VERSLAG over beleid ter garantie van een minimuminkomen als instrument om de armoede te bestrijden

6.10.2017 - (2016/2270(INI))

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Laura Agea

Procedure : 2016/2270(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0292/2017
Ingediende teksten :
A8-0292/2017
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over beleid ter garantie van een minimuminkomen als instrument om de armoede te bestrijden

(2016/2270(INI))

Het Europees Parlement,

-  gezien artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 4, 9, 14, 19, 151 en 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

-  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, opnieuw bevestigd op de Wereldconferentie over de mensenrechten van 1993, met name de artikelen 3, 23 en 25 ervan,

-  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de bepalingen inzake de sociale rechten en meer in het bijzonder de artikelen 34, 35 en 36 waarin specifiek het recht op sociale bijstand en bijstand voor huisvesting, het recht op een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het recht op toegang tot diensten van algemeen economisch belang zijn vastgelegd,

-  gezien het Europees Sociaal Handvest en met name de artikelen 1, 4, 6, 12, 14, 17, 19, 30 en 31 daarvan,

-  gezien de verdragen nr. 29 en nr. 105 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) inzake het afschaffen van gedwongen arbeid, en IAO-verdrag nr. 102 inzake sociale zekerheid, en aanbeveling 202 van de IAO inzake socialebeschermingsminima,

-  gezien de agenda van de IAO voor waardig werk en het mondiale banenpact van de IAO die op 19 juni 2009 tijdens de Internationale Arbeidsconferentie bij mondiale consensus zijn goedgekeurd,

-  gezien de conclusies van de EPSCO-Raad uit juni 2013 getiteld "Towards social investment for growth and cohesion",

-  gezien Aanbeveling 92/441/EEG van de Raad van 24 juni 1992 inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming (aanbeveling inzake het minimuminkomen)[1],

-  gezien Aanbeveling 92/442/EEG van de Raad van 27 juli 1992 betreffende de convergentie van de doelstellingen en het beleid op het gebied van de sociale bescherming[2],

-  gezien de aanbeveling van de Commissie van 20 februari 2013 getiteld "Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken" (C(2013)0778)[3],

-  gezien de mededeling van de Commissie van 20 februari 2013 getiteld "Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020" (SWD(2013)0038),

-  gezien de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten[4],

-  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "EUROPA 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

-  gezien het voorstel van de Commissie van maandag 2 maart 2015 voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2015)0098),

-  gezien zijn resolutie van 6 mei 2009 over de vernieuwde sociale agenda[5],

-  gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de rol van het minimuminkomen bij de bestrijding van armoede en de bevordering van een inclusieve samenleving in Europa[6],

-  gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over het sociale investeringspact – een reactie op de crisis[7],-  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2015 over vermindering van de ongelijkheid, met bijzondere focus op kinderarmoede[8],

-  gezien zijn resolutie van 14 april 2016 over het halen van het armoedebestrijdingsdoel in het licht van stijgende huishoudelijke kosten[9],

-  gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief[10],

-  gezien zijn resolutie van 15 september 2015 over het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten[11],

-  gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten[12],

-  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 juni 2011 getiteld "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang",

-  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2013 getiteld "Het Europees minimuminkomen en armoede-indicatoren",

-  gezien de studie getiteld "Towards adequate and accessible minimum income schemes in Europe", die in 2015 werd gepubliceerd door het Europees netwerk voor het minimumloon (EMIN),

-  gezien het verslag van Eurofound van 2015, getiteld "Toegang tot sociale uitkeringen: vermindering van het niet-claimen",

-  gezien het verslag van Eurofound van 2017, getiteld "Inkomensongelijkheid en arbeidspatronen in Europa voor en na de grote recessie",

-  gezien de studie van beleidsondersteunende afdeling A van het Europees Parlement over minimuminkomensbeleid in de EU-lidstaten, die in april 2017 in definitieve vorm werd gepubliceerd,-  gezien het verslag getiteld "Minimum Income Schemes in Europe – A study of national policies 2015" dat in 2016 door het Europees netwerk inzake sociaal beleid (ESPN) voor de Commissie werd opgesteld,

-  gezien zijn vraag met verzoek om mondeling antwoord O-000087/2016 van 16 juni 2016,

-  gezien zijn vraag met verzoek om schriftelijk antwoord P-001004/16 van 2 februari 2016,

-  gezien zijn aanbeveling van 7 juli 2016 aan de Raad over de 71e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties[13],

-  gezien de Verklaring van Schuman van 9 mei 1950, waarin werd opgeroepen tot "het gelijkstellen en verbeteren van de levensomstandigheden van werknemers";

-  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0292/2017),

A.  overwegende dat armoede en sociale uitsluiting, waarvan de oorzaken en duur niet afhankelijk zijn van de inzet van degenen die erdoor worden getroffen, schendingen van de menselijke waardigheid en de fundamentele mensenrechten vormen; overwegende dat de EU en haar lidstaten in 2010 hebben toegezegd om het aantal personen dat het risico loopt slachtoffer te worden van armoede en sociale uitsluiting tegen 2020 met 20 miljoen te verminderen; overwegende dat armoede en sociale uitsluiting niet alleen kwesties van individuele verantwoordelijkheid zijn, maar op een collectieve manier moeten worden aangepakt;

B.  overwegende dat Europa een van de meest welvarende regio's in de wereld is, ook al zijn uit recente gegevens over inkomensarmoede de toename van armoede en ernstige materiële ontberingen in Europa en groeiende ongelijkheden tussen de lidstaten naar voren gekomen;

C.  overwegende dat een bloeiende economie met een lage werkloosheid nog altijd het doeltreffendste instrument is om armoede te bestrijden;

D.  overwegende dat inkomensarmoede slechts één aspect is van het gehele concept van armoede en dat armoede derhalve niet alleen betrekking heeft op materiële middelen, maar ook op sociale middelen, in het bijzonder onderwijs, gezondheidszorg en toegang tot diensten;

E.  overwegende dat de term "relatieve armoede" niets zegt over de werkelijke behoeftigheid, maar slechts iets over de relatieve inkomenspositie ten opzichte van anderen;

F.  overwegende dat de armoederisicogrens volgens de methodologie van Eurostat is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen (per huishouden, na sociale afdrachten); overwegende dat dit percentage, gezien de bestaande verschillen tussen de lidstaten en de verschillende nationale socialebeleidsmaatregelen, moet worden gezien in samenhang met andere indicatoren zoals referentiebudgetten; overwegende dat het inkomen een indirecte indicator van de levensstandaard is, terwijl referentiebudgetten de diversiteit aan consumptiepatronen en kosten van levensonderhoud in de verschillende lidstaten weerspiegelen;

G.  overwegende dat het beleid van de EU en internationale organisaties als het IMF sommige lidstaten hebben gedwongen een zeer restrictief en sober begrotingsbeleid toe te passen, wat heeft geleid tot aanzienlijke gedwongen bezuinigingen op fundamentele terreinen als onderwijs, gezondheidszorg, justitie, cultuur en sociale bijstand en diensten, en tot een aanzienlijke daling van de personeelsuitgaven, waardoor afbreuk is gedaan aan de banen, lonen en rechten van werknemers in de publieke sector en de sociale functies van de staat zijn gedegradeerd en beperkt; overwegende dat dergelijk beleid de tenuitvoerlegging van investerings- en ontwikkelingsbeleid ten gunste van de burgers en lidstaten heeft belemmerd en verhinderd; overwegende dat dergelijke politieke keuzen hebben geleid tot een scherpe toename van de armoede en sociale uitsluiting;

H.  overwegende dat de begrippen "inkomensverschillen" en "armoede" niet met elkaar mogen worden verward;

I.  overwegende dat, volgens de Commissie[14], 119 miljoen mensen in de EU – ongeveer 25 % van de totale bevolking – na ontvangst van sociale uitkeringen het risico op armoede en sociale uitsluiting lopen; overwegende dat hierbij nog eens aanhoudende hoge werkloosheidspercentages komen en dat deze toestand vooral geldt voor jongeren, voor wie deze cijfers nog alarmerender zijn; overwegende dat, hoewel de cijfers dalen, er nog steeds meer mensen het risico op armoede lopen dan in 2008; overwegende dat de EU en de lidstaten nog ver zijn verwijderd van het Europa 2020-streefcijfer voor armoede en uitsluiting, aangezien het niveau nog steeds boven dat streefcijfer ligt;

J.  overwegende dat de beschikbare gegevens erop wijzen dat bepaalde groepen mensen, zoals kinderen, vrouwen, werklozen, eenoudergezinnen en personen met een handicap, met name kwetsbaar zijn voor armoede, ontbering en sociale uitsluiting;

K.  overwegende dat gezinnen met kinderen zwaar door armoede worden getroffen;

L.  overwegende dat de combinatie van werk en gezin vooral voor alleenstaande ouders essentieel is om uit de armoede te kunnen komen;

M.  overwegende dat rekening moet worden gehouden met de noodzaak om maatregelen ter voorkoming en bestrijding van armoede en sociale uitsluiting in alle beleidsterreinen te integreren, waarbij de universele toegang wordt gewaarborgd tot openbare diensten, tot behoorlijk werk en tot een inkomen waarvan op een waardige manier kan worden geleefd;

N.  overwegende dat hoge werkloosheid, armoede en ongelijkheid in sommige lidstaten volgens de Commissie belangrijke problemen blijven; overwegende dat een brede inkomensongelijkheid niet alleen schadelijk is voor de sociale cohesie, maar ook de duurzame economische groei belemmert, zoals is opgemerkt door commissaris Thijssen; overwegende dat volgens Eurofound de impact van de crisis in het algemeen groter is geweest voor personen met een lager inkomen, waardoor de inkomensongelijkheid in de Europese samenlevingen is toegenomen[15];

