoren noodzakelijk zijn.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
23.5.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
20 4 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jean Arthuis, Lefteris Christoforou, Jean-Paul Denanot, José Manuel Fernandes, Bernd Kölmel, Zbigniew Kuźmiuk, Vladimír Maňka, Ernest Maragall, Sophie Montel, Liadh Ní Riada, Jan Olbrycht, Younous Omarjee, Urmas Paet, Paul Rübig, Patricija Šulin, Eleftherios Synadinos, Paul Tang, Daniele Viotti, Auke Zijlstra |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Anneli Jäätteenmäki, Georgios Kyrtsos, Andrej Plenković, Ivan Štefanec, Nils Torvalds |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Laura Agea, Rainer Wieland |
||||
ADVIES van de Commissie internationale handel (25.4.2016)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake de werkzaamheden, impact en toegevoegde waarde van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering tussen 2007 en 2014
(2015/2284(INI))
Rapporteur voor advies: Agnes Jongerius
SUGGESTIES
De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. doet een beroep op de Commissie gedegen, regelmatige effectbeoordelingen vooraf en achteraf van alle handelsovereenkomsten en relevante wetgevingsinitiatieven te verrichten waarbij wordt gelet op de potentiële gevolgen voor de werkgelegenheid, het concurrentievermogen en de economie, mede ten aanzien van kleine en middelgrote ondernemingen, en wordt gezorgd voor daadwerkelijke coördinatie vooraf tussen DG Handel en DG Werkgelegenheid; is van mening dat alle, als kwetsbaar aangemerkte sectoren nauw in het oog moeten worden gehouden en dat voor deze sectoren, waar nodig, in passende specifieke maatregelen moet worden voorzien en dat de sociale partners, met inbegrip van de vertegenwoordigers van ondernemingen en van werknemers en de lidstaten die betrokken zijn bij hogerisicosectoren, naar behoren moeten worden geïnformeerd en tijdens de aanvraagprocedure moeten worden bijgestaan;
2. constateert dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) een solidariteitsinstrument is, opgezet om steun te verlenen aan werknemers die ontslagen worden als gevolg van grote structurele veranderingen, zoals de globalisering en de financiële en economische crises; onderstreept derhalve de noodzaak van een sterke samenhang tussen het handelsbeleid en het industriebeleid, aangezien handelsovereenkomsten Europese ondernemingen kunnen blootstellen aan een hoger concurrentieniveau met mogelijk negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid, en benadrukt de noodzaak van een gemeenschappelijke strategie op industriegebied;
3. herinnert aan de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld "Handel voor iedereen – Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid" (COM(2015)0497), waarin zij toegeeft dat handelsovereenkomsten voor bepaalde regio's en bepaalde werknemers nadelige gevolgen kunnen hebben als de nieuwe concurrentie te hevig is, maar waarin zij ook erkent dat het EFG een essentieel instrument is waarmee belangrijke steun verstrekt kan worden aan gemeenschappen die te maken krijgen met banenverlies, bijvoorbeeld wanneer een onderneming in de EU sluit wegens internationale concurrentie;
4. verzoekt de lidstaten, aangezien het EFG voor nieuwe sectoren is opengesteld, op basis van deze effectbeoordelingen en samen met de sociale partners, met inbegrip van vertegenwoordigers van ondernemingen en van werknemers, strategieën uit te stippelen om vooruit te lopen op de verwachte veranderingen op de arbeidsmarkt; is derhalve van oordeel dat de financiering, publiciteit en mate van eenvoud van het besluitvormingsproces van het EFG en de coördinatie met andere EU-fondsen moeten worden geëvalueerd ten einde tegemoet te komen aan de behoeften die uit deze strategieën kunnen voortvloeien;
5. verzoekt de Commissie de informatie- en raadplegingsrichtlijn te versterken; is van oordeel dat werknemersvertegenwoordigers en vakbonden tijdig op de hoogte moeten worden gesteld van alle plannen voor herstructurering of bedrijfssluiting die het gevolg zijn van de uitwerkingen van de handel, opdat onderhandelingen over een passend sociaal plan kunnen plaatsvinden onder billijke voorwaarden met gelijke toegang tot informatie; meent dat op deze wijze ervoor moet worden gezorgd dat ondernemingen hun volledige verantwoordelijkheid nemen;
6. roept het Parlement op om regelmatig gezamenlijke hoorzittingen van de Commissie internationale handel en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken te organiseren, ten einde bij te dragen tot een verbeterde coördinatie tussen het handelsbeleid en het EFG, en het toezicht hierop;
7. verzoekt de Commissie de drempel voor het in aanmerking komen, die momenteel op 500 gedwongen ontslagen ligt, te verlagen, aangezien deze in de praktijk ertoe leidt dat alleen grote ondernemingen, die op wereldschaal vaak winst maken, voor deze middelen in aanmerking komen; is van oordeel dat, om te waarborgen dat steun wordt verleend aan werknemers van kleinere ondernemingen in sectoren die rechtstreeks door de gevolgen van de globalisering worden getroffen, de drempel tot 100 gedwongen ontslagen moet worden verlaagd; vraagt de Commissie om niet alleen aandacht te besteden aan werknemers in ondernemingen waarin ontslagen vallen, maar ook aan de werknemers van alle getroffen sectoren met inbegrip van onderaannemers; doet een beroep op de Commissie zich bij het inzetten van het EFG flexibeler en krachtdadiger op te stellen; betreurt het dat de bedragen die door het fonds worden gereserveerd maar al te vaak door de lidstaten moeten worden voorgeschoten;
