VERSLAG over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) Nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

19.12.2016 - (COM(2015)0473 – C8-0289/2015 – 2015/0225(COD)) - ***I

Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Othmar Karas


Procedure : 2015/0225(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0388/2016
Ingediende teksten :
A8-0388/2016
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) Nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

(COM(2015)0473 – C8-0289/2015 – 2015/0225(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0473),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0289/2015),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 11 maart 2016[1],

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 januari 2016[2],

–  gezien de artikelen 59 en 40 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0388/2016),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Amendement    1

AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT[3]*

op het voorstel van de Commissie

---------------------------------------------------------

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU) Nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[4],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Securitisaties vormen een belangrijk onderdeel van goed functionerende financiële markten omdat zij de diversificatie van de financieringsbronnen van instellingen bevorderen en toetsingsvermogen vrijmaken waarmee vervolgens een uitbreiding van de kredietverlening kan worden gesteund, mits de financiële stabiliteit gegarandeerd wordt en dit vermogen wordt aangewend om de reële economie te financieren en geen speculatieve activiteiten. Bovendien bieden securitisaties extra beleggingsmogelijkheden aan instellingen en andere marktdeelnemers, waardoor portefeuilles kunnen worden gediversifieerd en de financiering van ondernemingen en particulieren, zowel binnen lidstaten als grensoverschrijdend binnen de Unie, vlotter kan verlopen. Deze voordelen moeten echter worden afgewogen tegen de potentiële nadelen en de mogelijke risico's. Zoals is gebleken in de eerste fase van de financiële crisis die in de zomer van 2007 begon, hebben ondeugdelijke praktijken in securitisatiemarkten tot een ernstige bedreiging van de integriteit van het financiële stelsel geleid, met name als gevolg van een veel te grote hefboomwerking, ondoorzichtige en complexe structuren die problemen op het gebied van de prijsstelling veroorzaakten, een werktuiglijk vertrouwen op externe kredietbeoordelingen en een slechte afstemming tussen de belangen van beleggers en initiators (principaal-agentrisico).

(2)  In de afgelopen jaren is de securitisatie-uitgifte in de Unie kwantitatief onder het hoogste niveau van vóór de crisis gebleven en wel om een aantal redenen, waaronder de stigmatisering die over het algemeen met deze transacties gepaard gaat. Het herstel van de securitisatiemarkten moet gebaseerd zijn op gezonde en prudente marktpraktijken om te voorkomen dat het geheel van omstandigheden dat de financiële crisis veroorzaakt heeft, zich niet opnieuw voordoet. Met het oog daarop bevat Verordening (EU) .../...[securitisatieverordening] de bouwstenen van een overkoepelend securitisatiekader, met specifieke criteria waarmee eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties ("STS-securitisaties") kunnen worden geïdentificeerd en een toezichtsysteem waarmee de juiste toepassing van deze criteria door initiators, sponsors, uitgevende instellingen en institutionele beleggers kan worden getoetst. Daarnaast voorziet Verordening (EU) .../...[securitisatieverordening] in een reeks gemeenschappelijke voorschriften inzake risicobehoud, zorgvuldigheid en openbaarmaking voor alle financiëledienstensectoren.

(3)  Overeenkomstig het doel van verordening (EU) .../... [securitisatieverordening] dienen de kapitaalvereisten zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 575/2013 voor instellingen die als initiator of sponsor van securitisaties optreden of daarin beleggen, te worden gewijzigd zodat de specifieke kenmerken van STS-securitisaties naar behoren worden weergegeven, wanneer ze bovendien voldoen aan de aanvullende vereisten die in deze verordening zijn vastgesteld, en de tekortkomingen van het kader die tijdens de financiële crisis aan het licht zijn gekomen, zoals het werktuiglijk vertrouwen op externe kredietbeoordelingen, veel te lage risicogewichten voor securitisatietranches met een hoge rating en, omgekeerd, veel te hoge risicogewichten voor tranches met een lage rating en onvoldoende risicogevoeligheid. Op 11 december 2014 heeft het Bazels Comité voor bankentoezicht (hierna "het Bazels Comité" genoemd) zijn "herzieningen van het securitisatiekader" (hierna "het herziene Bazelse kader" genoemd) bekendgemaakt, die een aantal wijzigingen van de kapitaalvereisten voor securitisaties bevatten om met name deze tekortkomingen aan te pakken. Op 11 juli 2016 heeft het Bazels Comité een bijgewerkte norm voor de kapitaalvereisten voor securitisatieblootstellingen gepubliceerd, die de kapitaalvereisten voor "eenvoudige, transparante en vergelijkbare" securisaties bevat. Die norm wijzigt de kapitaalvereisten voor securitisaties van het Comité van 2014. Bij de wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 dient rekening te worden gehouden met de bepalingen van het herziene Bazelse kader.

(4)  De kapitaalvereisten voor securitisatieposities overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten door alle instellingen op grond van dezelfde methoden worden berekend. In eerste instantie, en om elke vorm van werktuiglijk vertrouwen op externe beoordelingen uit te sluiten, dient een instelling gebruik te maken van haar eigen berekening van de kapitaalvereisten wanneer zij toestemming heeft om gebruik te maken van de op interne ratings gebaseerde benadering (de "IRB-benadering") voor blootstellingen van hetzelfde type als de onderliggende blootstellingen van de securitisatie, en zij in staat is de kapitaalvereisten in verband met de onderliggende blootstellingen te berekenen alsof deze niet gesecuritiseerd waren ("KIRB"), waarbij in alle gevallen bepaalde, vooraf vastgestelde gegevens moeten worden gebruikt (de "SEC-IRBA"). Een gestandaardiseerde benadering ("SEC-SA") moet daarentegen beschikbaar zijn voor instellingen die ten aanzien van bepaalde securitisatieposities geen gebruik van de SEC-IRBA mogen maken. De SEC-SA moet op een door toezichthouders vastgelegde formule berusten welke als input de kapitaalvereisten gebruikt die op grond van de standaardbenadering (SA) met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden worden berekend indien deze niet gesecuritiseerd waren ("KSA"). Wanneer de eerste twee methoden niet beschikbaar zijn of het gebruik van de SEC-SA zou leiden tot onevenredige kapitaalvereisten ten opzichte van het kredietrisico dat met de onderliggende blootstellingen verbonden is, dienen instellingen over de mogelijkheid te beschikken de benadering die berust op externe ratings voor de securitisaties (de "SEC-ERBA") toe te passen. In het kader van de SEC-ERBA moeten kapitaalvereisten op basis van hun externe rating worden toegewezen aan securitisatietranches.

(5)  Principaal-agentrisico's en modelrisico’s komen bij securitisaties vaker voor dan bij andere financiële activa en leiden tot enige onzekerheid bij de berekening van de kapitaalvereisten voor securitisaties, zelfs indien met alle passende risicobepalende factoren rekening is gehouden. Om deze risico’s naar behoren weer te geven moet Verordening (EU) nr. 575/2013 in die zin worden gewijzigd dat voor alle securitisatieposities een risicogewicht van ten minste 15 % wordt voorzien. Hersecuritisaties moeten wegens de grotere complexiteit en het riskantere karakter ervan echter worden verboden.

(6)  Instellingen moeten niet verplicht worden op een senior positie een hoger risicogewicht toe te passen dan het risicogewicht dat van toepassing zou zijn indien zij de onderliggende blootstellingen rechtstreeks zouden aanhouden, zodat de kredietverbetering in aanmerking wordt genomen waarvan senior posities dankzij achtergestelde tranches in de securitisatiestructuur profiteren. Verordening (EU) nr. 575/2013 moet derhalve voorzien in een "doorkijkbenadering" waarbij aan senior securitisatieposities een maximaal risicogewicht wordt toegekend dat gelijk is aan het gemiddelde risicogewicht dat van toepassing is op de onderliggende blootstellingen, en deze benadering moet beschikbaar zijn, ongeacht of de betrokken positie wel of geen rating heeft en ongeacht de benadering die voor de onderliggende pool wordt gebruikt (standaardbenadering of interneratingbenadering), mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

(7)  Een algemene bovengrens wat betreft maximale risicogewogen posten is in het huidige kader beschikbaar voor instellingen die de kapitaalvereisten voor de onderliggende blootstellingen volgens de IRB-benadering kunnen berekenen alsof deze blootstellingen niet gesecuritiseerd zijn (KIRB). Daar het securitisatieproces het risico vermindert dat met de onderliggende blootstellingen is verbonden, zou deze bovengrens beschikbaar moeten zijn voor alle instellingen die als initiator of sponsor optreden, ongeacht de benadering die zij gebruiken voor de berekening van de kapitaalvereisten voor hun securitisatieposities .

(8)  Zoals de Europese Bankautoriteit (de "EBA") in haar "Report on Qualifying Securitisations" van juli 2015[5] opmerkt, blijkt uit empirisch bewijsmateriaal over wanbetalingen en verliezen dat STS-securitisaties tijdens de financiële crisis beter presteerden dan andere securitisaties, dankzij het gebruik van eenvoudige en transparante structuren en krachtige uitvoeringspraktijken met betrekking tot STS- securitisaties, die een lager kredietrisico, operationeel risico en principaal-agentrisico met zich brengen. Verordening (EU) nr. 575/2013 dient derhalve te worden gewijzigd om te voorzien in een voldoende risicogevoelige kalibratie voor STS-securitisaties, op voorwaarde dat zij bovendien voldoen aan aanvullende eisen die hun risico minimaliseren, op de manier die door de EBA in haar verslag wordt aanbevolen en die met name een lagere ondergrens voor het risicogewicht omvat van 10% voor senior posities.

(9)  ▌STS-securitisaties die profiteren van lagere kapitaalvereisten in het kader van Verordening (EU) nr. 575/2013, moeten zich beperken tot securitisaties waarbij de eigendom van de onderliggende blootstellingen wordt overgedragen aan de special purpose entity voor securitisatiedoeleinden (SSPE) („traditionele securitisaties”). Echter, instellingen die senior posities in synthetische securitisaties aanhouden welke gedekt worden door een onderliggende pool van leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), zouden op deze posities de lagere kapitaalvereisten voor STS-securitisaties moeten kunnen toepassen wanneer die transacties volgens strenge criteria als van hoge kwaliteit worden beschouwd. Met name mag, wanneer voor een dergelijke subgroep van synthetische securitisaties door de centrale overheid of de centrale bank van een lidstaat een garantie of tegengarantie is verleend, de preferentiële behandeling op het vlak van de kapitaalvereisten die daarvoor in het kader van Verordening (EU) nr. 575/2013 beschikbaar zou zijn, niet in strijd zijn met de staatssteunregels. In geen geval mogen synthetische arbitragesecuritisaties worden gekwalificeerd als STS noch in aanmerking komen voor lagere kapitaalvereisten.

(9 bis)  Bij de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen met betrekking tot het macroprudentieel toezicht op de securitisatiemarkt moet de Commissie tot gepaste raadplegingen overgaan met alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van in het bijzonder het Europees comité voor systeemrisico's (ESRB) dat is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad[6].

(10)  In de overige kapitaalvereisten voor securitisaties van Verordening (EU) nr. 575/2013 dienen slechts bijkomende wijzigingen te worden aangebracht voor zover deze nodig zijn om rekening te houden met de nieuwe rangorde van methoden en de bijzondere bepalingen voor STS-securitisaties. Met name de bepalingen met betrekking tot de opneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico en de vereisten inzake externe kredietbeoordelingen moeten onder nagenoeg dezelfde voorwaarden van toepassing blijven als momenteel het geval is. Deel vijf van Verordening (EU) nr. 575/2013 moet echter in zijn geheel worden geschrapt, met uitzondering van de verplichting om additionele risicogewichten aan te houden die moet worden opgelegd aan instellingen die de bepalingen van hoofdstuk 2 van Verordening (EU) .../...[securitisatieverordening] hebben overtreden.

(11)  In het licht van de mogelijke wijzigingen in de toekomst van de kapitaalvereisten voor securitisatieblootstellingen in het kader van het herziene Bazelse kader ▌, moet de Commissie worden gemachtigd een gedelegeerde handeling vast te stellen om verdere wijzigingen van de wettelijke kapitaalvereisten voor securitisatie in Verordening (EU) nr. 575/2013 aan te brengen waarmee het resultaat van die wijzigingen in aanmerking wordt genomen.

(12)  Het verdient aanbeveling dat de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 575/2013 waarin de onderhavige verordening voorziet, van toepassing zijn op securitisaties welke op of na de datum van toepassing van deze verordening zijn uitgegeven en op vanaf die datum uitstaande securitisaties. Met het oog op de rechtszekerheid en ten einde de overgangskosten zoveel mogelijk te beperken, moet evenwel worden toegestaan dat instellingen alle uitstaande securitisatieposities die zij op die datum bezitten, behouden gedurende een periode die eindigt op [31 december 2019]. Wanneer een instelling gebruik maakt van deze mogelijkheid, dienen uitstaande securitisaties onderworpen te blijven aan de toepasselijke bepalingen zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 575/2013 in de versie die van toepassing was vóór de datum van toepassing van deze verordening.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013

Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:

(1)  Artikel 4, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

(a)  De punten (13) en (14) worden vervangen door:

'(13)  "initiator": een initiator als gedefinieerd in artikel 2, lid 3, van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening];

(14)   "sponsor": een sponsor als gedefinieerd in artikel 2, lid 5, van Verordening (EU) .../...[securitisatieverordening];

(b)  De punten (61) en (63) worden vervangen door:

(61)   "securitisatie": een securitisatie als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) .../...[securitisatieverordening];

(63)   "hersecuritisatie": een hersecuritisatie als gedefinieerd in artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) .../...[securitisatieverordening];

(c)  De punten (66) en (67) worden vervangen door:

(66)   "special purpose entity voor securitisatiedoeleinden" of "SSPE": een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden of SSPE als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening];

(67)   "tranche": een tranche als gedefinieerd in artikel 2, lid 6, van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening];"

(2)  Artikel 36, lid 1, onder k), ii), wordt vervangen door:

'(ii)   securitisatieposities overeenkomstig artikel 244, lid 1, punt b), artikel 245, lid 1, punt b), en artikel 253;"

(3)  Artikel 109 wordt vervangen door:

"Artikel 109

Behandeling van securitisatieposities

De instellingen berekenen de risicogewogen post van een positie in een securitisatie overeenkomstig hoofdstuk 5."

