VERSLAG over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020

1.2.2017 - (2015/2329(INI))

Commissie cultuur en onderwijs
Rapporteur: María Teresa Giménez Barbat


Procedure : 2015/2329(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0017/2017
Ingediende teksten :
A8-0017/2017
Aangenomen teksten :

TOELICHTING – SAMENVATTING VAN DE FEITEN EN BEVINDINGEN

Procedure en bronnen

Op 14 september 2015 kreeg de rapporteur de taak om een verslag voor te bereiden over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020.

Het voorliggende verslag heeft tot doel de eerste ervaringen bij de tenuitvoerlegging van het nu 2 jaar lopende programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020 te onderzoeken. De rapporteur hoopt de leden aan de hand van dit verslag een overzicht te geven van de huidige stand van zaken van de tenuitvoerlegging, en wil de leden helpen inzien wat goed werkt in het huidige programma, en wat voor aanvragers en begunstigden de belangrijkste zwakke punten zijn. De conclusies uit dit verslag moeten worden verwerkt in de tussentijdse evaluatie van de tenuitvoerlegging van het programma, die in 2017 door de Europese Commissie ingediend moet worden, en in een mededeling over de voortzetting van het programma, die in 2018 door de Commissie gepubliceerd moet worden.

Om conclusies te kunnen trekken en ontwerpaanbevelingen te kunnen verstrekken heeft de rapporteur verschillende vergaderingen georganiseerd met de Europese Commissie en het Uitvoerend Agentschap voor onderwijs, audiovisuele middelen en cultuur (EACEA). Zij heeft ook waardevolle feedback verkregen uit een analyse op basis van interviews met de nationale contactpunten die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het programma op nationaal niveau. Deze analyse, die werd uitgevoerd door Coffey van maart tot mei 2016, werd besteld door beleidsondersteunende afdeling B. De onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) heeft een Europese uitvoeringsbeoordeling opgesteld, die ook een grondige analyse van het programma "Europa voor de burger" bevat.

De rapporteur heeft tot slot ook deelgenomen aan een vergadering met betrokken partijen, die georganiseerd werd in het informatiebureau van het EP in Barcelona op 30 mei 2016. Daar heeft de rapporteur de kans gekregen om kennis te maken met verschillende Spaanse begunstigden van het programma, alsook met het nationale contactpunt voor Spanje. De rapporteur was ook aanwezig bij de vergadering van de groep voor dialoog met het maatschappelijk middenveld, georganiseerd door de Commissie in Barcelona op 31 mei en 1 juni 2016.

Sinds haar benoeming heeft de rapporteur ook informatie verzameld tijdens vergaderingen met verschillende organisaties, zoals:

-   de Europese Vereniging voor lokale democratie (ALDA);

-  Friends of Europe;

-  Fundació Solidaritat UB - Universiteit van Barcelona

-  Actie Service Europese staatsburgers (ECAS);

-  European Policy Center;

-  Café Babel;

-  de Raad van Europese gemeenten en regio's (Council of European Municipalities and Regions, CEMR);

-  Sociaal Platform.

Alle inzichten die dankzij deze verschillende studies, vergaderingen en debatten met begunstigden, betrokken partijen en instellingen werden verkregen, zijn verwerkt in dit verslag.

Oorsprong, structuur en doel van het programma[1]

Het is al langer een hoofddoelstelling van de Europese beleidsmakers en van het Europees Parlement om de Europese Unie dichter bij de burger brengen; in de huidige omstandigheden is dit belangrijker dan ooit.

Het programma "Europa voor de burger" werd oorspronkelijk opgericht voor de periode 2007-2016[2], op basis van de ervaringen uit een eerder programma inzake actief burgerschap van 2004 tot 2006, met als doel het maatschappelijk draagvlak voor Europese integratie te vergroten.

Tijdens de periode 2007-2013 bereikte het programma "Europa voor de burger" ongeveer 7 miljoen rechtstreekse deelnemers en bijna 25 000 steden en gemeenten in Europa. In het kader van het programma werden 350 netwerken van steden gecreëerd met betrekking tot gemeenschappelijke thema's en werden ongeveer 4 250 maatschappelijke organisaties gemobiliseerd om tegemoet te komen aan de bezorgdheden van de burgers.[3] Na het succes van de eerste programmeringsperiode werd in april 2014 een herziene versie van het programma "Europa voor de burger" aangenomen.

Bij de herziening bleef de essentie van het programma "Europa voor de burger" behouden, maar werd ernaar gestreefd de structuur en de toegang voor aanvragers te vereenvoudigen. De doelstellingen van het programma werden opnieuw en in eenvoudigere bewoordingen opgesteld, met nadruk op de algemene doelstelling om de band tussen de Unie en haar burgers te versterken. In de verordening tot vaststelling van dit programma worden de doelstellingen van het programma benadrukt, namelijk "bijdragen aan het inzicht van de burgers in de Unie, haar geschiedenis en diversiteit, bevorderen van Europees burgerschap en verbeteren van de omstandigheden voor hun democratische en burgerparticipatie".[4]

De structuur van het programma werd in de nieuwe programmeringsperiode gewijzigd, en bestaat uit twee onderdelen en een horizontale actie:

  Onderdeel 1: Europees gedenken: bewustmaking ten aanzien van het gedenken, de gemeenschappelijke geschiedenis en waarden van de Unie, en het doel van de Unie.

  Onderdeel 2: Democratische betrokkenheid en burgerparticipatie: aanmoediging van democratische en burgerparticipatie op het niveau van de Unie. De maatregelen op grond van onderdeel 2 zijn:

•  Jumelages van steden

•  Netwerken van steden

•  Projecten van maatschappelijke organisaties

  Horizontale actie: Valorisatie: Projectresultaten analyseren, verspreiden en gebruiken

Deze maatregelen werden gestroomlijnd om de logica van het programma duidelijker te maken. Vroeger werden jaarlijks specifieke prioriteiten voor de twee onderdelen bepaald. Vanaf 2015 werden prioriteiten bepaald voor de resterende duur van het programma 2016-2020. Zo kunnen aanvragers hun projecten beter plannen en voorbereiden. De Commissie reserveert echter het recht om de prioriteiten te herzien, aan te passen en/of te wijzigen. De prioriteiten voor de periode 2016-2020[5] zijn:

  voor "Europees gedenken" (Onderdeel 1):

1.  Herdenking van belangrijke historische keerpunten in de recente Europese geschiedenis;

2.  Civiele samenleving en burgerparticipatie in totalitaire regimes;

3.  Verbanning en verlies van burgerschap in totalitaire regimes: lessen trekken voor het heden;

4.  Overgang naar democratie en toegang tot de Europese Unie. 

  voor "Democratische betrokkenheid en burgerparticipatie" (Onderdeel 2):

1.  Begrijpen en bestrijden van euroscepticisme;

2.  Solidariteit in tijden van crisis;

3.  Bestrijden van stigmatisering van "immigranten" en creëren van tegenverhalen om interculturele dialoog en wederzijds begrip te stimuleren;

4.  Debat over de toekomst van de Europa.

Voor het volledige programma 2014-2020 werd voorzien in een begroting van 185 468 000 EUR. Dat is aanzienlijk minder dan de begroting voor het vorige programma, waarvan de financiële enveloppe 215 000 000 EUR bedroeg. Wat betreft de toekenning van de begroting, is in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 390/2014 tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020 bepaald dat ongeveer 20 % van de volledige begroting van het programma zal worden besteed aan onderdeel 1; ongeveer 60% van de totale begroting van het programma zal worden besteed aan onderdeel 2; ongeveer 10% van de totale begroting van het programma zal worden besteed aan horizontale actie (valorisatie) en ongeveer 10% van de totale begroting van het programma zal worden besteed aan het programmabeheer.

Tot slot werd de op een begroting gebaseerde financiering, die in het verleden toegepast werd, vervangen door een systeem van forfaitaire financiering. Het forfaitaire bedrag omvat alle in aanmerking komende kosten voor acties. Voor alle deelnemende landen gelden dezelfde parameters.

Het programma omvat zowel actiesubsidies als exploitatiesubsidies. De actiesubsidies worden toegekend voor projecten (acties met een beperkte looptijd waarin voorgestelde specifieke activiteiten worden uitgevoerd) binnen beide onderdelen. De exploitatiesubsidies verschillen hiervan in die zin dat ze een financiële ondersteuning vormen voor de kosten die de normale uitvoering van de gebruikelijke en doorlopende activiteiten van een organisatie met zich brengt, bijvoorbeeld huur van gebouwen of personeelskosten.[6]

Het programma "Europa voor de burger" staat open voor alle belanghebbenden die het Europese burgerschap en de Europese integratie bevorderen, in het bijzonder lokale en regionale overheden en organisaties, jumelagecomités, Europese organisaties die onderzoek naar overheidsbeleid verrichten (denktanks), maatschappelijke organisaties (met inbegrip van organisaties van overlevenden van de Holocaust) alsook culturele, jeugd-, onderwijs en onderzoeksinstellingen. Het verstrekt financiële ondersteuning van de EU aan diverse projecten en activiteiten. Verenigingen, plaatselijke overheden en instellingen in alle 28 EU-lidstaten, Albanië, Bosnië-Herzegovina, Servië, Montenegro en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië kunnen aanvragen indienen voor subsidies.

Het programma heeft zijn waarde in verschillende beleidsdomeinen bewezen, bijvoorbeeld justitie, vrijheid en veiligheid, migratie, werkgelegenheid en sociaal beleid, alsook onderwijs, opleiding en jongeren. Vooral nu het euroscepticisme sterk opkomt, is de aanmoediging van burgerparticipatie essentieel. Van het programma "Europa voor de burger" wordt in dit verband gezegd dat het een uniek Europees platform aanbiedt voor het bevorderen van burgerengagement onder Europese burgers, ofwel rechtstreeks ofwel via organisaties die zich tot hen richten. In haar eindverslag over de evaluatie achteraf van het programma "Europa voor de burger" 2013-2007 bevestigde de Europese Commissie dat de doelstellingen en activiteiten van het programma relevant en complementair met andere initiatieven waren, en een duidelijke toegevoegde waarde op EU-niveau hadden, aangezien het programma het mogelijk maakte om activiteiten uit te voeren die niet op een andere manier gefinancierd konden worden.[7]

Het programma wordt gezamenlijk beheerd door het DG Migratie en Binnenlandse Zaken (DG HOME) van de Europese Commissie, het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) en de Programmacommissie, samengesteld uit door de lidstaten aangeduide afgevaardigden. De nationale contactpunten fungeren als een brug tussen de verantwoordelijken van het programma (Europese Commissie en EACEA) enerzijds en mogelijke programmabegunstigden, tussenschakels en het brede publiek anderzijds.

In overeenstemming met artikel 11, lid 2, VEU en artikel 10 van de verordening tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" 2014-2020 werd een "groep voor dialoog met het maatschappelijk middenveld" opgericht (voorheen een "groep voor gestructureerde dialoog" genoemd). De groep heeft als opdracht:

  een regelmatige dialoog te houden over alle onderwerpen in verband met het programma "Europa voor de burger", waaronder "Gedenken" en "Democratisch en maatschappelijk engagement";

  ervaringen en goede praktijken in deze gebieden uit te wisselen;

  bij te dragen tot de verspreiding van de programmaresultaten;

  bij te dragen tot de voorbereiding en tenuitvoerlegging van evenementen en activiteiten die in het kader van het programma "Europa voor de burger" georganiseerd worden;

  beleidsontwikkelingen in gerelateerde domeinen te monitoren en bespreken.

De groep moet jaarlijks twee keer bijeenkomen, vooral in functie van de programma-agenda van "Europa voor de burger" en van de Europese politieke agenda, met inbegrip van de jaarlijkse prioriteiten van de EU. De groep bestaat uit de volgende organisaties:

  Organisaties die geselecteerd werden als ontvangers van een exploitatiesubsidie in het kader van "Europa voor de burger" 2014-2020, onder afdeling 1 "Gedenken" en afdeling 2 "Democratisch engagement en burgerparticipatie";

  Organisaties die een exploitatiesubsidie hebben ontvangen in het kader van het afgelopen programma "Europa voor de burger" 2007-2013, en die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn om aan de dialoog te blijven deelnemen.

  Bepaalde organisaties/denktanks die interesse hebben geuit in het programma "Europa voor de burger" en/of werk in dit beleidsdomein – zonder noodzakelijkerwijs steun van het programma te krijgen.

Zoals hierboven reeds vermeld, heeft de rapporteur de kans gekregen om op 31 mei en 1 juni 2016 in Barcelona de bijeenkomst van deze maatschappelijke dialooggroep als spreker bij te wonen.

Veranderingen dankzij het nieuwe programma[8]

De verandering in structuur, van een brede opzet die vier algemene acties behelsde (Actieve burgers voor Europa; Een actieve civiele samenleving in Europa; Samen voor Europa; Actief Europees gedenken) naar een meer gestroomlijnd programma "Europa voor de burger" met twee onderdelen, met nadruk op "Europees gedenken" en "Democratisch engagement en burgerparticipatie", behoort tot de belangrijkste verschillen tussen het programma van 2007-2013 en dat van 2014-2020. Deze aanpassing lijkt redelijk, aangezien het toepassingsgebied van het programma zo kleiner, maar beter gericht wordt. De geselecteerde projecten hebben vooral te maken met migratie, sociale inclusie en interculturele kwesties, en hebben bijgevolg de capaciteit om lokale en Europese dimensies te overbruggen. Het ontwerp van het onderdeel "Europees gedenken" werd bovendien aangepast, zodat het toekomstgerichter werd, met als doel verleden en heden te koppelen. Een belangrijk nieuw kenmerk van het programma is dat de grote meerderheid van de geselecteerde projecten "kleine projecten" zijn (met minder dan 60 000 EUR financiering).

De aanvraagprocedure werd opmerkelijk verbeterd dankzij elektronische formulieren, die door de aanvrager in een van de 24 officiële EU-talen ingevuld moeten worden. De papierloze aanvraag is gemakkelijker en sneller, zowel voor aanvragers als voor de Commissie en het EACEA. Bovendien is door deze nieuwe aanvraagprocedure het aantal niet in aanmerking komende aanvragen sterk verminderd.

Daarnaast werd de selectieprocedure voor projecten sneller gemaakt, zowel met betrekking tot de toekenningsbeslissing als tot de periode waarin het contract wordt voorbereid (die vroeger ongeveer vijf maanden in beslag nam, en nu minder dan drie en een halve maand). Ook de uitbetaling van de voorfinancieringen en de reguliere betalingen aan de begunstigden gebeurt nu veel sneller.

Het geografische evenwicht werd verbeterd, waardoor alle lidstaten (met uitzondering van Estland) in 2015 projectbegunstigden hadden. Hongarije had het grootste aantal geselecteerde aanvragen (17 %), gevolgd door Slowakije (13 %), Italië en Duitsland (11 %). Projecten hebben gemiddeld 8 partners, en ongeveer 30 % van de partners is Oost-Europees. Het is een goede zaak dat de Balkanlanden, die een internationale overeenkomst met DG Home hebben gesloten, in 2015 deel konden nemen aan een niet-openbare oproep tot het indienen van voorstellen. Twee organisaties, namelijk een Servische en een Macedonische, werden geselecteerd voor exploitatiesubsidies voor de periode 2015-2017.

De structurele reorganisatie binnen de Commissie, namelijk de overgang van het programma van DG COMM naar DG HOME, is vlot verlopen.

Belangrijkste aandachtspunten

Het belangrijkste aandachtpunt is ongetwijfeld de programmabegroting voor 2014-2020, die ten opzichte van de vorige generatie met 14 % is gekrompen. De financiële enveloppe voor het programma "Europa voor de burger" 2014-2020 bedraagt 185,47 miljoen EUR (voor 2007-2013 was dat 215 miljoen EUR), wat 0,0171 % van het meerjarig financieel kader van de EU is, en dus verre van de symbolische "één euro per burger" zoals onder andere door de Raad van Europese gemeenten en regio's (CEMR) in 2011 werd gevraagd. Concreet betekent dit dat van elke 4281 euro die op EU-niveau wordt uitgegeven, slechts één euro bestemd is voor het enige programma dat de Europese burgers centraal stelt. De rapporteur is hier zeer bezorgd over.

De inkrimping van de financiële enveloppe heeft zonder twijfel ernstige gevolgen voor het functioneren van het programma "Europa voor de burger" in zijn geheel. De beperkte begroting moet aan hetzelfde aantal projecten toegewezen worden. Het aantal personeelsleden voor het programma "Europa voor de burger" binnen het EACEA en de Commissie werd teruggebracht, met als gevolg een hogere werkdruk voor het resterende personeel. De grootste uitdaging voor projecten die in het kader van het programma ondersteuning krijgen, is dat zij met een bescheiden budget toch impact moeten creëren. Er lijkt bijgevolg een grote kloof te zijn tussen de zeer ambitieuze programmadoelstellingen, en de hiervoor beschikbare financiering. Dit wordt geïllustreerd door het lage aantal geselecteerde projecten: in 2015 werden slechts 33 van de 538 aanvragen voor het onderdeel "Gedenken" geselecteerd, wat neerkomt op 6 %. Hetzelfde percentage geldt voor de projecten van maatschappelijke organisaties (27 van de 440 projecten geselecteerd in 2015). Voor stedenjumelages is het percentage 18 %. Van de 2791 aanvragen die in 2015 ingediend werden, werden in totaal 408 projecten geselecteerd. Dit komt neer op een gemiddeld succespercentage van ongeveer 15 %. Over het algemeen heeft het lage succespercentage te maken met het gebrek aan financiering, en niet met de kwaliteit van de projecten, wat bij de niet-succesvolle aanvragers voor frustratie zorgt.