8. verzoekt de Commissie het EFG te heroriënteren in het voordeel van de kmo's, omdat zij een centrale plaats innemen in een dynamische Europese economie;
9. verzoekt de Raad en de Commissie de aanzet te geven tot regelgeving die gericht is op de modernisering van de handelsbeschermingsinstrumenten, met het doel deze sneller, doeltreffender, doelmatiger en toegankelijker te maken, ook voor kmo's; onderstreept dat efficiënte en bijgewerkte handelsbeschermingsinstrumenten zouden voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van het EFG in het geval van sociale, ecologische of prijsdumping door andere landen;
10. vraagt de Commissie om gelijktijdig een ondersteunende strategie voor een gezamenlijk industrie- en investeringsbeleid in de praktijk te brengen, en de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU te versterken;
11. verzoekt de Commissie de status van markteconomie alleen te verlenen aan handelspartners die voldoen aan de vijf, door haar vastgestelde criteria. roept de Commissie in dit verband op om een duidelijke en doeltreffende strategie te ontwikkelen voor kwesties met betrekking tot het toekennen van de status van markteconomie aan derde landen, zodat het concurrentievermogen van de ondernemingen in de EU behouden blijft en wij onze strijd tegen elke vorm van oneerlijke concurrentie kunnen voortzetten;
12. roept de Commissie op om de afwijking voor het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te verlengen tot na 2017;
13. is het eens met de Commissie dat de essentie van het EFG erin bestaat mensen te helpen die hun baan verliezen ten gevolge van een vrijere handel; acht het een belangrijke taak van de EFG om de gevolgen van handelsgeschillen te verzachten en ervoor te zorgen dat de lasten van de gezamenlijke politieke besluiten op EU-niveau over de lidstaten van de EU worden verdeeld; doet derhalve een beroep op de Commissie om de werknemers en ondernemingen die door handelsgeschillen worden getroffen, te ondersteunen. stelt bovendien voor een mechanisme in te voeren voor de versnelde behandeling van aanvragen in verband met handelsgeschillen.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
21.4.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
31 4 1 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Maria Arena, Daniel Caspary, Salvatore Cicu, Santiago Fisas Ayxelà, Jude Kirton-Darling, Bernd Lange, Marine Le Pen, David Martin, Emmanuel Maurel, Emma McClarkin, Anne-Marie Mineur, Alessia Maria Mosca, Franz Obermayr, Inmaculada Rodríguez-Piñero Fernández, Marietje Schaake, Helmut Scholz, Joachim Schuster, Joachim Starbatty, Hannu Takkula |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Klaus Buchner, Danuta Maria Hübner, Agnes Jongerius, Sander Loones, Bolesław G. Piecha, Frédérique Ries, Fernando Ruas, Lola Sánchez Caldentey, Judith Sargentini, József Szájer, Marita Ulvskog, Jarosław Wałęsa |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Laura Agea, Rosa D’Amato, Emilian Pavel, Maurice Ponga, Marco Valli, Axel Voss |
||||
ADVIES van de Commissie begrotingscontrole (28.4.2016)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake de werkzaamheden, impact en toegevoegde waarde van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering tussen 2007 en 2014
(2015/2284(INI))
Rapporteur voor advies: Marco Valli
SUGGESTIES
De Commissie begrotingscontrole verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
− gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (de "EFG-verordening")[1],
− gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (de "nieuwe EFG-verordening")[2],
− gezien het verslag van de Commissie van 22 juli 2015 over de activiteiten van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering in 2013 en 2014 (COM(2015)0355),
− gezien Speciaal Verslag nr. 7/2013 van de Rekenkamer over het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, met de antwoorden van de Commissie[3] (het "verslag van de Rekenkamer"),
A. overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) als opdracht heeft steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen;
B. overwegende dat krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1309/2013 de Commissie het Europees Parlement en de Raad om de twee jaar een kwantitatief en kwalitatief verslag moet doen toekomen over de activiteiten die het EFG de voorafgaande twee jaren heeft ondernomen;
C. overwegende dat het EFG opgezet is om iets te doen aan ad hoc-noodsituaties, in tegenstelling tot het Europees Sociaal Fonds (ESF), dat ook steunt geeft aan ontslagen werknemers, maar veeleer bedoeld is voor het aanpakken van structurele onevenwichtigheden, in het bijzonder middels programma's voor levenslang leren;
1. stelt vast dat het EFG, vanaf de datum van de eerste aanvraag tot september 2015, in totaal ongeveer 545 miljoen EUR van de Uniebegroting heeft toegekend en ongeveer 390 miljoen EUR van de nationale begrotingen voor in totaal 139 goedgekeurde aanvragen uit de lidstaten;
