VERSLAG over het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: uitvoering van de prioriteiten voor 2016
20.10.2016 - (2016/2101(INI))
Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Alfred Sant
Rapporteurs voor advies (*):
Sofia Ribeiro, Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Jean Arthuis, Begrotingscommissie
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement
- ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
- ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
- ADVIES van de Commissie interne markt en consumentenbescherming
- ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling
- ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs
- UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
inzake het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: uitvoering van de prioriteiten voor 2016
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met name artikel 121, lid 2, en artikel 136,
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2016 over het "Europees semester 2016: landspecifieke aanbevelingen" (COM(2016)0321),
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 en 29 juni 2016 (EUCO 26/16),
– gezien zijn resolutie van 25 februari 2016 over het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2016[1],
– gezien de mededeling van de Commissie van 7 april 2016 getiteld "Europees Semester 2016: beoordeling van structurele hervormingen, preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden, en resultaten van diepgaande evaluaties ingevolge Verordening (EU) nr. 1176/2011" (COM(2016)0095),
– gezien de verslagen van de Commissie getiteld "Jaarlijkse groeianalyse 2016", "Waarschuwingsmechanismeverslag 2016", en "Ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid", de aanbeveling van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone, en het voorstel van de Commissie van 26 november 2015 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017-2020,
– gezien het verslag van de vijf voorzitters van 22 juni 2015, getiteld "De voltooiing van Europa's Economische en Monetaire Unie",
– gezien zijn resolutie van 24 juni 2015 over de evaluatie van het kader voor economische governance: balans en uitdagingen[2],
– gezien zijn resolutie van 1 december 2011 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie[3],
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 getiteld "Optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact" (COM(2015)0012),
– gezien Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 – het Europees Fonds voor strategische investeringen[4],
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld "Een investeringsplan voor Europa" (COM(2014)0903),
– gezien het Groenboek van de Commissie van 18 februari 2015 getiteld "Het opbouwen van een kapitaalmarktunie" (COM(2015)0063),
– gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2015 getiteld "Een eerlijk en doeltreffend vennootschapsbelastingstelsel in de Europese Unie: vijf belangrijke actiegebieden" (COM(2015)0302),
– gezien zijn resoluties van 5 februari 2013[5] en 15 september 2016[6] over betere toegang tot financiering voor kmo's,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0309/2016),
A. overwegende dat de voorjaarsprognose 2016 van de Commissie een verwachte groei van 1,6 % voor de eurozone vermeldt en van 1,8 % voor de EU in 2016;
B. overwegende dat er nog altijd veel te weinig wordt geïnvesteerd in Europa, en dat de interne vraag moet worden aangezwengeld en de macro-economische onevenwichtigheden moeten worden gecorrigeerd, naast het bevorderen van de investeringen in de EU;
C. overwegende dat de werkloosheid in het algemeen (en de structurele werkloosheid in het bijzonder) in de EU nog steeds een van de grootste uitdagingen vormt voor de lidstaten, aangezien deze momenteel bijzonder hoog is (10,5 miljoen langdurig werklozen in de EU); overwegende dat de cijfers zich in vergelijking met de voorgaande jaren wel enigszins hebben verbeterd, maar dat de jeugdwerkloosheid en de werkloosheidsniveaus in het algemeen in de Europese periferie nog altijd veel hoger zijn dan de gemiddelden in kwestie in de EU;
D. overwegende dat de dalende olieprijzen en de geringe economische groei aan het begin van 2016 bijkomende factoren lijken te zijn voor het negatieve inflatiecijfer;
E. overwegende dat politieke ontwikkelingen zoals de resultaten van het referendum in het VK en de betrekkingen met Rusland, alsook de onzekere mondiale economische ontwikkelingen, het investeringsklimaat nog verder negatief hebben beïnvloed;
F. overwegende dat de instroom van vluchtelingen in de lidstaten de investeringen in de lidstaten ook hebben belemmerd;
G. overwegende dat de aanbevelingen van het Europees semester aan de lidstaten door de landen in ongeveer gelijke mate worden opgevolgd als de unilaterale OESO-aanbevelingen (29% tegenover 30% in 2014);
H. overwegende dat het Europees Parlement - in zijn resolutie over de jaarlijkse groeianalyse 2016 - zowel de verbeterde beleidsmix heeft toegejuicht, als om speciale aandacht voor de eurozone heeft gevraagd; verder overwegende dat het Parlement de nadruk heeft gelegd op meer investeringen, duurzame hervormingen en gezonde overheidsfinanciën, met het oog op het verder bevorderen van hogere groeicijfers en herstel in Europa;
Europa's uitdagingen in het kader van de wereldwijde economische vertraging
1. merkt bezorgd op dat de EU-economie minder zal groeien dan op basis van de Europese economische lenteprognose 2016 werd verwacht, aangezien het bbp in de eurozone naar verwachting met slechts 1,6 % zal toenemen, om in 2017 uit te komen op 1,8 %;
2. benadrukt dat de uitdagingen in de EU gerelateerd zijn aan het verslechterende internationale klimaat, het feit dat geen duurzame hervormingen worden doorgevoerd en de verschillen tussen de economische en sociale resultaten in verschillende delen van de Unie; onderstreept dat verbeteringen nodig zijn op de gebieden groei, cohesie, productiviteit en concurrentievermogen; is van oordeel dat de achterblijvende duurzame investeringen en de problemen bij de voltooiing van de interne markt betekenen dat het groeipotentieel van de EU niet volledig tot wasdom komt;
3. is verheugd over de aandacht die de Commissie in haar landspecifieke aanbevelingen voor 2016 besteedt aan de drie hoofdprioriteiten om de economische groei verder te ontwikkelen, namelijk steun voor investeringen voor innovatie, groei en nieuwe werkgelegenheid, het doorvoeren van sociaal evenwichtige structurele hervormingen, en het bevorderen van gezonde overheidsfinanciën; onderstreept evenwel dat de Commissie - overeenkomstig het pact voor stabiliteit en groei - meer moet doen om de duurzaamheid van de overheidsfinanciën te verbeteren, onder andere door de flexibiliteitsclausules van het pact volledig te gebruiken, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 (COM(2015)0012);
4. is zich bewust van het belang van samenhang tussen de instrumenten van het cohesiebeleid en het bredere kader van de economische governance, met het oog op ondersteuning van de nodige herstelinspanningen om te zorgen voor naleving van de regels van het Europees semester; onderstreept echter dat de legitimiteit van het cohesiebeleid voortvloeit uit de Verdragen, en dat dit beleid de Europese solidariteit belichaamt, gezien het feit dat het als hoofddoelstellingen heeft de economische, sociale en territoriale samenhang in de EU te versterken door de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de verschillende regio's te beperken, investeringen te financieren die verband houden met de Europa 2020-doelstellingen en de EU dichter bij haar burgers te brengen; is dan ook van mening dat maatregelen die de doeltreffendheid van ESI-fondsen koppelen aan een gezonde economische governance met de nodige voorzichtigheid en op evenwichtige wijze moeten worden toegepast, maar alleen als laatste redmiddel, en dat verslag moet worden uitgebracht over het effect ervan; herinnert er tevens aan dat de toepassing van dergelijke maatregelen altijd gerechtvaardigd en transparant moet zijn en rekening moet houden met de sociaal-economische omstandigheden in de betrokken lidstaat, om een beperking van de regionale en lokale investeringen te voorkomen, die absoluut essentieel zijn voor de economieën van de lidstaten, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), daar hun investeringen de groei en de werkgelegenheid maximaliseren en het concurrentievermogen en de productiviteit stimuleren, met name in tijden waarin de overheidsuitgaven onder grote druk staan; wijst, met betrekking tot de gevallen van de twee lidstaten die het voorwerp vormden van de besluiten van de Raad van 12 juli 2016 in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten op basis van artikel 126, lid 8, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), op het voorstel van de Commissie van 27 juli 2016 en het daaropvolgende besluit van de Raad van 8 augustus om de boetes die opgelegd hadden kunnen worden te annuleren, rekening houdend met de met redenen omklede verzoeken van de lidstaten, de moeilijke economische situatie, de hervormingsinspanningen van beide landen en hun toezegging om zich aan de regels van het groei- en stabiliteitspact te zullen houden; is in deze context van mening dat bij het voorstel om de vastleggingen voor de ESI-fondsen voor 2017 gedeeltelijk op te schorten in het kader van maatregelen die de doeltreffendheid van ESI-fondsen koppelen aan een gezonde economische governance, rekening moet worden gehouden met de standpunten van het Parlement die in de gestructureerde dialoog worden ingenomen;
5. is verheugd over het aanhoudende streven van de Commissie om het aantal aanbevelingen te beperken en het semester te stroomlijnen door zich bij het formuleren van de beleidsdoelstellingen voor de komende 18 maanden vooral te richten op belangrijke prioritaire thema’s van macro-economische en sociale relevantie; herhaalt dat dit de tenuitvoerlegging van aanbevelingen vergemakkelijkt in overeenstemming met de reeks alomvattende en zinvolle economische en sociale benchmarks; onderstreept dat minder aanbevelingen ook tot een grotere thematische focus moet leiden; beklemtoont dat het belangrijk is economische verschillen te verkleinen en tussen de lidstaten tot opwaartse convergentie te komen;
6. staat volledig achter de geleverde inspanningen voor een grotere nationale betrokkenheid bij het formuleren en toepassen van landspecifieke aanbevelingen als onderdeel van een aanhoudend hervormingsproces; is van oordeel dat, teneinde de betrokkenheid van het nationale niveau te vergroten en tot een doeltreffender tenuitvoerlegging van de landspecifieke aanbevelingen te komen, en gezien het feit dat de plaatselijke en regionale autoriteiten meer dan de helft van de aanbevelingen in kwestie ten uitvoer moeten leggen, de aanbevelingen in kwestie helder vorm moeten worden gegeven rond op Europees niveau, met betrokkenheid van de nationale parlementen en, in voorkomend geval, de regionale en plaatselijke autoriteiten, nauw afgebakende en gestructureerde prioriteiten; herhaalt dat, gezien de verdeling der machten en bevoegdheden in de verschillende lidstaten, de landspecifieke aanbevelingen beter ingang zouden kunnen vinden middels de actieve participatie van de plaatselijke en regionale autoriteiten, en steunt in dit verband het voorstel - van het Comité van de Regio's - voor een gedragscode voor de deelname van de plaatselijke en regionale autoriteiten in het Europees semester; verzoekt de lidstaten hun nationale hervormingsprogramma's aan een gedegen democratische toetsing in hun respectieve nationale parlementen te onderwerpen;
7. beklemtoont dat de lange economische crisis in Europa duidelijk heeft gemaakt dat er grote behoefte bestaat aan investeringen in bijvoorbeeld onderwijs, innovatie en onderzoek & ontwikkeling, en dat het concurrentievermogen van de EU moet worden vergroot middels duurzame structurele hervormingen gericht op nieuwe kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid, en middels gezondmaking van de overheidsfinanciën, teneinde te komen tot een beter klimaat voor banen, het bedrijfsleven (met name kmo's) en investeringen; neemt - één jaar na de oprichting ervan - kennis van de resultaten van het Europees Fonds voor strategische investeringen; beklemtoont dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat het EFSI in minder ontwikkelde en overgangsregio's meer ingang vindt, te wijzen op het aanvullende karakter van zijn investeringen en te werken aan investeringsplatforms, waaronder op regionaal niveau;
