VERSLAG over minimumnormen voor de bescherming van gefokte konijnen

30.1.2017 - (2016/2077(INI))

Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
Rapporteur: Stefan Eck


Procedure : 2016/2077(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0011/2017
Ingediende teksten :
A8-0011/2017
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over minimumnormen voor de bescherming van gefokte konijnen

(2016/2077(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 13 en 43 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Richtlijn 2008/120/EG van de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van varkens,

–  gezien Richtlijn 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren,

–  gezien Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen,

–  gezien Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens;

–  gezien Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren,

–  gezien de in maart 2016 verschenen speciale Eurobarometer 442 – "De houding van Europeanen ten aanzien van dierenwelzijn",

–  gezien het wetenschappelijk advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 12 januari 2011 inzake het welzijn van dieren tijdens het vervoer,

–  gezien het wetenschappelijk advies van de EFSA van 11 oktober 2005 over de gevolgen van de huidige huisvesting en de houderijpraktijken voor de gezondheid en het welzijn van tamme konijnen,

–  gezien hoofdstuk 7.5 van de gezondheidscode voor landdieren (Terrestrial Animal Health Code) van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE): 'Het slachten van dieren',

–  gezien de aanbevelingen voor het welzijn van konijnen, opgesteld door de regering van het VK,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8‑0011/2017),

A.  overwegende dat konijnen in aantallen de op drie na meest gefokte dieren ter wereld zijn en de op één na meest gefokte soort in de EU;

B.  overwegende dat de Europese fokkers hoge normen inzake de gezondheid en het welzijn van dieren moeten naleven die niet altijd verplicht zijn in derde landen waaruit de EU slachtvee importeert;

C.  overwegende dat consumenten steeds meer aandacht hebben voor de omstandigheden waarin dieren worden gefokt;

D.  overwegende dat de konijnenhouderij ernstig te lijden heeft onder de dalende vleesconsumptie in de EU en de economische crisis in de landbouwsector, en dat de verkoopprijzen op drie jaar tijd met ongeveer 20 % zijn gedaald terwijl de productiekosten gelijk zijn gebleven;

E.  overwegende dat rekening moet worden gehouden met de voedingswaarde van konijnenvlees en de rol die de productie ervan speelt in familiebedrijven, waarin veel vrouwen aan de slag zijn, in veel plattelandsgebieden waar nauwelijks mogelijkheden tot diversifiëring van de veeteelt bestaan;

F.  overwegende dat met het welzijn van de landbouwers evenzeer rekening moet worden gehouden als met het dierenwelzijn;

G.  overwegende dat de meerderheid van de konijnen gefokt wordt voor de vleesproductie, waarbij jaarlijks meer dan 340 miljoen konijnen worden geslacht om hun vlees; overwegende dat de konijnenhouderij minder dan 1 % van de dierlijke eindproductie van de EU vertegenwoordigt;

H.   overwegende dat de konijnenhouderij in de EU steeds verder achteruitgaat en dat er voor 2016 een productiedaling van 3,9 % wordt verwacht omdat konijnenvlees steeds minder populair is bij de consument; overwegende dat de konijnenhouderij op de wereldmarkt opereert en geen rechtstreekse steun ontvangt, noch gebruik kan maken van marktinterventies in het kader van de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

I.  overwegende dat de EU een negatieve handelsbalans heeft met China voor wat betreft konijnenvlees; overwegende dat het in de EU ingevoerde konijnenvlees voor 99 % afkomstig is uit China; overwegende dat de Chinese producenten de EU-fokkers uit de markt zullen prijzen als er geen maatregelen worden genomen, met alle negatieve gevolgen voor het dierenwelzijn van dien;

J.  overwegende dat het belangrijk en noodzakelijk is ervoor te zorgen dat de konijnenhouderij winstgevend is en blijft, zodat zij blijft bijdragen aan het behoud van de maatschappelijke structuur en de werkgelegenheid, met name voor vrouwen, in plattelandsgebieden waar geen andere productievormen mogelijk zijn, alsook de consument gevarieerde en hoogwaardige voeding aan te bieden;

K.  overwegende dat de EU 's werelds grootste konijnenproducent is, vóór Azië en met name China, dat met een productie van 417 000 ton geslachte dieren de grootste exporteur is;

L.  overwegende dat konijnenhouders en de hele sector er belang bij hebben dat het fokken van konijnen overeenkomstig het Europese productiemodel blijft voldoen aan de hoogste normen ter wereld inzake voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, en milieubescherming;

M.  overwegende dat de Europese konijnenhouderij op het naast elkaar bestaan van verschillende productiesystemen berust, en dat de konijnenhouderij voor veel kleine landbouwbedrijven in alle regio's een belangrijk middel vormt om hun inkomsten te diversifiëren;