2. acht het noodzakelijk krachtiger te stimuleren dat het EFG gebruikt wordt om bedrijfsverplaatsingen te voorkomen en tegen te gaan en om sectorale crises op te lossen die het gevolg zijn van schommelingen van de prijzen en van de wereldwijde vraag;
3. maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat bijna alle in aanmerking komende werknemers voor gepersonaliseerde EFG-maatregelen in aanmerking zijn gekomen; merkt op dat de aan de potentiële begunstigden aangeboden diensten in de regel maatgesneden waren en daarom in potentie het meest succesvol; merkt daarnaast op dat de steun van het EFG in de regel goed gecoördineerd was met de ESF-maatregelen en de nationale arbeidsmarktmaatregelen, in die zin dat de bestaande maatregelen werden aangevuld met aanvullende EFG-maatregelen die speciaal op de behoeften van de werknemers waren toegesneden;
4. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat in het EFG rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van zelfstandigen; benadrukt dat bedrijfsverplaatsingen en andere met de mondialisering samenhangende fenomenen, zoals de deeleconomie en robotisering, belangrijke sectoren van de Europese economie treffen, waar steeds meer mensen zelfstandig werken;
5. neemt ter kennis dat in een aantal gevallen werkloos geworden werknemers die voorheen bij de leveranciers van een getroffen bedrijf in dienst waren, niet voor EFG-steun in aanmerking kwamen; neemt nota van de uitleg van de Commissie dat de getroffen werknemers van leveranciers lager in de toeleveringsketen nooit met opzet zijn uitgesloten, aangezien de Commissie er samen met de lidstaten naar streeft een redelijk evenwicht tot stand te brengen tussen volledige dekking en de tijd die nodig is voor het opstellen en indienen van een aanvraag; stelt vast dat de Commissie nader moet aangeven in welke sectoren de werknemers het meest kans op een nieuwe baan maken en of de aangeboden opleidingen zijn afgestemd op de toekomstige economische vooruitzichten en behoeften van de arbeidsmarkt in de regio's waar de ontslagen plaatsvonden;
6. verzoekt de Commissie de drempel om in aanmerking te komen voor het EFG te verlagen van de huidige 500 ontslagen naar 100 voor middelgrote ondernemingen en naar 50 voor kleine ondernemingen om te verzekeren dat de steun aankomt bij de werknemers van kmo's, die meestal het zwaarst getroffen worden door de gevolgen van de mondialisering;
7. geeft aan dat hoewel het EFG niet voor onvoorziene gebeurtenissen bedoeld is alle maatregelen in het kader van de EFG-verordening ook onder de ESF-verordening genomen kunnen worden; stelt vast dat sommige lidstaten vooral liever ESF-maatregelen nemen dan EFG-maatregelen omdat het ESF-medefinancieringspercentage hoger is, het ESF een snellere afwikkeling van de aanvragen kent, er bij het ESF, in tegenstelling tot bij het EFG, geen prefinanciering vereist is, de EFG-procedures lang duren en de EFG-maatregelen aan strengere voorwaarden zijn verbonden;
8. neemt er nota van dat het voor lidstaten in veel gevallen niet eenvoudig is aan te tonen dat de massa-ontslagen aan de EFG-criteria voldoen, iets dat nog moeilijker is indien er meerdere kmo's bij betrokken zijn; verzoekt de Commissie derhalve die tekortkomingen aan te pakken om van het EFG een goed werkende oplossing voor ontslagen werknemers te maken;
9. stelt vast dat de kwaliteit en de beschikbaarheid van de re-integratiegegevens door een aantal factoren negatief werden beïnvloed; wijst erop dat de lidstaten over het algemeen geen kwantitatieve re-integratiedoelstellingen hebben vastgesteld en dat de publieke of private werkgelegenheidsdiensten in sommige gevallen bij het verzamelen van re-integratiegegevens geen onderscheid hebben aangebracht tussen EFG-, ESF en andere nationale maatregelen; verzoekt de Commissie jaarlijks een volledig overzicht te verstrekken van de resultaten van elke EFG-maatregel en van de verzoeken om EFG-steun die op het niveau van de Commissie zijn afgewezen, alsmede van de redenen waarom dit is gebeurd;
10. onderstreept dat de lidstaten niet gevraagd werd onderscheid te maken tussen actieve arbeidsmarktmaatregelen, zoals opleidingssteun en steun voor het beginnen van een eigen bedrijf, en inkomenssteun voor werknemers in loondienst; stelt vast dat er verder geen specifieke informatie beschikbaar is die het, met het oog op het meten van de impact van het EFG, mogelijk zou maken de medegefinancierde ESF-projecten in kaart te brengen die ook aan de EFG-criteria zouden hebben voldaan; verzoekt de Commissie deze kwestie te bestuderen en verslag uit te brengen over het aantal en de omvang van ESF-projecten die aan de EFG-interventiecriteria voldoen;
11. stelt vast dat de Commissie verbeteringen heeft aangebracht aan de EFG-gegevensbank, waarin voor de statistieken kwantitatieve gegevens over EFG-dossiers worden bijgehouden, waarmee het voor de lidstaten eenvoudiger is aanvragen in te dienen en voor de Commissie om de gegevens over EFG-dossiers te analyseren en te vergelijken; stelt daarnaast vast dat de Commissie het EFG in het Shared Fund Management Common System heeft opgenomen, hetgeen ertoe zou moeten leiden dat grotere aantallen correcte en complete aanvragen worden ingediend en dat de tijd die nodig is om een door een lidstaat ingediende aanvraag door het Parlement en de Raad goedgekeurd te krijgen, wordt gereduceerd; is van oordeel dat de Commissie, in verband met transparantie en democratische verantwoordingsplicht, voor volledige toegankelijkheid tot alle documenten in verband met EFG-dossiers had moeten zorgen;