8. onderstreept dat de nog altijd te hoge werkloosheidscijfers, met name voor jongeren, laten zien dat in een aantal lidstaten de capaciteit om kwalitatief hoogwaardige banen te creëren beperkt is, en dat - in overleg met de sociale partners en in overeenstemming met de nationale praktijken - meer moet worden gedaan om te komen tot meer investeringen in vaardigheden, arbeidsmarkten inclusiever te maken en de sociale uitsluiting en de toenemende inkomensongelijkheid en verschillende in rijkdom te reduceren, in combinatie met het gezond houden van de overheidsfinanciën; constateert dat ondersteunende maatregelen om kmo's gemakkelijker toegang te geven tot financiering, noodzakelijk zijn om de aanhoudende hoge werkloosheid in een groot aantal lidstaten effectief te bestrijden;
9. beklemtoont dat de huidige economische situatie, waarin liquiditeitsoverschotten samengaan met rentetarieven die zich bewegen in de richting van de nulgrens, zwakke vraagvooruitzichten en geringe investeringen en bestedingen door huishoudens en bedrijven, vraagt om toepassing van de vernieuwde beleidsmix zoals voorgesteld door de Commissie om groei tot stand te brengen; geeft aan dat monetair beleid alléén - wanneer het niet wordt aangevuld met investeringen en duurzame structurele hervormingen- niet volstaat om groei tot stand te brengen;
Prioriteiten en doelstellingen van de aanbevelingen voor 2016
10. wijst erop dat de Commissie aanbevolen heeft voor drie landen de buitensporigtekortprocedure (PTB) stop te zetten; is het eens met de Commissie dat grote en constante overschotten op de lopende rekening aangeven dat de vraag en investeringen, met name langetermijninvesteringen, gestimuleerd moeten worden om de uitdagingen van de toekomst op de gebieden transport en communicatie, de digitale economie, onderwijs en onderzoek, klimaatverandering, energie, milieubescherming en de vergrijzende bevolking het hoofd te kunnen bieden; verzoekt de Commissie verantwoord en duurzaam begrotingsbeleid, dat een sterke basis schept voor groei en herstel in alle lidstaten, actief te blijven aanmoedigen, door meer nadruk te leggen op investeringen en doeltreffende overheidsuitgaven, en duurzame en sociaal evenwichtige structurele hervormingen te ondersteunen;
11. is daarnaast van oordeel dat er aanvullende maatregelen nodig zijn om de financieringsmogelijkheden, met name voor kmo's, te vergroten en het aantal oninbare leningen in de eurozone in overeenstemming met de EU-wetgeving terug te dringen, teneinde de bankbalansen gezonder te maken en banken tegelijkertijd meer mogelijkheden te geven tot kredietverstrekking aan de reële economie; onderstreept het belang van het stapsgewijs voltooien en ten uitvoer leggen van de bankenunie, en van het ontwikkelen van de kapitaalmarktenunie, teneinde tot een stabiel klimaat voor investeringen en groei te komen, en versnippering van de financiële markt in de eurozone te vermijden;
12. onderstreept het feit dat investeringen tot dusver zijn achtergebleven en niet tot duurzame en inclusieve groei in de EU hebben geleid, en het ondernemersklimaat niet mede hebben helpen verbeteren; is van oordeel dat het monetair beleid moet worden aangevuld met geëigende maatregelen op het vlak van de overheidsfinanciën ter verbetering van de groei in de EU, overeenkomstig de regels van het stabiliteits- en groeipact, met inbegrip van de flexibiliteitsclausules daarvan; merkt op dat de investeringen op het niveau van de plaatselijke en regionale overheden de voorbije jaren sterk zijn gedaald, maar desalniettemin nog altijd goed zijn voor ongeveer 60 % van de overheidsinvesteringen in de EU; onderstreept dat investeringsbeleidsinstrumenten zoals het EFSI en de ESIF-fondsen zowel goed gecombineerd moeten worden, alsook onderling complementair moeten zijn, teneinde de toegevoegde waarde van de inspanningen van de Unie te vergroten door middel van het aantrekken van aanvullende middelen van particuliere investeerders; benadrukt derhalve dat lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij het opzetten en ontwikkelen van projecten in het kader van het steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP);
Beleidsreacties en conclusies
13. benadrukt dat het algemene vermogen van de EU om groei te genereren en kwaliteitsbanen te scheppen en vast te houden, en daarmee de hoge werkloosheid aan te pakken, moet worden vergroot door een groeibevorderend regelgevingskader tot stand te brengen; is van oordeel dat migratie van nut kan zijn bij het compenseren van de negatieve gevolgen van de vergrijzing, waarbij dit afhangt van het vermogen van de lidstaten om de vaardigheden van de migranten beter te gebruiken en de systemen voor het beheer van arbeidsmigratie af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt;
14. beklemtoont het belang van inclusieve onderwijsstelsels (met name wat beroepsopleidingen betreft) die innovatie en creativiteit bevorderen en vaardigheden bijbrengen waar op de arbeidsmarkt vraag naar is; geeft aan dat - in overeenstemming met de EU-waarden van solidariteit en subsidiariteit - een passende balans moet worden gevonden tussen economische, sociale en menselijke kosten, onder vermijding van een neerwaartse spiraal bij zowel lonen, als arbeidsomstandigheden, en dat tegelijkertijd het belang voor ogen moet worden gehouden van investeringen in menselijk kapitaal, onderzoek & ontwikkeling, de opwaardering van onderwijsstelsels en beroepsopleidingen, inclusief een leven lang leren; is van oordeel dat goeddoordacht beleid nodig is ter bevordering van innovatie en onderzoek & ontwikkeling, het aanzwengelen van productiviteit en stabiele en duurzame groei, en ter bestrijding van de bestaande structurele uitdagingen, waarmee de innovatiekloof met andere economieën kan worden gedicht;
15. vraagt de Commissie prioriteit toe te kennen aan maatregelen die iets doen aan de belemmeringen voor méér investeringen en handel, die het gevolg zijn van het gebrek aan duidelijkheid op het niveau van de EU over de te volgen strategieën, en dat met name op de volgende gebieden: energie, transport, communicatie en de digitale economie; neemt kennis van de gevolgen voor de kredietverstrekking door banken – in het verlengde van de oprichting van de bankenunie en ook op nationaal niveau – van complexe rechtsstelsels, corruptie, onvoldoende transparantie in de financiële sector, achterhaalde bureaucratie, tekortschietende automatisering van publieke diensten, een verkeerde inzet van middelen, obstakels voor de interne markt in de bank- en verzekeringssector, en een mismatch tussen de onderwijsstelsels enerzijds en de behoeften van de arbeidsmarkt en de voltooiing van de interne markt anderzijds;
16. betreurt het dat, wat de Europa 2020-strategie betreft, in het kader waarvan de bestrijding van armoede voor het eerst deel van een EU-programma uitmaakte, de doelstelling van het reduceren van de omvang van de armoede in de Unie niet zal worden gehaald; is van mening dat armoedebestrijding vanaf de ontwerpfase in alle EU-beleid moet worden opgenomen;
17. onderstreept dat het belangrijk is buitensporige belastingheffing op arbeid te vermijden, aangezien excessieve belasting ertoe leidt dat de inactieve bevolking, werklozen, tweede kostwinners en mensen met een laag inkomen minder gestimuleerd zijn om weer aan het werk te gaan;
18. neemt kennis van de lopende gesprekken tussen de Commissie en de lidstaten over de methode voor het berekenen van de outputkloof;
19. wijst erop dat eraan moet worden gewerkt de resterende investeringsbelemmeringen in de lidstaten weg te werken en een geschiktere beleidsmix te ontwikkelen gericht op duurzame groei, met inbegrip van een echte focus op uitgaven voor onderzoek & ontwikkeling; is van mening dat publieke en private steun voor onderzoek en instellingen voor hoger onderwijs van cruciaal belang is voor een concurrerender Europese economie, en dat de zwakte of zelfs het ontbreken van deze infrastructuur bepaalde landen enorm benadeelt; benadrukt dat er geen ideaal, uniform recept voor een EU-innovatiebeleid bestaat, maar dat, om de innovatiecapaciteitskloof in de EU te dichten, er voldoende gedifferentieerde innovatiebeleidsmaatregelen in de lidstaten nodig zijn, die voortbouwen op reeds behaalde successen;
20. verwelkomt het in december 2015 in Parijs op de klimaatconferentie (COP21) bereikte akkoord en vraagt de lidstaten en de Commissie het akkoord ten uitvoer te leggen.
Sectorale bijdragen aan het Europees semester 2016
Werkgelegenheid en sociale zaken
21. is van mening dat de Raad en de Commissie ernaar moeten streven dat de begrotingsconsolidatie geflankeerd wordt door maatregelen die bijdragen aan het verkleinen van de ongelijkheid, en wijst erop dat het Europees-semesterproces antwoorden moet helpen geven op bestaande en nieuwe sociale uitdagingen, waardoor de economie doeltreffender kan werken; wijst erop dat sociale investeringen in menselijk kapitaal een belangrijke aanvullende maatregel moeten vormen, aangezien menselijk kapitaal een groeifactor is en mededinging en ontwikkeling aandrijft; verzoekt om belangrijke structurele hervormingen die in LSA's worden bepleit, gepaard te laten gaan met een sociale effectbeoordeling voor de korte, middellange en lange termijn, om tot een beter inzicht te komen in de sociale en economische gevolgen en de gevolgen voor de werkgelegenheid, en met name het effect op het scheppen van nieuwe banen en de economische groei;
22. benadrukt dat de werkloosheid, en met name de jeugdwerkloosheid, een allesoverheersend probleem voor de Europese maatschappijen blijft, en dat volgens de Commissie de werkloosheid weliswaar geleidelijk blijft afnemen, maar met 21,2 miljoen werklozen in april 2016 nog steeds hoger ligt dan in 2008 en dat de verschillen tussen de lidstaten enorm zijn; wijst op de behoefte aan een kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie van de gecreëerde werkgelegenheid, om uit te sluiten dat de werkgelegenheidscijfers alleen maar zijn gestegen als gevolg van onzekere dienstverbanden of een afname van de actieve bevolking; stelt vast dat ondanks de resultaten op het gebied van vaardigheden en kennis de onderwijs- en opleidingsstelsels van sommige lidstaten op internationaal niveau zwak presteren en tot een toenemend tekort aan vaardigheden leiden, wat ertoe bijdraagt dat 39 % van de bedrijven nog steeds moeite heeft om personeel met de vereiste vaardigheden te vinden; dringt erop aan in de LSA's meer voorrang te geven aan oplossingen voor het structurele onevenwicht op de arbeidsmarkt, met inbegrip van langdurige werkloosheid en slechte afstemming van vaardigheden, en benadrukt dat er meer moet worden geïnvesteerd in de ontwikkeling van de onderwijs- en opleidingsstelsels om zo de maatschappij de instrumenten en mogelijkheden aan te reiken om mee te gaan met de veranderende vraag op de arbeidsmarkt;
23. wijst erop dat het aantal mensen in de EU dat het risico van armoede en sociale uitsluiting loopt, tussen 2008 en 2014 met 4,2 miljoen is toegenomen, waarmee het totale aantal op meer dan 22 miljoen (22,3 %) is gekomen; merkt op dat de Commissie heeft gesteld dat "de meeste lidstaten nog steeds af te rekenen [hebben] met de acute sociale gevolgen van de crisis"; verzoekt om grotere inspanningen van de Commissie en de lidstaten gericht op beperking van armoede, sociale uitsluiting en toenemende ongelijkheid, teneinde de economische en sociale verschillen tussen de lidstaten en in de samenleving aan te pakken; is van mening dat de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en het verkleinen van de ongelijkheid als topprioriteiten in de LSA's moeten worden opgenomen, omdat dit uiterst belangrijk is voor een aanhoudende economische groei en een maatschappelijk duurzaam uitvoeringstempo;
24. herhaalt dat, zoals het Parlement heeft gesteld, sociaal verantwoorde hervormingen gebaseerd moeten zijn op solidariteit, integratie, sociale rechtvaardigheid en een billijke welvaartsverdeling – een model dat gelijkheid en sociale bescherming waarborgt, kwetsbare groepen beschermt en de levensomstandigheden van alle burgers verbetert;
25. is van mening dat economische groei een positief maatschappelijk effect moet hebben; is tevreden met de invoering van de drie nieuwe hoofdstukken werkgelegenheidsindicatoren in het macro-economische scorebord; herhaalt de oproep om deze op een gelijk niveau met de bestaande economische indicatoren te brengen teneinde te garanderen dat interne onevenwichtigheden beter worden beoordeeld en structurele hervormingen doeltreffender worden; wenst in dit verband, om een selectieve toepassing te vermijden, dat op grond van deze indicatoren grondige analyses kunnen worden uitgevoerd, zodat het oorzakelijk verband tussen beleid en maatregelen beter wordt begrepen; stelt voor een procedure voor sociale onevenwichtigheden in de LSA's op te nemen om een neerwaartse spiraal op het gebied van sociale normen te voorkomen, uitgaande van een doeltreffend gebruik van de sociale en werkgelegenheidsindicatoren in het macro-economische toezicht; is van mening dat, als aan werkgelegenheids- en economische indicatoren hetzelfde gewicht wordt toegekend, dit gepaard moet gaan met een versterking van de rol van de Raad Epsco binnen het Europees semester;
26. is van mening dat de invoering van de drie werkgelegenheidsindicatoren aantoont dat de Europese werkgelegenheidsstrategie, met inbegrip van de werkgelegenheidsrichtsnoeren, een belangrijke rol speelt in het economische bestuur van de EU, maar dat er meer inspanningen nodig zijn, met name via de invoering van sociale indicatoren;
27. erkent dat de Commissie een begin heeft gemaakt met de oprichting van een Europese pijler van sociale rechten, maar wijst erop dat het raadplegingsproces resultaten moet opleveren en dat er vervolgens nieuwe doeltreffende stappen moeten worden ondernomen die gericht zijn op een diepere, eerlijkere EU en een belangrijke rol moeten spelen bij de aanpak van ongelijkheid; benadrukt in dit verband het verslag van de vijf voorzitters, waarin wordt opgeroepen tot een grotere economische en sociale convergentie, maar wordt erkend dat er geen universele oplossingen bestaan; is in die zin van mening dat gemeenschappelijk beleid telkens moet worden aangepast aan elke lidstaat; is van mening dat Europees optreden zich ook moet richten op ongelijkheid en inkomensverschillen in de lidstaten en meer moet inhouden dan alleen het aanpakken van de situatie van de meest hulpbehoevenden;
28. erkent dat in het kader van het Europees semester sterker het accent wordt gelegd op werkgelegenheid en sociale prestaties; roept de lidstaten onder eerbiediging van hun bevoegdheden op om dringend maatregelen te nemen voor fatsoenlijk werk tegen een behoorlijk loon, toegang tot een toereikend minimuminkomen en sociale bescherming (waardoor het armoedecijfer al is teruggedrongen van 26,1 % naar 17,2 %) en kwalitatief goede overheidsdiensten, en pleit voor de ontwikkeling en totstandbrenging van een behoorlijk, duurzaam socialezekerheidsstelsel; verzoekt de Commissie om de lidstaten te helpen en beste praktijken met hen uit te wisselen om de administratieve capaciteit op nationaal, regionaal en lokaal niveau te verbeteren, omdat dit een centrale voorwaarde is om de langetermijninvesteringen opnieuw aan te zwengelen en te zorgen voor werkgelegenheid en duurzame groei;
29. benadrukt dat de instelling en het beheer van socialezekerheidsstelsels onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en dat de Unie hier coördinerend, maar niet harmoniserend optreedt;
30. erkent dat de vaststelling van lonen een bevoegdheid van de lidstaten is, die overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet worden gerespecteerd;
31. neemt nota van het feit dat de jeugdwerkloosheid is gedaald, maar wijst erop dat deze nog steeds ongelooflijk hoog is, met meer dan 4 miljoen personen jonger dan 25 jaar in de EU die geen baan hebben, waarvan 2,885 miljoen in de eurozone; betreurt het dat meer dan drie jaar na de start van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief de uitvoering van de jongerengarantie zulke ongelijke resultaten oplevert en soms geen effect sorteert; verzoekt de Commissie om in oktober een grondige analyse van de uitvoering ervan te presenteren, die als basis kan dienen voor de voortzetting van het programma;
32. brengt in herinnering dat de werkloosheidsuitkeringen in veel lidstaten jaar na jaar dalen als gevolg van onder andere langdurige werkloosheid, waardoor het aantal personen dat onder de armoede- en sociale-uitsluitingsdrempel leeft toeneemt; verzoekt om toereikende werkloosheidsuitkeringen zodat de betrokkenen een waardig leven kunnen leiden, en om acties voor de vlotte integratie van deze personen op de arbeidsmarkt;
33. benadrukt het feit dat de onevenwichtigheden in de pensioenstelsels eigenlijk het gevolg zijn van werkloosheid, loondevaluatie en onzeker werk; verzoekt daarom om hervormingen die een toereikende financiering verzekeren voor een sterke eerste pensioenpijler en bijgevolg fatsoenlijke pensioenen die ten minste boven de armoedegrens liggen;
34. herinnert er nogmaals aan dat het vrije verkeer van personen fundamenteel is om de convergentie en integratie tussen Europese landen te bevorderen;
35. merkt op dat het aantal aanbevelingen (aan vijf lidstaten) inzake minimuminkomensstelsels toeneemt; roept, rekening houdend met het feit dat grote inkomensongelijkheden niet alleen nadelig zijn voor de sociale cohesie, maar ook voor een duurzame economische groei (zoals zowel het IMF als de OESO onlangs hebben verklaard), de Commissie op om de belofte van voorzitter Juncker in zijn openingsrede waar te maken, namelijk om alle Europeanen te voorzien van een toereikend inkomen via een Europees kader voor een minimuminkomen waarmee de basiskosten van levensonderhoud worden gedekt, met eerbiediging van de nationale praktijken en het subsidiariteitsbeginsel;
36. is bezorgd over de toenemende inkomensongelijkheid, die deels verband houdt met ondoeltreffende arbeidsmarkthervormingen; vraagt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om de kwaliteit van de banen te verbeteren teneinde de segmentering van de arbeidsmarkt te verminderen, in combinatie met maatregelen om de minimumlonen tot een fatsoenlijk niveau te verhogen en het collectief overleg en de positie van de werknemers in de loonvormingssystemen te versterken teneinde de loonspreiding te verkleinen; waarschuwt dat het management van bedrijven de afgelopen decennia een groter deel van de economische voordelen heeft ontvangen, terwijl de lonen van de werknemers zijn gestagneerd of zijn verlaagd; is van mening dat deze buitensporige loonspreiding de ongelijkheid doet toenemen en de productiviteit en het concurrentievermogen van bedrijven schaadt;
37. is bezorgd over de langdurige werkloosheid die met 10,5 miljoen personen in de EU nog steeds hoog is, en herinnert eraan dat hun integratie op de arbeidsmarkt cruciaal is voor de duurzaamheid van de socialebeschermingsstelsels en voor hun zelfvertrouwen; betreurt dan ook het gebrekkige optreden van de lidstaten bij de uitvoering van de aanbeveling van de Raad betreffende de integratie van langdurige werklozen op de arbeidsmarkt; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om inspanningen te steunen die inclusieve kansen voor levenslang leren bieden aan werknemers en werkzoekenden van alle leeftijden, en om zo snel mogelijk maatregelen te nemen om de toegang tot EU-financiering te verbeteren en, indien mogelijk, aanvullende middelen te mobiliseren;
38. is van mening dat sociale bescherming, onder meer pensioenen en diensten zoals gezondheidszorg, kinderopvang en langdurige zorg, essentieel blijft voor een evenwichtige, inclusieve groei, een langer beroepsleven, nieuwe banen en het verkleinen van ongelijkheden; verzoekt daarom de Commissie en de lidstaten om beleid te bevorderen dat toereikende, adequate, doeltreffende en kwalitatief goede socialebeschermingsstelsels garandeert, die tijdens alle levensfasen van een persoon zorgen voor een waardig bestaan, ongelijkheden tegengaan en de inclusie bevorderen, teneinde armoede uit te roeien, met name onder personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten en de meest kwetsbare groepen;
39. wijst op de fysieke en digitale hindernissen en belemmeringen waar gehandicapten nog steeds mee te maken hebben; hoopt dat de door de Commissie voorgestelde wetgeving inzake gehandicapten op korte termijn ten uitvoer wordt gelegd en dat daarin het accent op doeltreffende wijze wordt gelegd op specifieke maatregelen om de inclusie en de toegankelijkheid te bevorderen;
Interne markt
40. is verheugd over het grote aantal landspecifieke aanbevelingen ter ondersteuning van een goed werkende en geïntegreerde interne markt, waaronder financierings- en investeringsmogelijkheden ten gunste van bedrijven, met name kmo's, en nieuwe banen, e-overheid, overheidsopdrachten en wederzijdse erkenning, met inbegrip van de wederzijdse erkenning van kwalificaties; benadrukt dat handhaving cruciaal is om deze beleidsgebieden effect te laten sorteren; acht het in dit opzicht cruciaal dat de Commissie bij de landspecifieke aanbevelingen zo veel mogelijk aandacht besteedt aan de invoering van langetermijnhervormingen met een grote impact, vooral op het vlak van sociale investeringen, werkgelegenheid en opleiding;
41. stelt dat de interne markt de ruggengraat vormt van de economie van de EU, en benadrukt dat een inclusieve interne markt met een verbeterde governance die ten goede komt aan betere regelgeving en concurrentie, een cruciaal instrument is om de groei, cohesie, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen te versterken, en het vertrouwen van het bedrijfsleven en de consumenten te behouden; verzoekt de Commissie dan ook de geboekte vooruitgang van de lidstaten te volgen, en wijst op het belang van de officiële opname van de interne-marktpijler in het Europees semester om de indicatoren van de interne markt constant te kunnen bijhouden, waardoor de voortgang van de lidstaten bij hun landspecifieke aanbevelingen systematisch kan worden opgevolgd en beoordeeld;
42. is verheugd over de vastbeslotenheid van de Commissie om iets te doen aan het gebrek aan coördinatie op belastinggebied binnen de EU en in het bijzonder aan de moeilijkheden die de kmo's ondervinden als gevolg van de complexiteit van uiteenlopende nationale btw-regels; verzoekt de Commissie de haalbaarheid na te gaan van verdergaande coördinatie en met name de mogelijkheid te verkennen van een vereenvoudigde btw-benadering op de interne digitale markt;
43. veroordeelt de barrières die nog altijd bestaan of opgeworpen zijn en die een goed werkende en geïntegreerde interne markt in de weg staan; wijst met name op de gedeeltelijke omzetting en tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn door veel lidstaten, en verzoekt de Commissie de verbintenissen die de lidstaten zijn aangegaan in de EU-wetgeving doeltreffender te handhaven; herinnert aan de toezegging van de Commissie om zo nodig gebruik te maken van inbreukprocedures en daarmee toe te zien op de volledige tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake de interne markt voor goederen en diensten en in de digitale sector;
44. wijst erop dat het systeem voor de erkenning van beroepskwalificaties gestoeld is op de beginselen van onderling vertrouwen tussen rechtssystemen en een wederzijdse controle van de kwaliteit van kwalificaties; stelt vast dat er verdere maatregelen nodig zijn om de wederzijdse erkenning van professionele kwalificaties beter ten uitvoer te leggen; onderstreept dat adequate handhaving en betere regulering essentieel zijn, gezien de versnippering van de interne markt waardoor de economische bedrijvigheid en de keuze van de consument wordt beperkt, en wel in alle economische sectoren en bij zowel bestaande als toekomstige wetgeving; vindt het verheugend dat de gereguleerde kwalificaties en beroepen in kaart worden gebracht zodat er een interactieve openbare databank ontstaat waaruit de lidstaten kunnen putten voor hun nationale actieplannen;
45. betreurt het dat de landspecifieke aanbevelingen gewag blijven maken van tekortkomingen in overheidsopdrachten, zoals het gebrek aan concurrentie en transparantie, waarbij 21 lidstaten er niet in slagen het wetgevingspakket volledig om te zetten, met marktverstoringen als gevolg; verzoekt de Commissie snel te handelen zodat de lidstaten hun wettelijke verplichtingen na kunnen komen, en wel door de nodige inbreukprocedures in te leiden; verzoekt de Commissie op efficiënte en transparante wijze stelselmatig te controleren of administratieve procedures het bedrijfsleven niet onevenredig belasten en kmo's er niet van weerhouden om deel te nemen aan overheidsopdrachten;
46. steunt de lidstaten bij hun inspanningen om overheidsdiensten te moderniseren, met name via e-overheid, en pleit voor betere grensoverschrijdende samenwerking, de vereenvoudiging van administratieve procedures en interoperabiliteit van overheidsinstanties, waarvan alle burgers kunnen profiteren, en verzoekt de Commissie, voor zover de digitalisering van overheidsdiensten wordt gefinancierd uit de EU-begroting, zich in te zetten voor een doeltreffender toezicht op het juiste gebruik van de fondsen;
47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan voorzitters van de Raad, de Commissie, de Eurogroep en de ECB, alsmede aan de parlementen van de lidstaten.
- [1] Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0058.
- [2] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0238.
- [3] PB C 165E van 11.6.2013, blz. 24.
- [4] PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1.
- [5] PB C 24 van 22.1.2016, blz. 2.
- [6] Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0358.
ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (28.9.2016)
aan de Commissie economische en monetaire zaken
inzake het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2016
(2016/2101(INI))
Rapporteur voor advies: Sofia Ribeiro(*)
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement
SUGGESTIES
De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
A. overwegende dat volgens de Commissie[1] de economische groei relatief bescheiden blijft en het herstel nog steeds ongelijk is, en dat sommige landen er het afgelopen kwartaal zelfs op zijn achteruitgegaan;
B. overwegende dat uit de landenverslagen[2] naar voren komt dat de genderkloof nog steeds significant is, hetgeen een belangrijk obstakel voor gendergelijkheid en een onaanvaardbare vorm van discriminatie op grond van geslacht blijft, en dat er dringende inspanningen nodig zijn om het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen te verkleinen;
1. merkt op dat de landspecifieke aanbevelingen (LSA's) de verschillen tussen de lidstaten in het kader van het Europees semester en de behoefte aan een opwaartse sociale en economische convergentie aantonen; benadrukt dat de lidstaten prioriteit moeten blijven toekennen aan hervormingen die zijn afgestemd op hun eigen beleidsknelpunten en die hun sociaal en economisch herstel en hun concurrentievermogen versterken, banen van goede kwaliteit scheppen en de sociale samenhang bevorderen; herinnert er daarom aan dat de publieke en private investeringen moeten worden verhoogd, sociaal verantwoorde structurele hervormingen die de economische en sociale ongelijkheden verkleinen moeten worden uitgevoerd en een aanpak moet worden ontwikkeld op basis van fiscale en budgettaire verantwoordelijkheid, waarbij zo veel mogelijk wordt gebruikgemaakt van de bestaande flexibiliteitsmarges om de aanpak verenigbaar te maken met economische groei en kwalitatieve banen; is van mening dat de sociale partners, zo nodig, actief bij de ontwikkeling en uitvoering van structurele hervormingen moeten worden betrokken om de onbevredigende uitvoering van de hervormingen te verbeteren; wijst er nogmaals op dat deze hervormingen de EU en de lidstaten in staat moeten stellen de vijf doelstellingen van de Europa 2020-strategie te halen, en dringt erop aan dat deze hervormingen geen afbreuk doen aan de bescherming van werknemers en kmo's;
2. is van mening dat de Raad en de Commissie ernaar moeten streven dat de begrotingsconsolidatie geflankeerd wordt door maatregelen die bijdragen aan het verkleinen van de ongelijkheid, en wijst erop dat het Europees-semesterproces antwoorden moet helpen geven op bestaande en nieuwe sociale uitdagingen, waardoor de economie doeltreffender kan werken; wijst erop dat sociale investeringen in menselijk kapitaal een belangrijke aanvullende maatregel moeten vormen, aangezien menselijk kapitaal een groeifactor is en mededinging en ontwikkeling aandrijft; verzoekt om belangrijke structurele hervormingen die in LSA's worden bepleit, gepaard te laten gaan met een sociale effectbeoordeling voor de korte, middellange en lange termijn, om tot een beter inzicht te komen in de sociale en economische gevolgen en de gevolgen voor de werkgelegenheid, en met name het effect op het scheppen van nieuwe banen en de economische groei;
3. benadrukt dat de werkloosheid, en met name de jeugdwerkloosheid, een allesoverheersend probleem voor de Europese maatschappijen blijft, en dat volgens de Commissie de werkloosheid weliswaar geleidelijk blijft afnemen, maar met 21,2 miljoen werklozen in april 2016 nog steeds hoger ligt dan in 2008 en dat de verschillen tussen de lidstaten enorm zijn; wijst op de behoefte aan een kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie van de gecreëerde werkgelegenheid, om uit te sluiten dat de werkgelegenheidscijfers alleen maar zijn gestegen als gevolg van onzekere dienstverbanden of een afname van de actieve bevolking; stelt vast dat ondanks de resultaten op het gebied van vaardigheden en kennis de onderwijs- en opleidingsstelsels van sommige lidstaten op internationaal niveau zwak presteren en tot een toenemend tekort aan vaardigheden leiden, wat ertoe bijdraagt dat 39 % van de bedrijven nog steeds moeite heeft om personeel met de vereiste vaardigheden te vinden; dringt erop aan in de LSA's meer voorrang te geven aan oplossingen voor het structurele onevenwicht op de arbeidsmarkt, met inbegrip van langdurige werkloosheid en slechte afstemming van vaardigheden, en benadrukt dat er meer moet worden geïnvesteerd in de ontwikkeling van de onderwijs- en opleidingsstelsels om zo de maatschappij de instrumenten en mogelijkheden aan te reiken om mee te gaan met de veranderende vraag op de arbeidsmarkt;
4. benadrukt het belang van particuliere investeringen, maar is van mening dat ook overheidsuitgaven op een doeltreffende en doelmatige manier moeten worden bevorderd; acht het van essentieel belang om de lidstaten veel ruimte te geven voor investeringen in beroepsonderwijs en -opleiding van goede kwaliteit en in een voor iedereen gelijke toegang tot dit stelsel, te beginnen met ruimere nationale steunmarges voor de medefinanciering van de belangrijkste EU-projecten op dit gebied; is van mening dat de lidstaten hun aandacht moeten richten op uitgavencategorieën die de productiecapaciteit in de toekomst zullen verhogen en die sterke positieve overloopeffecten op de gehele economie zullen hebben, met name onderwijs en opleiding (op academisch, professioneel en beroepsniveau), O&O en infrastructuur (vervoer, energie en communicatie);
5. wijst erop dat het aantal mensen in de EU dat het risico van armoede en sociale uitsluiting loopt, tussen 2008 en 2014 met 4,2 miljoen is toegenomen, waarmee het totale aantal op meer dan 22 miljoen (22,3 %) is gekomen; merkt op dat de Commissie heeft gesteld dat "de meeste lidstaten nog steeds af te rekenen [hebben] met de acute sociale gevolgen van de crisis"; verzoekt om grotere inspanningen van de Commissie en de lidstaten gericht op beperking van armoede, sociale uitsluiting en toenemende ongelijkheid, teneinde de economische en sociale verschillen tussen de lidstaten en in de samenleving aan te pakken; is van mening dat de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en het verkleinen van de ongelijkheid als topprioriteiten in de LSA's moeten worden opgenomen, omdat dit uiterst belangrijk is voor een aanhoudende economische groei en een maatschappelijk duurzaam uitvoeringstempo;
6. herhaalt dat, zoals het Parlement heeft gesteld, sociaal verantwoorde hervormingen gebaseerd moeten zijn op solidariteit, integratie, sociale rechtvaardigheid en een billijke welvaartsverdeling – een model dat gelijkheid en sociale bescherming waarborgt, kwetsbare groepen beschermt en de levensomstandigheden van alle burgers verbetert;
7. roept op om de Europese interne markt te voltooien, aangezien deze het meeste potentieel biedt voor groei en voor de bestrijding van de werkloosheid in de EU, en om tegelijk de wetshandhaving en de naleving van regels te controleren;
8. herinnert eraan dat de in de Europa 2020-strategie geschetste visie voor de langere termijn een goede eerste stap is, maar is van mening dat deze doelstellingen moeten worden aangepast aan de realiteit en behoeften in de verschillende lidstaten door hun voldoende beleidsruimte te laten om hun eigen, aan hun context aangepast pad naar hervormingen uit te stippelen in nauw overleg met belanghebbenden, en er tegelijk voor te zorgen dat de Europa 2020-strategie centraal blijft staat in hun doelstellingen;
9. herinnert aan de uitnodiging van de Europese Raad[3] om de jaarverslagen inzake gendergelijkheid te gebruiken in het kader van het Europees semester met het oog op een betere gendermainstreaming;
10. vindt het jammer dat gendermainstreaming ontbreekt in de Europa 2020-strategie, en verzoekt de Commissie en de Raad in de strategie een gendergelijkheidspijler en een overkoepelende gendergelijkheidsdoelstelling op te nemen;
11. is van mening dat economische groei een positief maatschappelijk effect moet hebben; juicht het toe dat er drie nieuwe kernindicatoren voor de werkgelegenheid aan het macro-economische scorebord zijn toegevoegd; herhaalt de oproep om deze op een gelijk niveau met de bestaande economische indicatoren te brengen teneinde te garanderen dat interne onevenwichtigheden beter worden beoordeeld en structurele hervormingen doeltreffender worden; wenst in dit verband, om een selectieve toepassing te vermijden, dat op grond van deze indicatoren grondige analyses kunnen worden uitgevoerd, zodat het oorzakelijk verband tussen beleid en maatregelen beter wordt begrepen; stelt voor een procedure voor sociale onevenwichtigheden in de LSA's op te nemen om een neerwaartse spiraal op het gebied van sociale normen te voorkomen, uitgaande van een doeltreffend gebruik van de sociale en werkgelegenheidsindicatoren in het macro-economische toezicht; is van mening dat, als aan werkgelegenheids- en economische indicatoren hetzelfde gewicht wordt toegekend, dit gepaard moet gaan met een versterking van de rol van de Raad Epsco binnen het Europees semester;
12. is van mening dat de invoering van de drie werkgelegenheidsindicatoren aantoont dat de Europese werkgelegenheidsstrategie, met inbegrip van de werkgelegenheidsrichtsnoeren, een belangrijke rol speelt in het economische bestuur van de EU, maar dat er meer inspanningen nodig zijn, met name via de invoering van sociale indicatoren;
13. erkent dat de Commissie een begin heeft gemaakt met de oprichting van een Europese pijler van sociale rechten, maar wijst erop dat het raadplegingsproces resultaten moet opleveren en dat er vervolgens nieuwe doeltreffende stappen moeten worden ondernomen die gericht zijn op een diepere, eerlijkere EU en een belangrijke rol moeten spelen bij de aanpak van ongelijkheid; benadrukt in dit verband het verslag van de vijf voorzitters, waarin wordt opgeroepen tot een grotere economische en sociale convergentie, maar wordt erkend dat er geen universele oplossingen bestaan; is in die zin van mening dat gemeenschappelijk beleid telkens moet worden aangepast aan elke lidstaat; is van mening dat Europees optreden zich ook moet richten op ongelijkheid en inkomensverschillen in de lidstaten en meer moet inhouden dan alleen het aanpakken van de situatie van de meest hulpbehoevenden;
14. erkent dat in het kader van het Europees semester sterker het accent wordt gelegd op werkgelegenheid en sociale prestaties; roept de lidstaten onder eerbiediging van hun bevoegdheden op om dringend maatregelen te nemen voor fatsoenlijk werk tegen een behoorlijk loon, toegang tot een toereikend minimuminkomen en sociale bescherming (waardoor het armoedecijfer al is teruggedrongen van 26,1 % naar 17,2 %) en kwalitatief goede overheidsdiensten, en pleit voor de ontwikkeling en totstandbrenging van een behoorlijk, duurzaam socialezekerheidsstelsel; verzoekt de Commissie om de lidstaten te helpen en beste praktijken met hen uit te wisselen om de administratieve capaciteit op nationaal, regionaal en lokaal niveau te verbeteren, omdat dit een centrale voorwaarde is om de langetermijninvesteringen opnieuw aan te zwengelen en te zorgen voor werkgelegenheid en duurzame groei;
15. merkt op dat sociale bescherming, onder meer pensioenen en diensten zoals gezondheidszorg, kinderopvang en langdurige zorg, in de LSA's van 2016[4] wordt beschouwd als van essentieel belang voor een evenwichtige en inclusieve groei en kan bijdragen tot een stijging van de arbeidsparticipatie en het verkleinen van de genderkloof;
16. benadrukt dat de instelling en het beheer van socialezekerheidsstelsels onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en dat de Unie hier coördinerend, maar niet harmoniserend optreedt;
17. verzoekt de lidstaten om de genderdimensie en het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen op te nemen in hun nationale hervormingsprogramma's en stabiliteits- en convergentieprogramma's door het vaststellen van kwalitatieve doelstellingen en maatregelen waarmee een aanhoudende genderkloof wordt aangepakt;
18. erkent dat de vaststelling van lonen een bevoegdheid van de lidstaten is, die overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet worden gerespecteerd;
19. stelt vast dat het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) is ontwikkeld om een belangrijke rol te spelen bij het aantrekken van investeringen en het bevorderen van groei en werkgelegenheid; doet een beroep op de Commissie om zich krachtig in te zetten voor de bevordering van het EFSI en de besteding van de aan dit fonds toegewezen middelen in Europese gebieden die bijzonder te lijden hebben onder hoge werkloosheid en gebieden met een lage of nul-participatiegraad; verzoekt de Commissie om de investeringen uit hoofde van het plan-Juncker van nabij te volgen en te controleren om het reële economische en werkgelegenheidseffect van de investeringen te kunnen beoordelen, met daarnaast een analyse van de ondervonden moeilijkheden, met name ten aanzien van kmo's, waarvoor het plan niet alleen een nieuwe financieringsbron inhoudt, maar ook technische bijstand en advies; roept tegelijk de Commissie op om zich te blijven inspannen voor een beter bedrijfsklimaat en betere financieringsvoorwaarden voor bedrijven; pleit voor meer sociale en milieu-investeringen en steun voor de deelname van sociale actoren aan het beheer van het fonds; benadrukt tevens dat het belangrijk is dat de regels betreffende de uit het EFSI gefinancierde programma's volledig worden nageleefd; is van mening dat, zoals het Parlement heeft gevraagd, de projecten moeten zijn gericht op kwaliteit en daarnaast ook kwalitatieve banen en opwaartse sociale convergentie moeten opleveren; wijst nog eens op het belang van investeringen in menselijk kapitaal en andere sociale investeringen, en benadrukt eens te meer hoe belangrijk het is dat het pakket sociale-investeringsmaatregelen op doeltreffende wijze ten uitvoer wordt gelegd;
20. benadrukt dat het plan-Juncker (EFSI) tot nu toe niet de beoogde resultaten heeft behaald, aangezien de projecten die erdoor zijn gefinancierd enkel betrekking hebben op de grote infrastructuur, waardoor er geen duurzame werkgelegenheid op lange termijn ontstaat; onderstreept ook dat er maatregelen en investeringen nodig zijn ten gunste van bestaande infrastructuren die inmiddels verouderd zijn en geconsolideerd en gemoderniseerd moeten worden;
21. betreurt het dat de Commissie in haar pakket met beoordelingen/aanbevelingen geen aandacht heeft geschonken aan de sociale economie; wijst erop dat deze sector 2 miljoen bedrijven telt die meer dan 14 miljoen mensen in dienst hebben en bijdragen aan de verwezenlijking van de 2020-doelstellingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de ondernemingen van de sociale economie meer zichtbaarheid en erkenning te geven; is van mening dat dit gebrek aan erkenning een negatieve invloed heeft op de toegang tot financiering; verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor een Europees statuut voor coöperaties, verenigingen, stichtingen en onderlinge maatschappijen;
22. verzoekt de lidstaten gebruik te maken van hun begrotingsruimte om de overheidsinvesteringen op gebieden die groei stimuleren, zoals infrastructuur, onderwijs en onderzoek, te verhogen;
23. erkent de inspanningen van verscheidene lidstaten met het oog op de tenuitvoerlegging van structurele hervormingen om de productiviteit te verhogen, de werkgelegenheid te bevorderen, het concurrentievermogen te vergroten en het bedrijfsklimaat te verbeteren; herinnert eraan dat bij de hervormingen in sommige lidstaten de voorkeur is gegeven aan flexibiliteit boven zekerheid, en vindt daarom dat de algemene benadering weer in evenwicht moet worden gebracht, zodat er nieuwe, maatschappelijk verantwoorde hervormingen worden doorgevoerd waarin het welzijn van de burger centraal staat en wordt gezorgd voor de verenigbaarheid van efficiënte, duurzame economische groei en de sociale normen van de EU; is niettemin van mening dat verdere vooruitgang noodzakelijk is, met name in geval van inefficiëntie en in het bijzonder bij lidstaten met een groot overschot op de lopende rekening, en wel via de uitvoering van maatregelen om besparingsoverschotten in de binnenlandse economie te pompen en zo de binnenlandse investeringen te bevorderen; herinnert eraan dat er met het oog op het stimuleren van een sterke, duurzame groei en een opwaartse structurele convergentie talrijke andere structurele hervormingen hangende zijn op gebieden als het begrotings-, energie- en industriebeleid, en hervormingen bij pensioenen en gezondheidszorg, overheidsuitgaven en sociale investeringen, alsook een zodanige belastingverschuiving ten gunste van arbeid dat nieuwe banen worden bevorderd en prikkels worden gegeven voor ondernemerschap en het scheppen van werkgelegenheid;
24. neemt nota van het feit dat de jeugdwerkloosheid is gedaald, maar wijst erop dat deze nog steeds ongelooflijk hoog is, met meer dan 4 miljoen personen jonger dan 25 jaar in de EU die geen baan hebben, waarvan 2,885 miljoen in de eurozone; betreurt het dat meer dan drie jaar na de start van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief de uitvoering van de jongerengarantie zulke ongelijke resultaten oplevert en soms geen effect sorteert; verzoekt de Commissie om in oktober een grondige analyse van de uitvoering ervan te presenteren, die als basis kan dienen voor de voortzetting van het programma;
25. brengt in herinnering dat de werkloosheidsuitkeringen in veel lidstaten jaar na jaar dalen als gevolg van onder andere langdurige werkloosheid, waardoor het aantal personen dat onder de armoede- en sociale-uitsluitingsdrempel leeft toeneemt; verzoekt om toereikende werkloosheidsuitkeringen zodat de betrokkenen een waardig leven kunnen leiden, en om acties voor de vlotte integratie van deze personen op de arbeidsmarkt;
26. wijst nogmaals op het belang van systematische controle op de transparantie bij overheidsinstanties als cruciale voorwaarde voor meer vertrouwen in Europa en als factor om op een goed traject voor groei en investeringen te komen;
27. is ervan overtuigd dat een regelgevend kader dat gunstiger is voor het bedrijfsleven en de werkgelegenheid, meer particuliere investeringen, groei en nieuwe banen zal opleveren;
28. benadrukt het feit dat de onevenwichtigheden in de pensioenstelsels eigenlijk het gevolg zijn van werkloosheid, loondevaluatie en onzeker werk; verzoekt daarom om hervormingen die een toereikende financiering verzekeren voor een sterke eerste pensioenpijler en bijgevolg fatsoenlijke pensioenen die ten minste boven de armoedegrens liggen;
29. herinnert er nogmaals aan dat het vrije verkeer van personen fundamenteel is om de convergentie en integratie tussen Europese landen te bevorderen;
30. merkt op dat het aantal aanbevelingen (aan vijf lidstaten) inzake minimuminkomensstelsels toeneemt; roept, rekening houdend met het feit dat grote inkomensongelijkheden niet alleen nadelig zijn voor de sociale cohesie, maar ook voor een duurzame economische groei (zoals zowel het IMF als de OESO onlangs hebben verklaard), de Commissie op om de belofte van voorzitter Juncker in zijn openingsrede waar te maken, namelijk om alle Europeanen te voorzien van een toereikend inkomen via een Europees kader voor een minimuminkomen waarmee de basiskosten van levensonderhoud worden gedekt, met eerbiediging van de nationale praktijken en het subsidiariteitsbeginsel;
31. is bezorgd over de toenemende inkomensongelijkheid, die deels verband houdt met ondoeltreffende arbeidsmarkthervormingen; vraagt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om de kwaliteit van de banen te verbeteren teneinde de segmentering van de arbeidsmarkt te verminderen, in combinatie met maatregelen om de minimumlonen tot een fatsoenlijk niveau te verhogen en het collectief overleg en de positie van de werknemers in de loonvormingssystemen te versterken teneinde de loonspreiding te verkleinen; waarschuwt dat het management van bedrijven de afgelopen decennia een groter deel van de economische voordelen heeft ontvangen, terwijl de lonen van de werknemers zijn gestagneerd of zijn verlaagd; is van mening dat deze buitensporige loonspreiding de ongelijkheid doet toenemen en de productiviteit en het concurrentievermogen van bedrijven schaadt;
32. is bezorgd over de langdurige werkloosheid die met 10,5 miljoen personen in de EU nog steeds hoog is, en herinnert eraan dat hun integratie op de arbeidsmarkt cruciaal is voor de duurzaamheid van de socialebeschermingsstelsels en voor hun zelfvertrouwen; betreurt dan ook het gebrekkige optreden van de lidstaten bij de uitvoering van de aanbeveling van de Raad betreffende de integratie van langdurige werklozen op de arbeidsmarkt; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om inspanningen te steunen die inclusieve kansen voor levenslang leren bieden aan werknemers en werkzoekenden van alle leeftijden, en om zo snel mogelijk maatregelen te nemen om de toegang tot EU-financiering te verbeteren en, indien mogelijk, aanvullende middelen te mobiliseren;
33. is van mening dat sociale bescherming, onder meer pensioenen en diensten zoals gezondheidszorg, kinderopvang en langdurige zorg, essentieel blijft voor een evenwichtige, inclusieve groei, een langer beroepsleven, nieuwe banen en het verkleinen van ongelijkheden; verzoekt daarom de Commissie en de lidstaten om beleid te bevorderen dat toereikende, adequate, doeltreffende en kwalitatief goede socialebeschermingsstelsels garandeert, die tijdens alle levensfasen van een persoon zorgen voor een waardig bestaan, ongelijkheden tegengaan en de inclusie bevorderen, teneinde armoede uit te roeien, met name onder personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten en de meest kwetsbare groepen;
34. betreurt het dat de Commissie in haar pakket aanbevelingen het verzoek van het Parlement heeft genegeerd om de toepassing van artikel 349 VWEU te versterken, met name via de goedkeuring van specifieke maatregelen, om de integratie van de ultraperifere gebieden in de EU te verbeteren; merkt op dat deze regio's specifieke eigenschappen en beperkingen en een werkloosheidsgraad van meer dan 30 % hebben; benadrukt dat er gedifferentieerde maatregelen en programma's moeten worden uitgevoerd om de asymmetrie te verkleinen en de sociale samenhang in de EU te optimaliseren; roept de Commissie op om bijzondere aandacht te besteden aan andere plattelandsgebieden die te maken hebben met talrijke economische, ecologische, demografische en sociale uitdagingen; is van mening dat er ook prioriteit moet worden toegekend aan alle regio's die nog steeds te maken hebben met een hoge langdurige en jeugdwerkloosheid en met een trage productiviteitsgroei, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de levensstandaard en het concurrentievermogen; verzoekt de lidstaten in dit verband om een specifiek investeringsprogramma te ontwikkelen voor hun subregio's waar de werkloosheid meer dan 30 % bedraagt; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om deze lidstaten te helpen bij het ontwerpen en financieren, binnen het overeengekomen MFK, van deze investeringsprogramma's;
35. verzoekt de Commissie en de lidstaten om demografische uitdagingen met behulp van het cohesiebeleid, zoals bepaald in artikel 174 VWEU, vastberadener aan te pakken, met name in regio's die ernstige en aanhoudende natuurlijke of demografische nadelen ondervinden; is van mening dat in het kader van het Europees semester meer aandacht moet worden geschonken aan demografische problemen, waarbij ook andere aspecten dan de gevolgen van de vergrijzing voor de nationale begrotingen moeten worden belicht; is van mening dat deze punten in de LSA's moeten worden behandeld om aan te geven dat hieraan niet alleen op nationaal niveau, maar ook op regionaal en lokaal niveau aandacht moet worden besteed; wijst nogmaals op de noodzaak om de territoriale samenhang te versterken door middel van strategische investeringen in gebieden die te kampen hebben met ernstige demografische problemen, om het concurrentievermogen te verhogen, de bedrijfsdichtheid en de territoriale cohesie te verbeteren en uiteindelijk de bevolking op peil te houden;
36. is van mening dat het essentieel is voor groei en banen dat de administratieve lasten en nalevingskosten voor ondernemingen, in het bijzonder voor kmo's, worden gereduceerd en dat overbodige wetgeving wordt ingetrokken, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de strenge normen inzake de bescherming van de consument, de werknemer, de gezondheid en het milieu;
37. wijst erop dat de uitdagingen die sinds 2015 in de EU de kop opsteken, zoals de opvang van vluchtelingen, de bestrijding van terrorisme en de verbetering van de veiligheid, de aanhoudende economische en sociale crisis, de landbouwcrisis en de identiteitscrisis van de Europese Unie zelf, aanzienlijke aanpassingsinspanningen en een zorgvuldige afweging van sancties voor lidstaten met buitensporige schulden vergen; benadrukt de zware inspanningen die zijn geleverd om zich aan te passen aan deze nieuwe omstandigheden; wijst erop hoe belangrijk het is dat de Commissie de regels van het stabiliteits- en groeipact consequent en coherent toepast; roept de Commissie en de Raad op om gezien de huidige situatie te overwegen om de lidstaten in 2016 geen sancties in de vorm van een verlaging van hun ESF-aandeel op te leggen, aangezien dit zou betekenen dat de werking van dit fonds in de gesanctioneerde landen wordt opgeschort op het moment waarop zij er het meest behoefte aan hebben;
38. benadrukt dat de begrotingstekorten van lidstaten kunnen oplopen omdat ze met ESI-middelen gefinancierde projecten dienen mee te financieren; stelt vast dat veel achterstandsregio's als gevolg van budgettaire beperkingen minder mogelijkheden hebben om van de ESI-fondsen gebruik te maken; verzoekt de Commissie om de verzoeken om medefinanciering in gebieden met dramatisch hoge schulden of tekorten te herzien;
39. betreurt het dat het standpunt van het Parlement na de goedkeuring door de plenaire vergadering de LSA's die worden besproken nauwelijks zal kunnen beïnvloeden, laat staan wijzigen; pleit voor een sterkere democratische component in de procedure voor het Europees semester, zowel op EU- als op nationaal niveau; wenst een agenda waarin het standpunt van het Parlement meer gewicht krijgt en in aanmerking wordt genomen voordat de Raad een beslissing neemt;
40. betreurt het dat de deelname van belanghebbenden aan het Europees semester op EU- en nationaal niveau nog steeds ontoereikend is, een te geringe kwaliteit heeft en onvoldoende wordt gecontroleerd; verzoekt de Commissie en de Raad om sterke aanbevelingen te doen, met name betreffende de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij een goed gestructureerde dialoog, zoals die met de sociale partners bestaat, om zichtbaarheid, betrokkenheid en een verantwoordingsplicht jegens de burgers te verzekeren, hetgeen van essentieel belang is voor democratisch engagement en begrip in de samenleving voor de rol van het semesterproces;
41. wijst op de fysieke en digitale hindernissen en belemmeringen waar gehandicapten nog steeds mee te maken hebben; hoopt dat de door de Commissie voorgestelde wetgeving inzake gehandicapten op korte termijn ten uitvoer wordt gelegd en dat daarin het accent op doeltreffende wijze wordt gelegd op specifieke maatregelen om de inclusie en de toegankelijkheid te bevorderen;
42. onderstreept dat het belangrijk is te luisteren naar de maatschappelijke en democratische vertegenwoordigers, die de laatste jaren in meerderheid pleiten voor een herziening van de procedure van het Europees semester, in de richting van met name investeringen, kwaliteit van de sociale uitgaven en buitengewone maatregelen voor werkgelegenheid en opleiding.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
26.9.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
35 12 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Laura Agea, Tim Aker, Guillaume Balas, Brando Benifei, Mara Bizzotto, Enrique Calvet Chambon, David Casa, Ole Christensen, Martina Dlabajová, Lampros Fountoulis, Elena Gentile, Arne Gericke, Thomas Händel, Marian Harkin, Danuta Jazłowiecka, Agnes Jongerius, Jan Keller, Ádám Kósa, Jean Lambert, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Verónica Lope Fontagné, Javi López, Morten Løkkegaard, Dominique Martin, Elisabeth Morin-Chartier, Emilian Pavel, João Pimenta Lopes, Georgi Pirinski, Marek Plura, Sofia Ribeiro, Maria João Rodrigues, Anne Sander, Jutta Steinruck, Ulrike Trebesius, Marita Ulvskog, Renate Weber, Tatjana Ždanoka, Jana Žitňanská |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Georges Bach, Rosa D’Amato, Rosa Estaràs Ferragut, Tania González Peñas, Sergio Gutiérrez Prieto, Eduard Kukan, Flavio Zanonato, Gabriele Zimmer |
||||
- [1] Europese Commissie, "Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa – driemaandelijkse beoordeling, zomer 2016" (juni 2016).
- [2] COM(2016)0095 final/2.
- [3] Conclusies van de Raad over gendergelijkheid 337/16.
- [4] COM(2016)0321 final.
ADVIES van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (27.9.2016)
aan de Commissie economische en monetaire zaken
inzake het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: tenuitvoerlegging van de prioriteiten voor 2016
(2016/2101(INI))
Rapporteur voor advies: Catherine Stihler
SUGGESTIES
De Commissie interne markt en consumentenbescherming verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. wijst op het belang van een goed werkende, concurrerende en geïntegreerde interne markt voor het herstel van de Europese economie na de financiële crisis; staat achter de opname van landenspecifieke aanbevelingen die verder reiken dan fiscale en macro-economische doelstellingen en die een evenwichtigere beleidsmix mogelijk maken waarmee kan worden bijgedragen aan het bewerkstelligen van duurzame groei die grotere stabiliteit, economische groei, ecologische vooruitgang, werkgelegenheid en concurrentievermogen in de hand werkt – elementen die onontbeerlijk zijn voor een evenwichtig herstel; is ingenomen met deze nieuwe koers en met de gestroomlijnde structuur van de landenspecifieke aanbevelingen; benadrukt dat versnippering van de interne markt een van de voornaamste belemmeringen voor grotere structurele economische groei vormt; pleit voor grotere inspanningen om belastingfraude en belastingontduiking te bestrijden;
2. is verheugd over het grote aantal landenspecifieke aanbevelingen ter ondersteuning van een goed werkende en geïntegreerde interne markt, waaronder financierings- en investeringsmogelijkheden ten gunste van bedrijven, met name kmo's, en nieuwe banen, e-overheid, overheidsopdrachten en wederzijdse erkenning, met inbegrip van de wederzijdse erkenning van kwalificaties; benadrukt dat handhaving cruciaal is om deze beleidsgebieden effect te laten sorteren; acht het in dit opzicht cruciaal dat de Commissie bij de landenspecifieke aanbevelingen zo veel mogelijk aandacht besteedt aan de invoering van langetermijnhervormingen met een grote impact, vooral op het vlak van sociale investeringen, werkgelegenheid en opleiding;
3. stelt dat de interne markt de ruggengraat vormt van de economie van de EU, en benadrukt dat een inclusieve interne markt met een verbeterde governance die ten goede komt aan betere regelgeving en concurrentie, een cruciaal instrument is om de groei, cohesie, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen te versterken, en het vertrouwen van het bedrijfsleven en de consumenten te behouden; verzoekt de Commissie dan ook de geboekte vooruitgang van de lidstaten te volgen, en wijst op het belang van de officiële opname van de interne-marktpijler in het Europees semester om de indicatoren van de interne markt constant te kunnen bijhouden, waardoor de voortgang van de lidstaten bij hun landenspecifieke aanbevelingen systematisch kan worden opgevolgd en beoordeeld;
4. constateert dat de lidstaten een cruciale rol spelen bij de goede governance en de correcte werking van de interne markt, en dat ze daarom gezamenlijk proactief leiderschap en beheer over de interne markt aan de dag moeten leggen, waarmee ze via geconsolideerde verslagen over de "gezondheidstoestand" van de interne markt en de formele opname van de interne markt als governancepijler in het Europees semester een nieuwe politieke impuls geven;
5. onderkent de nieuwe structuur van de landenspecifieke aanbevelingen in 2016, waardoor de belangrijkste uitdagingen gerichter kunnen worden aangepakt; benadrukt echter dat de vorderingen van de lidstaten bij alle landenspecifieke aanbevelingen niet over het hoofd mogen worden gezien en dat bestaande moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging grondig moeten worden geanalyseerd;
6. benadrukt dat de consistentie tussen lopende en toekomstige initiatieven van de Commissie voor de interne markt en het proces van het Europees semester moet worden gewaarborgd, vooral bij de strategieën inzake de interne markt en de interne digitale markt, de interne energiemarkt, de kapitaalmarktenunie en Europa 2020; verzoekt de lidstaten hun volledige medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van de strategieën inzake de interne digitale markt en de interne markt, en de verdere ontwikkeling van de deeleconomie te ondersteunen;
7. verzoekt de Commissie bij het opstellen van de landenspecifieke aanbevelingen rekening te houden met toekomstig beleid, bijvoorbeeld in verband met de kapitaalmarktenunie en de interne digitale markt, en met de concrete situatie in elk land, om de lidstaten tijdig voor te bereiden en zodoende de soepele tenuitvoerlegging van dat beleid te garanderen;
8. benadrukt het belang van een inclusief en transparant proces dat tot relevante en noodzakelijke hervormingen leidt via het Europees semester; benadrukt het belang van een voortdurende dialoog met alle belanghebbenden om de procedure van het Europees semester te verbeteren;
9. verzoekt de lidstaten alles in het werk te stellen om een gezond ondernemingsklimaat te stimuleren door de bureaucratie verder te beperken en de administratieve efficiëntie en de kwaliteit van de wetgeving te verbeteren, alsmede door middel van investeringen en innovatie, O&O en digitalisering, teneinde banen te creëren, met name via micro-ondernemingen, e-handel, start-ups en kmo's;
10. is verheugd over de vastbeslotenheid van de Commissie om iets te doen aan het gebrek aan coördinatie op belastinggebied binnen de EU en in het bijzonder aan de moeilijkheden die de kmo's ondervinden als gevolg van de complexiteit van uiteenlopende nationale btw-regels; verzoekt de Commissie de haalbaarheid na te gaan van verdergaande coördinatie en met name de mogelijkheid te verkennen van een vereenvoudigde btw-benadering op de interne digitale markt;
11. veroordeelt de barrières die nog altijd bestaan of opgeworpen zijn en die een goed werkende en geïntegreerde interne markt in de weg staan; wijst met name op de gedeeltelijke omzetting en tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn door veel lidstaten, en verzoekt de Commissie de verbintenissen die de lidstaten zijn aangegaan in de EU-wetgeving doeltreffender te handhaven; herinnert aan de toezegging van de Commissie om zo nodig gebruik te maken van inbreukprocedures en daarmee toe te zien op de volledige tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake de interne markt voor goederen en diensten en in de digitale sector;
12. wijst bij die bestaande barrières met name op de obstakels waardoor personen met een handicap de voordelen van de interne markt niet maximaal kunnen benutten; hoopt dat de door de Commissie ingevoerde wetgeving inzake gehandicapten op korte termijn ten uitvoer kan worden gelegd en dat daarin de aandacht op doeltreffende wijze zal uitgaan naar specifieke maatregelen om inclusie en toegankelijkheid te bevorderen;
13. wijst erop dat het systeem voor de erkenning van beroepskwalificaties gestoeld is op de beginselen van onderling vertrouwen tussen rechtssystemen en een wederzijdse controle van de kwaliteit van kwalificaties; stelt vast dat er verdere maatregelen nodig zijn om de wederzijdse erkenning van professionele kwalificaties beter ten uitvoer te leggen; onderstreept dat adequate handhaving en betere regulering essentieel zijn, gezien de versnippering van de interne markt waardoor de economische bedrijvigheid en de keuze van de consument wordt beperkt, en wel in alle economische sectoren en bij zowel bestaande als toekomstige wetgeving; vindt het verheugend dat de gereguleerde kwalificaties en beroepen in kaart worden gebracht zodat er een interactieve openbare databank ontstaat waaruit de lidstaten kunnen putten voor hun nationale actieplannen;
14. betreurt het dat de landenspecifieke aanbevelingen gewag blijven maken van tekortkomingen in overheidsopdrachten, zoals het gebrek aan concurrentie en transparantie, waarbij 21 lidstaten er niet in slagen het wetgevingspakket volledig om te zetten, met marktverstoringen als gevolg; verzoekt de Commissie snel te handelen zodat de lidstaten hun wettelijke verplichtingen na kunnen komen, en wel door de nodige inbreukprocedures in te leiden; verzoekt de Commissie op efficiënte en transparante wijze stelselmatig te controleren of administratieve procedures het bedrijfsleven niet onevenredig belasten en kmo's er niet van weerhouden om deel te nemen aan overheidsopdrachten;
15. steunt de lidstaten bij hun inspanningen om overheidsdiensten te moderniseren, met name via e-overheid, en pleit voor betere grensoverschrijdende samenwerking, de vereenvoudiging van administratieve procedures en interoperabiliteit van overheidsinstanties, waarvan alle burgers kunnen profiteren, en verzoekt de Commissie, voor zover de digitalisering van overheidsdiensten wordt gefinancierd uit de EU-begroting, zich in te zetten voor een doeltreffender toezicht op het juiste gebruik van de fondsen;
16. constateert dat diverse landenspecifieke aanbevelingen gericht zijn op vaardigheden en arbeidsmarkten; benadrukt dat de juiste vaardigheden en een investering in een basisopleiding en een leven lang leren essentieel zijn voor het garanderen van productiviteit, concurrentievermogen en een toename van de productie; verzoekt de Commissie en de lidstaten met spoed bestaande programma's voor digitaal en een leven lang leren voort te zetten, nieuwe programma's op te zetten en te verdiepen; dringt er verder op aan dat zowel studenten als leerlingen de mogelijkheid krijgen en ertoe aangespoord worden om tijdens hun opleiding een leerplek, stage of studieverblijf in het buitenland te bemachtigen;
17. is ingenomen met de grotere nadruk op arbeidsmarkten in de landenverslagen, waarbij de aandacht wordt gevestigd op ernstige structurele problemen zoals langdurige werkloosheid en de gebrekkige tenuitvoerlegging van actief arbeidsmarktbeleid; benadrukt dat te veel van de geconstateerde problemen niet zijn aangepakt met gerichte aanbevelingen.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING
IN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
26.9.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
28 2 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Dita Charanzová, Sergio Gaetano Cofferati, Daniel Dalton, Nicola Danti, Vicky Ford, Evelyne Gebhardt, Sergio Gutiérrez Prieto, Liisa Jaakonsaari, Philippe Juvin, Eva Paunova, Virginie Rozière, Christel Schaldemose, Andreas Schwab, Olga Sehnalová, Igor Šoltes, Ivan Štefanec, Catherine Stihler, Richard Sulík, Róża Gräfin von Thun und Hohenstein, Mylène Troszczynski, Anneleen Van Bossuyt, Marco Zullo |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Birgit Collin-Langen, Roberta Metsola, Julia Reda, Marc Tarabella |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Tim Aker, Franc Bogovič, Albert Deß, Sofia Ribeiro |
||||
ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (13.9.2016)
aan de Commissie economische en monetaire zaken
inzake het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: tenuitvoerlegging van de prioriteiten voor 2016
(2016/2101(INI))
Rapporteur voor advies: Fernando Ruas
SUGGESTIES
De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
– gezien de conclusies van de Raad van 7 december 2015 getiteld "De bevordering van de sociale economie als belangrijkste motor van economische en sociale ontwikkeling in Europa" (15071/15),
1. stelt vast dat het nieuwe, gemainstreamde Europees semester een grotere samenhang vertoont, hetgeen meer mogelijkheden biedt om met lidstaten en belanghebbenden op ieder niveau het gesprek aan te gaan, waardoor de nationale betrokkenheid wordt versterkt en er minder aanbevelingen worden gedaan, en de aandacht wordt gericht op drie hoofdprioriteiten als stabiliserende factoren, namelijk het stimuleren van investeringen, het voortzetten van structurele hervormingen en het nastreven van verantwoorde overheidsfinanciën, met het doel groei, werkgelegenheid, onderwijs- en opleidingskansen alsmede onderzoek en innovatie te stimuleren; merkt op dat het stimuleren van de sociale economie door middel van projecten die de groei en sociale ondernemingen bevorderen kan zorgen voor werkgelegenheid en welvaart in de regio's; is van mening dat de regionale en lokale autoriteiten sterker bij een en ander moeten worden betrokken en stelt voor een gedragscode in te voeren voor het betrekken van de lokale en regionale autoriteiten bij het Europees semester, vergelijkbaar met de gedragscode inzake partnerschappen in het cohesiebeleid;
2. stelt vast dat sommige lidstaten nog steeds te kampen hebben met hoge werkloosheidscijfers, met name wat jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid betreft; benadrukt dat het vermogen om de arbeidsmarkt te ondersteunen in veel lidstaten nog steeds beperkt is en dat de fondsen van het cohesiebeleid soms de belangrijkste bron zijn voor investeringen in groei, ontwikkeling, werkgelegenheid en onderwijs; wijst in dit verband op de mogelijkheden binnen het Europees semester om instrumenten en mechanismen te verkennen om ervoor te zorgen dat de door het stabiliteits- en groeipact geboden flexibiliteit kan worden gebruikt op strategische investeringsgebieden voor groei en duurzame werkgelegenheid; dringt er daarnaast bij de Commissie op aan de lidstaten te helpen hun begrotingsruimte te volle te gebruiken om productieve investeringen te ondersteunen en herinnert eraan dat de voordelen van structurele hervormingen op de lange termijn zichtbaar worden; is verder van mening dat moet worden overwogen de begunstigden van investeringen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI) 2014-2020 bij de beoordeling van het lopende Europees semester te betrekken;
3. benadrukt dat ondernemingen van de sociale economie een essentiële rol spelen bij het zorgen voor een zeer concurrerende en eerlijkere regionale ontwikkeling dankzij het brede scala aan bedrijfsmodellen met sociale en ecologische doelstellingen; wijst op de noodzaak om de zichtbaarheid in de lidstaten van de bestaande partnerschappen tussen regionale en lokale autoriteiten en organisaties van de sociale economie te vergroten; verzoekt de Commissie een EU-actieplan te presenteren voor ondernemingen van de sociale economie teneinde het volledige potentieel hiervan te ontsluiten voor een duurzame groei;
4. is verontrust over het sneeuwbaleffect van uitblijvende investeringen en de gevolgen daarvan voor de duurzame groei op de lange termijn en het creëren van kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid, en betreurt het in dit verband dat de operationele programma's van het cohesiebeleid in de huidige programmeringsperiode zo laat zijn goedgekeurd; benadrukt dan ook het belang van een snelle en consistente tenuitvoerlegging hiervan, gecoördineerd met andere door de EU gefinancierde programma's en initiatieven; herinnert er in dit verband aan dat het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) zodanig moet worden uitgevoerd dat het een aanvulling vormt op de ESI-fondsen, zodat het volledige openbare en private investeringspotentieel kan worden benut en er voor een eerlijker geografisch evenwicht wordt gezorgd; merkt meer in het algemeen op dat synergieën tussen de verschillende EU-fondsen, -programma's en -initiatieven (waaronder het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) en Horizon 2020) en nationale investeringen moeten worden benut om het volledige potentieel van de geplande investeringen te maximaliseren, territoriale verschillen terug te dringen en de doelstellingen van Europa 2020 beter te verwezenlijken; benadrukt daarnaast de noodzaak om een grotere plaats in te ruimen voor meerlagige governance en de algemene kwaliteit van de overheidsadministratie te verbeteren, zowel horizontaal als verticaal gezien, met bijzondere aandacht voor administratieve capaciteit, evenals voor het versterken van de aanbestedingsregels, transparantie, verantwoordingsplicht en de strijd tegen corruptie;
5. is zich bewust van het belang van samenhang tussen de instrumenten van het cohesiebeleid en het bredere kader van de economische governance, met het oog op ondersteuning van de nodige herstelinspanningen om te zorgen voor naleving van de regels van het Europees semester; onderstreept echter dat de legitimiteit van het cohesiebeleid voortvloeit uit de Verdragen, en dat dit beleid de Europese solidariteit belichaamt, gezien het feit dat het als hoofddoelstellingen heeft de economische, sociale en territoriale samenhang in de EU te versterken door de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de verschillende regio's te beperken, investeringen te financieren die verband houden met de Europa 2020-doelstellingen en de EU dichter bij haar burgers te brengen; is dan ook van mening dat maatregelen die de doeltreffendheid van ESI-fondsen koppelen aan een gezonde economische governance met de nodige voorzichtigheid en op evenwichtige wijze moeten worden toegepast, maar alleen als laatste redmiddel, en dat verslag moet worden uitgebracht over het effect ervan; herinnert er tevens aan dat de toepassing van dergelijke maatregelen altijd gerechtvaardigd en transparant moet zijn en rekening moet houden met de specifieke sociaaleconomische omstandigheden in de betrokken lidstaat, om een beperking van de regionale en lokale investeringen te voorkomen, die absoluut essentieel zijn voor de economieën van de lidstaten, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), daar hun investeringen de groei en de werkgelegenheid maximaliseren en het concurrentievermogen en de productiviteit stimuleren, met name in tijden waarin de overheidsuitgaven onder grote druk staan;
6. wijst met betrekking tot de gevallen van de twee lidstaten die het voorwerp vormden van de besluiten van de Raad van 12 juli 2016 in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten op basis van artikel 126, lid 8, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), op het voorstel van de Commissie van 27 juli 2016 en het daaropvolgende besluit van de Raad van 8 augustus om de boetes die opgelegd hadden kunnen worden te annuleren, rekening houdend met de met redenen omklede verzoeken van de lidstaten, de moeilijke economische situatie, de hervormingsinspanningen van beide landen en hun toezegging om zich aan de regels van het groei- en stabiliteitspact te zullen houden; is in deze context van mening dat bij het voorstel om de vastleggingen voor de ESI-fondsen voor 2017 gedeeltelijk op te schorten in het kader van maatregelen die de doeltreffendheid van ESI-fondsen koppelen aan een gezonde economische governance, rekening moet worden gehouden met het standpunt van het Parlement dat in de gestructureerde dialoog wordt ingenomen;
7. verzoekt de Commissie beter rekening te houden met de Europa 2020-strategie en zich werkelijk te richten op de kerndoelen daarvan door de tenuitvoerlegging ervan te verbeteren en in de context van het Europees semester een analyse van de strategie uit te voeren, alsook door maatregelen en een methode voor te stellen om de uitgaven van de EU-fondsen in verband met de Europa 2020-doelstellingen beter te controleren; is van mening dat de aanstaande herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) een gelegenheid zal bieden om de meerwaarde en de steun van de ESI-fondsen voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, die indirect verband houden met de processen van het Europees semester, te analyseren, te evalueren en waar nodig te verbeteren;
8. merkt op dat het corrigeren van de economische ongelijkheid die voortvloeit uit het uiteenlopende monetair beleid binnen en buiten de eurozone van belang is om de doelstellingen van het territoriale cohesiebeleid te bereiken;
9. meent dat het waarborgen van transparantie en doeltreffendheid van overheidsuitgaven van essentieel belang is voor de totstandbrenging van een op groei gerichte omgeving; is verder van oordeel dat vereenvoudiging van de administratieve procedures krachtdadiger moet worden nagestreefd, waarbij vermindering van de administratieve belasting voorop moet staan; is ingenomen met het feit dat diverse lidstaten erin geslaagd zijn de landenspecifieke aanbevelingen in hun operationele programma's op te volgen met behulp van gerichte investeringen of hervormingen in de context van ex-ante-voorwaarden; merkt op dat de landenspecifieke aanbevelingen een nuttig instrument kunnen zijn voor de verspreiding van investeringsmogelijkheden, en in combinatie met de ex-ante-voorwaarden van het cohesiebeleid een belangrijke rol zouden kunnen spelen, aangezien zij belangrijke positieve spillover-effecten hebben op de bredere investeringsomgeving; stelt vast dat ESI-fondsinvesteringen nu al bijdragen tot de uitvoering van structurele hervormingen en de algehele economische prestatie in lidstaten helpen verbeteren – zoals aanbevolen in de desbetreffende landenspecifieke aanbevelingen – door bij te dragen tot de verwezenlijking van de strategische EU-doelstellingen van economische groei, kwalitatief hoogwaardige banen en duurzame ontwikkeling in de gehele Unie, met inbegrip van regio's of gebieden die kampen met een natuurlijk of geografisch nadeel;
10. is van mening dat het voorgestelde steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP) op verzoek specifieke en gerichte steun zou moeten bieden aan lidstaten om hen te helpen institutionele, structurele en administratieve hervormingen uit te werken en toe te passen, als bijkomende ondersteuning waarbij tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat geen sprake is van overlappende/dubbele financiering met de andere communautaire instrumenten of andere soorten technische bijstand die er al zijn; verzoekt de Commissie in dit verband een enkel strategisch document te publiceren met de prioriteiten en criteria voor het gebruik van het SRSP in coördinatie met andere EU-maatregelen voor capaciteitsopbouw; benadrukt dat de voorgestelde overdracht – op initiatief van de Commissie – van middelen voor technische bijstand in het kader van het cohesiebeleid naar het SRSP geen precedent voor toekomstige voorstellen mag vormen.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
8.9.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
26 4 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Pascal Arimont, Franc Bogovič, Victor Boştinaru, Steeve Briois, Andrea Cozzolino, Rosa D’Amato, Michela Giuffrida, Krzysztof Hetman, Ivan Jakovčić, Marc Joulaud, Constanze Krehl, Louis-Joseph Manscour, Martina Michels, Iskra Mihaylova, Jens Nilsson, Andrey Novakov, Stanislav Polčák, Fernando Ruas, Monika Smolková, Maria Spyraki, Ramón Luis Valcárcel Siso, Matthijs van Miltenburg, Lambert van Nistelrooij, Derek Vaughan, Kerstin Westphal, Joachim Zeller |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Jan Olbrycht, Dimitrios Papadimoulis |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Czesław Hoc, Karol Karski, Julia Reda, Tatjana Ždanoka |
||||
ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs (28.9.2016)
aan de Commissie economische en monetaire zaken
inzake het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: tenuitvoerlegging van de prioriteiten voor 2016
(2016/2101(INI))
Rapporteur voor advies: Bogdan Andrzej Zdrojewski
SUGGESTIES
De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. beseft dat de jeugdwerkloosheid een aanhoudende uitdaging voor Europa vormt; merkt op dat de werkgelegenheidssituatie in de EU aanzienlijke verschillen vertoont; beseft dat Roma-jongeren, jongeren die tot een andere minderheid behoren, jonge immigranten en jongeren met een handicap op de arbeidsmarkt in de meeste lidstaten in een kwetsbare situatie verkeren; wijst daarom op de noodzaak van arbeidsmarkthervormingen die aansluiten bij het feit dat onderwijs een recht voor elke burger is en het meest fundamentele vereiste voor integratie, maatschappelijke inclusie en de bestrijding van armoede en uitsluiting;
2. benadrukt bovendien de dringende behoefte aan een hervorming in de richting van tweeledige onderwijs- en opleidingsprojecten waarin de vaardigheden van jonge mensen worden aangepast aan de huidige en toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt, terwijl ook, uitgaande van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, vastberaden wordt opgetreden tegen discriminatie en ongelijkheid; merkt op dat de Commissie onlangs de agenda voor nieuwe vaardigheden voor Europa heeft goedgekeurd; spreekt in dit verband zijn verdergaande steun uit voor het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in het kader van de jongerengarantieregeling, een instrument dat de lidstaten helpt om jongeren steun te bieden die op hun behoeften is toegesneden; roept de EU op om zich blijvend te committeren aan het Erasmus-project;
3. beklemtoont dat de inspanningen moeten worden voortgezet om schooluitval te beperken en het onderwijs aan kansarme jongeren te bevorderen, zoals in de Europa 2020-strategie als doelstelling is geformuleerd; stelt vast dat uit de resultaten van de Onderwijs- en Opleidingsmonitor 2015 blijkt dat er ondanks enkele vorderingen in de richting van de Europa 2020-doelstellingen een toenemend risico bestaat dat de ongelijkheidskloof breder wordt, doordat de meest kwetsbaren, waaronder jongeren met verschillende sociaaleconomische achtergronden en achterstandsgroepen, buiten de boot vallen; vestigt er de aandacht op dat er moet worden gewerkt aan een hoger participatieniveau op de arbeidsmarkt van jonge vrouwen – vooral na zwangerschapsverlof en bij alleenstaande moeders – en jonge migranten, laagopgeleiden, gehandicapte jongeren en alle jongeren die het slachtoffer dreigen te worden van discriminatie;
4. benadrukt dat het arbeidsmarktbeleid in het algemeen, en de afstemming van vaardigheden in het BOO-beleid (beroepsonderwijs en -opleiding) in het bijzonder, gericht moet zijn op het scheppen en bevorderen van hoogwaardige en vaste werkgelegenheid, in overeenstemming met de agenda voor waardig werk van de IAO; merkt op dat dit beleid ertoe moet bijdragen dat fenomenen als onzekere dienstverbanden, nulurencontracten en onbetaalde stageplaatsen worden bestreden;
5. juicht de initiatieven van de Commissie toe om raadplegingsrondes te houden over het oprichten van een Europese pijler van sociale rechten; acht het van het grootste belang dat dit initiatief de aanzet kan geven tot een flexibelere ontwikkeling van vaardigheden en competenties, acties gericht op een leven lang leren en actieve ondersteuning van kwalitatief goede werkgelegenheid;
6. wijst erop dat sociaal ondernemerschap een groeiende sector is die de economische bedrijvigheid kan aanzwengelen en tegelijk ontbering, sociale uitsluiting en andere maatschappelijke problemen kan verlichten; is daarom van mening dat onderwijs in ondernemersvaardigheden een sociale dimensie moet hebben en onderwerpen moet behandelen als eerlijke handel, sociale ondernemingen en alternatieve ondernemingsmodellen zoals coöperaties, om te streven naar een socialere, inclusievere en duurzamere economie;
7. verzoekt om maatregelen om de overgang van onderwijs naar werk voor jongeren te vergemakkelijken, door kwalitatief hoogwaardige stage- en leerlingplaatsen aan te bieden en jongeren duidelijk afgebakende rechten toe te kennen, met inbegrip van toegang tot sociale bescherming, bindende, schriftelijke contracten en een billijke bezoldiging, zodat ze bij het betreden van de arbeidswereld niet worden achtergesteld;
8. herinnert eraan dat de onderwijsfinanciering in de lidstaten op een laag niveau blijft in vergelijking met de situatie vóór de crisis, en dringt aan op hogere investeringen in de infrastructuur en de waarborging van de kwaliteit en de relevantie van het onderwijs- en opleidingsstelsel via alle beschikbare Europese financieringsinstrumenten, met name de structuurfondsen (EFRO en ESF) en het EFSI; wijst er nogmaals op dat duurzame investeringen in onderwijs en cultuur de kansen op de arbeidsmarkt vergroten en bijdragen tot duurzame groei en nieuwe, kwalitatief goede banen in de EU; verzoekt de lidstaten verder om erop toe te zien dat er wordt geïnvesteerd in inclusief onderwijs dat inspeelt op maatschappelijke uitdagingen met betrekking tot het garanderen van gelijke toegang en gelijke kansen voor iedereen, o.a. door meer mogelijkheden te bieden op het gebied van voorschoolse educatie en volwasseneneducatie en door het voor jongeren die het initieel onderwijs hebben verlaten, gemakkelijker te maken weer onderwijs of een opleiding te gaan volgen;
9. onderstreept dat er behoefte is aan een structurele hervorming en modernisering van de stelsels voor schoolonderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding in de lidstaten, met een holistische beleidsbenadering van leren en onderwijzen, bevordering van innovatie, creativiteit en het gebruik van digitale technologie; benadrukt ook dat het nodig is een betere interactie tussen de EU en de lidstaten te bevorderen en de uitwisseling van optimale werkwijzen tussen de lidstaten te faciliteren;
10. wijst erop dat de synergieën tussen cultuur en onderwijs moeten worden versterkt en dat het kunstonderwijs moet worden bevorderd, omdat het essentieel is voor het ontwikkelen van kritisch denkvermogen en creatieve en overdraagbare vaardigheden en competenties, alsmede normen en waarden die scholieren in staat stellen een actief, verantwoordelijk en onbevooroordeeld lid van de samenleving te worden; acht meer overheidsinvesteringen noodzakelijk om de kwaliteit van de zorg- en onderwijsstelsels en van de aan burgers geboden diensten te behouden en te verhogen, alsook om gunstige voorwaarden te scheppen voor economische ontwikkeling;
11. beklemtoont dat de nog steeds te hoge werkloosheidscijfers aantonen dat in de meeste lidstaten het vermogen om banen te scheppen nog beperkt is; benadrukt dat er, in overleg met de sociale partners en overeenkomstig de nationale praktijken, aanvullende maatregelen moeten worden genomen om de arbeidsmarkten inclusiever te maken; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de meeste nieuwe banen van slechte kwaliteit zijn, gekenmerkt door lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden, waardoor de consumptie en de interne vraag niet in significante mate worden gestimuleerd;
12. herinnert aan de centrale rol die niet-formeel onderwijs en informeel leren kunnen spelen bij het ontwikkelen en in stand houden van de vaardigheden die jongeren op de arbeidsmarkt nodig hebben, bijvoorbeeld op het gebied van ondernemerschap, leiderschap en capaciteitsopbouw, met name in gemarginaliseerde groepen;
13. benadrukt dat de EU globaal beter in staat moet worden gesteld kwalitatief goede banen te creëren en in stand te houden en daarmee de hoge werkloosheid aan te pakken, daarbij bedenkend dat migratie een belangrijke rol zou kunnen spelen, o.a. door middel van onderwijsprogramma's die worden aangevuld met efficiënte overheidsuitgaven voor sociale en ecologisch duurzame kwaliteitsinvesteringen, teneinde werknemers op de arbeidsmarkt te integreren en de werkloosheid te verminderen;
14. wijst erop dat de specifieke onderwijsbehoeften van jongeren die tot een minderheid behoren, jonge immigranten en jongeren met een handicap in aanmerking moeten worden genomen, onder eerbiediging van de culturele en taalkundige verscheidenheid van de Unie;
15. verzoekt de lidstaten om de attractiviteit van STEM-programma's en -studies (wetenschappen, technologie, ingenieurskunde en wiskunde) te verhogen om het bestaande tekort op dit gebied weg te werken, en de ontwikkeling van digitale vaardigheden en mediageletterdheid op alle onderwijsniveaus te intensiveren;
16. onderstreept dat onderwijs- en opleidingshervormingen succesvol zijn gebleken wanneer de sociale partners zijn betrokken bij het overleg in het kader van het Europese semester;
17. is verheugd over de bijdrage van Erasmus+ aan de bevordering van de mobiliteit en de culturele uitwisselingen binnen de EU en met derde landen; wenst dat de Europese instrumenten voor transparantie, mobiliteit en erkenning van verworven vaardigheden en kwalificaties op Europees niveau beter aan de man worden gebracht en toegepast, om jonge mensen die bereid zijn van mobiliteit te profiteren om hun kansen op een opleiding en werk te vergroten, grotere garanties en meer zekerheid te bieden omtrent hun professionele en maatschappelijke integratie; stelt opnieuw dat er ook mobiliteitskansen moeten bestaan voor beroepsopleidingen, kansarme jongeren en mensen die onder verschillende vormen van discriminatie te lijden hebben;
18. benadrukt dat het van belang is om uiterlijk in 2018 de validering van competenties, vaardigheden en kennis die via informele, niet-formele en permanente educatie zijn verworven, tot stand te brengen, zoals in de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 staat; merkt in dit verband op dat de erkenning cruciaal is voor een betere toegang tot het formele onderwijs en nieuwe beroepsmogelijkheden en daarnaast ook de eigenwaarde en de leermotivatie vergroot; benadrukt dat sommige lidstaten aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt met de ontwikkeling van het desbetreffende wettelijke kader, terwijl andere moeilijkheden ondervinden om algemene validatiestrategieën tot stand te brengen; wijst er daarom op dat er alomvattende validatiestrategieën moeten worden ontwikkeld;
19. benadrukt dat de culturele en de creatieve sector een belangrijke bijdrage leveren aan de werkgelegenheid voor jongeren en gemiddeld meer jongeren werk bieden dan enige andere sector; stelt vast dat meer dan 6 miljoen mensen in de EU werkzaam zijn in de culturele sector; onderstreept dat verdere stimulering van en investeringen in de culturele en creatieve sector een gunstig effect zullen hebben op het scheppen van nieuwe banen en de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, en wenst daarom dat er sterker gebruik wordt gemaakt van de EU-financieringsregelingen, met name Horizon 2020 en het EFSI; onderstreept in dit verband dat geavanceerde technologie, creatieve media en ict voor jongeren bijzonder interessant zijn;
20. wijst er nogmaals op dat het programma Europa voor de burger het enige EU-programma is dat uitsluitend bestemd is voor het bevorderen van het Europees burgerschap, het versterken van de sociale samenhang en het creëren van economische kansen door de totstandbrenging van transnationale partnerschappen, jumelages van gemeenten en stedennetwerken;
21. wijst op de centrale rol van onderzoek en wetenschap voor een duurzame economische ontwikkeling en voor de internationale samenwerking; beveelt daarom aan om in het kader van de Horizon 2020-agenda te blijven investeren in academisch en wetenschappelijk onderzoek om de nagestreefde 3 % voor O&O te bereiken, zoals aangegeven in de Europa 2020-strategie;
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
26.9.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
16 4 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Isabella Adinolfi, Dominique Bilde, Andrea Bocskor, Nikolaos Chountis, Silvia Costa, Mircea Diaconu, María Teresa Giménez Barbat, Petra Kammerevert, Andrew Lewer, Stefano Maullu, Luigi Morgano, Momchil Nekov, Michaela Šojdrová, Helga Trüpel, Sabine Verheyen, Bogdan Brunon Wenta, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Milan Zver, Krystyna Łybacka |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Ernest Maragall, Emma McClarkin, Martina Michels |
||||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
11.10.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
39 14 4 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Gerolf Annemans, Pervenche Berès, Udo Bullmann, Esther de Lange, Fabio De Masi, Anneliese Dodds, Markus Ferber, Jonás Fernández, Sven Giegold, Neena Gill, Roberto Gualtieri, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Danuta Maria Hübner, Cătălin Sorin Ivan, Petr Ježek, Barbara Kappel, Georgios Kyrtsos, Alain Lamassoure, Philippe Lamberts, Werner Langen, Bernd Lucke, Olle Ludvigsson, Ivana Maletić, Fulvio Martusciello, Marisa Matias, Costas Mavrides, Bernard Monot, Luděk Niedermayer, Stanisław Ożóg, Dimitrios Papadimoulis, Sirpa Pietikäinen, Alfred Sant, Molly Scott Cato, Pedro Silva Pereira, Theodor Dumitru Stolojan, Kay Swinburne, Michael Theurer, Ramon Tremosa i Balcells, Ernest Urtasun, Marco Valli, Tom Vandenkendelaere, Cora van Nieuwenhuizen, Miguel Viegas, Beatrix von Storch, Jakob von Weizsäcker, Pablo Zalba Bidegain, Sotirios Zarianopoulos |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Alain Cadec, Ashley Fox, Sophia in ‘t Veld, Thomas Mann, Emmanuel Maurel, Siôn Simon, Joachim Starbatty, Tibor Szanyi, Romana Tomc |
||||