VERSLAG over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering
6.6.2017 - (COM(2016)0482 – C8-0331/2016 – 2016/0231(COD)) - ***I
Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Gerben-Jan Gerbrandy
- ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
- TOELICHTING
- ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie
- ADVIES van de Commissie vervoer en toerisme
- ADVIES van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
- PROCEDURE VAN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
- HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering
(COM(2016)0482 – C8-0331/2016 – 2016/0231(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0482),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0331/2016),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 december 2016[1],
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 22 maart 2017[2],
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8‑0208/2017),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie haar voorstel door een nieuwe tekst vervangt, ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aanbrengt of voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Titel | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
Voorstel voor een |
Voorstel voor een | |||||||||||||||||||||||||||
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD |
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD | |||||||||||||||||||||||||||
betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering |
betreffende klimaatmaatregelen om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering ("Verordening klimaatmaatregelen tot uitvoering van de Overeenkomst van Parijs") | |||||||||||||||||||||||||||
(Voor de EER relevante tekst) |
(Voor de EER relevante tekst) | |||||||||||||||||||||||||||
Motivering | ||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe titel die de inhoud van de verordening beter weergeeft. | ||||||||||||||||||||||||||||
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Visum 1 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
Gezien Protocol nr. 1 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Visum 1 ter (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
Gezien Protocol nr. 2 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 3 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
(3) Op 10 juni 2016 heeft de Commissie het voorstel gepresenteerd voor bekrachtiging van de Overeenkomst van Parijs door de EU. Dit wetgevingsvoorstel is onderdeel van de tenuitvoerlegging van de verbintenis van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs. De verbintenis van de Unie om de emissies voor de gehele economie te verminderen is in de op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het UNFCCC ingediende voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en haar lidstaten bevestigd. |
(3) De Raad heeft de Overeenkomst van Parijs op 5 oktober 2016 bekrachtigd, nadat het Europees Parlement hiermee op 4 oktober 2016 had ingestemd. De Overeenkomst van Parijs is op 4 november 2016 in werking getreden en heeft krachtens artikel 2 tot doel "in de context van duurzame ontwikkeling en inspanningen om armoede uit te bannen, de wereldwijde reactie op de dreiging van klimaatverandering te versterken, onder meer door: a) de stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde ruim onder 2 °C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau, daarbij erkennende dat dit de risico's en de gevolgen van klimaatverandering aanzienlijk beperkt; b) het vermogen te vergroten om zich aan de negatieve gevolgen van klimaatverandering aan te passen en klimaatbestendigheid en emissie-arme ontwikkeling te bevorderen op een wijze die de voedselproductie niet in gevaar brengt; c) geldstromen te doen sporen met een traject naar geringe broeikasgasemissies en klimaatbestendige ontwikkeling.’ | |||||||||||||||||||||||||||
|
De Overeenkomst van Parijs vereist ook dat de partijen maatregelen nemen om, indien van toepassing, putten en reservoirs van broeikasgassen, waaronder bossen, in stand te houden en uit te breiden. | |||||||||||||||||||||||||||
|
Dit wetgevingsvoorstel is onderdeel van de tenuitvoerlegging van de verbintenis van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs. De verbintenis van de Unie om de emissies voor de gehele economie te verminderen is in de op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het UNFCCC ingediende voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en haar lidstaten bevestigd. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 4 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
(4) De Overeenkomst van Parijs vervangt de aanpak die in het kader van het Protocol van Kyoto van 1997 is aangenomen en die na 2020 niet zal worden gehandhaafd. |
(4) De Overeenkomst van Parijs vervangt de aanpak die in het kader van het Protocol van Kyoto van 1997 is aangenomen en die na 2020 niet zal worden gehandhaafd. De groene investeringsregelingen in verband met het Protocol van Kyoto, waarbij financiële steun wordt verleend voor projecten voor emissieverlaging in minder welvarende lidstaten, zullen daarom ook worden beëindigd. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 4 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
(4 bis) De Raad Milieu sprak op zijn vergadering van 21 oktober 2009 steun uit voor de doelstelling van de EU om, in het kader van de volgens het Intergouvernementele Panel inzake klimaatverandering (IPPC) noodzakelijk geachte reducties voor de ontwikkelde landen als geheel, de emissies uiterlijk in 2050 met 80 tot 95 % te verminderen in vergelijking met de niveaus van 1990. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 5 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
(5) Voor de overschakeling naar schone energie zijn veranderingen in het investeringsgedrag en stimuleringsmaatregelen op alle beleidsgebieden noodzakelijk. Het is een essentiële prioriteit van de Unie om een veerkrachtige energie-unie tot stand te brengen om haar burgers betrouwbare, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te leveren. Om dat te bereiken, is voortzetting van een ambitieus klimaatbeleid met deze verordening en vooruitgang betreffende andere aspecten van de energie-unie noodzakelijk, zoals in de kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering16 is uiteengezet. |
(5) Voor de overschakeling naar schone energie en de bio-economie zijn veranderingen in het investeringsgedrag op alle beleidsgebieden noodzakelijk, alsook stimulansen voor minder kapitaalkrachtige kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en kleine landbouwbedrijven zodat deze hun bedrijfsmodellen kunnen aanpassen. Het is een essentiële prioriteit van de Unie om een veerkrachtige energie-unie tot stand te brengen waarin energie-efficiëntie op de eerste plaats komt en die ernaar streeft haar burgers en bedrijfstakken betrouwbare, duurzame en betaalbare energie te leveren en een streng duurzaamheids- en emissiereductiebeleid te voeren met als doel fossiele hulpbronnen te vervangen door biogrondstoffen. Om dat te bereiken, is voortzetting van een ambitieus klimaatbeleid met deze verordening en vooruitgang betreffende andere aspecten van de energie-unie noodzakelijk, zoals in de kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering16 is uiteengezet. | |||||||||||||||||||||||||||
__________________ |
__________________ | |||||||||||||||||||||||||||
16 COM(2015)80 |
16 COM(2015)80 | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 9 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
(9) De aanpak van de jaarlijkse bindende nationale doelstellingen die in Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad19 wordt gehanteerd, moet van 2021 tot en met 2030 worden gehandhaafd, waarbij de trajectberekening begint in 2020 op basis van de gemiddelde broeikasgasemissies tijdens de periode 2016 tot en met 2018, en het eind van het traject voor elke lidstaat de doelstelling voor 2030 is. Voor de lidstaten met een positieve doelstelling volgens Beschikking 406/2009/EG en toenemende jaarlijkse emissieruimten tussen 2017 en 2020 volgens Besluit 2013/162/EU en Besluit 2013/634/EU is voorzien in een aanpassing van de ruimte in 2021, zodat de capaciteit voor toenemende broeikasgasemissies tijdens die jaren wordt weerspiegeld. De Europese Raad concludeerde dat de beschikbaarheid en het gebruik van de bestaande flexibiliteitsinstrumenten binnen de niet-ETS-sectoren aanzienlijk moeten worden verhoogd om ervoor te zorgen dat de collectieve inspanning van de EU kosteneffectief is en dat de emissies per hoofd van de bevolking uiterlijk tegen 2030 convergeren. |
(9) De aanpak van de jaarlijkse bindende nationale doelstellingen die in Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad19 wordt gehanteerd, moet van 2021 tot en met 2030 worden gehandhaafd, waarbij de trajectberekening begint in 2018 op basis van de gemiddelde broeikasgasemissies tijdens de periode 2016 tot en met 2018 of, als deze waarde lager ligt, op basis van de waarde van de jaarlijkse emissieruimte voor 2020, en het eind van het traject voor elke lidstaat de doelstelling voor 2030 is. Om vroegtijdig optreden te belonen en lidstaten met minder investeringscapaciteit te ondersteunen, kunnen lidstaten met een bbp per hoofd van de bevolking onder het EU-gemiddelde die tijdens de periode 2013 tot en met 2020 een lagere uitstoot hebben dan hun bij Beschikking nr. 406/2009/EG vastgestelde jaarlijkse emissieruimten voor de periode 2013 tot en met 2020, onder bepaalde voorwaarden om aanvullende ruimten uit een reserve verzoeken. Voor de lidstaten met een positieve doelstelling volgens Beschikking nr. 406/2009/EG en toenemende jaarlijkse emissieruimten tussen 2017 en 2020 volgens Besluit 2013/162/EU en Besluit 2013/634/EU is voorzien in een aanvullende aanpassing van de ruimte in 2021, zodat de capaciteit voor toenemende broeikasgasemissies tijdens die jaren wordt weerspiegeld. De Europese Raad concludeerde dat de beschikbaarheid en het gebruik van de bestaande flexibiliteitsinstrumenten binnen de niet-ETS-sectoren aanzienlijk moeten worden verhoogd om ervoor te zorgen dat de collectieve inspanning van de EU kosteneffectief is en dat de emissies per hoofd van de bevolking uiterlijk tegen 2030 convergeren. | |||||||||||||||||||||||||||
_________________ |
_________________ | |||||||||||||||||||||||||||
19 Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136). |
19 Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136). | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 9 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
(9 bis) Om de Unie op weg te zetten naar een koolstofarme economie voorziet deze verordening in een emissiereductietraject voor de lange termijn om de onder deze verordening vallende broeikasgasemissies vanaf 2031 te verminderen. De verordening draagt ook bij aan het doel van de Overeenkomst van Parijs om in de tweede helft van deze eeuw een balans tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen te bereiken. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 10 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
(10 bis) Om te waarborgen dat de bij Besluit (EU) 2015/18141 bis van het Europees Parlement en de Raad ingestelde marktstabiliteitsreserve volledig doeltreffend blijft, mag bij de vaststelling van het totale aantal in een bepaald jaar in omloop zijnde emissierechten overeenkomstig Besluit (EU) 2015/1814 de annulering van emissierechten als gevolg van het gebruik van de in deze verordening bepaalde flexibiliteit ingevolge de vermindering van EU-ETS-emissierechten niet worden meegerekend als emissierechten die overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG zijn geannuleerd. | |||||||||||||||||||||||||||
|
____________________________ | |||||||||||||||||||||||||||
|
1 bis Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU‑regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (PB L 264 van 9.10.2015, blz. 1). | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 11 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
(11) Een reeks maatregelen van de Unie helpt de lidstaten hun klimaatverbintenissen na te komen en is van essentieel belang om de noodzakelijke emissiereducties te verwezenlijken in de sectoren die onder deze verordening vallen. Deze omvatten de wetgeving inzake gefluoreerde broeikasgassen, de reductie van CO2-emissies van wegvoertuigen, de energieprestatie van gebouwen, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en de circulaire economie, alsook de financieringsinstrumenten van de Unie voor klimaatgerelateerde investeringen. |
(11) Een reeks maatregelen van de Unie helpt de lidstaten hun klimaatverbintenissen na te komen en is van essentieel belang om de noodzakelijke emissiereducties te verwezenlijken in de sectoren die onder deze verordening vallen. Deze omvatten de wetgeving inzake gefluoreerde broeikasgassen, de reductie van CO2-emissies van wegvoertuigen, de verbetering van de energieprestaties van gebouwen, de toename van hernieuwbare energie, de vergroting van de energie-efficiëntie en de bevordering van de circulaire economie, alsook de financieringsinstrumenten van de Unie voor klimaatgerelateerde investeringen. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 11 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
(11 bis) Om deze emissiereducties te realiseren en de rol van de landbouwsector zo groot mogelijk te maken is het belangrijk dat de lidstaten innoverende mitigatiemaatregelen met het grootste potentieel bevorderen, inclusief: de conversie van bouwland in blijvend grasland; het beheer van heggen, bufferstroken en bomen op landbouwgrond; nieuwe regelingen inzake agrobosbouw en bosaanplanting; de preventie van het verwijderen van bomen en van ontbossing; weinig of geen grondbewerking en gebruik van bodembedekking/tussenteelt en gewasresten op het land; koolstofaudits en beheersplannen voor bodems/nutriënten; meer stikstofefficiëntie en remming van de nitrificatie; herstel en bescherming van wetland/veengrond; en verbeterde methoden voor het fokken, voederen en beheer van vee met het oog op lagere emissies. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 11 ter (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
(11 ter) Deze verordening, met inbegrip van de beschikbare flexibiliteit, zorgt voor een stimulans voor emissiereductie die aansluit bij andere Uniewetgeving op het gebied van klimaat en energie voor sectoren die onder deze verordening vallen, onder meer op het gebied van energie-efficiëntie. Aangezien meer dan 75 % van de broeikasgasemissies energiegerelateerd is, zullen een efficiënter energiegebruik en energiebesparingen een belangrijke rol spelen bij het verwezenlijken van die emissiereducties. Een ambitieus energie-efficiëntiebeleid is daarom van groot belang, niet alleen om te besparen op de invoer van fossiele brandstoffen, wat zorgt voor energiezekerheid en lagere energierekeningen voor de consument, maar ook om meer gebruik te maken van energiebesparende technologieën in gebouwen, de industrie en het vervoer, om het economische concurrentievermogen te versterken, om lokale banen te creëren, om de volksgezondheid te verbeteren en om energiearmoede tegen te gaan. Maatregelen in de sectoren die onder deze verordening vallen, betalen zich in de loop van de tijd terug en zijn een kosteneffectieve manier om de lidstaten te helpen hun doelstellingen krachtens deze verordening te halen. Wanneer de lidstaten deze verordening in nationaal beleid omzetten, is het belangrijk dat zij bijzondere aandacht besteden aan de specifieke en verschillende mogelijkheden om in alle sectoren voor meer energie-efficiëntie en investeringen te zorgen. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 11 quater (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
(11 quater) De vervoerssector is niet alleen verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de uitstoot van broeikasgassen, maar is sinds 1990 ook de snelst groeiende sector op het gebied van energieconsumptie. Daarom is het belangrijk dat de Commissie en de lidstaten meer inspanningen leveren om de energie-efficiëntie te verbeteren, een verschuiving naar duurzame vervoerswijzen te bevorderen en de hoge koolstofafhankelijkheid van de sector te verlagen. De bevordering van emissiearme energie in de vervoerssector, bijvoorbeeld door middel van duurzame biobrandstoffen en elektrische voertuigen, zal de energiemix koolstofarm helpen maken, en zal daarmee bijdragen tot de CO2-emissiereductiedoelstelling, in overeenstemming met de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Dat kan worden vereenvoudigd door te waarborgen dat de sector over een duidelijk langetermijnkader beschikt dat zekerheid biedt en waarop investeringen kunnen worden gebaseerd. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 11 quinquies (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
(11 quinquies) De impact van energiebeleid en sectorale beleidslijnen op zowel de klimaatverbintenissen van de Unie als nationale klimaatverbintenissen moet worden beoordeeld aan de hand van gemeenschappelijke kwantitatieve methoden, zodat de beleidsimpact transparant en verifieerbaar is. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 12 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
(12) Verordening [] [inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030] stelt de boekhoudregels vast met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen die verband houden met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Waar het milieuresultaat uit hoofde van deze verordening met betrekking tot de niveaus van de gerealiseerde broeikasgasemissiereductie wordt beïnvloed door het meerekenen van een hoeveelheid die maximaal de som bedraagt van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissie van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland als gedefinieerd in Verordening [], moet er flexibiliteit worden ingebouwd voor een maximale hoeveelheid van 280 miljoen ton CO2-equivalent van deze verwijderingen die overeenkomstig de cijfers in bijlage III tussen de lidstaten zijn verdeeld, als eventuele extra mogelijkheid voor de lidstaten om aan hun verbintenissen te voldoen. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van artikel 7 teneinde de bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond in het kader van de in dat artikel genoemde flexibiliteit te weerspiegelen. Alvorens een dergelijke gedelegeerde handeling vast te stellen moet de Commissie evalueren hoe solide de boekhouding voor beheerde bosgrond is op basis van de beschikbare gegevens en met name in hoeverre de verwachte en de werkelijke kapcijfers met elkaar overeenstemmen. Daarbij moet in het kader van deze verordening de mogelijkheid worden geboden om vrijwillig jaarlijkse emissieruimte-eenheden te verwijderen zodat met dergelijke hoeveelheden kunnen worden meegerekend bij de beoordeling van de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening [] door de lidstaten. |
(12) Verordening [] [inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030] stelt de boekhoudregels vast met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen die verband houden met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Waar het milieuresultaat uit hoofde van deze verordening met betrekking tot de niveaus van de gerealiseerde broeikasgasemissiereductie wordt beïnvloed door het meerekenen van een hoeveelheid die maximaal de som bedraagt van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissie van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland, beheerd grasland en, indien van toepassing, beheerd wetland als gedefinieerd in Verordening [], moet er flexibiliteit worden ingebouwd voor een maximale hoeveelheid van 190 miljoen ton CO2-equivalent van deze verwijderingen die overeenkomstig de cijfers in bijlage III tussen de lidstaten zijn verdeeld, als eventuele extra mogelijkheid voor de lidstaten om aan hun verbintenissen te voldoen. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van artikel 7 teneinde een evenwichtige bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond in het kader van de in dat artikel genoemde flexibiliteit van 190 miljoen ton te weerspiegelen. Alvorens een dergelijke gedelegeerde handeling vast te stellen moet de Commissie evalueren hoe solide de boekhouding voor beheerde bosgrond is op basis van de beschikbare gegevens en met name in hoeverre de verwachte en de werkelijke kapcijfers met elkaar overeenstemmen. Daarbij moet in het kader van deze verordening de mogelijkheid worden geboden om vrijwillig jaarlijkse emissieruimte-eenheden te verwijderen zodat dergelijke hoeveelheden kunnen worden meegerekend bij de beoordeling van de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening [] door de lidstaten. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 12 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
(12 bis) Om op een wederzijds coherente manier de verschillende Uniedoelstellingen in verband met de landbouw te behalen, waaronder beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, de luchtkwaliteit, het behoud van de biodiversiteit en ecosysteemdiensten en steun voor plattelandseconomieën, zijn andere investeringen en stimulansen nodig, ondersteund door Uniemaatregelen en -instrumenten zoals het GLB. Het is van essentieel belang dat deze verordening bijdraagt aan de doelstellingen van de bosbouwstrategie van de Unie om een concurrerende en duurzame toevoer van hout voor de bio-economie van de Unie te bevorderen, alsook aan die van het nationale bosbouwbeleid van de lidstaten, de biodiversiteitsstrategie van de Unie en de strategie van de Unie inzake de circulaire economie. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Overweging 13 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
(13) Om te zorgen voor efficiënte, transparante en kosteneffectieve rapportage en verificatie van broeikasgasemissies en van andere informatie die noodzakelijk is om de voortgang van de lidstaten met betrekking tot de jaarlijkse emissieruimten te beoordelen, worden de voorschriften voor de jaarlijkse rapportage en evaluatie van deze verordening geïntegreerd in de desbetreffende artikelen van Verordening (EU) nr. 525/2013 die derhalve dienovereenkomstig moet worden gewijzigd. De wijziging van deze verordening moet er tevens voor zorgen dat de jaarlijkse evaluatie van de voortgang van de lidstaten op het gebied van emissiereductie wordt gehandhaafd, rekening houdend met de vorderingen bij de beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie en met informatie die door de lidstaten wordt verstrekt. Om de twee jaar moet de evaluatie betrekking hebben op de verwachte vooruitgang van de Unie bij het nakomen van haar reductieverbintenissen en van de lidstaten bij het voldoen aan hun verplichtingen. De toepassing van de aftrekkingen moet echter slechts om de vijf jaar in acht worden genomen zodat met de mogelijke bijdrage van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland uit hoofde van Verordening [] rekening kan worden gehouden. Dit laat de taak van de Commissie om te verzekeren dat de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen, of de bevoegdheid van de Commissie om daartoe een inbreukprocedure in te leiden, onverlet. |
