VERSLAG over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen

19.7.2016 - (2015/2315(INI))

Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: Ignazio Corrao

Procedure : 2015/2315(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0243/2016
Ingediende teksten :
A8-0243/2016
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen

(2015/2315(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de Verenigde Naties (VN), in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, die op 16 december 1966 in New York zijn aangenomen,

–  gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens,

–  gezien artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 2, 3, 8, 21 en 23 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien de artikelen 81, 82, 83, 114, 208 en 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het strategisch kader van de EU voor mensenrechten en democratie dat op 25 juni 2012[1] door de Raad Buitenlandse Zaken is goedgekeurd, en het actieplan voor mensenrechten en democratie 2015-2019 dat op 20 juli 2015 door de Raad is goedgekeurd[2],

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten,

–  gezien zijn spoedresoluties over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat,

–  gezien zijn resolutie van donderdag 17 december 2015 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2014 en het beleid van de Europese Unie ter zake[3],

–  gezien zijn resolutie van 12 maart 2015 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2013 en het beleid van de Europese Unie ter zake[4],

–  gezien zijn resolutie van 8 oktober 2013 over corruptie in de publieke en de private sector en het effect op de mensenrechten in derde landen[5],

–  gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: verantwoordelijk en transparant zakelijk gedrag en duurzame groei[6],

–  gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel[7],

–  gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad 26/9 van 26 juni 2014 waarin de UNHRC besloot een open intergouvernementele werkgroep op te richten voor de ontwikkeling van een internationaal, juridisch bindend instrument voor transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de rechten van de mens[8],

–  gezien de richtsnoeren van de Verenigde Naties betreffende het bedrijfsleven en de mensenrechten (UNGP's), de herziene richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het raamwerk van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC), de tien beginselen van het Global Compact van de Verenigde Naties, en de ISO 26000-norm inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid van de Internationale Organisatie voor normalisatie, en de gebruikersgids voor het Europese midden- en kleinbedrijf (mkb) over de ISO-norm inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid van het Europees Normalisatiebureau voor ambacht, handel en het mkb,

–  gezien het project voor het realiseren van langetermijnwaarde van ondernemingen en investeerders[9], dat wordt uitgevoerd in het kader van de VN-beginselen van verantwoord investeren en het "Global Compact" van de VN,

–  gezien de aanbeveling van de Raad van Europa aan de lidstaten over mensenrechten en het bedrijfsleven die op 2 maart 2016 is aangenomen[10],

–  gezien de mededeling van de Commissie over een vernieuwde EU-strategie 2011-2014[11] en het groenboek van de Commissie met als titel "De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven"[12] en de hierin vervatte definitie van sociale verantwoordelijkheid van bedrijven, alsmede de daaropvolgende mededelingen van 2006 en 2011,

–  gezien de extraterritoriale verplichtingen die voor de lidstaten voortvloeien uit de beginselen van Maastricht,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0243/2016),

A.  overwegende dat de EU berust op waarden als eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren; overwegende dat haar internationaal optreden (waaronder haar handelsbeleid) berust op deze beginselen;

B.  overwegende dat de VN-richtsnoeren voor bedrijven en mensenrechten betrekking hebben op alle landen en op alle ondernemingen, of deze nu transnationaal zijn of niet, onafhankelijk van hun omvang, sector, plaats, eigenaars en structuur, hoewel doeltreffende controle- en sanctiemechanismen een uitdaging blijven bij de mondiale tenuitvoerlegging van de UNGP's; overwegende dat het Europees Parlement in zijn resoluties van 6 februari 2013 de aandacht vestigde op de bijzondere kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) die bij het beleid inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) in aanmerking moeten worden genomen en op het feit dat voor kmo's een flexibele MVO-aanpak nodig is die op hun potentieel is toegesneden;

C.  overwegende dat bedrijven in de tien beginselen van het Global Compact van de VN[13] wordt gevraagd om binnen hun invloedssfeer een reeks kernwaarden op het gebied van mensenrechten, arbeidsnormen, milieu en corruptiebestrijding te integreren, te ondersteunen en na te leven, en zich er zo toe te verplichten deze waarden na te leven en vrijwillig in hun bedrijfsvoering op te nemen;

D.  overwegende dat bedrijven tot de belangrijkste spelers in de economische globalisering, financiële diensten en de internationale handel behoren en verplicht zijn alle toepasselijke wetten en geldende internationale verdragen na te leven en de mensenrechten te eerbiedigen; overwegende dat handel en mensenrechten elkaar versterken en overwegende dat het bedrijfsleven niet alleen verplicht is de mensenrechten na te leven, maar tevens een belangrijke rol kan spelen bij het bieden van positieve stimulansen bij het bevorderen van de mensenrechten, de democratie, milieunormen en maatschappelijk verantwoord ondernemen;

E.  overwegende dat ondernemingen echter soms schendingen van de mensenrechten begaan of hiertoe bijdragen, de rechten van kwetsbare groepen, zoals minderheden, inheemse bevolkingsgroepen, vrouwen en kinderen aantasten, of milieuproblemen verergeren;

F.  overwegende dat mensenrechtenschendingen door ondernemingen wereldwijd een zorgwekkend fenomeen zijn en dat alle ondernemingen in de wereld verplicht zijn om de mensenrechten te eerbiedigen, terwijl Europese instellingen in de eerste plaats de plicht hebben de aansprakelijkheid te reguleren van ondernemingen die banden hebben met de EU;

G.  overwegende dat veel internationaal en in derde landen actieve bedrijven, of ze nu Europees zijn of niet, in Europa gevestigd zijn, het eigendom zijn van Europese concerns, tegoeden of goederen in Europa hebben of zeggenschap uitoefenen over andere bedrijven in Europa, of investeringen ontvangen of gebruikmaken van de financiële diensten van instellingen in Europa; overwegende dat de globalisering en de technologische ontwikkeling ertoe hebben geleid dat ondernemingen activiteiten zijn gaan uitbesteden aan lokale toeleveranciers of gebruik zijn gaan maken van goederen of diensten in hun toeleverings- of productieketen die worden geproduceerd of verricht door andere ondernemingen in veel verschillende landen en daardoor onder jurisdicties met uiteenlopende rechtssystemen, uiteenlopende niveaus van mensenrechtenbescherming en -normen en uiteenlopende handhavingsniveaus vallen;

H.  overwegende dat de bescherming van de mensenrechten een prioriteit moet zijn voor de lidstaten en voor de Unie zelf; overwegende dat de EU een leidende rol heeft gespeeld bij de onderhandelingen over en de tenuitvoerlegging van een aantal initiatieven voor wereldwijd verantwoord ondernemen die gepaard gaan met de bevordering en eerbiediging van internationale normen; overwegende dat schendingen van de mensenrechten doeltreffende rechtsmiddelen vereisen; overwegende dat zowel de nationale als de internationale wetgeving moet voorzien in een eerlijker en doeltreffender stelsel van rechtsmiddelen voor schendingen van de mensenrechten door ondernemingen;

I.  overwegende dat het nog steeds ontbreekt aan een holistische benadering van de aansprakelijkheid van ondernemingen in verband met mensenrechtenschendingen; overwegende dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen waarbij internationale bedrijven betrokken zijn met talloze hindernissen te maken krijgen wat de toegang tot rechtsmiddelen betreft, met inbegrip van procedurele belemmeringen bij de ontvankelijkheid en toegang tot bewijsmateriaal, vaak extreem hoge proceskosten, en een gebrek aan duidelijke aansprakelijkheidsnormen voor de betrokkenheid van ondernemingen bij mensenrechtenschendingen;

Bedrijven en mensenrechten

1.  stelt vast dat de rol van bedrijven bij het waarborgen van de eerbiediging van de mensenrechten steeds belangrijker zal worden door de toenemende globalisering en internationalisering van bedrijfsactiviteiten en toeleveringsketens, en dat dit tot een situatie zal leiden waarin internationale normen, regels en samenwerking van essentieel belang zijn om mensenrechtenschendingen in derde landen te voorkomen; is zeer verontrust over schendingen van de mensenrechten in derde landen, die worden begaan door zowel individuele personen, niet-overheidsactoren als staten, en soms ook als gevolg van managementbeslissingen van bedrijven en ondernemingen uit de EU; herinnert bedrijven aan hun verantwoordelijkheid om de mensenrechten te respecteren bij hun wereldwijde activiteiten, ongeacht de woonplaats van hun gebruikers en onafhankelijk van de vraag of de ontvangende staat voldoet aan zijn verplichting tot het respecteren van de mensenrechten;

2.  stelt vast dat de snelle vorderingen van de technologie dringend aandacht behoeven, evenals een degelijk juridisch kader;

3.  herhaalt dat met spoed op alle niveaus, waaronder op nationaal, Europees en internationaal niveau, op blijvende, doeltreffende en samenhangende wijze actie moet worden ondernomen, om mensenrechtenschendingen door internationale ondernemingen doeltreffend aan te pakken wanneer zij zich voordoen en het hoofd te bieden aan de juridische problemen die voortvloeien uit het extraterritoriale karakter van bedrijven en hun activiteiten, en aan de hiermee samenhangende onzekerheid over de vraag waar de aansprakelijkheid voor schendingen van de mensenrechten ligt;

De internationale context

4.  is verheugd over de aanneming van de UNGP's en is fervent voorstander van de wereldwijde toepassing ervan; benadrukt dat de UNGP's binnen de VN unaniem zijn goedgekeurd met de volledige steun van de EU-lidstaten, de IAO en de Internationale Kamer van Koophandel, met inbegrip van steun voor een "slimme combinatie" van regelgeving en vrijwillige maatregelen; vindt dat de UNGP's en andere internationale normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen consequent door EU‑vertegenwoordigers moeten worden aangekaart in mensenrechtendialogen met derde landen; roept bedrijven er voorts toe op de UNGP's toe te passen, onder andere door het instellen van een beleid van gepaste zorgvuldigheid en voorzorgsmaatregelen voor risicobeheer, en door voor doeltreffende rechtsmiddelen te zorgen als hun activiteiten een negatief effect op de mensenrechten hebben gecreëerd of hiertoe hebben bijgedragen;

5.  erkent het Global Compact van de VN, de ISO 26000-norm inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid, de tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de IAO en de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de OESO als instrumenten die ondernemingen kunnen aanzetten om verantwoordelijker te handelen;

Oproep aan bedrijven en hun plicht om de mensenrechten te eerbiedigen

6.  verzoekt bedrijven, of ze nu Europees zijn of niet, zorgvuldigheidsprocessen in verband met de mensenrechten toe te passen en de uitkomsten daarvan op te nemen in intern beleid en procedures, en hieraan de nodige middelen en autoriteit te koppelen; benadrukt dat hiervoor voldoende financiële middelen moeten worden uitgetrokken; onderstreept dat transparantie en communicatie betreffende maatregelen die genomen zijn om mensenrechtenschendingen in derde landen te voorkomen, van essentieel belang zijn om goed democratisch toezicht mogelijk te maken en consumenten in staat te stellen een op feiten gebaseerde keuze te maken;

7.  erkent het grote belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en is verheugd over het toenemende gebruik van op MVO gebaseerde instrumenten en de door bedrijven gedane toezeggingen; benadrukt echter ten sterkste dat eerbiediging van de mensenrechten een morele plicht en wettelijke verplichting is voor ondernemingen en bedrijfsleiders en moet worden verwerkt in een economisch perspectief op lange termijn, onafhankelijk van de locatie, de omvang of de sector van de onderneming in kwestie; erkent dat specifieke juridische verplichtingen voor ondernemingen concreet moeten worden afgestemd op hun omvang en capaciteiten en dat de EU en de lidstaten ernaar moeten streven het doel van een optimale bescherming van de mensenrechten te bereiken door middel van doeltreffende maatregelen, en niet door een overdaad aan administratieve en bureaucratische formaliteiten;

8.  is van mening dat er bij de tenuitvoerlegging van MVO-richtsnoeren voldoende speelruimte moet bestaan voor de specifieke eisen van de afzonderlijke lidstaten en regio's, met speciale aandacht voor de capaciteit van kmo's; is ingenomen met de actieve samenwerking van de Commissie, het Parlement en de Raad met andere internationale organen met het oog op een fundamentele convergentie van MVO‑initiatieven op de lange termijn, de uitwisseling en bevordering van goede bedrijfsmethoden met betrekking tot MVO, en de verdere ontwikkeling van de in de ISO-norm 26 000 van de Internationale Organisatie voor normalisatie vastgelegde richtsnoeren, teneinde tot één allesomvattende, coherente en transparante definitie van MVO te komen; dringt er bij de Commissie op aan een doeltreffende bijdrage te leveren aan de begeleiding en coördinatie van het beleid van de lidstaten om aldus het risico zo veel mogelijk te beperken dat er als gevolg van divergente benaderingen extra kosten ontstaan voor in meerdere lidstaten actieve ondernemingen;

9.  herhaalt dat er aandacht nodig is voor de bijzondere kenmerken van kmo's, die voornamelijk op lokaal en regionaal niveau en binnen specifieke sectoren actief zijn; acht het daarom van fundamenteel belang dat er in het MVO-beleid van de Unie, inclusief de nationale MVO-actieplannen, rekening wordt gehouden met de specifieke vereisten van kmo's, dat dit strookt met het "think small first"-beginsel en dat de informele en intuïtieve benadering van kmo's ten aanzien van MVO hierin wordt erkend; verzet zich andermaal tegen alle maatregelen die tot meer administratieve of financiële lasten voor kmo's kunnen leiden en steunt daarentegen alle maatregelen die kmo's in staat stellen gezamenlijk te opereren;

10.  herhaalt dat indien blijkt dat bedrijven schade hebben veroorzaakt of hieraan hebben bijgedragen, zij de morele maar ook de juridische verantwoordelijkheid op zich zouden moeten nemen en moeten voorzien in of moeten deelnemen aan een doeltreffende voorziening in rechte voor de betrokken personen en gemeenschappen; merkt op dat het hierbij gaat om restitutie, schadevergoeding, rehabilitatie en garanties dat er geen herhaling zal plaatsvinden;

11.  is verheugd over het gebruik om de verantwoordelijkheid voor de eerbiediging van de mensenrechten op te nemen in bindende contractuele verplichtingen tussen bedrijven en hun klanten – zowel andere bedrijven als particulieren – en toeleveranciers; merkt op dat dergelijke verplichtingen in de meeste gevallen door middel van gerechtelijke middelen kunnen worden gehandhaafd;

Oproep aan de lidstaten en hun plicht om de mensenrechten te eerbiedigen

12.  is zeer verheugd over de voorbereidende werkzaamheden voor een bindend VN-verdrag inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten; betreurt obstructieve houdingen met betrekking tot dit proces en dringt er bij de EU en de lidstaten op aan dat zij op constructieve wijze aan deze onderhandelingen deelnemen;

13.  herinnert aan de verschillende maar aanvullende rollen van landen en bedrijven met betrekking tot de bescherming van de mensenrechten; herinnert eraan dat landen binnen hun rechtsmacht verplicht zijn de mensenrechten te beschermen, ook tegen schendingen door bedrijven, zelfs als deze in derde landen actief zijn; herinnert er met klem aan dat landen, in geval van schendingen van de mensenrechten, de slachtoffers toegang moeten geven tot een doeltreffende voorziening in rechte; herinnert er in dit verband aan dat eerbiediging van de mensenrechten door derde landen, met inbegrip van de garantie van effectieve rechtsmiddelen voor iedereen binnen hun rechtsmacht, een essentieel onderdeel vormt van de buitenlandse betrekkingen van de EU met deze landen;

14.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om beleidscoherentie ten aanzien van het bedrijfsleven en de mensenrechten te waarborgen op alle niveaus: binnen de verschillende EU-instellingen, tussen de instellingen, en tussen de EU en haar lidstaten, en met name wat het handelsbeleid van de Unie betreft; vraagt de Commissie en de lidstaten bovengenoemd beginsel uitdrukkelijk op te nemen in alle verdragen die zij sluiten, in overeenstemming met de internationale verplichtingen die zij zijn aangegaan op het vlak van de mensenrechten; merkt op dat hiertoe intensieve samenwerking nodig zal zijn tussen verschillende directoraten-generaal binnen de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden;

15.  roept de EU, de lidstaten, derde landen en alle nationale en internationale autoriteiten ertoe op bindende instrumenten voor de effectieve bescherming van de mensenrechten op dit gebied met spoed en met een zo breed mogelijk toepassingsgebied aan te nemen, en ervoor te zorgen dat alle nationale en internationale verplichtingen die voortvloeien uit bovengenoemde internationale regels volledig worden gehandhaafd; hoopt dat de Europese inspanningen op het gebied van MVO als voorbeeld voor andere landen kunnen dienen; is ervan overtuigd dat nationale ontwikkelingsbanken het goede voorbeeld moeten geven wat betreft controleerbare eerbiediging van de mensenrechten;

16.  roept alle landen, met inbegrip van de EU en de lidstaten, ertoe op de UNGP's op alle terreinen die onder hun respectieve bevoegdheid vallen spoedig en met kracht ten uitvoer te leggen, mede door het uitwerken van nationale actieplannen; betreurt dat, ondanks de mededeling van de Commissie over MVO uit 2011, niet alle lidstaten verklaringen of beleid betreffende MVO met vermelding van de mensenrechten hebben aangenomen of plannen voor het bedrijfsleven en de mensenrechten openbaar hebben gemaakt, en spoort de EU ertoe aan haar plan openbaar te maken; verzoekt de lidstaten nationale actieplannen te ontwikkelen of bestaande plannen te herzien overeenkomstig de richtsnoeren van de VN-werkgroep voor het bedrijfsleven en de mensenrechten; dringt erop aan dat deze plannen worden uitgewerkt aan de hand van basisevaluaties die lacunes in wetgeving aan het licht brengen, en dat er mechanismen worden opgezet voor toezicht op de tenuitvoerlegging van deze plannen, het beleid en de praktijk en voor de beoordeling van de doeltreffendheid ervan, eveneens door middel van zinvolle participatie van belanghebbenden;

17.  verzoekt de lidstaten samenhangende, holistische, doeltreffende en bindende wetgeving vast te stellen om aan hun plicht te voldoen om schendingen van de mensenrechten door onder hun jurisdictie vallende bedrijven te voorkomen, onderzoeken en bestraffen en slachtoffers schadeloos te stellen, ook voor mensenrechtenschendingen die in derde landen zijn begaan;

18.  verzoekt de EU en de lidstaten duidelijke regels vast te stellen wat betreft de eerbiediging van de mensenrechten door bedrijven die op hun grondgebied of binnen hun rechtsmacht zijn gevestigd, in al hun activiteiten, in elk land en elke context waarin zij actief zijn, en bij al hun zakelijke betrekkingen, ook buiten de EU; is van mening dat ondernemingen, naar gelang hun omvang en capaciteiten, met inbegrip van banken en andere financierings- of kredietinstellingen die in derde landen actief zijn, ervoor moeten zorgen dat zij stelsels hebben om risico's te beoordelen en mogelijke negatieve gevolgen te verminderen in verband met de mensenrechten, de arbeidsnormen, milieubescherming en aan rampen gerelateerde aspecten van hun activiteiten en waardeketens, verzoekt de lidstaten regelmatig de goede werking van dergelijke wetten te beoordelen en eventuele tekortkomingen te verhelpen;

19.  herinnert eraan dat de recente ontwikkelingen op het gebied van nationale wetgeving, zoals de Britse wet inzake hedendaagse slavernij en transparantie in toeleveringsketens en de Franse wet inzake zorgplicht, belangrijke stappen vormen in de richting van verplichte zorgvuldigheid ten aanzien van mensenrechten, en dat de EU reeds stappen heeft ondernomen (zoals de EU-houtverordening, de EU-richtlijn inzake bekendmaking van niet-financiële informatie, het voorstel van de Commissie voor een verordening tot instelling van een Uniesysteem voor zelfcertificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor verantwoordelijke importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden); verzoekt de Commissie, de lidstaten en alle andere landen kennis te nemen van dit model wat betreft de invoering van verplichte zorgvuldigheid ten aanzien van de mensenrechten;

20.  benadrukt dat verplichte zorgvuldigheid ten aanzien van de mensenrechten de in de UNGP's voorgeschreven stappen zou moeten volgen en dat er een aantal overkoepelende beginselen zouden moeten worden gehanteerd aangaande de proactieve identificatie van risico's voor de mensenrechten, het opstellen van strenge en aantoonbare actieplannen om deze risico's te voorkomen of te beperken, de adequate respons op bekende schendingen, alsmede transparantie; benadrukt dat in de beleidsmaatregelen rekening moet worden gehouden met de omvang van bedrijven en de daarmee verband houdende capaciteiten, met bijzondere aandacht voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen; onderstreept dat er in alle stadia overleg met de betrokken actoren moet zijn, en dat alle relevante informatie over projecten of investeringen aan de belanghebbenden bekend moet worden gemaakt;

21.  roept alle landen, en met name de EU en de lidstaten ertoe op voor onmiddellijke actie voorrang te geven aan de invoering van verplichte zorgvuldigheid ten aanzien van mensenrechten voor bedrijven die eigendom zijn of onder toezicht staan van de overheid, en/of aanzienlijke subsidie en diensten van overheidswege of van Europese instellingen ontvangen, alsook voor bedrijven die goederen of diensten leveren via overheidsopdrachten;

22.  verzoekt de EU en de lidstaten bedrijven die grondstoffen of goederen gebruiken die uit door conflicten getroffen gebieden kunnen komen, in het kader van de huidige wetgevingsprocedure te vragen de herkomst en hun gebruik van dergelijke grondstoffen en goederen openbaar te maken door middel van etikettering, teneinde volledige informatie te verstrekken over de inhoud en de herkomst van producten, door hun leveranciers, of deze nu Europees zijn of niet, te vragen deze gegevens vrij te geven; pleit voor steun ten aanzien van de verplichte zorgvuldigheidseisen met betrekking tot zogeheten conflictmineralen voor importeurs van mineralen en metalen als tin, tantaal, wolfraam, hun ertsen, en goud, op basis van de OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden; dringt erop aan dat passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen in dit proces in aanmerking wordt genomen;

23.  merkt met voldoening op dat, ten gevolge van de herziening van de bestaande jaarrekeningrichtlijn 2014/95/EU wat betreft de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie betreffende diversiteit, grote bedrijven en concerns vanaf 2017 verplicht zijn informatie bekend te maken over beleid, risico's en resultaten betreffende de eerbiediging van de mensenrechten en hiermee samenhangende kwesties; spoort de lidstaten aan de herziene jaarrekeningrichtlijnen binnen de vastgestelde termijn volledig ten uitvoer te leggen, met inbegrip van adequate, doeltreffende mechanismen om te waarborgen dat bedrijven zich aan de verslagleggingseisen houden; spoort de Commissie aan duidelijke richtsnoeren voor bedrijven uit te werken betreffende de nieuwe vereisten inzake de bekendmaking van niet-financiële informatie; beveelt aan hierbij in te gaan op de vraag welke elementen minimaal nodig zijn om goed en volledig te kunnen doorgronden wat de voornaamste risico's en gevolgen voor de mensenrechten zijn van de activiteiten van een bedrijf en in de wereldwijde waardeketen van dat bedrijf;

Toegang tot doeltreffende rechtsmiddelen

24.  verzoekt de Commissie in overleg met alle belanghebbenden, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld en ondernemingen, grondig onderzoek te verrichten naar bestaande belemmeringen bij de toegang tot de rechter in gevallen waarin mogelijke schendingen van de mensenrechten door in de EU gevestigde bedrijven in het buitenland aan de rechtbank in lidstaten worden voorgelegd; dringt erop aan dat deze evaluatie vooral gericht moet zijn op het definiëren en bevorderen van doeltreffende maatregelen om dergelijke belemmeringen weg te nemen of af te zwakken;

25.  roept de lidstaten ertoe op om in samenwerking met internationale partners alle passende maatregelen te nemen om er door middel van gerechtelijke, administratieve, wetgevende of andere passende middelen voor te zorgen dat, in geval van schendingen van de mensenrechten, de slachtoffers hiervan toegang hebben tot een doeltreffende voorziening in rechte wanneer een in de EU gevestigde onderneming de leiding heeft of zeggenschap heeft over bedrijven die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen in derde landen; roept de lidstaten ertoe op passende maatregelen te nemen om wettelijke, praktische of andere obstakels weg te nemen die de toegang tot een voorziening in rechte kunnen belemmeren, en te zorgen voor adequate procedurele middelen om slachtoffers in derde landen toegang te bieden tot de rechter, zowel via civiele als strafrechtelijke procedures; verzoekt staten in dit verband de dekmantel van de rechtspersoonlijkheid weg te nemen, aangezien deze kan verhullen wie de daadwerkelijke eigenaars zijn van bepaalde ondernemingen;

26.  roept de EU en alle landen, met name de EU-lidstaten, ertoe op financiële en procedurele hindernissen in civielrechtelijke procedures aan te pakken; is ingenomen met Aanbeveling 2013/396/EU van de Commissie van 11 juni 2013[14] en dringt er bij alle lidstaten op aan deze te volgen; is van mening dat het door deze aanbeveling geboden instrument de kosten van geschillen kan verminderen voor slachtoffers van schendingen van de mensenrechten; dringt erop aan dit rechtsmiddel ook in derde landen open te stellen voor alle slachtoffers van mensenrechtenschendingen, en pleit voor algemeen geldende normen zodat vertegenwoordigende organisaties een klacht kunnen indienen namens mogelijke slachtoffers;

Verzoeken aan de Commissie

27.  is zich ervan bewust dat "maatschappelijk verantwoord ondernemen" geen op zichzelf staand concept is, maar aan een groot aantal wettelijke en politieke gebieden raakt;

28.  is verheugd over de niet-bindende initiatieven voor de particuliere sector voor een verantwoord beheer van waardeketens zoals ingediend door de Commissie, maar benadrukt dat niet-bindende initiatieven voor de particuliere sector op zichzelf onvoldoende zijn; roept op tot de invoering op korte termijn van bindende en afdwingbare regels en hiermee samenhangende sancties en mechanismen voor onafhankelijk toezicht;

29.  is verheugd over de nieuwe verordening betreffende een schema van algemene preferenties (SAP+), die in werking is getreden op 1 januari 2014[15], als een zeer belangrijk instrument voor het EU-handelsbeleid ter bevordering van de mensen- en arbeidsrechten, milieubescherming en goed beheer in kwetsbare ontwikkelingslanden; is in het bijzonder verheugd over het strenge en systematische SAP+-toezichtsmechanisme en wenst dat de nadruk wordt gelegd op de effectieve tenuitvoerlegging op nationaal niveau van de in de overeenkomst opgenomen overeenkomsten;

30.  onderstreept dat de EU en de lidstaten de mensenrechten moeten beschermen; merkt op dat handelsovereenkomsten in het algemeen kunnen bijdragen tot bekrachtiging van het op regels gebaseerde wereldwijde handelssysteem en dat handel en waarden hand in hand moeten gaan, zoals de Commissie onlangs in haar nieuwe handelsstrategie "Handel voor iedereen" heeft uiteengezet; herinnert eraan dat de mogelijke mensenrechteneffecten van handels- en investeringsovereenkomsten moeten worden geëvalueerd en dat op basis hiervan de nodige mensenrechtenclausules en -waarborgen moeten worden opgenomen waarmee de bekende risico's voor de mensenrechten kunnen worden opgevangen en aangepakt; verzoekt de Commissie alle noodzakelijke en mogelijke maatregelen te nemen om op holistische en samenhangende wijze te kunnen optreden, en verzoekt met klem om de systematische opname in handels- en investeringsovereenkomsten van regels inzake strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor schendingen van de mensenrechten, die op nationaal niveau ten uitvoer moeten worden gelegd, en van verwijzingen naar internationaal erkende beginselen en richtsnoeren;

31.  verzoekt de Commissie met spoed een wetgevingsvoorstel voor te leggen over controle op de uitvoer van goederen voor tweeledig gebruik, aangezien door Europese bedrijven ontwikkelde technologie nog steeds gebruikt wordt voor mensenrechtenschendingen over de hele wereld;

32.  roept met klem op tot de ontwikkeling van een samenhangend rechtscorpus, met inbegrip van regels betreffende toegang tot de rechter, rechtsmacht, de erkenning en handhaving van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken, het toepasselijke recht en rechtsbijstand in grensoverschrijdende situaties waarbij derde landen betrokken zijn;

33.  wenst dat er wordt nagedacht over de uitbreiding van de regels ten aanzien van de rechtsmacht uit hoofde van de Verordening Brussel I[16] tot verweerders uit derde landen in acties tegen ondernemingen die een duidelijke band hebben met een of meerdere lidstaten – omdat zij in de Unie gevestigd zijn of hun activiteiten daar voor een aanzienlijk deel of voornamelijk plaatsvinden – alsmede tegen ondernemingen waarvoor de EU een belangrijke afzetmarkt vormt;

34.  dringt aan op betere toegang tot bewijsmateriaal door middel van verbeterde procedures voor het openbaren van bewijsmateriaal;

35.  herinnert eraan dat, in geval van mensenrechtenschendingen door ondernemingen, sprake kan zijn van persoonlijke strafrechtelijke aansprakelijkheid, en wenst dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke misdaden op passend niveau worden vervolgd; verzoekt de lidstaten wettelijke, procedurele en praktische hindernissen aan te pakken die vervolgingsautoriteiten beletten onderzoek te doen naar bedrijven en/of hun vertegenwoordigers die betrokken zijn bij misdrijven op het gebied van mensenrechtenschendingen, en het moeilijk maken hen te vervolgen;

36.  verzoekt de Raad en de Commissie in overeenstemming met artikel 83 VWEU minimumregels vast te stellen betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties voor bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie in verband met ernstige mensenrechtenschendingen in derde landen door ondernemingen, gezien de aard en effecten van dergelijke overtredingen en de bijzondere noodzaak hiertegen gemeenschappelijk op te treden;

37.  onderstreept dat de volledige eerbiediging van de mensenrechten in de productieketen fundamenteel is en geen kwestie van keuze voor de consument; roept, teneinde tot een groter besef bij producenten en consumenten te komen, op tot invoering van een gecertificeerd "schendingvrij"-keurmerk op EU-niveau, waarbij bedrijven zich vrijwillig kunnen aansluiten, dat onder toezicht staat van een onafhankelijk orgaan dat strikte regels toepast en inspectiebevoegdheden heeft, en controleert en certificeert dat in geen enkele fase van de productieketen van het product in kwestie schendingen zijn begaan; vindt dat de EU en de lidstaten dit "schendingvrij"-keurmerk moeten promoten; beveelt aan dat de producten die dit "schendingvrij"-keurmerk krijgen, in aanmerking komen voor voordelen;

38.  dringt er met klem bij de Commissie op aan een Europese campagne te lanceren ter invoering en bevordering van een "schendingvrij"-keurmerk, waarmee de Europese consument wordt aangespoord te kiezen voor producten en bedrijven die dit keurmerk dragen en tevens alle bedrijven en ondernemingen worden opgeroepen om optimale methodes te hanteren wat betreft de eerbiediging van de mensenrechten en daarmee verband houdende kwesties;

39.  verzoekt de Commissie en de lidstaten regelmatig verslag uit te brengen van de stappen die zijn genomen om doeltreffende bescherming van de mensenrechten te waarborgen in de context van het bedrijfsleven, alsmede van de bereikte resultaten en de resterende lacunes bij de bescherming, en de aanbevolen maatregelen om deze lacunes te verhelpen;

40.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten en de Europese Dienst voor extern optreden.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

12.7.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

62

5

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Lars Adaktusson, Michèle Alliot-Marie, Nikos Androulakis, Francisco Assis, Petras Auštrevičius, Amjad Bashir, Mario Borghezio, Elmar Brok, Klaus Buchner, James Carver, Lorenzo Cesa, Javier Couso Permuy, Andi Cristea, Mark Demesmaeker, Georgios Epitideios, Knut Fleckenstein, Anna Elżbieta Fotyga, Eugen Freund, Michael Gahler, Iveta Grigule, Sandra Kalniete, Manolis Kefalogiannis, Afzal Khan, Janusz Korwin-Mikke, Andrey Kovatchev, Eduard Kukan, Ilhan Kyuchyuk, Arne Lietz, Barbara Lochbihler, Sabine Lösing, Andrejs Mamikins, David McAllister, Tamás Meszerics, Francisco José Millán Mon, Javier Nart, Pier Antonio Panzeri, Demetris Papadakis, Ioan Mircea Paşcu, Vincent Peillon, Alojz Peterle, Tonino Picula, Cristian Dan Preda, Jozo Radoš, Sofia Sakorafa, Jacek Saryusz-Wolski, Jaromír Štětina, Charles Tannock, Ivo Vajgl, Geoffrey Van Orden, Hilde Vautmans, Boris Zala

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Laima Liucija Andrikienė, Andrzej Grzyb, Takis Hadjigeorgiou, Marek Jurek, Soraya Post, Tokia Saïfi, Igor Šoltes, Eleni Theocharous, Traian Ungureanu, Bodil Valero, Marie-Christine Vergiat, Janusz Zemke

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Beatriz Becerra Basterrechea, Therese Comodini Cachia, Ignazio Corrao, Edouard Ferrand, Liliana Rodrigues