12. wijst erop dat het in de EFG-aanvragen ontbreekt aan precieze gegevens over bedrijven waarvan de werkgevers betrokken zijn geweest bij EFG-maatregelen; verzoekt de Commissie precieze gegevens te verstrekken en na te gaan of de sluiting en/of ontslagen het gevolg zijn van een bedrijfsverplaatsing naar landen buiten de EU of EU-landen die een agressief fiscaal beleid voeren om investeringen aan te trekken; verzoekt de Commissie na te denken over een instrument om bedrijven die hun productie naar landen buiten de EU verplaatsen te verplichten bij te dragen aan de re-integratie van de ontslagen werknemers;
13. vindt dat het EFG zijn financiële bijdrage snel ter beschikking moet kunnen stellen om de impact ervan te maximaliseren en de ontslagen werknemers in een zo vroeg mogelijk stadium na hun ontslag van de gefinancierde maatregelen te kunnen laten profiteren; wijst erop dat volgens het verslag van de Rekenkamer er gemiddeld 41 weken nodig zijn om een aanvraag voor EFG-steun goedgekeurd te krijgen; neemt ter kennis dat de Commissie ernaar streeft de termijnen daar waar mogelijk in te korten; realiseert zich daarnaast dat op basis van de geldende regels sommige onderdelen van de procedure niet kunnen worden ingekort; verzoekt de Commissie te laten weten of de wijzigingen in het systeem voor elektronische aanvragen en elektronische formulieren de EFG-procedures hebben helpen versnellen;
14. neemt kennis van de opmerking van de Commissie dat de EFG-verordening geen kwantitatieve re-integratiedoelstellingen bevat en dat de verschillende EFG-maatregelen ook op andere manieren kunnen worden beoordeeld; onderstreept dat het moeilijk is geweest het succes van het instrument en zijn bijdrage als een instrument door de re-integratie van werknemers goed te meten; geeft aan dat het gecoördineerde pakket gepersonaliseerde maatregelen waaraan met EFG-middelen steun wordt toegekend in evenwicht moet worden gebracht met andere acties en deze moet aanvullen, teneinde tot een EU-meerwaarde te komen met duidelijke en zichtbare voordelen voor de Unie en haar burgers;
15. herinnert eraan dat de financiële bijdragen uit het EFG in de eerste plaats gericht moeten zijn op actieve arbeidsmarktmaatregelen die een snelle en duurzame terugkeer van de begunstigden op de arbeidsmarkt beogen, binnen of buiten de sector waar zij oorspronkelijk werkzaam waren. stelt vast alle in het verslag van de Rekenkamer genoemde gecontroleerde dossiers inkomenssteunmaatregelen bevatten en dat deze 33 % van de vergoede kosten van alle EFG-dossiers uitmaakten; geeft aan dat de nieuwe EFG-verordening de kosten van speciale, in duur beperkte maatregelen, zoals steun voor het zoeken van werk en stimulansen voor werkgevers voor aanwerving, plafonneert op 35 % van de totale kosten voor het gecoördineerde pakket, en dat de acties waaraan EFG-steun wordt toegekend niet bedoeld zijn ter vervanging van passieve socialebeschermingsmaatregelen waarin de lidstaten in hun nationale systemen voorzien.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
20.4.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
23 0 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Nedzhmi Ali, Inés Ayala Sender, Zigmantas Balčytis, Dennis de Jong, Martina Dlabajová, Luke Ming Flanagan, Ingeborg Gräßle, Bogusław Liberadzki, Verónica Lope Fontagné, Dan Nica, Georgi Pirinski, Petri Sarvamaa, Claudia Schmidt, Bart Staes, Michael Theurer, Marco Valli, Derek Vaughan, Anders Primdahl Vistisen, Tomáš Zdechovský |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Richard Ashworth, Caterina Chinnici, Cătălin Sorin Ivan, Benedek Jávor, Karin Kadenbach, Marian-Jean Marinescu, Markus Pieper, Julia Pitera, Miroslav Poche, Patricija Šulin |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Georg Mayer |
||||
ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (20.4.2016)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake de werkzaamheden, impact en toegevoegde waarde van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering tussen 2007 en 2014
(2015/2284(INI))
Rapporteur voor advies: Tamás Deutsch
SUGGESTIES
De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. merkt op dat uit de evaluaties van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) blijkt dat de resultaten van de ingrepen van dit fonds beïnvloed worden door factoren zoals het opleidingsniveau en de kwalificaties van de betrokken werknemers, de absorptiecapaciteit van de betrokken arbeidsmarkten en het bbp van de ontvangende landen; benadrukt dat die factoren vooral beïnvloed worden door langetermijnmaatregelen die doeltreffend kunnen worden ondersteund door de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen); benadrukt dat bij elk verzoek om steun van het fonds met deze factoren en de lokale situatie van de arbeidsmarkt rekening moet worden gehouden en dat tegelijkertijd een zo kort mogelijke tijdsspanne tussen de aanvraag voor financiering en de tussenkomst van het fonds moet worden gegarandeerd; betreurt de achterstand bij de uitvoering en de knelpunten ten gevolge van het gebrek aan flexibiliteit van bepaalde EFG-maatregelen en het gebrek aan nationale wetgeving in sommige lidstaten en benadrukt dat EFG-steun flexibeler moet worden gemaakt;