(13) Om te zorgen voor efficiënte, transparante en kosteneffectieve rapportage en verificatie van broeikasgasemissies en van andere informatie die noodzakelijk is om de voortgang van de lidstaten met betrekking tot de jaarlijkse emissieruimten te beoordelen, worden de voorschriften voor de jaarlijkse rapportage en evaluatie van deze verordening geïntegreerd in de desbetreffende artikelen van Verordening (EU) nr. 525/2013 die derhalve dienovereenkomstig moet worden gewijzigd. De wijziging van die verordening moet er tevens voor zorgen dat de jaarlijkse evaluatie van de voortgang van de lidstaten op het gebied van emissiereductie wordt gehandhaafd, rekening houdend met de vorderingen bij de beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie en met informatie die door de lidstaten wordt verstrekt. Om de twee jaar moet de evaluatie betrekking hebben op de verwachte vooruitgang van de Unie bij het nakomen van haar reductieverbintenissen en van de lidstaten bij het voldoen aan hun verplichtingen. Om de twee jaar moet een volledige nalevingscontrole worden uitgevoerd. De toepassing van de mogelijke bijdrage van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland uit hoofde van Verordening [] moet in acht worden genomen overeenkomstig de in die verordening vastgestelde tussenpozen. Dit laat de taak van de Commissie om te verzekeren dat de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen, of de bevoegdheid van de Commissie om daartoe een inbreukprocedure in te leiden, onverlet. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Overweging 13 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
(13 bis) Aangezien meer dan de helft van de broeikasgasemissies van de Unie wordt veroorzaakt door de sectoren die onder deze verordening vallen, is het emissiereductiebeleid van deze sectoren van groot belang om aan de verbintenissen van de Unie uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te kunnen voldoen. De in deze verordening neergelegde procedures voor monitoring, rapportering en follow-up moeten dan ook volledig transparant zijn. De lidstaten en de Commissie moeten alle informatie met betrekking tot de naleving van deze verordening openbaar maken en ervoor zorgen dat de belanghebbenden en de bevolking naar behoren worden betrokken bij de herziening van deze verordening. Voorts wordt de Commissie verzocht een doeltreffend en transparant systeem te ontwikkelen om toezicht te houden op het resultaat van de ingevoerde flexibiliteit. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 14 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
(14) Om de algemene kosteneffectiviteit van de totale vermindering te verhogen, moeten de lidstaten een deel van hun jaarlijkse emissieruimte aan andere lidstaten kunnen overdragen. De transparantie van dergelijke overdrachten moet worden verzekerd en zij moeten kunnen worden uitgevoerd op een voor beide partijen aanvaardbare wijze, onder meer door middel van een veiling, de inschakeling van tussenpersonen die als agent optreden of op basis van een bilaterale overeenkomst. |
(14) Om de algemene kosteneffectiviteit van de totale vermindering te verhogen, moeten de lidstaten een deel van hun jaarlijkse emissieruimte in reserve kunnen houden of kunnen lenen. De lidstaten moeten een deel van hun jaarlijkse emissieruimte ook aan andere lidstaten kunnen overdragen. De transparantie van dergelijke overdrachten moet worden verzekerd en zij moeten kunnen worden uitgevoerd op een voor beide partijen aanvaardbare wijze, onder meer door middel van een veiling, de inschakeling van tussenpersonen die als agent optreden of op basis van een bilaterale overeenkomst. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 15 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
(15) Het Europees Milieuagentschap heeft ten doel duurzame ontwikkeling te ondersteunen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van het Europese milieu te helpen verwezenlijken door tijdige, gerichte, relevante en betrouwbare informatie te verstrekken aan beleidsmakers, openbare instellingen en het publiek. Het Europees Milieuagentschap moet, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bijstaan. |
(15) Het Europees Milieuagentschap heeft ten doel duurzame ontwikkeling te ondersteunen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van het Europese milieu te helpen verwezenlijken door tijdige, gerichte, relevante en betrouwbare informatie te verstrekken aan beleidsmakers, openbare instellingen en het publiek. Het Europees Milieuagentschap moet, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bijstaan en direct en op doeltreffende wijze bijdragen aan de bestrijding van de klimaatverandering. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Overweging 17 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
(17) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van artikel 4, dat bepaalt dat jaarlijkse emissiegrenswaarden voor de lidstaten moeten worden vastgesteld, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad21. |
(17) Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen door de jaarlijkse emissieruimten voor de lidstaten vast te stellen. | |||||||||||||||||||||||||||
_________________ |
| |||||||||||||||||||||||||||
21 Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13). |
| |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Overweging 19 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
(19 bis) Naast de inspanningen die de Unie levert om haar eigen emissies terug te dringen is het belangrijk dat zij, overeenkomstig de doelstelling om in toenemende mate bij te dragen tot de verkleining van de mondiale koolstofafdruk, samen met derde landen zoekt naar klimaatoplossingen, door met de desbetreffende landen projecten uit te voeren in het kader van het klimaatbeleid voor 2030, daarbij in aanmerking nemend dat in de Overeenkomst van Parijs wordt verwezen naar een nieuw mechanisme voor internationale samenwerking, dat gericht is op de bestrijding van de klimaatverandering. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Overweging 20 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
(20) Deze verordening moet vanaf 2024 en vervolgens om de vijf jaar worden geëvalueerd om de algemene werking ervan te beoordelen. Bij een dergelijke evaluatie moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de nationale omstandigheden en de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs. |
(20) Deze verordening moet vanaf 2024 en vervolgens om de vijf jaar worden geëvalueerd om de algemene werking ervan te beoordelen. Bij een dergelijke evaluatie moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de nationale omstandigheden en de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs. | |||||||||||||||||||||||||||
|
Om aan de Overeenkomst van Parijs te voldoen, dient de Unie haar inspanningen op te voeren en om de vijf jaar een bijdrage te leveren die haar grootst mogelijke ambitie weerspiegelt. | |||||||||||||||||||||||||||
|
Bij de evaluatie moet daarom rekening worden gehouden met de doelstelling van de Unie om de uitstoot van broeikasgassen van de hele economie tegen 2050 met 80 tot 95 % te verminderen ten opzichte van de niveaus van 1990, en met het doel van de Overeenkomst van Parijs om in de tweede helft van deze eeuw een evenwicht te bereiken tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen. De evaluatie moet gebaseerd zijn op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens en berusten op een voorbereidend verslag van het Europees Milieuagentschap. | |||||||||||||||||||||||||||
|
Bij de evaluatie van de emissiereducties van de lidstaten voor de periode vanaf 2031 moet rekening worden gehouden met de beginselen van billijkheid en kosteneffectiviteit. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
Deze verordening stelt verplichtingen vast voor de minimumbijdragen van de lidstaten om aan de verbintenis van de Unie op het gebied van het verminderen van broeikasgassen voor de periode 2021-2030 te voldoen, en stelt regels vast voor de bepaling van de jaarlijks toe te wijzen emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage. |
Deze verordening stelt verplichtingen vast voor de minimumbijdragen van de lidstaten om aan de verbintenis van de Unie op het gebied van het verminderen van broeikasgassen voor de periode 2021-2030 te voldoen, en stelt regels vast voor de bepaling van de jaarlijks toe te wijzen emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage. Op grond van de verordening moeten de lidstaten de in artikel 2 bedoelde broeikasgasemissies verminderen om het streefcijfer van de Unie te bereiken om de emissies tegen 2030 op billijke en kosteneffectieve wijze met ten minste 30 % te verminderen ten opzichte van 2005. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
De algemene doelstelling van deze verordening bestaat erin de Unie op weg te zetten naar een koolstofarme economie door het uitstippelen van een voorspelbare langetermijnkoers om de broeikasgasemissies van de Unie tegen 2050 met 80 tot 95 % te verminderen ten opzichte van de niveaus van 1990. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 3 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
3. Voor de toepassing van deze verordening worden CO2-emissies die tot de IPCC-broncategorie "1.A.3.A burgerluchtvaart" behoren als gelijk aan nul beschouwd. |
3. Voor de toepassing van deze verordening worden CO2-emissies die tot de IPCC-broncategorie "1.A.3.A burgerluchtvaart" behoren en onder Richtlijn 2003/87/EG vallen als gelijk aan nul beschouwd. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 3 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
3 bis. Deze verordening is van toepassing op CO2-emissies die tot de IPCC-broncategorie "1.A.3.D scheepvaart" behoren en niet onder Richtlijn 2003/87/EG vallen. | |||||||||||||||||||||||||||
Motivering | ||||||||||||||||||||||||||||
Emissies van de scheepvaart horen onder deze verordening te vallen, tenzij ze in het ETS zijn opgenomen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Artikel 4 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
Artikel 4 |
Artikel 4 | |||||||||||||||||||||||||||
Jaarlijkse emissieniveaus voor de periode 2021-2030 |
Jaarlijkse emissieniveaus voor de periode 2021-2030 | |||||||||||||||||||||||||||
1. Iedere lidstaat beperkt in 2030 zijn krachtens lid 3 vastgestelde broeikasgasemissies met ten minste het percentage dat voor die lidstaat in bijlage I bij deze verordening is bepaald ten opzichte van de emissies van die lidstaat in 2005. |
1. Iedere lidstaat beperkt uiterlijk in 2030 zijn krachtens lid 3 vastgestelde broeikasgasemissies met ten minste het percentage dat voor die lidstaat in bijlage I bij deze verordening is bepaald ten opzichte van de emissies van die lidstaat in 2005. | |||||||||||||||||||||||||||
2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 genoemde vormen van flexibiliteit, de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, en rekening houdend met de aftrekkingen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat de emissies in die lidstaat tussen 2021 en 2029 elk jaar niet hoger liggen dan het niveau bepaald door een lineair traject, beginnend in 2020 met zijn gemiddelde broeikasgasemissie gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3, en eindigend in 2030 op de doelstelling die voor die lidstaat in bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. |
2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 genoemde vormen van flexibiliteit, de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, en rekening houdend met de aftrekkingen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat de emissies in die lidstaat tussen 2021 en 2029 elk jaar niet hoger liggen dan het niveau bepaald door een lineair traject, beginnend in 2018, ofwel met zijn gemiddelde broeikasgasemissie gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3, ofwel met de jaarlijkse emissieruimte voor 2020 zoals bepaald overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 10 van Beschikking nr. 406/2009/EG, indien deze lager is, en eindigend in 2030 op de doelstelling die voor die lidstaat in bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. | |||||||||||||||||||||||||||
3. De Commissie stelt in een uitvoeringshandeling de jaarlijkse emissieruimten vast voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, zoals gespecificeerd in de leden 1 en 2. Voor de toepassing van deze uitvoeringshandeling verricht de Commissie een uitgebreide beoordeling van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018. |
3. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 12 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast waarin de jaarlijkse emissieruimten worden vastgesteld voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, zoals gespecificeerd in de leden 1 en 2. Voor de toepassing van deze gedelegeerde handelingen verricht de Commissie een uitgebreide beoordeling van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018. | |||||||||||||||||||||||||||
4. In deze uitvoeringshandeling worden, op basis van de percentages die door de lidstaten uit hoofde van artikel 6, lid 2, worden meegedeeld, eveneens de hoeveelheden gespecificeerd die kunnen worden meegerekend om hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 tussen 2021 en 2030 na te komen. Indien de som van de hoeveelheden in alle lidstaten hoger zou liggen dan de collectieve totaalhoeveelheid van 100 miljoen, worden de hoeveelheden voor elke lidstaat verhoudingsgewijs verminderd zodat de collectieve totaalhoeveelheid niet wordt overschreden. |
4. In deze gedelegeerde handeling worden, op basis van de percentages die door de lidstaten uit hoofde van artikel 6, lid 2, worden meegedeeld, eveneens de hoeveelheden gespecificeerd die kunnen worden meegerekend om hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 tussen 2021 en 2030 na te komen. Indien de som van de hoeveelheden in alle lidstaten hoger zou liggen dan de collectieve totaalhoeveelheid van 100 miljoen, worden de hoeveelheden voor elke lidstaat verhoudingsgewijs verminderd zodat de collectieve totaalhoeveelheid niet wordt overschreden. | |||||||||||||||||||||||||||
5. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13 bedoelde onderzoeksprocedure. |
| |||||||||||||||||||||||||||
Motivering | ||||||||||||||||||||||||||||
Tekst aangepast aan gedelegeerde handelingen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Artikel 4 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
Artikel 4 bis | |||||||||||||||||||||||||||
|
Langetermijntraject voor emissiereductie vanaf 2031 | |||||||||||||||||||||||||||
|
Tenzij anders wordt besloten tijdens de eerste of een van de daaropvolgende evaluaties als bedoeld in artikel 14, lid 2, zorgt elke lidstaat in elk van de jaren 2031 tot en met 2050 voor een verdere broeikasgasemissiereductie overeenkomstig deze verordening. Elke lidstaat ziet erop toe dat zijn broeikasgasemissies tussen 2031 en 2050 elk jaar niet hoger liggen dan het niveau bepaald door een lineair traject, beginnend met zijn jaarlijkse emissieruimte voor 2030 en in 2050 eindigend op een emissieniveau dat 80 % lager is dan het niveau van 2005 voor die lidstaat. | |||||||||||||||||||||||||||
|
De Commissie stelt overeenkomstig artikel 12 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast waarin de jaarlijkse emissieruimten worden vastgesteld voor de jaren 2031 tot en met 2050, uitgedrukt in ton CO2-equivalent. | |||||||||||||||||||||||||||
Motivering | ||||||||||||||||||||||||||||
Tekst aangepast aan gedelegeerde handelingen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Artikel 5 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
Artikel 5 |
Artikel 5 | |||||||||||||||||||||||||||
Flexibiliteitsinstrumenten om de jaarlijkse grenswaarden te bereiken |
Flexibiliteitsinstrumenten om de jaarlijkse grenswaarden te bereiken | |||||||||||||||||||||||||||
1. De lidstaten kunnen gebruikmaken van de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in de artikelen 6 en 7 genoemde flexibiliteit. |
1. De lidstaten kunnen gebruikmaken van de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in de artikelen 6 en 7 genoemde flexibiliteit. | |||||||||||||||||||||||||||
2. Gedurende de jaren 2021 tot en met 2029 mag een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen. |
2. Gedurende de jaren 2021 tot en met 2025 mag een lidstaat een maximale hoeveelheid van 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen. Gedurende de jaren 2026 tot en met 2029 mag een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen. | |||||||||||||||||||||||||||
3. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, rekening houdend met het gebruik van de flexibiliteit krachtens dit artikel en artikel 6, mag deze lidstaat het overtollige deel van zijn jaarlijkse emissieruimte in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot 2030. |
3. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, rekening houdend met het gebruik van de flexibiliteit krachtens dit artikel en artikel 6, mag deze lidstaat gedurende de jaren 2021 tot en met 2025 het overtollige deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot maximaal 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot 2025. Gedurende de jaren 2026 tot en met 2029 mag een lidstaat het overtollige deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot 2030. | |||||||||||||||||||||||||||
4. Een lidstaat mag maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren tot 2030. |
4. Een lidstaat mag gedurende de jaren 2021 tot en met 2025 maximaal 5 % en gedurende de jaren 2026 tot en met 2030 maximaal 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren tot 2030. | |||||||||||||||||||||||||||
5. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, mag deze lidstaat het overtollige deel van zijn emissieruimte voor dat jaar, rekening houdend met het gebruik van de flexibiliteit krachtens de leden 2 tot en met 4 en artikel 6, aan andere lidstaten overdragen. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor dat jaar of de daaropvolgende jaren tot 2030 na te komen. |
5. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, mag deze lidstaat het overtollige deel van zijn emissieruimte voor dat jaar, rekening houdend met het gebruik van de flexibiliteit krachtens de leden 2 tot en met 4 en artikel 6, aan andere lidstaten overdragen. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor dat jaar of de daaropvolgende jaren tot 2030 na te komen. | |||||||||||||||||||||||||||
|
5 bis. Een lidstaat mag geen deel van zijn jaarlijkse emissieruimte overdragen als de emissies van de betreffende lidstaat op het tijdstip van de overdracht hoger liggen dan zijn jaarlijkse emissieruimte. | |||||||||||||||||||||||||||
6. De lidstaten kunnen, zonder enige kwantitatieve beperking en zonder ze dubbel te tellen, gebruikmaken van kredieten uit projecten afgegeven overeenkomstig artikel 24 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG, om aan hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen. |
6. De lidstaten kunnen, zonder enige kwantitatieve beperking en zonder ze dubbel te tellen, gebruikmaken van kredieten uit projecten afgegeven overeenkomstig artikel 24 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG, om aan hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen. De lidstaten kunnen voor dergelijke projecten de totstandbrenging van particuliere en publiek-private partnerschappen stimuleren. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 32 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 3 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
3 bis. De toegang tot de in dit artikel en bijlage II genoemde flexibiliteit wordt alleen verleend wanneer de betreffende lidstaten toezeggen maatregelen te nemen in andere sectoren waar in het verleden onvoldoende resultaten zijn geboekt. Uiterlijk op 31 december 2019 vult de Commissie deze richtlijn verder aan door overeenkomstig artikel 12 een gedelegeerde handeling met een lijst van dergelijke maatregelen en sectoren vast te stellen. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – titel | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
Extra gebruik van maximaal 280 miljoen nettoverwijderingen afkomstig van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland |
Extra gebruik van maximaal 190 miljoen nettoverwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 1 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
1. In zoverre de emissies van een lidstaat hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat voor een bepaald jaar, mag deze lidstaat een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig van de in artikel 2 van Verordening [] [LULUCF] bedoelde boekhoudkundige categorieën ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland samengenomen meerekenen om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar te voldoen, op voorwaarde dat: |
1. In zoverre de emissies van een lidstaat hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat voor een bepaald jaar, met inbegrip van eventuele gereserveerde emissieruimten uit hoofde van artikel 5, lid 3, mag deze lidstaat een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig van de in artikel 2 van Verordening [] [LULUCF] bedoelde boekhoudkundige categorieën ontbost land, bebost land, beheerd bouwland, beheerd grasland, indien van toepassing beheerd wetland en, onverminderd de krachtens lid 2 vastgestelde gedelegeerde handeling, beheerde bosgrond samengenomen meerekenen om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar te voldoen, op voorwaarde dat: | |||||||||||||||||||||||||||
|
-a) de lidstaat uiterlijk op 1 januari 2019 bij de Commissie een actieplan indient waarin maatregelen, in voorkomend geval met inbegrip van het gebruik van EU-financiering, voor klimaatefficiënte landbouw en voor de sectoren landgebruik en bosbouw worden uiteengezet en waarin wordt aangetoond hoe deze maatregelen zullen bijdragen aan de vermindering van de broeikasgasemissies uit hoofde van deze verordening en aan het overtreffen van wat in het kader van artikel 4 van Verordening [ ][LULUCF] is vereist voor de periode 2021-2030; | |||||||||||||||||||||||||||
a) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor alle jaren in de periode 2021-2030 niet hoger ligt dan het in bijlage III voor die lidstaat vastgestelde niveau; |
a) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor alle jaren in de periode 2021-2030 niet hoger ligt dan het in bijlage III voor die lidstaat vastgestelde niveau; | |||||||||||||||||||||||||||
b) dergelijke hoeveelheid hoger ligt dan wat voor die lidstaat in het kader van artikel 4 van Verordening [] [LULUCF] is vereist; |
b) dergelijke hoeveelheid aantoonbaar hoger ligt dan wat voor die lidstaat in het kader van artikel 4 van Verordening [] [LULUCF] is vereist tijdens de periodes van vijf jaar als bepaald in artikel 12 van Verordening [] [LULUCF]; | |||||||||||||||||||||||||||
c) de lidstaat in het kader van Verordening [] [LULUCF] niet meer nettoverwijderingen heeft ontvangen van andere lidstaten dan hij heeft overgedragen; en |
c) de lidstaat in het kader van Verordening [] [LULUCF] niet meer nettoverwijderingen heeft ontvangen van andere lidstaten dan hij heeft overgedragen; en | |||||||||||||||||||||||||||
d) de lidstaat aan zijn verplichtingen in het kader van Verordening [] [LULUCF] heeft voldaan. |