O.  overwegende dat daklozen in de meest extreme vorm van armoede en ontbering leven en hun aantal in de afgelopen jaren in praktisch alle lidstaten is gestegen, met name in de landen die het meest te lijden hebben gehad onder de economische en financiële crisis; overwegende dat volgens de Europese federatie dak- en thuislozenorganisaties (FEANTSA) in de hele EU jaarlijks circa 4 miljoen mensen dakloos zijn, meer dan 10,5 miljoen huishoudens te maken krijgen met ernstige woningnood en 22,3 miljoen huishoudens te maken hebben met een bovenmatige uitgave aan huisvesting, wat betekent dat zij meer dan 40 % van hun beschikbare inkomen aan huisvesting uitgeven;

P.  overwegende dat de huidige situatie maatregelen vergt om nationale regelingen inzake een minimuminkomen te bevorderen, opdat alle personen die niet over een toereikend inkomen beschikken en die voldoen aan de specifieke criteria om voor de regeling in aanmerking te komen de garantie krijgen dat zij in waardige omstandigheden kunnen leven, en om tegelijkertijd de sociale integratie en de integratie op de arbeidsmarkt te verbeteren en te waarborgen dat alle personen dezelfde kansen krijgen om hun grondrechten uit te oefenen; overwegende dat onderwijs, herverdelende sociale overdrachten en uitkeringen, een rechtvaardig belastingbeleid en een deugdelijk werkgelegenheidsbeleid belangrijke factoren zijn om inkomensongelijkheden te verkleinen, de werkloosheid terug te dringen en armoede te bestrijden; overwegende dat een baan iemand zou beschermen tegen het risico op armoede en kan worden beschouwd als een belangrijke, onontbeerlijke vorm van sociale integratie;

Q.  overwegende dat veel mensen in de EU volgens een door Eurofound opgesteld overzicht niet de uitkeringen ontvangen waar zij recht op hebben, met inbegrip van arbeidsgebonden uitkeringen, bijvoorbeeld als gevolg van de complexiteit van uitkeringsstelsels en aanvraagprocedures, of omdat ze er zich niet bewust van zijn dat ze er recht op hebben;

R.  overwegende dat het concept minimuminkomen niet mag worden verward met het concept minimumloon, dat op nationaal niveau wordt vastgesteld in een collectieve overeenkomst of in de wet;

S.  overwegende dat de vaststelling van lonen onder de bevoegdheid van de lidstaten valt;

T.  overwegende dat de invoering en versterking van adequate minimuminkomensregelingen in alle lidstaten, met toereikende begrotings-, personele en materiële middelen, in combinatie met een actief arbeidsmarktbeleid voor mensen die in staat zijn om te werken, een belangrijke en doeltreffende maatregel is om armoede en ongelijkheid te bestrijden, de economische en territoriale cohesie te helpen waarborgen, de grondrechten van personen te beschermen, een evenwicht te garanderen tussen economische en sociale doelstellingen en sociale integratie en toegang tot de arbeidsmarkt te bevorderen;

U.  overwegende dat de instelling en het beheer van socialezekerheidsstelsels onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en dat de Unie hier coördinerend, maar niet harmoniserend optreedt;

V.  overwegende dat volgens het Europees Sociaal Waarnemingscentrum in 26 lidstaten reeds vormen van inkomenssteun bestaan[16],

W.  overwegende dat er veel verschillen bestaan tussen de lidstaten wat betreft de behandeling van minimuminkomensbeleid, aangezien het recht op een waardig leven niet in alle lidstaten als een universeel en subjectief recht wordt beschouwd; overwegende dat veel regelingen niet worden benut en er vaak geen coördinatie is tussen beleid op het gebied van inkomenssteun, actief arbeidsmarktbeleid en sociale diensten; overwegende dat minimuminkomensregelingen slechts in een paar gevallen in staat zijn mensen van armoede te bevrijden;

X.  overwegende dat duizenden burgers bijna of daadwerkelijk in armoede en sociale uitsluiting leven terwijl ze werken (9,8 % in de EU-281[17]), waardoor het van cruciaal belang is dat, naast de invoering van dit instrument, de lonen worden verhoogd, met name op de lagere niveaus;

Y.  overwegende dat sommige van de meest kwetsbare personen, zoals daklozen, moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot minimuminkomensregelingen;

Z.  overwegende dat het garanderen van uitkeringen voor een toereikend minimuminkomen voor personen die niet over voldoende middelen beschikken om een waardig leven te leiden, gekoppeld aan de deelname aan maatregelen voor (re-)integratie op de arbeidsmarkt en de toegang tot werk en de motivatie om werk te zoeken, bepalingen zijn die deel uitmaken van de Europese pijler van sociale rechten[18]; overwegende dat Jean-Claude Juncker, voorzitter van de Europese Commissie, gedurende de conferentie op hoog niveau in Brussel op 23 januari 2017 ter afsluiting van de openbare raadpleging over dit thema, andermaal heeft verklaard dat dergelijke maatregelen door alle lidstaten moeten worden ingevoerd;

AA.  overwegende dat de werkgelegenheidsgraad voor EU-burgers in de leeftijdscategorie van 20 tot 64 jaar volgens Eurostat in 2015 70,1 % bedroeg, een stuk lager dan de streefwaarde van 75 % die in het kader van de EU 2020-strategie is vastgesteld;

AB.  overwegende dat in het voorstel van de Commissie van 2 maart 2015 over de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten nogmaals wordt gewezen op het belang van inkomenssteun bij de bestrijding van de armoede (richtsnoer 8);

AC.  overwegende dat goed ontworpen, toereikende en goed toegankelijke stelsels voor inkomenssteun terugkeer naar de arbeidsmarkt niet beletten of ontmoedigen en de interne vraag helpen bevorderen;

AD.  overwegende dat in de aanbeveling over de actieve inclusie terecht wordt gesteld dat beleid ter bevordering van actieve inclusie, naast maatregelen om toegang tot kwalitatief hoogwaardig werk te faciliteren voor mensen die kunnen werken, aan degenen die niet kunnen werken een voor het leiden van een menswaardig bestaan toereikend inkomen en ondersteuning voor hun sociale participatie moet verstrekken;

AE.  overwegende dat de Raad op 5 oktober 2015 conclusies heeft aangenomen over de toereikendheid van de pensioenen en het essentieel acht dat overheidspensioenen en andere sociale beschermingsregelingen voldoende waarborgen bevatten voor mensen die tijdens hun loopbaan niet in staat zijn of zijn geweest om voldoende pensioenrechten op te bouwen en dat dergelijke waarborgen met name minimale pensioenen en andere minimale inkomensvoorzieningen voor ouderen moeten omvatten;

AF.  overwegende dat de Raad in Aanbeveling 92/441/EEG van 24 juni 1992 de lidstaten oproept te erkennen dat alle personen het fundamentele recht hebben om sociale bijstand te ontvangen en over voldoende middelen te beschikken om een waardig bestaan te leiden; overwegende dat in Aanbeveling 92/442/EEG van de Raad van 27 juli 1992 de lidstaten ertoe worden aangespoord hun eigen stelsels van sociale bescherming op deze beginselen te baseren;

AG.  overwegende dat de Raad in zijn conclusies van 17 december 1999 het bevorderen van de sociale integratie heeft opgenomen als een van de doelstellingen met het oog op het moderniseren en verbeteren van de sociale bescherming,

AH.  overwegende dat adequate inkomenssteun in de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie wordt aangemerkt als een van de drie even belangrijke pijlers van een actieve-inclusiestrategie en in de aanbeveling ook wordt onderstreept dat adequate inkomenssteun vergezeld moet gaan van de toegang tot hoogwaardige diensten en van inclusieve arbeidsmarkten die de integratie bevorderen; overwegende dat er voor het bevorderen van sociale inclusie eveneens gecoördineerde maatregelen nodig zijn die rekening houden met de persoon en degenen die van hem of haar afhankelijk zijn, evenals acties om stabiel werk te bevorderen;

AI.  overwegende dat er in veel landen belangrijke barrières bestaan die het ontwikkelen van effectieve koppelingen tussen de verschillende pijlers van actieve inclusie belemmeren, zoals een gebrek aan capaciteit, vaardigheden en middelen bij openbare diensten voor arbeidsvoorziening en instellingen voor sociale bijstand, een gebrek aan coördinatie en samenwerking tussen diensten, en een neiging om voorrang te geven aan verschillende groepen die ondersteuning nodig hebben en die wellicht gemakkelijker geïntegreerd kunnen worden op de arbeidsmarkt;[19]

AJ.  overwegende dat in het pakket voor sociale investeringen van de Commissie uit 2013 wederom werd benadrukt hoe belangrijk een actieve benadering van inclusie is en werd onderstreept dat toereikende minimale inkomenssteun hierbij een belangrijke rol speelt; overwegende dat werd gesteld dat de toereikendheid van de bestaande nationale minimuminkomensregelingen zou kunnen worden verbeterd om te garanderen dat zij hoog genoeg zijn om een fatsoenlijk leven van te kunnen leiden; overwegende dat werd aangegeven dat de Commissie in het kader van het Europese semester de adequaatheid van inkomenssteun zal monitoren en daartoe gebruik zal maken van referentiebegrotingen zodra deze in samenwerking met de lidstaten zijn ontwikkeld;

AK.  overwegende dat in aanbeveling nr. 202 van de IAO inzake socialebeschermingsminima wordt gesteld dat landen zo snel mogelijk hun socialebeschermingsminima moeten vaststellen en handhaven en dat deze elementaire socialezekerheidsgaranties moeten bieden, en dat de garanties er minimaal voor moeten zorgen dat iedereen die daaraan behoefte heeft gedurende de gehele levenscyclus toegang heeft tot essentiële gezondheidszorg en elementaire inkomenszekerheid, hetgeen samen zorgt voor een effectieve toegang tot goederen en diensten;

AL.  overwegende dat de Raad de noodzaak heeft erkend van actieve inclusie met toereikende inkomenssteun evenals het belang van een integrale levenscyclusbenadering om armoede te bestrijden;[20]

AM.  overwegende dat langdurig werklozen, die eind 2015 48,1 % van het totaal aantal werklozen in de EU uitmaakten, hetgeen overeenkomt met 10,9 miljoen personen, veel meer moeite hebben om weer toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen;