(4)  Artikel 153, lid 7, wordt vervangen door:

(7)  "Bij gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen kunnen het restitueerbare disagio op aankopen, zekerheden of gedeeltelijke garanties die protectie voor het eerste verlies bij verliezen bij wanbetaling, verwateringsverliezen of beide bieden, als een eersteverliestranche worden behandeld in het kader van hoofdstuk 5."

(5)  Artikel 154, lid 6, wordt vervangen door:

(6)  "Bij gekochte kortlopende vorderingen op particulieren en kleine partijen kunnen het restitueerbare disagio op aankopen, zekerheden of gedeeltelijke garanties die protectie voor het eerste verlies bij verliezen bij wanbetaling, verwateringsverliezen of beide bieden, als een eersteverliestranche worden behandeld in het kader van hoofdstuk 5."

(6)  Artikel 197, lid 1, onder h), wordt vervangen door:

(h)  "securitisatieposities die geen hersecuritisatieposities zijn en waarop een risicogewicht van 100 % of minder wordt toegepast overeenkomstig artikel 261 tot en met artikel 264;"

(7)  Hoofdstuk 5 van deel drie, titel II, wordt vervangen door:

"HOOFDSTUK 5

Afdeling 1Definities en criteria voor STS-securitisaties

Article 242

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder▌:

(1)  "opschoon-calloptie": een contractuele optie die de initiator het recht geeft de securitisatieposities terug te kopen voordat alle gesecuritiseerde blootstellingen zijn terugbetaald, hetzij door de terugkoop van de onderliggende blootstellingen die in de pool aanwezig blijven in het geval van traditionele securitisaties, hetzij door de beëindiging van de kredietprotectie in het geval van synthetische securitisaties, in beide gevallen wanneer het bedrag van de uitstaande onderliggende blootstellingen tot of onder een bepaald van te voren vastgesteld niveau daalt;

(2)  "kredietverbeterende te ontvangen rentecoupon": in de balans opgenomen vermogensbestanddeel dat een waardering van kasstromen vertegenwoordigt uit hoofde van toekomstige marge-inkomsten en dat een achtergestelde tranche vormt in de securitisatie;

(3)  "liquiditeitsfaciliteit": een liquiditeitsfaciliteit als gedefinieerd in punt 14 van artikel 2 van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening];

(4)  "positie zonder rating": een securitisatiepositie die geen kredietbeoordeling heeft van een EKBI als bedoeld in afdeling 4;

(5)  "positie met rating": een securitisatiepositie die een kredietbeoordeling heeft van een EKBI als bedoeld in afdeling 4;

(6)  "senior securitisatiepositie": een positie die gedekt of gewaarborgd wordt door een eerste vordering op het geheel van de onderliggende blootstellingen, waarbij in dit verband geen rekening wordt gehouden met verschuldigde bedragen in het kader van rente- of valutaderivatencontracten, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen;

(7)  "IRB-pool": een pool van onderliggende blootstellingen van een type waarvoor de instelling toestemming heeft de interneratingbenadering te gebruiken en in staat is voor al deze blootstellingen de risicogewogen posten te berekenen overeenkomstig hoofdstuk 3;

(8)  "standaardbenaderings (SA)-pool": een pool van onderliggende blootstellingen waarvoor de instelling:

(a)  geen toestemming heeft de interneratingbenadering te gebruiken voor de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 3;

(b)  niet in staat is KIRB vast te stellen;

(c)  anderszins door de bevoegde autoriteit van het gebruik van de IRB-benadering is uitgesloten;

(9)  "gemengde pool": een pool van onderliggende blootstellingen van een type waarvoor de instelling toestemming heeft de interneratingbenadering te gebruiken en in staat is voor sommige, maar niet voor al deze blootstellingen de risicogewogen posten te berekenen overeenkomstig hoofdstuk 3;

(10)  "kredietverbetering": een regeling in het kader waarvan steun wordt verleend voor een securitisatiepositie en die dient om de waarschijnlijkheid te vergroten dat zulk een securitisatiepositie zal worden afgelost;

(11)  "overpanding": iedere vorm van kredietverbetering waarbij de onderliggende blootstellingen een hogere waarde hebben dan de waarde van de securitisatieposities;

(12)  "STS-securitisatie": een securitisatie die voldoet aan de vereisten van hoofdstuk 3 van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening] en aan de in artikel 243 vermelde vereisten;

(12 bis)  "STS-securitisatie die in aanmerking komt voor gedifferentieerde kapitaalvereisten": een securitisatie die voldoet aan de in artikel 243 vermelde vereisten;

(13)  "door activa gedekt commercial-paperprogramma" ("ABCP-programma"): een door activa gedekt commercialpaperprogramma zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 7, van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening];

(14)  "traditionele securitisatie": een securitisatie als gedefinieerd in artikel 2, lid 9, van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening];

(15)  "synthetische securitisatie": een securitisatie als gedefinieerd in artikel 2, lid 10, van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening];

(16)  "revolverende blootstelling": een revolverende blootstelling als gedefinieerd in artikel 2, lid 15, van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening];

(17)  "securitisatiepositie": securitisatiepositie als gedefinieerd in artikel 2, lid 17, van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening];

(18)  "vervroegdeaflossingsbepaling": een vervroegdeaflossingsbepaling als gedefinieerd in artikel 2, lid 18, van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening];

(19)  "servicer": een servicer als gedefinieerd in artikel 2, lid 13, van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening];

Artikel 243

Criteria voor STS-securitisaties die in aanmerking komen voor gedifferentieerde kapitaalvereisten

(1)  Posities in een ABCP-programma of -transactie die als posities in een securitisatie worden aangemerkt, komen in aanmerking voor de behandeling zoals bedoeld in de artikelen 260, 262 en 264, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)  ▌ de onderliggende blootstellingen ▌ voldoen op het moment van opneming in het ABCP-programma aan de voorwaarden om, in het kader van de standaardbenadering en rekening houdend met eventuele toelaatbare kredietrisicolimiteringen, op individuele basis een risicogewicht te krijgen van 75 % of lager indien het een blootstelling met betrekking tot particulieren en kleine partijen betreft, en van 100 % voor alle overige blootstellingen;

(a bis)  In afwijking van punt a) is, indien een instelling toestemming heeft gekregen om de internebeoordelingsbenadering te volgen in overeenstemming met artikel 265, het risicogewicht dat die instelling zou toekennen aan een liquiditeitsfaciliteit waar het in het kader van het programma uitgegeven ABCP volledig onder valt, gelijk aan of kleiner dan 100 %;

(b)  de totale waarde van alle blootstellingen ten aanzien van één debiteur op het niveau van het ABCP-programma bedraagt niet meer dan 2 % van de samengetelde waarde van alle blootstellingen binnen het ABCP-programma op het moment dat de blootstellingen aan het ABCP-programma werden toegevoegd. Voor deze berekening worden leningen of leases aan een groep verbonden cliënten als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt (39), voorzover de sponsor bekend, beschouwd als blootstellingen ten aanzien van één debiteur.

  In het geval van handelsvorderingen is de eerste alinea van dit punt niet van toepassing indien het kredietrisico van die handelsvorderingen volledig gedekt is door toelaatbare kredietprotectie in overeenstemming met hoofdstuk 4, mits in dat geval de protectiegever een instelling, een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming is. Voor de toepassing van deze alinea wordt alleen het deel van de handelsvorderingen dat overblijft nadat het effect van een eventuele korting op de aankoopprijs en overpanding in aanmerking is genomen, gebruikt om vast te stellen of zij volledig gedekt zijn en of er aan de concentratiegrens wordt voldaan.

In het geval van gesecuritiseerde restwaarden van leases is de eerste alinea van dit punt niet van toepassing indien deze waarden niet zijn blootgesteld aan herfinanciering of het risico op wederverkoop vanwege een effectieve garantie van een derde partij om de blootstelling aan een vooraf bepaald bedrag opnieuw aan te kopen of te herfinancieren.

(2)  Posities in een andere securitisatie dan een ABCP-programma of -transactie die als posities in een STS-securitisatie worden aangemerkt, komen in aanmerking voor de behandeling zoals bedoeld in de artikelen 260, 262 en 264, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)  de onderliggende blootstellingen zijn geïnitieerd op basis van gezonde en prudente kredietverleningscriteria, zoals vereist uit hoofde van artikel 79 van Richtlijn 2013/36/EU;

(b)  op het moment van opneming in de securitisatie bedraagt de totale waarde van alle blootstellingen ten aanzien van één debiteur in de pool niet meer dan 1 % van de totale uitstaande waarde van de pool van onderliggende blootstellingen. Voor deze berekening worden leningen of leases aan een groep verbonden cliënten ▌ beschouwd als blootstellingen ten aanzien van één debiteur.

(c)  op het moment van opneming in de securitisatie voldoen de onderliggende blootstellingen aan de voorwaarden om, in het kader van de standaardbenadering en rekening houdend met eventuele toelaatbare kredietrisicolimiteringen, een risicogewicht te krijgen dat gelijk is aan of lager is dan:

(i)  40 % op basis van een naar blootstellingswaarde gewogen gemiddelde voor de portefeuille wanneer de blootstellingen door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed gedekte leningen of volledig gedekte woonkredieten zijn als bedoeld in artikel 129, lid 1, onder e);

(ii)  50 % op individuele basis wanneer de blootstellingen door een commerciële hypotheek gedekte leningen zijn;

(iii)  75 % op basis van een individuele blootstelling voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen;

(iv)  100 % op individuele basis voor alle overige blootstellingen;

(d)  wanneer punt c), (i) en (ii) van toepassing is, worden de leningen die met betrekking tot een gegeven actief gedekt zijn door zekerheidsrechten met een lagere rang uitsluitend in de securitisatie opgenomen indien alle leningen die gedekt zijn door zekerheidsrechten met een hoge rang met betrekking tot dat actief eveneens in de securitisatie zijn opgenomen;

(e)  indien onderdeel i) van punt c) van toepassing is, heeft geen enkele lening in de pool van onderliggende blootstellingen op het moment van opneming in de securitisatie een loan-to-value ratio van meer dan 100%, berekend overeenkomstig artikel 129, lid 1, punt d), onderdeel i), en artikel 229, lid 1.

Afdeling 2Inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico

Artikel 244

Traditionele securitisatie

(1)  De initiërende instelling van een traditionele securitisatie mag onderliggende blootstellingen buiten de berekening van risicogewogen posten en verwachte verliesposten houden indien een van beide volgende voorwaarden vervuld is:

(a)  een aanzienlijk deel van het kredietrisico dat verbonden is aan de onderliggende blootstellingen is overgedragen aan derden;

(b)  de initiërende instelling past een risicogewicht van 1 250 % toe op alle securitisatieposities die zij in de securitisatie inneemt, of brengt deze securitisatieposities in mindering op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k) ▌.

(2)  In elk van de volgende gevallen wordt een aanzienlijk deel van het kredietrisico geacht te zijn overgedragen:

(a)  de risicogewogen posten van de mezzanine-securitisatieposities die de initiërende instelling in de securitisatie inneemt, bedragen niet meer dan 49 % van de risicogewogen posten van alle in het kader van deze securitisatie bestaande mezzanine-securitisatieposities;

(b)  de initiërende instelling houdt niet meer dan 20 % van de blootstellingswaarde van de ▌ securitisatieposities waarop een risicogewicht van 1 250 % van toepassing zou zijn aan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(i)  de initiator kan aantonen dat de blootstellingswaarde van de ▌securitisatieposities waarop een risicogewicht van 1 250 % van toepassing zou zijn aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de onderliggende blootstelling;

(ii)  er zijn geen mezzanine-posities in de securitisatie.

Indien de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten die de initiërende instelling door de securitisatie overeenkomstig punt (a) of (b), zou bewerkstelligen niet gerechtvaardigd wordt door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, kunnen de bevoegde autoriteiten per geval besluiten dat er geen aanzienlijk deel van het kredietrisico wordt geacht aan derden te zijn overgedragen.

Voor de toepassing van dit lid wordt met een mezzanine-securitisatiepositie elke positie in de securitisatie bedoeld die aan alle volgende vereisten voldoet:

(a)  zij heeft een risicogewicht van minder dan 1 250 % overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3, onder 3;

(b)  zij heeft een hogere rangorde dan de eersteverliestranche en is achtergesteld bij de senior securitisatiepositie.

(3)  In afwijking van lid 2 kunnen de bevoegde autoriteiten initiërende instellingen toestaan de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico in aanmerking nemen met betrekking tot een securitisatie indien de initiërende instelling in elk afzonderlijk geval aantoont dat de vermindering van de eigenvermogensvereisten die de initiator door de securitisatie bewerkstelligt, door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden wordt gerechtvaardigd. Hiervoor mag alleen toestemming worden verleend indien de instelling aan de volgende voorwaarden voldoet:

(a)  de instelling beschikt over passende beleidslijnen en methoden voor intern risicobeheer om de overdracht van kredietrisico te kunnen beoordelen;

(b)  de instelling heeft de overdracht van kredietrisico aan derden in elk afzonderlijk geval ook in aanmerking genomen met betrekking tot de toepassing van haar interne risicobeheer en haar interne kapitaalallocatie.

(4)  Afgezien van de in de leden 1 tot en met 3 genoemde vereisten, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

(a)  de documentatie inzake de transactie geeft de economische kenmerken van de transactie weer;

(b)  de securitisatieposities vormen geen betalingsverplichting van de initiërende instelling;

(c)  de onderliggende blootstellingen worden buiten het bereik van de initiërende instelling en haar schuldeisers geplaatst op een wijze die voldoet aan de in artikel 8, lid 1, van verordening (EU) .../... [securitisatieverordening] genoemde vereisten;

(d)  de initiërende instelling behoudt geen zeggenschap over de onderliggende blootstellingen. Een initiator wordt geacht zeggenschap over de onderliggende blootstellingen te behouden indien hij het recht heeft de eerder overgedragen blootstellingen van de ontvangende entiteit terug te kopen om de daaraan verbonden baten te realiseren of indien hij anderszins verplicht is het overgedragen risico opnieuw over te nemen. Het feit dat de initiërende instelling de rechten of verplichtingen inzake het beheer van de onderliggende blootstellingen behoudt, houdt op zich geen zeggenschap over de blootstellingen in;

(e)  de documentatie inzake de securitisatie bevat geen voorwaarden die:

(i)  de initiërende instelling verplichten de onderliggende blootstellingen te wijzigen ter verbetering van de gemiddelde kwaliteit van de pool;

(ii)  het aan de houders van posities in de securitisatie te betalen rendement verhogen of de posities in de securitisatie op andere wijze verbeteren naar aanleiding van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende blootstellingen;

(f)  in voorkomend geval wordt in de documentatie van de transactie aangegeven dat niet wordt ingegaan op alle toekomstige transacties, met inbegrip van alle wijzigingen aan de securitisatiedocumentatie en veranderingen aan de coupon, de rendementen of andere elementen van de securitisatieblootstellingen of -posities, zonder beperking, die met betrekking tot de securitisatie zijn aangegaan door de sponsor of initiator, teneinde de potentiële of feitelijke verliezen voor investeerders te beperken, zoals uiteengezet in artikel 250;

(g)  in geval van een opschooncalloptie voldoet die optie ook aan de volgende voorwaarden:

(i)  zij kan door de initiërende instelling naar eigen goeddunken worden uitgeoefend;

(ii)  zij mag slechts worden uitgeoefend wanneer ten hoogste 10 % van de oorspronkelijke waarde van de onderliggende blootstellingen nog niet is afgelost;

(iii)  zij is niet opgezet om te vermijden dat verliezen aan kredietverbeteringsposities of aan andere door beleggers ingenomen posities worden toegewezen en is ook niet anderszins opgezet om kredietverbetering te verschaffen;

(h)  de initiërende instelling heeft een advies van een gekwalificeerd juridisch adviseur ontvangen waarin wordt bevestigd dat de securitisatie voldoet aan de voorwaarden van punt c) van dit lid.

(5)  De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van de gevallen waarin zij hebben besloten dat de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten niet gerechtvaardigd werd door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden overeenkomstig lid 2, en van de gevallen waarin de instellingen hebben gekozen voor de toepassing van de bepalingen van lid 3.

(6)  De EBA controleert de diverse toezichtpraktijken met betrekking tot de opneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico bij traditionele securitisaties overeenkomstig dit artikel. Daarnaast evalueert de EBA de volgende elementen:

(a)  de toereikende specificering van de voorwaarden voor afwijking overeenkomstig lid 4;

(b)  de adequaatheid van de beoordeling van overdracht van kredietrisico overeenkomstig lid 2 ;

(c)  de eisen voor de beoordeling door de bevoegde autoriteiten van securitisatietransacties waarbij de initiator verzoekt om opneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden in overeenstemming met lid 2 of 3.

De EBA brengt uiterlijk op 31 december 2017 bij de Commissie verslag uit. De Commissie kan, in voorkomend geval rekening houdend met het verslag van de EBA, een gedelegeerde handeling vaststellen in overeenstemming met artikel 462 om deze verordening aan te vullen door de elementen die zijn opgesomd onder de punten a) t/m c) nader te omschrijven.

Artikel 245

Synthetische securitisatie

(1)  De initiërende instelling van een synthetische securitisatie mag risicogewogen posten en, in voorkomend geval, verwachte verliesposten voor de gesecuritiseerde blootstellingen berekenen overeenkomstig artikel 251 indien aan een van beide volgende voorwaarden is voldaan:

(a)  een aanzienlijk deel van het kredietrisico is overgedragen aan derden door middel van volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie;

(b)  de initiërende instelling past een risicogewicht van 1 250 % toe op alle securitisatieposities die zij in de securitisatie inneemt, of brengt deze securitisatieposities in mindering op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 36, lid 1, punt k).

(2)  In elk van de volgende gevallen wordt een aanzienlijk deel van het kredietrisico geacht te zijn overgedragen:

(a)  de risicogewogen posten van de mezzanine-securitisatieposities die de initiërende instelling in de securitisatie inneemt, bedragen niet meer dan 49 % van de risicogewogen posten van alle in het kader van deze securitisatie bestaande mezzanine-securitisatieposities;

(b)  de initiërende instelling houdt niet meer dan 20 % van de blootstellingswaarde van de ▌ securitisatieposities waarop een risicogewicht van 1 250 % van toepassing zou zijn aan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(i)  de initiator kan aantonen dat de blootstellingswaarde van de securitisatieposities waarop een risicogewicht van 1 250 % van toepassing zou zijn aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de onderliggende blootstelling;

(ii)  er zijn geen mezzanine-posities in de securitisatie.

Indien de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten die de initiërende instelling door de securitisatie zou bewerkstelligen, niet gerechtvaardigd wordt door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, kunnen de bevoegde autoriteiten per geval besluiten dat er geen aanzienlijk deel van het kredietrisico wordt geacht aan derden te zijn overgedragen.

Voor de toepassing van dit lid wordt een positie in een securitisatie als een mezzanine-securitisatiepositie beschouwd indien zij voldoet aan de vereisten van artikel 244, lid 2, laatste alinea.

(3)  In afwijking van lid 2 kunnen de bevoegde autoriteiten een initiërende instelling toestaan de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico in aanmerking te nemen met betrekking tot een securitisatie indien de initiërende instelling in elk afzonderlijk geval aantoont dat de vermindering van de eigenvermogensvereisten die de initiator door de securitisatie bewerkstelligt, door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden wordt gerechtvaardigd. Hiervoor mag alleen toestemming worden verleend indien de instelling aan de volgende voorwaarden voldoet:

(a)  de instelling beschikt over passende beleidslijnen en methoden voor intern risicobeheer om de overdracht van risico te beoordelen;

(b)  de instelling heeft de overdracht van kredietrisico aan derden in elk afzonderlijk geval ook in aanmerking genomen met betrekking tot de toepassing van haar interne risicobeheer en haar interne kapitaalallocatie.

(4)  Afgezien van de in de leden 1 tot en met 3 genoemde vereisten, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

(a)  de documentatie inzake de transactie geeft de economische kenmerken van de transactie weer;

(b)  de kredietprotectie in het kader waarvan het kredietrisico wordt overgedragen, voldoet aan artikel 249;

(c)  de documentatie inzake de securitisatie bevat geen voorwaarden die:

(i)  significante materialiteitsdrempels voorschrijven, bij onderschrijding waarvan geen kredietprotectie behoeft te worden geboden indien zich een kredietgebeurtenis voordoet;

(ii)  de beëindiging van de protectie toestaan in geval van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende blootstellingen;

(iii)  de initiërende instelling verplichten de onderliggende blootstellingen te wijzigen ter verbetering van de gemiddelde kwaliteit van de pool;

(iv)  de kosten van kredietprotectie van de instelling of het aan de houders van posities in de securitisatie te betalen rendement verhogen naar aanleiding van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende pool;

(d)  de kredietprotectie is in alle betrokken jurisdicties afdwingbaar;

(e)  in voorkomend geval wordt in de documentatie van de transactie aangegeven dat de sponsor of initiator niet ingaat op alle toekomstige transacties, met inbegrip van alle wijzigingen aan de securitisatiedocumentatie en alle veranderingen aan de coupon, de rendementen of andere elementen van de securitisatieposities, zonder beperking teneinde de potentiële of feitelijke verliezen voor investeerders te beperken, zoals uiteengezet in artikel 250;

(f)  in geval van een opschooncalloptie voldoet die optie aan alle volgende voorwaarden:

(i)  zij kan door de initiërende instelling naar eigen goeddunken worden uitgeoefend;

(ii)  zij mag slechts worden uitgeoefend wanneer ten hoogste 10 % van de oorspronkelijke waarde van de onderliggende blootstellingen nog niet is afgelost;

(iii)  zij is niet opgezet om te vermijden dat verliezen aan kredietverbeteringsposities of aan andere door beleggers ingenomen posities in de securitisatie worden toegewezen en is ook niet anderszins opgezet om kredietverbetering te verschaffen;

(g)  de initiërende instelling heeft een advies van een gekwalificeerd juridisch adviseur ontvangen waarin wordt bevestigd dat de securitisatie voldoet aan de voorwaarden van punt d) van dit lid.

(5)  De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van de gevallen waarin zij hebben besloten dat de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten niet gerechtvaardigd werd door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden overeenkomstig lid 2, en van de gevallen waarin de instellingen hebben gekozen voor de toepassing van de bepalingen van lid 4.

(6)  De EBA controleert de diverse toezichtpraktijken met betrekking tot de opneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico bij synthetische securitisaties overeenkomstig dit artikel. Daarnaast evalueert de EBA de volgende elementen:

(a bis)  de toereikende specificering van de voorwaarden voor afwijking en de aanvullende eisen overeenkomstig lid 4;

(a)  de voorwaarden voor de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden in overeenstemming met de leden 2, 3 en 4;

(b)  de interpretatie van "overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden" in het kader van de beoordeling door de bevoegde autoriteiten als bedoeld in de voorlaatste alinea van de leden 2 en 3;

(c)  de eisen voor de beoordeling door de bevoegde autoriteiten van securitisatietransacties waarbij de initiator verzoekt om opneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden in overeenstemming met lid 2 of 3.

De EBA brengt de Commissie uiterlijk op 31 december 2017 verslag uit van haar bevindingen met betrekking tot deze controles en evaluaties. De Commissie kan, in voorkomend geval rekening houdend met het verslag van de EBA, een gedelegeerde handeling vaststellen in overeenstemming met artikel 462 om deze verordening aan te vullen door de elementen die zijn opgesomd onder de punten a) t/m c) nader te omschrijven.

Artikel 246

Operationele vereisten voor vervroegde-aflossingsbepalingen

Wanneer de securitisatie revolverende blootstellingen en vervroegdeaflossingsbepalingen of soortgelijke bepalingen omvat, wordt een aanzienlijk deel van het kredietrisico enkel beschouwd als door de initiërende instelling overgedragen indien aan de vereisten van de artikelen 244 en 245 is voldaan en de vervroegdeaflossingsbepaling, wanneer zij eenmaal van kracht is geworden, er niet toe leidt dat:

(a)  de vordering van hogere of gelijke rang van de instelling op de onderliggende blootstellingen als achtergesteld wordt behandeld ten opzichte van de vorderingen van de overige beleggers;

(b)  de vordering van de instelling op de onderliggende blootstellingen als achtergesteld wordt behandeld ten opzichte van de vorderingen van andere partijen;

(c)  zich anderszins een toename voordoet van de aan de onderliggende revolverende blootstellingen verbonden verliesrisico's voor de instelling.

Afdeling 3Berekening van

▌risicogewogen posten

Onderafdeling 1Algemene bepalingen

Artikel 247

Berekening van risicogewogen posten

(1)  Wanneer een initiërende instelling een aanzienlijk deel van het kredietrisico dat aan de onderliggende blootstellingen van de securitisatieposities verbonden is overeenkomstig afdeling 2 heeft overgedragen, kan die instelling:

(a)  in het geval van een traditionele securitisatie, de onderliggende blootstellingen buiten de berekening van de risicogewogen posten en, indien van toepassing, de verwachte verliesposten laten;

(b)  in geval van een synthetische securitisatie, de risicogewogen posten en, indien van toepassing, de verwachte verliesposten met betrekking tot de onderliggende blootstellingen berekenen overeenkomstig de artikelen 251 en 252.

(2)  Wanneer de initiërende instelling heeft besloten lid 1 toe te passen, berekent zij de risicogewogen posten voor de securitisatieposities zoals in dit hoofdstuk is bepaald.

Indien de initiërende instelling geen aanzienlijk deel van het kredietrisico heeft overgedragen of heeft besloten lid 1 niet toe te passen, hoeft zij voor geen enkele van haar posities in de securitisatie risicogewogen posten te berekenen, maar blijft zij de onderliggende blootstellingen bij haar berekening van de risicogewogen posten betrekken alsof deze niet waren gesecuritiseerd.

(3)  In het geval van een blootstelling met betrekking tot posities in verschillende tranches van een securitisatie, wordt de blootstelling met betrekking tot elk van de tranches als een afzonderlijke securitisatiepositie beschouwd. De verschaffers van kredietprotectie bij securitisatieposities worden beschouwd als houders van posities in deze securitisatie. Securitisatieposities omvatten ook blootstellingen met betrekking tot een securitisatie die voortvloeien uit rente- of valutaderivatencontracten die de instelling in het kader van de transactie heeft gesloten.

(4)  Tenzij een securitisatiepositie in mindering wordt gebracht op tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), ▌wordt de risicogewogen post opgenomen in het totaal van de risicogewogen posten van de instelling voor de toepassing van artikel 92, lid 3.

(5)  De risicogewogen post van een securitisatiepositie wordt berekend door de blootstellingswaarde van de positie, berekend als beschreven in artikel 248, te vermenigvuldigen met het toepasselijke totale risicogewicht.

(6)  Het totale risicogewicht is de som van het risicogewicht beschreven in dit hoofdstuk en enig additioneel risicogewicht overeenkomstig artikel 270bis.

Artikel 248

Blootstellingswaarde

(1)  De blootstellingswaarde van een securitisatiepositie wordt als volgt berekend:

(a)  de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie op de balans is de boekwaarde die overblijft nadat de desbetreffende kredietrisicoaanpassingen op de securitisatiepositie zijn toegepast overeenkomstig artikel 110;

(b)  de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie buiten de balans is haar nominale waarde, verminderd met eventuele specifieke kredietrisicoaanpassingen van die securitisatiepositie overeenkomstig artikel 110, vermenigvuldigd met de toepasselijke omrekeningsfactor zoals in dit hoofdstuk is beschreven. De omrekeningsfactor bedraagt 100 %, tenzij anders is aangegeven;

(c)  de blootstellingswaarde voor het tegenpartijkredietrisico van een securitisatiepositie die voortvloeit uit een in bijlage II vermeld derivaat wordt bepaald overeenkomstig hoofdstuk 6.

(2)  Wanneer een instelling twee of meer posities in een securitisatie heeft die elkaar overlappen, dan wordt slechts een van de posities voor de berekening van de risicogewogen posten gebruikt.

Indien de posities elkaar gedeeltelijk overlappen, kan de instelling de positie in twee delen splitsen en de overlapping uitsluitend met betrekking tot één deel in aanmerking nemen overeenkomstig de eerste alinea. Als alternatief kan de instelling de posities behandelen alsof zij elkaar volledig overlappen door met het oog op de berekening van de kapitaalvereisten, de positie die de hoogste risicogewogen posten oplevert, uit te breiden.

De instelling kan ook een overlap tussen de eigenvermogensvereisten voor specifieke risico's in verband met posities in de handelsportefeuille en de eigenvermogensvereisten voor securitisatieposities in de niet-handelsportefeuille opnemen, mits de instelling in staat is de eigenvermogensvereisten voor de posities in kwestie te berekenen en te vergelijken.

Voor de toepassing van dit lid worden twee posities geacht elkaar te overlappen wanneer zij elkaar op zodanige wijze compenseren dat de instelling verliezen met betrekking tot de ene positie kan voorkomen door de verplichtingen na te komen die in het kader van de andere positie op haar rusten.

(3)  Wanneer artikel 270 quater op posities in ABCP van toepassing is, kan de instelling voor de berekening van de risicogewogen post van het ABCP het aan een liquiditeitsfaciliteit toegekende risicogewicht hanteren, mits het door het programma uitgegeven ABCP voor 100 % onder de liquiditeitsfaciliteit valt en de liquiditeitsfaciliteit dezelfde rangorde heeft als het ABCP zodat zij een overlappende positie vormen. Wanneer de instelling de bepalingen van dit lid heeft toegepast, stelt zij de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis. Om vast te stellen of het ABCP voor 100 % onder de liquiditeitsfaciliteit valt zoals in dit lid bepaald, kan de instelling andere liquiditeitsfaciliteiten in het ABCP-programma in aanmerking nemen, op voorwaarde dat zij een overlappende positie met het ABCP vormen.

Artikel 249

Inaanmerkingneming van kredietrisicolimitering voor securitisatieposities

(1)  Een instelling kan volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie ten aanzien van een securitisatiepositie in aanmerking nemen indien aan de vereisten voor kredietrisicolimitering als vastgelegd in dit hoofdstuk en in hoofdstuk 4 is voldaan.

(2)  Toelaatbare volgestorte kredietprotectie is beperkt tot financiële zekerheden die in aanmerking komen voor de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 2, als vastgesteld in hoofdstuk 4, en kredietrisicolimitering kan slechts worden opgenomen indien aan de toepasselijke vereisten van hoofdstuk 4 is voldaan.

Als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie en als toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie komen alleen de vormen van protectie en de protectiegevers in aanmerking die overeenkomstig hoofdstuk 4 toelaatbaar zijn; zij kunnen slechts worden opgenomen indien er aan de toepasselijke vereisten van hoofdstuk 4 is voldaan.

(3)  In afwijking van lid 2 beschikken de toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie die zijn vermeld in artikel 201, lid 1, onder a) tot en met h), over een kredietbeoordeling van een erkende EKBI van kredietkwaliteitscategorie 2 of hoger op het moment dat de kredietprotectie voor het eerst werd opgenomen en kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger in de periode daarna. Het in deze alinea gestelde vereiste is niet van toepassing op gekwalificeerde centrale tegenpartijen.

Instellingen die de IRB-benadering mogen toepassen op een rechtstreekse blootstelling met betrekking tot de protectiegever kunnen de toelaatbaarheid overeenkomstig de eerste alinea beoordelen op basis van de gelijkwaardigheid van de PD van de protectiegever met de PD die gerelateerd is aan de in artikel 136 bedoelde kredietkwaliteitscategorieën.

(4)  In afwijking van lid 2 zijn SSPE’s toelaatbare protectiegevers wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

(a)  de SSPE bezit activa die als toelaatbare financiële zekerheden kunnen worden aangemerkt overeenkomstig hoofdstuk 4;

(b)  de activa bedoeld onder a) zijn niet onderworpen aan vorderingen of voorwaardelijke vorderingen met een hogere of gelijke rang als de vordering of voorwaardelijke vordering van de instelling die de niet-volgestorte kredietprotectie ontvangt; en

(c)  aan alle vereisten voor de opneming van financiële zekerheden van hoofdstuk 4 is voldaan.

(5)  Voor de toepassing van dit lid wordt het bedrag van de protectie gecorrigeerd voor valutamismatch en looptijdmismatch overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4), beperkt tot de voor volatiliteit gecorrigeerde marktwaarde van die activa en is het risicogewicht van blootstellingen met betrekking tot de protectiegever zoals gespecificeerd overeenkomstig de standaardbenadering (g) gelijk aan het gewogen gemiddelde risicogewicht dat op die activa van toepassing zou zijn als financiële zekerheid in het kader van de standaardbenadering.

(6)  Wanneer een securitisatiepositie volledige kredietprotectie heeft, gelden de volgende voorschriften:

(a)  de instelling die kredietprotectie verschaft, berekent de risicogewogen posten voor de securitisatiepositie waarvoor kredietprotectie is verleend overeenkomstig onderafdeling 3 alsof zij die positie rechtstreeks inneemt;

(b)  de instelling die protectie koopt, berekent de instelling de risicogewogen uitzettingsbedragen overeenkomstig hoofdstuk 4.

(7)  In geval van gedeeltelijke kredietprotectie gelden de volgende vereisten:

(a)  de instelling die kredietprotectie verschaft, behandelt het gedeelte van de positie waarvoor kredietprotectie is verleend als een securitisatiepositie en berekent de risicogewogen posten alsof zij die positie rechtstreeks inneemt overeenkomstig onderafdeling 3, behoudens de leden 8 en 9;

(b)  de instelling die kredietprotectie koopt, berekent de risicogewogen posten voor de beschermde positie als bedoeld in punt a) overeenkomstig hoofdstuk 4. De instelling die kredietprotectie verschaft, behandelt het gedeelte van de positie waarvoor kredietprotectie is verleend als een securitisatiepositie en berekent de risicogewogen posten alsof zij die positie rechtstreeks inneemt overeenkomstig onderafdeling 3, behoudens de leden 8 en 9.

(8)  Instellingen die gebruik maken van de SEC-IRBA of de SEC-SA op grond van onderafdeling 3, bepalen het attachment point (A) en het detachment point (D) afzonderlijk voor elk van de overeenkomstig lid 7 afgeleide posities alsof deze ten tijde van de initiëring van de transactie als afzonderlijke securitisatieposities waren uitgegeven. Bij de berekening van de waarde van respectievelijk KIRB of KSA wordt rekening gehouden met de oorspronkelijk pool van onderliggende blootstellingen van de securitisatie.

(9)  Instellingen die gebruik maken van de SEC-ERBA overeenkomstig onderafdeling 3, berekenen de risicogewogen posten voor de overeenkomstig lid 7 afgeleide posities als volgt:

(a)  indien de afgeleide positie de hoogste rangorde heeft, krijgt deze het risicogewicht van de oorspronkelijke securitisatiepositie;

(b)  indien de afgeleide positie de laagste rangorde heeft, kan zij een afgeleide rating krijgen overeenkomstig artikel 261, lid 7. Indien geen afgeleide rating mag worden gebruikt, past de instelling het risicogewicht toe dat voortvloeit uit:

(i)  de toepassing van SEC-SA in overeenstemming met lid 8 en onderafdeling 3; of

(ii)  het risicogewicht van de oorspronkelijke securitisatiepositie overeenkomstig de SEC-ERBA, naargelang welk risicogewicht het hoogst is.

Artikel 250

Stilzwijgende steun

(1)  Een initiërende instelling die een aanzienlijk deel van het kredietrisico heeft overgedragen dat aan de onderliggende blootstellingen van de securitisatie is verbonden overeenkomstig afdeling 2 en een als sponsor optredende instelling mogen bij het verlenen van directe of indirecte steun aan een securitisatie teneinde de mogelijke of feitelijke verliezen van beleggers te beperken, de grenzen van hun contractuele verplichtingen niet overschrijden.

(2)  Een transactie wordt niet geacht steun te verlenen in de zin van lid 1 indien zij naar behoren in aanmerking is genomen bij de beoordeling of een aanzienlijk deel van het risico is overgedragen, en beide partijen bij de uitvoering van de transactie in hun eigen belang als vrije en onafhankelijke partijen hebben gehandeld (onder marktconforme voorwaarden). Hiertoe verrichten de instellingen een volledige kredietbeoordeling van de transactie en houden zij ten minste rekening met elk van de volgende punten:

(a)  de prijs van de wederinkoop;

(b)  de kapitaal- en liquiditeitspositie van de instelling voor en na wederinkoop;

(c)  de prestaties van de onderliggende blootstellingen;

(d)  de prestaties van de securitisatieposities;

(e)  het effect van de steun op het verwachte verlies dat de initiator ten opzichte van de beleggers zou lijden.

(3)  De initiërende instelling en de als sponsor optredende instelling stellen de bevoegde autoriteit in kennis van iedere transactie die zij overeenkomstig lid 2 met betrekking tot de securitisatie zijn aangegaan.

(4)  De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit over de vraag wat onder marktconforme voorwaarden wordt verstaan en wanneer een transactie niet is opgezet om steun te verlenen.

(5)  Indien een als initiator of een als sponsor optredende instelling met betrekking tot een securitisatie lid 1 niet naleeft, neemt de instelling alle onderliggende blootstellingen van die securitisatie op in haar berekening van de risicogewogen posten alsof deze niet gesecuritiseerd waren, en maakt zij bekend:

(a)  dat zij steun aan de securitisatie heeft verleend in strijd met lid 1; en

(b)  wat het effect is van de verleende steun ten aanzien van de eigenvermogensvereisten.

Artikel 251

Berekening door de initiërende instellingen van bij een synthetische securitisatie gesecuritiseerde risicogewogen posten

(1)  Bij de berekening van risicogewogen posten voor de onderliggende blootstellingen past de initiërende instelling van een synthetische securitisatie in voorkomend geval de in deze afdeling beschreven berekeningsmethoden toe en niet de in hoofdstuk 2 beschreven berekeningsmethoden. Voor instellingen die de risicogewogen posten en de verwachte verliesposten overeenkomstig hoofdstuk 3 berekenen, is de verwachte verliespost met betrekking tot deze blootstellingen nihil.

(2)  De vereisten van de eerste alinea zijn van toepassing op de gehele pool van blootstellingen die deel uitmaken van de securitisatie. Onverminderd artikel 252 berekent de initiërende instelling de risicogewogen posten met betrekking tot alle tranches van de securitisatie overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling, met inbegrip van de posities waarvoor de instelling kredietrisicolimitering erkent overeenkomstig artikel 249. Het risicogewicht dat wordt toegepast op posities waarvoor kredietrisicolimitering geldt, kan overeenkomstig hoofdstuk 4 worden gewijzigd.

Artikel 252

Behandeling van looptijdmismatches bij synthetische securitisaties

Bij de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig artikel 251 wordt als volgt rekening gehouden met een eventuele looptijdmismatch tussen de kredietprotectie in het kader waarvan de risico-overdracht heeft plaatsgevonden en de onderliggende blootstellingen:

(a)  de looptijd van de onderliggende blootstellingen is de langste looptijd van één van die blootstellingen, met een maximum van vijf jaar. De looptijd van de kredietprotectie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 4;

(b)  een initiërende instelling laat eventuele looptijdmismatches bij de berekening van risicogewogen posten voor securitisatieposities waaraan in het kader van deze afdeling een risicogewicht van 1 250 % is toegekend, buiten beschouwing. Voor alle andere posities wordt de looptijdmismatch behandeld als beschreven in hoofdstuk 4, overeenkomstig de volgende formule:

  RW* = ((RWSP · ((tt*)/(Tt*))) + (RWAss · ((Tt)/(Tt*))))

waarbij:

RW*

=

de risicogewogen posten voor de toepassing van artikel 92, lid 3, punt a);

RWAss

=

de risicogewogen posten voor de onderliggende blootstellingen indien die niet gesecuritiseerd waren, naar rato berekend;

RWSP

=

de risicogewogen posten, berekend overeenkomstig artikel 251, indien er geen looptijdmismatch was;

T

=

de looptijd van de onderliggende uitzettingen, uitgedrukt in jaren;

t

=

de looptijd van de kredietprotectie, uitgedrukt in jaren;

t*

=

0,25.

Artikel 253

Vermindering in de waarde van risicogewogen posten

(1)  Indien aan een securitisatiepositie een risicogewicht van 1 250% wordt toegekend overeenkomstig deze afdeling, kunnen de instellingen, in plaats van de positie in hun berekening van risicogewogen posten op te nemen, als alternatief de blootstellingswaarde van de positie overeenkomstig artikel 36, lid 1, punt k), in mindering brengen op het tier 1-kernkapitaal. Hiertoe mag bij de berekening van de blootstellingswaarde de toelaatbare volgestorte protectie in aanmerking worden genomen overeenkomstig artikel 249.

(2)  Indien een instelling gebruik maakt van het in lid 1 beschreven alternatief, mag zij het overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), in mindering gebrachte bedrag aftrekken van het in artikel 268 gespecificeerde bedrag als het maximale kapitaalvereiste dat voor de onderliggende blootstellingen zou worden berekend indien die niet gesecuritiseerd waren.

Onderafdeling 2Rangorde van methoden en gemeenschappelijke parameters

Artikel 254

Rangorde van methoden

(1)  De instellingen maken gebruik van een van de in onderafdeling 3 beschreven methoden voor de berekening van de risicogewogen posten met betrekking tot al hun securitisatieposities.

(2)  De in onderafdeling 3 beschreven methoden worden toegepast overeenkomstig de volgende rangorde:

(a)  indien aan de voorwaarden van artikel 258 is voldaan, gebruikt een instelling de SEC-IRBA overeenkomstig artikel 260;

(b)  indien de SEC-IRBA niet mag worden gebruikt, gebruikt een instelling de standaardbenadering (SEC-SA) overeenkomstig de artikelen 263 en 264;

(c)  indien de SEC-SA niet mag worden gebruikt of indien de toepassing ervan leidt tot risicogewogen posten van 25 % meer dan het bedrag als SEC-ERBA was gebruikt, gebruikt een instelling de op externe ratings gebaseerde benadering (SEC-ERBA) voor posities met een rating of voor posities ten aanzien waarvan een afgeleide rating mag worden gebruikt in overeenstemming met de artikelen 261 en 262. De SEC-ERBA mag algemeen worden gebruikt voor pools van autoleningen, autoleases en materieel-leasetransacties.

▌  Wanneer de instelling de SEC-ERBA toepast overeenkomstig dit lid, stelt zij ▌de bevoegde autoriteit daarvan zonder onnodige vertraging in kennis. Na ontvangst van de kennisgeving kan de bevoegde autoriteit de instelling verzoeken in naar behoren gemotiveerde gevallen de SEC-SA toe te passen, in welk geval zij de instelling binnen twee maanden na de ontvangst van de kennisgeving van dit besluit en de redenering op de hoogte stelt.

(3)  De bevoegde autoriteiten mogen het gebruik van de SEC-SA op gevalsgewijze basis verbieden, wanneer securitisaties zeer ingewikkelde of risicokenmerken hebben, of wanneer de terugbetaling van de securitisatieposities in kwestie in sterke mate afhankelijk is van risicofactoren die in KSA onvoldoende tot uitdrukking komen, zoals securitisaties met kenmerken zoals bedoeld in de punten a) tot en met d) van artikel 258, lid 2. In deze gevallen is punt c) van lid 2 van toepassing.

(4)  Zonder afbreuk te doen aan lid 2 van dit artikel, kunnen instellingen gebruik maken van de interne-beoordelingsbenadering (IAA) om risicogewogen posten te berekenen voor een positie zonder rating in een ABCP-programma overeenkomstig artikel 266, mits aan de voorwaarden van artikel 265 is voldaan.

(5)  In alle andere gevallen wordt een risicogewicht van 1 250 % aan securitisatieposities toegekend.

(6)  De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van alle ontvangen kennisgevingen en de overeenkomstig lid 2 genomen besluiten. De EBA houdt toezicht op de diverse praktijken in verband met lid 3 en geeft richtsnoeren overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 255

Bepaling van KIRB en KSA

(1)  Wanneer een instelling de interne-ratingbenadering toepast volgens onderafdeling 3, berekent zij KIRB overeenkomstig de leden 2 tot en met 5.

(2)  Instellingen bepalen KIRB door vermenigvuldiging van de risicogewogen posten die overeenkomstig hoofdstuk 3 met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden zijn berekend alsof zij niet gesecuritiseerd waren, met de toepasselijke kapitaalratio overeenkomstig hoofdstuk 1, gedeeld door de waarde van de onderliggende blootstellingen. KIRB wordt uitgedrukt in decimalen tussen nul en één.

(3)  Voor de berekening van KIRB omvatten de risicogewogen posten die overeenkomstig hoofdstuk 3 met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden worden berekend:

(a)  het bedrag van de verwachte verliezen in verband met alle onderliggende blootstellingen van de securitisatie, met inbegrip van onderliggende blootstellingen ten aanzien waarvan wanbetaling heeft plaatsgevonden en die nog deel uitmaken van de pool overeenkomstig hoofdstuk 3; en

(b)  het bedrag van de verwachte verliezen in verband met alle onderliggende blootstellingen van de securitisatie, met inbegrip van onderliggende blootstellingen ten aanzien waarvan wanbetaling heeft plaatsgevonden in de pool overeenkomstig hoofdstuk 3;

(4)  Instellingen kunnen KIRB berekenen met betrekking tot de onderliggende blootstellingen van de securitisatie overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3 voor de berekening van de kapitaalvereisten voor gekochte kortlopende vorderingen. Hiertoe worden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen behandeld als gekochte kortlopende vorderingen op particulieren en kleine partijen en worden blootstellingen met betrekking tot ondernemingen behandeld als gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen.

(5)  De instellingen berekenen KIRB afzonderlijk voor het verwateringsrisico met betrekking tot de onderliggende blootstellingen van een securitisatie wanneer het verwateringsrisico van wezenlijk belang is voor deze blootstellingen.

Wanneer verwateringsverliezen en kredietrisico’s op geaggregeerde wijze worden behandeld in de securitisatie, voegen de instellingen de respectieve KIRB voor verwatering en kredietrisico samen tot één KIRB voor de toepassing van onderafdeling 3. De aanwezigheid van één reservefonds of van overpanding om verliezen in verband met krediet- of verwateringsrisico af te dekken, kan als indicatie worden beschouwd dat deze risico’s op geaggregeerde wijze worden behandeld.

Wanneer verwaterings- en kredietrisico niet op geaggregeerde wijze wordt behandeld in de securitisatie, wijzigen de instellingen de in de vorige alinea genoemde behandeling ten einde de respectieve KIRB voor verwaterings- en kredietrisico op prudente wijze samen te voegen.

(6)  Wanneer een instelling de standaardbenadering toepast overeenkomstig onderafdeling 3, berekent de instelling KSA door vermenigvuldiging van de risicogewogen posten die overeenkomstig hoofdstuk 2 met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden worden berekend alsof deze niet gesecuritiseerd waren met 8 %, gedeeld door de waarde van de onderliggende blootstellingen. KSA wordt uitgedrukt in decimalen tussen nul en één.

Voor de toepassing van dit lid berekenen de instellingen de blootstellingswaarde van de onderliggende blootstellingen zonder verrekening van specifieke kredietrisicoaanpassingen en aanvullende waardeaanpassingen overeenkomstig de artikelen 34 en 110 en andere eigenvermogensverlagingen.

(7)  Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 6, worden, wanneer een securitisatiestructuur gepaard gaat met het gebruik van een SSPE, alle blootstellingen van de SSPE in verband met de securitisatie behandeld als onderliggende blootstellingen. Onverminderd het voorgaande kan de instelling voor de berekening van KIRB of KSA de blootstellingen van de SSPE uitsluiten van de pool van onderliggende blootstellingen indien het risico van de blootstellingen van de SSPE gering is of geen invloed heeft op de securitisatiepositie van de instelling.

In het geval van gedekte synthetische securitisaties wordt de eventuele opbrengst van de uitgifte van credit-linked notes of andere gedekte verplichtingen van de SSPE die dienen als zekerheid voor de terugbetaling van de securitisatieposities, opgenomen in de berekening van KIRB of KSA indien het kredietrisico van de zekerheid onderworpen is aan de in tranches verdeelde spreiding van verliezen.

(8)  Voor de toepassing van de derde alinea van lid 5 brengt de EBA richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 over passende methoden om KIRB voor verwaterings- en kredietrisico samen te voegen wanneer deze risico’s niet op geaggregeerde wijze worden behandeld in een securitisatie.

Artikel 256

Bepaling van het attachment point (A) en het detachment point (D)

(1)  Voor de toepassing van onderafdeling 3 stellen de instellingen het attachment point (A) vast op de drempelwaarde waarop de toewijzing van verliezen binnen de pool van onderliggende blootstellingen aan de desbetreffende securitisatiepositie een aanvang zou nemen.

Het attachment point (A) wordt in decimalen weergegeven tussen nul en één, en is gelijk aan nul of de ratio tussen het uitstaande saldo van de pool van onderliggende blootstellingen in de securitisatie minus het saldo van alle tranches met een hogere rangorde dan, of een gelijke rangorde met, de tranche waarin de desbetreffende securitisatiepositie is opgenomen, en het uitstaande saldo van alle onderliggende blootstellingen in de securitisatie, welke van de twee het grootst is.  

(2)  Voor de toepassing van onderafdeling 3 stellen de instellingen het detachment point (D) vast op de drempelwaarde waarop de verliezen binnen de pool van onderliggende blootstellingen zou resulteren in een volledig verlies van de hoofdsom voor de tranche waarin de desbetreffende securitisatiepositie is opgenomen.

Het detachment point (D) wordt in decimalen weergegeven tussen nul en één, en is gelijk aan nul of de ratio tussen het uitstaande saldo van de pool van onderliggende blootstellingen in de securitisatie minus het saldo van alle tranches met een hogere rangorde dan de tranche waarin de desbetreffende securitisatiepositie is opgenomen ten opzichte van het uitstaande saldo van alle onderliggende blootstellingen in de securitisatie, welke van de twee het grootst is.  

(3)  Voor de toepassing van de leden 1 en 2 behandelen de instellingen overpanding en gedekte reserverekeningen als tranches en de activa waartoe deze reserverekeningen behoren als onderliggende blootstellingen.

(4)  Voor de toepassing van de leden 1 en 2 houden de instellingen geen rekening met ongedekte reserverekeningen en activa die geen kredietverbetering verschaffen, zoals die welke slechts liquiditeitssteun bieden, valuta- of renteswaps en rekeningen betreffende zekerheden in de vorm van contanten met betrekking tot die posities in de securitisatie. Ten aanzien van gedekte reserverekeningen en activa die kredietverbetering verschaffen, behandelen de instellingen slechts het deel van deze rekeningen of activa waarmee verliezen kunnen worden gecompenseerd als securitisatieposities.

Artikel 257

Bepaling van tranche looptijd (MT)

(1)  Voor de toepassing van onderafdeling 3 en onverminderd lid 3, kunnen de instellingen de looptijd van een tranche (MT) berekenen als:

(a)  de gewogen gemiddelde looptijd van de contractuele betalingen die in het kader van de tranche verschuldigd zijn overeenkomstig de volgende formule:

 

waarbij CFt staat voor alle contractuele betalingen (hoofdsom, rente en provisies) die de leningnemer in periode t verschuldigd is; of

(b)  de definitieve wettelijke looptijd van de tranche overeenkomstig de volgende formule:

MT = 1 + (ML – 1) * 80%,

waarbij ML de definitieve wettelijke looptijd van de tranche is.

(2)   ▌

(3)  Voor de toepassing van de leden 1 en 2, wordt bij de bepaling van de looptijd van een tranche (MT) in alle gevallen een termijn van ten minste één jaar en ten hoogste vijf jaar gehanteerd.

(4)  Wanneer een instelling op grond van een contract kan worden blootgesteld aan potentiële verliezen op de onderliggende blootstellingen, bepaalt de instelling de looptijd van de securitisatiepositie door de gewogen gemiddelde looptijd van die onderliggende blootstellingen in aanmerking te nemen. Hetzelfde geldt ook voor securitisaties van revolverende blootstellingen met een reactiemechanisme voor vervroegde aflossing overeenkomstig artikel 12, lid 6, van Verordening (EU) .../... [STS-verordening]. Voor andere revolverende blootstellingen geldt de langste contractueel mogelijke resterende looptijd van de blootstelling die tijdens de doorroltermijn kan worden toegevoegd.

Onderafdeling 3Methoden voor de berekening van risicogewogen posten

Artikel 258

Voorwaarden voor het gebruik van de interneratingbenadering (SEC-IRBA)

(1)  De instellingen gebruiken de SEC-IRBA voor de berekening van risicogewogen posten met betrekking tot een securitisatiepositie wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)  de positie wordt gedekt door een IRB-pool of een gemengde pool, mits in dat laatste geval de instelling KIRB kan berekenen overeenkomstig afdeling 3 ▌op een minimum van 95% van de onderliggende ▌risicogewogen post;

(b)  er is voldoende beschikbare informatie ▌met betrekking tot de onderliggende blootstellingen van de securitisatie aan de hand waarvan de instelling KIRB kan berekenen; en

(c)  de instelling is niet overeenkomstig lid 2 belet de SEC-IRBA te gebruiken met betrekking tot een gespecificeerde securitisatiepositie.

(2)  De bevoegde autoriteiten kunnen geval per geval het gebruik van de SEC-IRBA beletten wanneer securitisaties uiterst complexe of riskante kenmerken hebben. Daartoe kan het volgende als een uiterst complex of riskant kenmerk worden beschouwd:

(a)  een kredietverbetering die om andere redenen dan portefeuilleverliezen die voortvloeien uit niet-betaling van hoofdsom of rente kan worden uitgehold;

(b)  pools van onderliggende blootstellingen met een hoge mate van interne correlatie ten gevolge van geconcentreerde blootstellingen aan één sector of één geografisch gebied;

(c)  transacties waarbij de terugbetaling van de securitisatieposities in hoge mate afhankelijk zijn van risicobepalende factoren die niet in KIRB tot uiting komen; of

(d)  uiterst complexe verliestoewijzingen tussen tranches.

Artikel 259

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de SEC-IRBA

(1)  In het kader van de SEC-IRBA wordt de risicogewogen post voor een securitisatiepositie berekend door de overeenkomstig artikel 248 berekende blootstellingswaarde van de positie te vermenigvuldigen met het toepasselijke risicogewicht dat als volgt is bepaald, waarbij in alle gevallen een ondergrens van 15 % geldt:

RW = 1 250%              indien D ≤ KIRB

RW = 12.5žKSSFA(KIRB)             indien A ≥ KIRB

  indien A˂ KIRB˂D

waarbij:

KIRB de kapitaalopslag van de pool van onderliggende blootstellingen in de zin van artikel 255 is

D het overeenkomstig artikel 256 bepaalde detachment point is

A het overeenkomstig artikel 256 bepaalde attachment point is

 

waarbij:

a = –(1 / (p * KIRB))

u = D – KIRB

l = max (A - KIRB; 0)

waarbij:

p = max [0.3; (A + B*(1/N) + C* KIRB + D*LGD + E*MT)]

waarbij:

N het overeenkomstig lid 4 berekende effectieve aantal blootstellingen in de pool van onderliggende blootstellingen is;

LGD het overeenkomstig lid 5 berekende risicogewogen gemiddelde verlies bij wanbetaling van de pool van onderliggende blootstellingen is;

MT de overeenkomstig artikel 257 vastgestelde looptijd van de tranche is;

de parameters A, B, C, D en E volgens de volgende tabel worden vastgesteld:

 

 

A

B

C

D

E

Wholesale

Preferent, granulair (N ≥ 25)

0

3.56

–1.85

0.55

0.07

Preferent, niet-granulair (N < 25)

0.11

2.61

–2.91

0.68

0.07

Niet-preferent, granulair (N ≥ 25)

0.16

2.87

–1.03

0.21

0.07

Niet-preferent, niet-granulair (N < 25)

0.22

2.35

–2.46

0.48

0.07

Retail

Preferent

0

0

–7.48

0.71

0.24

Niet-preferent

0

0

–5.78

0.55

0.27

(2)  Indien de onderliggende IRB-pool zowel retail- als niet-retailblootstellingen omvat, wordt de pool verdeeld in één retailsubpool en één niet-retailsubpool en wordt voor elke subpool een afzonderlijke p-parameter (en de overeenkomstige inputparameters N, KIRB en LGD) geraamd. Vervolgens wordt een gewogen gemiddelde p-parameter voor de transactie berekend op basis van de p-parameters van elke subpool en de nominale omvang van de blootstellingen in elke subpool.

(3)  Wanneer een instelling de SEC-IRBA op een gemengde pool toepast, wordt de berekening van de p-parameter gebaseerd op de onderliggende blootstellingen die alleen onder de interneratingbenadering vallen. De onderliggende blootstellingen die onder de standaardbenadering vallen, worden voor die doeleinden buiten beschouwing gelaten.

(4)  Het effectieve aantal blootstellingen (N) wordt als volgt berekend:

 

waarbij EADi de met het i-de instrument in de pool verbonden blootstelling bij wanbetaling vertegenwoordigt.

Meerdere blootstellingen aan dezelfde debiteur worden geconsolideerd en als één enkele blootstelling behandeld.

(5)  Het naar blootstelling gewogen gemiddelde LGD wordt als volgt berekend:

 

waarbij LGDi het gemiddelde met alle blootstellingen aan de i-de debiteur verbonden LGD vormt.

Indien bij een securitisatie het krediet- en het verwateringsrisico voor gekochte kortlopende vorderingen op geaggregeerde wijze worden behandeld, wordt de LGD-input bij het kredietrisico geconstrueerd als een gewogen gemiddelde van het LGD en bij het verwateringsrisico als 100 % van het LGD. De risicogewichten zijn de afzonderlijke IRB-kapitaalopslagen voor respectievelijk het kredietrisico en het verwateringsrisico. Indien voor de dekking van verliezen vanwege hetzij het kredietrisico hetzij het wanbetalingsrisico één enkel reservefonds of [één enkele overpanding] beschikbaar is, kan dit reservefonds of die overpanding voor die doeleinden worden beschouwd als een aanwijzing dat deze risico's op een geaggregeerde wijze worden beheerd.

(6)  Wanneer het aandeel van de grootste onderliggende blootstelling in de pool (C1) niet meer dan 3 % bedraagt, kunnen de instellingen de volgende vereenvoudigde methode gebruiken om N en de naar blootstelling gewogen gemiddelde LGD's te berekenen:

 

LGD = 0.50

waarbij:

Cm het met de som van de grootste m-blootstellingen overeenstemmende aandeel van de pool aangeeft (bv. een aandeel van 15 % stemt overeen met een waarde van 0,15); en

m door de instelling wordt vastgesteld.

Indien alleen C1 beschikbaar is en de waarde daarvan niet meer dan 0,03 bedraagt, kan de instelling het LGD als 0,50 en N als 1/C1 vaststellen.

(7)  Wanneer de positie door een gemengde pool wordt gedekt en de instelling KIRB overeenkomstig artikel 258, lid 1, onder a), op ten minste 95 % van de onderliggende posten kan berekenen, berekent de instelling de kapitaalopslag voor de onderliggende pool van blootstellingen als:

dˑ KIRB + (1–d)ˑ KSA,

waarbij:

d het percentage is van het bedrag van de onderliggende blootstellingen waarvoor de bank KIRB over het bedrag van alle onderliggende blootstellingen kan berekenen; en

KIRB en KSA aan de definitie in artikel 255 voldoen.

(8)  Wanneer een instelling een securitisatiepositie heeft in de vorm van een derivaat, kan zij het derivaat een afgeleid risicogewicht toekennen dat gelijk is aan het overeenkomstig dit artikel berekende risicogewicht van de referentiepositie.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder referentiepositie de positie te verstaan die in alle opzichten dezelfde rang heeft als het derivaat of, bij gebrek aan een dergelijke positie van dezelfde rang, de positie die het derivaat onmiddellijk in rang volgt.

Artikel 260

Behandeling van STS-securitisaties in het kader van de SEC-IRBA

In het kader van de SEC-IRBA wordt het risicogewicht voor posities in een STS-securitisatie overeenkomstig artikel 259 berekend, met de volgende wijzigingen:

risicogewichtondergrens voor preferente securitisatieposities = 10 %

p = max [0.3; 0.5ˑ (A + Bˑ(1/N) + Cˑ KIRB + D*LGD + EˑMT)]

Artikel 261

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de externeratingbenadering (SEC-ERBA)

(1)  In het kader van de SEC-ERBA wordt de risicogewogen post voor een securitisatiepositie berekend door de overeenkomstig artikel 248 berekende blootstellingswaarde van de positie te vermenigvuldigen met het toepasselijke risicogewicht dat overeenkomstig dit artikel is bepaald.

(2)  Voor blootstellingen met kortetermijnkredietbeoordelingen of wanneer een rating op basis van een kortetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig lid 7 kan worden afgeleid, gelden de volgende risicogewichten:

Tabel 1

Krediet-kwaliteits-categorie

1

2

3

Alle andere ratings

Risicogewicht

15%

50%

100%

1 250%

(3)  Voor blootstellingen met langetermijnkredietbeoordelingen of wanneer een rating op basis van een langetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig lid 7 kan worden afgeleid, gelden de in tabel 2 opgenomen risicogewichten, die naargelang van het geval overeenkomstig artikel 257 en lid 4 voor tranchelooptijd (Mt) en overeenkomstig lid 5 voor trancheomvang voor niet-preferente tranches zijn aangepast:

Tabel 2

Krediet-kwaliteits-categorie

Preferente tranche

Niet-preferente (dunne) tranche

Tranchelooptijd (MT)

Tranchelooptijd (MT)

1 jaar

5 jaar

1 jaar

5 jaar

1

15%

20%

15%

70%

2

15%

30%

15%

90%

3

25%

40%

30%

120%

4

30%

45%

40%

140%

5

40%

50%

60%

160%

6

50%

65%

80%

180%

7

60%

70%

120%

210%

8

75%

90%

170%

260%

9

90%

105%

220%

310%

10

120%

140%

330%

420%

11

140%

160%

470%

580%

12

160%

180%

620%

760%

13

200%

225%

750%

860%

14

250%

280%

900%

950%

15

310%

340%

1050%

1050%

16

380%

420%

1130%

1130%

17

460%

505%

1,250%

1,250%

Alle andere

1,250%

1,250%

1,250%

1,250%

(4)  Om het risicogewicht te bepalen voor tranches met een looptijd tussen 1 en 5 jaar, gebruiken de instellingen lineaire interpolatie tussen de risicogewichten die overeenkomstig tabel 2 voor een looptijd van één jaar respectievelijk vijf jaar toepasselijk zijn.

(5)  Om de omvang van de tranche te bepalen, berekenen de instellingen het risicogewicht voor niet-preferente tranches als volgt:

RW = [RW na aanpassing voor looptijd overeenkomstig lid 4] [1 – min(T; 50%)]

waarbij:

T = omvang van de tranche gemeten als D – A

waarbij:

D het overeenkomstig artikel 256 bepaalde detachment point is

A het overeenkomstig artikel 256 bepaalde attachment point is

(6)  Voor het uit de leden 3 en 5 voortvloeiende risicogewicht voor niet-preferente tranches geldt een ondergrens van 15 %. Daarnaast mag het resulterende risicogewicht niet lager zijn dan het risicogewicht dat overeenstemt met een hypothetische preferente tranche van dezelfde securitisatie met dezelfde kredietbeoordeling en looptijd.

(7)  Voor het gebruik van afgeleide ratings kennen instellingen aan een positie zonder rating een afgeleide rating toe die gelijk is aan de kredietbeoordeling van een referentiepositie met een rating die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

(a)  de referentiepositie heeft in alle opzichten dezelfde rang als de securitisatiepositie zonder rating of volgt, bij gebrek aan een positie van dezelfde rang, de positie zonder rating onmiddellijk in rang;

(b)  de referentiepositie geniet geen garanties van derden of andere kredietverbeteringen waarover de positie zonder rating niet beschikt;

(c)  de looptijd van de referentiepositie is gelijk aan of langer dan die van de betrokken positie zonder rating;

(d)  alle afgeleide ratings worden voortdurend geactualiseerd om rekening te houden met alle wijzigingen in de kredietbeoordeling van de referentiepositie.

Artikel 262

Behandeling van STS-securitisaties in het kader van de SEC-ERBA

(1)  In het kader van de SEC-ERBA wordt het risicogewicht voor een positie in een STS-securitisatie overeenkomstig artikel 261 berekend, met de in dit artikel vastgestelde wijzigingen.

(2)  Voor blootstellingen met kortetermijnkredietbeoordelingen of wanneer een rating op basis van een kortetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig artikel 261, lid 7, kan worden afgeleid, gelden de volgende risicogewichten:

Tabel 3

Krediet-kwaliteits-categorie

1

2

3

Alle andere ratings

Risicogewicht

10%

35%

70%

1,250%

(3)  Voor blootstellingen met langetermijnkredietbeoordelingen of wanneer een rating op basis van een langetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig artikel 261, lid 7, kan worden afgeleid, worden de risicogewichten overeenkomstig tabel 4 vastgesteld, overeenkomstig artikel 257 en artikel 261, lid 4, voor tranchelooptijd (Mt) en overeenkomstig artikel 261, lid 5, voor trancheomvang voor niet-preferente tranches aangepast:

Tabel 4

Krediet-kwaliteits-categorie

Preferente tranche

Niet-preferente (dunne) tranche

Tranchelooptijd (MT)

Tranchelooptijd (MT)

1 jaar

5 jaar

1 jaar

5 jaar

1

10%

15%

15%

50%

2

10%

20%

15%

55%

3

15%

25%

20%

75%

4

20%

30%

25%

90%

5

25%

35%

40%

105%

6

35%

45%

55%

120%

7

40%

45%

80%

140%

8

55%

65%

120%

185%

9

65%

75%

155%

220%

10

85%

100%

235%

300%

11

105%

120%

355%

440%

12

120%

135%

470%

580%

13

150%

170%

570%

650%

14

210%

235%

755%

800%

15

260%

285%

880%

880%

16

320%

355%

950%

950%

17

395%

430%

1,250%

1,250%

Alle andere

1,250%

1,250%

1,250%

1,250%

Artikel 263

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de standaardbenadering (SEC-SA)

(1)  In het kader van de SEC-SA wordt de risicogewogen post voor een securitisatiepositie berekend door de overeenkomstig artikel 248 berekende blootstellingswaarde van de positie te vermenigvuldigen met het toepasselijke risicogewicht dat als volgt is bepaald, waarbij in alle gevallen een ondergrens van 15 % geldt:

RW = 1 250%            indien D ≤ KA

RW = 12.5ž KSSFA(KA)          indien A ≥ KA

   indien A˂KA˂D

waarbij:

D het overeenkomstig artikel 256 bepaalde detachment point is

A het overeenkomstig artikel 256 bepaalde attachment point is

KA een overeenkomstig lid 2 berekende parameter is

 

waarbij:

a = –(1 / (p * KA))

u = D – KA

l = max (A – KA; 0)

p = 1 voor een securitisatieblootstelling die geen hersecuritisatieblootstelling is

(2)  Voor de toepassing van lid 1 wordt KA als volgt berekend:

 

waarbij:

de kapitaalopslag is van de onderliggende pool in de zin van artikel 255

W = verhouding van de som van het nominale bedrag van de onderliggende blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling tot het nominale bedrag van alle onderliggende blootstellingen. Te dien einde wordt onder een blootstelling waarbij sprake is van wanbetaling een onderliggende blootstelling verstaan die ofwel: (i) sinds minstens 90 dagen achterstallig is; (ii) het voorwerp uitmaakt van een faillissements- of insolventieprocedure; (iii) het voorwerp uitmaakt van een executie- of soortgelijke procedure; of (iv) in wanbetaling is overeenkomstig de securitisatiedocumentatie.

Wanneer een instelling de achterstalligheidsstatus niet kent voor 5 % of minder van de onderliggende blootstellingen in de pool, kan zij de SEC-SA gebruiken, met de volgende aanpassing in de berekening KA:

 

Wanneer de instelling de achterstalligheidsstatus niet kent voor meer dan 5 % van de onderliggende blootstellingen in de pool, moet de positie in de securitisatie worden risicogewogen op 1 250 %.

(3)  Wanneer een instelling een securitisatiepositie heeft in de vorm van een derivaat, kan zij het derivaat een afgeleid risicogewicht toekennen dat gelijk is aan het overeenkomstig dit artikel berekende risicogewicht van de referentiepositie.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder referentiepositie de positie verstaan die in alle opzichten dezelfde rang heeft als het derivaat of, bij gebrek aan een dergelijke positie van gelijke rang, de positie het derivaat onmiddellijk in rang volgt.

Artikel 264

Behandeling van STS-securitisaties in het kader van de SEC-SA

In het kader van de SEC-SA wordt het risicogewicht voor een positie in een STS-securitisatie overeenkomstig artikel 263 berekend, met de volgende wijzigingen:

risicogewichtondergrens voor preferente securitisatieposities = 10 %

p = 0,5

Artikel 265

Toepassingsgebied en operationele vereisten voor de internebeoordelingsbenadering (IAA)

(1)  Instellingen kunnen de risicogewogen posten voor posities zonder rating in ABCP-programma's in het kader van de IAA overeenkomstig artikel 266 berekenen wanneer zij daartoe overeenkomstig lid 2 toestemming hebben ontvangen van hun bevoegde autoriteiten.

(2)  De bevoegde autoriteiten kunnen aan instellingen toestemming verlenen om de IAA toe te passen binnen een duidelijk omschreven toepassingsgebied als alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

(a)  alle posities in het commercial paper dat in het kader van het ABCP-programma is uitgegeven, zijn posities met rating;

(b)  de interne beoordeling van de kredietkwaliteit van de positie is in overeenstemming met de voor het publiek toegankelijke beoordelingsmethode die door één of meer EKBI's wordt toegepast voor de opstelling van ratings met betrekking tot securitisatieposities of onderliggende blootstellingen van hetzelfde type;

(c)  de internebeoordelingsprocedure van de instelling is ten minste even voorzichtig is als de voor het publiek toegankelijke beoordelingen van die EKBI's die een externe rating hebben opgesteld voor het commercial paper dat in het kader van het ABCP-programma is uitgeven, met name met betrekking tot stressfactoren en andere relevante kwantitatieve elementen;

(d)  de internebeoordelingsmethode van de instelling houdt rekening met alle relevante voor het publiek toegankelijke ratingmethoden van de EKBI's die voor het commercial paper van het ABCP-programma een rating opstellen, en omvat ratingklassen die overeenstemmen met de kredietbeoordelingen van de EKBI's. De instelling documenteert in haar interne registers een toelichting waarin wordt beschreven hoe aan de in dit punt vastgestelde vereisten is voldaan, en werkt die toelichting regelmatig bij;

(e)  de instelling gebruikt de internebeoordelingsmethode voor intern risicobeheer, met inbegrip van de door haar toegepaste procedures inzake besluitvorming, managementinformatie en interne kapitaalallocatie;

(f)  interne of externe accountants, een EKBI of de interne kredietbeoordelings- of risicobeheerfunctie van de instelling stellen regelmatig een onderzoek in naar het interne beoordelingsproces en de kwaliteit van de interne beoordelingen van de kredietkwaliteit van de blootstellingen van de instelling in een ABCP-programma;

(g)  de instelling houdt de resultaten van haar interne ratings in de tijd bij om haar internebeoordelingsmethode te evalueren en past die methode zo nodig aan wanneer de prestaties van de blootstellingen regelmatig afwijken van die welke in de interne ratings zijn vermeld;

(h)  het ABCP-programma omvat overnemingsnormen en passivabeheernormen in de vorm van richtsnoeren voor de programmabeheerder over, ten minste:

(i)  de toelaatbaarheidscriteria voor activa, onder de in punt i) vastgestelde voorwaarden;

(ii)  de types en monetaire waarde van de blootstellingen die voortvloeien uit het verstrekken van liquiditeitsfaciliteiten en kredietverbeteringen;

(iii)  de verdeling van verliezen tussen de securitisatieposities in het ABCP-programma;

(iv)  de juridische en economische afzondering van de overgedragen activa van de entiteit die deze activa verkoopt;

(i)  de toelaatbaarheidscriteria voor activa in het ABCP-programma voorzien ten minste in:

(i)  uitsluiting van de aankoop van activa waarvoor er sprake is van een aanzienlijke betalingsachterstand of van wanbetaling;

(ii)   beperking van een al te sterke concentratie op een individuele debiteur of een individueel geografisch gebied;

(iii)  beperking van de looptijd van de te kopen activa;

(j)  een analyse van het kredietrisico en het bedrijfsprofiel van de verkoper van activa, waarbij ten minste een beoordeling wordt verricht van de volgende gegevens van de verkoper:

(i)  vroegere en verwachte financiële prestaties in de toekomst;

(ii)  actuele marktpositie en verwacht concurrentievermogen in de toekomst;

(iii)  hefboomfinanciering, kasstromen, rentedekking en schuldrating;

(iv)   overnemingsnormen, vermogen om schulden af te lossen en inningsprocessen;

(k)  het ABCP-programma beschikt over inningsstrategieën en -processen die rekening houden met de operationele capaciteit en kredietkwaliteit van de beheerder en heeft kenmerken om prestatiegerelateerde risico's van de verkoper en de beheerder tegen te gaan. Voor de toepassing van dit punt kunnen prestatiegerelateerde risico's worden tegengegaan door reactiemechanismen op basis van de actuele kredietkwaliteit om een vermenging van middelen te voorkomen in het geval van wanbetaling van de verkoper of de beheerder;

(l)  bij de totale raming van verliezen op een pool van activa die in het ABCP-programma kunnen worden gekocht, wordt met alle bronnen van potentiële risico's, zoals krediet- en verwateringsrisico, rekening gehouden;

(m)  wanneer de door de verkoper verstrekte kredietverbetering uitsluitend is gebaseerd op kredietgerelateerde verliezen en het verwateringsrisico van wezenlijk belang is voor de specifieke pool van activa, omvat het ABCP-programma een aparte reserve voor het verwateringsrisico;

(n)  het vereiste niveau van kredietverbetering in het ABCP-programma wordt berekend rekening houdend met de historische gegevens van meerdere jaren welke onder meer betrekking hebben op verliezen, betalingsachterstanden, verwatering en de omlooptijd van kortlopende vorderingen;

(o)  het ABCP-programma bevat structurele kenmerken bij de aankoop van blootstellingen om de potentiële kredietverslechtering van de onderliggende portefeuille tegen te gaan. Die kenmerken kunnen afbouwmechanismen omvatten die specifiek zijn voor een pool van blootstellingen;

(p)  de instelling evalueert de kenmerken van de onderliggende activapool, zoals zijn gewogen gemiddelde kredietscore, en stelt concentraties vast aan een individuele debiteur of een individueel geografisch gebied en de granulariteit van de activapool.

(3)  Wanneer het in lid 2, onder f), bedoelde onderzoek door de interne accountants-, kredietbeoordelings- of risicobeheerfuncties van de instelling wordt uitgevoerd, zijn die functies onafhankelijk van de interne functies van de instelling die zich bezighouden met het ABCP-programma en de relatie met de cliënten.

(4)  De instellingen die toestemming hebben ontvangen om de IAA te gebruiken, grijpen niet terug op andere methoden voor posities die onder de toepassing van de IAA vallen, tenzij alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

(a)  de instelling heeft ten genoegen van de bevoegde autoriteit aangetoond dat de instelling daartoe goede gronden heeft;

(b)  de instelling heeft de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit ontvangen.

Artikel 266

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de IAA

(1)  In het kader van de IAA wijst de instelling de positie zonder rating in de ABCP toe aan één van de in artikel 265, lid 2, onder d), vastgestelde ratingklassen op basis van haar interne beoordeling. Aan deze positie wordt dezelfde afgeleide rating toegekend als aan de kredietbeoordelingen die met die in artikel 265, lid 2, onder d), vastgestelde ratingklasse overeenstemmen.

(2)  De overeenkomstig lid 1 afgeleide rating heeft ten minste een niveau van investeringswaardig of hoger op het ogenblik waarop zij voor het eerst werd toegekend, en wordt beschouwd als een kredietbeoordeling van een EKBI voor de berekening van de risicogewogen posten overeenkomstig artikel 261 of artikel 262, naargelang van het geval.

Onderafdeling 4Bovengrenzen voor securitisatieposities

Artikel 267

Maximaal risicogewicht voor preferente securitisatieposities: "Doorkijkbenadering"

(1)  Een instelling die te allen tijde kennis heeft van de samenstelling van de onderliggende blootstellingen kan de preferente securitisatiepositie een maximaal risicogewicht toekennen gelijk aan het gewogen gemiddelde risicogewicht dat op de onderliggende blootstellingen toepasselijk zou zijn als de onderliggende blootstellingen niet waren gesecuritiseerd.

(2)  Wanneer de instelling in het geval van pools van onderliggende blootstellingen uitsluitend de standaardbenadering of de IRB-benadering gebruikt, is het maximale risicogewicht gelijk aan het naar blootstelling gewogen gemiddelde risicogewicht dat op grond van hoofdstuk 2 respectievelijk hoofdstuk 3 op de onderliggende blootstellingen van toepassing zou zijn, als die niet waren gesecuritiseerd.

In het geval van gemengde pools wordt het maximale risicogewicht als volgt berekend:

(a)  wanneer de instelling de SEC-IRBA toepast, wordt het aandeel standaardbenadering en het aandeel IRB-benadering van de onderliggende pool elk toegewezen aan het overeenstemmende risicogewicht volgens de standaardbenadering respectievelijk de IRB-benadering;

(b)  wanneer de instelling de SEC-SA of de SEC-ERBA toepast, is het maximale risicogewicht voor preferente securitisatieposities gelijk aan het volgens de standaardbenadering gewogen gemiddelde risicogewicht van de onderliggende blootstellingen.

(3)  Voor de toepassing van dit artikel omvat het risicogewicht dat volgens de IRB-benadering overeenkomstig hoofdstuk 3 toepasselijk zou zijn, de verhouding tussen de verwachte verliezen tot de blootstelling bij wanbetaling van de onderliggende blootstellingen, vermenigvuldigd met 12,5.

(4)  Wanneer het overeenkomstig lid 1 berekende maximale risicogewicht lager uitvalt dan de in de artikelen 259 tot en met 264 vastgestelde risicogewichtondergrenzen, naargelang van het geval, wordt het eerste gebruikt.

Artikel 268

Maximale kapitaalvereisten

(1)  Een initiërende instelling, een sponsorinstelling of een andere instelling die de SEC-IRBA gebruikt, of een initiërende instelling of een sponsorinstelling die de SEC-ERBA of de SEC-SA gebruikt, kan een maximaal kapitaalvereiste toepassen voor de door haar aangehouden securitisatiepositie dat gelijk is aan de kapitaalvereisten die overeenkomstig hoofdstuk 2 of 3 zouden zijn berekend met betrekking tot de onderliggende blootstellingen, als die niet waren gesecuritiseerd. Voor de toepassing van dit artikel omvat het kapitaalvereiste volgens de IRB-benadering het overeenkomstig hoofdstuk 3 berekende bedrag van de verwachte verliezen die aan die blootstellingen verbonden zijn, en het bedrag van de onverwachte verliezen vermenigvuldigd met een factor 1,06.

(2)  In het geval van gemengde pools wordt het maximale kapitaalvereiste bepaald door het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de kapitaalvereisten van de aandelen volgens de IRB-benadering en de standaardbenadering van de onderliggende blootstellingen overeenkomstig lid 1.

(3)  Het maximale kapitaalvereiste is het resultaat van de vermenigvuldiging van de het overeenkomstig de leden 1 of 2 berekende bedrag met de factor P als volgt:

(a)  voor een instelling die één of meer securitisatieposities in één enkele tranche heeft, is de factor P gelijk aan de verhouding van het nominale bedrag van de securitisatieposities die de instelling in die bepaalde tranche houdt tot het nominale bedrag van de tranche;

(b)  voor een instelling die securitisatieposities in verschillende tranches heeft, is de factor P gelijk aan het maximale aandeel van rente doorheen de tranches. Daartoe wordt het aandeel van rente voor elk van de verschillende tranches overeenkomstig punt a) berekend.

(4)  Wanneer het maximale kapitaalvereiste voor een securitisatiepositie overeenkomstig dit artikel wordt berekend, wordt het volledige bedrag van alle winsten op verkoop en kredietverbeterende te ontvangen rentecoupons die uit de securitisatietransactie voortvloeien, overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), van de tier 1-kernkapitaalinstrumenten afgetrokken.

Onderafdeling 5Diverse bepalingen

Artikel 269

Hersecuritisatieverbod

De onderliggende blootstellingen in een securitisatie mogen geen securitisaties bevatten.

Artikel 270

Preferente posities in kmo-securitisaties

Een initiërende instelling kan de risicogewogen posten met betrekking tot een securitisatiepositie overeenkomstig de artikelen 260, 262 of 264 berekenen, naargelang van het geval, wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:

(a)  de securitisatie voldoet aan de in hoofdstuk 3, afdeling 1, van Verordening (EU) .../...[securitisatieverordening] omschreven voorschriften voor STS-securitisaties, met uitzondering van artikel 8, lid 1;

(b)  de positie kan worden aangemerkt als de preferente securitisatiepositie;

(c)  de securitisatie wordt gedekt door een pool van blootstellingen aan ondernemingen, mits ten minste 70 % daarvan qua portefeuillebalans als kmo's kwalificeren in de zin van artikel 501 op het ogenblik van de uitgifte van de securitisatie;

(d)  het met de posities gepaard gaande kredietrisico dat niet door de initiërende instelling wordt aangehouden, wordt overgedragen door een garantie of een tegengarantie die voldoet aan de voorschriften voor niet-volgestorte kredietprotectie die in hoofdstuk 4 voor de standaardbenadering van kredietrisico zijn vastgesteld;

(e)  de derde partij aan wie het kredietrisico wordt overgedragen, en die ook als garantiegever of tegengarantiegever kan optreden, is één of meer van de volgende: de centrale overheid of de centrale bank van een lidstaat; een multilaterale ontwikkelingsbank; een internationale organisatie of een ontwikkelingsentiteit, mits de blootstellingen aan de garantiegever of tegengarantiegever overeenkomstig hoofdstuk twee van deel drie kunnen worden aangemerkt voor een risicogewicht van 0 %

Artikel 270bis

Additioneel risicogewicht

(1)  Indien een instelling in enig wezenlijk opzicht, ingevolge nalatigheid of verzuim harerzijds, niet voldoet aan de in hoofdstuk 2 van Verordening (EU) .../...[securitisatieverordening] beschreven vereisten, leggen de bevoegde autoriteiten een evenredig additioneel risicogewicht op van niet minder dan 250 % van het risicogewicht (met een maximum van 1 250 %), dat van toepassing is op de betrokken securitisatieposities op de in artikel 247, lid 6, respectievelijk artikel 337, lid 3, gespecificeerde wijze. Het additioneel risicogewicht wordt bij elke volgende overtreding van de duediligencebepalingen geleidelijk verhoogd. De bevoegde autoriteiten houden rekening met de vrijstellingen voor bepaalde securitisaties waarin artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) .../...[securitisatieverordening] voorziet, door het risicogewicht te verlagen dat zij anders overeenkomstig dit artikel zouden opleggen met betrekking tot een securitisatie waarop artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) .../...[securitisatieverordening] van toepassing is.

(2)  De EBA ontwikkelt ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van lid 1 ▌ vast te stellen.

   De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk ... [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] voor aan de Commissie.

  Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Afdeling 4Externe kredietbeoordelingen

Artikel 270 ter

Gebruik van kredietbeoordelingen door EKBI's

De instellingen kunnen voor het bepalen van het risicogewicht van een securitisatiepositie overeenkomstig dit hoofdstuk slechts van kredietbeoordelingen gebruik maken als de kredietbeoordeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 door een EKBI is afgegeven of bekrachtigd.

Artikel 270 quater

Vereisten waaraan de kredietbeoordelingen van EKBI's moeten voldoen

Voor de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig afdeling 3 gebruiken de instellingen slechts een kredietbeoordeling door een EKBI wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:

(a)  er is geen incongruentie tussen de soorten betalingen die in de kredietbeoordeling tot uiting komen en de soorten betalingen waarop de instelling recht heeft overeenkomstig het contract dat tot de betrokken securitisatiepositie aanleiding heeft gegeven;

(b)  de EKBI publiceert de kredietbeoordelingen en informatie over verlies- en kasstroomanalyses, gegevens betreffende de gevoeligheid van ratings voor veranderingen in de onderliggende ratingveronderstellingen, met inbegrip van de prestaties van de onderliggende blootstellingen, en over de procedures, methoden, aannames en de belangrijkste elementen ter ondersteuning van de kredietbeoordelingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009. Voor de toepassing van dit punt wordt informatie als voor het publiek toegankelijk beschouwd wanneer zij in een toegankelijk format is gepubliceerd. Informatie die slechts aan een beperkt aantal entiteiten ter beschikking is gesteld, wordt niet als voor het publiek toegankelijk beschouwd;

(c)  de kredietbeoordelingen zijn opgenomen in de overgangsmatrix van de EKBI;

(d)  de kredietbeoordelingen worden niet geheel of gedeeltelijk gebaseerd op ongedekte steun die door de instelling zelf wordt verstrekt. Wanneer een positie geheel of gedeeltelijk op ongedekte steun is gebaseerd, beschouwt de instelling die positie met het oog op de berekening van risicogewogen posten voor die positie overeenkomstig afdeling 3 als zonder rating;

(e)  de EKBI heeft zich ertoe verbonden toelichting te publiceren betreffende de wijze waarop de prestaties van de onderliggende blootstellingen de kredietbeoordeling beïnvloeden.

Artikel 270 quinquies

Gebruik van kredietbeoordelingen

(1)  Een instelling kan één of meer EKBI's aanwijzen als de EKBI's waarvan zij de kredietbeoordelingen zal gebruiken bij de berekening van haar risicogewogen posten overeenkomstig dit hoofdstuk (een "aangewezen EKBI").

(2)  Een instelling gebruikt de kredietbeoordelingen van haar securitisatieposities op een consistente en niet-selectieve wijze en voldoet daartoe aan de volgende vereisten:

(a)  een instelling maakt geen gebruik van de kredietbeoordelingen door de ene EKBI ten aanzien van haar posities in bepaalde tranches en van de kredietbeoordelingen door een andere EKBI voor haar posities in andere tranches binnen dezelfde securitisatie waarvoor al dan niet een rating door de eerstgenoemde EKBI beschikbaar is;

(b)  wanneer ten aanzien van een positie twee kredietbeoordelingen door aangewezen EKBI's beschikbaar zijn, past de instelling de minst gunstige kredietbeoordeling toe;

(c)  wanneer ten aanzien van een positie drie of meer kredietbeoordelingen door aangewezen EKBI's beschikbaar zijn, worden de twee gunstigste kredietbeoordelingen toegepast. Wanneer de twee gunstigste kredietbeoordelingen verschillend zijn, wordt de minst gunstige van beide toegepast;

(d)  een instelling dringt niet actief aan op het intrekken van minder gunstige ratings.

(3)  Indien de aan een securitisatie onderliggende blootstellingen volledige of gedeeltelijke toelaatbare kredietprotectie genieten overeenkomstig hoofdstuk 4 en het effect van die bescherming in de kredietbeoordeling van een securitisatiepositie door een aangewezen EKBI is weerspiegeld, maakt de instelling gebruik van het met die kredietbeoordeling verbonden risicogewicht. Wanneer de in dit lid bedoelde kredietprotectie niet toelaatbaar is overeenkomstig hoofdstuk 4, wordt de kredietbeoordeling niet erkend en wordt de securitisatiepositie behandeld als zonder rating.

(4)  Wanneer een securitisatiepositie toelaatbare kredietprotectie overeenkomstig hoofdstuk 4 geniet en het effect van die protectie in haar kredietbeoordeling door een aangewezen EKBI is weerspiegeld, behandelt de instelling de securitisatiepositie als was die zonder rating, en berekent zij de risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 4.

Artikel 270 sexies

Indeling van securitisaties

De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om de in dit hoofdstuk vastgestelde kredietkwaliteitscategorieën op objectieve en consistente wijze bij de betrokken kredietbeoordelingen van alle EKBI's in te delen. Voor de toepassing van dit artikel doet de EBA met name het volgende:

(a)  onderscheid maken tussen de relatieve risicograden waaraan door elke kredietbeoordeling uitdrukking wordt gegeven;

(b)  rekening houden met kwantitatieve factoren, zoals wanbetalings- of verliesgraden en de historische prestaties van de kredietbeoordelingen door elke EKBI in de verschillende activaklassen;

(c)  rekening houden met kwalitatieve factoren, zoals het scala van de transacties die door de EKBI worden beoordeeld, de door haar toegepaste methoden en de betekenis van haar kredietbeoordelingen, met name de vraag of die beoordeling rekening houden met verwacht verlies of eerste-euroverlies en op tijdige betaling van rente of op laatste betaling van rente;

(d)  trachten ervoor te zorgen dat voor securitisatieposities waarop op basis van de kredietbeoordelingen door EKBI's hetzelfde risicogewicht wordt toegepast, gelijkwaardige kredietrisicograden gelden.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk ... [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010".

Artikel 270 septies

Macroprudentieel toezicht op de securitisatiemarkt

1. Binnen de grenzen van hun respectieve taken is het Europees comité voor systeemrisico's (ESRB) verantwoordelijk voor het macroprudentieel toezicht op de securitisatiemarkt van de Unie en is de EBA verantwoordelijk voor het microprudentieel toezicht, rekening houdend met de specificiteit van marktsegmenten en categorieën activa.

2. Na de publicatie van het tweejaarlijkse verslag over de securitisatiemarkt waarnaar in artikel 29 van Verordening (EU) .../... [7] [de STS-Verordening] wordt verwezen en om veranderingen in de marktomstandigheden te weerspiegelen en om de ontwikkeling van activazeepbellen in verschillende marktsegmenten of categorieën activa en de sluiting van delen van de securisatiemarkt van de Unie in crisismomenten te voorkomen, overweegt de Commissie binnen zes maanden na de publicatie van het verslag en elke twee jaar daarna het volgende aan te passen, indien toepasselijk:

(a) de risicobodemniveaus voor securitisaties als bedoeld in artikelen 259, 260, 261, 263 en 264;

(b) de hefboomratio, de liquiditeitsdekkingsratio als bedoeld in artikel 412, de netto stabiele financieringsratio voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die op de securitisatiemarkt actief zijn en;

(c) het gebruik door de nationale bevoegde autoriteiten van de op de kredietverstrekker gebaseerde, aan hen in de artikelen 124 en 126 toegekende macroprudentiële instrumenten om de risicogewichten op leningen voor onroerend goed te verhogen of LGD op gesecuritiseerde woonkredieten te verhogen.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 462 een gedelegeerde handeling vast te stellen om de bepalingen als bedoeld in de eerste alinea en binnen de beperkingen van deze alinea te wijzigen.

3. Na de publicatie van het verslag waarnaar in artikel 29 van Verordening (EU) .../... [de STS-Verordening] wordt verwezen en op basis van de artikelen 458 en 459 van deze verordening, doet het ESRB aanbevelingen aan de lidstaten met daarin de specificering, indien van toepassing, van de herbeoordeling van op de leningnemer gebaseerde maatregelen, met inbegrip van de aanpassing van de maxima voor de verhouding lening/waarde, lening/inkomen of schuldendienst/inkomen voor activa die moeten worden gesecuritiseerd om buitensporige kredietgroei te beperken. '

(8)  Artikel 337 wordt vervangen door het volgende:

"Artikel 337

Eigenvermogensvereiste voor securitisatie-instrumenten

(1)  Voor instrumenten in de handelsportefeuille die securitisatieposities zijn, weegt de instelling haar overeenkomstig artikel 327, lid 1, berekende nettoposities met 8 % van het risicogewicht dat de instelling overeenkomstig hoofdstuk 5 van titel II, deel drie, afdeling 3, op de positie in haar niet-handelsportefeuille zou toepassen.

(2)  Wanneer voor de toepassing van lid 1 risicogewichten worden bepaald, kunnen ramingen van PD en LGD worden bepaald op basis van ramingen die worden afgeleid van een IRC-benadering van een instelling die toestemming heeft gekregen om gebruik te maken van een intern model voor het specifiek risico van schuldinstrumenten. Deze laatste mogelijkheid mag alleen worden gebruikt met toestemming van de bevoegde autoriteiten, die wordt verleend indien de ramingen stroken met de in hoofdstuk 3 van titel II vastgestelde kwantitatieve vereisten voor de IRB-benadering.

De EBA geeft overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren voor het gebruik van als inputs gebruikte ramingen van PD en LGD wanneer die ramingen op een IRC-benadering worden gebaseerd.

(3)  Voor securitisatieposities waarop overeenkomstig artikel 247, lid 6, een additioneel risicogewicht van toepassing is, wordt 8 % van het totale risicogewicht toegepast.

(4)  De instelling bepaalt de som van haar uit de toepassing van de leden 1, 2 en 3 resulterende gewogen posities, ongeacht of het lange dan wel korte posities betreft, teneinde haar eigenvermogensvereiste met betrekking tot specifiek risico te berekenen, tenzij voor securitisatieposities waarop artikel 338, lid 4, van toepassing is.

(5)  Wanneer een initiërende instelling van een traditionele securitisatie niet aan de in artikel 244 vastgestelde voorwaarden voor overdracht van een aanzienlijk deel van het risico voldoet, neemt zij de aan de securitisatie onderliggende blootstellingen op in haar berekening van het eigenvermogensvereiste als waren die blootstellingen niet gesecuritiseerd.

Wanneer een initiërende instelling van een synthetische securitisatie niet aan de in artikel 245 vastgestelde voorwaarden voor overdracht van een aanzienlijk deel van het risico voldoet, neemt zij de aan de securitisatie onderliggende blootstellingen op in haar berekening van de eigenvermogensvereisten als waren die blootstellingen niet gesecuritiseerd, en laat zij het effect van de synthetische securitisatie voor kredietprotectiedoeleinden buiten beschouwing.".

(9)  Deel vijf wordt geschrapt en alle verwijzingen naar deel vijf worden gelezen als verwijzingen naar de artikelen 3, 4 en 5 van Verordening (EU) .../... [securitisatieverordening].

(10)  In artikel 456, lid 1, wordt het volgende punt k) toegevoegd:

(a)  "wijziging van de in de artikelen 247 tot en met 270 bis vastgestelde bepalingen met betrekking tot de berekening van de risicogewogen posten van securitisatieposities, teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen in of wijzigingen van de internationale normen inzake securitisaties.".

(11)  In artikel 457 wordt punt c) vervangen door het volgende:

(a)  "de eigenvermogensvereisten voor securitisatie overeenkomstig de artikelen 242 tot en met 270 bis;".

(12)  Het volgende artikel 519 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 519 bis

Verslag

Uiterlijk twee jaar na [datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van de bepalingen in hoofdstuk 5 van titel II, deel drie, in het licht van de ontwikkelingen op de securitisatiemarkten, met inbegrip van van een macroprudentieel en economisch standpunt. Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel en beoordeelt in het bijzonder de volgende punten:

(a) het effect van de in artikel 254 vastgestelde hiërarchie van methoden over de uitgifte- en beleggingsactiviteit van instellingen op de securitisatiemarkten in de Unie;

(b) de effecten op de financiële stabiliteit van de Unie en de lidstaten, met bijzondere aandacht voor het potentiële ontstaan van speculatiebubbels op de vastgoedmarkt en een toename van de interconnecties tussen de financiële instellingen;

(c) de vraag welke maatregelen nodig zijn om de negatieve effecten op de financiële stabiliteit van de securitisaties te verminderen en aan te pakken, inclusief de mogelijke invoering van een maximumgrens voor blootstelling in securitisaties ten opzichte van de totale activiteiten; en

(d) de effecten op de stabiliteit van de kredietactiviteit en de capaciteit een kanaal voor duurzame financiering te bieden aan de reële economie, met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Artikel 2

Overgangsbepalingen met betrekking tot uitstaande securitisatieposities

Met betrekking tot op [de in artikel 3, lid 2, vastgestelde datum/vaste datum] uitstaande securitisaties kunnen de instellingen de bepalingen in hoofdstuk 5 van titel II, deel drie, en artikel 337 van Verordening (EU) nr. 575/2013 blijven toepassen tot 31 december 2019 in de versie die op [dag voor de in artikel 3, lid 2, vastgestelde datum] van toepassing is, mits de instelling:

(a)  haar voornemen om dit artikel toe te passen, uiterlijk op [vaste datum] aan de bevoegde autoriteit meldt;

(b)  dit artikel toepast op alle uitstaande securitisatieposities die de instelling op [de in artikel 3, lid 2, vastgestelde datum/vaste datum] aanhoudt.

Artikel 3

Inwerkingtreding en datum van toepassing

(1)  Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(2)  Deze verordening is van toepassing met ingang van [datum van inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement  Voor de Raad

De voorzitter  De voorzitter

  • [1]  Nog niet in het Publicatieblad verschenen.
  • [2]  PB C 82 van 3.3.2016, blz. 1.
  • [3] *Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.
  • [4]   PB C 68 van 6.3.2012, blz. 39.
  • [5]   Zie https://www.eba.europa.eu/documents/10180/950548/EBA+report+on+qualifying+securitisation.pdf
  • [6]  Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).
  • [7]  Voorstel voor een verordening COM(2015) 472 final – C8-0288/2015 – 2015/0226 (COD) – Gemeenschappelijke regels betreffende securitisatie en tot instelling van een Europees kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie

PROCEDURE VAN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Titel

Prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

Document- en procedurenummers

COM(2015)0473 – C8-0289/2015 – 2015/0225(COD)

Datum indiening bij EP

30.9.2015

 

 

 

Commissie ten principale

       Datum bekendmaking

ECON

14.10.2015

 

 

 

Medeadviserende commissies

       Datum bekendmaking

JURI

14.10.2015

 

 

 

Geen advies

       Datum besluit

JURI

13.10.2015

 

 

 

Rapporteurs

       Datum benoeming

Othmar Karas

28.11.2016

 

 

 

Vervangen rapporteurs

Pablo Zalba Bidegain

 

 

 

Behandeling in de commissie

24.5.2016

13.6.2016

21.6.2016

11.10.2016

Datum goedkeuring

8.12.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

40

9

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Burkhard Balz, Hugues Bayet, Pervenche Berès, Udo Bullmann, Esther de Lange, Fabio De Masi, Anneliese Dodds, Markus Ferber, Jonás Fernández, Neena Gill, Sylvie Goulard, Roberto Gualtieri, Brian Hayes, Petr Ježek, Othmar Karas, Alain Lamassoure, Philippe Lamberts, Werner Langen, Ivana Maletić, Fulvio Martusciello, Costas Mavrides, Bernard Monot, Luděk Niedermayer, Stanisław Ożóg, Dimitrios Papadimoulis, Sirpa Pietikäinen, Dariusz Rosati, Pirkko Ruohonen-Lerner, Alfred Sant, Molly Scott Cato, Pedro Silva Pereira, Peter Simon, Theodor Dumitru Stolojan, Paul Tang, Ramon Tremosa i Balcells, Ernest Urtasun, Marco Valli, Jakob von Weizsäcker

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

David Coburn, Ildikó Gáll-Pelcz, Eva Joly, Siegfried Mureşan, Joachim Starbatty, Tibor Szanyi

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Salvatore Cicu, Jan Huitema, Seán Kelly, Mairead McGuinness, Jens Nilsson

Datum indiening

19.12.2016