d) de lidstaat aan zijn verplichtingen in het kader van Verordening [] [LULUCF] heeft voldaan. | |||||||||||||||||||||||||||
|
De Commissie kan advies uitbrengen over de actieplannen die door de lidstaten overeenkomstig punt -a) zijn ingediend. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 2 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
2. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 12 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1 van dit artikel teneinde de bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond te weerspiegelen. |
2. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 12 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1 van dit artikel en de boekhoudkundige categorieën in bijlage III teneinde een evenwichtige bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond te weerspiegelen zonder de krachtens artikel 7 van deze verordening beschikbare totale hoeveelheid van 190 miljoen te boven te gaan. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 36 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 1 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
1. Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat voor eender welk specifiek jaar binnen de periode, krachtens lid 2 van dit artikel, en de krachtens de artikelen 5 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimte, zijn in 2027 en 2032 de volgende maatregelen van toepassing: |
1. Om de twee jaar gaat de Commissie na of de lidstaten aan deze verordening voldoen. Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat voor eender welk specifiek jaar binnen de periode, krachtens lid 2 van dit artikel, en de krachtens de artikelen 5 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimte, zijn de volgende maatregelen van toepassing: | |||||||||||||||||||||||||||
a) aan het emissiecijfer van de lidstaat voor het volgende jaar wordt een hoeveelheid toegevoegd gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van de overtollige broeikasgasemissies, vermenigvuldigd met een factor 1,08, in overeenstemming met de maatregelen die zijn genomen overeenkomstig artikel 11; en |
a) aan het emissiecijfer van de lidstaat voor het volgende jaar wordt een hoeveelheid toegevoegd gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van de overtollige broeikasgasemissies, vermenigvuldigd met een factor 1,08, in overeenstemming met de maatregelen die zijn genomen overeenkomstig artikel 11; en | |||||||||||||||||||||||||||
b) de lidstaat wordt tijdelijk verboden een deel van zijn jaarlijkse emissieruimte aan een andere lidstaat over te dragen tot hij voldoet aan de verplichtingen van deze verordening. De centrale administrateur past dit verbod toe in het in artikel 11 bedoelde register. |
b) de lidstaat wordt tijdelijk verboden een deel van zijn jaarlijkse emissieruimte aan een andere lidstaat over te dragen tot hij voldoet aan de verplichtingen van deze verordening. De centrale administrateur past dit verbod toe in het in artikel 11 bedoelde register. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 37 Voorstel voor een verordening Artikel 9 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
Artikel 9 bis | |||||||||||||||||||||||||||
|
Reserve wegens vroegtijdig optreden | |||||||||||||||||||||||||||
|
1. Om rekening te houden met vroegtijdig optreden vóór 2020 wordt op verzoek van een lidstaat een hoeveelheid van maximaal een totale som van 70 miljoen ton aan jaarlijkse emissieruimte in de periode 2026-2030 voor de naleving door die lidstaat meegerekend bij de laatste nalevingscontrole uit hoofde van artikel 9 van deze verordening, op voorwaarde dat: | |||||||||||||||||||||||||||
|
a) de totale jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat voor de periode 2013-2020 zoals bepaald overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 10 van Beschikking nr. 406/2009/EG hoger liggen dan de totale geverifieerde jaarlijkse broeikasgasemissies voor die lidstaat voor de periode 2013-2020; | |||||||||||||||||||||||||||
|
b) het bbp per hoofd van de bevolking van die lidstaat tegen marktprijzen in 2013 onder het EU-gemiddelde ligt; | |||||||||||||||||||||||||||
|
c) die lidstaat de in de artikelen 6 en 7 genoemde vormen van flexibiliteit overeenkomstig de in de bijlagen II en III bepaalde niveaus ten volle heeft benut; | |||||||||||||||||||||||||||
|
d) die lidstaat de in artikel 5, leden 2 en 3, genoemde vormen van flexibiliteit ten volle heeft benut en geen emissieruimten aan een andere lidstaat heeft overgedragen op grond van artikel 5, leden 4 en 5; en | |||||||||||||||||||||||||||
|
e) de Unie als geheel haar in artikel 1, lid 1, bedoelde streefcijfer haalt. | |||||||||||||||||||||||||||
|
2. Het maximale aandeel van een lidstaat in de in lid 1 bedoelde totale som dat voor de naleving kan worden meegerekend, wordt vastgesteld aan de hand van de verhouding tussen enerzijds het verschil tussen zijn totale jaarlijkse emissieruimten voor de periode 2013-2020 en zijn totale geverifieerde jaarlijkse broeikasgasemissies voor diezelfde periode, en anderzijds het verschil tussen de totale jaarlijkse emissieruimten voor de periode 2013-2020 van alle lidstaten die aan het criterium van lid 1, onder b), voldoen en de totale geverifieerde jaarlijkse broeikasgasemissies van die lidstaten voor diezelfde periode. | |||||||||||||||||||||||||||
|
De jaarlijkse emissieruimten en de geverifieerde jaarlijkse emissies worden bepaald op grond van lid 3. | |||||||||||||||||||||||||||
|
3. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 12 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast waarin de maximale aandelen voor elke lidstaat, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, overeenkomstig de leden 1 en 2 worden vastgesteld. Ten behoeve van deze gedelegeerde handelingen gebruikt de Commissie de jaarlijkse emissieruimten zoals bepaald overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 10 van Beschikking nr. 406/2009/EG en de geëvalueerde inventarisgegevens voor de jaren 2013 tot en met 2020 krachtens Verordening (EU) nr. 525/2013. | |||||||||||||||||||||||||||
Motivering | ||||||||||||||||||||||||||||
De door de Commissie voorgestelde regels voor de bepaling van emissieruimten houden misschien onvoldoende rekening met het vroegtijdige optreden van sommige lidstaten vóór 2020. Dit kan met name een probleem vormen voor lidstaten met een lager bbp per hoofd van de bevolking dan het gemiddelde, wat wijst op een geringer vermogen om te investeren. De voorgestelde reserve wegens vroegtijdig optreden beloont vroegtijdig optreden en stelt de lidstaten in staat extra emissieruimte voor de naleving te gebruiken indien andere vormen van flexibiliteit niet volstaan. De relatieve hoeveelheid extra emissieruimte die voor een lidstaat beschikbaar is, moet afhangen van de mate waarin de lidstaat zijn streefcijfer voor 2020 overtreft. | ||||||||||||||||||||||||||||
Amendement 38 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 2 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
2. De in bijlage IV bij deze verordening opgenomen hoeveelheid wordt aan de in die bijlage bedoelde ruimte voor elke lidstaat voor het jaar 2021 toegevoegd. |
2. De in bijlage IV bij deze verordening opgenomen hoeveelheid, die voor alle lidstaten samen neerkomt op een totale som van 39,14 miljoen ton CO2-equivalent, wordt aan de in die bijlage bedoelde ruimte voor elke lidstaat voor het jaar 2021 toegevoegd. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 39 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – titel | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
Register |
Europees register | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 40 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 1 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
1. De Commissie zorgt in het kader van deze verordening voor een nauwkeurige boekhouding aan de hand van het krachtens artikel 10 van Verordening (EU) nr. 525/2013 vastgestelde EU-register, met inbegrip van de jaarlijkse emissieruimten, de in het kader van de artikelen 4 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, naleving overeenkomstig artikel 9 en wijzigingen van het toepassingsgebied in het kader van artikel 10. De centrale administrateur voert een geautomatiseerde controle uit op elke transactie uit hoofde van deze verordening en blokkeert, indien nodig, transacties om onregelmatigheden te vermijden. Deze informatie is toegankelijk voor het publiek. |
1. De Commissie zorgt in het kader van deze verordening voor een nauwkeurige boekhouding aan de hand van het krachtens artikel 10 van Verordening (EU) nr. 525/2013 vastgestelde EU-register. Hiertoe stelt de Commissie overeenkomstig artikel 12 een gedelegeerde handeling vast ter aanvulling van deze verordening, in het bijzonder met betrekking tot de jaarlijkse emissieruimten, de in het kader van de artikelen 4 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, naleving overeenkomstig artikel 9 en wijzigingen van het toepassingsgebied in het kader van artikel 10. De centrale administrateur voert een geautomatiseerde controle uit op elke transactie uit hoofde van deze verordening en blokkeert, indien nodig, transacties om onregelmatigheden te vermijden. Het Europees register is transparant en bevat alle relevante informatie met betrekking tot de overdracht van emissierechten tussen de lidstaten. Deze informatie is toegankelijk voor het publiek via een speciale website die door de Commissie wordt beheerd. | |||||||||||||||||||||||||||
Motivering | ||||||||||||||||||||||||||||
Verhoging van de transparantie van de overdracht van emissierechten tussen lidstaten en technische aanpassing. | ||||||||||||||||||||||||||||
Amendement 41 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 2 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen om lid 1 uit te voeren. |
Schrappen | |||||||||||||||||||||||||||
Motivering | ||||||||||||||||||||||||||||
Technische aanpassing, gedelegeerde handeling is opgenomen in artikel 11, lid 1. | ||||||||||||||||||||||||||||
Amendement 42 Voorstel voor een verordening Artikel 11 bis (nieuw) | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
Artikel 11 bis | |||||||||||||||||||||||||||
|
Klimaateffecten van de Uniefinanciering | |||||||||||||||||||||||||||
|
De Commissie voert een uitvoerige sectoroverschrijdende studie uit over de gevolgen van middelen die vanuit de Uniebegroting of anderszins overeenkomstig het Unierecht zijn toegewezen voor de beperking van klimaatverandering. | |||||||||||||||||||||||||||
|
Uiterlijk op 1 januari 2019 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de bevindingen van de studie, dat zo nodig vergezeld gaat van wetgevingsvoorstellen met het oog op de stopzetting van Uniefinanciering die niet strookt met de CO2-reductiedoelstellingen of -beleidslijnen van de Unie. Het verslag omvat een voorstel voor een verplichte voorafgaande controle van de verenigbaarheid met het klimaat, die geldt voor elke nieuwe Unie-investering vanaf 1 januari 2020, en de verplichting om de resultaten op transparante en toegankelijke wijze openbaar te maken. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 43 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
2. De in artikel 7, lid 2, en artikel 11 van deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. |
2. De in artikel 4, lid 3, artikel 4 bis, artikel 6, lid 3 bis, artikel 7, lid 2, artikel 9 bis en artikel 11 van deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van ... [de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 44 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 3 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
3. De in artikel 7, lid 2, en artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. |
3. De in artikel 4, lid 3, artikel 4 bis, artikel 6, lid 3 bis, artikel 7, lid 2, artikel 9 bis en artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 45 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 6 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
6. Een overeenkomstig de artikelen 7, lid 2, en artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. |
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 3, artikel 4 bis, artikel 6, lid 3 bis, artikel 7, lid 2, artikel 9 bis en artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 46 Voorstel voor een verordening Artikel 13 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
Artikel 13 |
Schrappen | |||||||||||||||||||||||||||
Comitéprocedure |
| |||||||||||||||||||||||||||
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) nr. 525/2013 ingestelde Comité klimaatverandering. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. |
| |||||||||||||||||||||||||||
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. |
| |||||||||||||||||||||||||||
Motivering | ||||||||||||||||||||||||||||
Hangt samen met de schrapping van uitvoeringshandelingen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Amendement 47 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – lid 1 | ||||||||||||||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||||||||||||||
|
1. Binnen zes maanden na de faciliterende dialoog in het kader van het UNFCCC in 2018 publiceert de Commissie een mededeling met daarin een evaluatie van de mate waarin de wetgevingshandelingen van de Unie inzake klimaat en energie aansluiten bij de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. In de mededeling worden met name de rol en toereikendheid van de in deze verordening vastgelegde verplichtingen voor het bereiken van die doelstellingen belicht, alsook de mate waarin de wetgevingshandelingen van de Unie inzake klimaat en energie, met inbegrip van de voorschriften inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, en de wetgevingshandelingen inzake landbouw en vervoer aansluiten bij de EU-toezegging inzake vermindering van broeikasgassen. | |||||||||||||||||||||||||||
De Commissie brengt uiterlijk 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, haar bijdrage aan de overkoepelende doelstelling van de EU voor broeikasgasreductie tegen 2030 en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en kan eventueel passende voorstellen indienen. |
2. De Commissie brengt uiterlijk 28 februari 2024 na de eerste mondiale inventarisatie in het kader van de Overeenkomst van Parijs in 2023 en binnen zes maanden na de daaropvolgende wereldwijde evaluaties aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, haar bijdrage aan de overkoepelende doelstelling van de EU voor broeikasgasreductie tegen 2030 en de bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Dit verslag gaat, indien nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen om de emissiereducties van de lidstaten te verhogen. | |||||||||||||||||||||||||||
|
Bij de evaluatie van de emissiereducties van de lidstaten voor de periode vanaf 2031 wordt rekening gehouden met de beginselen van billijkheid en kosteneffectiviteit bij de verdeling over de lidstaten. | |||||||||||||||||||||||||||
|
Bij de evaluatie wordt ook rekening gehouden met de vorderingen die de Unie en derde landen hebben gemaakt op weg naar de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en met de voortgang met betrekking tot het aantrekken en in stand houden van particuliere financiering ter ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie. | |||||||||||||||||||||||||||
Amendement 48 Voorstel voor een verordening Artikel 15 bis (nieuw) Besluit (EU) 2015/1814 Artikel 1 – lid 4 | ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
Amendement 49 Voorstel voor een verordening Bijlage III | ||||||||||||||||||||||||||||
|
Maximumhoeveelheid uitgedrukt in miljoen ton CO2-equivalent | |||||||||||||||||||||||||||
België |
3,8 | |||||||||||||||||||||||||||
Bulgarije |
4,1 | |||||||||||||||||||||||||||
Tsjechië |
2,6 | |||||||||||||||||||||||||||
Denemarken |
14,6 | |||||||||||||||||||||||||||
Duitsland |
22,3 | |||||||||||||||||||||||||||
Estland |
0,9 | |||||||||||||||||||||||||||
Ierland |
26,8 | |||||||||||||||||||||||||||
Griekenland |
6,7 | |||||||||||||||||||||||||||
Spanje |
29,1 | |||||||||||||||||||||||||||
Frankrijk |
58,2 | |||||||||||||||||||||||||||
Kroatië |
0,9 | |||||||||||||||||||||||||||
Italië |
11,5 | |||||||||||||||||||||||||||
Cyprus |
0,6 | |||||||||||||||||||||||||||
Letland |
3,1 | |||||||||||||||||||||||||||
Litouwen |
6,5 | |||||||||||||||||||||||||||
Luxemburg |
0,25 | |||||||||||||||||||||||||||
Hongarije |
2,1 | |||||||||||||||||||||||||||
Malta |
0,03 | |||||||||||||||||||||||||||
Nederland |
13,4 | |||||||||||||||||||||||||||
Oostenrijk |
2,5 | |||||||||||||||||||||||||||
Polen |
21,7 | |||||||||||||||||||||||||||
Portugal |
5,2 | |||||||||||||||||||||||||||
Roemenië |
13,2 | |||||||||||||||||||||||||||
Slovenië |
1,3 | |||||||||||||||||||||||||||
Slowakije |
1,2 | |||||||||||||||||||||||||||
Finland |
4,5 | |||||||||||||||||||||||||||
Zweden |
4,9 | |||||||||||||||||||||||||||
Verenigd Koninkrijk |
17,8 | |||||||||||||||||||||||||||
Maximumtotaal: |
280 | |||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
Amendement | ||||||||||||||||||||||||||||
|
Maximumhoeveelheid uitgedrukt in miljoen ton CO2-equivalent | |||||||||||||||||||||||||||
België |
2,6 | |||||||||||||||||||||||||||
Bulgarije |
2,8 | |||||||||||||||||||||||||||
Tsjechië |
1,8 | |||||||||||||||||||||||||||
Denemarken |
9,9 | |||||||||||||||||||||||||||
Duitsland |
15,2 | |||||||||||||||||||||||||||
Estland |
0,6 | |||||||||||||||||||||||||||
Ierland |
18,2 | |||||||||||||||||||||||||||
Griekenland |
4,6 | |||||||||||||||||||||||||||
Spanje |
19,8 | |||||||||||||||||||||||||||
Frankrijk |
39,5 | |||||||||||||||||||||||||||
Kroatië |
0,6 | |||||||||||||||||||||||||||
Italië |
7,8 | |||||||||||||||||||||||||||
Cyprus |
0,4 | |||||||||||||||||||||||||||
Letland |
2,1 | |||||||||||||||||||||||||||
Litouwen |
4,4 | |||||||||||||||||||||||||||
Luxemburg |
0,2 | |||||||||||||||||||||||||||
Hongarije |
1,4 | |||||||||||||||||||||||||||
Malta |
0 | |||||||||||||||||||||||||||
Nederland |
9,1 | |||||||||||||||||||||||||||
Oostenrijk |
1,7 | |||||||||||||||||||||||||||
Polen |
14,8 | |||||||||||||||||||||||||||
Portugal |
3,5 | |||||||||||||||||||||||||||
Roemenië |
8,9 | |||||||||||||||||||||||||||
Slovenië |
0,9 | |||||||||||||||||||||||||||
Slowakije |
0,8 | |||||||||||||||||||||||||||
Finland |
3,1 | |||||||||||||||||||||||||||
Zweden |
3,4 | |||||||||||||||||||||||||||
Verenigd Koninkrijk |
12,1 | |||||||||||||||||||||||||||
Maximumtotaal: |
190 |
TOELICHTING
Het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening inzake de verdeling van de inspanningen of "Verordening klimaatmaatregelen tot uitvoering van de Overeenkomst van Parijs", heeft betrekking op ongeveer 60 % van de broeikasgasemissies van de EU. Alle sectoren die niet onder het emissiehandelssysteem van de EU (EU-ETS) vallen, worden door deze verordening gedekt, waaronder vervoer, afval, onroerend goed en landbouw.
Het voorstel van de Commissie is een welkome eerste stap en is erop gericht om in de behandelde sectoren in 2030 een verlaging van emissies met 30 procent ten opzichte van de niveaus in 2005 te bereiken. Er moeten echter een aantal amendementen worden doorgevoerd om de voorspelbaarheid op lange termijn te bevorderen, de samenhang met ander beleid te waarborgen, met name met de EU-doelstelling voor energie-efficiëntie, en om te zorgen voor afdoende flexibiliteit en solidariteit tussen de lidstaten.
Voorspelbaarheid op lange termijn
De wereld beweegt zich in de richting van een koolstofarme economie, en de Overeenkomst van Parijs die vorig jaar is vastgesteld toont aan dat deze ontwikkeling onomkeerbaar is. De Overeenkomst van Parijs heeft als doel om de stijging van de wereldwijde temperatuur ruim onder de twee graden Celsius te houden, en om te streven naar een maximale stijging van 1,5 graden Celsius. In overeenstemming met deze doelen wordt in de Overeenkomst van Parijs vereist dat in de tweede helft van deze eeuw klimaatneutraliteit bereikt moet zijn. Daarnaast heeft de EU in 2009 de doelstelling vastgesteld van een verlaging van broeikasgasemissies met 80 tot 95 % tegen 2050.
Ondanks deze voornemens gaat het voorstel van de Commissie voor een verordening niet verder dan het verwezenlijken van de doelstelling van de EU voor 2030. Het ontbreken van een langetermijntraject kan ertoe leiden dat investeringen worden vastgelegd in koolstofintensieve vervoersinfrastructuur, gebouwen enz., wat kan leiden tot "gestrande activa" en aanzienlijk hogere kosten voor het nemen van klimaatmaatregelen op lange termijn. Om de voorspelbaarheid op lange termijn te waarborgen wordt het voorstel gewijzigd door een nieuw artikel toe te voegen gericht op een langetermijntraject voor een verlaging van broeikasgasemissies met 80 % tegen 2050.
Daarnaast wordt, gezien de aanzienlijke uitdaging om alle sectoren van de economie koolstofvrij te maken, een strikter emissietraject voorgesteld voor de periode 2021-2030, aansluitend bij de huidige Europese trend om emissies en economische groei te ontkoppelen.
Energie-efficiëntie
Het Europees Parlement is altijd voorstander geweest van meer inspanningen op EU-niveau op het gebied van energie-efficiëntie. Naast voordelen voor het klimaat zorgt energie-efficiëntie voor lagere energiekosten, meer werkgelegenheid en een grotere energieveiligheid.
Onderhavig voorstel voor een verordening is door de Commissie gepubliceerd in juli 2016, vóór het "winterpakket" van de Europese Commissie van november 2016, dat een hogere doelstelling voor energie-efficiëntie omvatte van 30 % (iets hoger dan het streefdoel van 27 % dat door de Europese Raad in oktober 2014 werd vastgesteld).
De effectbeoordeling van de Europese Commissie stelt dat met een streefdoel voor energie-efficiëntie van 30 % een hoeveelheid van 79 miljoen ton aan LULUCF-kredieten nodig is om de doelstellingen van de lidstaten voor het delen van inspanningen te behalen. Met het oog daarop, en teneinde een consistente stimulans te behouden voor verbetering van de energie-efficiëntie in deze verordening, en om te waarborgen dat de algemene EU-doelstelling niet wordt verzwakt, wordt de LULUCF-flexibiliteit van artikel 7 aangepast naar een lager niveau van LULUCF-kredieten (190 miljoen in plaats van de voorgestelde 280 miljoen).
LULUCF
De flexibiliteit voor de LULUCF-sector van artikel 7 is belangrijk voor een aantal lidstaten in verband met het verlagen van de nalevingskosten. Bovendien kan flexibiliteit zorgen voor aanvullende steun voor de land- en bosbouwsector in bepaalde lidstaten om bij te dragen aan klimaatmaatregelen. Er moet echter voor worden gezorgd dat LULUCF-kredieten werkelijke bijkomende en permanente putten opleveren.
Ook moet het gebruik van bestaande financiële instrumenten van de EU ter ondersteuning van de landbouwsector worden verbeterd. De Europese Rekenkamer heeft onlangs geconcludeerd dat bij het gebruik van het gemeenschappelijk landbouwbeleid geen sprake is van een significante verschuiving in de richting van klimaatactie en dat niet alle potentiële mogelijkheden voor de financiering van klimaatgerelateerde actie volledig zijn verkend.
Het voorstel wordt daarom geamendeerd om beter te kunnen waarborgen dat de LULUCF-flexibiliteit voordelen voor het klimaat oplevert en de lidstaten aan te moedigen gebruik te maken van de beschikbare verschillende financiële instrumenten van de EU voor de landbouwsector.
ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (23.3.2017)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering
(COM(2016)0482 – C8-0331/2016 – 2016/0231(COD))
Rapporteur voor advies: Benedek Jávor
AMENDEMENTEN
De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in aanmerking te nemen:
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Visum 1 bis (nieuw) | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
|
gezien Protocol nr. 1 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, | |||||||||||||||
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Visum 1 ter (nieuw) | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
|
gezien Protocol nr. 2 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, | |||||||||||||||
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 3 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
(3) Op 10 juni 2016 heeft de Commissie het voorstel gepresenteerd voor bekrachtiging van de Overeenkomst van Parijs door de EU. Dit wetgevingsvoorstel is onderdeel van de tenuitvoerlegging van de verbintenis van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs. De verbintenis van de Unie om de emissies voor de gehele economie te verminderen is in de op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het UNFCCC ingediende voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en haar lidstaten bevestigd. |
(3) De door de EU ondertekende overeenkomst van Parijs is op 4 november 2016 in werking getreden. Dit wetgevingsvoorstel is onderdeel van de tenuitvoerlegging van de verbintenis van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs, die gericht is op het versterken van de mondiale respons op de dreigende klimaatverandering door de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd ruim onder de drempel van 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden, te streven naar een beperking van de temperatuurstijging tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau en tegelijk de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, putten en reservoirs van broeikasgassen in stand te houden en uit te breiden en de voedselzekerheid te waarborgen. De verbintenis van de Unie om de emissies voor de gehele economie te verminderen is in de op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het UNFCCC ingediende voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en haar lidstaten bevestigd. Volgens de overeenkomst van Parijs moeten de lidstaten hun onder deze verordening vallende broeikasgasemissies na 2030 blijven verminderen, wat moet leiden tot een totale vermindering van de broeikasgasemissies van de Unie met 80 tot 95 % in vergelijking met 1990, in overeenstemming met het Energiestappenplan 2050 van de Unie dat is uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 15 december 2011. | |||||||||||||||
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 5 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
(5) Voor de overschakeling naar schone energie zijn veranderingen in het investeringsgedrag en stimuleringsmaatregelen op alle beleidsgebieden noodzakelijk. Het is een essentiële prioriteit van de Unie om een veerkrachtige energie-unie tot stand te brengen om haar burgers betrouwbare, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te leveren. Om dat te bereiken, is voortzetting van een ambitieus klimaatbeleid met deze verordening en vooruitgang betreffende andere aspecten van de energie-unie noodzakelijk, zoals in de kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering16 is uiteengezet. |
(5) Voor de overschakeling naar schone energie zijn veranderingen in het investeringsgedrag en stimuleringsmaatregelen op alle beleidsgebieden noodzakelijk, te beginnen met een vermindering en optimalisering van het energieverbruik. Het is een essentiële prioriteit van de Unie om een veerkrachtige energie-unie tot stand te brengen om haar burgers betrouwbare, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te leveren. Om dat te bereiken, is voortzetting van een ambitieus klimaatbeleid met deze verordening en vooruitgang betreffende andere aspecten van de energie-unie noodzakelijk, zoals in de kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering16 is uiteengezet. | |||||||||||||||
__________________ |
__________________ | |||||||||||||||
16 COM(2015) 80. |
16 COM(2015) 80. | |||||||||||||||
Motivering | ||||||||||||||||
Acties op het gebied van energiebesparing hebben de snelste en kortste afschrijvingsperiode en de laagste realisatiekosten. | ||||||||||||||||
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 9 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
(9) De aanpak van de jaarlijkse bindende nationale doelstellingen die in Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad19 wordt gehanteerd, moet van 2021 tot en met 2030 worden gehandhaafd, waarbij de trajectberekening begint in 2020 op basis van de gemiddelde broeikasgasemissies tijdens de periode 2016 tot en met 2018, en het eind van het traject voor elke lidstaat de doelstelling voor 2030 is. Voor de lidstaten met een positieve doelstelling volgens Beschikking 406/2009/EG en toenemende jaarlijkse emissieruimten tussen 2017 en 2020 volgens Besluit 2013/162/EU en Besluit 2013/634/EU is voorzien in een aanpassing van de ruimte in 2021, zodat de capaciteit voor toenemende broeikasgasemissies tijdens die jaren wordt weerspiegeld. De Europese Raad concludeerde dat de beschikbaarheid en het gebruik van de bestaande flexibiliteitsinstrumenten binnen de niet-ETS-sectoren aanzienlijk moeten worden verhoogd om ervoor te zorgen dat de collectieve inspanning van de EU kosteneffectief is en dat de emissies per hoofd van de bevolking uiterlijk tegen 2030 convergeren. |
(9) De aanpak van de jaarlijkse bindende nationale doelstellingen die in Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad19 wordt gehanteerd, moet van 2021 tot en met 2030 worden gehandhaafd, waarbij de trajectberekening begint in 2020 op basis van de gemiddelde broeikasgasemissies tijdens de periode 2016 tot en met 2018, waarbij de 2020-doelstellingen van Beschikking nr. 406/2009/EG als maxima worden gehanteerd, en het eind van het traject voor elke lidstaat de doelstelling voor 2030 is, afhankelijk van welke waarde het laagst is. De Europese Raad concludeerde dat de beschikbaarheid en het gebruik van de bestaande flexibiliteitsinstrumenten binnen de niet-ETS-sectoren aanzienlijk moeten worden verhoogd om ervoor te zorgen dat de collectieve inspanning van de EU kosteneffectief is en dat de emissies per hoofd van de bevolking uiterlijk tegen 2030 convergeren. | |||||||||||||||
__________________ |
__________________ | |||||||||||||||
19 Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136). |
19 Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136). | |||||||||||||||
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 11 bis (nieuw) | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
|
(11 bis) Van deze verordening gaat een prikkel uit voor emissiereducties die aansluiten bij andere klimaat- en energiewetgeving van de Unie. Aangezien meer dan 75 % van de broeikasgasemissies energiegerelateerd is, zullen een efficiënter energiegebruik en energiebesparingen een belangrijke rol spelen bij het verwezenlijken van die emissiereducties. Een ambitieus energie-efficiëntiebeleid is daarom van groot belang, niet alleen om te besparen op de invoer van fossiele brandstoffen, wat zorgt voor energiezekerheid en lagere energierekeningen voor de consument, maar ook om meer gebruik te maken van energiebesparende technologieën in gebouwen, de industrie en het vervoer, om het economische concurrentievermogen te versterken, om lokale banen te creëren, om de volksgezondheid te verbeteren en om energiearmoede tegen te gaan. Maatregelen in de sectoren die onder deze verordening vallen, betalen zich in de loop van de tijd terug en zijn een kosteneffectieve manier om de lidstaten te helpen hun doelstellingen krachtens deze verordening te halen. Wanneer de lidstaten deze verordening in nationaal beleid omzetten, is het belangrijk dat zij bijzondere aandacht besteden aan de specifieke en verschillende mogelijkheden om in alle sectoren voor meer energie-efficiëntie en investeringen te zorgen. | |||||||||||||||
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 11 ter (nieuw) | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
|
(11 ter) Om de emissies van de landbouwsector terug te dringen, dienen de lidstaten in hun emissieroutekaart acties ter verbetering van het kosteneffectieve mitigatiepotentieel van die sector op te nemen, en moeten zij de financieringsinstrumenten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) beter benutten om duurzame praktijken in de sector te bevorderen. Overeenkomstig artikel 14 voert de Commissie een evaluatie uit en brengt zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de feitelijke vorderingen bij de reductie van de niet-CO2-emissies van de landbouw, en doet zij eventueel passende voorstellen tot wijziging van de hoeveelheid te gebruiken nettoverwijderingen afkomstig van beheerd bouwland, beheerd grasland en beheerde wetlands. | |||||||||||||||
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 12 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
(12) Verordening [] [inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030] stelt de boekhoudregels vast met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen die verband houden met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Waar het milieuresultaat uit hoofde van deze verordening met betrekking tot de niveaus van de gerealiseerde broeikasgasemissiereductie wordt beïnvloed door het meerekenen van een hoeveelheid die maximaal de som bedraagt van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissie van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland als gedefinieerd in Verordening [], moet er flexibiliteit worden ingebouwd voor een maximale hoeveelheid van 280 miljoen ton CO2-equivalent van deze verwijderingen die overeenkomstig de cijfers in bijlage III tussen de lidstaten zijn verdeeld, als eventuele extra mogelijkheid voor de lidstaten om aan hun verbintenissen te voldoen. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van artikel 7 teneinde de bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond in het kader van de in dat artikel genoemde flexibiliteit te weerspiegelen. Alvorens een dergelijke gedelegeerde handeling vast te stellen moet de Commissie evalueren hoe solide de boekhouding voor beheerde bosgrond is op basis van de beschikbare gegevens en met name in hoeverre de verwachte en de werkelijke kapcijfers met elkaar overeenstemmen. Daarbij moet in het kader van deze verordening de mogelijkheid worden geboden om vrijwillig jaarlijkse emissieruimte-eenheden te verwijderen zodat met dergelijke hoeveelheden kunnen worden meegerekend bij de beoordeling van de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening [] door de lidstaten. |
(12) Verordening [] [inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030] stelt de boekhoudregels vast met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen die verband houden met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Waar het milieuresultaat uit hoofde van deze verordening met betrekking tot de niveaus van de gerealiseerde broeikasgasemissiereductie wordt beïnvloed door het meerekenen van een hoeveelheid die maximaal de som bedraagt van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissie van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland, beheerd grasland en beheerde wetlands als gedefinieerd in Verordening [], moet er flexibiliteit worden ingebouwd voor een maximale hoeveelheid van 280 miljoen ton CO2-equivalent van deze verwijderingen die overeenkomstig de cijfers in bijlage III tussen de lidstaten zijn verdeeld, als eventuele extra mogelijkheid voor de lidstaten om aan hun verbintenissen te voldoen. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van artikel 7 teneinde de bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond in het kader van de in dat artikel genoemde flexibiliteit te weerspiegelen. Alvorens een dergelijke gedelegeerde handeling vast te stellen moet de Commissie evalueren hoe solide de boekhouding voor beheerde bosgrond is op basis van de beschikbare gegevens en met name in hoeverre de verwachte en de werkelijke kapcijfers met elkaar overeenstemmen. Die evaluatie mag echter niet van invloed zijn op de in totaal beschikbare 280 miljoen nettoverwijderingen. Daarbij moet in het kader van deze verordening de mogelijkheid worden geboden om vrijwillig jaarlijkse emissieruimte-eenheden te verwijderen zodat met dergelijke hoeveelheden kunnen worden meegerekend bij de beoordeling van de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening [] door de lidstaten. | |||||||||||||||
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 13 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
(13) Om te zorgen voor efficiënte, transparante en kosteneffectieve rapportage en verificatie van broeikasgasemissies en van andere informatie die noodzakelijk is om de voortgang van de lidstaten met betrekking tot de jaarlijkse emissieruimten te beoordelen, worden de voorschriften voor de jaarlijkse rapportage en evaluatie van deze verordening geïntegreerd in de desbetreffende artikelen van Verordening (EU) nr. 525/2013 die derhalve dienovereenkomstig moet worden gewijzigd. De wijziging van deze verordening moet er tevens voor zorgen dat de jaarlijkse evaluatie van de voortgang van de lidstaten op het gebied van emissiereductie wordt gehandhaafd, rekening houdend met de vorderingen bij de beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie en met informatie die door de lidstaten wordt verstrekt. Om de twee jaar moet de evaluatie betrekking hebben op de verwachte vooruitgang van de Unie bij het nakomen van haar reductieverbintenissen en van de lidstaten bij het voldoen aan hun verplichtingen. De toepassing van de aftrekkingen moet echter slechts om de vijf jaar in acht worden genomen zodat met de mogelijke bijdrage van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland uit hoofde van Verordening [] rekening kan worden gehouden. Dit laat de taak van de Commissie om te verzekeren dat de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen, of de bevoegdheid van de Commissie om daartoe een inbreukprocedure in te leiden, onverlet. |
(13) Om te zorgen voor efficiënte, transparante en kosteneffectieve rapportage en verificatie van broeikasgasemissies en van andere informatie die noodzakelijk is om de voortgang van de lidstaten met betrekking tot de jaarlijkse emissieruimten te beoordelen, worden de voorschriften voor de jaarlijkse rapportage en evaluatie van deze verordening geïntegreerd in de desbetreffende artikelen van Verordening (EU) nr. 525/2013 die derhalve dienovereenkomstig moet worden gewijzigd. De wijziging van deze verordening moet er tevens voor zorgen dat de jaarlijkse evaluatie van de voortgang van de lidstaten op het gebied van emissiereductie wordt gehandhaafd, rekening houdend met de vorderingen bij de beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie en met informatie die door de lidstaten wordt verstrekt. Om de twee jaar moet de evaluatie betrekking hebben op de verwachte vooruitgang van de Unie bij het nakomen van haar reductieverbintenissen en van de lidstaten bij het voldoen aan hun verplichtingen. De toepassing van de aftrekkingen moet jaarlijks in acht worden genomen wanneer rekening is gehouden met alle flexibiliteitsinstrumenten in het kader van deze verordening, met inbegrip van de mogelijke bijdrage van de flexibiliteit in het kader van Verordening [] [LULUCF], en moet periodiek worden geverifieerd overeenkomstig de rapportage in het kader van Verordening [] [LULUCF]. Dit laat de taak van de Commissie om te verzekeren dat de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen, of de bevoegdheid van de Commissie om, in geval van niet-naleving, daartoe een inbreukprocedure in te leiden, onverlet. | |||||||||||||||
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 13 bis (nieuw) | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
|
(13 bis) Aangezien de sectoren die onder deze verordening vallen, goed zijn voor meer dan de helft van de broeikasgasemissies in de Unie, zal de uitvoering van beleid en maatregelen ter vermindering van de emissies in die sectoren een groot effect op het milieu hebben. Daarom moet worden gezorgd voor transparantie bij de monitoring, rapportage en follow-up van de inspanningen van de lidstaten om te voldoen aan hun doelstellingen krachtens deze verordening, met name wanneer er meer flexibiliteit is gegund, voor zover van toepassing, in overeenstemming met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus) en Richtlijn 2001/42/EG. Daarom is het belangrijk dat de lidstaten en de Commissie de belanghebbenden en het publiek raadplegen en hun vroeg en daadwerkelijk de gelegenheid bieden te participeren in de voorbereiding van de nationale verslaglegging en de corrigerende actieplannen, en hen naar behoren betrekken bij de herziening van deze verordening. | |||||||||||||||
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 14 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
(14) Om de algemene kosteneffectiviteit van de totale vermindering te verhogen, moeten de lidstaten een deel van hun jaarlijkse emissieruimte aan andere lidstaten kunnen overdragen. De transparantie van dergelijke overdrachten moet worden verzekerd en zij moeten kunnen worden uitgevoerd op een voor beide partijen aanvaardbare wijze, onder meer door middel van een veiling, de inschakeling van tussenpersonen die als agent optreden of op basis van een bilaterale overeenkomst. |
(14) Om de algemene kosteneffectiviteit van de totale vermindering te verhogen, moeten de lidstaten een deel van hun jaarlijkse emissieruimte aan andere lidstaten kunnen overdragen. De transparantie van dergelijke overdrachten moet worden verzekerd en zij moeten kunnen worden uitgevoerd op een voor beide partijen aanvaardbare wijze, onder meer door middel van een veiling, de inschakeling van tussenpersonen die als agent optreden of op basis van een bilaterale overeenkomst. Het is belangrijk dat de inkomsten uit dergelijke overdrachten beschikbaar worden gesteld voor de renovatie van gebouwen, in het bijzonder ten behoeve van huishoudens met een laag inkomen die met energiearmoede kampen, en sociale woningen overeenkomstig de richtlijn energie-efficiëntie [...]. | |||||||||||||||
Motivering | ||||||||||||||||
De inkomsten uit overdrachten kunnen in combinatie met andere financiële instrumenten van de EU een aanzienlijke hoeveelheid investeringen opleveren voor de renovatie van gebouwen. Verder wordt een verband gelegd met de voorgestelde richtlijn energie-efficiëntie (COM(2016) 761), waarvan artikel 7 de lidstaten verplicht om zich bij de opstelling van energie-efficiëntiemaatregelen specifiek te richten op huishoudens met een laag inkomen die met energiearmoede kampen, en sociale woningen. | ||||||||||||||||
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 15 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
(15) Het Europees Milieuagentschap heeft ten doel duurzame ontwikkeling te ondersteunen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van het Europese milieu te helpen verwezenlijken door tijdige, gerichte, relevante en betrouwbare informatie te verstrekken aan beleidsmakers, openbare instellingen en het publiek. Het Europees Milieuagentschap moet, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bijstaan. |
(15) Het Europees Milieuagentschap heeft ten doel duurzame ontwikkeling te ondersteunen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van het Europese milieu te helpen verwezenlijken door tijdige, gerichte, relevante en betrouwbare informatie te verstrekken aan beleidsmakers, openbare instellingen en het publiek. Het Europees Milieuagentschap moet, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bijstaan en direct en op doeltreffende wijze bijdragen aan de bestrijding van de klimaatverandering. | |||||||||||||||
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 20 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
(20) Deze verordening moet vanaf 2024 en vervolgens om de vijf jaar worden geëvalueerd om de algemene werking ervan te beoordelen. Bij een dergelijke evaluatie moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de nationale omstandigheden en de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs. |
(20) Binnen zes maanden na de faciliterende dialoog die in het kader van het UNFCCC zal plaatsvinden in 2018, in 2024 en vervolgens om de vijf jaar moet de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen om de algemene werking van deze verordening te beoordelen. In dit verslag moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de nationale omstandigheden en de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs, en het moet zo nodig vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen om deze verordening en de ambitie ervan te actualiseren naar aanleiding van de ontwikkelingen die uit de faciliterende dialoog in het kader van het UNFCCC voortvloeien en de recentste wetenschappelijke bevindingen van de IPCC. | |||||||||||||||
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 20 bis (nieuw) | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
|
(20 bis) Indien een lidstaat zich op grond van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) de Unie terugtrekt, moet de Commissie een extra evaluatie verrichten om rekening te houden met de economische gevolgen van die terugtrekking en om te onderzoeken hoe de milieu-integriteit van deze verordening moet worden gegarandeerd in overeenstemming met de verbintenis van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs. | |||||||||||||||
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea -1 (nieuw) | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
|
De uiteindelijke doelstelling van deze verordening is bij te dragen aan de verwezenlijking van de verbintenis van Unie en haar lidstaten in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs om de broeikasgasemissies te verminderen en zodoende de wereldwijde temperatuurstijging ruim onder de 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven het pre-industriële niveau. | |||||||||||||||
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
Deze verordening stelt verplichtingen vast voor de minimumbijdragen van de lidstaten om aan de verbintenis van de Unie op het gebied van het verminderen van broeikasgassen voor de periode 2021-2030 te voldoen, en stelt regels vast voor de bepaling van de jaarlijks toe te wijzen emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage. |
Deze verordening verplicht de lidstaten de in bijlage I vermelde doelstellingen te halen teneinde de in artikel 2 bedoelde broeikasgasemissies van de Unie tegen 2030 collectief met ten minste 30 % te verminderen ten opzichte van 2005. Zij stelt verplichtingen vast voor de minimumbijdragen van de lidstaten om aan de verbintenis van de Unie op het gebied van het verminderen van broeikasgassen voor de periode 2021-2030 te voldoen, en stelt regels vast voor de bepaling van de jaarlijks toe te wijzen emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage. | |||||||||||||||
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
1. Deze verordening is van toepassing op de emissies van de IPCC-broncategorieën energie, industriële processen en gebruik van producten, landbouw en afval zoals bepaald in het kader van Verordening (EU) nr. 525/2013, met uitzondering van de emissies afkomstig van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG. |
1. Deze verordening is van toepassing op de emissies van de IPCC-broncategorieën energie, industriële processen en gebruik van producten, landbouw en afval zoals bepaald in het kader van Verordening (EU) nr. 525/2013, met uitzondering van de emissies afkomstig van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG. Voor de toepassing van deze verordening wordt bio-energie als koolstofneutraal behandeld. | |||||||||||||||
Motivering | ||||||||||||||||
Koolstofneutraliteit sluit aan bij de methodologie van het IPCC en de UNFCCC-rapportagepraktijken. Broeikasgasemissies die al in de LULUCF-sector in aanmerking worden genomen, mogen niet dubbel worden geteld in de energiesector. | ||||||||||||||||
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 2 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 genoemde vormen van flexibiliteit, de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, en rekening houdend met de aftrekkingen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat de emissies in die lidstaat tussen 2021 en 2029 elk jaar niet hoger liggen dan het niveau bepaald door een lineair traject, beginnend in 2020 met zijn gemiddelde broeikasgasemissie gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3, en eindigend in 2030 op de doelstelling die voor die lidstaat in bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. |
2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 genoemde vormen van flexibiliteit, de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, en rekening houdend met de aftrekkingen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat de emissies in die lidstaat tussen 2021 en 2029 elk jaar niet hoger liggen dan het niveau bepaald door een lineair traject, beginnend in 2020 met zijn gemiddelde broeikasgasemissie gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3, met de waarde van de jaarlijkse emissieruimte voor 2020 als vermeld in de doelstellingen van Beschikking nr. 406/2009/EG, zoals geactualiseerd bij Uitvoeringsbesluit 2013/634/EU van de Commissie, als maximum, afhankelijk van welke waarde het laagst is, en eindigend in 2030 op de doelstelling die voor die lidstaat in bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. | |||||||||||||||
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 3 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
3. De Commissie stelt in een uitvoeringshandeling de jaarlijkse emissieruimten vast voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, zoals gespecificeerd in de leden 1 en 2. Voor de toepassing van deze uitvoeringshandeling verricht de Commissie een uitgebreide beoordeling van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018. |
3. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 12 een gedelegeerde handeling als aanvulling op deze verordening vast waarin de jaarlijkse emissieruimten worden vastgesteld voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, zoals gespecificeerd in de leden 1 en 2. Voor de toepassing van deze gedelegeerde handeling verricht de Commissie een uitgebreide beoordeling van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018. | |||||||||||||||
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 4 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
4. In deze uitvoeringshandeling worden, op basis van de percentages die door de lidstaten uit hoofde van artikel 6, lid 2, worden meegedeeld, eveneens de hoeveelheden gespecificeerd die kunnen worden meegerekend om hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 tussen 2021 en 2030 na te komen. Indien de som van de hoeveelheden in alle lidstaten hoger zou liggen dan de collectieve totaalhoeveelheid van 100 miljoen, worden de hoeveelheden voor elke lidstaat verhoudingsgewijs verminderd zodat de collectieve totaalhoeveelheid niet wordt overschreden. |
4. In deze gedelegeerde handeling worden, op basis van de percentages die door de lidstaten uit hoofde van artikel 6, lid 2, worden meegedeeld, eveneens de hoeveelheden gespecificeerd die kunnen worden meegerekend om hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 tussen 2021 en 2030 na te komen. Indien de som van de hoeveelheden in alle lidstaten hoger zou liggen dan de collectieve totaalhoeveelheid van 50 miljoen, worden de hoeveelheden voor elke lidstaat verhoudingsgewijs verminderd zodat de collectieve totaalhoeveelheid niet wordt overschreden. | |||||||||||||||
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 2 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
2. Gedurende de jaren 2021 tot en met 2029 mag een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen. |
2. Gedurende de jaren 2021 tot en met 2029 mag een lidstaat een maximale hoeveelheid van 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen. | |||||||||||||||
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
1. De lidstaten die een beperkte maximale hoeveelheid van 100 miljoen EU-ETS-emissierechten zoals gedefinieerd in artikel 3, onder a), van Richtlijn 2003/87/EG, die worden samengeteld voor het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening, mogen annuleren, zijn opgenomen in bijlage II bij deze Verordening. |
1. De lidstaten die een beperkte maximale hoeveelheid van 50 miljoen EU-ETS-emissierechten zoals gedefinieerd in artikel 3, onder a), van Richtlijn 2003/87/EG, die worden samengeteld voor het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening, mogen annuleren, zijn opgenomen in bijlage II bij deze Verordening, zonder nadelige gevolgen voor de milieu-integriteit van de emissiereductieregeling voor de hele Unie. | |||||||||||||||
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 3 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
3. De in het kader van artikel 20 van Richtlijn 2003/87/EG benoemde centrale administrateur (hierna "de centrale administrateur" genoemd) houdt rekening met de in artikel 4, lid 4, bedoelde hoeveelheid voor de naleving door die lidstaat overeenkomstig artikel 9. Van 2021 tot en met 2030 wordt voor elk jaar een tiende van de overeenkomstig artikel 4, lid 4, vastgestelde hoeveelheid emissierechten geannuleerd krachtens artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG. |
3. De in het kader van artikel 20 van Richtlijn 2003/87/EG benoemde centrale administrateur (hierna "de centrale administrateur" genoemd) houdt rekening met de in artikel 4, lid 4, bedoelde hoeveelheid voor de naleving door die lidstaat overeenkomstig artikel 9. Van 2021 tot en met 2030 wordt voor elk jaar een tiende van de overeenkomstig artikel 4, lid 4, vastgestelde hoeveelheid emissierechten geannuleerd voor elk jaar van 2021 tot en met 2030. Om het vullen van de marktstabiliteitsreserve niet te verstoren, wordt bij de vaststelling van het totale aantal emissierechten in omloop overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Besluit (EU) 2015/1814 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten geen rekening gehouden met de hoeveelheid emissierechten die krachtens dit lid is geannuleerd. | |||||||||||||||
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – titel | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
Extra gebruik van maximaal 280 miljoen nettoverwijderingen afkomstig van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland |
Extra gebruik van maximaal 280 miljoen nettoverwijderingen afkomstig van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland, beheerd grasland en beheerde wetlands | |||||||||||||||
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 1 – inleidende formule | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
1. In zoverre de emissies van een lidstaat hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat voor een bepaald jaar, mag deze lidstaat een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig van de in artikel 2 van Verordening [] [LULUCF] bedoelde boekhoudkundige categorieën ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland samengenomen meerekenen om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar te voldoen, op voorwaarde dat: |
1. In zoverre de emissies van een lidstaat hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat voor een bepaald jaar, mag deze lidstaat een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig van de in artikel 2 van Verordening [] [LULUCF] bedoelde boekhoudkundige categorieën ontbost land, bebost land, beheerd bouwland, beheerd grasland en beheerde wetlands samengenomen meerekenen om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar te voldoen, op voorwaarde dat: | |||||||||||||||
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 1 – letter -a (nieuw) | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
|
-a) de lidstaat uiterlijk op 30 juni 2019 en vervolgens om de vijf jaar bij de Commissie een actieplan heeft ingediend, waarin de acties en financiële maatregelen vermeld staan die de lidstaat zal uitvoeren om te waarborgen dat nettoverwijderingen die hoger liggen dan de vereisten uit hoofde van artikel 4 van Verordening [ ][LULUCF] worden gehandhaafd gedurende de periodes van vijf jaar als bepaald in artikel 9, lid 2; in dat actieplan wordt onder meer aangegeven hoe relevante financiering van de Unie voor beperking van de klimaatverandering zal worden gebruikt; | |||||||||||||||
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 2 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
2. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 12 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1 van dit artikel teneinde de bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond te weerspiegelen. |
2. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 12 van deze verordening vóór de evaluatie van Verordening [LULUCF] in 2024 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1 van dit artikel, zonder dat dit van invloed is op de volgens dit artikel in totaal beschikbare 280 miljoen nettoverwijderingen, teneinde de bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond te weerspiegelen. | |||||||||||||||
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 1 – inleidende formule | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
1. Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat voor eender welk specifiek jaar binnen de periode, krachtens lid 2 van dit artikel, en de krachtens de artikelen 5 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimte, zijn in 2027 en 2032 de volgende maatregelen van toepassing: |
1. Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat voor eender welk specifiek jaar binnen de periode, krachtens lid 2 van dit artikel, en de krachtens de artikelen 5 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimte, zijn de volgende maatregelen van toepassing: | |||||||||||||||
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 1 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
1. De Commissie zorgt in het kader van deze verordening voor een nauwkeurige boekhouding aan de hand van het krachtens artikel 10 van Verordening (EU) nr. 525/2013 vastgestelde EU-register, met inbegrip van de jaarlijkse emissieruimten, de in het kader van de artikelen 4 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, naleving overeenkomstig artikel 9 en wijzigingen van het toepassingsgebied in het kader van artikel 10. De centrale administrateur voert een geautomatiseerde controle uit op elke transactie uit hoofde van deze verordening en blokkeert, indien nodig, transacties om onregelmatigheden te vermijden. Deze informatie is toegankelijk voor het publiek. |
1. De Commissie zorgt in het kader van deze verordening voor een nauwkeurige boekhouding aan de hand van het krachtens artikel 10 van Verordening (EU) nr. 525/2013 vastgestelde EU-register. Hiertoe stelt de Commissie overeenkomstig artikel 12 een gedelegeerde handeling vast ter aanvulling van deze verordening, met betrekking tot de jaarlijkse emissieruimten, de in het kader van de artikelen 4 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, naleving overeenkomstig artikel 9 en wijzigingen van het toepassingsgebied in het kader van artikel 10. De centrale administrateur voert een geautomatiseerde controle uit op elke transactie uit hoofde van deze verordening en blokkeert, indien nodig, transacties om onregelmatigheden te vermijden. Deze informatie is toegankelijk voor het publiek. | |||||||||||||||
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
2. De in artikel 7, lid 2, en artikel 11 van deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. |
2. De in artikel 4, lid 3, artikel 7, lid 2, en artikel 11 van deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. | |||||||||||||||
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 4 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
4. Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over betere wetgeving van 13 april 2016. |
4. Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat en het Europees Parlement aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. | |||||||||||||||
Amendement 32 Voorstel voor een verordening Artikel 13 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
Artikel 13 |
Schrappen | |||||||||||||||
Comitéprocedure |
| |||||||||||||||
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) nr. 525/2013 ingestelde Comité klimaatverandering. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. |
| |||||||||||||||
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. |
| |||||||||||||||
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – alinea 1 | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
De Commissie brengt uiterlijk 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, haar bijdrage aan de overkoepelende doelstelling van de EU voor broeikasgasreductie tegen 2030 en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en kan eventueel passende voorstellen indienen. |
Binnen zes maanden na afloop van de faciliterende dialoog in het kader van het UNFCCC in 2018 en uiterlijk op 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van deze verordening, de bijdrage ervan aan de overkoepelende doelstelling van de EU voor broeikasgasreductie tegen 2030, 2040 en 2050, en beoordeelt zij de bijdrage ervan aan de mitigatiedoelstellingen op lange termijn van de Overeenkomst van Parijs, rekening houdend met de recentste wetenschappelijke bevindingen van de IPCC en de noodzaak om deze verordening in het licht van de algemene inventarisatie te actualiseren teneinde de klimaatmaatregelen van de Unie te versterken. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen. | |||||||||||||||
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – alinea -1 bis (nieuw) | ||||||||||||||||
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement | |||||||||||||||
|
Ingeval een lidstaat zich op grond van artikel 50 TEU na de publicatie van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie uit de Unie terugtrekt, brengt de Commissie uiterlijk een jaar na de datum van inwerkingtreding van de terugtrekkingsovereenkomst of, bij ontstentenis daarvan, drie jaar na de in artikel 50, lid 2, TEU bedoelde kennisgeving en vervolgens jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de economische gevolgen van die terugtrekking voor elke lidstaat en over hoe de milieu-integriteit van deze verordening moet worden gegarandeerd in overeenstemming met de verbintenis van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs, en doet zij zo nodig voorstellen. | |||||||||||||||
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Artikel 15 – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw) Verordening (EU) nr. 525/2013 Artikel 21 – lid 3 | ||||||||||||||||
|
PROCEDURE VAN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Titel |
Bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie |
||||
Document- en procedurenummers |
COM(2016)0482 – C8-0331/2016 – 2016/0231(COD) |
||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
ENVI 12.9.2016 |
|
|
|
|
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
ITRE 12.9.2016 |
||||
Rapporteur voor advies Datum benoeming |
Benedek Jávor 19.10.2016 |
||||
Behandeling in de commissie |
28.11.2016 |
12.1.2017 |
|
|
|
Datum goedkeuring |
22.3.2017 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
35 28 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Nikolay Barekov, Bendt Bendtsen, Xabier Benito Ziluaga, José Blanco López, Cristian-Silviu Buşoi, Reinhard Bütikofer, Jerzy Buzek, Angelo Ciocca, Edward Czesak, Pilar del Castillo Vera, Fredrick Federley, Ashley Fox, Adam Gierek, Françoise Grossetête, András Gyürk, Rebecca Harms, Eva Kaili, Kaja Kallas, Krišjānis Kariņš, Seán Kelly, Peter Kouroumbashev, Zdzisław Krasnodębski, Miapetra Kumpula-Natri, Janusz Lewandowski, Paloma López Bermejo, Olle Ludvigsson, Edouard Martin, Angelika Mlinar, Nadine Morano, Dan Nica, Angelika Niebler, Morten Helveg Petersen, Michel Reimon, Herbert Reul, Paul Rübig, Massimiliano Salini, Algirdas Saudargas, Jean-Luc Schaffhauser, Neoklis Sylikiotis, Dario Tamburrano, Evžen Tošenovský, Claude Turmes, Vladimir Urutchev, Kathleen Van Brempt, Henna Virkkunen, Martina Werner, Lieve Wierinck, Anna Záborská, Flavio Zanonato, Carlos Zorrinho |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Mario Borghezio, Soledad Cabezón Ruiz, Jens Geier, Benedek Jávor, Olle Ludvigsson, Piernicola Pedicini, Sofia Sakorafa, Anne Sander, Maria Spyraki, Marco Zullo |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Isabella Adinolfi, Arndt Kohn, Maria Noichl, Pavel Poc |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
35 |
+ |
|
ALDE |
Fredrick Federley, Kaja Kallas, Angelika Mlinar, Morten Helveg Petersen, Lieve Wierinck |
|
EFDD |
Isabella Adinolfi, Piernicola Pedicini, Dario Tamburrano, Marco Zullo |
|
GUE/NGL |
Xabier Benito Ziluaga, Paloma López Bermejo, Sofia Sakorafa, Neoklis Sylikiotis |
|
S&D |
José Blanco LópezSoledad Cabezón Ruiz, Jens Geier, Adam Gierek, Eva Kaili, Arndt Kohn, Peter Kouroumbashev, Miapetra Kumpula-Natri, Olle Ludvigsson, Paloma López Bermejo, Edouard Martin, Dan Nica, Maria Noichl, Pavel Poc, Kathleen Van Brempt, Martina Werner, Flavio Zanonato, Carlos Zorrinho |
|
VERTS/ALE |
Reinhard Bütikofer, Rebecca Harms, Benedek Jávor, Michel Reimon, Claude Turmes |
|
28 |
- |
|
ECR |
Nikolay Barekov, Edward Czesak, Ashley Fox, Zdzisław Krasnodębski, Evžen Tošenovský |
|
ENF |
Mario Borghezio, Angelo Ciocca, Jean-Luc Schaffhauser |
|
PPE |
Bendt Bendtsen, Jerzy Buzek, Cristian-Silviu Buşoi, Françoise Grossetête, András Gyürk, Krišjānis Kariņš, Seán Kelly, Janusz Lewandowski, Nadine Morano, Angelika Niebler, Herbert Reul, Paul Rübig, Massimiliano Salini, Anne Sander, Algirdas Saudargas, Maria Spyraki, Vladimir Urutchev, Henna Virkkunen, Anna Záborská, Pilar del Castillo Vera |
|
0 |
0 |
|
|
|
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
ADVIES van de Commissie vervoer en toerisme (27.3.2017)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering
(COM(2016)0482 – C8-0331/2016 – 2016/0231(COD))
Rapporteur voor advies: Merja Kyllönen
BEKNOPTE MOTIVERING
De vervoerssector is goed voor een kwart van de CO2-uitstoot van de EU. Over de noodzaak om de emissies van de vervoerssector terug te dringen wordt reeds sinds de jaren negentig van de vorige eeuw gedebatteerd, waarbij de doelstellingen altijd afhankelijk zijn geweest van de economische trends. Ondanks de aandacht voor de kwestie zijn de door de vervoerssector veroorzaakte broeikasgasemissies in Europa alleen maar toegenomen en lag het emissieniveau in 2014 20 % hoger dan in 1990.
De totale toename van de door de vervoerssector veroorzaakte emissies is voornamelijk te wijten aan het wegvervoer en de luchtvaart, aangezien de emissies in het spoorvervoer en de binnenvaart sinds 1990 zijn afgenomen. Personenauto's veroorzaken zo'n 44 % van de emissies in de vervoerssector en het vracht- en busverkeer zijn samen verantwoordelijk voor ongeveer 18 % van de emissies. De onderhavige verordening inzake de verdeling van de inspanningen heeft betrekking op de gehele vervoerssector, met uitzondering van de internationale scheep- en luchtvaart.
Krachtens het voorstel voor de verordening zullen – naast de emissiereductieverplichtingen van de lidstaten voor het jaar 2030 – voor de periode 2021-2030 ook nog eens jaarlijkse emissiereductiedoelstellingen worden vastgelegd. De lidstaten zijn verplicht zich te houden aan de jaarlijkse emissieruimten en aan het lineaire emissiereductietraject. Krachtens het voorstel vormt het jaar 2020 het beginpunt voor het emissiereductietraject voor de periode 2021-2030 en wordt het beginpunt voornamelijk vastgesteld op basis van de gemiddelde emissies in de periode 2016-2018. De rapporteur vindt het belangrijk dat voor alle landen van het begin af aan krachtige stimulansen voor emissiereductie worden gecreëerd en stelt daarom voor opnieuw te overwegen of het jaar 2020 daadwerkelijk als beginpunt moet worden gebruikt. De rapporteur benadrukt hoe belangrijk het is dat de emissies consequent worden verminderd, ook op de lange termijn, tot aan 2050.
De Commissie heeft flexibiliteit ingebouwd in het voorstel voor de verordening, met als doel om ervoor te zorgen dat de maatregelen voor emissiereductie op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze worden uitgevoerd. Bij de flexibiliteit die in het voorstel van de Commissie is ingebouwd, en bij de grondslagen voor de berekening ervan, is echter sprake van onduidelijkheden die de tenuitvoerlegging van het klimaatbeleid van de EU en het algemene niveau van de eindresultaten in gevaar kunnen brengen. De voorgestelde flexibiliteitmechanismen kunnen ertoe leiden dat de EU de emissiereductiedoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs niet weet te verwezenlijken, zelfs als de lidstaten hun doelstellingen uit hoofde van de beschikking inzake de verdeling van inspanningen wel realiseren. Aan de andere kant hangt de aanvaarding van het voorstel van de Commissie in tal van lidstaten af van deze flexibiliteitsmechanismen. Toch kunnen veel elkaar deels overlappende flexibiliteiten samen daadwerkelijk ervoor zorgen dat de emissies van de Europese sector inzake de verdeling van de inspanningen aanzienlijk lager uitvallen dan de doelstelling van 30 %. De rapporteur is van mening dat, van alle voorgestelde flexibiliteitsmechanismen, de overdracht tussen de emissiehandel en de sector inzake de verdeling van de inspanningen (het zogeheten "one off"-mechanisme) goed is onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de LULUCF-flexibiliteit, op basis waarvan de lidstaten het in het voorstel vastgestelde plafond voor de zogeheten verwijderingseenheden van de LULUCF-sector (koolstofputten) kunnen aanwenden om aan de emissiereductieverplichtingen van de sector inzake de verdeling van de inspanningen te voldoen.
De rapporteur begrijpt het in het voorstel van de Commissie vervatte idee om de administratieve lasten te verminderen, maar acht het noodzakelijk om jaarlijks de vorderingen van de diverse lidstaten te beoordelen voor wat de verwezenlijking van de emissiereductiedoelstellingen betreft, in plaats van de vorderingen te analyseren aan de hand van de voorgestelde vijfjaarlijkse beoordeling. Met het oog op het waarborgen van de tenuitvoerlegging en de doeltreffendheid acht de rapporteur het wenselijk dat de Commissie over instrumenten beschikt om sancties op te leggen aan lidstaten die hun emissiereductiedoelstellingen niet halen.
Krachtens de verordening inzake de verdeling van de inspanningen is het aan de lidstaten om te bepalen op welke manieren zij de emissies gaan terugdringen. De Commissie gaf in haar mededeling over emissiearme mobiliteit haar visie op maatregelen ter vermindering van de emissies in de vervoerssector. Deze mededeling werd in juni 2016 gepubliceerd, tegelijk met het voorstel voor de verordening inzake de verdeling van de inspanningen. De mededeling van de Commissie moet worden gevolgd door tal van wetgevingsvoorstellen, waarmee onder meer leemten in de wetgeving inzake de emissies van het vrachtverkeer worden opgevuld. Het welslagen van het klimaatbeleid van de EU als geheel hangt echter in belangrijke mate af van nationale en lokale beleidslijnen en besluiten; stedelijke gebieden spelen met name een grote rol, aangezien 23 % van de CO2-uitstoot van de Europese vervoerssector door stedelijke mobiliteit wordt veroorzaakt. Op grond van het voorstel voor de verordening inzake de verdeling van de inspanningen worden de lidstaten met hoge algehele emissiereductiedoelstellingen het meest onder druk gezet om de emissies in de vervoerssector terug te dringen.
De rapporteur is verheugd dat de maatregelen ter vermindering van de emissies in de vervoerssector onder de nationale bevoegdheid van de lidstaten vallen. Ze ziet het echter als een probleem dat het de EU, als het gaat om stedelijk beleid, aan bevoegdheid ontbreekt en hoopt dat de EU een bredere coördinerende rol op zich zal nemen bij de verspreiding van beste praktijken op het gebied van stedelijk vervoersbeleid. De rapporteur herinnert er bovendien aan dat de EU via verschillende financieringsinstrumenten aanzienlijke financiële middelen kan toekennen en acht het van essentieel belang dat de in het kader van verschillende programma's en instrumenten toe te kennen financiële middelen in de vervoerssector worden bestemd voor projecten die de overgang naar een emissiearm (op de korte termijn) of een emissievrij (middellange en lange termijn) vervoerssysteem bevorderen.
Sinds lange tijd berust het gemeenschappelijk Europees vervoerbeleid op het idee dat met name de vooruitgang op het gebied van voertuig- en brandstoftechniek de emissiereductiedoelstellingen helpt verwezenlijken. Vanwege de onregelmatigheden in de automobielsector die onlangs aan het licht zijn gekomen, is anderzijds echter de vraag gerezen in hoeverre de sector zich daadwerkelijk inzet voor het terugdringen van de emissies. De grote mate van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen vormt een belemmering voor de overgang naar emissiearme of emissievrije mobiliteit, terwijl het proces om af te stappen van fossiele brandstoffen onlangs is vertraagd door de lage olieprijzen. De rapporteur is van mening dat de invoering van een uitgebreid pakket maatregelen de meest doeltreffende manier is om de verwezenlijking van de emissiereductiedoelstellingen te waarborgen. Dit pakket zou moeten bestaan uit verstandige landinrichting, beleid ter bevordering van openbaar vervoer, wandelen en fietsen, volledige benutting van de ontwikkelingen op het gebied van voertuig-, motor- en brandstoftechniek, de invoering van digitale en informatiediensten, en het gebruik van prijsinstrumenten als leidraad voor vervoerskeuzen.
De digitalisering en de nieuwe digitale diensten hebben de ontwikkeling van nieuwe soorten vervoersdiensten mogelijk gemaakt, die – wanneer ze meer in zwang raken – de noodzaak om een eigen auto te bezitten en te gebruiken kunnen verminderen en op die manier een aanzienlijk emissiereductiepotentieel kunnen creëren. Daarom is het wenselijk dat deze diensten vaste voet krijgen in zowel stedelijke als interstedelijke mobiliteit. De diensten bieden gebruikers vervoersgemak en maken de totale en vervoerskosten voorspelbaar en transparant. Ook ziet het ernaar uit dat de automatisering van het vervoer sneller dan voorzien zal plaatsvinden. De rapporteur is verheugd over beide ontwikkelingen, maar merkt op dat de wetgevers van zowel de EU als de lidstaten nauwlettend in de gaten moeten houden welke invloed de ontwikkelingen in de sector hebben op de emissies. Gewaarborgd moet worden dat de veranderingen resulteren in mobiliteitsgedrag waarmee minder schade aan het klimaat en het milieu wordt toegebracht dan momenteel het geval is.
Van alle diensten waar Europese burgers dagelijks gebruik van maken is mobiliteit een van de belangrijkste. Doelmatige, punctuele en kostenefficiënte logistiek is van essentieel belang, zowel voor de Europese integratie als voor de werking van de interne markt. Overwegende dat deze verordening inzake de verdeling van de inspanningen ervoor zorgt dat de emissiereductiedoelstellingen van de sectoren vervoer en logistiek behoorlijk ambitieus aan het worden zijn, kan de rapporteur niet verhullen dat het haar zorgen baart dat er nog geen inschatting is gemaakt van de financiële gevolgen van emissiereductie voor de vervoerssector en het Europese bedrijfsleven. Een geloofwaardige kosten-batenanalyse is ook vereist wanneer de lidstaten besluiten nemen over de toewijzing van emissiereductieverplichtingen aan verschillende sectoren, en de Commissie moet de lidstaten ondersteunen bij het aanbieden van deze instrumenten.
AMENDEMENTEN
De Commissie vervoer en toerisme verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in aanmerking te nemen:
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 3 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) Op 10 juni 2016 heeft de Commissie het voorstel gepresenteerd voor bekrachtiging van de Overeenkomst van Parijs door de EU. Dit wetgevingsvoorstel is onderdeel van de tenuitvoerlegging van de verbintenis van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs. De verbintenis van de Unie om de emissies voor de gehele economie te verminderen is in de op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het UNFCCC ingediende voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en haar lidstaten bevestigd. |
(3) Na de goedkeuring door het Europees Parlement op 5 oktober 2016, heeft de Europese Raad de Overeenkomst van Parijs op 4 november 2016 geratificeerd, waarna deze nog dezelfde dag in werking is getreden. De Overeenkomst van Parijs heeft tot doel de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur te beperken tot ruim onder de 2°C ten opzichte van het pre-industriële tijdperk, waarbij ernaar wordt gestreefd om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5°C ten opzichte van het pre-industriële tijdperk. De verbintenis om de emissies voor de gehele economie te verminderen, die de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs is aangegaan, is in de op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het UNFCCC ingediende voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en haar lidstaten bevestigd. |
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 10 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(10 bis) Sommige lidstaten hebben aanzienlijke inspanningen geleverd en deze flexibiliteit kadert in de gezamenlijke wil van de lidstaten om tot een billijke en ambitieuze verdeling van de inspanningen te komen en daarmee bij te dragen tot de jaarlijkse vermindering van de broeikasgassen, teneinde de verbintenissen na te komen die men tijdens COP21 in Parijs is aangegaan. |
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 11 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(11) Een reeks maatregelen van de Unie helpt de lidstaten hun klimaatverbintenissen na te komen en is van essentieel belang om de noodzakelijke emissiereducties te verwezenlijken in de sectoren die onder deze verordening vallen. Deze omvatten de wetgeving inzake gefluoreerde broeikasgassen, de reductie van CO2-emissies van wegvoertuigen, de energieprestatie van gebouwen, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en de circulaire economie, alsook de financieringsinstrumenten van de Unie voor klimaatgerelateerde investeringen. |
(11) Een reeks maatregelen van de Unie helpt de lidstaten hun klimaatverbintenissen na te komen en is van essentieel belang om de noodzakelijke emissiereducties te verwezenlijken in de sectoren die onder deze verordening vallen. Deze omvatten de wetgeving inzake gefluoreerde broeikasgassen, de reductie van CO2-emissies van wegvoertuigen, de bevordering van betere energieprestaties, waaronder de energieprestaties van gebouwen, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en de bevordering van de circulaire economie, alsook de financieringsinstrumenten van de Unie voor klimaatgerelateerde investeringen. |
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 11 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(11 bis) Meer dan 75 % van de broeikasgasemissies van de Unie is energiegerelateerd. Derhalve is het niet alleen van belang dat prioriteit wordt gegeven aan alle maatregelen die erop gericht zijn om de energie-efficiëntie op een kostenefficiënte manier te verbeteren en daarmee de vraag naar energie te verminderen, maar ook dat dergelijke maatregelen worden bevorderd en naar behoren worden geïntegreerd in de klimaatbeleidsmaatregelen van de verschillende sectoren; |
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 11 ter (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(11 ter) De vervoerssector is niet alleen verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de uitstoot van broeikasgassen, maar is sinds 1990 ook de snelst groeiende sector op het gebied van energieconsumptie. Daarom is het belangrijk dat de Commissie en de lidstaten meer inspanningen leveren om de energie-efficiëntie te verbeteren, een verschuiving naar duurzame vervoerswijzen te bevorderen en de hoge koolstofafhankelijkheid van de sector te verlagen. De bevordering van emissiearme energie in de vervoerssector, bijvoorbeeld door middel van duurzame biobrandstoffen en elektrische voertuigen, zal de energiemix koolstofarm helpen maken, en zal daarmee bijdragen tot de CO2-emissiereductiedoelstelling, in overeenstemming met de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Dat kan worden vereenvoudigd door te waarborgen dat de sector over een duidelijk langetermijnkader beschikt dat zekerheid biedt en waarop investeringen kunnen worden gebaseerd. |
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 11 quater (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(11 quater) Met het oog op een efficiëntere "klimaatunie" moet deze verordening stimulansen voor emissiereductie bieden die aansluiten bij andere Uniewetgeving op het gebied van klimaat en energie. Om de overschakeling op een concurrerende, koolstofarme economie te laten slagen, is het van essentieel belang dat de Unie en de lidstaten beleidslijnen nastreven die elkaar versterken over de grenzen van de relevante sectoren heen (zoals klimaat-, energie- en ander sectoraal beleid). De impact van energiebeleid en sectorale beleidslijnen op zowel de klimaatverbintenissen van de Unie als nationale klimaatverbintenissen moet worden beoordeeld aan de hand van gemeenschappelijke kwantitatieve methoden, zodat de beleidsimpact transparant en verifieerbaar is. |
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 17 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(17) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van artikel 4, dat bepaalt dat jaarlijkse emissiegrenswaarden voor de lidstaten moeten worden vastgesteld, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad21. |
(17) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van artikel 4, dat bepaalt dat jaarlijkse emissiegrenswaarden voor de lidstaten moeten worden vastgesteld, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2021 tot en met 2030 te bepalen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. |
_________________ |
|
21 Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13). |
|
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 18 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(18 bis) Naast de inspanningen die de Unie levert om haar eigen emissies terug te dringen is het belangrijk dat zij, overeenkomstig de doelstelling om in toenemende mate bij te dragen tot de verkleining van de mondiale koolstofafdruk, samen met derde landen zoekt naar klimaatoplossingen, door met de desbetreffende landen projecten uit te voeren in het kader van het klimaatbeleid voor 2030, daarbij in aanmerking nemend dat in de Overeenkomst van Parijs wordt verwezen naar een nieuw mechanisme voor internationale samenwerking, dat gericht is op de bestrijding van de klimaatverandering. |
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 19 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(19 bis) Om aan de artikelen 4 en 14 van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, dient de Unie haar inspanningen op te voeren en om de vijf jaar een bijdrage te leveren die haar grootst mogelijke ambitie weerspiegelt. Bijgevolg bevat deze verordening een herzieningsclausule om nieuwe doelen te stellen, teneinde de verbintenissen van de Unie op te schalen. Om te waarborgen dat de aanpassingen van de doelstellingen van de Unie overeenkomen met het mechanisme voor algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs, moet de herziening uitgebreid zijn en gebaseerd zijn op de beste beschikbare wetenschappelijke methoden. |
Motivering | |
De verordening moet een krachtige herzieningsclausule bevatten waarin staat dat de klimaatdoelstellingen van de EU om de vijf jaar moeten worden aangepast, met als doel om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen. Binnen dit perspectief moet de herzieningsclausule zijn gebaseerd op een voorbereidend en onafhankelijk verslag van het Europees Milieuagentschap. | |
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 20 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(20) Deze verordening moet vanaf 2024 en vervolgens om de vijf jaar worden geëvalueerd om de algemene werking ervan te beoordelen. Bij een dergelijke evaluatie moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de nationale omstandigheden en de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs. |
(20) In overeenstemming met de nalevingscyclus van LULUCF en de internationale cyclus uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs, moet deze verordening vanaf 2024 en vervolgens om de vijf jaar worden geëvalueerd om de algemene werking ervan te beoordelen. Bij een dergelijke evaluatie moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de nationale omstandigheden en de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs. Vanuit dit oogpunt dient bij een dergelijke evaluatie rekening te worden houden met de mogelijke economische gevolgen die kunnen ontstaan ingeval een lidstaat de Unie verlaat uit hoofde van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. |
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 20 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(20 bis) Om een alomvattend systeem te waarborgen, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en rekening houdend met de ervaring van het Europees Milieuagentschap wat betreft de bevordering van het opnemen van Europese milieu-informatie in internationale milieubewakingsprogramma's en het voorzien van een uitgebreide beoordeling van de toestand van het milieu in de Unie, moet de herziening zijn gebaseerd op een voorbereidend en onafhankelijk verslag van het Europees Milieuagentschap. |
Motivering | |
De verordening moet een krachtige herzieningsclausule bevatten waarin staat dat de klimaatdoelstellingen van de EU om de vijf jaar moeten worden aangepast, met als doel om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen. Binnen dit perspectief moet de herzieningsclausule zijn gebaseerd op een voorbereidend en onafhankelijk verslag van het Europees Milieuagentschap. | |
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Deze verordening stelt verplichtingen vast voor de minimumbijdragen van de lidstaten om aan de verbintenis van de Unie op het gebied van het verminderen van broeikasgassen voor de periode 2021-2030 te voldoen, en stelt regels vast voor de bepaling van de jaarlijks toe te wijzen emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage. |
1. Deze verordening verplicht de lidstaten de in artikel 2 bedoelde broeikasgasemissies tegen 2030 collectief met ten minste 30 % te verminderen ten opzichte van 2005. Ze stelt verplichtingen vast voor de minimumbijdragen van de lidstaten om de broeikasgassen te verminderen en zodoende aan de verbintenissen van de Unie en de lidstaten uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, zoals deze voor de periode 2021-2030 zijn overeengekomen, en stelt regels vast voor de bepaling van de jaarlijks toe te wijzen emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage. |
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. De uiteindelijke doelstelling van deze verordening is om te voldoen aan de verbintenis van Unie en haar lidstaten in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs om de broeikasgasemissies te verminderen en zodoende de wereldwijde temperatuurstijging ruim onder de 2°C boven het pre-industriële niveau te houden en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5°C boven het pre-industriële niveau. Om deze doelstelling te verwezenlijken, moeten de lidstaten de broeikasgasemissies die onder deze verordening vallen, na 2030 jaarlijks verder lineair verminderen, om in de tweede helft van deze eeuw uiteindelijk klimaatneutraliteit te bereiken. |
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 2 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 genoemde vormen van flexibiliteit, de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, en rekening houdend met de aftrekkingen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat de emissies in die lidstaat tussen 2021 en 2029 elk jaar niet hoger liggen dan het niveau bepaald door een lineair traject, beginnend in 2020 met zijn gemiddelde broeikasgasemissie gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3, en eindigend in 2030 op de doelstelling die voor die lidstaat in bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. |
2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 genoemde vormen van flexibiliteit, de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, en rekening houdend met de aftrekkingen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat de emissies in die lidstaat tussen 2021 en 2029 elk jaar niet hoger liggen dan het niveau bepaald door een lineair traject, beginnend in 2020 met zijn gemiddelde broeikasgasemissie gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3, met de 2020-doelstellingen van Beschikking nr. 406/2009/EG als maxima, en eindigend in 2030 op de doelstelling die voor die lidstaat in bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. |
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 4 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. In deze uitvoeringshandeling worden, op basis van de percentages die door de lidstaten uit hoofde van artikel 6, lid 2, worden meegedeeld, eveneens de hoeveelheden gespecificeerd die kunnen worden meegerekend om hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 tussen 2021 en 2030 na te komen. Indien de som van de hoeveelheden in alle lidstaten hoger zou liggen dan de collectieve totaalhoeveelheid van 100 miljoen, worden de hoeveelheden voor elke lidstaat verhoudingsgewijs verminderd zodat de collectieve totaalhoeveelheid niet wordt overschreden. |
4. In deze gedelegeerde handeling worden, op basis van de percentages die door de lidstaten uit hoofde van artikel 6, lid 2, worden meegedeeld, eveneens de hoeveelheden gespecificeerd die kunnen worden meegerekend om hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 tussen 2021 en 2030 na te komen. Indien de som van de hoeveelheden in alle lidstaten hoger zou liggen dan de collectieve totaalhoeveelheid van 100 miljoen, worden de hoeveelheden voor elke lidstaat verhoudingsgewijs verminderd zodat de collectieve totaalhoeveelheid niet wordt overschreden. |
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 5 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13 bedoelde onderzoeksprocedure. |
Schrappen |
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 3 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, rekening houdend met het gebruik van de flexibiliteit krachtens dit artikel en artikel 6, mag deze lidstaat het overtollige deel van zijn jaarlijkse emissieruimte in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot 2030. |
3. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, rekening houdend met het gebruik van de flexibiliteit krachtens dit artikel, mag deze lidstaat het overtollige deel van zijn jaarlijkse emissieruimte in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot 2029. Dat overtollige deel mag in de daaropvolgende jaren tot 2029 gedeeltelijk of volledig worden gebruikt zonder daarbij 5 % van de jaarlijkse emissieruimte te overschrijden. |
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 4 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. Een lidstaat mag maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren tot 2030. |
4. Een lidstaat mag maximaal 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren tot 2030. Dergelijke overdrachten worden opgenomen in het Europees register als bedoeld in artikel 11. |
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 5 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, mag deze lidstaat het overtollige deel van zijn emissieruimte voor dat jaar, rekening houdend met het gebruik van de flexibiliteit krachtens de leden 2 tot en met 4 en artikel 6, aan andere lidstaten overdragen. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor dat jaar of de daaropvolgende jaren tot 2030 na te komen. |
5. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, mag deze lidstaat het overtollige deel van zijn emissieruimte voor dat jaar, rekening houdend met het gebruik van de flexibiliteit krachtens de leden 2 tot en met 4 en artikel 6, aan andere lidstaten overdragen. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor dat jaar of de daaropvolgende jaren tot 2030 na te komen. Dergelijke overdrachten worden opgenomen in het Europees register als bedoeld in artikel 11. |
Motivering | |
De overdracht van emissieruimten tussen lidstaten transparanter maken | |
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 6 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
6. De lidstaten kunnen, zonder enige kwantitatieve beperking en zonder ze dubbel te tellen, gebruikmaken van kredieten uit projecten afgegeven overeenkomstig artikel 24 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG, om aan hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen. |
6. De lidstaten kunnen, zonder enige kwantitatieve beperking en zonder ze dubbel te tellen, gebruikmaken van kredieten uit projecten afgegeven overeenkomstig artikel 24 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG, om aan hun verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen. De lidstaten stimuleren deelname van de particuliere sector aan dergelijke projecten. |
Motivering | |
Ook de particuliere sector moet in aanmerking komen voor deelname aan projecten voor emissiereductie, om de hefboomwerking van de investeringen te versterken. Artikel 24 bis van de ETS-richtlijn waarborgt dat de eindverantwoordelijkheid voor het project en het voorkomen van dubbel tellen bij de lidstaat ligt waar het project plaatsvindt. | |
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – titel | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Extra gebruik van maximaal 280 miljoen nettoverwijderingen afkomstig van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland |
Extra gebruik van maximaal 280 miljoen nettoverwijderingen afkomstig van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland, beheerde bosgrond en gekapte houtproducten |
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 1 – inleidende formule | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. In zoverre de emissies van een lidstaat hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat voor een bepaald jaar, mag deze lidstaat een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig van de in artikel 2 van Verordening [] [LULUCF] bedoelde boekhoudkundige categorieën ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland samengenomen meerekenen om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar te voldoen, op voorwaarde dat: |
1. In zoverre de emissies van een lidstaat hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat voor een bepaald jaar, mag deze lidstaat een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig van de in artikel 2 van Verordening [] [LULUCF] bedoelde boekhoudkundige categorieën ontbost land, bebost land, beheerd bouwland, beheerd grasland, beheerde bosgrond en gekapte houtproducten samengenomen meerekenen om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar te voldoen, op voorwaarde dat: |
|
(Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst) |
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 1 – letter a | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(a) door de lidstaat uit te voeren maatregelen om te voldoen aan zijn specifieke verplichtingen in het kader van artikel 4, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de tenuitvoerlegging van maatregelen van de Unie; |
(a) door de lidstaat uit te voeren maatregelen om te voldoen aan zijn specifieke verplichtingen in het kader van artikel 4, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de tenuitvoerlegging van maatregelen van de Unie, zonder daarbij een negatieve invloed uit te oefenen op het leven van burgers; |
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat voor eender welk specifiek jaar binnen de periode, krachtens lid 2 van dit artikel, en de krachtens de artikelen 5 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimte, zijn in 2027 en 2032 de volgende maatregelen van toepassing: |
1. Vanaf 2020 moet de Commissie eens in de twee jaar evalueren of de door de lidstaten geboekte vooruitgang voldoende is om aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening te voldoen. Indien een lidstaat voor eender welk specifiek jaar binnen de periode, krachtens lid 2 van dit artikel, en de krachtens de artikelen 5 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, zijn jaarlijkse emissieruimte overschrijdt, zijn de volgende maatregelen van toepassing: |
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – titel | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Register |
Europees register |
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De Commissie zorgt in het kader van deze verordening voor een nauwkeurige boekhouding aan de hand van het krachtens artikel 10 van Verordening (EU) nr. 525/2013 vastgestelde EU-register, met inbegrip van de jaarlijkse emissieruimten, de in het kader van de artikelen 4 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, naleving overeenkomstig artikel 9 en wijzigingen van het toepassingsgebied in het kader van artikel 10. De centrale administrateur voert een geautomatiseerde controle uit op elke transactie uit hoofde van deze verordening en blokkeert, indien nodig, transacties om onregelmatigheden te vermijden. Deze informatie is toegankelijk voor het publiek. |
1. De Commissie zorgt in het kader van deze verordening voor een nauwkeurige boekhouding aan de hand van het krachtens artikel 10 van Verordening (EU) nr. 525/2013 vastgestelde EU-register, met inbegrip van de jaarlijkse emissieruimten, de in het kader van de artikelen 4 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, naleving overeenkomstig artikel 9 en wijzigingen van het toepassingsgebied in het kader van artikel 10. De centrale administrateur voert een geautomatiseerde controle uit op elke transactie uit hoofde van deze verordening en blokkeert, indien nodig, transacties om onregelmatigheden te vermijden. Het Europees register is transparant en bevat alle relevante informatie met betrekking tot de overdracht van emissierechten tussen de lidstaten. Deze informatie is toegankelijk voor het publiek via een speciale website die door de Commissie wordt beheerd. |
Motivering | |
De overdracht van emissierechten tussen lidstaten transparanter maken | |
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – alinea 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De Commissie brengt uiterlijk 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, haar bijdrage aan de overkoepelende doelstelling van de EU voor broeikasgasreductie tegen 2030 en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en kan eventueel passende voorstellen indienen. |
Binnen zes maanden na de faciliterende dialoog die in 2018 in het kader van het UNFCCC zal plaatsvinden om de balans op te maken van de collectieve inspanningen van de partijen met betrekking tot de vorderingen in de richting van de mondiale langetermijndoelstelling, en binnen zes maanden na de algemene inventarisatie in 2023 en de daaropvolgende algemene inventarisaties, brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, haar bijdrage aan de overkoepelende doelstelling van de EU voor broeikasgasreductie tegen 2030 en haar bijdrage aan de in artikel 1 van deze verordening vastgelegde langetermijndoelstellingen. Op basis van een onafhankelijk verslag van het Europees Milieuagentschap dient de Commissie, met het oog op de versterking van de klimaatactie, tevens te beoordelen of het wenselijk is deze verordening te wijzigen en/of andere wetgevingsvoorstellen in te dienen om de naleving van de verbintenissen uit hoofde van artikel 3, 4 en 14 van de Overeenkomst van Parijs te waarborgen. |
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – alinea 1 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. Na elke in het kader van de Overeenkomst van Parijs overeengekomen algemene inventarisatie mag een lidstaat vrijwillig een deel van zijn jaarlijkse emissieruimte schrappen. De lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn voornemen om een deel van zijn jaarlijkse emissieruimte te schrappen, en de Commissie maakt deze informatie openbaar op haar website. |
PROCEDURE VAN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Titel |
Bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie |
||||
Document- en procedurenummers |
COM(2016)0482 – C8-0331/2016 – 2016/0231(COD) |
||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
ENVI 12.9.2016 |
|
|
|
|
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
TRAN 12.9.2016 |
||||
Rapporteur voor advies Datum benoeming |
Merja Kyllönen 28.9.2016 |
||||
Behandeling in de commissie |
25.1.2017 |
28.2.2017 |
|
|
|
Datum goedkeuring |
22.3.2017 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
32 8 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Lucy Anderson, Inés Ayala Sender, Georges Bach, Deirdre Clune, Michael Cramer, Luis de Grandes Pascual, Ismail Ertug, Jacqueline Foster, Tania González Peñas, Dieter-Lebrecht Koch, Merja Kyllönen, Miltiadis Kyrkos, Peter Lundgren, Gesine Meissner, Cláudia Monteiro de Aguiar, Jens Nilsson, Markus Pieper, Gabriele Preuß, Christine Revault D’Allonnes Bonnefoy, Dominique Riquet, Massimiliano Salini, Jill Seymour, Claudia Țapardel, Keith Taylor, Pavel Telička, István Ujhelyi, Wim van de Camp, Elissavet Vozemberg-Vrionidi, Janusz Zemke, Roberts Zīle, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Hugues Bayet, Mark Demesmaeker, Bas Eickhout, Markus Ferber, Maria Grapini, Franck Proust, Patricija Šulin, Matthijs van Miltenburg |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Herbert Dorfmann |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
32 |
+ |
|
ALDE |
Gesine Meissner, Dominique Riquet, Pavel Telička, Matthijs van Miltenburg |
|
GUE/NGL |
Tania González Peñas, Merja Kyllönen |
|
PPE |
Georges Bach, Deirdre Clune, Herbert Dorfmann, Markus Ferber, Dieter-Lebrecht Koch, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska, Cláudia Monteiro de Aguiar, Markus Pieper, Franck Proust, Massimiliano Salini, Patricija Šulin, Elissavet Vozemberg-Vrionidi, Luis de Grandes Pascual, Wim van de Camp |
|
S&D |
Lucy Anderson, Inés Ayala Sender, Hugues Bayet, Ismail Ertug, Maria Grapini, Miltiadis Kyrkos, Jens Nilsson, Gabriele Preuß, Christine Revault D'Allonnes Bonnefoy, Claudia Țapardel, István Ujhelyi, Janusz Zemke |
|
8 |
- |
|
ECR |
Mark Demesmaeker, Jacqueline Foster, Roberts Zīle
|
|
EFDD |
Peter Lundgren, Jill Seymour |
|
Verts/ALE |
Michael Cramer, Bas Eickhout, Keith Taylor |
|
0 |
0 |
|
|
|
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
ADVIES van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (4.5.2017)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering
(COM(2016)0482 – C8-0331/2017 – 2016/0231(COD))
Rapporteur voor advies: Nicola Caputo
BEKNOPTE MOTIVERING
Standpunt van de rapporteur
De landbouwsector veroorzaakt globaal 10 % van de broeikasgasemissies van de Europese Unie. De laatste jaren hebben een significatieve vermindering van de hoeveelheid vee, een efficiënter gebruik van meststoffen en een beter mestbeheer bijgedragen tot een vermindering van de EU-emissies, die 1990 en 2012 gedaald zijn met 24 %.
In 2016 ging 16,3 miljard EUR van de GLB-begroting naar duurzame en klimaatvriendelijke landbouw, hetgeen toont dat de Europese landbouwsector een grote versnelling teweegbrengt van de transitie naar een circulaire economie die koolstofarm en klimaatbestendig is en dat de sector er sterk op is gericht om alle mogelijkheden te benutten om de milieuprestaties nog te verbeteren.
De bottom-upaanpak die aan de basis ligt van het nieuwe globale akkoord over de klimaatverandering maakt het evenwel onwaarschijnlijk dat de broeikasgasemissies althans in een eerste fase en met het huidige beleid voldoende zullen afnemen om de EU-reductiedoelstelling van ten minste 40 % tegen 2030 ten opzichte van 1990 te realiseren en de emissies in de niet-ETS-sectoren met 30 % te verminderen ten opzichte van 2005.
Vandaar het essentiële karakter van het onderhavige voorstel voor een verordening, dat volgt op de beoordeling door de Commissie van de Overeenkomst van Parijs en waarmee nationale reductiedoelstellingen worden vastgesteld die aanvullende beleidsinitiatieven voor verregaandere reducties stimuleren.
Het voorstel bevat evenwel zes problemen:
1) De activiteiten van de LULUCF-sector moeten volledig worden opgenomen in de boekhouding, zoals de andere sectoren die vallen onder de “Effort Sharing”-verordening, en niet louter als flexibiliteitsmechanisme. Volledige opname in de boekhouding van de agrobosbouwsector, inclusief bosbeheer, waarmee momenteel geen rekening wordt gehouden, garandeert erkenning van de eventuele emissies als gevolg van een onaangepast energiebeleid dat de absorptiecapaciteit van de ecosystemen van de agrobosbouw kan aantasten. Er is vóór de inwerkingtreding van het voorstel voor de “Effort sharing”-verordening voldoende tijd om rigoureuze en betrouwbare criteria voor de opname in de boekhouding te bepalen, zodat met de bijdrage van de hele sector, inclusief bosbeheer, volledig rekening kan worden gehouden.
2) Wat de mogelijkheid betreft om gebruik te maken van kredieten, blijkt het nodig om de draagwijdte ervan uit te breiden en het extra gebruik van nettoverwijderingen van de LULUCF-sector vast te stellen op 425 miljoen ton, de derde optie in de effectbeoordeling van de Commissie die het voorstel voor de LULUCF-verordening vergezelt. Dit voorstel komt overeen met de bepalingen van de Overeenkomst van Parijs, waar wordt erkend dat de LULUCG-sector door zijn migratiepotentieel belangrijk is. Bovendien is deze aanpak in overeenstemming met de richtsnoeren van de Europese Raad van oktober 2014 waarin wordt gewezen op het lage mitigatiepotentieel van de sector landbouw, en op het belang te bekijken wat de beste manier is om de bijdrage die de sector zelf levert aan mitigatie en vastlegging van broeikasgassen, met name via LULUCF-activiteiten, te optimaliseren.
3) In het voorstel voor de “Effort Sharing”-verordening worden jaarlijkse emissiedoelstellingen voor de lidstaten voor de periode 2021-2030 bepaald, zonder mitigatie-instrumenten te suggereren waarmee aan e realisatie van de reductiedoelstelling kan worden bijgedragen, met name voor de landbouwsector, waar het wel nodig is de goede praktijken inzake reductie-emissie te stimuleren.
Bovenal moet innovatie in de landbouw worden bevorderd door de invoer van groene technieken waarmee de bodem kan worden beschermd en moeten de emissies van de landbouwsector worden verminderd. Hiertoe moeten naast de technieken die eigen zijn aan de precisielandbouw, met name de technieken worden bevorderd van de op bodembehoud gerichte landbouw.
4) Wat de activiteiten op het gebied van monitoring en controle betreft, worden jaarlijkse in plaats van vijfjaarlijkse controles voorgesteld. Vijfjaarlijkse conformiteitscontroles zouden het toepassingsgebied van de corrigerende maatregelen beperken en leiden tot de substantiële inefficiëntie van eventuele sancties (bij niet-naleving zouden die bijvoorbeeld pas voor het eerst worden toegepast in 2027 ). Jaarlijkse conformiteitscontroles bevorderen ook de overdracht van quota doordat de lidstaten op relatief korte tijd betere kennis hebben van de situatie.
5) Benadrukt wordt dat het gebruik van gedelegeerde handelingen bedoeld moet zijn voor het wijzigen van niet-essentiële elementen van de basishandeling. Daarnaast wordt de Commissie aanbevolen van de gedelegeerde handelingen geen misbruik te maken en wordt onderstreept dat het belangrijk is dat het Parlement bij de voorbereidingsfase van deze handelingen wordt betrokken.
6) In het voorstel voor een verordening wordt geen melding gemaakt van de Brexit. Bij de huidige stand van zaken hebben de tabellen in het voorstel betrekking op alle 28 lidstaten en is het Verenigd Koninkrijk opgenomen in de tabel in bijlage I, met een emissiedoelstelling van -37 %. Bedoeling is dat de Commissie ervoor zorgt dat de gegevens en doelstellingen worden aangepast, zodra artikel 50 van het Verdrag van Lissabon betreffende uittreding uit de EU is geactiveerd.
AMENDEMENTEN
De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in aanmerking te nemen:
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 2 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) In zijn conclusies van oktober 2014 voorzag de Europese Raad dat het streefcijfer collectief door de Unie op de meest kosteneffectieve wijze moet worden gehaald en dat de sectoren die onder het emissiehandelssysteem vallen (de ETS-sectoren) en de niet-ETS-sectoren tegen 2030 een emissiereductie met respectievelijk 43 % en 30 % ten opzichte van 2005 tot stand moeten brengen, waarbij de inspanningen worden verdeeld op basis van het relatieve bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking. Alle economische sectoren moeten tot de verwezenlijking van deze emissiereducties bijdragen en alle lidstaten moeten aan deze inspanning deelnemen, waarbij overwegingen van billijkheid en solidariteit op een evenwichtige manier in aanmerking moeten worden genomen; de nationale streefcijfers binnen de groep lidstaten met een bbp per hoofd van de bevolking dat hoger ligt dan het gemiddelde van de Unie moeten evenredig worden aangepast met het oog op een billijke en evenwichtige weerspiegeling van de kosteneffectiviteit. De verwezenlijking van deze broeikasgasemissiereducties moet de efficiëntie en innovatie in de Europese economie versterken en in het bijzonder verbeteringen in met name de bouwsector, de landbouw, het afvalbeheer en het vervoer stimuleren, voor zover deze onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. |
(2) In zijn conclusies van oktober 2014 voorzag de Europese Raad dat het streefcijfer collectief door de Unie op de meest kosteneffectieve wijze moet worden gehaald en dat de sectoren die onder het emissiehandelssysteem vallen (de ETS-sectoren) en de niet-ETS-sectoren tegen 2030 een emissiereductie met respectievelijk 43 % en 30 % ten opzichte van 2005 tot stand moeten brengen, waarbij de inspanningen worden verdeeld op basis van het relatieve bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking. Alle economische sectoren moeten tot de verwezenlijking van deze emissiereducties bijdragen en alle lidstaten moeten aan deze inspanning deelnemen, waarbij overwegingen van billijkheid en solidariteit op een evenwichtige manier in aanmerking moeten worden genomen; de nationale streefcijfers binnen de groep lidstaten met een bbp per hoofd van de bevolking dat hoger ligt dan het gemiddelde van de Unie moeten evenredig worden aangepast met het oog op een billijke en evenwichtige weerspiegeling van de kosteneffectiviteit. De verwezenlijking van deze broeikasgasemissiereducties moet de efficiëntie en innovatie in de Europese economie versterken en in het bijzonder verbeteringen in met name de bosbouw, bouwsector, de landbouw, het afvalbeheer en het vervoer stimuleren, voor zover deze onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. |
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 2 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(2 bis) Om deze emissiereducties te realiseren en de rol van de landbouwsector zo groot mogelijk te maken is het belangrijk dat de lidstaten innoverende mitigatiemaatregelen met het grootste potentieel bevorderen, inclusief: de conversie van bouwland in blijvend grasland, het beheer van heggen, bufferstroken en bomen op landbouwgrond, nieuwe regelingen inzake agrobosbouw en bosaanplanting; de preventie van het verwijderen van bomen en van ontbossing, weinig of geen grondbewerking en gebruik van bodembedekking/tussenteelt en gewasresten op het land; koolstofaudits en beheersplannen voor bodems/nutriënten, meer stikstofefficiëntie en remming van de nitrificatie, herstel en bescherming van wetland/veengrond en verbeterde methoden voor het fokken, voederen en beheer van vee met het oog op lagere emissies. |
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 2 ter (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(2 ter) De Raad heeft de Overeenkomst van Parijs geratificeerd op 5 oktober 2016, na de instemming van het Europees Parlement van 4 oktober 2016. De Overeenkomst van Parijs, die in werking is getreden op 4 november 2016, heeft als doel de wereldwijde temperatuurstijging ruim onder 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden en inspanningen om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau te blijven ondersteunen. Om deze doelstellingen te behalen, is er volgens de overeenkomst nood aan duurzamer landbouwpraktijken waarmee synergieën tot stand komen tussen de doelstellingen op het vlak van biodiversiteit, milieu en klimaat. |
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 3 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) Op 10 juni 2016 heeft de Commissie het voorstel gepresenteerd voor bekrachtiging van de Overeenkomst van Parijs door de EU. Dit wetgevingsvoorstel is onderdeel van de tenuitvoerlegging van de verbintenis van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs. De verbintenis van de Unie om de emissies voor de gehele economie te verminderen is in de op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het UNFCCC ingediende voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en haar lidstaten bevestigd. |
(3) De bijdrage van de landbouwsector is van essentieel en prioritair belang om het aanpassingsvermogen van de Unie aan toekomstige door de klimaatverandering veroorzaakte uitdagingen te verbeteren, en deze verordening, die deel uitmaakt van de tenuitvoerlegging van de in de Overeenkomst van Parijs door de Unie aangegane verbintenissen, zorgt voor meer coherentie tussen het beleid inzake de klimaatverandering en de doelstellingen inzake voedselzekerheid met als doel een duurzame, doeltreffende en veerkrachtige voedselproductie te garanderen, rekening houdend met de specifieke kwetsbaarheid van voedselproductiesystemen voor de negatieve gevolgen van de klimaatverandering. De verbintenis van de Unie om de emissies voor de gehele economie te verminderen is in de op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het UNFCCC ingediende voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en haar lidstaten bevestigd. |
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 5 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(5) Voor de overschakeling naar schone energie zijn veranderingen in het investeringsgedrag en stimuleringsmaatregelen op alle beleidsgebieden noodzakelijk. Het is een essentiële prioriteit van de Unie om een veerkrachtige energie-unie tot stand te brengen om haar burgers betrouwbare, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te leveren. Om dat te bereiken, is voortzetting van een ambitieus klimaatbeleid met deze verordening en vooruitgang betreffende andere aspecten van de energie-unie noodzakelijk, zoals in de kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering is uiteengezet16. |
(5) Voor de overschakeling naar schone energie en de bio-economie zijn veranderingen in het investeringsgedrag op alle beleidsgebieden noodzakelijk, alsook stimulansen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) met een kleiner kapitaal en kleine landbouwbedrijven zodat deze hun bedrijfsmodellen kunnen aanpassen. Het is een essentiële prioriteit van de Unie om een veerkrachtige energie-unie tot stand te brengen waarin energie-efficiëntie op de eerste plaats komt en die ernaar streeft haar burgers en bedrijfstakken betrouwbare, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te leveren en een streng duurzaamheids- en emissiereductiebeleid te voeren met als doel fossiele hulpbronnen te vervangen door biogrondstoffen. Om dat te bereiken, is voortzetting van een ambitieus klimaatbeleid met deze verordening en vooruitgang betreffende andere aspecten van de energie-unie noodzakelijk, zoals in de kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering is uiteengezet16. |
__________________ |
__________________ |
16 COM(2015)80 |
16 COM(2015)80 |
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 11 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(11) Een reeks maatregelen van de Unie helpt de lidstaten hun klimaatverbintenissen na te komen en is van essentieel belang om de noodzakelijke emissiereducties te verwezenlijken in de sectoren die onder deze verordening vallen. Deze omvatten de wetgeving inzake gefluoreerde broeikasgassen, de reductie van CO2-emissies van wegvoertuigen, de energieprestatie van gebouwen, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en de circulaire economie, alsook de financieringsinstrumenten van de Unie voor klimaatgerelateerde investeringen. |
(11) Een reeks maatregelen van de Unie helpt de lidstaten hun klimaatverbintenissen na te komen en is van essentieel belang om de noodzakelijke emissiereducties te verwezenlijken in de sectoren die onder deze verordening vallen. Deze omvatten de wetgeving inzake gefluoreerde broeikasgassen, de reductie van CO2-emissies van wegvoertuigen, de energieprestatie van gebouwen, hernieuwbare energie, energiegewassen, energie-efficiëntie en de circulaire economie, alsook de financieringsinstrumenten van de Unie voor klimaatgerelateerde investeringen, waaronder alle instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) evenals de financiering van de overgang naar een duurzaam en emissiearm voedsel- en landbouwsysteem met een grote biodiversiteit als een belangrijke doelstelling van het GLB. |
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 11 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(11 bis) Aangezien de landbouw- en bosbouwsector de unieke mogelijkheid hebben om broeikasgasemissies te binden, maar minder potentieel hebben voor bestrijdingsmaatregelen, moet een beter inzicht worden verworven in het mitigatiepotentieel van individuele landbouwbedrijven en afgebakende bosgebieden in de Europese Unie om de mogelijke stimulansen te versterken voor klimaatefficiënte landbouwers en betere bosbeheerpraktijken op met name het niveau van het individuele landbouwbedrijf of bosgebied. |
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 11 ter (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(11 ter) Het is belangrijk dat dergelijke maatregelen broeikasgasemissiereducties stimuleren door beste praktijken te belonen, landbouwers te helpen bij de ontwikkeling en toepassing van specifieke mitigatiemaatergelen, en moeten in het algemeen de productie-efficiëntie verhogen. In het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid (pijler II) wordt 99,6 miljard EUR toegekend aan een scala aan activiteiten met inbegrip van de bevordering van hulpbronefficiëntie en de ondersteuning van een verschuiving naar een koolstofarme, vanuit klimaatoogpunt veerkrachtige economie in de landbouw-, levensmiddelen- en bosbouwsector. De lidstaten moeten gedrag aanmoedigen dat de overgang naar een koolstofarme economie bevordert. |
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 12 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(12) Verordening [] [inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030] stelt de boekhoudregels vast met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen die verband houden met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Waar het milieuresultaat uit hoofde van deze verordening met betrekking tot de niveaus van de gerealiseerde broeikasgasemissiereductie wordt beïnvloed door het meerekenen van een hoeveelheid die maximaal de som bedraagt van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissie van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland als gedefinieerd in Verordening [], moet er flexibiliteit worden ingebouwd voor een maximale hoeveelheid van 280 miljoen ton CO2-equivalent van deze verwijderingen die overeenkomstig de cijfers in bijlage III tussen de lidstaten zijn verdeeld, als eventuele extra mogelijkheid voor de lidstaten om aan hun verbintenissen te voldoen. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van artikel 7 teneinde de bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond in het kader van de in dat artikel genoemde flexibiliteit te weerspiegelen. Alvorens een dergelijke gedelegeerde handeling vast te stellen moet de Commissie evalueren hoe solide de boekhouding voor beheerde bosgrond is op basis van de beschikbare gegevens en met name in hoeverre de verwachte en de werkelijke kapcijfers met elkaar overeenstemmen. Daarbij moet in het kader van deze verordening de mogelijkheid worden geboden om vrijwillig jaarlijkse emissieruimte-eenheden te verwijderen zodat met dergelijke hoeveelheden kunnen worden meegerekend bij de beoordeling van de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening [ ] door de lidstaten. |
(12) Verordening [] [inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030] stelt de boekhoudregels vast met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen die verband houden met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Waar het milieuresultaat uit hoofde van deze verordening met betrekking tot de niveaus van de gerealiseerde broeikasgasemissiereductie wordt beïnvloed door het meerekenen van een hoeveelheid die maximaal de som bedraagt van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissie van ontbost land, bebost land, beheerd bosland, beheerd bouwland en beheerd grasland als gedefinieerd in Verordening [], moet er flexibiliteit worden ingebouwd voor een maximale hoeveelheid van 425 miljoen ton CO2-equivalent van deze verwijderingen die overeenkomstig de cijfers in bijlage III tussen de lidstaten zijn verdeeld, als eventuele extra mogelijkheid voor de lidstaten om aan hun verbintenissen te voldoen. De landbouw zou, gezien het beperkte mitigatiepotentieel waarover deze sector beschikt, eerst en vooral moeten profiteren van de onder deze verordening toegestane nettoverwijderingen waardoor ook een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen "groene" biogene broeikasgasemissies van de LULUCF- en de landbouwsector en de emissies die het gevolg zijn van de verbranding van fossiele brandstoffen. Het is eveneens belangrijk dat de Commissie de veranderingen evalueert in grondbezit als gevolg van de LULUCF-bepalingen, om te waarborgen dat beleid met betrekking tot verandering in landgebruik niet aanzet tot landonteigening. Daarbij moet in het kader van deze verordening de mogelijkheid worden geboden om vrijwillig jaarlijkse emissieruimte-eenheden te verwijderen zodat met dergelijke hoeveelheden kunnen worden meegerekend bij de beoordeling van de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening [ ] door de lidstaten. |
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 12 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(12 bis) Om op een wederzijds coherente manier de verschillende Uniedoelstellingen in verband met de landbouw te behalen, waaronder beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, de luchtkwaliteit, het behoud van de biodiversiteit en ecosysteemdiensten en steun voor plattelandseconomieën, zijn andere investeringen en stimulansen nodig, ondersteund door EU-maatregelen en -instrumenten zoals het GLB. Deze verordening, met inbegrip van de beschikbare flexibiliteit, moet zorgen voor een stimulans voor emissiereductie die aansluit bij andere wetgeving van de Unie op het gebied van klimaat en energie voor sectoren die binnen het toepassingsbereik van deze verordening vallen, onder meer op het gebied van energie-efficiëntie. Het is van essentieel belang dat deze verordening bijdraagt aan de doelstellingen van de EU-strategie inzake bosbouw om een concurrerende en duurzame toevoer van hout voor de EU-bio-economie te bevorderen, alsook aan die van het nationale bosbouwbeleid van de lidstaten, de EU-biodiversiteitsstrategie en de EU-strategie inzake de circulaire economie. |
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 13 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(13) Om te zorgen voor efficiënte, transparante en kosteneffectieve rapportage en verificatie van broeikasgasemissies en van andere informatie die noodzakelijk is om de voortgang van de lidstaten met betrekking tot de jaarlijkse emissieruimten te beoordelen, worden de voorschriften voor de jaarlijkse rapportage en evaluatie van deze verordening geïntegreerd in de desbetreffende artikelen van Verordening (EU) nr. 525/2013 die derhalve dienovereenkomstig moet worden gewijzigd. De wijziging van deze verordening moet er tevens voor zorgen dat de jaarlijkse evaluatie van de voortgang van de lidstaten op het gebied van emissiereductie wordt gehandhaafd, rekening houdend met de vorderingen bij de beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie en met informatie die door de lidstaten wordt verstrekt. Om de twee jaar moet de evaluatie betrekking hebben op de verwachte vooruitgang van de Unie bij het nakomen van haar reductieverbintenissen en van de lidstaten bij het voldoen aan hun verplichtingen. De toepassing van de aftrekkingen moet echter slechts om de vijf jaar in acht worden genomen zodat met de mogelijke bijdrage van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland uit hoofde van Verordening [] rekening kan worden gehouden. Dit laat de taak van de Commissie om te verzekeren dat de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen, of de bevoegdheid van de Commissie om daartoe een inbreukprocedure in te leiden, onverlet. |
(13) Om te zorgen voor efficiënte, transparante en kosteneffectieve rapportage en verificatie van broeikasgasemissies en van andere informatie die noodzakelijk is om de voortgang van de lidstaten met betrekking tot de jaarlijkse emissieruimten te beoordelen, worden de voorschriften voor de jaarlijkse rapportage en evaluatie van deze verordening geïntegreerd in de desbetreffende artikelen van Verordening (EU) nr. 525/2013 die derhalve dienovereenkomstig moet worden gewijzigd. De wijziging van deze verordening moet er tevens voor zorgen dat de jaarlijkse evaluatie van de voortgang van de lidstaten op het gebied van emissiereductie wordt gehandhaafd, rekening houdend met de vorderingen bij de beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie en met informatie die door de lidstaten wordt verstrekt. Om de twee jaar moet de evaluatie betrekking hebben op de verwachte vooruitgang van de Unie bij het nakomen van haar reductieverbintenissen en van de lidstaten bij het voldoen aan hun verplichtingen. De toepassing van de aftrekkingen moet echter slechts om de vijf jaar in acht worden genomen zodat met de mogelijke bijdrage van ontbost land, bebost land, beheerd bosland, beheerd bouwland en beheerd grasland uit hoofde van Verordening [] rekening kan worden gehouden. Dit laat de taak van de Commissie om te verzekeren dat de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen, of de bevoegdheid van de Commissie om daartoe een inbreukprocedure in te leiden, onverlet. |
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 20 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(20) Deze verordening moet vanaf 2024 en vervolgens om de vijf jaar worden geëvalueerd om de algemene werking ervan te beoordelen. Bij een dergelijke evaluatie moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de nationale omstandigheden en de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs. |
(20) Deze verordening moet vanaf 2024 en vervolgens om de vijf jaar worden geëvalueerd om de algemene werking ervan en de naleving ervan door de lidstaten te beoordelen. De evaluatie moet ertoe bijdragen dat de lidstaten op de goede weg zijn om hun langetermijndoelstellingen inzake de reductie van broeikasgasemissies te bereiken en moet gebaseerd zijn op een voorbereidend verslag van het Europees Milieuagentschap. Hierbij moet rekening worden gehouden met de doelstelling van de Unie om haar broeikasgasemissies voor de gehele economie tegen 2050 met 80 à 95 % te verminderen ten opzichte van de emissies van 1990, met het doel van de Overeenkomst van Parijs om in de tweede helft van deze eeuw klimaatneutraliteit te bereiken op een manier die de voedselproductie niet in het gedrang brengt, en met het belang van het onderzoeken van de beste manieren om de bijdrage van de voedselsector aan de mitigatie en vastlegging van broeikasgassen te optimaliseren, met name via LULUCF-activiteiten. De Commissie en het Europees Milieuagentschap moeten ook rekening houden met de ontwikkeling van de nationale omstandigheden, de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs en het doel om in de tweede helft van deze eeuw klimaatneutraliteit te bereiken op een wijze die de voedselproductie niet in gevaar brengt en in overeenstemming is met de conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014 waarin het beperkte mitigatiepotentieel van de landbouwsector en het multifunctionele karakter ervan worden onderkend. |
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Deze verordening is van toepassing op de emissies van de IPCC-broncategorieën energie, industriële processen en gebruik van producten, landbouw en afval zoals bepaald in het kader van Verordening (EU) nr. 525/2013, met uitzondering van de emissies afkomstig van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG. |
1. Deze verordening is van toepassing op de emissies van de IPCC-broncategorieën energie, industriële processen en gebruik van producten, landbouw en afval zoals bepaald in het kader van Verordening (EU) nr. 525/2013, met uitzondering van de emissies afkomstig van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG. De nulemissiefactor voor biomassa geldt alleen voor bio-energie die wordt opgewekt uit afvalstoffen en residuen. |
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Artikel 4 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 4 bis |
|
Langetermijndoelstellingen inzake broeikasgasemissiereductie |
|
De Commissie evalueert uiterlijk in 2026 de voortgang van de verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de Unie inzake broeikasgasemissiereductie en de mate waarin lidstaten aan hun individuele verbintenissen kunnen voldoen, rekening houdend met de resultaten van de eerste mondiale inventarisatie in het kader van de Overeenkomst van Parijs in 2023. De Commissie gebruikt de informatie naar aanleiding van die evaluatie om te waarborgen dat de lidstaten op schema zitten wat betreft het behalen van een emissieniveau tegen 2050 dat 80 % lager is dan het niveau van 1990, rekening houdend met de internationale doelstellingen. |
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 3 bis (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 bis. Ter bevordering van een hogere milieu-integriteit met waarborging van een verhoogde mate van flexibiliteit en rekening houdend met het beperkte mitigatiepotentieel met betrekking tot de landbouwsector, wordt de toegang tot de in deze verordening uiteengezette nieuwe vorm van flexibiliteit afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de betreffende lidstaten zich verbinden tot verzachtende maatregelen in andere sectoren waar in het verleden onvoldoende resultaten zijn geboekt. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 12 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van deze verordening middels het vaststellen van een lijst van dergelijke maatregelen en sectoren vóór 2020. |
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 3 ter (nieuw) | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 ter. De toegang tot de in dit artikel en bijlage II genoemde flexibiliteit wordt alleen verleend wanneer de betreffende lidstaten toezeggen maatregelen te nemen in andere sectoren waar in het verleden onvoldoende resultaten zijn geboekt. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 12 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van deze verordening middels het verstrekken van een lijst van dergelijke maatregelen en sectoren op uiterlijk 31 december 2019. |
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – titel | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Extra gebruik van maximaal 280 miljoen nettoverwijderingen afkomstig van ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland |
Extra gebruik van maximaal 425 miljoen nettoverwijderingen afkomstig van ontbost land, bebost land, beheerde bosgrond, beheerd bouwland en beheerd grasland |
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 1 – inleidende formule | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. In zoverre de emissies van een lidstaat hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat voor een bepaald jaar, mag deze lidstaat een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig van de in artikel 2 van Verordening [] [LULUCF] bedoelde boekhoudkundige categorieën ontbost land, bebost land, beheerd bouwland en beheerd grasland samengenomen meerekenen om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar te voldoen, op voorwaarde dat: |
1. In zoverre de emissies van een lidstaat hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat voor een bepaald jaar, plus een eventuele gereserveerde emissieruimte uit hoofde van artikel 5, lid 3, mag deze lidstaat een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig van de in artikel 2 van Verordening [] [LULUCF] bedoelde boekhoudkundige categorieën ontbost land, bebost land, beheerde bosgrond, beheerd bouwland en beheerd grasland samengenomen meerekenen om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar te voldoen, op voorwaarde dat: |
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 2 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Wanneer de gedelegeerde handeling voor de bijwerking van de referentieniveaus voor bossen op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw krachtens artikel 8, lid 6, van Verordening [LULUCF] is vastgesteld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 12 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1 van dit artikel teneinde de bijdrage van de boekhoudkundige categorie beheerde bosgrond te weerspiegelen. |
Schrappen |
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 1 – letter a | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
a) door de lidstaat uit te voeren maatregelen om te voldoen aan zijn specifieke verplichtingen in het kader van artikel 4, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de tenuitvoerlegging van maatregelen van de Unie; |
a) door de lidstaat uit te voeren maatregelen om te voldoen aan zijn specifieke verplichtingen in het kader van artikel 4, die rekening houden met het lagere mitigatiepotentieel van de landbouw en de voedselzekerheid, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de tenuitvoerlegging van maatregelen van de Unie; |
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 1 – inleidende formule | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat voor eender welk specifiek jaar binnen de periode, krachtens lid 2 van dit artikel, en de krachtens de artikelen 5 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimte, zijn in 2027 en 2032 de volgende maatregelen van toepassing: |
1. Indien een lidstaat voor eender welk specifiek jaar binnen de periode, en de krachtens de artikelen 5 tot en met 7 gebruikte flexibiliteit, zijn jaarlijkse emissieruimte overschrijdt, zijn de volgende maatregelen van toepassing: |
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 1 – letter b | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
b) de lidstaat wordt tijdelijk verboden een deel van zijn jaarlijkse emissieruimte aan een andere lidstaat over te dragen tot hij voldoet aan de verplichtingen van deze verordening. De centrale administrateur past dit verbod toe in het in artikel 11 bedoelde register. |
b) de lidstaat wordt verboden een deel van zijn jaarlijkse emissieruimte aan een andere lidstaat over te dragen tot hij voldoet aan de verplichtingen van deze verordening. De centrale administrateur past dit verbod toe in het in artikel 11 bedoelde register. |
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De in artikel 7, lid 2, en artikel 11 van deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. |
2. De in artikel 6, leden 3 bis en 3 ter, en artikel 11 van deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. |
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 3 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. De in artikel 7, lid 2, en artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. |
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, leden 3 bis en 3 ter, en artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. |
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 6 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
6. Een overeenkomstig de artikelen 7, lid 2, en artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. |
6. Een overeenkomstig artikel 6, leden 3 bis en 3 ter, en artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. |
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – lid 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De Commissie brengt uiterlijk 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, haar bijdrage aan de overkoepelende doelstelling van de EU voor broeikasgasreductie tegen 2030 en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en kan eventueel passende voorstellen indienen. |
De Commissie brengt uiterlijk op 28 februari 2024 na de eerste mondiale inventarisatie van de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs in 2023 en de daaropvolgende wereldwijde evaluaties en daarna om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, de coherentie ervan met andere wetteksten, en de bijdrage ervan aan de overkoepelende doelstelling van de EU voor broeikasgasreductie tegen 2030 en aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en kan eventueel passende voorstellen indienen. In dit verslag wordt ook aandacht besteed aan de vorderingen met betrekking tot het mobiliseren en in stand houden van particuliere financiering ter ondersteuning van de overstap op lange termijn naar een koolstofarme economie. Het verslag gaat vergezeld van een kostenefficiëntiebeoordeling en een beoordeling van de impact van mitigatieactiviteiten op de EU-doelstellingen inzake milieu en biodiversiteit. Het omvat voorts een beoordeling van de vaststelling van emissiereductiedoelen voor de lidstaten op basis van kosteneffectieve en innovatieve emissiereductiestrategieën in plaats van het bbp per hoofd van de bevolking. Waar passend dient de Commissie wetgevingsvoorstellen in voor emissiereductieverbintenissen voor de periode na 2030. |
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Bijlage III – titel | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
TOTALE NETTOVERWIJDERINGEN AFKOMSTIG VAN ONTBOST LAND, BEBOST LAND, BEHEERD BOUWLAND EN BEHEERD GRASLAND DIE DE LIDSTATEN MOGEN MEEREKENEN VOOR NALEVING VOOR DE PERIODE 2021 2030 OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 7 |
TOTALE NETTOVERWIJDERINGEN AFKOMSTIG VAN ONTBOST LAND, BEBOST LAND, BEHEERD BOUWLAND, BEHEERD BOSLAND EN BEHEERD GRASLAND DIE DE LIDSTATEN MOGEN MEEREKENEN VOOR NALEVING VOOR DE PERIODE 2021-2030 OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 7 |
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Bijlage III – tabel | |
|
Maximumhoeveelheid uitgedrukt in miljoen ton CO2-equivalent |
België |
3,8 |
Bulgarije |
4,1 |
Tsjechië |
2,6 |
Denemarken |
14,6 |
Duitsland |
22,3 |
Estland |
0,9 |
Ierland |
26,8 |
Griekenland |
6,7 |
Spanje |
29,1 |
Frankrijk |
58,2 |
Kroatië |
0,9 |
Italië |
11,5 |
Cyprus |
0,6 |
Letland |
3,1 |
Litouwen |
6,5 |
Luxemburg |
0,25 |
Hongarije |
2,1 |
Malta |
0,03 |
Nederland |
13,4 |
Oostenrijk |
2,5 |
Polen |
21,7 |
Portugal |
5,2 |
Roemenië |
13,2 |
Slovenië |
1,3 |
Slowakije |
1,2 |
Finland |
4,5 |
Zweden |
4,9 |
Verenigd Koninkrijk |
17,8 |
Maximumtotaal |
280 |
| |
Amendement | |
Bijlage III | |
TOTALE NETTOVERWIJDERINGEN AFKOMSTIG VAN ONTBOST LAND, BEBOST LAND, BEHEERD BOSLAND, BEHEERD BOUWLAND EN BEHEERD GRASLAND DIE DE LIDSTATEN MOGEN MEEREKENEN VOOR NALEVING VOOR DE PERIODE 2021 2030 OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 7 | |
|
Maximumhoeveelheid uitgedrukt in miljoen ton CO2-equivalent |
België |
5,7 |
Bulgarije |
6,2 |
Tsjechië |
4,0 |
Denemarken |
22,2 |
Duitsland |
33,9 |
Estland |
1,3 |
Ierland |
40,7 |
Griekenland |
10,2 |
Spanje |
44,2 |
Frankrijk |
88,4 |
Kroatië |
1,4 |
Italië |
17,4 |
Cyprus |
0,9 |
Letland |
4,8 |
Litouwen |
9,9 |
Luxemburg |
0,4 |
Hongarije |
3,2 |
Malta |
0,3 |
Nederland |
20,0 |
Oostenrijk |
3,8 |
Polen |
33,0 |
Portugal |
7,9 |
Roemenië |
20,0 |
Slovenië |
1,9 |
Slowakije |
1,9 |
Finland |
6,9 |
Zweden |
7,5 |
Verenigd Koninkrijk |
27,0 |
Maximumtotaal |
425 |
PROCEDURE VAN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
Titel |
Bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie met betrekking tot klimaatverandering |
||||
Document- en procedurenummers |
COM(2016)0482 – C8-0331/2016 – 2016/0231(COD) |
||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
ENVI 12.9.2016 |
|
|
|
|
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
AGRI 12.9.2016 |
||||
Rapporteur voor advies Datum benoeming |
Nicola Caputo 30.8.2016 |
||||
Behandeling in de commissie |
5.12.2016 |
|
|
|
|
Datum goedkeuring |
3.5.2017 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
35 7 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Clara Eugenia Aguilera García, Eric Andrieu, Richard Ashworth, José Bové, Daniel Buda, Nicola Caputo, Viorica Dăncilă, Michel Dantin, Paolo De Castro, Jean-Paul Denanot, Albert Deß, Diane Dodds, Jørn Dohrmann, Herbert Dorfmann, Norbert Erdős, Edouard Ferrand, Luke Ming Flanagan, Beata Gosiewska, Martin Häusling, Anja Hazekamp, Esther Herranz García, Jan Huitema, Peter Jahr, Ivan Jakovčić, Jarosław Kalinowski, Elisabeth Köstinger, Zbigniew Kuźmiuk, Philippe Loiseau, Mairead McGuinness, Nuno Melo, Ulrike Müller, James Nicholson, Maria Noichl, Marijana Petir, Laurenţiu Rebega, Jens Rohde, Bronis Ropė, Maria Lidia Senra Rodríguez, Ricardo Serrão Santos, Czesław Adam Siekierski, Tibor Szanyi, Marc Tarabella |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Stefan Eck |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
James Carver |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE
35 |
+ |
|
ALDE |
Jan Huitema, Ivan Jakovčić, Ulrike Müller, Jens Rohde |
|
ECR |
Richard Ashworth, Jørn Dohrmann, Beata Gosiewska, Zbigniew Kuźmiuk, James Nicholson |
|
ENF |
Laurenţiu Rebega |
|
GUE/NGL |
Luke Ming Flanagan |
|
NI |
Diane Dodds |
|
PPE |
Daniel Buda, Michel Dantin, Albert Deß, Herbert Dorfmann, Norbert Erdős, Esther Herranz García, Peter Jahr, Jarosław Kalinowski, Elisabeth Köstinger, Mairead McGuinness, Nuno Melo, Marijana Petir, Czesław Adam Siekierski |
|
S&D |
Clara Eugenia Aguilera García, Eric Andrieu, Nicola Caputo, Paolo De Castro, Jean-Paul Denanot, Viorica Dăncilă, Maria Noichl, Ricardo Serrão Santos, Tibor Szanyi, Marc Tarabella |
|
7 |
- |
|
EFDD |
James Carver |
|
GUE/NGL |
Stefan Eck, Anja Hazekamp, Maria Lidia Senra Rodríguez |
|
Verts/ALE |
José Bové, Martin Häusling, Bronis Ropė |
|
2 |
0 |
|
ENF |
Edouard Ferrand, Philippe Loiseau |
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
PROCEDURE VAN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
Titel |
Bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesys-teem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemecha-nisme voor overige informatie met betrekking tot klimaatverandering |
||||
Document- en procedurenummers |
COM(2016)0482 – C8-0331/2016 – 2016/0231(COD) |
||||
Datum indiening bij EP |
20.7.2016 |
|
|
|
|
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
ENVI 12.9.2016 |
|
|
|
|
Medeadviserende commissies Datum bekendmaking |
DEVE 12.9.2016 |
ITRE 12.9.2016 |
TRAN 12.9.2016 |
REGI 12.9.2016 |
|
|
AGRI 12.9.2016 |
|
|
|
|
Geen advies Datum besluit |
DEVE 7.9.2016 |
REGI 8.9.2016 |
|
|
|
Rapporteurs Datum benoeming |
Gerben-Jan Gerbrandy 19.9.2016 |
|
|
|
|
Behandeling in de commissie |
24.1.2017 |
27.2.2017 |
|
|
|
Datum goedkeuring |
30.5.2017 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
42 4 20 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Marco Affronte, Margrete Auken, Pilar Ayuso, Zoltán Balczó, Catherine Bearder, Ivo Belet, Simona Bonafè, Biljana Borzan, Paul Brannen, Nessa Childers, Birgit Collin-Langen, Mireille D’Ornano, Miriam Dalli, Seb Dance, Angélique Delahaye, Mark Demesmaeker, Stefan Eck, Bas Eickhout, José Inácio Faria, Karl-Heinz Florenz, Francesc Gambús, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Arne Gericke, Jens Gieseke, Julie Girling, Françoise Grossetête, Andrzej Grzyb, Jytte Guteland, Anneli Jäätteenmäki, Benedek Jávor, Josu Juaristi Abaunz, Karin Kadenbach, Kateřina Konečná, Urszula Krupa, Giovanni La Via, Jo Leinen, Peter Liese, Norbert Lins, Valentinas Mazuronis, Susanne Melior, Miroslav Mikolášik, Massimo Paolucci, Gilles Pargneaux, Pavel Poc, Frédérique Ries, Daciana Octavia Sârbu, Annie Schreijer-Pierik, Davor Škrlec, Renate Sommer, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Ivica Tolić, Estefanía Torres Martínez, Nils Torvalds, Adina-Ioana Vălean, Jadwiga Wiśniewska, Damiano Zoffoli |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Jørn Dohrmann, Eleonora Evi, Robert Jarosław Iwaszkiewicz, Merja Kyllönen, Stefano Maullu, James Nicholson, Christel Schaldemose |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Pál Csáky, Siôn Simon |
||||
Datum indiening |
6.6.2017 |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE
42 |
+ |
|
ALDE |
Catherine Bearder, Gerben-Jan Gerbrandy, Anneli Jäätteenmäki, Valentinas Mazuronis, Frédérique Ries, Nils Torvalds |
|
ECR |
Mark Demesmaeker, Jørn Dohrmann*, Arne Gericke, Julie Girling, James Nicholson |
|
EFDD |
Eleonora Evi |
|
GUE/NGL |
Stefan Eck, Josu Juaristi Abaunz, Kateřina Konečná, Merja Kyllönen, Estefanía Torres Martínez |
|
NI |
Zoltán Balczó |
|
PPE |
Karl-Heinz Florenz |
|
S&D |
Simona Bonafè, Biljana Borzan, Paul Brannen, Nessa Childers, Miriam Dalli, Seb Dance, Jytte Guteland, Karin Kadenbach, Jo Leinen, Susanne Melior, Massimo Paolucci, Gilles Pargneaux, Pavel Poc, Christel Schaldemose, Siôn Simon, Daciana Octavia Sârbu, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Damiano Zoffoli |
|
Verts/ALE |
Marco Affronte, Margrete Auken, Bas Eickhout, Benedek Jávor, Davor Škrlec |
|
4 |
- |
|
ECR |
Urszula Krupa, Jadwiga Wiśniewska |
|
ENF |
Mireille D’Ornano |
|
EFDD |
Robert Jarosław Iwaszkiewicz |
|
20 |
0 |
|
PPE |
Pilar Ayuso, Ivo Belet, Birgit Collin-Langen, Pál Csáky, Angélique Delahaye, José Inácio Faria, Francesc Gambús, Elisabetta Gardini, Jens Gieseke, Françoise Grossetête, Andrzej Grzyb, Giovanni La Via, Peter Liese, Norbert Lins, Stefano Maullu, Miroslav Mikolášik, Annie Schreijer-Pierik, Renate Sommer, Ivica Tolić, Adina-Ioana Vălean |
|
* Rectificatie uitgebrachte stem: Jørn Dohrmann wilde zich onthouden
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding