VERSLAG met een niet-wetgevingsontwerpresolutie over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, tot wijziging van de overeenkomst teneinde de bepalingen van de overeenkomst uit te breiden tot de bilaterale handel in textiel, gelet op het vervallen van de bilaterale overeenkomst inzake textiel
15.11.2016 - (16384/1/2010 – C7-0097/2011 – 2010/0323(NLE) – 2016/2226(INI))
Commissie internationale handel
Rapporteur: Maria Arena
NIET-WETGEVINGSONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, tot wijziging van de overeenkomst teneinde de bepalingen van de overeenkomst uit te breiden tot de bilaterale handel in textiel, gelet op het vervallen van de bilaterale overeenkomst inzake textiel
(16384/1/2010 – C8-0097/2011 – 2010/0323(NLE) – 2016/2226(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (16384/1/2010),
– gezien het protocol bij de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds (16388/2010),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0097/2011),
– gezien zijn interimresolutie van 15 december 2011[1] over het voorstel voor een besluit van de Raad,
– gezien zijn wetgevingsresolutie van ...[2] over het ontwerp van besluit van de Raad,
– gezien de meest recente opmerkingen over Oezbekistan in verband met het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid (Verdrag 105) en het Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid (Verdrag 182), die in 2015 door de Commissie van deskundigen voor de naleving van verdragen en aanbevelingen zijn vastgesteld en in 2016 zijn gepubliceerd[3],
– gezien Protocol (nr. 1) bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,
– gezien Protocol (nr. 2) bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,
– gezien artikel 99, lid 1, tweede alinea, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0330/2016),
A. overwegende dat het Europees Parlement in december 2011 zijn besluit over het textielprotocol tussen de EU en Oezbekistan opschortte en een interimverslag aannam om de beschuldigingen van kinderarbeid en gedwongen arbeid bij de katoenoogst in Oezbekistan te onderzoeken;
B. overwegende dat het Parlement in zijn interimverslag stelde niet eerder goedkeuring te zullen overwegen dan dat de IAO-waarnemers toestemming hebben gekregen van de Oezbeekse autoriteiten om een nauwgezette en ongehinderde controle uit te voeren, en zij vervolgens bevestigen dat er concrete hervormingen zijn doorgevoerd die wezenlijk resultaat opleveren in de zin dat het land daadwerkelijk toewerkt naar de afschaffing van gedwongen arbeid en kinderarbeid op nationaal, districts- en lokaal niveau;
C. overwegende dat het Parlement een regelmatige dialoog heeft ingesteld met de Commissie, de EDEO, de regering van Oezbekistan, de IAO en het maatschappelijk middenveld, teneinde toezicht te houden op de ontwikkelingen die zich tijdens de katoenoogst voordoen, druk uit te oefenen op alle betrokkenen, en daarmee te bereiken dat gedwongen arbeid en kinderarbeid worden afgeschaft in Oezbekistan;
D. overwegende dat de IAO in 2013 toestemming heeft gekregen van de regering van Oezbekistan om toezicht te houden op de katoenoogst in het land; overwegende dat de IAO sindsdien diverse controles heeft uitgevoerd en dat deze controles aanvankelijk waren toegespitst op kinderarbeid maar naar verloop van tijd zijn uitgebreid naar gedwongen arbeid en aanwervingsvoorwaarden;
E. overwegende dat de samenwerking tussen de IAO en de regering van Oezbekistan geleidelijk is uitgebreid en dat Oezbekistan in 2014 als eerste Centraal-Aziatisch land een nationaal programma voor fatsoenlijk werk met de IAO is overeengekomen;
F. overwegende dat uit de meest recente IAO-controle, die tijdens de katoenoogst van 2015 is uitgevoerd, naar voren is gekomen dat het inzetten van kinderen bij de katoenoogst nog slechts af en toe voorkomt en maatschappelijk onaanvaardbaar is geworden, hetgeen niet wegneemt dat aanhoudende waakzaamheid geboden is[4];
G. overwegende dat de bewustwording ten aanzien van gedwongen arbeid zich volgens de IAO weliswaar nog in een pril stadium bevindt, maar dat uit door de IAO uitgevoerde enquêtes blijkt dat de meeste arbeidskrachten vrijwillig katoen plukken en de mogelijkheid hebben om dit te weigeren;
H. overwegende dat het definitieve IAO-verslag over de katoenoogst van 2016 in Oezbekistan tegen het eind van dit jaar beschikbaar zal zijn;
I. overwegende dat de afschaffing van gedwongen arbeid een objectief, nog lopend proces is, dat inspanningen vergt en verder moet worden ondersteund door de EU en de internationale gemeenschap, onder meer door organisaties uit het maatschappelijk middenveld die actief zijn op het gebied van mensenrechten en arbeidsrechten, erbij te betrekken;
J. overwegende dat de regering van Oezbekistan actieplannen heeft aangenomen om de aanwervingsprocedures voor katoenplukkers te wijzigen, en samen met werkgeversorganisaties en vakbonden de bewustwording heeft bevorderd en een terugkoppelingsmechanisme heeft ontwikkeld om gedwongen arbeid en kinderarbeid te voorkomen;
K. overwegende dat ngo's nog altijd melding maken van schendingen van de mensenrechten in het land, in het bijzonder bij de katoenoogst, waarbij volgens hen op grote schaal studenten en overheidspersoneel gedwongen worden tewerkgesteld, alsook van schendingen van de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting, met name in de vorm van ondervragingen van burgers die informatie over de oogst verspreiden, de geregelde vervolging en intimidatie van mensenrechtenverdedigers en maatschappelijk activisten, en het beletten van internationale mensenrechtenorganisaties en media om actief te zijn in het land;
L. overwegende dat het plotselinge overlijden van president Islom Karimov geen effect zou moeten hebben op de continuïteit van het lopende proces ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de katoenplukkers in Oezbekistan;
1. onderstreept het belang van de maatregelen die de regering van Oezbekistan heeft genomen om de IAO in staat te stellen toezicht te houden op de katoenoogst en om de samenwerking met de IAO te verruimen via een nationaal programma voor fatsoenlijk werk;
2. is ingenomen met de aanzienlijke vooruitgang die Oezbekistan sinds 2013 heeft geboekt, waaronder de aanname van wetten die het gebruik van kinderarbeid verbieden, waarmee het land ervoor heeft gezorgd dat kinderarbeid vrijwel volledig is uitgebannen; moedigt de autoriteiten aan in het hele land bewustmakingscampagnes te blijven organiseren teneinde kinderarbeid volledig uit te bannen;
3. stelt het op prijs dat de regering van Oezbekistan zich in samenwerking met de IAO eveneens inzet voor de afschaffing van gedwongen arbeid en dat daarbij vooruitgang is geboekt; benadrukt dat nog altijd sprake is van minder zichtbare vormen van onvrijwillige arbeid en dat het een complex proces betreft, dat onder meer een hervorming van het werkgelegenheidsbeleid vereist;
4. is van mening dat het Parlement vanwege deze inspanningen van de regering van Oezbekistan zijn goedkeuring moet hechten aan het textielprotocol tussen de EU en Oezbekistan; is van mening dat deze goedkeuring voor de Oezbeekse regering een teken van aanmoediging zal zijn om haar inspanningen voor de volledige uitbanning van kinderarbeid en alle andere vormen van gedwongen arbeid voort te zetten alsook de samenwerking met de EU verder te versterken;
5. is verheugd dat de federatie van vakbonden van Oezbekistan zich in oktober 2015 als geassocieerd lid heeft aangesloten bij het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen; wijst op de rol die Oezbeekse vakbonden spelen bij het waarborgen van behoorlijke arbeidsomstandigheden en de bescherming van de rechten van werknemers; verzoekt de Oezbeekse regering op dit gebied volledig met de vakbonden samen te werken; dringt er bij de Oezbeekse vakbonden op aan meer inspanningen te leveren om tot volledige uitbanning van gedwongen arbeid te komen;
6. uit zijn bezorgdheid over berichten van onafhankelijke waarnemers waaruit blijkt dat de overheid voorafgaand aan de oogst van 2016 burgers heeft ingezet en onder meer overheidspersoneel en studenten gedwongen heeft tewerkgesteld;
7. verzoekt de volgende Oezbeekse president om op het gebied van de mensenrechten een nieuwe koers in te slaan en per direct een eind te maken aan gedwongen arbeid en kinderarbeid bij de katoenoogst;
8. roept de Commissie en de EDEO op regelmatig gedetailleerde informatie aan het Parlement te verstrekken over de situatie in Oezbekistan, en dan met name over de afschaffing van kinderarbeid en gedwongen arbeid; besluit de ontwikkelingen in Oezbekistan te blijven volgen en een regelmatige dialoog in te stellen, die gericht is op de volledige afschaffing van gedwongen arbeid en kinderarbeid in Oezbekistan en waaraan wordt deelgenomen door de IAO, de Commissie, de EDEO en andere belanghebbenden;
9. erkent dat de combinatie van dialoog en samenwerking noodzakelijk zal blijven en dat de Unie, de IAO en de Wereldbank voortdurend druk zullen moeten blijven uitoefenen op de regering van Oezbekistan om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen; behoudt zich het recht voor de Commissie en de Raad te verzoeken artikel 2 en artikel 95 van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst in werking te stellen om ervoor te zorgen dat alle nodige algemene en specifieke maatregelen worden genomen indien de belofte tot afschaffing van gedwongen arbeid en kinderarbeid niet wordt waargemaakt;
10. verzoekt de Commissie en de EU-delegatie in Tasjkent een bijdrage te leveren in de vorm van een beleidsdialoog en steunprogramma's voor structurele hervormingen in Oezbekistan, met inbegrip van een verhoging van de lonen voor katoenplukkers, mechanisatie en meer budgettaire transparantie ten aanzien van de inkomsten van de katoenpluk;
11. deelt de opvatting dat het nationaal programma voor fatsoenlijk werk na 2016 moet worden voortgezet en zodanig moet worden verdiept dat de modernisering van de Oezbeekse economie en de verbetering van het werkgelegenheidsbeleid op gebieden zoals gezondheid en veiligheid op het werk en arbeidsinspectie eveneens in het programma worden opgenomen en dat daarnaast rekening wordt gehouden met gendergelijkheid; verwelkomt in dit verband het Oezbeekse regeringsbesluit nr. 909 (van 16 november 2015), waarmee wordt beoogd in de periode 2016-2018 de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden en de sociale bescherming van arbeidskrachten in de landbouwsector te verbeteren;
12. benadrukt dat de bijstand die de EU de afgelopen jaren heeft verstrekt en die gericht was op de rechtsstaat en het rechtsstelsel, en bedoeld was om hervormingen te realiseren en de werkzaamheden van het Oezbeekse parlement te stroomlijnen, tot tastbare resultaten moet leiden;
13. is van mening dat de EU-steun aan Oezbekistan er ook op gericht moet zijn het land te helpen af te stappen van de bestaande katoenmonocultuur en minder afhankelijk te worden van de export door zijn economie te diversifiëren, hetgeen ook zou kunnen leiden tot een geleidelijke verbetering van het milieu, met name in het gebied van het Aralmeer, of wat daar nog van over is, en de rivieren die daarin uitmonden;
14. roept de Commissie op zo spoedig mogelijk het EU-vlaggenschipinitiatief betreffende verantwoord beheer van de toeleveringsketen in de kledingsector voor te leggen, vergezeld van een voorstel ter versterking van de transparantie binnen de toeleveringsketen; onderstreept het belang van het Duurzaamheidspact, dat in 2013 is gelanceerd en wijst erop dat dergelijke initiatieven als basis kunnen dienen voor nieuwe maatregelen die in partnerschap met derde landen worden uitgewerkt en erop gericht zijn om de arbeidsomstandigheden en de gezondheid en veiligheid op het werk in de confectiesector van derde landen te verbeteren;
15. spoort de regering van Oezbekistan aan toe te werken naar de ratificering en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van alle 27 fundamentele internationale SAP+-overeenkomsten, zodat het land SAP+-tariefpreferenties kan aanvragen;
16. benadrukt dat de Raad in 2009 en 2010 tot opheffing van de EU-sancties besloot om "de Oezbeekse autoriteiten aldus aan te moedigen verdere ingrijpende maatregelen te nemen om de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie ter plekke te verbeteren" en daarbij verklaarde dat hij "de mensenrechtensituatie in Oezbekistan voortdurend nauwlettend in het oog [zal] houden" en dat "de intensiteit en de kwaliteit van de dialoog en de samenwerking zullen afhangen van de Oezbeekse hervormingen";
17. verzoekt de Commissie en de EDEO om de politieke transitie in Oezbekistan te volgen en het Parlement regelmatig over de voortgang van dit proces te informeren;
18. verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), de EDEO en de lidstaten om het transitieproces aan te grijpen als een kans om erop aan te dringen dat er de komende maanden concrete, meetbare verbeteringen van de mensenrechtensituatie worden doorgevoerd; stelt dat deze concrete verbeteringen onder meer de in 2010 door de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU gestelde voorwaarden moeten omvatten;
19. wijst erop dat de textielsector, en dan met name de katoenproductie, de belangrijkste sector is binnen de handelsbetrekkingen tussen de EU en Oezbekistan; benadrukt in dit verband dat de EU ten volle gebruik moet maken van de uitbreiding van de PSO om te waarborgen dat de Oezbeekse autoriteiten na de plotselinge dood van de president een transitieproces op gang brengen dat zal leiden tot een beter bestuur, versterking van de rechtsstaat, democratische hervormingen en een aanzienlijke verbetering van de mensenrechtensituatie;
20. wijst andermaal op de toezegging van de Unie om de betrekkingen met Oezbekistan te bevorderen en te verdiepen en merkt op dat eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat hiertoe vereist is; roept de regering van Oezbekistan op het onafhankelijke maatschappelijke middenveld meer de ruimte te geven, beter rekening te houden met de zorgen van Oezbeekse en internationale ngo's en zijn verbintenissen krachtens het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag tegen foltering na te komen;
21. dringt er bij de Oezbeekse autoriteiten op aan hun verplichtingen op het gebied van de bescherming van de mensenrechten ten volle te eerbiedigen; is ingenomen met het feit dat Oezbekistan heeft aangekondigd voornemens te zijn om ter gelegenheid van het 24-jarig bestaan van de grondwet een groep mensen amnestie te verlenen; dringt er bij de Oezbeekse autoriteiten op aan in dit verband tevens alle mensen vrij te laten die gevangen zitten op grond van politiek gemotiveerde aanklachten, de behandeling van gevangenen te verbeteren en een einde te maken aan de aanhoudende geweldplegingen, arrestaties en veroordelingen; spoort de Oezbeekse regering aan beter samen te werken met internationale instanties, onder meer in het kader van elf speciale procedures die zijn ingesteld door de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (UNHRC)[5];
22. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Oezbekistan.
- [1] Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0586.
- [2] Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(0000)0000.
- [3] Verslag van de Commissie van deskundigen voor de naleving van verdragen en aanbevelingen - Toepassing van internationale arbeidsnormen 2016 - VERSLAG III (Deel 1A).
- [4] Verslag van de Commissie van deskundigen voor de naleving van verdragen en aanbevelingen - Toepassing van internationale arbeidsnormen 2016 - VERSLAG III (Deel 1A), blz. 218.
- [5] De elf speciale procedures worden beschreven in http://spinternet.ohchr.org/_Layouts/SpecialProceduresInternet/ViewCountryVisits.aspx?Lang=en&country=UZB. Zie voor een algemeen overzicht van de speciale procedures van de UNHRC: http://www.ohchr.org/en/HRBodies/SP/Pages/Welcomepage.aspx.
ADVIES van de Commissie buitenlandse zaken (25.10.2016)
aan de Commissie internationale handel
inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, tot wijziging van de overeenkomst teneinde de bepalingen van de overeenkomst uit te breiden tot de bilaterale handel in textiel, gelet op het vervallen van de bilaterale overeenkomst inzake textiel
(16384/1/2010 - C7-0097/2011 - 2010/0323(NLE) - 2016/2226(INI))
Rapporteur voor advies: Ulrike Lunacek
SUGGESTIES
De Commissie buitenlandse zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie internationale handel onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. wijst erop dat de textielsector, met name de productie van katoen, binnen de handelsbetrekkingen tussen de EU en Oezbekistan de belangrijkste sector is; benadrukt in dit verband dat de EU ten volle gebruik dient te maken van de uitbreiding van de PSO, om te waarborgen dat de Oezbeekse autoriteiten na de plotselinge dood van de president een overgangsproces op gang brengen dat zal leiden tot een beter bestuur, versterking van de rechtsstaat, democratische hervormingen en een aanzienlijke verbetering van de mensenrechtensituatie;
2. is ingenomen met de aanzienlijke vooruitgang die sinds 2013 in Oezbekistan is geboekt in de strijd tegen kinderarbeid, onder meer de vaststelling van wetgeving die kinderarbeid verbiedt; dringt er bij de autoriteiten op aan meer inspanningen te verrichten, in het bijzonder door een bewustmakingscampagne op te zetten voor het hele land, die erop gericht is kinderarbeid volledig uit te bannen; wijst op het belang van de diplomatieke inspanningen van de EU in dit kader en met name op de resolutie van het Parlement van 2011 ten gevolge waarvan de overeenkomst werd opgeschort en die heeft geleid tot de actieve betrokkenheid van de Internationale Arbeidsorganisatie en de Wereldbank;
3. is van oordeel dat er verder met de Oezbeekse regering moet worden samengewerkt om ervoor te zorgen dat gedwongen arbeid blijvend wordt uitgebannen; is van oordeel dat er weliswaar vooruitgang is geboekt, in die zin dat gedwongen arbeid in het algemeen minder voorkomt, maar dat er nog geen sprake is van een stabiele positieve trend; wijst erop dat het aantal mensen dat rechtstreeks gedwongen wordt om katoen te plukken sinds de Internationale Arbeidsorganisatie de situatie monitort zeker is afgenomen, maar dat er nog altijd sprake lijkt te zijn van indirecte en minder zichtbare vormen van onvrijwillige arbeid;
4. benadrukt dat de EU de stappen die door de Oezbeekse autoriteiten worden genomen zal blijven volgen; behoudt zich het recht voor om de Commissie en de Raad te verzoeken toepassing te geven aan artikel 2 en artikel 95 van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, om ervoor te zorgen dat alle nodige algemene en specifieke maatregelen genomen kunnen worden als de omvang van het probleem van kinderarbeid weer toeneemt en andere vormen van gedwongen arbeid niet worden uitgebannen;
5. uit zijn bezorgdheid over berichten van onafhankelijke waarnemers waaruit blijkt dat de overheid voorafgaand aan de oogst in 2016 burgers heeft ingezet en dat overheidspersoneel en studenten gedwongen tewerk zijn gesteld;
6. is ingenomen met het feit dat de Oezbeekse regering de IAO toestemming heeft verleend om toezicht te houden op de katoenoogst en heeft besloten de samenwerking met de IAO te verruimen door middel van een nationaal programma voor fatsoenlijk werk; kijkt uit naar het rapport van de IAO over de Oezbeekse katoenoogst van 2016; is voorts van mening dat het volgen van deze overgangsfase het Parlement in staat zal stellen zich een algemeen beeld te vormen van het overgangsproces in Oezbekistan;
7. verzoekt de toekomstige Oezbeekse president om op het gebied van de mensenrechten een nieuwe koers te gaan varen en per direct een eind te maken aan gedwongen arbeid en kinderarbeid bij de katoenoogst;
8. is van mening dat het Parlement uitsluitend zijn goedkeuring aan het besluit moet hechten als er concreet bewijs is dat er op het gebied van de volledige uitbanning van kinderarbeid sprake is van aanzienlijke en meetbare vooruitgang en als er tevens bewijzen zijn dat er vooruitgang is geboekt met betrekking tot de uitbanning van alle andere vormen van gedwongen arbeid en de IAO dit heeft geverifieerd, een en ander in overeenstemming met de doelstellingen van het gemeenschappelijk handelsbeleid van de EU, dat de waarden van de EU moet eerbiedigen; is van mening dat goedkeuring een positief signaal afgeeft en voor de Oezbeekse regering een aanmoediging zal vormen om haar inspanningen gericht op de volledige uitbanning van kinderarbeid en alle andere vormen van gedwongen arbeid voort te zetten en de samenwerking met de EU verder te versterken;
9. benadrukt dat de bijstand die de EU de afgelopen jaren heeft verstrekt, en die gericht was op de rechtsstaat en het rechtsstelsel en bedoeld was om hervormingen te realiseren en de werkzaamheden van het Oezbeekse parlement te stroomlijnen, tot tastbare resultaten moet leiden;
10. spoort de Oezbeekse autoriteiten aan om, met de voortdurende steun van de EU, de Wereldbank en andere internationale donoren, meer inspanningen te leveren om de landbouw in het land te moderniseren en te diversifiëren;
11. is van mening dat de EU-steun aan Oezbekistan er ook op gericht moet zijn het land te helpen af te stappen van de bestaande katoenmonocultuur en minder afhankelijk te worden van de export door zijn economie te diversifiëren, hetgeen ook zou kunnen leiden tot een geleidelijke verbetering van het milieu, met name in het gebied van het Aralmeer, of wat daar nog van over is, en de rivieren die daarin uitmonden;
12. benadrukt dat de Raad in 2009 en 2010 de EU-sancties introk om "de Oezbeekse autoriteiten aldus aan te moedigen verdere ingrijpende maatregelen te nemen om de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie ter plekke te verbeteren" en daarbij verklaarde dat hij "de mensenrechtensituatie in Oezbekistan voortdurend nauwlettend in het oog [zal] houden" en dat "de intensiteit en de kwaliteit van de dialoog en de samenwerking zullen afhangen van de Oezbeekse hervormingen";
13. verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), de EDEO en de lidstaten om het transitieproces te benutten als mogelijkheid om bij Oezbekistan aan te dringen op concrete, meetbare verbeteringen van de mensenrechtensituatie in de komende maanden; stelt dat concrete verbeteringen onder meer de door de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU in 2010 gestelde voorwaarden moeten omvatten;
14. is verheugd dat de federatie van vakbonden van Oezbekistan zich in oktober 2015 als geassocieerd lid heeft aangesloten bij het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen; wijst op de rol die Oezbeekse vakbonden spelen bij het waarborgen van behoorlijke arbeidsomstandigheden en bescherming van de rechten van werknemers; verzoekt de Oezbeekse regering op dit gebied volledig met de vakbonden samen te werken; dringt er bij de Oezbeekse vakbonden op aan meer te doen om te komen tot volledige uitbanning van gedwongen arbeid;
15. dringt er bij de Oezbeekse autoriteiten op aan hun verplichtingen op het gebied van de bescherming van de mensenrechten ten volle te eerbiedigen; is ingenomen met het feit dat Oezbekistan heeft aangekondigd voornemens te zijn om ter gelegenheid van het 24-jarig bestaan van de grondwet een groep mensen amnestie te verlenen; dringt er bij de Oezbeekse autoriteiten op aan in dit kader tevens mensen vrij te laten die gevangen zitten op grond van politiek gemotiveerde aanklachten, de behandeling van gevangenen te verbeteren en een einde te maken aan de aanhoudende geweldplegingen, arrestaties en veroordelingen; spoort de Oezbeekse regering aan beter samen te werken met internationale instanties, onder meer in het kader van elf speciale procedures die zijn ingesteld door de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (UNHRC)[1];
16. verwacht van de EDEO dat hij bij de tiende ronde van de mensenrechtendialoog EU-Oezbekistan die gepland staat voor november 2016 nadrukkelijk aandacht zal vragen voor de ernstigste gevallen van mensenrechtenschendingen en ervoor zal zorgen dat deze dialoog tot meer resultaten zal leiden.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
24.10.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
48 4 3 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Lars Adaktusson, Michèle Alliot-Marie, Nikos Androulakis, Francisco Assis, Petras Auštrevičius, Elmar Brok, Klaus Buchner, James Carver, Fabio Massimo Castaldo, Javier Couso Permuy, Andi Cristea, Georgios Epitideios, Anna Elżbieta Fotyga, Michael Gahler, Sandra Kalniete, Tunne Kelam, Janusz Korwin-Mikke, Andrey Kovatchev, Eduard Kukan, Ilhan Kyuchyuk, Arne Lietz, Barbara Lochbihler, Sabine Lösing, Ulrike Lunacek, Andrejs Mamikins, Ramona Nicole Mănescu, Tamás Meszerics, Javier Nart, Demetris Papadakis, Ioan Mircea Paşcu, Vincent Peillon, Alojz Peterle, Kati Piri, Cristian Dan Preda, Jozo Radoš, Jaromír Štětina, Dubravka Šuica, Charles Tannock, László Tőkés, Ivo Vajgl, Johannes Cornelis van Baalen, Geoffrey Van Orden, Boris Zala |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Ana Gomes, Javi López, Juan Fernando López Aguilar, Antonio López-Istúriz White, Urmas Paet, Jean-Luc Schaffhauser, Helmut Scholz, Bodil Valero |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Biljana Borzan, Karoline Graswander-Hainz, Marijana Petir, Ivan Štefanec |
||||
- [1] De 11 speciale procedures worden beschreven in http://spinternet.ohchr.org/_Layouts/SpecialProceduresInternet/ViewCountryVisits.aspx?Lang=en&country=UZB. Zie voor een algemeen overzicht van de speciale procedures van de UNHRC: http://www.ohchr.org/en/HRBodies/SP/Pages/Welcomepage.aspx.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
10.11.2016 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
31 4 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Laima Liucija Andrikienė, Maria Arena, Tiziana Beghin, David Borrelli, David Campbell Bannerman, Daniel Caspary, Salvatore Cicu, Santiago Fisas Ayxelà, Christofer Fjellner, Karoline Graswander-Hainz, Ska Keller, Jude Kirton-Darling, Bernd Lange, David Martin, Anne-Marie Mineur, Sorin Moisă, Alessia Maria Mosca, Franz Obermayr, Artis Pabriks, Franck Proust, Godelieve Quisthoudt-Rowohl, Inmaculada Rodríguez-Piñero Fernández, Marietje Schaake, Helmut Scholz, Joachim Schuster, Joachim Starbatty, Adam Szejnfeld, Hannu Takkula, Iuliu Winkler, Jan Zahradil |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Klaus Buchner, Nicola Danti, Syed Kamall, Frédérique Ries, Fernando Ruas, Jarosław Wałęsa |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Philippe Loiseau |
||||