Zoals hierboven reeds vermeld werd, lijkt de forfaitaire financiering een aanzienlijke verbetering te zijn ten opzichte van de vorige programmeringsperiode. Het systeem werkt goed en is voor de aanvragers verstaanbaar. Volgens de nationale contactpunten kent de financiering in de nieuwe programmeringsperiode echter ook een aantal probleempunten, met name voor kleinere organisaties, die vaak niet de nodige financiële middelen hebben om uitgaven voor te schieten totdat de uiteindelijke betaling gebeurt. Het verminderde percentage prefinanciering (momenteel hoogstens 50 %) creëert voor deze kleinere organisaties een zware last. Een verhoogd percentage voor prefinanciering kan ervoor zorgen dat meer projectpartnerschappen in het kader van het programma worden ontwikkeld, aangezien een groter aantal kleinere organisaties ondersteund zou kunnen worden. Voor stedenjumelages is prefinanciering niet mogelijk.

Daarnaast verklaarden de verschillende nationale contactpunten dat ook de berekening van de subsidies bepaalde problemen creëerde voor potentiële aanvragers in sommige lidstaten. De subsidie wordt berekend op basis van een forfaitair financieringssysteem in tranches, met een maximumbedrag voor de diverse kosten van het project.

Voor stedenjumelages is het forfaitair bedrag uitsluitend gebaseerd op het aantal uitgenodigde deelnemers. Voor de andere onderdelen/maatregelen wordt het forfaitair bedrag gebaseerd op drie parameters, die de essentiële elementen van alle burgerschapsmaatregelen zijn: het aantal deelnemers, het aantal betrokken landen en het aantal ontwikkelde evenementen. Dit betekent dat de financiering onder het programma "Europa voor de burger" momenteel geen rekening houdt met de geografische verschillen en de kosten van levensonderhoud in de deelnemende landen. Volgens de nationale contactpunten is dit problematisch voor landen waar het levensonderhoud duurder is (Zweden, Ierland) en voor geografisch geïsoleerde landen (Ierland, Portugal, Finland).

Over het algemeen hadden de nationale contactpunten het gevoel dat hun potentieel als actoren in het programma niet ten volle benut werd. Dit was met name het geval voor nationale contactpunten die een ngo zijn of die uitgebreide ervaring met het programma hebben. Een op de drie geïnterviewde contactpunten is van mening dat de Commissie en het EACEA niet beseffen dat de contactpunten goede banden met de aanvragers onderhouden en het potentieel hebben om het programma verder te bevorderen, met name onder lokale maatschappelijke organisaties. Deze contactpunten vinden dat zij eerder gezien worden als een "helpdesk", die zich beperkt tot het bieden van technische en administratieve ondersteuning. Volgens de contactpunten is dit een gemiste kans om op nationaal niveau capaciteit op te bouwen.

Uit de interviews met de contactpunten kwam ook naar voren dat er vraag is naar de ontwikkeling van een formele procedure voor het linken van begunstigden en contactpunten na een succesvolle aanvraag. Sommige nationale contactpunten meenden ook dat er een formele procedure zou moeten zijn om informatie over de beoordeling van aanvragen te delen, aangezien dit aanzienlijk zou bijdragen tot het opbouwen van kennis en bevorderen van beste praktijken.

Aanbevelingen van de rapporteur

Wegens het grote belang van het programma en het lage succespercentage van de projecten, meent de rapporteur dat een verhoging van de begroting cruciaal is. Pogingen van het Europees Parlement om de besparing in het huidige programma te voorkomen, bijvoorbeeld in zijn resolutie van 23 oktober 2012 over het meerjarig financieel kader 2014-2020[9] of in het verslag van 12 december 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020 (Rapporteur: de heer Takkula)[10], aangenomen door de Commissie CULT, bleven zonder gevolg. Toch raadt de rapporteur aan om bij de onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader minstens het financieringsniveau van het vorige programma te herstellen/de begroting te verdubbelen.

De toegenomen interesse voor het programma kan onder meer verklaard worden door het verhoogde bewustzijn binnen de doelgroep dankzij de promotie tijdens de laatste programmeringsperiode (2007-2013). Om op deze weg voort te gaan, raadt de rapporteur aan dat de nationale contactpunten die met succes het programma hebben gepromoot in hun land hun beste praktijken met betrekking tot communicatie, zoals nuttige instrumenten en technieken, delen met de contactpunten die meer moeilijkheden ondervonden bij het promoten van het programma. De rapporteur suggereert om hiertoe een efficiënter netwerk op te zetten tussen de contactpunten.

Om de negatieve gevolgen van het hierboven beschreven financieringssysteem tegen te gaan, raadt de rapporteur aan om na te denken over de integratie van een bijkomende parameter in de berekening van het forfaitair bedrag, namelijk reiskosten, zodat rekening gehouden kan worden met de geografische verschillen en de kosten van levensonderhoud in de deelnemende landen. Door deze mogelijkheid kunnen samenwerkingsprojecten in grotere geografische gebieden ondersteund worden, omdat projecten nu vaak regionaal zijn en aanvragers meestal samenwerken met naburige landen om te besparen. Hierdoor kan de deelname van organisaties met een beperkte financiële capaciteit en moeilijk te bereiken groepen vergroot worden.

Zoals in vele lidstaten, ondervinden potentiële aanvragers moeilijkheden bij het samenstellen van coherente projectvoorstellen omdat zij onvoldoende capaciteit hebben op het vlak van internationale partnerschappen, of omdat hun project een te kleine Europese dimensie heeft. In dit opzicht kunnen oplossingen overwogen worden om de capaciteit te vergroten van betrokken partijen die het moeilijk hebben om internationale partnerschappen op te zetten, eventueel via opleidingen en workshops door de nationale contactpunten, die hiertoe bijkomende financiering zouden kunnen krijgen.

Uit onderzoek blijkt dat de manier waarop in het huidige programma feedback aan afgewezen aanvragers verstrekt wordt, voor verbetering vatbaar is. Een mogelijke oplossing kan erin bestaan de nationale contactpunten actiever te betrekken in de feedbackprocedure. Het formaliseren van de feedbackstroom is mogelijk als het EACEA de resultaten eerst meedeelt aan de nationale contactpunten en dan pas publiek maakt, en als de contactpunten toegang krijgen tot de dossiers van niet-succesvolle aanvragers, zodat zij kunnen uitleggen wat verbeterd kan worden, hetgeen gunstig zal zijn voor de kwaliteit van de feedback, die momenteel onvoldoende is.

Een aantal nationale contactpunten vermeldde briefings te hebben bijgewoond bij de nationale vertegenwoordigingen in Brussel, waardoor zij beter konden coördineren met de afgevaardigde van de lidstaat in de Programmacommissie. De rapporteur meent dat dit een nuttig initiatief is dat voor meer cohesie tussen de programma-actoren zorgt.

Volgens de rapporteur is er nog ruimte om de gecentraliseerde communicatiekanalen en instrumenten van de Commissie en het EACEA te verbeteren. Hoewel het projectportaal van het EACEA een belangrijke stap in de goede richting is, zijn verdere ontwikkelingen nodig. Kanalen en instrumenten moeten aantrekkelijker en interactiever gemaakt worden (er zouden bijvoorbeeld meer voorbeelden, verhalen, beelden en gedetailleerde projectbeschrijvingen kunnen zijn). De inhoud moet regelmatiger geüpdatet worden.

De rechtsgrond

Het programma "Europa voor de burger" 2014-2020 is vastgesteld op 1 januari 2014, maar Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad over het programma "Europa voor de burger" 2014-2020 werd pas aangenomen op 14 april 2014. De laattijdige aanneming van deze verordening was een gevolg van lang aanslepende onderhandelingen over het wetgevingsvoorstel wegens een meningsverschil over de rechtsgrond tussen enerzijds het Europees Parlement en anderzijds de Raad en de Commissie. Het voorstel van de Commissie voor het programma "Europa voor de burger" 2014-2020 was uitsluitend gebaseerd op artikel 352 VWEU, en CULT, de commissie ten principale in dit dossier, heeft hier sterk tegen geprotesteerd. Op grond van dit artikel van het verdrag, dat de instemmingsprocedure veronderstelt, kreeg de Raad de belangrijkste wetgevende rol, en mocht het Parlement het voorstel enkel goedkeuren of afwijzen, wat in sterke tegenspraak is met de democratische aard van het programma.

De juridische dienst van het EP evenals de Commissie juridische zaken (JURI) werden hierover geraadpleegd, en beiden kwamen tot de conclusie dat artikel 352 VWEU in combinatie met artikel 167 VWEU de rechtsgrond moest vormen voor het voorstel voor het programma "Europa voor de burger" 2014-2020, zoals ook in het vorige programma het geval was.

De Commissie en de Raad gingen niet akkoord met het standpunt van het Parlement over de rechtsgrond, met als argument dat de doelstellingen van de twee onderdelen niet even belangrijk waren, en dat artikel 352 VWEU bovendien niet met artikel 167 VWEU gecombineerd kon worden, aangezien de artikelen verschillende procedures omvatten. Uiteindelijk moest het Parlement artikel 352 VWEU als enige rechtsgrond aanvaarden.

Door de keuze voor de rechtsgrond van de verordening over het programma "Europa voor de burger" 2014-2020, is de officiële rol van het Europees Parlement en zijn betrokkenheid in de wetgevingsprocedure van het huidige programma beperkt.

Het Parlement heeft deze beperkte rol aanvaard om een procedurele stilstand te voorkomen, maar maakte in een resolutie duidelijk dat er voor het volgende programma een oplossing moet komen die rekening houdt met de democratische dimensie van het programma[11] en de rol van het EP als medewetgever. In de bijlage bij de wetgevingsresolutie verklaarde het Europees Parlement:

"Het Europees Parlement spreekt opnieuw als zijn overtuiging uit dat met deze verordening ook de in artikel 167 VWEU verankerde doelstellingen op het gebied van cultuur en geschiedenis worden nagestreefd. Daarom had voor dit dossier een tweeledige rechtsgrond moeten gelden die in de gewone wetgevingsprocedure voorziet. Dat het Europees Parlement zijn standpunt inzake de tweeledige rechtsgrond en daarmee zijn eis met betrekking tot medebeslissing heeft opgegeven en de goedkeuringsprocedure - overeenkomstig het op artikel 352 VWEU gebaseerde voorstel van de Commissie - heeft aanvaard, is uitsluitend ingegeven door zijn wens een volledige procedurele impasse en een daaruit voortvloeiende vertraging bij de inwerkingtreding van het programma te voorkomen. Het Europees Parlement wijst erop dat het vastbesloten is een dergelijke situatie niet nog eens te laten ontstaan."

De rapporteur wenst te benadrukken dat het Europees Parlement, als de enige rechtstreeks verkozen EU-instelling die ongeveer 508 miljoen inwoners vertegenwoordigt, een rol heeft als medewetgever van de EU bij de vaststelling van een programma dat specifiek gecreëerd werd om de betrokkenheid van burgers te stimuleren en hun begrip van, en dus hun interesse voor, de EU, haar geschiedenis en diversiteit te vergroten. De rapporteur is ervan overtuigd dat een EU die daadwerkelijk haar burgers wilt bereiken met een dergelijk financieringsprogramma, maar die het Parlement niet ten volle betrekt in de wetgevingsprocedure, geloofwaardigheid bij het brede publiek kan verliezen.[12] Daarom spoort zij de Commissie aan om voor de volgende generatie van het programma een rechtsgrond te vinden die passend is en die een volwaardige deelname van het EP aan de vaststellings- en tenuitvoerleggingsprocedure mogelijk maakt.

  • [1]  Veel van de feitelijke informatie in dit deel van het verslag is gebaseerd op de "Europese uitvoeringsbeoordeling" die de onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) in juli 2016 publiceerde (PE581.418).
  • [2]  Besluit nr. 1904/2006/EG tot vaststelling voor de periode 2007-2013 van het programma "Europa voor de burger" ter bevordering van een actief Europees burgerschap (PB L 378/32 van 27.12.2006).
  • [3]  Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de uitvoering, de resultaten en de algehele beoordeling van het programma "Europa voor de burger" 2007-2013, COM(2015)652 van 16.12.2015.
  • [4]  Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma „Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020 (PB L 115/3 van 17.4.2014).
  • [5]  Zie de website van het EACEA over het programma "Europa voor de burger": http://eacea.ec.europa.eu/europe-for-citizens_en.
  • [6]  Zie programmagids voor "Europa voor de burger" (versie geldig vanaf 2014); https://eacea.ec.europa.eu/sites/eacea-site/files/documents/comm2013003670000nl.pdf.
  • [7]  "Evaluatie achteraf van het programma "Europa voor de burger" 2013-2007 – eindverslag voorbereid voor de Europese Commissie", Coffey International en Deloitte, september 2015.
  • [8]  Zie Europese uitvoeringsbeoordeling van de EPRS.
  • [9]  Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 met het oog op het bereiken van een positief resultaat van de goedkeuringsprocedure van het meerjarig financieel kader 2014-2020, P7_TA(2012)0360.
  • [10]  Verslag van het Europees Parlement van 12 december 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020 (Rapporteur: de heer Takkula), A7-0424/2012.
  • [11]  Verslag van het Europees Parlement van 12 december 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020(Rapporteur: de heer Takkula), A7-0424/2012.
  • [12]  Europese uitvoeringsbeoordeling, EPRS.

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020

(2015/2329(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin wordt bepaald dat "iedere burger […] het recht [heeft] aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen", alsmede dat "de instellingen […] de burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid [bieden] hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden" en dat zij "een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld voeren",

–  gezien Protocol nr. 1 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

  gezien Protocol nr. 2 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

–  gezien Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020[1],

–  gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over de rol van interculturele dialoog, culturele diversiteit en onderwijs bij het uitdragen van de fundamentele waarden van de EU[2],

–  gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de uitvoering, de resultaten en de algehele beoordeling over het programma "Europa voor de burger" 2007-2013 (COM(2015)0652),

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement alsmede artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 inzake de procedure voor het verlenen van toestemming voor de opstelling van initiatiefverslagen,

–  gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie constitutionele zaken (A8-0017/2017),

A.   overwegende dat het programma Europa voor de burger een uniek en uiterst symbolisch programma is, omdat het een oefening in het luisteren naar het maatschappelijk debat is, omdat het kritisch denken over het Europese project, de geschiedenis ervan en de geschiedenis van de bewegingen en ideeën die het project hebben bevorderd, stimuleert, en omdat het bijdraagt tot een betere kennis van het Europese besluitvormingsproces, door de voorwaarden voor civiele en democratische participatie op Unieniveau te verbeteren;

B.   overwegende dat het programma Europa voor de burger tot doel heeft het gevoel van Europees burgerschap en verbondenheid te versterken, solidariteit, wederzijds respect en verdraagzaamheid te vergroten, een beter begrip van de EU, haar oorsprong en haar ontwikkeling, haar waarden, haar instellingen en haar bevoegdheden te bevorderen, en een actieve dialoog tussen EU-burgers te stimuleren; overwegende dat de activiteiten in het kader van het programma gezien kunnen worden als onderdeel van een informele vorm van een leven lang leren inzake burgerschap;

C.  overwegende dat de campagne "Eén euro per burger" voor het programma Europa voor de burger tot doel heeft een sterke symbolische boodschap te sturen over het luisteren naar de stemmen van burgers in Europa;

D.   overwegende dat de opkomst van het euroscepticisme – dat weerspiegeld wordt in anti-Europese krachten die het bestaan van het Europese project in vraag stellen, en dat onlangs in een stemming ten gunste van de brexit resulteerde – aantoont dat dergelijke programma's belangrijk zijn, dat de ontwikkeling van een gedeeld gevoel van Europese identiteit gestimuleerd moet worden, dat reflectie nodig is over de oorzaken van het verlies aan geloofwaardigheid van de Europese Unie, dat burgerparticipatie moet worden aangemoedigd, dat een grondig debat over Europese waarden moet worden gelanceerd, waarbij het volledige maatschappelijke middenveld en de instellingen zelf betrokken moeten worden, en dat een opleidingscampagne over de werking van de EU-instellingen nodig is, waarin benadrukt wordt welke mogelijkheden ontstaan zijn door deel uit te maken van de EU;

E.  overwegende dat er voorafgaand aan de toetreding van een land tot de Europese Unie een grondige, holistische voorbereiding nodig is met betrekking tot thema's als herdenken, zich verzoenen met het verleden en zorgen voor een actieve participatie van burgers in het gemeenschapsleven in het betreffende land;

F.  overwegende dat de EU-instellingen, op grond van artikel 11 van het VEU, burgers en representatieve organisaties de mogelijkheid moeten bieden om in het openbaar te discussiëren over hun mening met betrekking tot alle onderdelen van het optreden van de Unie; overwegende dat deze bepaling ook inhoudt dat de EU-instellingen de plicht hebben een open, transparante en regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld te houden, en de Commissie de plicht heeft brede raadplegingen met betrokken partijen te houden;

G.  overwegende dat in artikel 20 van het VWEU de fundamentele status van het burgerschap van de Unie is bepaald, alsook de rechten die daaraan verbonden zijn, en overwegende dat een beter begrip van de EU en haar waarden een belangrijke voorwaarde is om burgers in staat te stellen deze rechten ten volle te benutten;

H.  overwegende dat actief burgerschap, opleidingen in burgerschap en interculturele dialoog cruciaal zijn om open, inclusieve en weerbare gemeenschappen te bouwen;

I.  overwegende dat het huidige programma gestoeld is op artikel 352 van het VWEU, waardoor het Parlement zijn standpunt enkel kan uitdrukken via de goedkeuringsprocedure, iets waartegen het Parlement zich uitdrukkelijk verzette toen de Commissie het voorstel indiende aangezien het zwaar in tegenspraak is met de democratische aard van het programma;

J.  overwegende dat de evaluatie achteraf, die door de Commissie werd uitgevoerd, de relevantie van de programmadoelstellingen bewijst, alsook het feit dat het programma, doordat het in reikwijdte, doelstellingen, activiteiten en doelgroep van andere programma's verschilt, initiatieven mogelijk maakt die nergens anders financiering krijgen;

K.  overwegende dat door de besparingen ten gevolge van de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 de financiële enveloppe voor het programma Europa voor de burger met ongeveer 29,5 miljoen EUR werd verminderd, en overwegende dat de beperkte financiële enveloppe van 185,47 miljoen EUR voor het programma slechts 0,0171 % van het MFK bedraagt;

L.  overwegende dat vastgesteld is dat de lidstaten deze projecten steeds minder cofinancieren en dat de lokale autoriteiten moeilijkheden ondervinden met betrekking tot Europese projecten met een hoog cofinancieringspercentage;

M.  overwegende dat de inkrimping van de financiële enveloppe ervoor zorgde dat in 2014 ongeveer 25 % minder projecten gefinancierd konden worden dan in het vorige programma;

N.  overwegende dat niet-formeel en informeel leren, evenals vrijwilligerswerk, sport, kunst en cultuur vele mogelijkheden bieden voor opleidingen in burgerschap en actief burgerschap;

O.  overwegende dat meer synergieën met andere programma's en verbeterde communicatie met andere DG's nodig zijn om overlappingen te beperken en de impact van het programma te vergroten;

P.  overwegende dat de bestaande internationale jumelages van steden en gemeenten (stedenbanden en stedennetwerken) bewezen hebben waardevol te zijn, omdat ze wederzijds begrip tussen burgers stimuleren en vriendschap en samenwerking bevorderen;

Belangrijkste conclusies

1.  benadrukt dat de beschikbare financiering (in totaal 185,47 miljoen EUR) voor het enige programma dat volledig gewijd is aan Europees burgerschap, namelijk Europa voor de burger, te verwaarlozen is in vergelijking met andere onderwijs- en cultuurprogramma's, zoals Creatief Europa (1,46 miljard EUR) en Erasmus+ (14,7 miljard EUR), met als gevolg dat aanvragers ontgoocheld moeten worden;

2.  is ingenomen met het feit dat in de eerste twee jaar van de nieuwe financieringscyclus het programma Europa voor de burger, dat de kloof tussen de EU-instellingen en de Europese burgers moet dichten, goed lijkt te functioneren, met een toenemend aantal aanvragers, een hoge projectkwaliteit en een vlotte tenuitvoerlegging;

3.  erkent dat het belangrijkste obstakel voor een succesvolle tenuitvoerlegging van het programma de ontoereikende financiële toewijzing is en betreurt ten zeerste de inkrimping met 13,7 % in het MFK 2014-2020, waardoor het aantal projecten dat gefinancierd kan worden dramatisch gedaald is en dus niet aan de grote vraag kan worden voldaan, wat leidt tot frustratie bij kandidaten met waardevolle projecten;

4.  merkt op dat, als gevolg van de budgettaire beperkingen, het totale aantal gefinancierde projecten te klein is om de ambitieuze doelstellingen van het programma te halen, en dat slechts ongeveer 6 % van de projecten voor Europees gedenken en projecten van maatschappelijke organisaties in 2015 gefinancierd kon worden, wat erg laag is in vergelijking met de programmaresultaten van Creatief Europa voor datzelfde jaar (19,64 % voor Cultuur en 45,6 % voor Media); merkt op dat de financiering voor deze twee onderdelen van het programma Europa voor de burger aanzienlijk verhoogd moet worden, in overeenstemming met de ambities van het programma;

5.  erkent het succes van de stedenbandenprojecten in de hele EU en verzoekt de lidstaten deze regeling aan te prijzen in hun gemeenten en samenwerking te bevorderen;

6.  verwelkomt de nieuwsbrief van Europa voor de burger en de database van gefinancierde projecten, die door de Commissie gelanceerd werd;

7.  benadrukt dat de nationale contactpunten van Europa voor de burger een belangrijke rol hebben bij het vergroten van het bewustzijn en het verstrekken van ondersteuning en richtsnoeren aan potentiële aanvragers (met name aanvragers uit specifieke landen die voor de eerste keer een aanvraag doen), evenals de Europese en nationale verenigingen van plaatselijke en regionale regeringsinstanties en maatschappelijke organisaties;

8.  verwelkomt de multidisciplinaire aanpak van het programma, de duidelijke en eenvoudige aanvraagformulieren en verslagleggingsvereisten en de nadruk op specifieke activiteiten;

9.  verneemt met instemming dat de prioriteiten voor beide onderdelen van het programma, "Europees gedenken" en "Democratische betrokkenheid en burgerparticipatie", die voorheen jaarlijks gewijzigd werden, nu meerjarig zijn geworden en dus voor de resterende periode van het programma van toepassing zullen zijn (2016-2020);

10.  erkent dat de impact van het programma in verhouding hoog is, wat wordt aangetoond door het feit dat in 2015 naar schatting 1 100 000 deelnemers betrokken waren bij de 408 geselecteerde projecten; meent ook dat het hoge aantal aanvragen – 2 087 in 2014 en 2 791 in 2015 – en de kwaliteit van de projecten wijzen op een grote interesse in het programma en op de behoefte om meer financiële en personeelsmiddelen toe te kennen aan het programma, met als doel het aantal ondersteunde projecten te vergroten;

Aanbevelingen

Juridische aspecten van de tenuitvoerlegging

11.   pleit ervoor dat de volgende generatie van het programma Europa voor de burger een rechtsgrond krijgt waardoor het Parlement als medewetgever volgens de gewone wetgevingsprocedure betrokken kan worden bij de vaststelling van het programma, op gelijke voet met de Raad; moedigt de Commissie aan om na te denken over mogelijke oplossingen om deze doelstelling te bereiken;

Financieel aspect van de tenuitvoerlegging

12.  stelt vast dat projecten met een hoge kwaliteit, zoals projecten voor Europees gedenken en projecten van maatschappelijke organisaties (6 % selectiekans, in tegenstelling tot 19,64 % voor cultuur en 45,6 % voor media in het programma Creatief Europa), afgewezen werden wegens onvoldoende financiering in het programma Europa voor de burger; is van oordeel dat een aanzienlijke verhoging van de huidige begroting nodig is om het selectiepercentage te vergroten, gezien de beslissende rol van dit programma voor de deelname van burgers aan het democratische leven van de Unie; roept daarom de Commissie, de Raad en de lidstaten op om in het volgende MFK een totale financiële enveloppe van ongeveer 500 miljoen EUR te overwegen voor het programma Europa voor de burger, wat neerkomt op slechts 1 EUR per burger;

13.  erkent de gemeenschappelijke doelstelling van en de potentiële synergieën tussen het Europees burgerinitiatief en het programma Europa voor de burger om burgers in staat te stellen rechtstreeks deel te nemen aan de ontwikkeling van EU-beleidsmaatregelen; roept de Commissie evenwel op om ervoor te zorgen dat het Europees burgerinitiatief niet gefinancierd wordt uit de beperkte begroting van het programma Europa voor de burger, zoals momenteel het geval is, en spoort de lidstaten aan tot meer betrokkenheid bij de financiële ondersteuning van beide programma's;

14.  merkt op dat in het systeem van forfaitaire of vaste betalingen rekening moet worden gehouden met de prijsverschillen in de EU en de uiteenlopende kosten van levensonderhoud in de lidstaten; raadt aan om dit stelsel en de vermindering van de prefinanciering fundamenteel te herzien, teneinde de duurzaamheid van de gefinancierde projecten te verzekeren, meer ondersteuning te bieden voor samenwerking tussen plaatselijke overheden of organisaties op grotere afstand, en in het bijzonder de betrokkenheid van kleinere organisaties met een beperkte financiële capaciteit en deelnemers met bijzondere behoeften mogelijk te maken;

15.  verzoekt de Commissie en het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) om regelmatig te bepalen wat de impact is van een aantal begrotingsmaatregelen op aanvragers en mogelijk in aanmerking komende aanvragers; vraagt hun met name te onderzoeken of sommige soorten organisaties en bepaalde lidstaten mogelijk benadeeld werden of worden door het lagere percentage prefinanciering (van 50 % tot 40 % voor projecten en van 80 % tot 50 % voor exploitatiesubsidies en nationale contactpunten) dat in 2015 vanwege een acuut tekort aan betalingskredieten toegepast is, evenals de behoefte aan medefinanciering en de toepassing van dezelfde parameters ongeacht de werkelijke kosten voor levensonderhoud en een afgelegen ligging; pleit er bovendien voor dat zij aanvullende strategieën ontwikkelen om de Europese instellingen dichter bij de burgers te brengen en de burgers beter te informeren over diverse EU-beleidsmaatregelen;

16.  merkt op dat nog een parameter opgenomen moet worden in het systeem van forfaitaire of vaste betalingen, zodat personen met bijzondere behoeften efficiënt geholpen kunnen worden, aangezien veel meer personeel en, in vele gevallen, aanvullende maatregelen nodig zijn, die hogere kosten met zich meebrengen, om personen met een handicap in staat te stellen tot participatie;

17.  benadrukt dat exploitatiesubsidies de onafhankelijkheid van de begunstigden (zoals denktanks) waarborgen en planning op lange termijn mogelijk maken, zodat in een bepaalde visie passende activiteiten en expertise ontwikkeld kunnen worden; raadt aan specifieke criteria, indicatoren en jaarlijkse rapportering te gebruiken om vooruitgang bij het bereiken van de doelstellingen te monitoren en te verzekeren dat deze financieringsstelsels er niet toe leiden dat de begunstigde afhankelijk van de Commissie wordt;

18.  roept de Commissie en het EACEA op om publiek verantwoording af te leggen voor de uitgaven voor horizontale acties onder de derde pijler (valorisatieacties) voor analyse, verspreiding en gebruik van de projectresultaten;

19.   verzoekt de Commissie en het EACEA om in het tussentijdse evaluatieverslag, dat uiterlijk 31 december 2017 moet worden ingediend, een grondige beoordeling op te nemen over de financiële en budgettaire uitvoering van het programma en lering te trekken uit deze beoordeling, teneinde in het volgende meerjarig financieel kader de toekomstige doelen van het programma te herdefiniëren en de budgettaire vereisten aan te passen;

Coördinatie en communicatie

20.  roept de Commissie op om alle nuttige informatie met betrekking tot het programma Europa voor de burger te verzamelen (programmagids, prioriteiten, oproepen tot het indienen van voorstellen, lopende en afgelopen projecten, resultaten en opgedane ervaring, nieuwsbrief), samen met alle programma's, acties, subsidies en structuurfondsen die onder de koepel van Europees burgerschap vallen (bijvoorbeeld het Europees burgerinitiatief en het Europees vrijwilligerswerk), in één enkel gebruiksvriendelijk communicatieportaal (onlineplatform met éénloketsysteem); raadt aan dit platform als openbaar register met de contactgegevens van de begunstigden te gebruiken, en als een instrument om toegang tot de projectbeschrijvingen te krijgen en partners in andere landen te zoeken;

21.  benadrukt dat afgewezen aanvragen naar behoren moeten worden beantwoord, met opgave van de redenen voor de afwijzing, met name wanneer de entiteit die de aanvraag heeft ingediend om uitleg vraagt; stelt voor te overwegen om waar mogelijk prioritaire zaken te distilleren uit gelijkaardige afgewezen aanvragen;

22.  wijst erop dat bepaalde doelstellingen van het programma Europa voor de burger nauw verwant of complementair zijn met de uitgangspunten van het Europees burgerinitiatief, vooral wat betreft de ambitie om de burger te betrekken bij de EU; vindt dat daarom moet worden geprobeerd een gemeenschappelijke benadering te hanteren voor de uitwerking van EU-beleid inzake burgerparticipatie en participerende democratie, ondersteund door een samenhangende communicatiestrategie om alle Commissieprogramma's die verband houden met Europees burgerschap onder eenzelfde noemer te brengen, eventueel door rechtstreekse ervaringen en betrokkenheid vanuit de basis naar waarde te schatten en naar een hoger niveau te tillen;

23.  onderstreept dat er een open lijst van potentiële partners in elke lidstaat moet worden opgesteld om partnerschappen mogelijk te maken tussen al wie toegang wil krijgen tot het programma Europa voor de burger;

24.  raadt aan een onlineplatform op te zetten voor de belangrijkste organisaties die actief zijn op het gebied van burgerschap en die begunstigden van het programma zijn, teneinde goede praktijken samen te brengen, de capaciteit te versterken en de zichtbaarheid van afgelopen projecten te vergroten;

25.   roept de Commissie op om het programma meer zichtbaarheid te geven en meer publiek bewustzijn te creëren over de doelstellingen ervan door een interactieve communicatiestrategie voor Europees burgerschap te implementeren via sociale netwerken, reclamespots op radio en TV en reclameborden, door de lokale betrokkenheid te vergroten en de nationale contactpunten hierbij een actieve rol toe te kennen, door de inhoud regelmatig te updaten en de strategie te richten op nieuwe doelgroepen in deelnemende landen, vooral die landen waar het deelnamepercentage lager is, en op jongeren, personen met een handicap en kwetsbare personen;

26.  is van oordeel dat het programma ook moet dienen om de reeds bestaande kanalen voor rechtstreekse participatie in de Europese Unie onder de aandacht te brengen, zoals het Europees burgerinitiatief, burgerfora en openbare raadplegingen, teneinde het publiek meer bewust te maken van de mogelijkheden voor rechtstreekse participatie binnen het institutionele kader van de EU;

27.  vraagt de landen die nog geen nationaal contactpunt hebben aangeduid om dit te doen; raadt aan om de coördinatie en de synergie tussen deze landen, de lidstaten en de Commissie te versterken;

28.   erkent dat het halen van de huidige ambitieuze doelstellingen met de beperkte beschikbare financiering de grootste uitdaging vormt; benadrukt het belang van de lidstaten, regio's en lokale regeringen om het programma doeltreffender en populairder te maken, onder meer door het potentieel van nationale contactpunten te vergroten door uitwisseling van gegevens met andere actoren die verantwoordelijk zijn voor soortgelijke projecten, bijvoorbeeld Erasmus+ en Creatief Europa; spoort het EACEA aan om waar mogelijk synergieën tussen EU-programma's zoals Creatief Europa, Erasmus+ en het Europees Sociaal Fonds te faciliteren en te bevorderen om de impact te vergroten;

29.  roept de Commissie op om haar inspanningen voor administratieve vereenvoudiging verder te intensiveren, aangezien de formele vereisten soms een belemmering blijken te zijn voor zeer kleine organisaties, die niet om bureaucratische redenen gediscrimineerd zouden mogen worden;

30.  raadt aan om de fondsen voor communicatie niet te gebruiken voor institutionele communicatie over de prioriteiten van de Unie, zoals bepaald is in artikel 12 van het huidige programma, maar wel om het programma zelf te promoten in de deelnemende landen, vooral die landen waar het deelnamepercentage lager is;

Focus en doelstellingen van het programma

31.  raadt aan om in de volgende generatie van het programma bij het vaststellen van de prioriteiten de meerjarige aanpak te formaliseren en de synergieën tussen de onderdelen en componenten van het programma te vergroten; benadrukt dat wijzigingen aan de structuur van het programma zodanig moeten zijn dat de kans op verwarring bij de eindgebruikers, wat tot een verminderde impact zou leiden, beperkt wordt;

32.  verwelkomt de sterke nadruk op burgers en maatschappelijke aspecten van de EU, omdat dit de EU-instellingen in staat stelt tot rechtstreekse interactie met het lokale maatschappelijke middenveld; benadrukt binnen de prioriteiten van het programma het belang van projecten gericht op de huidige uitdagingen voor Europa, bijvoorbeeld diversiteit, migratie, vluchtelingen, het voorkomen van radicalisering, het stimuleren van sociale inclusie, interculturele dialoog, het bestrijden van financiële problemen en het identificeren van een gemeenschappelijk Europees cultureel erfgoed; nodigt de Commissie en de lidstaten uit om de samenhang tussen de prioriteiten van het programma en de beleidsmaatregelen inzake Europees burgerschap alsook het dagelijkse leven van Europese burgers te versterken;

33.  is van oordeel dat het programma een bredere groep deelnemers moet bereiken, de participatie van mensen met bijzondere behoeften moet waarborgen en de participatie van gemarginaliseerde en uit hun rechten ontzette mensen, bijvoorbeeld migranten, vluchtelingen en asielzoekers, moet stimuleren;

34.  is van oordeel dat het programma, waar mogelijk, moet voortbouwen op bestaande succesvolle initiatieven op basisniveau zoals stedenjumelages;

35.  benadrukt dat binnen het onderdeel "Europees gedenken" een Europese identiteit ontwikkeld moet worden, die gericht is op de toekomst en niet enkel op het verleden, die pluriform en transcultureel is en openstaat voor migratiestromen en invloeden uit de rest van de wereld, teneinde een gemeenschappelijke integratie te bereiken die gebaseerd is op Europese waarden en Europees seculier en geestelijk erfgoed; benadrukt dat ervoor gezorgd moet worden dat erfgoed en geschiedenis niet gebruikt worden als instrument om tweedracht te zaaien, maar als een kans om in te spelen op eigentijdse uitdagingen door middel van een voorzichtige interpretatie en vakkundige, gerichte onderwijsprogramma's; benadrukt het belang van het stimuleren van projecten waarbij meerdere generaties betrokken zijn, waardoor de uitwisseling van ervaringen tussen oudere en jongere generaties mogelijk wordt gemaakt;

36.  benadrukt dat projecten moeten worden aangemoedigd waarin nieuwe vormen van discussie met burgers worden voorgesteld in een aantrekkelijke vorm en stijl en met een multidimensionale benadering;

37.  stelt voor dat de Commissie jaarlijks een samenvattend verslag maakt met de belangrijkste voorstellen voor verbetering van het Europese project, geuit door de deelnemers van de projecten die in het kader van het programma Europa voor de burger gefinancierd worden;

38.  benadrukt de behoefte om het programma uit te breiden met voorstellen over de deelname van burgers aan het democratische proces en aan de EU-besluitvorming, op een manier die bijdraagt tot het in staat stellen van de burgers om hun rechten te benutten, bijvoorbeeld via de implementatie van e-democratie; roept de Unie en haar lidstaten op om hiertoe maatregelen en beleid te ontwikkelen om overdraagbare vaardigheden op het gebied van kritisch en creatief denken, alsook digitale en mediageletterdheid, te versterken, inclusie en belangstelling onder hun burgers te vergroten, met name onder kinderen jongeren, zodat zij in staat zullen zijn geïnformeerde beslissingen te nemen en een positieve bijdrage te leveren aan democratische processen;

39.  is van mening dat de deelname aan het programma van mensen uit landen die EU-lidmaatschap nastreven tot een beter wederzijds begrip leidt en aanleiding geeft tot een meer diepgaande samenwerking; pleit voor meer internationalisering van het programma, met name door alle landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EFTA), van de Europese Economische Ruimte (EER) alsook toetredende landen en kandidaat-lidstaten uit te nodigen om de krachten te bundelen met EU-lidstaten bij het indienen van aanvragen voor projecten, en dringt aan op meer samenwerking tussen ngo's uit EU-lidstaten, uit landen van het Oostelijk en Zuidelijk Partnerschap en uit potentiële kandidaat-lidstaten om de EU dichter bij de burger te brengen; stelt voor de samenwerking op het gebied van Europese waarden tussen organisaties in de EU en in de buurlanden te bevorderen;

40.  benadrukt de behoefte aan de ontwikkeling van stedenjumelages, waarbij aandacht moet worden besteed aan een veelvuldiger gebruik van het stelsel, de bevordering ervan en de resultaatgerichtheid, met inbegrip van de toewijzing van voldoende financiële middelen;

°

°  °

41.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

ADVIES van de Begrotingscommissie (9.12.2016)

aan de Commissie cultuur en onderwijs

inzake de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma „Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020
(2015/2329(INI))

Rapporteur voor advies: Lefteris Christoforou

SUGGESTIES

De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie cultuur en onderwijs onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is ingenomen met het feit dat in de eerste twee jaar van de nieuwe financieringscyclus het programma Europa voor de burger, dat de kloof tussen de EU-instellingen en de Europese burgers moet dichten, goed lijkt te functioneren, met een toenemend aantal aanvragers, een hoge projectkwaliteit en een vlotte tenuitvoerlegging;

2.  benadrukt het belang van dergelijke programma's in tijden van aanhoudende crises, wanneer zelfs het bestaan van het Europese project voortdurend in twijfel wordt getrokken door anti-Europese krachten;

3.   is verheugd over de vereenvoudiging van de programmastructuur, bijvoorbeeld door het stellen van prioriteiten voor meerdere jaren, wat het over de hele linie gemakkelijker heeft gemaakt voor geïnteresseerde burgers en organisaties om zich aan te melden, evenals een aantal nieuwe financiële regelingen, zoals een systeem van in één bedrag uitgekeerde betalingen, waarmee de administratieve rompslomp voor de begunstigden is afgenomen;

4.  verzoekt de Commissie en het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) regelmatig te beoordelen wat de impact is van een aantal begrotingsmaatregelen op aanvragers en mogelijk in aanmerking komende aanvragers; verzoekt met name te beoordelen of de volgende aspecten sommige soorten organisaties en bepaalde lidstaten mogelijk hebben benadeeld en misschien ook nu nog benadelen: het lagere percentage aan prefinanciering (van 50 % tot 40 % voor projecten en van 80 % tot 50 % voor exploitatiesubsidies en nationale contactpunten) dat in 2015 is toegepast vanwege een acuut tekort aan betalingskredieten, de behoefte aan medefinanciering en de toepassing van dezelfde parameters ongeacht de werkelijke kosten voor levensonderhoud en een afgelegen ligging; pleit er bovendien voor dat zij aanvullende strategieën ontwikkelen om de Europese instellingen dichter bij de Europese burgers te brengen en de burgers beter te informeren over diverse EU-beleidsmaatregelen;

5.  erkent dat het halen van de huidige ambitieuze doelstellingen met de beperkte beschikbare financiering de grootste uitdaging vormt; spoort nationale contactpunten, samen met de lokale en regionale overheden waarmee zij verbonden zijn, en het EACEA dan ook aan waar mogelijk synergieën tussen EU-programma's, zoals Creatief Europa, Erasmus+ en het Europees Sociaal Fonds tot stand te brengen en te stimuleren om schaalvoordelen en een zo groot mogelijke impact te genereren;

6.   verzoekt de Commissie en het EACEA in het tussentijdse evaluatieverslag, dat uiterlijk 31 december 2017 moet worden ingediend, een grondige beoordeling op te nemen over de financiële en budgettaire uitvoering van het programma en lering te trekken uit deze beoordeling om in het volgende meerjarig financieel kader de toekomstige doelen van het programma te herdefiniëren en de budgettaire vereisten aan te passen;

7.  benadrukt dat het belangrijk is de exploitatiesubsidies te behouden als een manier om structurele steun te blijven bieden aan organisaties en begunstigden en hen in staat te stellen op de lange termijn te plannen;

8.  verzoekt de Commissie, het EACEA, de nationale contactpunten en hun lokale en regionale overheidspartners, en de begunstigden van de programma’s extra inspanningen te leveren om de zichtbaarheid en de communicatie te verbeteren, door de beschikbare financiële middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten, om de bekendheid van het programma te vergroten en de burgers in de deelnemende landen nog doeltreffender te bereiken, onder meer door de communicatie te verbeteren, de sociale media beter te gebruiken en thema’s aan te snijden waar veel burgers belang aan hechten, zoals werkgelegenheid, groei en migratie.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

8.12.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

21

5

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Nedzhmi Ali, Richard Ashworth, Jean-Paul Denanot, Gérard Deprez, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazabal Rubial, Jens Geier, Ingeborg Gräßle, Zbigniew Kuźmiuk, Vladimír Maňka, Clare Moody, Paul Rübig, Petri Sarvamaa, Patricija Šulin, Eleftherios Synadinos, Indrek Tarand, Monika Vana, Marco Zanni

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Bill Etheridge, Ivana Maletić, Andrey Novakov, Nils Torvalds, Derek Vaughan

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Clara Eugenia Aguilera García, Xabier Benito Ziluaga, José Blanco López, Edouard Ferrand, Valentinas Mazuronis

ADVIES van de Commissie constitutionele zaken (9.11.2016)

aan de Commissie cultuur en onderwijs

inzake Europa voor de burger
(2015/2329(INI))

Rapporteur voor advies: Kazimierz Michał Ujazdowski

SUGGESTIES

De Commissie constitutionele zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie cultuur en onderwijs onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is bijzonder verheugd over de aanvragen die in 2015 zijn ingediend in het kader van het programma Europa voor de burger en over de kwaliteit van de projecten; stelt echter vast dat slechts om en bij de 6 % van de projecten van het onderdeel Europees gedenken en van de projecten van maatschappelijke organisaties in 2015 kon worden gefinancierd, wat kan worden beschouwd als een aanwijzing dat de financiering voor deze twee onderdelen substantieel moet worden verhoogd; stelt voor om, in overeenstemming met artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie waarin een belangrijk aspect van participerende democratie naar voren wordt gebracht, de komende jaren nog meer deelnemers aan te trekken via publiciteitscampagnes en een degelijk, gebruiksvriendelijk communicatieportaal voor Europese en nationale media waarin duidelijke informatie wordt gegeven over de prioriteiten en de toegankelijkheid van het programma en waarin de Europese burgers worden geïnformeerd over het bestaan van het programma Europa voor de burger, zodat ze ertoe worden aangezet na te denken over de voordelen die het programma biedt en zich meer betrokken te voelen; stelt voor kandidaten de mogelijkheid te geven gebruik te maken van e-participatie;

2.  dringt nogmaals aan op een sterkere rol bij het stellen van prioriteiten en doelstellingen voor het programma; pleit ervoor dat de volgende generatie van het programma Europa voor de burger een rechtsgrond krijgt die het Europees Parlement in staat stelt ten volle deel uit te maken van het wetgevingsproces volgens de gewone wetgevingsprocedure en betrokken te worden bij het stellen van prioriteiten voor het programma als medewetgever krachtens de gewone wetgevingsprocedure, op gelijke voet met de Raad; pleit voor een verdere vereenvoudiging van het taalgebruik om het programma breed toegankelijk te maken;

3.  benadrukt dat het programma ertoe moet bijdragen dat burgers een beter inzicht krijgen in de Unie en in haar geschiedenis en diversiteit, en dat via het programma het Europees burgerschap moet worden bevorderd en betere voorwaarden moeten worden gecreëerd voor democratische en burgerparticipatie op het niveau van de Unie; stelt dat het programma daarnaast ook het bewustzijn moet aanwakkeren met betrekking tot herdenking, gemeenschappelijke geschiedenis en waarden en het streven van de Unie om vrede te bevorderen, door in het algemeen te zorgen voor een ruimer inzicht in de geschiedenis van de Europese Unie en het ontstaan ervan, onder meer in de nasleep van twee wereldoorlogen; benadrukt dat het programma tevens moet aansporen tot democratische en burgerparticipatie op het niveau van de Unie door burgers een beter inzicht te doen krijgen in het besluitvormingsproces van de Unie en door mogelijkheden voor maatschappelijke en interculturele betrokkenheid en vrijwilligerswerk op het niveau van de Unie te bevorderen; merkt op dat dit bijvoorbeeld kan worden verwezenlijkt door reclamecampagnes gericht op bewustmaking te organiseren om aan te zetten tot debat, nadenken en het uitbouwen van netwerken;

4.  benadrukt het belang van de lidstaten, regio's en lokale regeringen om het programma doeltreffender en populairder te maken, onder meer door zich een grotere rol toe te eigenen bij de ontwikkeling van prioriteiten voor het programma en door het potentieel van nationale contactpunten te vergroten door deze in staat te stellen samen te werken en gegevens uit te wisselen met andere actoren die verantwoordelijk zijn voor gelijkaardige projecten, bijvoorbeeld Erasmus+ of Creatief Europa; dringt bovendien aan op een grotere betrokkenheid van het Europees Parlement, bijvoorbeeld in de vorm van een jaarlijkse openbare beoordeling van het toezicht op het programma binnen de Commissie cultuur;

5.  erkent het succes van de stedenbandenprojecten in de hele EU en verzoekt de lidstaten deze regeling aan te prijzen in hun gemeenten en samenwerking te bevorderen;

6.  benadrukt dat afgewezen aanvragen naar behoren moeten worden beantwoord, met opgave van de redenen voor de afwijzing, met name wanneer de entiteit die de aanvraag heeft ingediend om uitleg vraagt; stelt voor te overwegen om waar mogelijk prioritaire zaken te distilleren uit gelijkaardige afgewezen aanvragen;

7.  wijst erop dat bepaalde doelstellingen van het programma Europa voor de burger nauw verwant of complementair zijn met de uitgangspunten van het Europees burgerinitiatief, vooral wat betreft de ambitie om de burger te betrekken bij de EU; vindt dat daarom moet worden geprobeerd een gemeenschappelijke benadering te hanteren voor de uitwerking van EU-beleid inzake burgerparticipatie en participerende democratie, ondersteund door een samenhangende communicatiestrategie om alle Commissieprogramma's die verband houden met Europees burgerschap onder eenzelfde noemer te brengen, eventueel door rechtstreekse ervaringen en betrokkenheid vanuit de basis naar waarde te schatten en naar een hoger niveau te tillen;

8.  onderstreept dat er een open lijst van potentiële partners in elke lidstaat moet worden opgesteld om partnerschappen mogelijk te maken tussen al wie toegang wil krijgen tot het programma Europa voor de burger;

9.  dringt erop aan dat in de aanvraagprocedure voor het programma alle taalbarrières worden weggenomen en wijst erop dat de meeste informatie in het Engels, Frans en Duits wordt verstrekt, ondanks de inspanningen van de EU om informatie aan te bieden in alle officiële talen van de Unie;

10.  is van mening dat de deelname aan het programma van mensen uit landen die EU-lidmaatschap nastreven tot een beter wederzijds begrip leidt en aanleiding geeft tot een meer diepgaande samenwerking; pleit voor een grotere internationalisering van het programma, met name door alle EVA/EER-landen, toetredende landen en kandidaat-lidstaten uit te nodigen de krachten te bundelen met EU-lidstaten bij het indienen van aanvragen voor projecten, en dringt aan op meer samenwerking tussen ngo's uit EU-lidstaten, uit landen van het Oostelijk Partnerschap en uit potentiële kandidaat-lidstaten om de EU dichter bij de burger te brengen;

11.  is van oordeel dat het programma ook moet dienen om de reeds bestaande kanalen voor rechtstreekse participatie in de Europese Unie onder de aandacht te brengen, zoals het Europees burgerinitiatief, burgerfora en openbare raadplegingen, zodat het publiek zich beter bewust wordt van de mogelijkheden voor rechtstreekse participatie binnen het institutionele kader van de EU;

12.  onderstreept dat er voorafgaand aan de toetreding van een land tot de Europese Unie een grondige, holistische voorbereiding nodig is met betrekking tot thema's als herdenken, zich verzoenen met het verleden en zorgen voor een actieve participatie van burgers in het gemeenschapsleven in het betreffende land;

13.  dringt gezien de huidige context van toenemend euroscepticisme aan op een vereenvoudigde procedure om toegang te krijgen tot het programma en op een stijging van de middelen om tot betere resultaten te kunnen komen;

14.  onderstreept het grote potentieel van sociale netwerken en sociale media en dringt erop aan deze beter te gebruiken als instrumenten voor het bevorderen van de waarden en de geschiedenis van de EU in het kader van het programma Europa voor de burger.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

8.11.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

18

2

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Mercedes Bresso, Richard Corbett, Esteban González Pons, Danuta Maria Hübner, Diane James, Ramón Jáuregui Atondo, Constance Le Grip, Maite Pagazaurtundúa Ruiz, György Schöpflin, Barbara Spinelli, Claudia Țapardel, Josep-Maria Terricabras, Kazimierz Michał Ujazdowski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Max Andersson, Gerolf Annemans, Ashley Fox, Charles Goerens, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Jérôme Lavrilleux, Helmut Scholz

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Pilar Ayuso, Gabriel Mato, Wim van de Camp

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

24.1.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

5

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Dominique Bilde, Andrea Bocskor, Nikolaos Chountis, Silvia Costa, Mircea Diaconu, Angel Dzhambazki, Jill Evans, María Teresa Giménez Barbat, Giorgos Grammatikakis, Petra Kammerevert, Andrew Lewer, Svetoslav Hristov Malinov, Curzio Maltese, Luigi Morgano, Momchil Nekov, John Procter, Michaela Šojdrová, Yana Toom, Helga Trüpel, Sabine Verheyen, Julie Ward, Bogdan Brunon Wenta, Theodoros Zagorakis, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Milan Zver, Krystyna Łybacka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Therese Comodini Cachia, Sylvie Guillaume, Emma McClarkin