AN.  overwegende dat de opvoeding van kinderen en de tijd die daaraan wordt besteed vaak gepaard gaan met een aanzienlijk inkomensverlies en met langdurige financiële nadelen ("family pay gap");

AO.  overwegende dat moeders en vaders die kinderen opvoeden daarmee echte arbeid verrichten en dat dit als dusdanig moet worden erkend;

AP.  overwegende dat eind 2015 5,1 % van de werklozen in de EU bestond uit ontmoedigde mensen die wel hadden willen werken, maar die het werk zoeken hadden opgegeven, en overwegende dat deze mensen niet stelselmatig in de werkloosheidsstatistieken worden opgenomen;

AQ.  overwegende dat werkloosheid leidt tot een snelle en voortdurende verslechtering van de leefomstandigheden van werknemers en hun mentale en emotionele toestand, hetgeen een negatieve invloed heeft op de mogelijkheden om hun vaardigheden te verbeteren en, uiteindelijk, hun kansen om opnieuw tot de arbeidsmarkt toe te treden;

AR.  overwegende dat bepaalde werkgelegenheidsprogramma's van de overheid een doeltreffend middel kunnen zijn om, in combinatie met minimuminkomensregelingen, de sociale en beroepsintegratie van specifieke categorieën, zoals werkloze jongeren, langdurig werklozen en kwetsbare groepen, te bevorderen; overwegende dat dergelijke programma's doeltreffend zouden kunnen zijn in contexten en achtergebleven geografische gebieden waar omscholing noodzakelijk is; overwegende dat een persoon die werk heeft in het kader van een openbaar werkgelegenheidsprogramma ook veel gemakkelijker nieuw werk kan vinden; overwegende dat deze programma's een fatsoenlijk loon moeten bieden, een persoonlijk traject moeten bevatten en moeten leiden tot behoorlijk werk;

AS.  overwegende dat de lidstaten zowel in de conclusies van de Raad inzake de jaarlijkse groeianalyse als in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid voor 2017 dat op 3 maart 2017 door de EPSCO-raad is goedgekeurd[21], worden opgeroepen te garanderen dat stelsels voor sociale bescherming toereikende inkomenssteun bieden en dat hervormingen zich, onder andere, moeten blijven richten op het bieden van toereikende inkomenssteun en hoogwaardige activerings- en ondersteunende diensten;

AT.  overwegende dat beroepsopleiding, met name via arbeidsgerelateerde opleidingsprogramma's, ervoor kan zorgen dat mensen de nodige vaardigheden verwerven om een beroepsactiviteit uit te oefenen en een professioneel netwerk uit te bouwen, hetgeen bijdraagt tot een duurzame deelname aan de arbeidsmarkt en het armoederisico vermindert;

AU.  overwegende dat minimuminkomensregelingen een zeer klein percentage vertegenwoordigen van de sociale uitgaven van de overheid en een enorm rendement opleveren, terwijl de kosten van het niet-investeren enorme onmiddellijke gevolgen hebben voor de personen in kwestie en op de lange termijn voor de samenleving;

AV.  overwegende dat minimuminkomensregelingen goed zijn voor de samenleving als geheel, aangezien ze onontbeerlijk zijn om samenlevingen te creëren die gelijkwaardiger zijn en gelijkwaardigere samenlevingen beter presteren op veel sociale en economische indicatoren;

AW.  overwegende dat minimuminkomensregelingen doeltreffende vorm van pakketten voor economische stimulering zijn, aangezien het geld wordt gebruikt om in dringende behoeften te voorzien en onmiddellijk weer in de reële economie terecht komt;

AX.  overwegende dat het recht op een toereikende levensstandaard wordt erkend in artikel 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN en verwijst naar de mate waarin de hoogte van de uitkering mensen voldoende middelen verschaft voor een levensstandaard die toereikend is voor hun gezondheid en welzijn; overwegende dat "dekking" verwijst naar de mate waarin alle personen die steun nodig hebben voldoen aan de toelatingsvoorwaarden voor een minimuminkomensregeling; overwegende dat "benutting" verwijst naar de mate waarin de personen die in aanmerking komen voor een minimuminkomen, dit inkomen ook daadwerkelijk ontvangen;

AY.  overwegende dat het gebrek aan toereikende betalingen gekoppeld aan een beperkte dekking en slechte benutting, onder andere als gevolg van slechte administratie, ontoereikende toegang tot informatie, overmatige bureaucratie en stigmatisering, betekent dat deze regelingen nauwelijks in staat zijn de meest kwetsbare personen in de samenleving een fatsoenlijk leven te garanderen;[22]

AZ.  overwegende dat een aantal lidstaten te maken hebben met een ernstig begrotingstekort en een verhoogde schuldenlast en bijgevolg op sociale uitgaven hebben bezuinigd, en dat dit de openbare stelsels voor gezondheidszorg, onderwijs, sociale zekerheid en bescherming, en huisvesting heeft aangetast, en met name de toegang tot en de geschiktheid, beschikbaarheid en kwaliteit van de daarmee verband houdende diensten, met negatieve gevolgen voor met name de meest behoeftige leden van de samenleving in die lidstaten;

BA.  overwegende dat minimuminkomensregelingen als automatische macro-economische stabilisatoren kunnen fungeren bij economische schokken;

BB.  overwegende dat de doeltreffendheid van minimuminkomensregelingen om armoede te bestrijden, arbeidsmarktintegratie te bevorderen, met name voor jongeren, en als automatische stabilisatoren te fungeren, sterk tussen de lidstaten verschilt;

BC.  overwegende dat het minimuminkomensbeleid werkt als een automatische stabilisator; overwegende dat de recessie minder hevig was in landen die over solide stelsels voor inkomenssteun voor huishoudens beschikken;

BD.  overwegende dat belastingontwijking en belastingontduiking een ongelijk speelveld creëren in de EU, waardoor de lidstaten op grote schaal inkomsten mislopen die anders zouden bijdragen tot voldoende financiering voor een robuust socialezekerheidsbeleid, en waardoor de overheidsinkomsten afnemen die anders konden worden besteed aan betere voorwaarden voor economische groei, hogere inkomens en sociaal beleid; overwegende dat dit in de EU een ernstig probleem vormt;

BE.  overwegende dat uit een aantal studies is gebleken hoe armoede de economische groei negatief beïnvloedt[23];

BF.  overwegende dat sommige lidstaten proefprojecten lanceren voor het uittesten van een basisinkomenbeleid, waaronder Finland, waar een willekeurig gekozen groep van 2 000 werklozen een onvoorwaardelijk bedrag van 560 euro per maand zullen ontvangen, wat voldoende stimulans zou moeten bieden om tijdelijk of deeltijdwerk te accepteren;

BG.   overwegende dat in verschillende lidstaten beraadslagingen aan de gang zijn over de invoering van een basisinkomensregeling;

Minimuminkomensregelingen

1.  dringt er bij alle lidstaten op aan adequate minimuminkomensregelingen in te voeren, in combinatie met maatregelen om de terugkeer op de arbeidsmarkt van degenen die kunnen werken te bevorderen en onderwijs- en opleidingsprogramma's die zijn aangepast aan de persoonlijke en gezinssituatie van de begunstigde, teneinde huishoudens met onvoldoende inkomsten te ondersteunen en in staat te stellen een behoorlijke levensstandaard te verwezenlijken. benadrukt dat dit minimuminkomen het laatste vangnet van sociale bescherming moet zijn en moet bestaan uit adequate financiële steun in aanvulling op een gegarandeerde toegang tot kwalitatief hoogwaardige diensten en actief arbeidsbeleid, als een effectieve manier om armoede te bestrijden en een behoorlijk bestaan te waarborgen voor iedereen die niet over toereikende middelen beschikt; benadrukt in dit verband dat het recht op sociale bijstand een grondrecht is en dat adequate inkomensregelingen mensen in staat stellen een waardig leven te leiden, volledig deel te nemen aan de samenleving en gedurende de gehele levenscyclus onafhankelijk te zijn;

2.  is van mening dat het bevorderen van inclusieve samenlevingen zonder armoede moet gebeuren op basis van de herverdeling van de geproduceerde welvaart, dit door de status van werk te verhogen door middel van arbeidsrechten die voortkomen uit collectieve onderhandelingen en een stijging van de lonen, en door universele, kosteloze en hoogwaardige diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociale zekerheid en onderwijs in het leven te roepen die de cycli van uitsluiting doorbreken en ontwikkeling stimuleren;

3.  onderstreept het belang van toereikende overheidsfinanciering voor minimuminkomensregelingen; dringt er bij de Commissie op aan specifiek toe te zien op het gebruik van de 20 % van de totale begroting van het ESF die is bedoeld voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, en wijst erop dat zij in de herziening van de gemeenschappelijke bepalingen voor de structuurfondsen (Verordening (EU) nr. 1303/2013) en in het bijzonder in het kader van het Europees Sociaal Fonds en het EU-programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI), de financieringsmogelijkheden moet bekijken om iedere lidstaat te helpen een minimuminkomensregeling in te voeren wanneer deze nog niet bestaat of de werking en doeltreffendheid van bestaande regelingen te verbeteren, en, indien nodig, te overwegen een tijdelijk Europees fonds op te zetten, als instrument van het cohesiebeleid en de Europese solidariteit;

4.  erkent dat het moeilijk is voor lidstaten om de stap te maken van geen minimuminkomensregelingen of minimuminkomensregelingen van lage kwaliteit naar hoogwaardige regelingen; vraagt de lidstaten daarom progressief toe te werken naar toereikende minimuminkomensregelingen, en hierbij aandacht te besteden aan de kwesties van toereikendheid, dekking en benutting;

5.  benadrukt dat de invoering van minimuminkomensregelingen zowel de ongelijkheid als de sociale effecten van de crisis kan verzachten en een anticyclisch effect kan hebben door middelen te verschaffen die de vraag op de interne markt stimuleren;

6.  onderstreept dat het voor alle behoeftigen van essentieel belang is over toereikende minimuminkomensregelingen te beschikken om aan de basisbehoeften te kunnen voldoen, ook voor de meest uitgesloten groepen, zoals daklozen; is van mening dat een toereikend minimuminkomen een inkomen is dat behoeftigen in staat stelt een waardig bestaan te leiden, en dat het derhalve moet worden gezien in samenhang met het recht op universele publieke en sociale diensten; is van mening dat minimuminkomensregelingen moeten garanderen dat personen niet afhankelijk blijven van sociale bijstand en de integratie in de samenleving moeten bevorderen; herinnert eraan dat in de aanbeveling inzake actieve inclusie wordt erkend dat er een integrale strategie nodig is voor de tenuitvoerlegging van de drie pijlers van sociale inclusie (toereikende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige diensten);

7.  benadrukt het belang van de automatische stabiliserende werking van welvaartsstelsels voor het opvangen van sociale schokken die worden veroorzaakt door externe effecten als recessies; verzoekt de lidstaten daarom in het licht van IAO-aanbeveling nr. 202, waarin socialebeschermingsminima zijn vastgesteld, hun investeringen in socialebeschermingsstelsels te garanderen en te verhogen, zodat ze hun prestaties op het gebied van de bestrijding en voorkoming van armoede en ongelijkheid kunnen garanderen en de duurzaamheid van die prestaties kunnen waarborgen;

8.  wijst in verband met het debat over het minimuminkomen op de bijzondere positie van gezinnen met kinderen en alleenstaande ouders, die hiervan de grootste gevolgen ondervinden;

9.  benadrukt dat mensen in staat moeten worden gesteld volledig deel te nemen aan de samenleving en aan de economie en dat dit recht volledig moet worden erkend en zichtbaar moet worden gemaakt in de beleidsvorming van de Unie door hoogwaardige universele stelsels van sociale bescherming te garanderen waarvan doeltreffende en toereikende minimuminkomensregelingen deel uitmaken;

10.  is van mening dat sociale bescherming, met inbegrip van pensioenen en diensten als gezondheidszorg, kinderopvang en langdurige zorg, essentieel blijven voor evenwichtige en inclusieve groei, en eveneens bijdragen aan een langer werkend leven, werkgelegenheid creëren en de ongelijkheid terugdringen; roept de Commissie en de lidstaten daarom op beleid te bevorderen dat toereikende, adequate, doeltreffende en kwalitatieve socialebeschermingsstelsels garandeert, die zorgen voor een waardig bestaan, ongelijkheden bestrijden en inclusie bevorderen, tijdens alle levensfasen van een persoon, teneinde zo armoede uit te roeien, voornamelijk bij personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten en de meest kwetsbare groepen;

11.  benadrukt dat een toereikend minimuminkomen gedurende de gehele levenscyclus van cruciaal belang is om personen met een ontoereikend inkomensniveau te helpen een waardig bestaan te leiden;

12.  benadrukt dat toereikende minimuminkomensregelingen als instrumenten van actieve inclusie de sociale deelname en inclusie bevorderen;

13.  herinnert eraan dat een van de belangrijkste doelen van de Europa 2020-strategie is om het aantal personen dat lijdt onder armoede en sociale uitsluiting met ten minste 20 miljoen terug te dringen en dat er nog meer inspanningen nodig zijn om dat doel te bereiken; is van mening dat minimuminkomensregelingen een nuttige manier kunnen zijn om deze doelstelling te realiseren;

14.  benadrukt dat fatsoenlijke banen de beste manier zijn om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden; herinnert er in dit kader aan hoe belangrijk het is groei, investeringen en werkgelegenheid te stimuleren;

15.  betreurt het feit dat sommige lidstaten blijkbaar geen rekening houden met Aanbeveling 92/441/EEG van de Raad, waarin "het fundamentele recht van personen op inkomsten en prestaties die toereikend zijn om een menswaardig bestaan te leiden" wordt erkend;

16.  onderstreept dat, hoewel de meeste lidstaten minimuminkomensregelingen hebben, een aantal van deze regelingen geen toereikende inkomenssteun bieden voor alle personen die dat nodig hebben[24]; verzoekt alle lidstaten te zorgen voor de invoering en, indien nodig, de verbetering van de regelingen voor een gegarandeerd minimuminkomen ter voorkoming van armoede en ter bevordering van de sociale inclusie;

17.  benadrukt dat de invoering van een nationale minimuminkomensregeling niet mag leiden tot een verlaging van de bescherming die mogelijk wordt gemaakt door middel van regionale minimuminkomensregelingen;

18.  benadrukt hoe belangrijk het is dat in het kader van het Europees semester de lidstaten die nog geen minimuminkomensregelingen hebben, worden aangemoedigd stelsels van toereikende inkomenssteun in te voeren;

19.  merkt op dat het recht op een minimuminkomen in sommige lidstaten afhankelijk wordt gesteld van deelname aan actieve arbeidsmarktmaatregelen; benadrukt in dit opzicht de belangrijke rol die de EU kan spelen als medium dat de lidstaten in staat stelt beste werkwijzen uit te wisselen;

20.  herhaalt zijn standpunt, zoals dat tot uiting kwam in zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de rol van het minimuminkomen bij de bestrijding van armoede en de bevordering van een inclusieve samenleving in Europa;

21.  neemt terdege kennis van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een richtlijn inzake een toereikend minimuminkomen in de Europese Unie waarin gemeenschappelijke normen en indicatoren worden vastgelegd, methoden voor het toezicht op de toepassing worden aangereikt en de dialoog tussen de belanghebbenden, de lidstaten en de instellingen van de Unie wordt verbeterd; wijst er in dit verband op dat eerder is aangetoond dat het in het kader van de huidige EU-Verdragen juridisch mogelijk is om een kaderrichtlijn te hebben inzake minimuminkomens[25]; is van mening dat een dergelijk kader moet zijn gebaseerd op concrete elementen en dat hierbij moet worden gelet op de sociale en economische context en de historische werkwijzen van elke lidstaat, en dat het een impuls zou kunnen vormen voor mensen om economisch actief te zijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband de middelen en instrumenten voor het garanderen van een toereikend minimuminkomen in alle lidstaten te evalueren;

22.  is verheugd over de verklaring van de Commissie dat in het Europees semester nu sterker de nadruk wordt gelegd op werkgelegenheid en sociale prestaties, maar is van mening dat er meer inspanningen nodig zijn om deze doelstelling te behalen en globale samenhang te garanderen, met door sociale investeringen te bevorderen; roept de Commissie op in de landenspecifieke aanbevelingen regelmatig de vorderingen te volgen en evalueren die de lidstaten maken met het leveren van toegankelijke, betaalbare en hoogwaardige diensten, evenals met de tenuitvoerlegging van toereikende en efficiënte minimuminkomensregelingen;

23.  benadruk hoe belangrijk het Europees semester is om de toereikendheid van bestaande minimuminkomensregeling en hun effect op de vermindering van armoede te volgen, met name door middel van de landenspecifieke aanbevelingen, maar onderstreept eveneens het belang van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid en de jaarlijkse groeianalyse;

24.  onderstreept dat minimuminkomensregelingen een inkomen moeten waarborgen dat boven de armoedegrens ligt, situaties van ernstige materiële ontberingen moeten voorkomen en huishoudens uit dergelijke situaties moeten verlossen, en daarnaast toegang moeten bieden tot publieke diensten als gezondheidszorg, onderwijs en kinderopvang;

25.  is van mening dat de minimuminkomensregelingen deel moeten uitmaken van een strategische aanpak van sociale inclusie en integratie die zowel algemene als beleidsmaatregelen inzake huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, opleiding en sociale diensten en andere diensten van algemeen belang omvat, teneinde personen te helpen uit de armoede te komen, en daarbij steun op maat te bieden en bijstand te verlenen om degenen die kunnen werken te helpen toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen; is van mening dat de minimuminkomensregelingen niet louter en alleen tot doel hebben de betrokkenen te steunen, maar ook, en vooral, hen te begeleiden, zodat zij zich uit hun situatie van sociale uitsluiting kunnen bevrijden en een actief leven kunnen leiden, zodat langdurige afhankelijkheid wordt vermeden;

26.  roept de lidstaten op de coördinatie en geïntegreerde planning tussen overheden en diensten die zijn betrokken bij de verschillende pijlers van actieve inclusie te verbeteren, één contactpunt voor cliënten aan te wijzen en de capaciteit en beschikbare middelen van diensten te vergroten zodat de toegang tot en de kwaliteit van de diensten in kwestie kan worden verbeterd;

27.  is van mening dat het cruciaal is een toereikend inkomen te garanderen, ook voor mensen in een kwetsbare situatie voor wie een terugkeer op de arbeidsmarkt onmogelijk of niet langer een optie is, hetgeen ook wordt erkend in de aanbeveling inzake actieve inclusie;

28.  verlangt dat aanzienlijke en aantoonbare vooruitgang wordt geboekt ten aanzien van de toereikendheid van de minimuminkomensregelingen, zodat de armoede en sociale uitsluiting, met name van de meest kwetsbaren, kunnen worden verminderd en hun recht op een waardig bestaan kan worden gewaarborgd;

29.  merkt met bezorgdheid op dat de kosten van bijvoorbeeld langdurige zorg in veel lidstaten zelfs hoger zijn dan het gemiddelde pensioeninkomen; benadrukt dat het belangrijk is rekening te houden met de specifieke behoeften en kosten van levensonderhoud van verschillende leeftijdsgroepen;

30.  benadrukt dat het van belang is passende criteria vast te stellen die zijn afgestemd op de sociaaleconomische situatie in de lidstaten om in aanmerking te kunnen komen voor een toereikende minimuminkomensregeling; is van mening dat deze criteria onder meer zouden moeten inhouden dat de begunstigde geen werkloosheidsuitkering ontvangt of het feit dat deze uitkering onvoldoende is om armoede en sociale uitsluiting te voorkomen, waarbij rekening moet worden gehouden met het aantal kinderen en andere zorgbehoevenden; benadrukt niettemin dat deze criteria niet moeten leiden tot administratieve barrières die de toegang tot minimuminkomensregelingen belemmeren voor mensen die zich al in een zeer kwetsbare positie bevinden (bv. voor daklozen zou het niet verplicht moeten zijn een vast adres te hebben);

31.  herhaalt het belang van gelijke toegang tot minimuminkomensregelingen zonder discriminatie op grond van etniciteit, geslacht, opleidingsniveau, nationaliteit, seksuele geaardheid, religie, handicap, leeftijd, politieke opvattingen of sociaaleconomische achtergrond;

32.  maakt zich zorgen om het feit dat veel mensen die recht hebben op een minimuminkomen dit niet benutten; is van mening dat het feit dat mensen deze regelingen niet benutten, een van de belangrijkste barrières vormt voor de sociale inclusie van de personen in kwestie; verzoekt de Commissie en het Comité voor de sociale bescherming het probleem van onbenutte regelingen verder te onderzoeken en aanbevelingen en richtsnoeren op te stellen om dit probleem aan te pakken; roept de lidstaten op te voorkomen dat regelingen niet worden benut, onder meer door het bewustzijn omtrent het bestaan van minimuminkomensregelingen onder het publiek te vergroten, gepaste begeleiding te bieden over hoe van deze regelingen gebruik kan worden gemaakt en de administratieve organisatie te verbeteren;

33.  onderstreept dat de lidstaten concreet specifieke maatregelen moeten nemen om een drempel voor het minimuminkomen vast te leggen op basis van relevante indicatoren, inclusief referentiebudgetten, waarmee de economische en sociale samenhang wordt gewaarborgd en het risico op armoede in alle lidstaten wordt teruggedrongen; is van mening dat deze informatie jaarlijks moet worden gepresenteerd tijdens de Internationale Dag ter uitbanning van armoede (17 oktober);

34.  merkt op dat veel lidstaten reeds gebruikmaken van de indicatoren voor de bescherming van het minimuminkomen (MIPI); roept alle lidstaten op MIPI-gegevens te gebruiken, zodat de nationale systemen ook beter onderling kunnen worden vergeleken;

35.  is ervan overtuigd dat een minimuminkomen tijdelijk van aard moet zijn en altijd vergezeld moet gaan van actief beleid voor inclusie op de arbeidsmarkt;

36.  is van mening dat minimuminkomensregelingen overgangsinstrumenten zijn om armoede, sociale uitsluiting en ongelijkheid terug te dringen en te bestrijden, en dat zij als een sociale investering gezien moeten worden; wijst op het anticyclische effect van minimuminkomensregelingen;

37.  beklemtoont dat het noodzakelijk is bij de vaststelling van de minimuminkomensdrempels terdege rekening te houden met het aantal personen ten laste, met name kinderen en zorgbehoevenden, teneinde de vicieuze cirkel van armoede, in het bijzonder kinderarmoede, te doorbreken; roept de Commissie en de lidstaten op te zorgen voor een spoedige tenuitvoerlegging van de aanbeveling uit 2013 getiteld "Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken", is bovendien van mening dat de Commissie jaarlijks een verslag zou moeten voorleggen over de vooruitgang die in de strijd tegen kinderarmoede is geboekt en de tenuitvoerlegging van de aanbeveling met behulp van de indicatoren die erin zijn opgenomen;

38.  wijst erop dat referentiebudgetten kunnen helpen de hoogte van het minimuminkomen te bepalen dat noodzakelijk is om tegemoet te komen aan de fundamentele behoeften van personen, met inbegrip van niet-monetaire aspecten als toegang tot onderwijs en een leven lang leren, fatsoenlijke huisvesting, hoogwaardige gezondheidszorg, sociale activiteiten en maatschappelijke participatie, en dat hierbij rekening moeten worden gehouden met de samenstelling van het huishouden en de leeftijden van de gezinsleden, alsook met de economische en sociale context van iedere lidstaat; herinnert eraan dat de Commissie, in haar in haar mededeling inzake het pakket voor sociale investeringen, de lidstaten aanspoort referentiebudgetten op te stellen om doeltreffende en toereikende inkomenssteun op te zetten waarbij rekening wordt gehouden met de sociale behoeften die op lokaal, regionaal en nationaal niveau zijn vastgesteld, teneinde territoriale cohesie te bevorderen; roept voorts op tot het gebruik van referentiebudgetten als een instrument om de toereikendheid van de minimuminkomensregelingen van de lidstaten te beoordelen;

39.  vindt dat lidstaten bij het vaststellen van adequate minimuminkomensregelingen rekening moeten houden met de door Eurostat gehanteerde armoederisicogrens, die is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen (na sociale afdrachten), alsook met andere indicatoren zoals referentiebudgetten; vindt dat referentiebudgetten kunnen worden gebruikt om armoede beter te bestrijden en de robuustheid van de hoogte van het minimuminkomen en van bovengenoemde drempel te testen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel;

40.  is ervan overtuigd dat het gebrek aan actuele cijfers over inkomen en leefomstandigheden een obstakel vormt voor de tenuitvoerlegging en vergelijking van referentiebudgetten en een minimuminkomen waarbij rekening wordt gehouden met nationale specifieke kenmerken;

41.  roept de Commissie en de lidstaten op beste werkwijzen uit te wisselen op het gebied van minimuminkomensregelingen;

42.  roept de Commissie en het Comité voor de sociale bescherming op voorbeelden van geslaagde strategieën te documenteren en verspreiden, en intercollegiale toetsingen en andere methodes te bevorderen om goede werkwijzen op het gebied van minimuminkomensregelingen uit te wisselen; beveelt aan deze inspanningen te concentreren op belangrijke kwesties zoals het garanderen dat de uitkeringen regelmatig worden opgewaardeerd, het verbeteren van de dekking en benutting, het wegnemen van belemmeringen en het verbeteren van de koppelingen tussen de verschillende pijlers van actieve inclusie;

43.  is van mening dat het, gezien de vele vragen die minimuminkomensregelingen oproepen met betrekking tot bijvoorbeeld de toegankelijkheid, dekking, financiering, voorwaarden voor toegang en duur van deze regelingen, nuttig zou zijn om op Europees niveau een ontwerp op te stellen van gemeenschappelijke doelstellingen voor nationale minimuminkomensregelingen, om zo gelijke voorwaarden te creëren voor alle lidstaten; verzoekt de Commissie in dit verband een effectbeoordeling uit te voeren van de minimuminkomensregelingen in de EU, aan te dringen op geregeld toezicht en verslaglegging, en om verdere stappen te overwegen en hierbij rekening te houden met de economische en sociale omstandigheden van elke lidstaat en de behoeften van de desbetreffende groepen, en tevens te beoordelen of de regelingen huishoudens in staat stellen te voorzien in hun persoonlijke basisbehoeften;

44.  wijst er opnieuw op dat de bezuinigingsmaatregelen die het economisch beleid van de EU in de afgelopen jaren hebben overheerst, hebben geleid tot een economische stagnatie, de stijging van de werkloosheidscijfers en verminderde arbeidsmogelijkheden, waardoor meer mensen het risico lopen dat zij het slachtoffer worden van armoede en sociale uitsluiting, en merkt op dat dit probleem in het bijzonder prangend is in een aantal lidstaten die te kampen hebben met hoge percentages van werkloosheid of langdurige inactiviteit;

45.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de bezuinigingen op het bedrag en de inkorting van de duur van werkloosheidsuitkeringen en de aanscherping van criteria voor begunstigden in veel lidstaten in de afgelopen jaren, hetgeen ertoe heeft geleid dat meer mensen afhankelijk zijn van minimuminkomensregelingen en zorgt voor extra druk op deze regelingen;[26]

46.  benadrukt dat de ongelijkheid toeneemt, zowel binnen elke lidstaat als in de EU;

47.  spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de hoogte van de uitkeringen en de dekking van minimuminkomensregelingen in veel lidstaten in de laatste jaren lijken te zijn verminderd; is van mening dat lidstaten de dekking van minimuminkomensregelingen voor mensen die hulp nodig hebben moeten uitbreiden, in overeenstemming met de aanbevelingen van het Europees netwerk inzake sociaal beleid:[27]

a.  roept de lidstaten met zeer complexe en versplinterde stelsels op deze te vereenvoudigen en meer alomvattende stelsels te ontwikkelen;

b.  roept lidstaten die momenteel een lage dekking hebben op hun voorwaarden te evalueren om te waarborgen dat personen in nood zijn gedekt;

c.  roept de lidstaten waarvan de minimuminkomensregelingen momenteel aanzienlijke groepen die in armoede leven – zoals daklozen, vluchtelingen, asielzoekers, Roma en jongeren – uitsluiten, om hun regelingen aan te passen zodat deze personen beter zijn gedekt;

d.  roept de lidstaten die een hoge mate van administratieve beoordelingsvrijheid toestaan in hun kernstelsels voor het minimuminkomen op deze vrijheid te beperken en te garanderen dat er duidelijke en consequente criteria zijn voor het nemen van besluiten, gekoppeld aan een doeltreffende beroepsprocedure;

48.  benadrukt dat het van groot belang is dat er meer werknemers, werklozen en kwetsbare sociale groepen deelnemen aan programma's van levenslang leren en dat het nodig is hun beroepskwalificaties te verbeteren en het opdoen van nieuwe vaardigheden te stimuleren, hetgeen fundamenteel is om hun integratie op de arbeidsmarkt te versnellen, hun productiviteit te verhogen en hen te helpen een baan te vinden;

49.  benadrukt het belang van de demografische ontwikkeling in verband met de armoedebestrijding in Europa;

50.  dringt erop aan dat er concrete maatregelen worden getroffen om armoede en sociale uitsluiting uit te bannen, een doeltreffend sociaal vangnet te bevorderen en ongelijkheid te verminderen, om zo de economische en territoriale cohesie te helpen waarborgen; dringt erop aan dat deze stappen op het juiste niveau worden ondernomen, met acties op nationaal en Europees niveau volgens de bevoegdheidsverdeling voor het relevante beleid;

51.  steunt de sociale investeringsaanpak van de Commissie, waarbij goed ontworpen sociaal beleid wordt beschouwd als een bijdrage aan economische groei, terwijl het mensen tegen armoede beschermt en als economische stabilisator fungeert[28];

52.  verwelkomt beschouwingen en studies over manieren om tot een eerlijker verdeling van inkomen en rijkdom binnen onze samenlevingen te komen;

53.  benadrukt dat de gevolgen van de economische crisis en een door bezuinigingen gedomineerde beleidsomgeving belangrijke factoren vormen die de ontwikkeling van een sociale investeringsaanpak door de lidstaten belemmeren;[29]

54.  vraagt om bij het uitstippelen van macro-economisch beleid voortaan de nodige aandacht te besteden aan de noodzaak om sociale ongelijkheid terug te dringen en alle sociale groepen toegang te waarborgen tot naar behoren gefinancierde openbare maatschappelijke dienstverlening, om zo armoede en sociale uitsluiting te bestrijden;

55.  roept op tot maatregelen om de sociale ongelijkheid terug te dringen door mensen in staat te stellen hun talenten en capaciteiten optimaal te benutten; vraagt tevens om sociale steun te richten op mensen die arm zijn en niet in staat zijn om met eigen inspanningen voldoende inkomen te verdienen;

56.  wijst erop dat de recente ervaringen met hervormingen op basis van belastingvrijstellingen aantonen dat het beter is het minimuminkomensbeleid te financieren via begrotingssteun dan via fiscale prikkels;

57.  benadrukt dat onderwijs, sociale overdrachten en progressieve, eerlijke en herverdelende belastingstelsels, samen met concrete maatregelen ter versterking van het concurrentievermogen en bestrijding van belastingontwijking en belastingontduiking, alle de potentie hebben om bij te dragen aan economische, sociale en territoriale samenhang;

58.  onderstreept dat bestaande minimuminkomensregelingen moeten worden aangepast om de uitdaging van jeugdwerkloosheid beter aan te pakken;

Publieke werkgelegenheidsprogramma's

59.  wijst op bepaalde publieke werkgelegenheidsprogramma's die, voor degenen die willen en kunnen werken, voorzien in de optie van overgangswerk in de publieke sector of bij private non-profitentiteiten of sociale ondernemingen; benadrukt echter dat het belangrijk is dat deze programma's arbeid met rechten bevorderen, op basis van collectieve onderhandelingen en arbeidswetten;

60.  is van oordeel dat publieke werkgelegenheidsprogramma's de inzetbaarheid van werknemers zouden moeten verbeteren en hun toegang tot de arbeidsmarkt zouden moeten bevorderen; herinnert eraan dat deze programma's een persoonlijk traject moeten bevatten, een fatsoenlijk loon moeten bieden en moeten leiden tot behoorlijk werk;

61.  is van oordeel dat het scheppen van behoorlijke banen een prioriteit voor de EU moet zijn als een eerste belangrijke stap op weg naar het terugdringen van de armoede en sociale uitsluiting;

62.  roept de Commissie en de lidstaten op de volledige betrokkenheid te waarborgen van alle belanghebbenden, in het bijzonder sociale partners en organisaties van het maatschappelijk middenveld, bij het ontwerp en de uitvoering van en het houden van toezicht op het beleid en de programma's met betrekking tot het minimuminkomen;

63.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  PB L 245 van 26.8.1992, blz. 46.
  • [2]  PB L 245 van 26.8.1992, blz 49.
  • [3]  PB L 59 van 2.3.2013, blz 5.
  • [4]  PB L 307 van 18.11.2008, blz 11.
  • [5]  PB C 212E van 5.8.2010, blz. 11.
  • [6]  PB C 70E van 8.3.2012, blz. 8.
  • [7]  PB C 419 van 16.12.2015, blz. 5.
  • [8]  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0401.
  • [9]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016) 136.
  • [10]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0235.
  • [11]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0355.
  • [12]  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0010.
  • [13]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0317.
  • [14]  "Europees Semester: beoordeling van structurele hervormingen, preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden, en resultaten van diepgaande evaluaties ingevolge Verordening (EU) nr. 1176/2011" (COM(2017)0090)
  • [15]  https://www.eurofound.europa.eu/publications/report/2017/income-inequalities-and-employment-patterns-in-europe-before-and-after-the-great-recession
  • [16]  "Towards a European minimum income", November 2013: http://www.eesc.europa.eu/resources/docs/revenu-minimum_-etude-ose_-vfinale_en--2.pdf
  • [17]  Gegevens van Eurostat.
  • [18]  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Lancering van een raadpleging over een Europese pijler van sociale rechten, COM(2016)127 – Bijlage 1.
  • [19]  European Social Policy Network, Minimum Income Schemes in Europe: A study of national policies 2015, januari 2016
  • [20]  Conclusies van de Raad over bestrijding van armoede en sociale uitsluiting: een geïntegreerde aanpak, 16 juni 2016
  • [21]  Raadsdocument 6885/17. De jaarlijkse groeianalyse en het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid voor 2017: politieke sturing inzake werkgelegenheidsbeleid en sociaal beleid - conclusies van de Raad (3 maart 2017); en Raadsdocument 6887/17: "Gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad bij de mededeling van de Commissie over de jaarlijkse groeianalyse 2017 (3 maart 2017)".
  • [22]  European Social Policy Network, Minimum Income Schemes in Europe: A study of national policies 2015, januari 2016
  • [23]  Zie: Wereldbank, "Poverty Reduction and Growth: The Virtuous and Vicious Circle’, 2006; OESO, "Trends in Income Inequality and its Impact on Economic Growth", 2014
  • [24]  Minimum Income Schemes in Europe - A study of national policies - 2015
  • [25]  A. Van Lancker, EAPN Working Paper on a Framework Directive on adequate minimum income, September 2010
  • [26]  European Social Policy Network, Minimum Income Schemes in Europe: A study of national policies 2015, januari 2016
  • [27]  European Social Policy Network, Minimum Income Schemes in Europe: A study of national policies 2015, januari 2016
  • [28]  Europese Commissie: mededeling "Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020", COM(2013)  83, 20 februari 2013, en: ESPN, "Social Investment in Europe: A study of national policies 2015", 2015
  • [29]  "Social Investment in Europe" (op. cit.).

TOELICHTING

De grote financiële crisis die het Europese continent in 2008 heeft getroffen, heeft de Europese arbeidsmarkt blijvend beïnvloed, want zij heeft het sociale weefsel ingrijpend veranderd, de kloof tussen de sociale klassen exponentieel vergroot, een soort verdeling tussen het noorden en zuiden van Europa aan het licht gebracht en ervoor gezorgd dat momenteel 120 miljoen burgers het risico lopen slachtoffer te worden van armoede en sociale uitsluiting.

Ondanks het streven zowel van de Europese instellingen als van de nationale regeringen om maatregelen vast te stellen die op de een of andere wijze de gevolgen van de crisis kunnen indammen, lijkt het erop dat de werkloosheids- en armoedepercentages niet teruglopen. Noch de aan de lidstaten opgelegde structurele hervormingen noch de pogingen van de nationale regeringen om een actief werkgelegenheidsbeleid te voeren, hebben significante resultaten opgeleverd:

Dit verslag over het gegarandeerde minimuminkomen heeft tot doel praktische aanwijzingen te geven over de wijze waarop parallel moet worden gehandeld, enerzijds om de sociale gevolgen van de economische crisis in te dammen waarbij op doeltreffende wijze wordt ingegrepen om 120 miljoen Europese burgers uit de armoede en de sociale uitsluiting te halen, anderzijds om een impuls worden te geven aan een actief beleid voor het creëren van arbeidsplaatsen en het garanderen van duurzame werkgelegenheid.

Wegens diverse factoren worden werknemers die hun werk verliezen, immers ook van hun onderhandelingsmacht beroofd en worden zij aldus outsiders die maar moeilijk weer toegang tot de arbeidsmarkt kunnen krijgen. Bij het feit dat zij buiten de arbeidsmarkt blijven, komen nog eens negatieve factoren, zoals het geleidelijke verlies van vaardigheden en de geleidelijke teloorgang van hun zelfrespect/enthousiasme die hen ook verder verwijdert van een actief sociaal leven. De aangerichte schade is van uiteenlopende aard:

•  productieverlies;

•  sociale uitsluiting;

•  teruggang van de vaardigheden;

•  psychologische schade;

•  lagere levensverwachting;

•  afname van de motivatie;

•  verslechtering van het gezinsleven;

•  vergroting van de ongelijkheid;

•  verlies van waarden en verantwoordelijkheid.

Bovendien kan het verlies van werk in sommige gevallen leiden tot het accepteren van vormen van informele werkgelegenheid die tot elke prijs moeten worden bestreden.

De noodzaak een Europees kader voor het minimuminkomen in het leven te roepen vloeit voort uit de constatering dat het met de uiteenlopende prakijken in de diverse lidstaten niet mogelijk is het probleem van de armoede en ongelijkheid in zijn totaliteit in te dammen. Europa moet in dit verband alles in het werk stellen om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken die als basisdoel heeft om de personen die in armoede en sociale uitsluiting leven, in staat te stellen uit deze situatie te komen.

Thans kan deze doelstelling vooral worden verwezenlijkt middels een actief arbeidsmarktbeleid, opleiding en bijstand aan personen op alle relevante terreinen.

Het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen is mogelijk wanneer we ons concentreren op die sectoren waarvan wij weten dat zij het geschiktst zijn voor grote investeringen, zoals de circulaire economie, de groene economie en de sociale economie, en wanneer wij zorgen voor omscholing en schraging van de reeds verworven vaardigheden.

In dit verslag wordt erop aangedrongen relevante en gemeenschappelijke indicatoren te gebruiken aan de hand waarvan de sociale en economische samenhang kan worden gegarandeerd en tevens het risico van uiteenlopende loonniveaus voor hetzelfde werk kan worden teruggedrongen.

De minimuminkomensregeling moet bovendien aansluiten op een strategische benadering die gericht moet zijn op sociale integratie. Derhalve wordt aanbevolen de tenuitvoerlegging ervan vergezeld te laten gaan van doeltreffende maatregelen inzake de sociale bescherming op diverse terreinen van het leven van de burgers, zoals gegarandeerde huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs en opleiding.

Dit verslag is niet alleen bedoeld om een debat over het onderwerp te stimuleren dat reeds vele jaren op alle niveaus woedt, maar ook om de Commissie te verplichten tot het innemen van een duidelijk, vastberaden en objectief standpunt ter zake.

Armoede en sociale uitsluiting zijn geen problemen van afzonderlijke lidstaten, maar zij zijn kenmerkend voor de situatie in een Europa dat meer dan ooit antwoorden op deze noodsituatie moet vinden en toepassen.

ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (22.6.2017)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake beleid ter garantie van een minimuminkomen als instrument om de armoede te bestrijden
(2016/2270(INI))

Rapporteur voor advies: Miguel Viegas

SUGGESTIES

De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat in 2015 23,7 % van de bevolking en 12,5 % van de werknemers van 18 jaar en ouder in de EU-28 met armoede of sociale uitsluiting werden bedreigd[1];

B.  overwegende dat in 2015 17,3 % van de bevolking in de EU-28 specifiek met armoede werd bedreigd[2]; overwegende dat deze specifieke indicator er volgens Eurostat niet toe dient welvaart of armoede te meten, maar een indicator is voor een – in verhouding tot andere personen in hetzelfde land – laag inkomen, dat niet per se een lage levensstandaard inhoudt;

C.  overwegende dat het gecumuleerde aantal mensen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd tussen 2008 en 2015 met 1,6 miljoen is gestegen in de EU (+5,5 miljoen in de eurozone), in tegenstelling tot de Europa 2020-doelstelling om dit tegen 2020 met 20 miljoen te verminderen;

D.  overwegende dat de armoederisicogrens volgens de methodologie van Eurostat[3] is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen (na sociale afdrachten);

E.  overwegende dat Europa een van de meest welvarende regio's in de wereld is, ook al komt uit recente gegevens over inkomensarmoede de toename van armoede en ernstige materiële ontberingen in Europa naar voren;

F.  overwegende dat inkomensarmoede slechts één aspect is van het gehele concept van armoede en dat het begrip armoede bijgevolg niet alleen betrekking heeft op materiële middelen, maar ook op sociale middelen, in het bijzonder onderwijs, gezondheidszorg en toegang tot diensten;

G.  gezien de Verklaring van Schuman van 9 mei 1950, waarin werd opgeroepen tot "het gelijkstellen en verbeteren van de levensomstandigheden van werknemers";

H.   overwegende dat een aantal lidstaten te maken hebben met een ernstig begrotingstekort en een verhoogde schuldenlast en bijgevolg op sociale uitgaven hebben bezuinigd, wat de openbare stelsels voor gezondheidszorg, onderwijs, sociale zekerheid en bescherming, en huisvesting heeft aangetast, en met name de toegang tot en de geschiktheid, beschikbaarheid en kwaliteit van de daarmee verband houdende diensten, met negatieve gevolgen voor met name de meest behoeftige leden van de samenleving in die lidstaten;

I.  overwegende dat de structurele hervormingen van de arbeidsmarkten en de begrotingsconsolidatie averechtse effecten hebben gehad die de verschillen tussen de lidstaten op het gebied van levensomstandigheden en inkomsten per huishouden groter hebben gemaakt; overwegende dat de mediane levensstandaard van 10 % van de armste huishoudens in Frankrijk hoger is dan de mediane levensstandaard van de gehele Portugese bevolking, en de mediane levensstandaard van 1 % van de rijkste huishoudens in Luxemburg 75 keer zo hoog is als de mediane levensstandaard van 10 % van de armste huishoudens in Roemenië;

J.  overwegende dat het minimuminkomensbeleid werkt als een automatische stabilisator; overwegende dat de recessie minder hevig was in landen die over solide stelsels voor inkomenssteun voor huishoudens beschikken;

K.   overwegende dat belastingontwijking en belastingontduiking een ongelijk speelveld creëren in de EU, waardoor de lidstaten op grote schaal inkomsten mislopen die anders zouden bijdragen tot voldoende financiering voor een robuust socialezekerheidsbeleid, en waardoor de overheidsinkomsten afnemen die anders konden worden besteed aan betere voorwaarden voor economische groei, hogere inkomens en sociaal beleid; overwegende dat dit in de EU een ernstig probleem vormt;

L.   overwegende dat onderwijs, herverdelende sociale overdrachten en uitkeringen, een rechtvaardig belastingbeleid en een deugdelijk werkgelegenheidsbeleid belangrijke factoren zijn om inkomensongelijkheden te verkleinen, de werkloosheid terug te dringen en armoede te bestrijden;

M.  overwegende dat de diverse inkomenskwintielen een verschillende consumptieneiging vertonen[4]; overwegende dat beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de meest behoeftige sociale sectoren in de EU de gehele economie ten goede blijken te komen en begrotingsneutraal blijken te zijn; overwegende dat het IMF tot de conclusie is gekomen dat als het inkomensaandeel van de top 20 procent met 1 procentpunt stijgt, de groei van het bbp de komende vijf jaar feitelijk 0,08 procentpunt lager is, terwijl een soortgelijke stijging van het inkomensaandeel van de onderste 20 procent (de armen) daarentegen gepaard gaat met 0,38 procentpunt hogere groei[5];

N.  overwegende dat de invoering en versterking van een minimuminkomensbeleid, mits goed gecombineerd met andere sociale en arbeidsmarktmaatregelen en -beleid, een manier kan bieden om armoede aan te pakken en sociale inclusie en toegang tot de arbeidsmarkt te ondersteunen;

O.  overwegende dat uit een aantal studies is gebleken hoe armoede de economische groei negatief beïnvloedt[6];

P.  overwegende dat minimuminkomensregelingen als automatische macro-economische stabilisatoren kunnen fungeren bij economische schokken;

Q.  overwegende dat de doeltreffendheid van minimuminkomensregelingen om armoede te bestrijden, arbeidsmarktintegratie te bevorderen, met name voor jongeren, en als automatische stabilisatoren te fungeren, sterk tussen de lidstaten verschilt;

R.  overwegende dat goed ontworpen stelsels voor inkomenssteun geen prikkels zijn die werken ontmoedigen[7];

S.  overwegende dat het concept minimuminkomen niet mag worden verward met het concept minimumloon;

T.  overwegende dat het garanderen van een minimuminkomen voor degenen die niet genoeg middelen hebben voor een waardig bestaan, of geen toereikend loon voor hun werk ontvangen, onder de eerste pijler van sociale rechten valt;

U.  overwegende dat sommige lidstaten proefprojecten lanceren voor het uittesten van een basisinkomenbeleid, waaronder Finland, waar een willekeurig gekozen groep van 2 000 werklozen een onvoorwaardelijk bedrag van 560 euro per maand zullen ontvangen, wat voldoende stimulans zou moeten bieden om tijdelijk of deeltijdwerk te accepteren;

V.   overwegende dat in verschillende lidstaten beraadslagingen aan de gang zijn over de invoering van een basisinkomensregeling;

1.  verzoekt de Commissie de proefprojecten in verband met de invoering van een basisinkomensregeling die momenteel in de lidstaten lopen, te evalueren zodra ze afgelopen zijn;

2.  dringt erop aan dat er concrete maatregelen worden getroffen om armoede en sociale uitsluiting uit te bannen, een doeltreffend sociaal vangnet te bevorderen en ongelijkheid te verminderen, om zo de economische en territoriale cohesie te helpen waarborgen; dringt erop aan dat deze stappen op het juiste niveau worden ondernomen, met acties op nationaal en Europees niveau volgens de bevoegdheidsverdeling voor het relevante beleid;

3.  is van mening dat de minimuminkomensregelingen een nationale bevoegdheid zijn en dat daarom bij de invoering of ontwikkeling ervan in elk afzonderlijk geval rekening moet worden gehouden met zowel de economische en sociale realiteit als het productiestelsel; beveelt aan dat bij de mogelijke invoering van dergelijke regelingen garanties worden geboden om stimulansen voor (her)integratie op de arbeidsmarkt veilig te stellen;

4.  herhaalt dat de beste manier om armoede te verminderen en sociale uitsluiting te voorkomen erin bestaat duurzame groei te stimuleren en gunstige randvoorwaarden voor Europese bedrijven te scheppen – met name door buitensporige administratieve lasten te vermijden en toegang tot financiering te garanderen – zodat zij banen kunnen scheppen;

5.  steunt de sociale investeringsaanpak van de Commissie, waarbij goed ontworpen sociaal beleid wordt beschouwd als een bijdrage aan economische groei, terwijl het mensen tegen armoede beschermt en als economische stabilisator fungeert[8];

6.  verwelkomt beschouwingen en studies over manieren om tot een eerlijker verdeling van inkomen en rijkdom binnen onze samenlevingen te komen;

7.  benadrukt dat de gevolgen van de economische crisis en een door bezuinigingen gedomineerde beleidsomgeving belangrijke factoren vormen die de ontwikkeling van een sociale investeringsaanpak door de lidstaten belemmeren[9];

8.  vraagt om bij het uitstippelen van macro-economisch beleid voortaan de nodige aandacht te besteden aan de noodzaak om sociale ongelijkheid terug te dringen en alle sociale groepen toegang te waarborgen tot naar behoren gefinancierde openbare maatschappelijke dienstverlening, om zo armoede en sociale uitsluiting te bestrijden;

9.  roept op tot maatregelen om de sociale ongelijkheid terug te dringen door mensen in staat te stellen hun talenten en capaciteiten optimaal te benutten; vraagt tevens om sociale steun te richten op mensen die arm zijn en niet in staat zijn om met eigen inspanningen voldoende inkomen te verdienen;

10.  respecteert het soevereine recht van elke lidstaat om democratisch zijn eigen economische beleid te kiezen;

11.  wijst erop dat de recente ervaringen met hervormingen op basis van belastingvrijstellingen aantonen dat het beter is het minimuminkomensbeleid te financieren via begrotingssteun dan via fiscale prikkels;

12.  benadrukt dat onderwijs, sociale overdrachten en progressieve, eerlijke en herverdelende belastingstelsels, samen met concrete maatregelen ter versterking van het concurrentievermogen en bestrijding van belastingontwijking en belastingontduiking, alle de potentie hebben om bij te dragen aan economische, sociale en territoriale samenhang;

13.  wijst erop dat herverdelingsregelingen op zich mensen niet aan werk kunnen helpen; herhaalt dat het hebben van een baan te allen tijde de beste manier is om iemand te beschermen tegen het risico van armoede en een krachtig middel van sociale integratie is; benadrukt dat het noodzakelijk is hervormingen van de arbeidsmarkt en het ondernemingsklimaat door te voeren en in het oog te houden, teneinde een grote groep van ondersteunde personen te voorkomen;

14.  is van mening dat minimuminkomensregelingen overgangsinstrumenten zijn om armoede, sociale uitsluiting en ongelijkheid terug te dringen en te bestrijden, en dat zij als een sociale investering gezien moeten worden; wijst op het anticyclische effect van minimuminkomensregelingen;

15.  is ervan overtuigd dat minimuminkomensregelingen tijdelijk van aard moeten zijn en altijd vergezeld moeten gaan van actief beleid voor inclusie op de arbeidsmarkt;

16.  is van mening dat verdere studie en onderzoek naar mogelijke verschillende modellen minimuminkomensregelingen nuttig kan zijn in de strijd om armoede en sociale uitsluiting te verminderen en te bestrijden; wijst erop dat het van essentieel belang is dat mogelijke modellen en regelingen worden gecreëerd met betrokkenheid van de allerarmsten in de lidstaten; dringt in dit verband aan op een beoordeling van de minimuminkomensregelingen die in sommige lidstaten worden ingevoerd, en verzoekt de Commissie en de lidstaten goede praktijken uit te wisselen die uit dergelijke regelingen voortvloeien;

17.  verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de wijze en middelen te evalueren om te voorzien in adequate, alomvattende en toegankelijke minimuminkomensregelingen in alle lidstaten, en verdere stappen te overwegen om sociale convergentie in de hele EU te ondersteunen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke lidstaat, alsmede met de nationale praktijken en tradities; denkt in dit verband dat de vormgeving van het minimuminkomen op het niveau van de lidstaten moet worden bepaald;

18.  herhaalt het belang van gelijke toegang tot minimuminkomensregelingen zonder discriminatie op grond van etniciteit, geslacht, opleidingsniveau, nationaliteit, seksuele geaardheid, religie, handicap, leeftijd, politieke opvattingen of sociaal-economische achtergrond;

19.  merkt op dat minimuminkomensregelingen moeten worden geïmplementeerd en beoordeeld in samenhang met de algemene nationale systemen van sociale diensten (onderwijs, gezondheidszorg, kinderopvang, huisvesting en mobiliteit);

20.  onderstreept dat bestaande minimuminkomensregelingen moeten worden aangepast om de uitdaging van jeugdwerkloosheid beter aan te pakken;

21.  wijst op het probleem van kinderarmoede en vraagt dat in minimuminkomensregelingen bijzondere aandacht uitgaat naar de behoeften van kinderen;

22.  wijst erop dat referentiebudgetten kunnen helpen de hoogte van het minimuminkomen te bepalen dat noodzakelijk is om tegemoet te komen aan de fundamentele behoeften van personen, met inbegrip van niet-monetaire aspecten als toegang tot onderwijs en een leven lang leren, huisvesting, hoogwaardige gezondheidszorg, maatschappelijke activiteiten of burgerparticipatie; is dan ook van mening dat bij de hoogte van het minimuminkomen rekening moet worden gehouden met de armoederisicogrens en de referentiebudgetten, mede gelet op de bestaande verschillen tussen de lidstaten en de verschillende nationale socialebeleidsmaatregelen.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.6.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

43

7

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gerolf Annemans, Burkhard Balz, Udo Bullmann, Fabio De Masi, Markus Ferber, Jonás Fernández, Sven Giegold, Neena Gill, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Danuta Maria Hübner, Cătălin Sorin Ivan, Petr Ježek, Othmar Karas, Georgios Kyrtsos, Philippe Lamberts, Werner Langen, Bernd Lucke, Olle Ludvigsson, Ivana Maletić, Fulvio Martusciello, Gabriel Mato, Costas Mavrides, Stanisław Ożóg, Dimitrios Papadimoulis, Sirpa Pietikäinen, Pirkko Ruohonen-Lerner, Alfred Sant, Molly Scott Cato, Peter Simon, Kay Swinburne, Paul Tang, Ramon Tremosa i Balcells, Ernest Urtasun, Marco Valli, Miguel Viegas, Sotirios Zarianopoulos, Esther de Lange, Cora van Nieuwenhuizen, Beatrix von Storch, Jakob von Weizsäcker

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Simona Bonafè, Enrique Calvet Chambon, Nessa Childers, David Coburn, Andrea Cozzolino, Mady Delvaux, Jan Keller, Paloma López Bermejo, Luigi Morgano, Romana Tomc, Roberts Zīle

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Clara Eugenia Aguilera García, Jarosław Wałęsa

HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

43

+

ALDE

ECR

EFDD

GUE/NGL

PPE

 

S&D

 

Verts/ALE

Enrique Calvet Chambon, Petr Ježek, Ramon Tremosa i Balcells

Pirkko Ruohonen-Lerner

Marco Valli

Fabio De Masi, Paloma López Bermejo, Marisa Matias, Miguel Viegas

Burkhard Balz, Markus Ferber, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Danuta Maria Hübner, Othmar Karas, Georgios Kyrtsos, Werner Langen, Ivana Maletić, Fulvio Martusciello, Gabriel Mato, Sirpa Pietikäinen, Romana Tomc, Jarosław Wałęsa, Esther de Lange

Simona Bonafè, Udo Bullmann, Nessa Childers, Andrea Cozzolino, Mady Delvaux, Jonás Fernández, Neena Gill, Jan Keller, Olle Ludvigsson, Costas Mavrides, Luigi Morgano, Alfred Sant, Peter Simon, Paul Tang, Jakob von Weizsäcker

Sven Giegold, Philippe Lamberts, Molly Scott Cato, Ernest Urtasun

7

-

ALDE

ECR

ENF

NI

Cora van Nieuwenhuizen

Bernd Lucke, Stanisław Ożóg, Kay Swinburne, Roberts Zīle

Gerolf Annemans

Sotirios Zarianopoulos

0

0

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

  • [1]  Eurostat, "People at risk of poverty or social exclusion", december 2016 - http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/People_at_risk_of_poverty_or_social_exclusion
  • [2]  Eurostat, ibid.
  • [3]  http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Glossary:At-risk-of-poverty_rate
  • [4]  Zie: Europese Centrale Bank, "The distribution of wealth and the marginal propensity to consume", Working Paper nr. 1655, maart 2014
  • [5]  IMF, "Causes and Consequences of Income Inequality: A Global Perspective", 2015, vermeld op de website: http://www.taxjustice.net/2015/06/22/new-imf-research-tax-affects-inequality-inequality-affects-growth/
  • [6]  Zie: Wereldbank, "Poverty Reduction and Growth: The Virtuous and Vicious Circle", 2006; OESO, "Trends in Income Inequality and its Impact on Economic Growth", 2014
  • [7]  Zie: Europese Commissie, "Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa in 2013", 2014.
  • [8]  Europese Commissie: mededeling "Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020", COM(2013)  83, 20 februari 2013, en: "Social Investment in Europe: A study of national policies 2015", 2015
  • [9]  Europese Commissie, "Social Investment in Europe" (op. cit.).

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.9.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

36

7

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Laura Agea, Guillaume Balas, Brando Benifei, Martina Dlabajová, Lampros Fountoulis, Elena Gentile, Arne Gericke, Marian Harkin, Czesław Hoc, Danuta Jazłowiecka, Agnes Jongerius, Jan Keller, Ádám Kósa, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Javi López, Dominique Martin, Elisabeth Morin-Chartier, João Pimenta Lopes, Georgi Pirinski, Dennis Radtke, Robert Rochefort, Siôn Simon, Yana Toom, Ulrike Trebesius, Marita Ulvskog, Tatjana Ždanoka, Jana Žitňanská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Maria Arena, Georges Bach, Heinz K. Becker, Krzysztof Hetman, Paloma López Bermejo, Edouard Martin, Evelyn Regner, Jasenko Selimovic, Michaela Šojdrová, Kosma Złotowski

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Margrete Auken, Klaus Buchner, Ignazio Corrao, Jens Nilsson, Gabriele Preuß, Jozo Radoš, Marco Zullo, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE

36

+

ALDE

EFDD

GUE/NGL

NI

PPE

S&D

VERTS/ALE

Marian Harkin, Jozo Radoš, Robert Rochefort, Jasenko Selimovic, Yana Toom

Laura Agea, Ignazio Corrao, Marco Zullo

Paloma López Bermejo, João Pimenta Lopes

Lampros Fountoulis

Georges Bach, Heinz K. Becker, Krzysztof Hetman, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Elisabeth Morin-Chartier, Dennis Radtke, Michaela Šojdrová

Maria Arena, Guillaume Balas, Brando Benifei, Elena Gentile, Agnes Jongerius, Jan Keller, Javi López, Edouard Martin, Jens Nilsson, Georgi Pirinski, Gabriele Preuß, Evelyn Regner, Siôn Simon, Marita Ulvskog

Margrete Auken, Klaus Buchner, Tatjana Ždanoka

7

-

ALDE

ECR

ENF

Martina Dlabajová

Arne Gericke, Czesław Hoc, Ulrike Trebesius, Kosma Złotowski, Jana Žitňanská

Dominique Martin

4

0

PPE

Danuta Jazłowiecka, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Ádám Kósa, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding