VERSLAG over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie: een beoordeling

17.11.2016 - (2016/2045(INI))

Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Salvatore Cicu

Procedure : 2016/2045(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0341/2016
Ingediende teksten :
A8-0341/2016
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie: een beoordeling

(2016/2045(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 175 en 212, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie[1],

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, implementatie en toepassing[2],

–  gezien Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie[3],

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (COM(2013) 522)[4],

–  gezien het verslag van de Commissie "Solidariteitsfonds van de Europese Unie – Jaarverslag 2014" (COM(2015)0502),

–  gezien zijn resolutie van 5 september 2002 over overstromingen in Europa[5],

–  gezien zijn resolutie van 8 september 2005 over natuurrampen (branden en overstromingen) in Europa die zomer[6],

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "De toekomst van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie" (COM(2011)0613),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 28 november 2013 – Solidariteitsfonds van de Europese Unie[7],

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer[8],

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole (A8-0341/2016),

A.  overwegende dat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) bij Verordening (EG) nr. 2012/2002 is opgericht als reactie op de zware overstromingen van die zomer in Midden-Europa; dat dit waardevolle instrument de EU in staat stelt te reageren op grote natuurrampen en buitengewone regionale rampen, binnen de EU en in de landen waarmee toetredingsonderhandelingen gevoerd worden, en solidariteit te betonen met de voor steun in aanmerking komende regio's en landen; overwegende dat uit dit fonds alleen steun wordt verleend voor noodhulp- en herstelacties van de overheid na een natuurramp die rechtstreekse gevolgen heeft voor het leven van de bevolking, het milieu en de economie in de getroffen regio (hoewel opgemerkt dient te worden dat de Commissie in 2005 een voorstel heeft ingediend om het oorspronkelijke toepassingsgebied nog verder uit te breiden);

B.  overwegende dat het SFEU sinds de oprichting zeer nuttig is gebleken en in totaal 3,8 miljard EUR heeft gemobiliseerd in verband met meer dan 70 rampen in 24 begunstigde staten en toetredingslanden, en wel bij zeer uiteenlopende natuurfenomenen, waaronder aardbevingen, overstromingen, bosbranden, stormen en, recenter, droogte; overwegende dat het SFEU een van de sterkste symbolen van solidariteit van de EU in tijden van nood blijft;

C.  overwegende dat het instrument in 2014 grondig hervormd is met het oog op: een verbetering en vereenvoudiging van de procedures en een snellere reactie, namelijk binnen zes weken na de aanvraag; een herdefiniëring van de reikwijdte van het instrument; de vaststelling van duidelijke criteria voor regionale rampen; en de versterking van de strategieën gericht op rampenpreventie en risicobeheer om zo de doeltreffendheid van de financiering van de hulp te verbeteren, in overeenstemming met de vele verzoeken die het Parlement en lokale en regionale autoriteiten de afgelopen jaren hebben gedaan; overwegende dat een nieuwe herziening van het fonds gepland is in de omnibusverordening[9] die de Commissie op 14 september 2016 heeft voorgesteld, teneinde de noodhulp sneller en doeltreffender te kunnen financieren;

D.  overwegende dat het Parlement de hervormingsvoorstellen krachtig heeft ondersteund, aangezien het om de meeste ervan reeds in eerdere resoluties had gevraagd;

E.  overwegende dat aanvragen die vóór juni 2014 (datum van inwerkingtreding van de hervorming) zijn ingediend, in het kader van de eerste verordening zijn beoordeeld, terwijl aanvragen die daarna zijn binnengekomen, overeenkomstig de herziene verordening zijn beoordeeld;

F.  overwegende dat investeringen in de preventie van natuurrampen van cruciaal belang zijn als reactie op de klimaatverandering; overwegende dat aanzienlijke bedragen aan EU-financiering zijn toegewezen voor investeringen in de preventie van natuurrampen en in strategieën voor risicobeheer, met name uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF);

G.  overwegende dat het, als er in een bepaald jaar onvoldoende middelen beschikbaar zijn, bij wijze van uitzondering toegestaan is de middelen van het volgende jaar te gebruiken, waarbij rekening moet worden gehouden met het jaarlijkse begrotingsplafond van het fonds voor het jaar waarin de ramp heeft plaatsgevonden alsmede voor het daaropvolgende jaar;

1.  herinnert eraan dat het SFEU sinds zijn oprichting in 2002 een belangrijke bron van financiële steun voor lokale en regionale overheden is, waarmee de gevolgen van natuurrampen die zich in heel Europa voordoen, gaande van overstromingen tot aardbevingen of bosbranden, worden verlicht en de Europese solidariteit met de getroffen regio's tot uitdrukking worden gebracht; benadrukt dat het EUSF voor de burger een van de meest concrete en tastbare voorbeelden vormt van de steun die de EU op lokaal niveau kan bieden;

2.  onderstreept dat zich in de Unie sinds de oprichting van het SFEU veel meer natuurrampen hebben voorgedaan en dat die rampen ernstiger en ingrijpender waren ten gevolge van de klimaatverandering; wijst bijgevolg uitdrukkelijk op de meerwaarde van een robuust en soepel instrument om solidariteit te betonen en snel degelijke bijstand te verlenen aan burgers die getroffen zijn door grote natuurrampen;

3.  wijst erop dat het SFEU buiten de begroting van de Europese Unie om wordt gefinancierd, met een maximale toewijzing van 500 miljoen EUR (uitgedrukt in prijzen van 2011), en dat ondanks de ingebouwde flexibiliteit (overdracht N+1) de kans bestaat dat er ieder jaar aanzienlijke bedragen onbenut blijven; merkt in dit verband op dat in de voorgestelde omnibusverordening wordt uitgegaan van een gedeeltelijke "budgettering" van de jaarlijkse financiële toewijzing, om de procedure voor het beschikbaar stellen van steun te versnellen en de burgers die door een ramp worden getroffen sneller en doeltreffender te kunnen helpen;

4.  wijst erop dat het gebruik van de jaarlijkse drempel aantoont dat het jaarlijkse niveau van de kredieten nu na het ingaan van de nieuwe programmaperiode van het MFK adequaat is;

5.  onderstreept het belang van de hervorming van 2014, waarmee de impasse in de Raad kon worden doorbroken en waarmee uiteindelijk tegemoet is gekomen aan de herhaalde vraag van het Parlement om het reactievermogen en de doeltreffendheid van de hulpverlening te verbeteren, teneinde een snelle en transparante reactie te garanderen ten behoeve van de door natuurrampen getroffen mensen; is daarnaast verheugd over het recente omnibusvoorstel, waarin nieuwe bepalingen zijn opgenomen die voor vereenvoudiging zorgen en de beschikbaarstelling van financiële middelen gemakkelijker maken;

6.  wijst op de belangrijkste hervormingselementen, zoals: de betaling van voorschotten, waardoor maximaal 10 % van het verwachte bedrag op verzoek ter beschikking kan worden gesteld korte tijd nadat de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het SFEU bij de Commissie is ingediend (met een plafond van 30 miljoen EUR); de subsidiabiliteit van kosten in verband met de voorbereiding en uitvoering van de noodhulp- en herstelacties (een belangrijke wens van het Parlement); de verlenging van de termijn voor indiening van de aanvraag door de voor steun in aanmerking komende landen (12 weken na de datum van de eerste schade) en voor het opzetten van het project (18 maanden); de invoering van een termijn van zes weken waarbinnen de Commissie op een aanvraag dient te reageren; nieuwe bepalingen inzake de preventie van natuurrampen; en procedurele verbeteringen met het oog op een goed financieel beheer;

7.  onderstreept echter dat de begunstigden, ondanks het feit dat ze een voorschot kunnen ontvangen voordat de normale procedure van start gaat, nog altijd nadeel ondervinden omdat de hele procedure, vanaf de aanvraag tot de uitbetaling van de laatste termijn, lang aansleept; benadrukt in dit verband dat de aanvraag zo snel mogelijk na een ramp moet worden ingediend en dat in de beoordelingsfase en in latere stadia verdere verbeteringen nodig zijn om de uitvoering van betalingen te faciliteren; is van mening dat de nieuwe omnibusbepalingen die ten aanzien van het SFEU worden voorgesteld, ertoe kunnen bijdragen dat steun sneller kan worden verstrekt en daarmee in de werkelijke behoeften van de betrokkenen kan worden voorzien; beklemtoont dat ook de lidstaten hun administratieve procedures onder de loep moeten nemen, zodat de mobilisering van de steun aan de getroffen regio's en landen sneller tot stand kan komen; stelt verder voor dat er met het oog op mogelijke verbeteringen in het kader van een toekomstige hervorming een verzoek wordt ingediend om de bijwerking van de nationale rampenplannen verplicht te stellen en te eisen dat er informatie wordt verstrekt over de voorbereiding van overeenkomsten over noodcontracten;

8.  vraagt de lidstaten eveneens om de communicatie en samenwerking met lokale en regionale instanties te verbeteren, zowel bij de evaluatie van de voor financiële steun uit het SFEU in aanmerking komende schade en de opstelling van aanvragen als bij de uitvoering van projecten om de gevolgen van natuurrampen ongedaan te maken, zodat de Unie ter plaatse doeltreffende steun kan bieden en er duurzame oplossingen worden bevorderd; is voorts van mening dat steun uit het SFEU zichtbaar moet zijn voor het publiek; verzoekt de bevoegde instanties de communicatie te verbeteren en informatie te over steun uit het SFEU verschaffen, zonder extra administratieve rompslomp te genereren;

9.  onderstreept dat het van belang is erop toe te zien dat de lidstaten bij natuurrampen de openbare aanbestedingsprocedures volgen met het oog op de vaststelling en verspreiding van optimale werkmethoden en de ervaring die met contracten in noodsituaties is opgedaan;

10.  is ingenomen met de verduidelijking die de Commissie heeft gegeven van de voorschriften voor de subsidiabiliteit van regionale natuurrampen, maar wijst erop dat in de definitieve overeenkomst tussen Parlement en Raad de subsidiabiliteitsdrempel is gehandhaafd op 1,5 % van het bbp van de betrokken regio, zoals voorgesteld door de Commissie, ondanks de inspanningen van het Parlement om dit terug te brengen tot 1 %; merkt op dat de kwetsbaarheid van de ultraperifere gebieden in aanmerking is genomen met een verlaging van de drempel tot 1 %;

11.  onderkent dat het fonds bijstand verleent voor niet-verzekerbare schade en dat het geen particuliere schade vergoedt; onderstreept dat maatregelen voor de lange termijn, zoals duurzame wederopbouw en activiteiten op het gebied van economische ontwikkeling en preventie, financiering kunnen ontvangen uit hoofde van andere instrumenten van de Unie, met name de ESI-fondsen;

12.  verzoekt de lidstaten de bestaande EU-financiering, en dan met name de vijf ESI-fondsen, optimaal te gebruiken voor investeringen in de preventie van natuurrampen, en wijst erop dat de ontwikkeling van synergieën tussen de verschillende fondsen en beleidsmaatregelen van de Unie belangrijk is om te voorkomen dat natuurrampen grote gevolgen hebben en, waar het SFEU wordt ingeschakeld, om te garanderen dat wederopbouwprojecten worden geconsolideerd en zich op lange termijn duurzaam ontwikkelen; stelt dat de betrokken lidstaat bij de inschakeling van het SFEU de formele toezegging moet doen alle noodzakelijke maatregelen te zullen nemen voor de preventie van rampen en de duurzame wederopbouw van de getroffen gebieden; wenst met het oog op de synergie dat bij het combineren van verschillende fondsen de bureaucratische procedures voor het beheer van de middelen waar mogelijk worden vereenvoudigd;

13.  benadrukt dan ook dat er meer inspanningen nodig zijn om te investeren in verzachting van en aanpassing aan de klimaatverandering, en dat bij de steun voor wederopbouw en herbebossing in het kader van het EUSF rekening moet worden gehouden met preventieve maatregelen; is van mening dat preventie als horizontale taak moet worden gezien, en pleit ervoor dat bij de beperking van de gevolgen van een ramp met behulp van het SFEU preventieve maatregelen aan de hand van de ecosysteembenadering worden genomen; verzoekt de lidstaten voorts een strategie voor risicopreventie en risicobeheer op te stellen en daarbij mede te bedenken dat veel natuurrampen thans een rechtstreeks gevolg zijn van menselijk handelen;

14.  wijst op het belang van een maximale transparantie bij de toekenning van steun uit het SFEU en bij het beheer en de uitvoering van het fonds; acht het van belang dat wordt nagegaan of subsidies uit het SFEU gebruikt zijn overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer, teneinde optimale werkmethoden en ervaringen te ontwikkelen, vast te stellen en te delen; verzoekt daarom de Commissie en de lidstaten om de transparantie te versterken en te garanderen dat de burgers gedurende de hele procedure voor steunverlening, vanaf de indiening van de aanvraag tot en met de voltooiing van het project, toegang krijgen tot informatie; dringt tevens aan op een speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over het functioneren van het EUSF, met name gezien het feit dat het meest recente verslag dateert van vóór de herziening van de EUSF-verordening in 2014;

15.  stelt vast dat er in 2014 dertien nieuwe aanvragen zijn ingediend, en vestigt de aandacht op de bijzondere situatie in dat jaar, waarin zes van die aanvragen nog werden beoordeeld op grond van de oude verordening, terwijl de resterende zeven aanvragen werden beoordeeld op basis van de herziene verordening;

16.  herinnert eraan dat twee aanvragen in 2014 uit hoofde van de vorige SFEU-verordening zijn afgewezen omdat deze rampen niet als "buitengewoon" konden worden aangemerkt, ook al veroorzaakten ze ernstige schade met rechtstreekse gevolgen voor de economische en sociale ontwikkeling van de betrokken regio's, en is daarom blij met de verduidelijkingen die op dit punt zijn opgenomen in de herziene SFEU-verordening; stelt niettemin met het oog op toekomstige hervormingen en de mogelijkheid van een nieuwe definitie van regionale natuurramp voor om toe te staan dat verscheidene voor steun in aanmerking komende staten die door een natuurramp zijn getroffen, één gezamenlijke aanvraag indienen als de oorzaak van de ramp dezelfde is en als de gevolgen zich gelijktijdig voordoen, en om bij de beoordeling van aanvragen indirecte schade in aanmerking te nemen;

  verzoekt de Commissie met het oog op toekomstige hervormingen te kijken naar de mogelijkheid om de drempel voor voorschotten te verhogen van 10 % naar 15 % en de termijn voor de behandeling van aanvragen terug te brengen van zes naar vier weken; verzoekt de Commissie tevens na te gaan of het mogelijk is de subsidiabiliteitsdrempel voor regionale natuurrampen vast te stellen op 1 % van het regionale bbp en bij de beoordeling van een aanvraag rekening te houden met het sociaaleconomische ontwikkelingsniveau van de getroffen regio;

18.  wijst op de noodzaak te gaan nadenken over nieuwe indicatoren die verder gaan dan het bbp, zoals de menselijke-ontwikkelingsindex en de regionale index voor sociale vooruitgang;

19.  is verheugd dat de zeven aanvragen om bijstand die in het kader van de herziene voorschriften zijn ingediend, door de Commissie zijn aanvaard, waaronder vier die eind 2014 zijn goedgekeurd, maar waarvoor de kredieten naar 2015 moesten worden overgedragen, zoals vermeld in het jaarverslag van het SFEU over 2015; herinnert er in dit verband aan dat 2015 het eerste volledige jaar was waarin de herziene regels zijn toegepast, en dat uit de analyse blijkt dat de daarin opgenomen juridische verduidelijkingen voor succesvolle aanvragen hebben gezorgd, dit in tegenstelling tot de oude bepalingen, op grond waarvan ongeveer twee derde van de steunaanvragen na regionale rampen is afgewezen;

20.  betreurt het dat de procedures voor de beoordeling van de uitvoerings- en eindverslagen onder de oude verordening zo lang hebbe geduurd, en verwacht dat de afsluiting van dossiers dankzij de gewijzigde verordening doeltreffender en transparanter zal verlopen, met de waarborg dat de financiële belangen van de Unie beschermd zijn;

21.  onderstreept voorts dat artikel 11 van de gewijzigde verordening de Commissie en de Rekenkamer de bevoegdheid verleent audits te verrichten en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) onderzoek te doen, wanneer zulks nodig is;

22.  verzoekt de Commissie en de Rekenkamer voor het einde van de huidige meerjarige financieringsperiode over te gaan tot een evaluatie van de werking van het SFEU;

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten en de regionale overheden.

  • [1]  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
  • [2]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0003.
  • [3]  PB L 189 van 27.6.2014, blz. 143.
  • [4]  PB C 170 van 5.6.2014, blz. 45.
  • [5]  PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 471.
  • [6]  PB C 193 E van 17.8.2006, blz. 322.
  • [7]  PB C 114 van 15.4.2014, blz. 48.
  • [8]  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
  • [9]  COM(2016)0605, 2016/0282(COD), Brussel, 14.9.2016.

TOELICHTING

Na de tragische overstromingen van 2002 heeft de Europese Unie het Solidariteitsfonds van de Europese Unie opgericht (Verordening (EG) nr. 2012/2002). Daarmee toont de Unie zich onmiddellijk solidair met landen die door grote natuurrampen worden getroffen. Het SFEU is niet alleen bedoeld voor de lidstaten, maar ook voor de landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de Unie. In 2014 werd de oorspronkelijke verordening gewijzigd om beter rekening te houden met de bekommernissen van de begunstigden, om sneller te kunnen inspelen op de aanvragen van de getroffen landen en om droogte op te nemen in de lijst met natuurrampen waarvoor de regeling geldt (Verordening (EU) nr. 661/2014).

Het SFEU kan lidstaten helpen als alle directe schade die door een natuurramp veroorzaakt is in totaal meer bedraagt dan 3 miljard euro (prijzen van 2011) of 0,6 % van het bruto nationaal inkomen (bni) van het land. Er zijn ook bepalingen die een regeling na kleinere regionale rampen mogelijk maken (1,5 % van het bbp van de regio of 1 % voor een ultraperifere regio).

In oktober 2015 presenteerde de Europese Commissie haar jaarverslag 2014 over het gebruik van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU). Daarin wordt verslag gedaan van de stand van zaken in 2014. Ook wordt de werking van dit solidariteitsinstrument doorgelicht. Daarom heeft de Commissie regionale ontwikkeling van het Europees Parlement besloten om een initiatiefverslag op te stellen.

Hoewel het onmogelijk is om vooruit te plannen voor alle noodsituaties en alle rampen, is het altijd mogelijk om het beheer van de gevolgen van die rampen te verbeteren. Bij rampenbeheer zijn er altijd verschillende fasen. In een eerste fase is er de wanhoop en het gevoel van onmacht dat de overrompeling door het natuurgeweld met zich meebrengt. Daarna komt de hulpverlening op gang, eerst die van buren onder elkaar, daarna die van de nationale en internationale hulpdiensten. De rapporteur zou hier echter vooral aandacht willen schenken aan de derde en vierde fase, want na de eerste hulp moeten de slachtoffers de handen uit de mouwen steken om de schade te herstellen, en liefst zo duurzaam mogelijk.

Verschillende aspecten van het beheer van het SFEU worden door de rapporteur aangekaart. Hij zou het accent willen leggen op de snelheid waarmee het SFEU kan worden ingezet, op een noodzakelijk preventiebeleid dat gepaard gaat met de nodige complementariteit tussen het SFEU en de andere Europese instrumenten, met name het cohesiebeleid. De rapporteur wenst eveneens het accent te leggen op de doeltreffende samenwerking tussen het nationale niveau en de regionale of lokale overheden.

Snelle reactie

Een natuurramp is onvoorspelbaar. Daarom leidt die niet alleen tot ontreddering bij de getroffen bevolking maar moeten we ons ook afvragen hoe snel de overheden, die door de ramp voor onvoorziene uitgaven worden gesteld, in actie kunnen komen.

Vanaf de oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie heeft de wetgever een vaste termijn bepaald voor het indienen van dossiers, namelijk tien weken. Dat tijdsbestek moet de lokale en regionale overheden in staat stellen het proces op gang te brengen. De eerste werkingsjaren van het SFEU hebben echter aangetoond dat die periode te kort is. Bij de herziening van de verordening in 2014 is die aanvraagtermijn verlengd tot twaalf weken. Op het eerste zicht sluit dit niet aan bij wat de rapporteur vraagt. In veel gevallen hadden de lokale overheden onvoldoende tijd om hun dossiers correct voor te bereiden. Bijgevolg is die verlenging niet tegenstrijdig, want daardoor krijgen de lokale verantwoordelijken de kans om hun dossiers beter voor te bereiden.

De rapporteur onderstreept hierbij dat de snelheid waarmee een dossier worden behandeld vooral belangrijk is vanaf het ogenblik dat het volledige dossier is ingediend (maximaal twaalf weken). Daarna moeten alle besluitvormingsniveaus – in de lidstaat of bij de diensten van de Commissie – doeltreffend reageren opdat de financiële steun zo snel mogelijk wordt vrijgemaakt.

We moeten situaties voorkomen waarbij de slachtoffers zich in de steek gelaten voelen tussen het ogenblik waarop ze noodhulp krijgen en het moment waarop ze financiële middelen uit het SFEU ontvangen.

Dit is nog urgenter omdat de ergste natuurrampen de voorbije jaren heel vaak de landen uit Zuid- en Zuidwest-Europa hebben getroffen, landen die al zwaar beproefd werden door de economische crisis. In Sardinië bijvoorbeeld zijn na de overstromingen van november 2013 zestien mensen omgekomen en werden 1 700 burgers in mindere of meerdere mate getroffen. De hulpdiensten kunnen bij een onmiddellijk optreden de funeste gevolgen van een ramp zo goed en zo kwaad mogelijk indijken. Het is vervolgens de taak van de wetgever om wetten te ondersteunen die zorgen voor beter aangepaste procedures. Het Europees Parlement speelt hier ook een belangrijke rol om situaties te voorkomen zoals die in Kroatië in 2013, waar pas zeven maanden na de indiening van het dossier een akkoord werd gegeven. Voor spoedeisende situaties zijn spoedeisende procedures nodig. In het vermelde geval is er anderhalf jaar verstreken voordat de financiële steun bij de begunstigden terechtkwam.

Een snelle reactie vergt een goede coördinatie, maar ook de nodige werkzaamheden voor- en achteraf.

Preventie en complementariteit

Wanneer een ramp zich heeft voltrokken, is het te laat voor preventie. Nochtans moet preventie deel uitmaken van de fase na de ramp. De wederopbouw of herstellingen van de infrastructuur kunnen immers worden aangegrepen als een kans om die infrastructuur in overeenstemming te brengen met de normen. De momenteel geldende teksten leggen de lidstaten reeds op verslag uit te brengen over de manier waarop zij een strategie voor preventie en risicobeheer denken in te voeren.

Op dit punt kan ook worden gestreefd naar complementariteit tussen het SFEU en het Cohesiefonds. Het Cohesiefonds zou rekening moeten houden met aspecten in verband met risicopreventie, vooral wanneer er sprake is van een infrastructuurproject. Dat zou de kosten voor de nodige herstellingen na een ramp kunnen verlagen.

Transparantie en samenwerking tussen de verschillende besluitvormingsniveaus

Sinds de oprichting van het SFEU wordt er door de Europese Rekenkamer een verslag aan gewijd. In dat verslag zijn diverse verbeteringen in het beheer van het Fonds gesuggereerd. Die aanbevelingen zijn in aanmerking genomen bij de herziening van het SFEU in 2014. Er is echter nog ruimte voor grotere transparantie, met name op het gebied van de verschillende financiële middelen die worden toegewezen voor het herstel van schade ten gevolge van een ramp. Om dat te bereiken stelt de rapporteur voor dat de verschillende besluitvormingsniveaus beter met elkaar gaan samenwerken. Aan de relaties tussen de begunstigden en de Europese Commissie, die de financieringsaanvragen in het kader van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie ontvangt, mag geen afbreuk worden gedaan. Eerder moet er worden gezocht naar samenwerkingsmechanismen tussen de verschillende lokale en regionale overheden en de centrale diensten binnen elke lidstaat.

De rapporteur stelt ook een betere communicatie met de burgers voor tijdens het gehele proces. De begunstigden of belanghebbende partijen zouden op die manier de procedure voor elke afzonderlijke aanvraag beter kunnen volgen. Dat kan worden georganiseerd op het niveau van de Europese Commissie op voorwaarde dat er vlotte informatiestromen bestaan tussen die verschillende operationele niveaus.

ADVIES van de Begrotingscommissie (1.9.2016)

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake het Solidariteitsfonds van de Europese Unie: een beoordeling
(2016/2045(INI))

Rapporteur: Lefteris Christoforou

SUGGESTIES

De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (EUSF) sinds zijn oprichting in 2002 een zeer nuttige rol heeft vervuld en bij 69 rampen in Europa in actie is gekomen; overwegende dat hulp is geboden aan 24 landen, voor een totaalbedrag van 3,7 miljard EUR aan noodhulp;

B.  overwegende dat met de in 2014 uitgevoerde herziening van Verordening (EG) nr. 2012/2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie de procedures verbeterd en vereenvoudigd zijn; overwegende dat de termijn voor het aanvragen van hulp is verlengd zodat de lidstaten nu vanaf de uitbetalingsdatum 18 maanden hebben om de bijdrage te gebruiken, dat er voorschotten zijn ingevoerd en dat een aantal bepalingen duidelijker zijn geformuleerd, in overeenstemming met de vele verzoeken die het Europees Parlement en lokale autoriteiten de afgelopen jaren hebben gedaan;

C.  overwegende dat voordat de herziening werd uitgevoerd, vrijwel alle afwijzingen betrekking hadden op regionale rampen, terwijl de nieuwe verordening duidelijke bepalingen bevat inzake ontvankelijkheid alsmede één enkel criterium voor regionale rampen dat gebaseerd is op een drempel van 1,5% van het regionale bbp of 1% voor ultraperifere regio's op NUTS 2-niveau;

D.  overwegende dat de Commissie krachtens de bepalingen van de herziene EUSF-verordening in 2014 zeven nieuwe aanvragen heeft ontvangen en drie aanvragen in 2015;

E.  overwegende dat het EUSF reeds in de vorige programmaperiode van de MFK-verordening bestond, maar dat de jaarlijkse kredieten in verhouding tot vroeger zijn afgenomen; overwegende dat er in de nieuwe verordening als compensatie voor deze afname (die toe te schrijven is aan het algemene uitvoeringspercentage) een overdracht van een jaar (N+1) is ingevoerd;

F.  overwegende dat het, als er in een bepaald jaar onvoldoende middelen beschikbaar blijken, bij wijze van uitzondering toegestaan is de middelen van het volgende jaar te gebruiken, waarbij rekening moet worden gehouden met het jaarlijkse begrotingsplafond van het fonds voor het jaar waarin de ramp heeft plaatsgevonden alsmede voor het daaropvolgende jaar;

1.  wijst erop dat het gebruik van de jaarlijkse drempel aantoont dat het jaarlijkse niveau van de kredieten nu na het ingaan van de nieuwe programmaperiode van het MFK adequaat is;

2.  herinnert eraan dat het EUSF voor de burger een van de meest concrete en tastbare voorbeelden vormt van de steun die de EU op lokaal niveau kan bieden;

3.  acht het een goede zaak dat de nieuwe verordening voorziet in de mogelijkheid om voorschotten te betalen tot maximaal 10% van het geschatte bedrag aan hulp, met een maximum van 30 miljoen EUR; betreurt het evenwel dat er zeer veel tijd verstrijkt tussen aanvraag en uitbetaling; beveelt aan verdere verbeteringen aan te brengen in de beoordelingsfase en de daaropvolgende fases, zodat de uitvoering van betalingen eenvoudiger wordt; beveelt tevens aan een juridisch kader vast te stellen waarin de duur van de beoordelingsfase wordt gedefinieerd;

4.  betreurt het dat de afrondingsprocedure voor hulp uit het fonds in sommige gevallen uitermate lang is, hetgeen in tegenspraak is met artikel 8, leden 1 en 3, van de EUSF-verordening; zo was de Commissie in 2014 nog steeds bezig met de afronding van dossiers uit 2005, 2007 en 2010; onderstreept daarom dat de procedures moeten worden versneld, aangezien de tijdige ontvangst van aangevraagde en goedgekeurde steun van bijzonder groot belang is;

5.  dringt aan op duidelijke criteria voor het evaluatiebezoek aan de begunstigde lidstaten om het systeem voor uitvoering te beoordelen, alsmede op toezicht op correct gebruik van de middelen;

6.  dringt met het oog op grotere transparantie omtrent het gebruik van middelen aan op een speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over het functioneren van het EUSF, met name gezien het feit dat het meest recente verslag dateert van vóór de herziene EUSF-verordening; dringt met name aan op een onderzoek naar mogelijke overlappingen tussen het gebruik van EUSF-middelen en middelen uit de structuurfondsen en uit hoofde van nationale regelingen;

7.  wijst erop dat er ondanks de ingebouwde flexibiliteit (overdracht N+1) een risico bestaat dat er ieder jaar aanzienlijke bedragen ongebruikt blijven; stelt verder voor te overdenken hoe in de toekomst zoveel mogelijk kan worden voorkomen dat middelen niet gebruikt worden en daarbij rekening te houden met de inherente onvoorspelbaarheid van de materie (afhankelijkheid van het wisselende aantal aanvragen en/of de financiële behoeften in een bepaald jaar);

8.  acht het een goede zaak dat er in 2014 bepalingen zijn ingevoerd om de preventie van de risico's van natuurrampen te verbeteren; herinnert eraan dat extreme weersomstandigheden die natuurrampen tot gevolg hebben, als consequentie van de klimaatverandering steeds vaker voorkomen; benadrukt dan ook dat er meer inspanningen nodig zijn om te investeren in verzachting van en aanpassing aan de klimaatverandering, waarbij de steun voor wederopbouw en herbebossing in het kader van het EUSF prioritair moet worden verleend voor preventieve maatregelen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

31.8.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

 

37

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Nedzhmi Ali, Jean Arthuis, Lefteris Christoforou, Jean-Paul Denanot, Gérard Deprez, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazabal Rubial, Jens Geier, Esteban González Pons, Iris Hoffmann, Monika Hohlmeier, Bernd Kölmel, Zbigniew Kuźmiuk, Vladimír Maňka, Ernest Maragall, Clare Moody, Siegfried Mureşan, Victor Negrescu, Jan Olbrycht, Urmas Paet, Paul Rübig, Petri Sarvamaa, Patricija Šulin, Eleftherios Synadinos, Paul Tang, Isabelle Thomas, Monika Vana, Daniele Viotti, Marco Zanni, Auke Zijlstra

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Giovanni La Via, Stanisław Ożóg, Pavel Poc, Ivan Štefanec, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

David Coburn, Estefanía Torres Martínez

ADVIES van de Commissie begrotingscontrole (13.7.2016)

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake het Solidariteitsfonds van de Europese Unie: een beoordeling
(2016/2045(INI))

Rapporteur: Marco Valli

SUGGESTIES

De Commissie begrotingscontrole verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

–  gezien artikel 175, derde alinea, en artikel 212, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie[1] en Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie[2],

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, implementatie en toepassing[3],

A.  overwegende dat het Solidariteitsfonds is opgericht bij Verordening 2012/2002 van 11 november 2002 naar aanleiding van de zware overstromingen die Midden-Europa troffen tijdens de zomer van 2002;

B.  overwegende dat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voornamelijk wordt ingezet bij een grote natuurramp die ernstige gevolgen heeft voor de levensomstandigheden, de natuurlijke omgeving of de economie van een of meer regio's in een lidstaat of een kandidaat-lidstaat;

C.  overwegende dat sinds 2002 uit het EU-Solidariteitsfonds voor 63 rampen, (waaronder overstromingen, bosbranden, aardbevingen, stormen en droogte) in 24 verschillende lidstaten steun is toegekend voor een totaal bedrag van meer dan 3,7 miljard EUR;

D.  overwegende dat de Europese Rekenkamer in juni 2008 de resultaten van een doelmatigheidscontrole heeft gepresenteerd en concludeerde dat het fonds weliswaar zijn doelstelling om lidstaten bij rampen solidariteit te betonen had verwezenlijkt, doch dat de voorwaarden voor een succesvolle aanvraag tamelijk vaag waren, vooral in geval van regionale rampen; overwegende dat de Rekenkamer ook kritiek had op de trage toewijzingsprocedure;

E.  overwegende dat de Rekenkamer in december 2012 de volgende doelmatigheidscontrole heeft goedgekeurd: "Reactie van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie op de aardbeving van 2009 in de Abruzzen: relevantie en kosten van de acties";

1.  verwijst naar zijn resolutie van 3 april 2014 over de speciale verslagen van de Rekenkamer in het kader van de verlening van kwijting aan de Commissie voor 2012, waarin het Parlement het volstrekt eens is met de verklaring van de Rekenkamer dat "ongeveer 30 % (144 miljoen EUR) van de bijdrage uit het SFEU werd geoormerkt voor werkzaamheden die volledig subsidiabel waren in het kader van de SFEU-verordening"; stelt vast dat enkele projecten weliswaar beantwoordden aan de reële behoeften, maar niet voldeden aan de specifieke bepalingen van de SFEU-verordening – zo was er bijv. een project dat niet tijdig en met te weinig capaciteit beantwoordde aan de reële behoeften van de bevolking; verzoekt de Commissie uit te leggen hoe de door de Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen in de op 28 juni 2014 in werking getreden herziene Verordening betreffende het Solidariteitsfonds van de Europese Unie zijn opgelost;

2.  herhaalt dat destijds in het controleverslag 2012 van de Commissie onregelmatigheden aan het licht kwamen die geen financiële gevolgen kregen, omdat de betalingsaanvragen de rechten overschreden en onregelmatige betalingsaanvragen niet werden gehonoreerd;

3.  begrijpt dat rampen en de wens om mensen in nood zo snel mogelijk te helpen nationale regeringen onder druk kunnen zetten; is desalniettemin van oordeel dat lidstaten EU-wetgeving inzake rampenpreventie en -beheer ten uitvoer dienen te leggen en programma's in het leven moeten roepen voor het inspelen op noodsituaties en natuurrampen waardoor de betrokken autoriteiten aanspraak kunnen maken op snelle EU-hulp, evenwel met inachtneming van goed financieel beheer; herinnert eraan dat dient te worden nagegaan of subsidies uit het EU-Solidariteitsfonds gebruikt zijn overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer, teneinde optimale werkmethoden en opgedane ervaring voor wat betreft de economische betaalbaarheid te ontwikkelen, vast te stellen en te delen;

  is van mening dat het EU-Solidariteitsfonds enige flexibiliteit vereist om sneller en doeltreffender op te kunnen treden bij rampen; is in dit opzicht ingenomen met de mogelijkheid voor lidstaten om een voorschot op de fondsen aan te vragen;

5.  erkent dat de herziening van de Verordening tot oprichting van het EU-Solidariteitsfonds tot belangrijke verbeteringen heeft geleid conform de wensen van het Parlement[4];

6.  wijst op en verwelkomt de aangebrachte verbeteringen voor wat betreft goed financieel beheer[5], met name in die zin dat de begunstigde staten:

–  verifiëren dat de nodige beheers- en controleregelingen zijn getroffen en dat deze zodanig worden toegepast dat de middelen van de Unie op efficiënte en correcte wijze worden gebruikt en dat de beginselen van goed financieel beheer worden nageleefd;

–  verifiëren dat de gefinancierde acties naar behoren zijn uitgevoerd;

–  ervoor zorgen dat de gefinancierde uitgaven worden onderbouwd door verifieerbare bewijsstukken, correct zijn en geen onregelmatigheden vertonen;

–  onregelmatigheden voorkomen, opsporen en corrigeren, en onterecht betaalde bedragen terugvorderen, in voorkomend geval verhoogd met rente wegens laattijdige betaling. Zij stellen de Commissie van deze onregelmatigheden in kennis en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures;

7.  betreurt de aanhoudende moeilijkheden bij de beoordeling of de aanvragen in verband met regionale rampen beantwoorden aan de uitzonderlijke in de verordening uiteengezette criteria; verzoekt de Commissie bij de volgende herziening van de verordening betreffende het EU-Solidariteitsfonds de administratieve procedures te vereenvoudigen en te verbeteren;

8.  betreurt dat in sommige gevallen een ernstig gebrek aan transparantie is vastgesteld voor wat betreft het gebruik en de bestemming van het EU-Solidariteitsfonds; dringt aan op een verbetering in het ex-postcontrolesysteem voor uitgaven, en op een nauwkeurige en samenhangende rechtvaardiging van die uitgaven, en meent ten stelligste dat de eindverslagen van de lidstaten openbaar en voor het publiek toegankelijk moeten zijn;

9.  onderstreept het belang van de openbare aanbestedingsprocedures die door de lidstaten bij natuurrampen moeten worden gevolgd met het oog op de vaststelling en verspreiding van optimale werkmethoden en opgedane ervaring in verband met contracten in noodsituaties;

10.  is van oordeel dat de noodzakelijke in de verordening aan te brengen verbeteringen onder meer kunnen bestaan uit een verzoek om verplichte bijwerking van nationale plannen voor rampenbeheer, de invoering van een concreet actieplan en de voorbereiding van overeenkomsten over noodcontracten;

11.  beklemtoont dat ook de lidstaten hun eigen administratieve procedures onder de loep moeten nemen zodat de mobilisering van de steun aan de getroffen regio's sneller tot stand kan komen;

12.  onderstreept voorts dat artikel 11 van de gewijzigde verordening de Commissie en de Rekenkamer de bevoegdheid verleent audits te verrichten en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) onderzoek te doen, wanneer zulks nodig is;

13.  is van oordeel dat het EU-Solidariteitsfonds waar mogelijk synergieën tot stand moet brengen met andere bronnen van financiële steun, met name met de Europese structuur- en investeringsfondsen; verzoekt de lidstaten in dit opzicht de schade die kan worden gedekt door het EU-Solidariteitsfonds en de acties die ze voornemens zijn uit te voeren met de steun van andere fondsen, duidelijk af te bakenen, om de juiste toepassing van het EU-Solidariteitsfonds te garanderen;

14.  is van oordeel dat er aanvullende eisen moeten komen om meer zichtbaarheid te geven aan de bijstand die het EU-solidariteitsfonds verleent in de ondersteunde gebieden, om de toegevoegde waarde van het fonds voor Europa aan te tonen;

  verzoekt de Commissie en de Rekenkamer voor het einde van de huidige meerjarige financieringsperiode over te gaan tot een evaluatie van de werking van het EU-Solidariteitsfonds.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

13.7.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

22

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Nedzhmi Ali, Louis Aliot, Inés Ayala Sender, Zigmantas Balčytis, Dennis de Jong, Martina Dlabajová, Luke Ming Flanagan, Jens Geier, Ingeborg Gräßle, Bogusław Liberadzki, Georgi Pirinski, Petri Sarvamaa, Claudia Schmidt, Igor Šoltes, Michael Theurer, Marco Valli, Derek Vaughan, Joachim Zeller

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Benedek Jávor, Marian-Jean Marinescu, Julia Pitera, Miroslav Poche

  • [1]  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
  • [2]  PB L 189 van 27.6.2014, blz. 143.
  • [3]  PB C 440 van 30.12.2015, blz. 13.
  • [4]  Zie zijn resolutie van 15 januari 2013 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, implementatie en toepassing, PB C 440 van 30.12.2015, blz. 13.
  • [5]  Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 143, artikelen 5 en 11).

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

9.11.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

31

4

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Franc Bogovič, Victor Boştinaru, Mercedes Bresso, Steeve Briois, Rosa D’Amato, Iratxe García Pérez, Michela Giuffrida, Krzysztof Hetman, Ivan Jakovčić, Marc Joulaud, Constanze Krehl, Sławomir Kłosowski, Andrew Lewer, Iskra Mihaylova, Jens Nilsson, Andrey Novakov, Mirosław Piotrowski, Stanislav Polčák, Julia Reid, Liliana Rodrigues, Fernando Ruas, Monika Smolková, Olaf Stuger, Ruža Tomašić, Ramón Luis Valcárcel Siso, Monika Vana, Matthijs van Miltenburg, Lambert van Nistelrooij, Derek Vaughan, Kerstin Westphal, Joachim Zeller

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Daniel Buda, James Carver, Miroslav Mikolášik, Bronis Ropė, Damiano Zoffoli