N.  overwegende dat konijnenvlees, met een gemiddelde consumptie van 1,7 kg per inwoner, een van de minst geconsumeerde vleessoorten in de Unie is (tussen 1 % en 2 % van de totale vleesconsumptie);

O.  overwegende dat er ernstige bezorgdheid heerst over het geringe welzijn, de hoge stress en de hoge sterfte- en ziektecijfers onder gefokte konijnen in Europa, zoals de EFSA al in 2005 constateerde; overwegende dat de huisvesting, de voeding, de genetica, de gezondheidsaspecten of de verbetering van het welbevinden van konijnen die voor landbouwdoeleinden worden gehouden belangrijke aandachtspunten zijn onder belanghebbenden bij de konijnenhouderij, met name wat betreft het behoud van de diergezondheid en het dierenwelzijn;

P.  overwegende dat de meerderheid van de konijnen in de EU sinds hun domesticatie gewoonlijk wordt gehouden in batterijkooien, waarvan de specificaties van land tot land uiteen kunnen lopen, hetgeen vaak het geval is;

Q.  overwegende dat het konijn, net als andere soorten die met de mens samenleven, aspecten van zijn natuurlijke gedrag behoudt, en dat er daarom nader onderzoek moet worden verricht naar maatregelen en voorwaarden die gedurende de fok kunnen worden doorgevoerd zodat konijnen hun natuurlijke gedrag zo veel mogelijk kunnen behouden, voor zover dit hun eigen gezondheid ten goede komt;

R.  overwegende dat de intensieve fokkerij gebruikmaakt van vroeg en snel groeiende konijnensoorten – voorheen vleeskonijnen genoemd – met name commerciële hybriden die in industriële fokkerijen worden gebruikt voor de productie van slachtdieren;

S.  overwegende dat biologische productiesystemen, waar slachtkonijnen in groepshokken worden gehouden van waaruit zij toegang hebben tot een kleine weide en over het algemeen over meer ruimte beschikken, een mogelijk alternatief zijn voor de batterijfokkerij, hoewel dergelijke groepshuisvestingssystemen tot problemen kunnen leiden als gevolg van negatieve sociale interactie tussen en agressiviteit onder de dieren, hetgeen kan leiden tot verwondingen met gevolgen voor hun gezondheid en welzijn, en tot een toename van ziekten die worden overgebracht langs fecaal-orale weg;

T.  overwegende dat in bepaalde nationale regels voor biologische productie wordt bepleit konijnen in groepshokken te houden van waaruit zij toegang hebben tot een kleine weide bij de bodem van het hok;

U.  overwegende dat net als bij andere soorten, zoals pluimvee, onderzoek kan worden gedaan naar alternatieve productiesystemen, waaronder biologische productiesystemen, die de consument een ruimer assortiment levensmiddelen kunnen bieden en tot dusver slechts in beperkte mate ontwikkeld zijn;

V.  overwegende dat gezien het bovenstaande nader onderzoek moet worden verricht naar de uitdagingen en mogelijkheden van groepshuisvestingssystemen;

W.  overwegende dat het geringe economische belang van deze sector in de EU niet bevorderlijk is voor onderzoek en innovatie ter verbetering van de gezondheid en het welzijn van konijnen;

X.  overwegende dat er in de EU minimumnormen bestaan voor de bescherming van varkens[1], kalveren[2], legkippen[3] en vleeskippen[4], alsmede de algemene richtlijn van de Raad inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren[5], maar dat er geen specifieke EU-wetgeving bestaat inzake minimumnormen voor de bescherming van gefokte konijnen; overwegende dat steeds meer consumenten en burgers in de hele EU om regelgeving en meer welzijn voor gefokte konijnen vragen;

Y.  overwegende dat op grond van Richtlijn 1999/74/EG sinds 2012 een verbod geldt op het houden van legkippen in conventionele kooien, dat grotendeels ook met succes in de lidstaten is omgezet;

Z.  overwegende dat enkele lidstaten al nationale wetgeving en wettelijke vereisten voor het fokken van konijnen hebben vastgesteld en richtsnoeren betreffende goede praktijken hebben ontwikkeld in samenwerking met de sector; overwegende dat Oostenrijk in 2012 het houden van vleeskonijnen in kooien heeft verboden en dat in België bij wet is bepaald dat batterijkooien vóór 2025 moeten worden afgeschaft en vervangen door parksystemen;

AA.  overwegende dat in de Europese dierenwelzijnsstrategie werd gesteld dat de bestaande regelgeving volledig ten uitvoer moet worden gelegd alvorens meer wetgeving in te voeren, en dat de ontwikkeling van richtsnoeren betreffende goede praktijken moet worden bevorderd;