2. merkt op dat de thematische reikwijdte en de steungebieden van de ESI-fondsen (met name het ESF) en het EFG weliswaar vaak vergelijkbaar zijn, maar dat het EFG werd gecreëerd om snel te kunnen reageren op situaties die zich kunnen voordoen, terwijl de ESI-fondsen een meerjarige programmeringscyclus hebben; merkt op dat het voor snellere en meer doeltreffende resultaten essentieel is te zorgen voor meer synergie tussen het EFG en de ESI-fondsen; benadrukt dat de ESI-fondsen als follow-upmaatregelen ingezet moeten worden in EFG-steungebieden door investeringen, algemene groei en werkgelegenheid te stimuleren; benadrukt dat EFG-interventies gecoördineerd moeten worden met bestaande EU-programma's, zoals werkgelegenheidsinitiatieven voor jongeren, nationale programma's en strategieën en particuliere financieringsbronnen teneinde mensen te helpen bij het zoeken van een baan en het ondernemerschap te bevorderen, met name in de regio's en bedrijfstakken die te lijden hebben onder de negatieve gevolgen van de globalisering of van de herstructurering van de economie; uit zijn bezorgdheid over het ontbreken van een beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het EFG, en roept op tot een grondiger toezicht op de financiering en het gebruik ervan in het geval van bepaalde lidstaten;
3. verzoekt de Commissie om bij het tenuitvoerleggingsproces van het EFG, en dus ook in haar volgende verslag en bij haar toekomstige voorstellen, informatie te verstrekken over de soort en de kwaliteit van de banen van herintreders op de arbeidsmarkt en over de evolutie op middellange en lange termijn van het herintredingspercentage dat dankzij EFG-interventies bereikt is; vraagt, in deze context van EFG-prestatiemeting in termen van banen en omscholing van begunstigden, om duidelijkere indicaties omtrent de bedrijfstakken waarin werknemers waarschijnlijk werk kunnen vinden en omtrent de vraag of het opleidingsaanbod is toegesneden op de economische vooruitzichten en de behoeften van de arbeidsmarkt in de door ontslagen getroffen gebieden; roept de Commissie dientengevolge op om bij de vaststelling van door het EFG ondersteunde maatregelen rekening te houden met de arbeidsmarktperspectieven, met name in toekomstgerichte sectoren, en met de vaardigheden die werkelijk nodig zijn, en bij haar rapportering en beoordeling in detail te onderzoeken of aan deze vereiste is voldaan; roept op om grondig te onderzoeken wat de verwachtingen zijn van lidstaten die een aanvraag indienen voor EFG-steun, welke beweegredenen lidstaten ervan weerhouden om een aanvraag in te dienen zelfs als zij behoefte aan steun hebben, en welke mogelijkheden er zijn om de subsidiabiliteitsdrempels aan te passen;
4. wijst erop dat voor werknemers een gecoördineerd pakket van gepersonaliseerde diensten moet worden uitgewerkt in samenwerking met de sociale partners en de regionale autoriteiten;
5. acht het daarom van het grootste belang dat de middelen bestemd worden voor investeringen die bijdragen tot groei en werkgelegenheid en tot verbetering van het onderwijs, de beroepsvaardigheden, de geografische mobiliteit van werknemers en de arbeidsmarktomstandigheden, teneinde de maatregelen om de gevolgen van de crisis tegen te gaan, verder te consolideren; acht het in dit verband verheugend dat onderzoek en innovatie het domein blijkt te zijn waaraan in de lopende programmeringsperiode de meeste middelen van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) zijn toegewezen;
6. benadrukt dat het noodzakelijk is meer gebruik te maken van het EFG door een grotere vraag te creëren aan de kant van de lidstaten, waardoor aanzienlijk meer financiering nodig zal zijn en het aandeel van de EU-medefinanciering zal moeten worden vergroot, en roept de Commissie op om te overwegen het maximale steunniveau van het EFG van 60 % naar 85 % te verhogen in regio's waar de algemene werkloosheidsgraad aanzienlijk hoger ligt dan het nationale gemiddelde; betreurt dat de Commissie in haar beoordelingen van het EFG geen regionale analyse van begunstigden heeft opgenomen, wat een overzicht had kunnen opleveren van het gebruik van EFG-steun in regio's die al een hoge werkloosheidsgraad kennen of een hoge structurele werkloosheid in de ondersteunde sector; spoort de lidstaten ook aan om de regio’s een belangrijkere rol toe te bedelen in het aanvraagproces voor steunverlening;
7. herinnert eraan dat de ESI-fondsen in aanzienlijke mate bijdragen tot het tegengaan van de economische en sociale gevolgen van de crisis, de afzwakking van de negatieve gevolgen van de globalisering en de bevordering van de langetermijndoelstellingen inzake duurzame werkgelegenheid en groei; benadrukt dat een geïntegreerde aanpak op basis van meerfondsenprogrammering de voorkeur verdient om ontslagen en werkloosheid duurzaam te bestrijden dankzij een doeltreffende toewijzing van middelen en meer coördinatie en synergie, met name tussen het ESF en het EFRO; is er vast van overtuigd dat met een geïntegreerde aanpak op basis van meerfondsenprogrammering het risico op delocalisering kan worden verminderd en gunstige omstandigheden kunnen worden geschapen voor de terugkeer van industriële productie naar de EU;
