VERSLAG inzake de controle op de toepassing van het Unierecht: jaarverslag 2014

9.9.2016 - (2015/2326(INI))

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Heidi Hautala

Procedure : 2015/2326(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0262/2016
Ingediende teksten :
A8-0262/2016
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

inzake de controle op de toepassing van het Unierecht: jaarverslag 2014

(2015/2326(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het 32e jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2014) (COM(2015)0329),

–  gezien het verslag van de Commissie "Evaluatieverslag EU-Pilot" (COM(2010)0070),

–  gezien het verslag van de Commissie "Tweede evaluatieverslag over EU-Pilot" (COM(2011)0930),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2002 betreffende betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het gemeenschapsrecht (COM(2002)0141),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 april 2012 getiteld "Tot modernisering van het beheer van betrekkingen met de klager inzake de toepassing van het recht van de Unie" (COM(2012)0154),

–  gezien het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie,

–   gezien het interinstitutioneel ontwerpakkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven,

–  gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over het 30ste en 31ste jaarlijkse verslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het EU-recht[1],

–  gezien artikel 52 en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie verzoekschriften (A8-0262/2016),

A.  overwegende dat artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) de Commissie de essentiële rol van "hoedster van de Verdragen" toebedeelt;

B.  overwegende dat, overeenkomstig artikel 6, lid 1, VEU, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het EU-Handvest) dezelfde juridische waarde heeft als de Verdragen, en gericht is tot de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie, alsmede de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen (artikel 51, lid 1, EU-handvest);

C.  overwegende dat, overeenkomstig artikel 258, leden 1 en 2, VWEU, de Commissie een met redenen omkleed advies moet uitbrengen indien zij van oordeel is dat een lidstaat een krachtens de Verdragen op hem rustende verplichting niet is nagekomen en dat zij de zaak aanhangig kan maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie indien de betrokken staat dit advies niet binnen de door de Commissie vastgestelde termijn opvolgt;

D.  overwegende dat het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie voorziet in de informatie-uitwisseling over alle inbreukprocedures vanaf de ingebrekestelling maar dat de informele EU-Pilot-procedure die voorafgaat aan de inleiding van de formele inbreukprocedure buiten dat kader valt;

E.  overwegende dat de Commissie met een beroep op artikel 4, lid 3, VEU en op het beginsel van loyale samenwerking tussen de Unie en de lidstaten aan haar verplichting vasthoudt om tijdens een EU Pilot-procedure discretie te bewaren met betrekking tot lidstaten;

F.  overwegende dat de EU Pilot-procedures bedoeld zijn voor nauwere en meer coherente samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten waardoor inbreuken op het EU-recht zich in een vroeg stadium tot een oplossing laten brengen, zodat een formele inbreukprocedure zo mogelijk achterwege blijft;

G.  overwegende dat de Commissie in 2014 3 715 klachten over mogelijke inbreuk op het EU-recht heeft ontvangen, en dat Spanje (553), Italië (475) en Duitsland (276) de lidstaten waren waarover de meeste klachten kwamen;

H.  overwegende dat de Commissie in 2014 893 nieuwe inbreukprocedures is gestart, en dat Griekenland (89), Italië (89) en Spanje (86) de landen waren met de meeste lopende zaken;

I.  overwegende dat artikel 41 van het EU-Handvest het recht op behoorlijk bestuur omschrijft als het recht van eenieder dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen worden behandeld, en overwegende dat artikel 298 VWEU bepaalt dat bij de vervulling van hun taken de instellingen, organen en instanties van de Unie op een open, doeltreffend en onafhankelijk ambtenarenapparaat moeten kunnen steunen;

1.  herinnert eraan dat de Commissie ingevolge artikel 17 VEU, de taak heeft toe te zien op de toepassing van het recht van de Unie, met inbegrip van het EU-Handvest (artikel 6, lid 1, VEU), waarvan de bepalingen zijn gericht tot de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie en tot de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen;

2.  erkent dat de primaire verantwoordelijkheid voor de correcte tenuitvoerlegging en toepassing van EU-recht bij de lidstaten ligt, maar wijst erop dat dit de EU-instellingen niet ontslaat van de verplichting om het primaire EU-recht in acht te nemen bij het uitvaardigen van afgeleid EU-recht;

3.  beklemtoont dat de Commissie een cruciale rol vervult door toezicht te houden op de toepassing van het EU-recht en jaarlijks verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad; verzoekt de Commissie actief invulling te blijven geven aan haar rol bij het ontwikkelen van instrumenten voor het verbeteren van de omzetting, de handhaving en de naleving van het EU-recht in de lidstaten, en in haar volgende jaarverslag naast de gegevens over de uitvoering van EU-richtlijnen ook gegevens over de uitvoering van EU-verordeningen te vermelden;

4.   erkent dat de primaire verantwoordelijkheid voor de correcte tenuitvoerlegging en toepassing van EU-recht bij de lidstaten ligt, en benadrukt dat de lidstaten bij de uitvoering van het EU-recht de fundamentele waarden en beginselen zoals vastgelegd in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ten volle moeten respecteren; herinnert eraan dat het een taak van de Commissie is om de omzetting van het EU-recht te volgen en te evalueren; roept de lidstaten hiertoe nogmaals op van correlatietabellen gebruik te maken, maar wijst erop dat dit de EU-instellingen niet ontslaat van de verplichting om het primaire EU-recht in acht te nemen bij het uitvaardigen van afgeleid EU-recht; herinnert eraan dat gebruik moet worden gemaakt van de uitvoeringsverslagen ten aanzien van sectorale wetgeving;

5.  onderkent dat het Parlement ook een essentiële rol heeft te vervullen bij het uitoefenen van politiek toezicht op de handhavingsactiviteiten van de Commissie, in concreto door toetsing van de jaarverslagen over bewaking van de uitvoering van het EU-recht en door uitbrengen van resoluties; is van oordeel dat het EP nog meer aan de tijdige en correcte omzetting van het EU-recht kan bijdragen door de knowhow die in het besluitvormings- en wetgevingsproces wordt opgedaan via van tevoren ontwikkelde links te delen met de nationale parlementen;

6.  merkt op dat een tijdige en correcte omzetting van het EU-recht in nationale wetgeving en een duidelijk nationaal wetgevingskader een prioriteit voor de lidstaten moeten zijn, zodat inbreuken op het EU-recht worden voorkomen en burgers en bedrijven de beoogde voordelen genieten die mogelijk worden gemaakt door een efficiënte en effectieve toepassing van het EU-recht;

7.  onderstreept de belangrijke rol die de sociale partners, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden spelen bij het uitvaardigen van wetgeving en bij het vaststellen en melden van tekortkomingen in de omzetting en toepassing van de EU-wetgeving door de lidstaten; neemt er nota van dat de Commissie de rol van belanghebbenden heeft erkend door in 2014 nieuwe instrumenten te introduceren om dit proces te vergemakkelijken; moedigt belanghebbenden aan om in dit opzicht ook in de toekomst waakzaam te blijven;

8.  onderkent dat daadwerkelijke toepassing van het EU-recht een positief effect heeft op de geloofwaardigheid van de EU-instellingen; spreekt zijn waardering uit voor het belang dat de Commissie in haar jaarverslag toekent aan de verzoekschriften die door burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden ingediend, als een van de in het Verdrag van Lissabon verankerde grondrechten en als belangrijk aspect van het Europees burgerschap, en tevens een belangrijk middel om de toepassing van het EU-recht te toetsen en mogelijke tekortkomingen te signaleren, waarbij de burger rechtstreeks zijn visie en ervaringen kenbaar kan maken, naast verkiezingen en referenda die de voornaamste kanalen voor democratische wilsuitdrukking blijven;

9.  is van mening dat onrealistische omzettingstermijnen tot gevolg kunnen hebben dat de lidstaten zich er niet aan kunnen houden, en daarmee een stilzwijgend excuus opleveren voor te late toepassing; vraagt de Europese instellingen om passender tijdschema's af te spreken voor de uitvoering van verordeningen en richtlijnen, en voldoende rekening te houden met de noodzakelijke termijnen voor toetsing en raadpleging; is van mening dat de Commissie verslagen, evaluaties en wetgevingsherzieningen moet leveren op de datums die zijn overeengekomen met de medewetgevers en volgens hetgeen daaromtrent in de desbetreffende wetgeving is geregeld;

10.   stelt met voldoening vast dat het nieuwe Interinstitutionele Akkoord over beter wetgeven bepalingen bevat die de omzetting en toepassing van EU-recht moeten verbeteren en een meer structurele samenwerking op dit punt moeten stimuleren; onderschrijft het pleidooi in het Akkoord voor betere signalering van nationale maatregelen die strikt genomen niets met de Unie-wetgeving te maken hebben (een praktijk die bekend staat als ‘gold plating’, oftewel optuigen van regelgeving); onderstreept dat versterkte omzetting belangrijk is en dat de lidstaten nationale maatregelen die ter aanvulling dienen van Europese richtlijnen moeten aanmelden en duidelijk moeten aanwijzen; onderstreept dat de lidstaten bij de toepassing van EU-wetgeving geen onnodige ballast aan de EU-wetgeving mogen toevoegen, want dat leidt tot misvattingen rond de wetgevende activiteit van de EU en vergroot de onterechte scepsis onder de burgers jegens de EU; wijst er evenwel op dat dit geenszins afdoet aan het recht van de lidstaten om op nationaal niveau hogere sociale en ecologische normen uit te vaardigen dan op EU-niveau zijn overeengekomen;

11.  onderstreept dat het Parlement een krachtiger rol moet vervullen bij het analyseren van de wijze waarop toetredingslanden en landen die met de Europese Unie associatieovereenkomsten hebben afgesloten, het EU-recht naleven; stelt op dit punt voor die landen passende hulp te bieden in de vorm van permanente samenwerking met hun nationale parlementen op gebied van naleving en toepassing van EU-wetgeving;

12.  oppert dat het Parlement in antwoord op de voortgangsverslagen van de Commissie echte verslagen opstelt over alle kandidaatlanden, en niet enkel resoluties, zodat alle betrokken commissies de mogelijkheid krijgen ter zake advies uit te brengen; meent dat de Commissie voortgangsverslagen moet blijven uitbrengen voor alle Europese nabuurschapslanden met een associatieverdrag, zodat het Parlement tot een serieuze en stelselmatige beoordeling kan komen van de vorderingen van die landen met de omzetting van het EU-acquis voorzover verband houdende met de associatie-agenda;

13.  verwelkomt het 32e jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht van de Commissie en stelt vast dat milieu, vervoer, en interne markt en diensten in 2013 de beleidsgebieden waren waarin de meeste inbreukprocedures in 2014 nog in behandeling waren; stelt eveneens vast dat milieu, gezondheid, consumentenbescherming, mobiliteit en vervoer ook in 2014 weer de beleidsterreinen waren waar de meeste inbreukprocedures werden ingesteld; spoort de Commissie aan om het Parlement omwille van de interinstitutionele transparantie, meer inzicht te geven in zaken waarbij inbreuk op het EU-recht aan de orde is;

14.  stelt vast dat volgens het jaarverslag het aantal formele inbreukprocedures in de laatste vijf jaar is gedaald en dat dit volgens de Commissie de doeltreffendheid van de structurele dialoog met de lidstaten middels EU-Pilot weerspiegelt; is evenwel van mening dat deze teruggang gedurende de afgelopen jaren, die ook voor de komende jaren te verwachten is, voornamelijk is toe te schrijven aan het feit dat het aantal nieuwe wetgevingsvoorstellen van de Commissie blijft teruglopen; wijst erop dat de Commissie geen EU Pilot-procedure aanwendt wanneer een richtlijn te laat wordt omgezet;

15.   herinnert er echter aan dat deze beoordelingen achteraf de Commissie niet ontslaan van haar verplichting om doeltreffend en continu te waken over toepassing en uitvoering van het EU-recht, en merkt op dat het Parlement middels zijn toezicht op de Commissie kan bijdragen aan de evaluatie van de uitvoering van wetgeving;

16.  merkt op dat de toename van nieuwe EU-Pilotdossiers in de onderzochte periode en de vermindering van het aantal lopende inbreukprocedures volgens het jaarverslag laten zien dat het EU Pilot-systeem zijn nut heeft bewezen en met zijn positief effect bevorderlijk gebleken is voor een efficiëntere handhaving van het EU-recht; herhaalt evenwel dat de handhaving van het EU-recht niet voldoende doorzichtig is en er geen sprake is van daadwerkelijke controle op deze handhaving door klagers en belanghebbende partijen, en betreurt dat het parlement ondanks herhaald aandringen nog steeds onvoldoende toegang heeft tot informatie over EU-Pilot-procedures en aanhangige zaken; vraagt de Commissie in dit verband om meer transparantie als het gaat om informatie over de EU Pilot-procedure en over aanhangige zaken;

17.  vindt dat de financiële sancties voor de niet-naleving van het EU-recht doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn, waarbij herhaalde verzuimen op hetzelfde gebied extra moeten worden aangerekend, maar dat de wettelijke rechten van de lidstaten gewaarborgd moeten blijven;

18.  wijst erop dat de Europese burger, in een Europese Unie die berust op de rechtsstaat en de zekerheid en voorzienbaarheid van de wetgeving, de eerste moet zijn die langs duidelijke, toegankelijke, transparante en snelle weg te weten komt (via internet en andere kanalen) of en welke nationale wetgeving er is ingevoerd door omzetting van EU-wetgeving, en welke nationale autoriteiten verantwoordelijk zijn voor een correcte uitvoering van die regels;

19.  verzoekt de Commissie alle portalen, toegangspunten en informatiewebsites met elkaar te verbinden in één enkele "gateway" waar burgers op eenvoudige wijze toegang hebben tot online-klachtenformulieren en gebruikersvriendelijke informatie over inbreukprocedures; verzoekt de Commissie bovendien in haar volgende monitoringverslag gedetailleerdere informatie over het gebruik van deze portalen te verstrekken;

20.  wijst erop dat loyale samenwerking tussen de Commissie en het Parlement een wederzijdse verplichting is voor beide instellingen; dringt daarom aan op herziening van de kaderovereenkomst over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie in die zin dat informatie omtrent EU Pilot-procedures kan worden verschaft in de vorm van een (vertrouwelijk) document aan de parlementscommissie die voor uitlegging en toepassing van het Unierecht bevoegd is;

21.  herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 15 januari 2013 heeft aangedrongen op de vaststelling van een EU-verordening houdende een Europese wet bestuursprocesrecht uit hoofde van artikel 298 VWEU, maar dat, ofschoon de resolutie met een overweldigende meerderheid werd aangenomen (572 voor, 16 tegen, 12 onthoudingen), op dit verzoek van het Parlement nog geen voorstel van de Commissie is gevolgd; vraagt de Commissie deze resolutie nogmaals te bezien met het oog op een uit te brengen voorstel voor een wetgevingshandeling inzake bestuursprocesrecht;

22.  betreurt meer in het bijzonder dat er geen gevolg is gegeven aan zijn verzoek om bindende voorschriften in de vorm van een verordening waarin de verschillende aspecten van de inbreukprocedure en de precontentieuze procedure worden vastgelegd, waaronder ingebrekestellingen, bindende termijnen, het recht op verdediging, de motiveringsplicht en het recht van eenieder op toegang tot haar/zijn dossier, teneinde de rechten van de burgers te versterken en transparantie te waarborgen;

23.  herinnert er in dit verband aan dat de Commissie juridische zaken een nieuwe werkgroep bestuursrecht heeft opgericht die besloten heeft een echte ontwerpverordening op te stellen over de bestuursrechtelijke procedures binnen het bestuursapparaat van de Unie, als een "inspiratiebron" voor de Commissie, niet om het initiatiefrecht van de Commissie in vraag te stellen maar om aan te tonen dat uitvaardigen van een dergelijke verordening nuttig en haalbaar zou zijn;

24.  meent dat het niet zozeer de bedoeling van deze ontwerpverordening is de bestaande EU-wetgeving te vervangen als wel aan te vullen in geval van leemten of problemen rond de uitlegging, en te zorgen voor meer inzichtelijkheid, duidelijkheid en coherentie in de interpretatie van bestaande regels, ten behoeve van de burgers en de ondernemingen en ook van de administratie en haar ambtenaren;

25.  verzoekt de Commissie daarom nogmaals een wetgevingsvoorstel inzake een Europese wet bestuursprocesrecht in te dienen, rekening houdende met de door het Parlement tot dusver genomen maatregelen op dit terrein;

26.   herinnert eraan dat de EU-instellingen, ook als zij handelen als groepsonderdeel van internationale kredietverleners ('trojka'), gebonden zijn aan de Verdragen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

27.  dringt er bij de Commissie op aan de naleving van het EU-recht tot een werkelijke politieke prioriteit te maken waarnaar wordt gestreefd in nauwe samenwerking met het Parlement, dat immers tot taak heeft a) de Commissie politieke verantwoording te laten afleggen en b) als medewetgever zichzelf steeds volledig geïnformeerd te houden, met het oog op voortdurende verbetering van zijn wetgevingswerkzaamheden;

28.  pleit voor invoering van een proces binnen het Parlement waarmee de toepassing van het EU-recht in de lidstaten zich laat volgen, en waarmee de kwestie van niet-naleving zich op landenspecifieke manier laat analyseren, en waarin is verdisconteerd dat de vaste parlementscommissies binnen hun respectieve bevoegdheidssfeer eveneens de toepassing van de EU-wetgeving volgen;

29.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité van de regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de nationale parlementen.

TOELICHTING

Het 32e jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht van de Commissie bevat opnieuw interessante informatie over de feitelijke implementatie en praktische uitvoering van het EU-recht. Uit het verslag blijkt onder meer dat milieu, vervoer en interne markt & diensten nog steeds de beleidsgebieden zijn waarin de meeste inbreukprocedures nog in behandeling waren in 2014. In het jaarlijks verslag wordt er ook op gewezen dat het aantal formele inbreukprocedures de laatste vijf jaar gedaald is. Volgens de Commissie weerspiegelt dit de doeltreffendheid van de dialoog met de lidstaten in het kader van de EU-Pilotprocedure. Maar aangezien het Parlement nog steeds vrij beperkte toegang heeft tot informatie over de EU-Pilotprocedure en zaken die nog in behandeling zijn, valt het moeilijk te beoordelen in hoeverre de daling van het aantal formele inbreukprocedures effectief een betere naleving van het EU-recht door de lidstaten weerspiegelt, eerder dan compromisoplossingen tussen de Commissie en de inbreuk makende lidstaten. Een van conclusies die uit het verslag kunnen worden getrokken is dan ook dat de handhaving van het EU-recht nog steeds niet voldoende transparant is. In dit verband meent de rapporteur dat de voorstellen van de nieuwe werkgroep Bestuursrecht die is opgericht door de Commissie juridische zaken, een waardevolle inspiratiebron kunnen zijn voor de Commissie, aangezien hierin wordt aangetoond dat een verordening inzake de bestuursrechtelijke procedure binnen het bestuursapparaat van de Unie nuttig en haalbaar zou zijn. De rapporteur meent ook dat het Parlement een meer gestructureerde rol kan en moet vervullen bij het analyseren van de wijze waarop toetredingslanden en landen die met de Europese Unie associatieovereenkomsten hebben afgesloten, het EU-recht naleven, en bij het ontwikkelen van passende ondersteuning op dit gebied aan deze lidstaten;

ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (28.4.2016)

aan de Commissie juridische zaken

inzake controle op de toepassing van het Unierecht: jaarverslag 2014
(2015/2326(INI))

Rapporteur voor advies: Ramon Tremosa i Balcells

SUGGESTIES

De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie juridische zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat de Commissie in 2014 3 715 klachten over mogelijke schendingen het EU-recht heeft ontvangen, en dat Spanje (553), Italië (475) en Duitsland (276) de lidstaten waren waar de meeste klachten tegen werden ingediend;

B.  overwegende dat de Commissie in 2014 893 nieuwe inbreukprocedures is gestart, en dat Griekenland (89), Italië (89) en Spanje (86) de landen waren met de meeste lopende zaken;

C.  overwegende dat tussen 2010 en 2014 3 550 inbreukprocedures zijn gestart wegens te late omzetting door de lidstaten van 439 richtlijnen, en dat elke in die periode goedgekeurde richtlijn gemiddeld door acht lidstaten werd geschonden; overwegende dat België (36), Roemenië (34) en Slovenië (26) de lidstaten waren die de meeste problemen vertoonden[1];

1.  is van mening dat de doeltreffendheid van het EU-recht systematisch wordt ondermijnd door de onbevredigende toepassing ervan door de lidstaten en de onbevredigende follow-upmaatregelen van de Commissie; wijst erop dat de gebrekkige toepassing en handhaving bij een aantal Europese crisissen een belangrijke rol spelen en tot ongelijke randvoorwaarden op de interne markt leiden, en beklemtoont dat een verbeterde toepassing van het EU-recht bij de burgers het geloof en het vertrouwen in de doelstellingen van de Europese Unie kan vergroten;

2.  is van mening dat onrealistische uiterste termijnen voor de tenuitvoerlegging van wetgeving het de lidstaten onmogelijk kunnen maken om eraan te voldoen en daarom op impliciete wijze ruimte laten voor een verlate toepassing; vraagt de Europese instellingen het eens te worden over geëigender tijdschema's voor de toepassing van verordeningen en richtlijnen, en voldoende rekening te houden met de noodzakelijke termijnen voor toetsing en raadpleging; is van mening dat de Commissie verslagen, evaluaties en wetgevingsherzieningen moet leveren op de datums die zijn overeengekomen met de medewetgevers en zoals uiteengezet in de relevante wetgeving;

3.  roept de Commissie op voor elk directoraat-generaal een webpagina bij te houden met de lidstaten die richtlijnen nog niet hebben omgezet of die besluiten en verordeningen niet naleven; is van mening dat deze lijst elke maand moet worden bijgewerkt en dat erin moet worden aangegeven welke richtlijnen niet zijn omgezet en/of welke besluiten en verordeningen niet zijn nageleefd;

4.  is van mening dat de Commissie gevallen van onjuiste omzetting van richtlijnen actiever moet aanpakken en daarbij aandacht moet besteden aan gevallen van zowel opzettelijk, als niet-opzettelijk handelen van lidstaten;

5.  is van mening dat het de taak van de Commissie is om tegenwicht te bieden aan de twee wetgevende takken van het besluitvormingsproces op Europees niveau, die het mogelijk maken dat beslissingen over substantiële aspecten kunnen worden genomen door middel van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen tijdens de medebeslissingsprocedure, gezien de juridische onzekerheid en mogelijke risico's, gevaren en complicaties die hieruit kunnen voortvloeien;

6.  stelt met bezorgdheid vast dat 11 richtlijnen op het gebied van de wetgeving inzake banken en financiën door ten minste één of meer lidstaten nog niet zijn omgezet, en dat Duitsland het enige land is dat alle bestaande wetgeving op dit terrein heeft omgezet, en Oostenrijk de enige andere lidstaat is met minder dan drie niet-omgezette richtlijnen[2];

7.  wijst erop dat de richtlijn inzake betalingsachterstanden in 11 lidstaten nog steeds niet naar behoren wordt toegepast, en dat de situatie het ernstigst is in Italië, Cyprus, Spanje, Portugal en Griekenland, waar de achterstand bij B2B-betalingen[3] ruim boven het gemiddelde[4] ligt en daarmee voor extra problemen voor kmo's zorgt;

8.  wijst er verder op dat de richtlijn betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, de richtlijn tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten en de richtlijn betreffende consumentenrechten nog niet door alle lidstaten zijn omgezet[5]; roept de Commissie op beter toezicht te houden op belasting- en douanegerelateerde staatssteunzaken, aangezien dit een van de vier beleidsterreinen is waarop in 2014 de meeste inbreukprocedures werden ingeleid;

9.  herinnert eraan dat de niet-naleving van de criteria van Maastricht en de soepele en discretionaire handhaving van de regels van het stabiliteits- en groeipact door de Commissie en de Raad hebben bijgedragen tot het ontstaan van de Europese staatsschuldcrisis die volgde op de wereldwijde financiële crisis; maakt zich er zorgen over dat de regels van het stabiliteits- en groeipact nog altijd niet worden nageleefd en niet stelselmatig worden gehandhaafd, en is van oordeel dat de bestaande regels moeten worden toegepast via gebruikmaking van de ingebouwde flexibiliteitsclausules; vraagt de Commissie en de Raad om een meer proactieve houding aan te nemen als het gaat om het handhaven van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden en met name bij de effectieve preventie van ernstige macro-economische en financiële onevenwichtigheden;

10.  wijst erop dat in 2014 slechts 10 van de 157 belangrijkste aanbevelingen die in het kader van het Europees semester aan lidstaten zijn gedaan, volledig waren opgevolgd of aanzienlijke vooruitgang lieten zien[6]; roept in deze context op tot het opvolgen van de aanbevelingen die in het verslag van de vijf voorzitters over het verdiepen van de EMU werden gedaan inzake het Europees semester, te weten: meer concrete en ambitieuze landenspecifieke aanbevelingen en meer nadruk op de prioriteiten die zijn gesteld, waarbij de lidstaten de nodige ruimte moeten krijgen om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen, evenals een systematischer gebruik van rapportage, collegiale toetsing en de "pas toe of leg uit"-aanpak, teneinde te garanderen dat de aanbevelingen correct ten uitvoer worden gelegd en om een breder maatschappelijk debat en, in het verlengde daarvan, grotere nationale betrokkenheid tot stand te brengen;

11.  benadrukt dat het voor lidstaten die onderdeel uitmaken van de eurozone of die deelnemen aan de bankenunie cruciaal is om de richtlijn inzake het herstel en de afwikkeling van banken (BRRD) om te zetten zodat het afwikkelingsmechanisme correct kan functioneren, aangezien besluiten van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad in veel gevallen moeten worden uitgevoerd op basis van de nationale wetten waarin de BRRD[7] is omgezet;

12.  wijst erop dat de Commissie op 22 oktober 2015 zes lidstaten[8] naar het Hof van Justitie heeft verwezen wegens het niet omzetten van de BRRD;

13.  is uiterst bezorgd over het feit dat de richtlijn depositogarantiestelsel (DGSD)[9] door tien lidstaten nog steeds niet is omgezet, en roept de Commissie op de tenuitvoerlegging ervan te garanderen; roept dan ook op tot een tijdige uitvoering van de bestaande wetgeving inzake de bankunie en tot intensivering van het overleg met de deskundigen van de sector en consumentenorganisaties om de gevolgen en effectiviteit van de vastgestelde wetgeving te evalueren;

14.  is verheugd over de eerste voorstellen van de Commissie op het gebied van de kapitaalmarktunie en benadrukt dat het belangrijk is meer investeringen in de reële economie te bevorderen;

15.  is van mening dat de gebrekkige informatie-uitwisseling omtrent de richtlijn betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen ("DAC") heeft geleid tot de wanpraktijken die aan de basis lagen van de LuxLeaks-zaak en andere onrechtmatige fiscale praktijken in andere lidstaten;

16.  verzoekt de Europese Bankautoriteit na te gaan of de bankensystemen van de lidstaten die niet aan de BRRD en de DGSD voldoen, een concurrentienadeel ondervinden;

17.  merkt teleurgesteld op dat de Commissie, gezien het onvermogen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Commissie om de nodige niveau 2-maatregelen op te stellen en aan te nemen binnen de hiervoor vastgestelde termijn, het nodig heeft geacht voor te stellen dat de inwerkingtreding van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID II) en de hiermee verband houdende verordening, MiFIR, een jaar wordt uitgesteld, en ook om de tenuitvoerlegging van enkele bepalingen van de marktmisbruikverordening (MAR) en de verordening betreffende centrale effectenbewaarders (CSDR) te vertragen;

18.  verzoekt de Commissie een procedure wegens niet-nakoming te starten tegen de lidstaten die openlijk hebben geweigerd gevolg te geven aan de verplichtingen die voortvloeien uit Besluit (EU) 1601/2015 van de Raad en uit Besluit (EU) 1523/2015 van de Raad, van respectievelijk 14 en 22 september 2015, waarin een systeem van verplichte quota’s voor de opvang van vluchtelingen wordt gecreëerd.

19.  is van oordeel dat de Commissie, waar mogelijk en indien dit evenredig is, met het oog op het tussen de lidstaten tot stand brengen van gelijke randvoorwaarden wat wetgeving betreft, en met name in het geval van EU-recht voor de interne markt, vaker gebruik zou moeten maken van het instrument van de verordening in plaats van het instrument van de richtlijn, in de wetenschap dat de vorm van de wetgeving moet aansluiten bij de doelstellingen van de voorstellen;

20.  vindt dat de financiële sancties voor de niet-naleving van het EU-recht doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn, en dat bij het opleggen van sancties rekening moet worden gehouden met het aspect recidive en dat de wettelijke rechten van de lidstaten moeten worden gewaarborgd;

21.  is van mening dat het aantal formele inbreukprocedures ook is gedaald als gevolg van de doeltreffendheid van de gestructureerde dialoog met de lidstaten via EU Pilot;

22.  is verheugd over de inspanningen van de Commissie om de toegang tot informatie over de toepassing van de Unie-wetgeving te verbeteren. moedigt verdere inspanningen om de transparantie te vergroten aan;

23.  verwelkomt het dat binnen het Parlement een gestandaardiseerd en gestructureerd proces wordt ontwikkeld voor het toezicht op de toepassing van het EU-recht in de lidstaten waarmee de niet-naleving per land in kaart kan worden gebracht, en neemt er nota van dat de relevante vaste commissies in het Parlement toezicht uitoefenen op de toepassing van het EU-recht op hun respectieve bevoegdheidsgebieden.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

26.4.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

32

24

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gerolf Annemans, Hugues Bayet, Pervenche Berès, Esther de Lange, Markus Ferber, Jonás Fernández, Elisa Ferreira, Neena Gill, Roberto Gualtieri, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Danuta Maria Hübner, Cătălin Sorin Ivan, Othmar Karas, Georgios Kyrtsos, Alain Lamassoure, Philippe Lamberts, Werner Langen, Sander Loones, Bernd Lucke, Olle Ludvigsson, Ivana Maletić, Fulvio Martusciello, Bernard Monot, Luděk Niedermayer, Stanisław Ożóg, Dimitrios Papadimoulis, Sirpa Pietikäinen, Dariusz Rosati, Pirkko Ruohonen-Lerner, Alfred Sant, Molly Scott Cato, Peter Simon, Theodor Dumitru Stolojan, Paul Tang, Ramon Tremosa i Balcells, Ernest Urtasun, Marco Valli, Cora van Nieuwenhuizen, Jakob von Weizsäcker, Pablo Zalba Bidegain, Marco Zanni

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Matt Carthy, Philippe De Backer, Mady Delvaux, Marian Harkin, Ian Hudghton, Sophia in ‘t Veld, Syed Kamall, Krišjānis Kariņš, Paloma López Bermejo, Emmanuel Maurel, Siôn Simon, Romana Tomc

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Daniela Aiuto, Virginie Rozière

  • [1]  De gegevens in overwegingen A, B en C komen uit het verslag van de Commissie over de "Controle op de toepassing van het Unierecht – jaarverslag 2014" (van 9 juli 2015).
  • [2]  Bijzonder verontrustende gevallen zijn Polen (10 niet-omgezette richtlijnen), Luxemburg (9) en Slovenië, Spanje en Estland (elk 8).
  • [3]  Business-to-business.
  • [4]  Zie "Transposition and implementation of the Directive on Late Payments in Commercial Transactions", Onderzoeksdienst van het Europees Parlement.
  • [5]  Europese Commissie - Controle op de toepassing van het Unierecht: jaarverslag 2014, blz. 19-20http://ec.europa.eu/atwork/applying-eu-law/docs/annual_report_32/com_2015_329_en.pdf
  • [6]  Een succespercentage van ca. 6,5 %: Zsolt Darvas en Alvaro Leandro, "The Limitations of Policy Coordination in the Euro Area under the European Semester", Bruegel, november 2015.
  • [7]  Zie het persbericht van de Commissie van 22 oktober 2015 betreffende de zes landen die naar het Hof van Justitie zijn verwezen wegens het niet omzetten van de BRRD.
  • [8]  Tsjechië, Luxemburg, Nederland, Polen, Roemenië en Zweden.
  • [9]  België, Cyprus, Estland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Polen, Roemenië, Slovenië en Zweden: Persbericht van de Commissie van 10 december 2015.

ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (18.2.2016)

aan de Commissie juridische zaken

inzake de controle op de toepassing van het Unierecht: Jaarverslag 2014
(2015/2326(INI))

Rapporteur voor advies: Agnieszka Kozłowska-Rajewicz

SUGGESTIES

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie juridische zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  onderstreept dat de Commissie bevoegd en gehouden is toe te zien op de toepassing van het EU-recht en inbreukprocedures te voeren tegen lidstaten die een verplichting ingevolge de Verdragen niet nakomen; verzoekt de Commissie echter om, alvorens een formele inbreukprocedure in te leiden, prioriteit te geven aan het EU-Pilot-initiatief en een dialoog met de lidstaten aan te gaan; herinnert de lidstaten eraan dat het EU-recht integraal deel uitmaakt van hun nationale rechtsstelsels en dat zij de verantwoordelijkheid hebben om het correct toe te passen;

2.  merkt op dat een tijdige en correcte omzetting van het EU-recht in nationale wetgeving en een duidelijk nationaal wetgevingskader een prioriteit voor de lidstaten moeten zijn, zodat inbreuken op het EU-recht worden voorkomen en zodat burgers en bedrijven de beoogde voordelen genieten die mogelijk worden gemaakt door een efficiënte en effectieve toepassing van het EU-recht;

3.  onderstreept de belangrijke rol die de sociale partners, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden spelen bij het opstellen van wetgeving en bij het vaststellen en melden van tekortkomingen in de omzetting en toepassing van de EU-wetgeving door de lidstaten; neemt er nota van dat de Commissie de rol van belanghebbenden heeft erkend door in 2014 nieuwe instrumenten te introduceren om dit proces te vergemakkelijken; moedigt belanghebbenden aan om in dit opzicht ook in de toekomst waakzaam te blijven;

4.  wijst erop dat in 2014 3 715 nieuwe klachten zijn ontvangen en dat de Commissie het grootste aantal nieuwe klachten (666) op het gebied van werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie sinds 2011 heeft ontvangen[1]; herinnert eraan dat een gebrekkige tenuitvoerlegging en een onjuiste toepassing of niet-toepassing van de EU-wetgeving door de lidstaten ertoe leidt dat deze wetgeving ineffectief is en de sociale en arbeidsrechten aanzienlijk worden ingeperkt, en dat hiertegen wellicht verdere maatregelen op EU-niveau moeten worden genomen, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel;

5.  wijst erop dat het Hof van Justitie in 2014 geen belangrijke uitspraken heeft gedaan op het gebied van werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie;

6.  merkt op dat 1 458 van de 2 341 klachten die het Europese Solvit-netwerk in 2014 heeft behandeld, betrekking hadden op de toegang tot en het gebruik van socialezekerheidsrechten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/883, en dat de meeste van de geregistreerde klachten over kinderbijslag, pensioenen en werkloosheidsuitkeringen gingen;

7.  verzoekt de Commissie zo snel mogelijk te komen met de herziening van Verordening (EG) nr. 883/2004, die al lang had moeten plaatsvinden, en met de bijbehorende uitvoeringsverordening, om ervoor te zorgen dat iedereen zijn socialezekerheidsrechten volledig kan genieten; herinnert de lidstaten aan hun verplichting om op dit gebied nauw samen te werken om te voorkomen dat mobiele EU-burgers van hun rechten worden beroofd; verzoekt de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels jaarlijks te evalueren welke problemen het vaakst terugkomen, concrete voorstellen te doen om de situatie te verbeteren en deze evaluatie en voorstellen te publiceren;

8.  merkt op dat het aantal nieuwe inbreukprocedures wegens te late omzetting op het gebied van werkgelegenheid in 2014 licht is toegenomen (17) ten opzichte van het jaar daarvoor (13), en dat al deze gevallen het arbeidsrecht betroffen[2]; herinnert eraan dat te late omzetting van arbeidswetgeving in sommige lidstaten een hardnekkig probleem is, dat mensen belet hun rechten uit te oefenen en profijt te trekken van de EU-wetgeving; benadrukt dat te late en onjuiste omzetting van EU-richtlijnen negatieve gevolgen heeft voor de algemene rechtszekerheid en het gelijke speelveld op de interne markt; vraagt de lidstaten waar nodig maatregelen, waaronder wetgevingsmaatregelen, te nemen om ervoor te zorgen dat EU-richtlijnen op praktische en nuttige wijze in alle nationale rechtsstelsels worden omgezet;

9.  onderstreept dat te late omzetting de goede werking van de interne markt belemmert en tegen de belangen van burgers en bedrijven indruist omdat zij van een aantal van hun rechten worden beroofd; vraagt de lidstaten in dit verband Richtlijn 2011/24/EU betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg zo spoedig mogelijk om te zetten om alle Europeanen toegang te geven tot hoogwaardige gezondheidszorg in andere lidstaten;

10.  wijst erop dat er eind 2014 1 347 inbreukprocedures liepen, waaronder 72 die betrekking hadden op werkgelegenheid[3];

11.  is verheugd dat de Europese Commissie in het kader van haar programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) bijzondere aandacht schenkt aan de uitvoering en handhaving van de EU-wetgeving, om te late omzetting door de lidstaten te voorkomen en het aantal gevallen te beperken;

12.  stelt vast dat de redenen van te late omzetting van richtlijnen verschillen van land tot land; vraagt de Commissie grondige analyses in de lidstaten uit te voeren om uitgebreide kennis ter zake te vergaren, en te late omzetting in de toekomst tegen te gaan door oplossingen aan te reiken die verenigbaar zijn met de juridische omstandigheden van bepaalde lidstaten;

13.  is verheugd dat de Commissie zich de afgelopen vijf jaar heeft ingespannen om het aantal formele inbreukprocedures te verminderen door effectief structureel overleg met de lidstaten te plegen via EU-Pilot alvorens een formele inbreukprocedure in te leiden;

14.  vraagt de Commissie bij de opstelling en evaluatie van wetgeving rekening te houden met mogelijke voordelen en lasten, ook voor de kmo's, die 99 % van het Europese bedrijfsleven uitmaakt en 85 % van de nieuwe banen scheppen; benadrukt in dit verband dat het "denk eerst klein"-principe moet worden toegepast; onderstreept dat niet alleen het effect op korte termijn, maar ook de waarde van de wetgeving op lange termijn moet worden beoordeeld; benadrukt echter dat alle werknemers recht hebben op zoveel mogelijk bescherming wat gezondheid en veiligheid op de werkplek betreft, ongeacht de grootte van het bedrijf waarvoor zij werken;

15.  vraagt om verdere maatregelen om te zorgen voor een doeltreffende controle en handhaving van de wetgeving, met inbegrip van tijdige omzetting en naleving van de doelstellingen van de wetgeving, en om schadelijke achterpoortjes aan te pakken wanneer die ontstaan; benadrukt dat de wetgeving duidelijk geformuleerd moet zijn om de naleving ervan te vergemakkelijken;

16.  wijst er echter op dat EU-wetgeving slechts minimumnormen vaststelt, die door de lidstaten kunnen worden verbeterd in hun nationale wetgeving;

17.  is van mening dat effectbeoordelingen een kmo-toets en een concurrentievermogentoets moeten omvatten om ervoor te zorgen dat nieuwe wetgeving bedrijven, en met name de kmo's;

18.  is ingenomen met de inspanningen die de Commissie de afgelopen jaren heeft geleverd en neemt nota van de reeks maatregelen die zij heeft genomen om de lidstaten te helpen bij de uitvoering, zoals concordantietabellen, een jaarlijks scorebord en richtsnoeren; is verheugd dat de Commissie voorziet in uitvoeringsplannen om het makkelijk te maken om de EU-wetgeving effectief en zonder vertraging toe te passen; merkt op dat het belangrijk is dat de Commissie het gebruik van de uitvoeringsplannen door de lidstaten controleert;

19.  neemt nota van de lopende herziening van de bestaande wetgeving door de Commissie in het kader van haar agenda voor betere regelgeving, die beoogt de hoge kwaliteit van de EU-wetgeving te waarborgen wat transparantie, openbare raadpleging, uitvoering en naleving van het subsidiariteitsbeginsel betreft; verzoekt de Commissie daarom haar inspanningen in een vroeger stadium van het wetgevingsproces te coördineren met die van de lidstaten en het Europees Parlement om ervoor te zorgen dat toekomstige EU-wetgeving doeltreffender kan worden uitgevoerd, aangezien deregulering, overregulering of niet-regulering schadelijker kunnen zijn voor het bedrijfsleven en de werkgelegenheid; merkt evenwel op dat deze coördinatie geen afbreuk mag doen aan de prerogatieven van de wetgever en dat de gewone wetgevingsprocedure en de democratische legitimiteit van de lidstaten volledig moeten worden geëerbiedigd;

20.  benadrukt dat het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie een algemeen aanvaard beginsel van het EU-recht is en dus in acht moet worden genomen en moet worden geëerbiedigd bij het opstellen van EU-wetgeving;

21.  vraagt de Commissie nauwer met de lidstaten samen te werken om inbreuken op het EU-recht waar nodig sneller te corrigeren; benadrukt dat deze samenwerking transparant moet zijn en aan parlementaire controle onderworpen moet kunnen worden;

22.  verzoekt de Commissie het kader te herzien op basis waarvan de lidstaten ondersteunende informatie verstrekken over hoe zij richtlijnen in nationaal recht hebben omgezet;

23.  vraagt de Commissie de lidstaten meer bijstand te verlenen bij de uitvoering en correcte toepassing van EU-wetgeving door pasklare tools te verschaffen, zoals gedetailleerde uitvoeringsplannen en leidraden die het resultaat zijn van nauwere wederzijdse samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten, die al in een vroeg stadium van het wetgevingsproces begint; is van mening dat een regelmatige dialoog met de sociale partners ook een essentiële manier is waarop de lidstaten voor een effectieve uitvoering van het EU-arbeidsrecht kunnen zorgen;

24.  benadrukt dat een versterking van de arbeidsinspectie in de lidstaten van essentieel belang is om voor een effectieve uitvoering van het EU-arbeidsrecht in de lidstaten te zorgen;

25.  is verheugd over de tools die de Commissie heeft ontwikkeld om belanghebbenden te helpen, zoals het Uw Europa-portaal, Solvit en Chap, maar betreurt dat deze instrumenten nog altijd weinig bekend zijn en weinig worden gebruikt;

26.  verzoekt de lidstaten de Commissie duidelijkere en meer gedetailleerde informatie over de omzetting van richtlijnen te verschaffen om een betere evaluatie mogelijk te maken.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

17.2.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

44

10

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Laura Agea, Guillaume Balas, Brando Benifei, Mara Bizzotto, Vilija Blinkevičiūtė, Enrique Calvet Chambon, David Casa, Ole Christensen, Jane Collins, Martina Dlabajová, Lampros Fountoulis, Elena Gentile, Arne Gericke, Marian Harkin, Czesław Hoc, Danuta Jazłowiecka, Agnes Jongerius, Jan Keller, Ádám Kósa, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Kostadinka Kuneva, Jean Lambert, Jérôme Lavrilleux, Patrick Le Hyaric, Jeroen Lenaers, Verónica Lope Fontagné, Javi López, Thomas Mann, Dominique Martin, Joëlle Mélin, Elisabeth Morin-Chartier, Emilian Pavel, João Pimenta Lopes, Marek Plura, Terry Reintke, Sofia Ribeiro, Maria João Rodrigues, Claude Rolin, Anne Sander, Sven Schulze, Siôn Simon, Jutta Steinruck, Romana Tomc, Ulrike Trebesius, Marita Ulvskog, Renate Weber, Jana Žitňanská

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers

Amjad Bashir, Tania González Peñas, Miapetra Kumpula-Natri, António Marinho e Pinto, Tamás Meszerics, Neoklis Sylikiotis, Ivo Vajgl

  • [1]  "Controle op de toepassing van het Unierecht: Jaarverslag 2014" (COM(2015)0329), blz. 8.
  • [2]  Werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld "Deel I – Beleidsgebieden" (begeleidend document bij "Controle op de toepassing van het Unierecht: Jaarverslag 2014"), blz. 40.
  • [3]  "Controle op de toepassing van het Unierecht: Jaarverslag 2014" (COM(2015)0329), blz. 15.

ADVIES van de Commissie verzoekschriften (22.4.2016)

aan de Commissie juridische zaken

inzake controle op de toepassing van het Unierecht: jaarverslag 2014
(2015/2326(INI))

Rapporteur voor advies: Cecilia Wikström

SUGGESTIES

De Commissie verzoekschriften verzoekt de ten principale bevoegde Commissie juridische zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  herhaalt dat er wat de toepassing en handhaving van het EU-recht betreft al veel langer problemen bestaan, en steunt de daadwerkelijke toepassing van de gemeenschappelijke EU-regels in de lidstaten omdat dit essentieel is voor het vergroten van de geloofwaardigheid van de Unie en voor het tegemoetkomen aan de verwachtingen die de burgers hebben van hetgeen de EU voor hen kan betekenen;

2.  beklemtoont dat de Commissie een cruciale rol vervult door middel van het uitoefenen van toezicht op de toepassing van het EU-recht en het voorleggen van haar jaarverslag aan het Europees Parlement en de Raad; verzoekt de Commissie actief invulling te blijven geven aan haar rol bij het ontwikkelen van instrumenten voor het verbeteren van de toepassing, de handhaving en de naleving van het EU-recht in de lidstaten, en in haar volgende jaarverslag niet alleen gegevens over de toepassing van EU-richtlijnen te verstrekken, maar ook gegevens over de toepassing van EU-verordeningen;

3.  onderkent dat het Parlement ook een essentiële rol vervult bij het uitoefenen van politiek toezicht op de handhavingsactiviteiten van de Commissie, in concreto middels het controleren van de jaarverslagen over het toezicht op de toepassing van het EU-recht en het opstellen van relevante EP-resoluties; is van oordeel dat het EP nog meer aan de tijdige en correcte omzetting van het EU-recht kan bijdragen door de knowhow die in het besluitvormings- en wetgevingsproces wordt opgedaan via van tevoren ontwikkelde links te delen met de nationale parlementen;

4.  herinnert nog eens aan het belang van de verzoekschriften en vragen die onder artikel 227 VWEU bij het Europees Parlement worden ingediend, en wijst erop dat deze er vaak toe leiden dat de Commissie een inbreukprocedure tegen een lidstaat start; beklemtoont dat de klachten van individuele burgers één van de belangrijkste bronnen zijn voor het bepalen van zwakten en tekortkomingen en het aan het licht brengen van inbreuken op het EU-recht en een bron van informatie voor de Commissie; stelt vast dat burgers, het bedrijfsleven, ngo's en andere organisaties ook in 2014 veel potentiële inbreuken op de EU-wetgeving hebben gemeld en dat het totale aantal klachten in 2014 met ongeveer 5,7 % is gestegen en 1 208 nieuwe EU-Pilotdossiers geopend; neemt tegelijkertijd kennis van het aantal verwerkte klachten en EU-Pilot-dossiers in 2014, en stelt met tevredenheid vast dat 75 % van de EU-Pilot-dossiers is opgelost, waarmee dit mechanisme zich als een snel en doeltreffend instrument voor het oplossen van problemen heeft bewezen;

5.  onderkent dat daadwerkelijke toepassing van het EU-recht een positief effect heeft op de geloofwaardigheid van de EU-instellingen; spreekt zijn waardering uit voor het belang dat in het verslag toegekend wordt aan van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties afkomstige verzoekschriften die als rechtstreekse uitdrukking van de zienswijzen en ervaringen van burgers een belangrijk bijkomend middel zijn om toezicht uit te oefenen op de toepassing van het EU-recht en het in kaart brengen van mogelijke tekortkomingen daarbij, in aanvulling op hun belangrijkste middel voor democratische wilsuiting, namelijk verkiezingen en referenda, en waarvan de indiening een in het Verdrag van Lissabon verankerd grondrecht is en een belangrijk aspect vormt van het Europees burgerschap;

6.  wijst erop dat verschillen bij de toepassing en omzetting van het EU-recht door de lidstaten voor burgers en bedrijven veel problemen met zich meebrengen, met name voor die burgers die van de verworvenheden van de interne markt willen profiteren en in een andere lidstaat willen wonen, werken, zaken doen of studeren; beklemtoont dat vertragingen bij de omzetting ook een negatieve invloed op de rechtszekerheid hebben; herhaalt zijn standpunt dat de Commissie van de naleving van het EU-recht een echte beleidsprioriteit moet maken door goed samen te werken met de instellingen, in het geval van de Raad in het bijzonder door stelselmatig gebruik te maken van correlatietabellen, met de lidstaten en met andere betrokken partijen; beklemtoont dat het in eerste instantie de lidstaten zijn die verantwoordelijk zijn voor het correct omzetten en toepassen van het EU-recht;

7.  onderkent de administratieve waarborgen waar indieners recht op hebben, zoals tijdige informatieverstrekking en kennisgeving in verband met hun klachten, en waar ook de Commissie verzoekschriften in haar advies van 2015 inzake voornoemd verslag om verzocht heeft; betreurt het overigens dat de Commissie op een groot aantal verzoekschriften waarin zij om advies wordt gevraagd, traag reageert, en verzoekt haar hier iets aan te doen en burgers snel en op passende wijze te informeren over eventuele acties en stappen die zij in het kader van de behandeling van hun klachten heeft ondernomen; beklemtoont dat de kwaliteit van de behandeling van afzonderlijke verzoekschriften niet mag worden beïnvloed door het feit dat er meer verzoekschriften worden ingediend;

8.  neemt kennis van de positieve impact van EU-Pilot op de informatie-uitwisseling tussen de Commissie en de lidstaten en op de oplossing van vraagstukken in verband met de toepassing van het EU-recht op nationaal niveau, en verzoekt de Commissie met name aandacht te besteden aan de feitelijke handhaving en de interne toetsing van de besluiten die tijdens het EU-Pilot-proces worden genomen; benadrukt dat dit ook waardevolle informatie voor nog in behandeling zijnde verzoekschriften kan opleveren en verzoekt de Commissie de indieners van verzoekschriften te betrekken bij het proces van EU-Pilot-dossiers dat naar aanleiding van een verzoekschrift wordt gestart, mede om de dialoog tussen de indieners en de betrokken nationale autoriteiten te vergemakkelijken; juicht het toe dat de lidstaten steeds meer doen om in inbreukprocedures tot een oplossing te komen voordat de zaak aan het Hof wordt voorgelegd; stelt vast dat prejudiciële beslissingen onduidelijkheden omtrent de toepassing van het EU-recht helpen wegnemen en inbreukprocedures kunnen helpen vermijden;

9.  verzoekt het Europees Parlement, en in het bijzonder de Commissie verzoekschriften, campagnes te organiseren om bij burgers de kennis te vergroten over het systeem voor het indienen van klachten over inbreuken op het EU-recht, het EU-Pilot-project en inbreukprocedures, en in dat verband de toegang tot en het gebruik van de website van het EP aan te moedigen;

10.  is ingenomen met de inspanningen van de diensten van de Commissie om de uitwisseling van informatie met de Commissie verzoekschriften te versterken, en verzoekt nogmaals om betere communicatie tussen de twee partijen, met name in verband met de start en afwikkeling van inbreukprocedures door de Commissie, met inbegrip van de EU-Pilot-procedure, en om inspanningen om de Commissie verzoekschriften binnen een redelijke termijn van informatie te voorzien waardoor zij doeltreffender kan reageren op verzoeken van burgers; herinnert eraan dat het de Commissie meermaals heeft gevraagd bij haar monitoring- en wetgevingswerkzaamheden rekening te houden met de verslagen en bevindingen van de Commissie verzoekschriften;

11.  juicht het toe dat de Commissie burgers inmiddels via webpagina's, gegevensbanken, eenvoudiger klachtenformulieren en online-instrumenten voor het oplossen van geschillen beter informeert over hun rechten en passende verhaalmogelijkheden, hetgeen allemaal gericht is op meer transparantie; is in dit verband verheugd over de verbeterde online-toegankelijkheid tot besluiten in inbreukprocedures en het vernieuwde "Applying Union Law"-deel van het Europa-portaal en het Europa-portaal "Your rights", waarop burgers nuttige informatie vinden over hoe het EU-recht in de lidstaten wordt toegepast en over de manier waarop een klacht moet worden ingediend; beklemtoont dat aanvullende maatregelen nodig zijn om voor betere toegang tot informatie over de toepassing van het EU-recht en geschilbeslechtingsmechanismen te zorgen en om de behandeling van klachten van Europese burgers en bedrijven over inbreuken op het EU-recht te verbeteren;

12.  verzoekt de Commissie alle portalen, toegangspunten en informatiewebsites met elkaar te verbinden in één enkele "gateway" waar burgers op eenvoudige wijze toegang hebben tot online-klachtenformulieren en gebruikersvriendelijke informatie over inbreukprocedures; verzoekt de Commissie bovendien in haar volgende monitoringverslag gedetailleerdere informatie over het gebruik van deze portalen te verstrekken;

13.  betreurt het dat EU-burgers nog steeds verzoekschriften indienen die betrekking hebben op schendingen van EU-recht; beklemtoont dat de meeste verzoekschriften betrekking hebben op vermeende inbreuken op het EU-recht op de gebieden grondrechten, met inbegrip van de rechten van personen die tot minderheidsgroepen behoren en personen met een handicap, discriminatie, met inbegrip van discriminatie op grond van nationaliteit, de interne markt, vrij verkeer, vervoer, milieu, onderwijs, werkgelegenheid en gezondheidszorg; is van mening dat uit deze verzoekschriften blijkt dat er vele en verstrekkende gevallen voorkomen van niet-tijdige of onvolledige omzetting of van onjuiste toepassing, van EU-recht, en benadrukt dat de lidstaten het EU-recht doeltreffend moeten omzetten en toepassen, en bij het vaststellen van wetgeving de fundamentele waarden en beginselen zoals vastgelegd in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie volledig moeten eerbiedigen; verzoekt de lidstaten de informatie en verduidelijkingen die zij de Commissie verzoekschriften doen toekomen significant te verbeteren; beklemtoont dat het belangrijk is dat vertegenwoordigers van de lidstaten in de Commissie verzoekschriften aanwezig zijn wanneer dossiers worden behandeld die hen aangaan, en dat bij die gelegenheden een evenwichtige dialoog wordt gevoerd; stelt voor betere preventieve mechanismen te introduceren;

14.  herinnert eraan dat in de verzoekschriften van natuurlijke personen het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (voorheen de "derde pijler") dikwijls aan de orde komt; stelt daarnaast vast dat veel verzoekschriften betrekking hebben op hardnekkige tekortkomingen zoals het trage verloop van rechtszaken in de lidstaten over dossiers over het EU-recht; beklemtoont dat prejudiciële uitspraken van het Europees Hof van Justitie nuttig en geëigend zijn om in deze zaken als leidraad te fungeren en betreurt het dat de nationale rechtbanken slechts mondjesmaat van deze mogelijkheid gebruik maken; is derhalve ingenomen met de uitbreiding van de bevoegdheden van de Commissie, met ingang van 1 december 2014, tot het gebied van politiële en justitiële samenwerking; herinnert eraan dat de bestudering en behandeling van verzoekschriften los staat en verschilt van nationale gerechtelijke procedures;

15.  onderstreept het belang van de door de Commissie goedgekeurde omzettingsschema's die beogen lidstaten te helpen en te sturen bij het tijdig, duidelijk en naar behoren omzetten van EU-richtlijnen, wat onontbeerlijk is voor de efficiënte en duurzame werking van de Europese Unie; uit zijn tevredenheid over het belang dat aan de agenda voor betere regelgeving wordt toegekend en neemt in het jaarverslag over het toezicht op de toepassing van het EU-recht nota van het toezicht op gezonde regelgeving van de EU via het REFIT-programma; dringt er bij de Commissie op aan om alle belanghebbenden, met inbegrip van de sociale partners, consumentenorganisaties, ngo's en ondernemingen, actief te raadplegen in het kader van de beoordeling van de toepassing van het EU-recht, de controle van de evenredigheid en subsidiariteit (vooraf) en het toezicht op de tenuitvoerlegging (achteraf); vraagt de Commissie het meten en verminderen van de administratieve lasten voor burgers in haar beoordelingen op te nemen, rekening te houden met de bredere economische, sociale en milieueffecten van EU-wetgeving en de voordelen en waarden van EU-wetgeving in overweging te nemen; herinnert de Commissie eraan dat zij bij het uitoefenen van toezicht op de toepassing van het EU-recht de beginselen van gelijke behandeling van de lidstaten en onpartijdigheid moet eerbiedigen; kijkt uit naar een verbetering van de kwaliteit van het EU-recht en – hopelijk – een positieve invloed op het aantal ingediende verzoekschriften;

16.  roept de Commissie ertoe op bij de behandeling van verzoekschriften over kwesties met betrekking tot de grondrechten voor een ambitieuzere benadering te kiezen, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

19.4.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

26

0

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marina Albiol Guzmán, Margrete Auken, Alberto Cirio, Pál Csáky, Miriam Dalli, Rosa Estaràs Ferragut, Eleonora Evi, Peter Jahr, Rikke Karlsson, Jude Kirton-Darling, Notis Marias, Edouard Martin, Roberta Metsola, Marlene Mizzi, Julia Pitera, Gabriele Preuß, Eleni Theocharous, Jarosław Wałęsa, Cecilia Wikström, Tatjana Ždanoka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Enrique Calvet Chambon, Kostadinka Kuneva, Miltiadis Kyrkos, Jérôme Lavrilleux, Julia Reda, Ángela Vallina, Rainer Wieland

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

José Blanco López, Martina Dlabajová, Zbigniew Kuźmiuk

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.9.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

16

2

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Joëlle Bergeron, Marie-Christine Boutonnet, Jean-Marie Cavada, Kostas Chrysogonos, Therese Comodini Cachia, Mady Delvaux, Mary Honeyball, Dietmar Köster, Gilles Lebreton, Evelyn Regner, Pavel Svoboda, Axel Voss, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Pascal Durand, Heidi Hautala, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Stefano Maullu, Virginie Rozière, Cecilia Wikström