AB.  overwegende dat, gezien de vereiste transitie naar alternatieve productiesystemen en gezien het beperkte economisch gewicht van de konijnenfokkerij binnen de Europese dierlijke productie, de lidstaten en de Commissie aangemoedigd moeten worden om nader onderzoek te doen naar de gezondheid, het welzijn, het fokken, de huisvesting, de voeding, het gedrag en de verdoving van het konijn;

AC.  overwegende dat in het wetenschappelijk advies van de EFSA van 2005 over de huisvestings- en de houderijsystemen voor gefokte konijnenj wordt aanbevolen de kooien groter te maken, minder groeiende dieren in één kooi te zetten en therapeutische maatregelen te treffen, waaronder het gebruik van additieven om ziektes tegen te gaan;

AD.  overwegende dat de aanbevelingen van de gezondheidscode voor landdieren (Terrestrial Animal Health Code) van de OIE over het slachten van dieren, met inbegrip van verdovingsmethoden en kenniseisen voor slachters, ook voor konijnen gelden;

AE.  overwegende dat artikel 3 van Richtlijn 98/58/EG van de Raad inzake dierenwelzijn voorschrijft dat "alle passende maatregelen” moeten worden getroffen om het welzijn van dieren te verzekeren, terwijl in artikel 4 normen worden vastgesteld voor het houden van dieren op basis van "ervaring of wetenschappelijk onderzoek", wat ook de door de EFSA en de OIE vastgestelde normen omvat;

Algemene opmerkingen

1.  merkt op dat konijnen in de EU doorgaans gefokt worden in conventionele niet-aangepaste kooien – een kale omgeving waar slechts een drink- en voederbak staan – die niet voldoen aan de eisen inzake optimale fokkerij overeenkomstig de recentste wetenschappelijke inzichten; wijst er tevens op dat konijnen soms uitsluitend korrels te eten krijgen en geen toegang hebben tot vezels, en dat zij abnormaal gedrag kunnen gaan vertonen vanwege de beperkte ruimte in de kale, draadgazen kooien;

2.  merkt op dat nader wetenschappelijk onderzoek naar huisvestingssystemen noodzakelijk is, dat de hygiëne kan bevorderen en het risico op ziekten en infecties bij de dieren kan beperken;

3.  onderkent dat alternatieven voor het in kooien fokken van konijnen met succes worden doorgevoerd, bijvoorbeeld het fokken in openluchtparken of hokken, waarbij gras als hoofdvoedsel dient, die het comfort en het welzijn van gefokte konijnen verhogen; is van mening dat alternatieve systemen moeten worden ontwikkeld, verbeterd en bevorderd, waarbij onderkend wordt dat de vraag naar konijnenvlees afkomstig uit dergelijke systemen tot op zekere hoogte beperkt kan zijn doordat de hogere productiekosten worden doorberekend in de door de consument betaalde prijs;

4.  moedigt het gebruik van collectieve parksystemen voor konijnen aan omdat zij er meer leefruimte hebben, meer sociaal gedrag kunnen vertonen en meer kunnen bewegen; wijst erop dat het gebruik van collectieve parksystemen het welzijn van gefokte konijnen verhoogt omdat zij zo een leven kunnen leiden dat meer op hun natuurlijke staat lijkt; benadrukt dat diergezondheid ook afhangt van twee belangrijke fokpraktijken, namelijk de omgevingsomstandigheden van de gebouwen en de ontwikkeling van adequate praktijken op het gebied van houderij, bioveiligheid en beheer;

5.  verzoekt de lidstaten en de Commissie nader onderzoek te doen om vast te kunnen stellen wat de beste huisvestingssystemen zijn voor de verhoging van het dierenwelzijn in de verschillende houderijtypen, zodat binnen de houderijen verbeteringen kunnen worden doorgevoerd en tegelijkertijd hun duurzaamheid wordt gewaarborgd;

6.  benadrukt dat al het konijnenvlees op de EU-markt, ook als het wordt ingevoerd uit derde landen, aan hoge voedselveiligheids- en kwaliteitsnormen en criteria inzake dierenwelzijn moet voldoen; wijst nadrukkelijk op het gevaar van oneerlijke concurrentie van derde landen als voor importproducten niet dezelfde normen en criteria gelden;

7.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de kwaliteit en veiligheid van ingevoerd konijnenvlees te beschermen door grondige controles en inspecties te verrichten bij binnenkomst in de Unie;

8.  is ingenomen met de oprichting van het Europees platform voor dierenwelzijn en verzoekt de Commissie en de lidstaten gedragscodes voor het fokken van konijnen uit te wisselen en onder de aandacht te brengen;

Het fokken van konijnen

9.  benadrukt dat de konijnenfokkerij in Europa sterk geïntensiveerd is, ook al lopen de omstandigheden waaronder konijnen worden gefokt en gehouden uiteen omdat zij voor verschillende doeleinden worden gefokt en consumenten al naar gelang de markt en de EU-lidstaat verschillende wensen hebben;

10.  wijst erop dat de grootte van de kooi varieert al naar gelang de leeftijd en het gewicht van de dieren en dat dit van invloed is op bewegingen zoals uitgestrekt liggen, zitten en staan met gespitste oren (een alerte houding die typerend is voor de soort), zich oprichten, zich gemakkelijk omdraaien en hippen; onderstreept dat dit gebrek aan beweging tevens kan leiden tot verzwakte botten, stereotype gedrag of voetkwetsuren;

11.  benadrukt dat de huisvestingssystemen mettertijd verbeterd zijn door het aanbrengen van nieuwe voorzieningen, zoals voetmatjes, om voetkwetsuren te verminderen en het welzijn te verhogen; merkt evenwel op dat sommige oudere typen van de gebruikte kooien een constructievorm kunnen hebben die uit hedendaags oogpunt ongeschikt is;

12.  wijst er met bezorgdheid op dat gefokte konijnen wezenlijk meer aandoeningen hebben en hun sterftecijfer hoog is, onder meer vanwege meer parasitaire besmettingen (coccidiose, oxyuriosis, enz.) en verdenking op infectieziekten zoals VHD en myxomatose;

13.  wijst erop dat de EFSA in 2005 geconcludeerd heeft dat het sterfte- en ziektecijfer onder gefokte konijnen aanzienlijk hoger leek te zijn dan onder andere gefokte diersoorten als gevolg van infecties van de ingewanden en luchtwegen en voortplantingsproblemen; wijst er tegelijkertijd op dat in hetzelfde EFSA-verslag is gewaarschuwd voor de grotere gezondheidsrisico's die konijnen lopen als ze op de bodem in plaats van in kooien worden gehouden, met name vanwege coccidiose en parasitaire besmettingen;

14.  is ingenomen met de vooruitgang die veel fokkers hebben geboekt door in de constructie van de huisvestingssystemen verbeteringen aan te brengen in overeenstemming met de aanbevelingen van de EFSA; toont zich evenwel bezorgd over het gebrek aan behandelingen en onderzoek om ziekten onder gefokte konijnen te bestrijden;

Het fokken van konijnen

15.  geeft uitdrukking aan zijn bezorgdheid over het feit dat konijnen die in de EU worden gefokt en vetgemest met het oog op vleesproductie en die in ouderwetse kooien worden gehouden welke niet voldoen aan de moderne vereisten op het gebied van fokken, een ruimte tot hun beschikking hebben die per konijn geringer is dan twee gewone A4‑vellen papier;

16.  wijst erop dat konijnen extreem gevoelige dieren zijn die kunnen kampen met een grote hoeveelheid door ongeschikte fokomstandigheden veroorzaakte welzijnsproblemen en ziekten, waaronder dodelijke virussen, aandoeningen aan de luchtwegen en voetzoolaandoeningen veroorzaakt door het zitten op kooivloeren van draadgaas;

17.  wijst erop dat konijnenfokkers en dierenartsen over weinig therapeutische middelen beschikken om de gezondheidsproblemen die zich voordoen te bestrijden, en dat er meer moet worden gedaan aan het uitblijvende onderzoek en het gebrek aan investeringen in geneesmiddelen voor beperkte toepassingen en de behandeling van kleine diersoorten;

18.  wijst erop dat voeding heel belangrijk is voor het welzijn en de gezondheid van dieren en dat konijnen daarom altijd toegang moeten hebben tot evenwichtige voeding met de juiste doses vezels;

19.  merkt niettemin op dat de gezondheidsrisico’s beperkt zijn dankzij zeer strenge EU‑gezondheidsvoorschriften en benadrukt dat zieke dieren op grond van de vigerende wetgeving[6] onmiddellijk een medische behandeling moeten krijgen en tijdens hun herstel afgezonderd moeten worden, of zo nodig geëuthanaseerd;

20.  onderkent hoe belangrijk het is om mensen die te maken hebben met alle aspecten van de behandeling van dieren cursussen op het gebied van het fokken van konijnen aan te bieden alsook op betrouwbare technische en wetenschappelijke analyses gebaseerde gidsen voor goede praktijken, zodat zij hun resultaten kunnen verbeteren en een beter begrip krijgen van de relevante vereisten op het gebied van dierenwelzijn, waarmee onnodig lijden van de dieren vermeden kan worden;

21.  wijst erop dat gespeende mestkonijnen en voedsters die worden gehouden in collectieve parksystemen, waar lampreien doorgaans beschikken over 750 cm² per konijn en voedsters over 800 cm² per konijn, meer ruimte hebben voor beweging, sociale interactie en spel, waarbij plateaus in collectieve parksystemen het konijnen mogelijk maken agressors uit de weg te gaan, en deze systemen tevens voorzien in aparte huisvesting voor voedsters die een nestje zogen;

22.  beseft dat deze systemen voor de fokkers aanzienlijke kosten met zich meebrengt, waarmee rekening moet worden gehouden door fokkers die voor dit foksysteem kiezen, financieel te steunen; verzoekt de Commissie om in de toekomstige EU-begrotingen steun voor de konijnenhouderij beschikbaar te stellen; wijst erop dat in het kader van de programma’s voor plattelandsontwikkeling steun beschikbaar is voor fokkers die maatregelen doorvoeren ter verhoging van het welzijn van konijnen;

23.  wijst erop dat alle verplichte maatregelen die worden ingevoerd, gepaard moeten gaan met voldoende begrotingsmiddelen ter ondersteuning van de konijnenfokkers; is voorts van mening dat er een specifieke begrotingslijn moet komen om de consumptie van konijnenvlees te bevorderen;

24.  benadrukt dat meer onderzoek naar groepshuisvesting van voedsters het welzijn van deze dieren ten goede zou komen, met name onderzoek naar de tijd gedurende welke zij afzonderlijk gehuisvest moeten blijven en wanneer zij weer teruggeplaatst kunnen worden in de groep;

25.  adviseert voor de fok bestemde rammen die ouder zijn dan 12 weken in welk systeem dan ook altijd apart te huisvesten vanwege agressieproblemen;

Transport en slacht

26.  wijst erop dat transport een stressvolle ervaring voor konijnen is; onderstreept dat konijnen voor het transport over lange afstand gevoederd en gedrenkt moeten worden en tijdens de reis moeten beschikken over voldoende voeder, water en ruimte, en dat de transporttijden zo beperkt mogelijk moeten zijn vanwege de gevoeligheid van deze diersoort; benadrukt dat er zeer uiteenlopende stressfactoren bestaan die het welzijn van de dieren aantasten, zoals hitte, verhongering, uitdroging, pijn en trauma's, kou, kinetose en angst;

27.  benadrukt dat het welzijn van gefokte konijnen tijdens het transport en bij het slachten afhangt van de handelwijze en methodes van fokkers, vervoerders en slachthuispersoneel, alsook van de transportlogistiek; verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging en handhaving van de toepasselijke EU-wetgeving te monitoren, met name Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad betreffende de bescherming van dieren tijdens het vervoer;

28.  benadrukt dat konijnen volledig moeten worden verdoofd voordat ze worden geslacht, om ervoor te zorgen dat ze niet lijden en geen pijn of stress hebben; herinnert eraan dat geslacht moet worden zonder het risico dat het verdoofde dier weer bij kennis komt, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden; wijst erop dat de ontwikkeling van praktisch onderzoek naar verdovingstechnieken die worden gebruikt bij andere diersoorten het mogelijk zou maken op konijnen afgestemde elektrische of andere verdovingsmethodes vast te stellen, zoals verdoving met een gasmengsel, die wellicht commercieel haalbaar en humaner zijn;

Antimicrobiële resistentie

29.  erkent de inspanningen van de Europese producenten om het gebruik van antibiotica in de konijnenhouderij terug te dringen; benadrukt dat het wijdverbreide gebruik van antibiotica in de konijnenfokkerij, met name in intensieve houderijtypes, kan leiden tot een hogere antimicrobiële resistentie;

30.  merkt op dat het grootschalige gebruik van antibiotica kan leiden tot een toename van antimicrobiële resistentie, waardoor het van cruciaal belang is om antibiotica verantwoorder te gaan gebruiken; is van mening dat de konijnenhouderij een onderdeel van deze situatie vormt, evenals andere sectoren die dierlijke producten voortbrengen, en dat ook de konijnenhouderij aanzienlijke inspanningen moet leveren ter bevordering van verantwoordelijk gebruik van antibiotica om ervoor te zorgen dat ze doeltreffend blijven en om antimicrobiële resistentie te voorkomen;

31.  benadrukt dat de lidstaten moeten worden aangemoedigd om de conventionele batterijkooien in de hele EU geleidelijk af te schaffen en tegelijkertijd economisch levensvatbare verrijkte houderijsystemen te bevorderen, zodat in alle houderijsystemen hoge normen op het gebied van hygiëne gehaald en gehandhaafd worden, met name door de ontwikkeling van preventieve maatregelen en gerichte controles;

32.  onderstreept dat antibiotica uitsluitend gebruikt moeten worden voor behandelingsdoeleinden, waarna vóór het slachten een passende wachttijd moet volgen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 inzake grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, zodat de veiligheid van konijnenvlees gegarandeerd kan worden;

33.  benadrukt dat het terugdringen van het antibioticagebruik, en de positieve impact die dat zal hebben op de volksgezondheid, alleen mogelijk is als er meer nadruk wordt gelegd op het beheer van en het toezicht op konijnenhouderijen;

Conclusie

34.  moedigt de Commissie aan om in het licht van het grote aantal konijnen dat in de EU wordt gefokt en geslacht en van de ernstige gevolgen voor het dierenwelzijn van de thans gebruikte systemen voor het houden van konijnen, een stappenplan op te stellen voor financieel duurzame minimumnormen voor de bescherming van gefokte konijnen; benadrukt dat in dit stappenplan meetbare streefdoelen en een verplichting tot regelmatige verslaggeving moeten zijn opgenomen, en dat het stappenplan, in chronologische volgorde, ten minste het volgende moet bevatten:

–  het opstellen van richtsnoeren met goede praktijken, waarin regels worden vastgesteld inzake het welzijn van konijnen, in samenwerking met alle betrokkenen bij de productie, en met andere belanghebbenden bij de konijnenhouderij,

–  een aanbeveling van de Commissie, waarin reeds genomen nationale maatregelen in aanmerking worden genomen, met, waar nodig, voorstellen voor een gezamenlijke EU‑aanpak, met name wat betreft de gezondheid, het welzijn en de huisvesting van konijnen;

35.  verzoekt de Commissie wetenschappelijk bewijs en conclusies als uitgangspunt te nemen wanneer zij maatregelen voorstelt inzake huisvestingsvereisten voor voedsters en vleeskonijnen, en daarbij voldoende rekening te houden met de biologische behoeften van de dieren en hun soortspecifieke gedrag;

36.  is van mening dat de voorschriften van de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 98/58/EG inzake "alle passende maatregelen" die moeten worden genomen ten behoeve van het welzijn van dieren en de vaststelling van normen op grond van "ervaring of wetenschappelijk onderzoek" moeten worden aangewend om de wetenschappelijke aanbevelingen van de EFSA en de OIE te handhaven;

37.  wijst op de noodzaak een evenwicht te vinden tussen de verschillende aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, namelijk dierenwelzijn en diergezondheid, de financiële situatie en de arbeidsomstandigheden van konijnenhouders, duurzaamheid van de productie, gevolgen voor het milieu en consumentenbescherming; merkt op dat eveneens moet worden gekeken naar de behoefte van de consument aan betaalbaar en kwalitatief hoogwaardig konijnenvlees;

38.  onderstreept dat het GLB tot doel heeft om landbouwproducten en levensmiddelen aan consumenten in de hele EU te leveren en daarbij rekening te houden met hun behoeften en wensen op het gebied van gezonde en hoogwaardige landbouwproducten en levensmiddelen tegen betaalbare prijzen;

39.  moedigt de lidstaten en de sector aan om duidelijke systemen te ontwikkelen voor de etikettering van producten en daarbij gebruik te maken van de etiketteringsregelingen die zijn vastgelegd in hoofdstuk V van Verordening (EU) nr. 1169/2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, zodat kan worden toegezien op meer transparantie op de markt, de naleving van kwaliteitsnormen en de bescherming van de gezondheid van consumenten, en consumenten in staat worden gesteld geïnformeerde en transparante keuzes te maken wanneer zij producten kopen, waarbij tegelijkertijd de herkomst van het product duidelijk vermeld wordt en het product bijgevolg beschermd is tegen oneerlijke concurrentie;

40.  onderstreept dat alle bestaande regelgeving op EU-niveau geharmoniseerd moet worden; benadrukt dat het uitwisselen van informatie met het oog op het opstellen van gidsen voor goede praktijken en het ondersteunen van nationale richtsnoeren van cruciaal belang zijn voor dit proces;

41.  spoort alle lidstaten aan hun voorschriften in overeenstemming te brengen met de vigerende voorschriften in Oostenrijk, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk inzake het welzijn van konijnen, omwille van een gelijk speelveld;

42.  onderstreept dat, in het licht van de vereiste transitie naar alternatieve productiesystemen, nader wetenschappelijk onderzoek moet worden gedaan naar de konijnenhouderij; moedigt de lidstaten en de Commissie aan specifieke begrotingssteun te verlenen aan en onderzoek te doen naar:

–  de gezondheid van gefokte konijnen,

–  het welzijn van gefokte konijnen,

–  huisvesting van gefokte konijnen,

–  de voortplanting van gefokte konijnen, met inbegrip van de voortplanting van konijnen van genetische stammen met een rustiger temperament,

–  het fokken van konijnen,

–  het gedrag van konijnen,

–  de voeding van gefokte konijnen,

–  soortspecifieke aandoeningen, morbiditeit en mortaliteit onder gefokte konijnen,

–  passende geneesmiddelen, vaccins en behandelingen voor gefokte konijnen, waarbij rekening wordt gehouden met het groeiende probleem van antimicrobiële resistentie,

–  passende, soortspecifieke en humane verdovingsmethoden voor gefokte konijnen;

43.  verzoekt de Commissie en de lidstaten gegevens te verstrekken over de productie van en de handel in konijnenvlees, en konijnenvlees op te nemen in het Europese vleesmarktobservatorium;

°

°  °

44.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens. PB L 47 van 18.2.2009, blz. 5.
  • [2]  Richtlijn 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren. PB L 10 van 11.1.2009, blz. 7.
  • [3]  Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen. PB L 203 van 3.8.1999, blz. 53.
  • [4]  Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens. PB L 182 van 12.7.2007, blz. 19.
  • [5]  Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren. PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23.
  • [6]  Richtlijn 98/58/EG van de Raad inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren.

TOELICHTING

Achtergrond

Konijnen zijn, in aantallen, de op drie na meest gefokte diersoort in de Europese Unie, waarbij jaarlijks meer dan 340 miljoen konijnen worden geslacht. Toch vormt de konijnenfokkerij in de EU bij benadering slechts 1,1 % van de totale vleesproductie in de EU. Er is thans EU-wetgeving in werking waarin minimumnormen zijn vastgesteld voor de bescherming van varkens, kalveren, legkippen en vleeskippen, alsmede de algemene richtlijn van de Raad inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren, maar dat er nog geen specifieke EU-wetgeving bestaat inzake minimumnormen voor de bescherming van konijnen.

Konijnen in de EU worden momenteel in vreselijke omstandigheden gehouden in boerderijen waar ze worden gefokt en vetgemest, ondanks de bestaande Europese wettelijke waarborgen, zoals Richtlijn 98/58/EG van de Raad inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren, en artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat bepaalt dat "de Unie en de lidstaten ten volle rekening [houden] met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren als wezens met gevoel".

De meeste lidstaten hebben geen specifieke wetgeving voor het houden, fokken en vetmesten van konijnen. Er bestaan echter enkele uitzonderingen: Oostenrijk (2012, verbod op batterijkooien), België (2014, uitfasering van kooien en de introductie van een parksysteem in 2025), Duitsland (2014, verbetering van de dierenwelzijnswetgeving, met name wat betreft het fokken van konijnen) en het Verenigd Koninkrijk (2007, wetgeving inzake het welzijn van gefokte dieren, die specifieke voorschriften voor het fokken van konijnen omvat).

Voorts blijkt uit de in maart 2016 verschenen speciale Eurobarometer 442 – "De houding van Europeanen ten aanzien van dierenwelzijn" dat consumenten strengere normen inzake dierenwelzijn verlangen. De overgrote meerderheid van de consumenten die de Eurobarometer-enquête hebben ingevuld, gaf aan bereid te zijn om meer te betalen voor voedsel dat is geproduceerd onder strenge inachtneming van het dierenwelzijn. Voorts moeten konijnen in het nieuwe wetgevingsvoorstel inzake biologische productie dat momenteel wordt besproken, in groepshokken worden gehouden, met ten minste 0,4 m2 ruimte per konijn, en moeten ze toegang hebben tot een weide in de buitenlucht, bij de bodem van het hok.

Standpunt van de rapporteur

Met dit initiatiefverslag beoogt de rapporteur een breed debat op gang te brengen over het fokken van konijnen in de EU en over de methoden die worden gebruikt bij de huisvesting van gefokte konijnen, en tevens de Europese Commissie aan te moedigen een ambitieus ontwerpvoorstel voor wetgeving in te dienen. Het doel van het voorstel is om de bestaande mazen in de wetgeving te dichten die leiden tot ernstige misstanden ten aanzien van het dierenwelzijn bij het houden, fokken, telen, vervoeren en slachten van gefokte konijnen.

In de EU wordt doorgaans geen rekening gehouden met de soortspecifieke behoeften en het welzijn van konijnen. De meeste lidstaten beschikken niet over specifieke wetgeving inzake verplichte minimumvereisten voor de bescherming van konijnen in de veeteelt. De toepassing, tenuitvoerlegging en handhaving van Europese en nationale algemene wetgeving inzake het welzijn van dieren is over het algemeen ontoereikend en de faciliteiten die in de EU gewoonlijk worden gebruikt voor het fokken en vetmesten van konijnen voor de vleesproductie voldoen zelfs niet aan de meest basale normen voor dierenwelzijn. Er bestaat een dringende noodzaak om de situatie van gefokte konijnen in de EU te verbeteren. Volgens de rapporteur is de meest geëigende weg daartoe EU-wetgeving inzake de minimumnormen voor de bescherming van gefokte konijnen.

De rapporteur doet verscheidene aanbevelingen in dit verslag, alsook in het werkdocument dat aan het verslag ten grondslag ligt. Kort gezegd moeten batterijkooien en kale, draadgazen kooien in de konijnenfokkerij uitgefaseerd worden, en dient te worden overgestapt op alternatieve methoden voor het houden van konijnen, zoals parksystemen die voorzien in voldoende ruimte per konijn en waarin konijnen in groepen gehouden kunnen worden. Fokkers die deze omschakeling maken, moeten gesteund worden door middel van de programma’s voor plattelandsontwikkeling van het GLB. Het onderkomen van konijnen moet zijn uitgerust met plateaus of vergelijkbare verhogingen en met voldoende verrijkend materiaal. Voorts moeten de transporttijden zo beperkt mogelijk gehouden worden vanwege de gevoeligheid van deze soort. Konijnen moeten vóór het transport gevoederd worden en tijdens het transport voldoende voedsel en water tot hun beschikking hebben. In de transportkisten en -kooien moeten de dieren een normale lichaamshouding kunnen aannemen. Ten slotte moeten konijnen volledig worden verdoofd voordat ze worden geslacht, om ervoor te zorgen dat ze niet lijden en geen pijn of stress hebben. Bij het slachten mag geen risico bestaan dat een verdoofd dier weer bij kennis komt.

Voorts is de rapporteur van mening dat EU-wetgeving zorgt voor een uniforme interpretatie, een gelijk speelveld creëert en voorziet in de toenemende vraag van consumenten naar een beter dierenwelzijn in de veeteelt. In de afgelopen jaren hebben grote Europese dierenwelzijnsorganisaties en ngo's steeds meer aandacht gekregen voor de konijnenfokkerij en voeren zij campagnes voor de afschaffing van batterijkooien. In de nabije toekomst zal de publieke druk ten aanzien van dit onderwerp naar verwachting toenemen.

Ten slotte hebben dierspecifieke aandoeningen en de hoge sterftecijfers die inherent zijn aan het fokken van konijnen het routinematig inzetten van antibiotica noodzakelijk gemaakt. Dit heeft de problematiek van stijgende antimicrobiële resistentie verergerd. Het fokken van konijnen in zijn huidige vorm is dus tevens een probleem voor de volksgezondheid, eens te meer omdat in de konijnenfokkerij gebruik wordt gemaakt van zeer sterke reserveantibiotica die als laatste redmiddel dienen. De rapporteur is er sterk van overtuigd dat de noodzaak om antibiotica te gebruiken zal afnemen bij een omschakeling van het fokken van konijnen in kooien naar hoksystemen, waarmee ook de risico’s voor de volksgezondheid kleiner worden.

De rapporteur is van mening dat we eindelijk een begin kunnen maken met de verbetering van de gezondheid en het welzijn van miljoenen en miljoenen gefokte konijnen in de Europese Unie, en dat we tegemoet kunnen komen aan de vraag van consumenten naar strengere normen op het gebied van dierenwelzijn in de landbouw, mits gehoor wordt gegeven aan deze aanbevelingen in een toekomstig voorstel voor wetgeving inzake minimumnormen voor de bescherming van gefokte konijnen, en wanneer – met het oog op een gelijk speelveld – dezelfde normen worden toegepast op geïmporteerde konijnenproducten.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

25.1.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

29

7

9

Bij de eindstemming aanwezige leden

John Stuart Agnew, Clara Eugenia Aguilera García, Eric Andrieu, Richard Ashworth, Daniel Buda, Matt Carthy, Viorica Dăncilă, Michel Dantin, Jean-Paul Denanot, Albert Deß, Diane Dodds, Jørn Dohrmann, Herbert Dorfmann, Norbert Erdős, Luke Ming Flanagan, Martin Häusling, Anja Hazekamp, Esther Herranz García, Jan Huitema, Peter Jahr, Ivan Jakovčić, Jarosław Kalinowski, Elisabeth Köstinger, Zbigniew Kuźmiuk, Philippe Loiseau, Giulia Moi, Ulrike Müller, James Nicholson, Maria Noichl, Laurenţiu Rebega, Jens Rohde, Bronis Ropė, Czesław Adam Siekierski, Tibor Szanyi, Marc Tarabella, Marco Zullo

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Franc Bogovič, Angélique Delahaye, Stefan Eck, Jonás Fernández, Julie Girling, Karin Kadenbach, Norbert Lins, Florent Marcellesi, John Procter, Vladimir Urutchev, Miguel Viegas

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Pilar Ayuso, Stanislav Polčák, Damiano Zoffoli