8. is van mening dat een efficiënte toewijzing van middelen betekent dat het subsidiariteitsbeginsel gerespecteerd wordt en dat er geen overlapping is met steun die beter door de lidstaten kan worden verstrekt; verzoekt de Commissie in dit verband te waarborgen dat rechtstreekse contante betalingen van het EFG geen vervanging noch aanvulling zijn van nationale werkloosheidsuitkeringen en aanbeveling 2 van Speciaal verslag nr. 7/2013 van de Rekenkamer nader in overweging te nemen;
9. vraagt de Commissie de toegang van het publiek tot alle documenten over EFG-dossiers te garanderen teneinde een grotere transparantie bij het besluitvormingsproces en de toekenning van fondsen te waarborgen;
10. wijst erop dat innovatie en efficiënt gebruik van de middelen doorslaggevend zijn voor de industriële vernieuwing en de economische diversificatie, die op hun beurt essentieel zijn om de gevolgen van de structurele veranderingen in regio's en bedrijfstakken die het zwaarst getroffen zijn door de globalisering of de economische en financiële crisis te bestrijden, en herinnert aan de rol van slimme-specialisatiestrategieën in deze context;
11. maakt zich echter zorgen over de trage verbetering en de zeer uiteenlopende prestaties van regio's op het gebied van innovatie, enerzijds, en de gesignaleerde tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van slimme-specialisatiestrategieën, anderzijds; wijst in dit verband op de initiatieven van de Commissie, zoals de thematische platforms voor slimme specialisatie en de strategische Europese clusterpartnerschappen voor slimme specialisatie, en verzoekt de Commissie het Parlement steeds op de hoogte te houden van de tenuitvoerlegging van die initiatieven;
12. betreurt dat het gemiddelde aantal zelfstandigen in alle gevallen waarin het EFG steun heeft verleend slechts 5 % van het totale aantal herplaatsingen op de arbeidsmarkt bedraagt; herinnert er in dit verband aan dat steun uit de ESI-fondsen zodanig moet worden gebruikt en geprogrammeerd dat de positieve perceptie van de mogelijkheid van zelfstandig werk, ondernemerschap en het opzetten van een bedrijf versterkt wordt, waarbij wordt gefocust op de creatie van nieuwe diensten, in het bijzonder in landelijke gebieden, omdat deze momenteel achterblijven ten opzichte van stedelijke zones;
13. stelt vast dat één onderneming 500 werknemers moet ontslaan om in aanmerking te komen voor de huidige EFG-financiering; merkt op dat deze drempel voor kleinere lidstaten moeilijker te behalen is dan voor grotere, en dat de huidige minimumdrempel in overeenstemming zou moeten zijn met de nationale werkgelegenheidscijfers in plaats van beperkt te worden tot een quotum;
14. merkt op dat bij sommige EFG-interventies het aantal ontvangers te laag is in vergelijking met het totale aantal in aanmerking komende begunstigden, waardoor het positieve lokale of regionale effect van de geïnvesteerde middelen suboptimaal is;
15. verzoekt de EU-instellingen en de nationale en regionale/plaatselijke autoriteiten de efficiëntie van EFG-bijdragen te maximaliseren en bij te dragen tot de snelle herintegratie van ontslagen werknemers in de arbeidsmarkt door het besluitvormingsproces te vereenvoudigen en te bespoedigen en ervoor te zorgen dat het EFG de begunstigden tijdig uitbetaalt, in aanmerking nemend dat de gemiddelde goedkeuringstermijn voor aanvragen, die nu 303 dagen oftewel 10 maanden bedraagt, met spoed omlaag moet om de beoogde impact zo groot mogelijk te maken; benadrukt dat de capaciteitsvergroting in de lidstaten in dit opzicht onontbeerlijk is om het opstellen van aanvragen sneller en efficiënter te maken;
16. staat positief tegenover de maatregelen ter ondersteuning van ondernemerschap in de vorm van subsidies voor start-ups, maatregelen ter stimulering van ondernemerschap en diensten voor nieuwe ondernemers; is van mening dat dergelijke maatregelen nuttiger zullen zijn als zij in combinatie aan deelnemers worden aangeboden;
17. wijst op het succes van het EFG onder begunstigden onder de 25 jaar; wijst op het gebrek aan succes onder begunstigden boven de 55 jaar; vraagt dat de in het kader van het EFG methoden die op oudere begunstigden worden toegepast, worden verbeterd en dat het gebruik van het EFG om jongeren te re-integreren op de arbeidsmarkt wordt aangemoedigd;
18. betreurt het dat in sommige EFG-dossiers activiteiten zoals bepaald in artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1309/2013 - voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit en controle en rapportage – een relatief groot deel van de totale kosten uitmaken, waardoor de EU-investeringen worden opgeslorpt door administratieve procedures in plaats van terecht te komen bij meer begunstigden;
19. merkt op dat bij een aantal geïmplementeerde EFG-maatregelen de criteria voor steunverlening op grond van artikel 4, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1309/2013 te flexibel genoemd kunnen worden, wat een aantasting is van de duidelijke doelstellingen van het financieringsinstrument, zowel lokaal als regionaal;
20. spoort de Commissie en de lidstaten aan statistieken op te stellen over mogelijk banenverlies bij mannen en vrouwen om ervoor te zorgen dat de middelen op de beste manier worden benut;
21. vraagt de Commissie de gefinancierde activiteiten te herzien, rekening houdend met het feit dat ervoor moet worden gezorgd dat de meest kwetsbare begunstigden het niet zonder middelen moeten stellen en dat de middelen op de meest doeltreffende manier worden gebruikt;
22. spoort de Commissie aan de lidstaten te steunen bij de ontwikkeling van innovatieve maatregelen en programma's waarmee lidstaten geholpen kunnen worden om meer profijt te trekken uit het EFG.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
19.4.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
29 5 1 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Pascal Arimont, Franc Bogovič, Victor Boştinaru, Mercedes Bresso, Andrea Cozzolino, Rosa D’Amato, Bill Etheridge, Michela Giuffrida, Krzysztof Hetman, Ivan Jakovčić, Constanze Krehl, Andrew Lewer, Louis-Joseph Manscour, Iskra Mihaylova, Matthijs van Miltenburg, Jens Nilsson, Lambert van Nistelrooij, Andrey Novakov, Konstantinos Papadakis, Mirosław Piotrowski, Stanislav Polčák, Julia Reid, Monika Smolková, Ruža Tomašić, Ramón Luis Valcárcel Siso, Monika Vana, Derek Vaughan, Kerstin Westphal |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Daniel Buda, Salvatore Cicu, Viorica Dăncilă, Andor Deli, Ivana Maletić, Maurice Ponga, Davor Škrlec |
||||
ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (25.4.2016)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake de werkzaamheden, impact en toegevoegde waarde van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering tussen 2007 en 2014
(2015/2284(INI))
Rapporteur voor advies: Vilija Blinkevičiūtė
SUGGESTIES
De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
A. overwegende dat de beginselen van gendergelijkheid en non-discriminatie – kernwaarden van de Unie die zijn verankerd in de Europa 2020-strategie – bij de tenuitvoerlegging van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) moeten worden gewaarborgd en bevorderd;
B. overwegende dat het herintredingspercentage hoger ligt bij vrouwen dan bij mannen, maar deze herintreding bij vrouwen meestal tijdelijk en onstabiel is omdat zij voor familieleden moeten zorgen terwijl ze een nieuwe baan zoeken en/of bijscholing volgen en te kampen hebben met het gebrek aan betaalbare, kwaliteitsvolle kinderopvang en zorginstellingen;
C. overwegende dat vrouwen onevenredig zwaar worden getroffen door de crisis en bezuinigingen;
1. merkt op dat het gemiddelde aandeel van vrouwelijke begunstigden van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) 33 % is en dat van mannelijke begunstigden 67 %, en dat het genderprofiel van de begunstigden varieert afhankelijk van de sector en of deze wordt gedomineerd door mannen of door vrouwen[1];
2. verzoekt de Commissie rekening te houden met de specifieke situatie van vrouwen, en er in dit verband zo veel mogelijk voor te zorgen dat EFG-steun mannen en vrouwen in gelijke mate ten goede komt;
3. verzoekt de Commissie en de Raad de bepalingen met betrekking tot toelagen voor verzorgers in de huidige EFG-verordening te handhaven, om vrouwen met zorgtaken ondersteuning te bieden[2]; merkt op dat deze maatregelen niet in de plaats mogen komen van de verplichtingen van de lidstaten; onderstreept dat de lidstaten en werkgevers moeten zorgen voor flexibele arbeids- en opleidingsomstandigheden die een verdeling van zorgtaken en ouderlijke verantwoordelijkheden tussen mannen en vrouwen mogelijk maken;
4. verzoekt de Commissie gegevens te verzamelen over hoeveel EFG-steun werd toegekend in de vorm van toelagen voor verzorgers zoals bepaald in artikel 7, lid 1, onder b) van de huidige EFG-verordening en hoe dit het herintredingspercentage van vrouwelijke begunstigden beïnvloedt;
5. verzoekt de lidstaten de herintredingsmaatregelen toe te passen in lokale gemeenschappen waar massale ontslagen zijn gevallen om te vermijden dat mensen verhuizen en hun familie en/of kinderen achterlaten; wijst er in dit verband op dat dit met name belangrijk is voor de vrouwelijke ontslagen werknemers die geografisch mogelijk minder flexibel zijn vanwege zorgtaken in het gezin;
6. merkt op dat het gemiddelde percentage zelfstandigen van alle EFG-begunstigden 5 % is en verzoekt de Commissie maatregelen vast te stellen als onderdeel van het EFG om ondernemerschap te bevorderen en te stimuleren, en in het bijzonder om vrouwelijk en maatschappelijk ondernemerschap aan te moedigen; onderstreept in dit verband het belang van ondernemerschap, onderwijs en een leven lang leren, en met name van mentorprogramma's en uitwisselingsnetwerken voor vakgenoten; wijst andermaal op het potentieel van sociaal ondernemerschap, coöperaties, mutualiteiten en alternatieve bedrijfsmodellen voor het versterken van de economische positie van vrouwen en het bevorderen van sociale inclusie; brengt in herinnering dat met het EFG prioriteit moet worden gegeven aan programma's die vrouwen en meisjes helpen toe te treden tot traditionele mannenberoepen, bijvoorbeeld in de ICT, wetenschap, wiskunde, engineering en technologie, en dat synergieën tussen deze sectoren en de kunsten en de creatieve sector een enorm potentieel bieden voor innovatie en een betere vertegenwoordiging van vrouwen; verzoekt de lidstaten, de Commissie en werkgevers de nadruk te leggen op de inclusie van vrouwen en meisjes, en met name jongeren die geen onderwijs volgen in het kader van EFG-programma's op het gebied van de kunsten, wetenschap, technologie, engineering en wiskunde;
7. benadrukt dat de EFG-steun positief heeft bijgedragen tot het aanpakken van aanzienlijke maatschappelijke problemen en problemen op de arbeidsmarkt, de sociale cohesie heeft vergroot en ervoor heeft gezorgd dat mensen opnieuw tot de arbeidsmarkt konden toetreden, en zo eveneens heeft bijgedragen aan het gezinsinkomen en mensen in staat heeft gesteld actief naar een baan te blijven zoeken en de werkloosheidsval te vermijden; wijst er bovendien op dat het wegtrekken van arbeidskrachten en gedwongen mobiliteit door herintreding worden voorkomen; benadrukt dat de EFG-steun ook moet bijdragen aan het scheppen van duurzame, degelijke banen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan jonge vrouwen;
8. betreurt het gebrek aan naar geslacht uitgesplitste gegevens bij de evaluatie van de tenuitvoerlegging van het EFG op nationaal niveau en verzoekt de lidstaten daarom gegevens te verzamelen vanuit een genderperspectief;
9. verzoekt de Commissie de EFG-begroting te monitoren en evalueren om de langeretermijneffecten op EFG-begunstigden te kunnen beoordelen, met name wat betreft het genderprofiel;
10. verzoekt regionale en lokale bevoegde autoriteiten, sociale partners en maatschappelijke organisaties de inspanningen van actoren op de arbeidsmarkt te coördineren om de toegang tot EFG-financiering bij toekomstige ontslagen te vergemakkelijken; dringt voorts aan op nauwere betrokkenheid van de sociale partners bij de controle- en evaluatieactiviteiten van het Fonds, en spoort hen er met name toe aan vertegenwoordigers van vrouwelijke belanghebbenden te ondersteunen zodat er meer aandacht voor de genderaspecten is gewaarborgd.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
19.4.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
28 3 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Maria Arena, Catherine Bearder, Beatriz Becerra Basterrechea, Malin Björk, Vilija Blinkevičiūtė, Anna Maria Corazza Bildt, Viorica Dăncilă, Iratxe García Pérez, Anna Hedh, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Elisabeth Köstinger, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Angelika Mlinar, Maria Noichl, Marijana Petir, Pina Picierno, João Pimenta Lopes, Terry Reintke, Jordi Sebastià, Michaela Šojdrová, Ernest Urtasun, Jadwiga Wiśniewska, Anna Záborská, Jana Žitňanská |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Rosa Estaràs Ferragut, Kostadinka Kuneva, Constance Le Grip, Evelyn Regner, Marc Tarabella |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Julia Reid, Marco Zanni |
||||
- [1] Ex-postevaluatie van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) - eindverslag, Directoraat-generaal Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie - Europese Commissie, augustus 2015.
- [2] Artikel 7, lid 1, onder b) van Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006, PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
21.6.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
48 0 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Laura Agea, Tiziana Beghin, Brando Benifei, Mara Bizzotto, Vilija Blinkevičiūtė, Enrique Calvet Chambon, David Casa, Ole Christensen, Martina Dlabajová, Lampros Fountoulis, Elena Gentile, Arne Gericke, Marian Harkin, Czesław Hoc, Danuta Jazłowiecka, Jan Keller, Ádám Kósa, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Javi López, Morten Løkkegaard, Thomas Mann, Dominique Martin, Emilian Pavel, Georgi Pirinski, Marek Plura, Terry Reintke, Sofia Ribeiro, Claude Rolin, Anne Sander, Sven Schulze, Romana Tomc, Yana Toom, Marita Ulvskog, Renate Weber, Tatjana Ždanoka |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Daniela Aiuto, Georges Bach, Lynn Boylan, Paloma López Bermejo, Edouard Martin, Joachim Schuster, Csaba Sógor, Neoklis Sylikiotis, Flavio Zanonato, Gabriele Zimmer |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Paul Tang |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
48 |
+ |
|
PPE Group
S&D Group ECR Group ALDE Group GUE/NGL Group Verts/ALE Group EFDD Group ENF Group NI |
Georges Bach, David Casa, Danuta Jazłowiecka, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Ádám Kósa, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Thomas Mann, Marek Plura, Sofia Ribeiro, Claude Rolin, Anne Sander, Sven Schulze, Csaba Sógor, Romana Tomc Brando Benifei, Vilija Blinkevičiūtė, Ole Christensen, Elena Gentile, Jan Keller, Javi López, Edouard Martin, Emilian Pavel, Georgi Pirinski, Joachim Schuster, Paul Tang, Marita Ulvskog, Flavio Zanonato Arne Gericke, Czesław Hoc Enrique Calvet Chambon, Martina Dlabajová, Marian Harkin, Morten Løkkegaard, Yana Toom, Renate Weber Lynn Boylan, Paloma López Bermejo, Neoklis Sylikiotis, Gabriele Zimmer Terry Reintke, Tatjana Ždanoka Laura Agea, Daniela Aiuto, Tiziana Beghin Mara Bizzotto, Dominique Martin Lampros Fountoulis |
|
0 |
- |
|
|
|
|
0 |
0 |
|
|
|
|
Verklaring van de symbolen:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding