VERSLAG over de bestrijding van ongelijkheid als hefboom om het scheppen van banen en groei te stimuleren
30.10.2017 - (2016/2269(INI))
Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Javi López
- ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
- TOELICHTING
- ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken
- STANDPUNT IN DE VORM VAN AMENDEMENTEN van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
- INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE
- HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de bestrijding van ongelijkheid als hefboom om het scheppen van banen en groei te stimuleren
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 9,
– gezien het herzien Europees Sociaal Handvest,
– gezien de publicatie van de Commissie uit 2015 getiteld "EU Employment and Social Situation – Quarterly Review September 2015" (Werkgelegenheids- en sociale situatie van de EU – Driemaandelijkse beoordeling september 2015),
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2014 getiteld "Tussenopname van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2014)0130),
– gezien de publicatie van de Commissie uit 2012 getiteld "Employment and Social Developments in Europe 2012" (Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa 2012),
– gezien het pakket sociale-investeringsmaatregelen van de Commissie van 20 februari 2013, waaronder de aanbeveling getiteld "Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken",
– gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 getiteld "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang" (COM(2010)0758),
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020), alsook zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020[1],
– gezien zijn resolutie van 14 juni 2017 over de noodzaak van een EU-strategie tot beëindiging en preventie van de genderpensioenkloof[2],
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2017 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie 2014-2015[3],
– gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten[4],
– gezien zijn aanbeveling van 7 juli 2016 aan de Raad over de 71e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties[5],
– gezien zijn resolutie van 14 april 2016 over het armoedebestrijdingsdoel halen in het licht van stijgende huishoudelijke kosten[6],
– gezien zijn resolutie van 24 november 2015 over vermindering van de ongelijkheid, met bijzondere focus op kinderarmoede[7],
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2014 over een EU-strategie tegen dakloosheid[8],
– gezien zijn resolutie van 4 juli 2013 over het effect van de crisis op de toegang tot zorg voor kwetsbare groepen[9],
– gezien zijn resolutie van 12 juni 2013 over de mededeling van de Commissie getiteld "Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020"[10],
– gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting[11],
– gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over armoede bij vrouwen in de Europese Unie[12],
– gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU[13],
– gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de rol van het minimuminkomen bij de bestrijding van armoede en de bevordering van een inclusieve samenleving in Europa[14],
– gezien zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU[15],
– gezien de vraag met verzoek om mondeling antwoord O-000047/2016 over het bestrijden van ongelijkheid om een inclusieve en duurzame economische groei in de EU te bevorderen,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2013 over het Europees minimuminkomen en armoede-indicatoren,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 juni 2011 getiteld "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang"[16],
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 30 september 2009 getiteld "Werk en armoede: naar een noodzakelijke globale aanpak",
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 31 maart 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting[17],
– gezien het jaarverslag van 10 maart 2015 van het Comité voor sociale bescherming over de sociale situatie in de Europese Unie in 2014[18],
– gezien het advies van 15 februari 2011 van het Comité voor sociale bescherming getiteld "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting – Vlaggenschipinitiatief van de Europa 2020-strategie"[19],
– gezien het verslag van Eurofound getiteld "Third European Quality of Life Survey – Quality of life in Europe: Impacts of the crisis" (Het derde Europese onderzoek inzake levenskwaliteit – Levenskwaliteit in Europa: het effect van de crisis),
– gezien het verslag van Eurofound getiteld "Third European Quality of Life Survey – Quality of life in Europe: Social inequalities" (Het derde Europese onderzoek inzake levenskwaliteit – Levenskwaliteit in Europa: sociale ongelijkheid),
– gezien het verslag van Eurofound getiteld "Income inequalities and employment patterns in Europe before and after the Great Recession" (Inkomensongelijkheid en arbeidspatronen in Europa voor en na de grote recessie),
– gezien het overzichtsverslag van Eurofound getiteld "Sixth European Working Conditions Survey" (Zesde Europees onderzoek naar de arbeidsomstandigheden),
– gezien het verslag van Eurofound getiteld "Social mobility in the EU" (Sociale mobiliteit in de EU),
– gezien het verslag van Eurofound getiteld "New forms of employment" (Nieuwe vormen van werk),
– gezien de themagebonden update van Eurofound getiteld "Pay inequalities experienced by posted workers: Challenges to the 'equal treatment' principle" (Ongelijke beloning van gedetacheerde werknemers: uitdagingen in verband met het beginsel van gelijke beloning voor gelijk werk), die een gedetailleerd overzicht bevat van de standpunten van regeringen en sociale partners in heel Europa met betrekking tot het beginsel van gelijke beloning voor gelijk werk,
– gezien het verslag van Eurofound getiteld "Developments in working life in Europe: EurWORK annual review 2016" (Ontwikkelingen in Europa op het vlak van het beroepsleven: EurWORK-jaaroverzicht 2016), en met name het hoofdstuk "Pay inequalities – Evidence, debate and policies" (Ongelijke beloning – Feiten, debat en beleid),
– gezien het verslag van Eurofound getiteld "Occupational change and wage inequality: European Jobs Monitor 2017" (Veranderde beroepen en loonongelijkheid: Europese banenmonitor 2017),
– gezien het verslag van Eurofound getiteld "Women, men and working conditions in Europe" (Vrouwen, mannen en arbeidsomstandigheden in Europa),
– gezien de publicatie van de Commissie getiteld "European Economic Forecast Spring 2016" (Europese economische prognose voorjaar 2016)[20],
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, en met name duurzame-ontwikkelingsdoelstelling (SDG) 10 over het terugdringen van ongelijkheid binnen en tussen landen,
– gezien het VN-rapport getiteld "World Social Situation 2007: The Employment Imperative" (Sociale situatie in de wereld 2007: de noodzaak van werkgelegenheid),
– gezien het OESO-rapport van 21 mei 2015 getiteld "In It Together: Why Less Inequality Benefits All" (Samen staan we sterker: Waarom minder ongelijkheid goed is voor iedereen),
– gezien het OESO-rapport van 19 december 2011 getiteld "Divided We Stand: Why Inequality Keeps Rising" (Tweedracht maakt macht: waarom de ongelijkheid blijft toenemen),
– gezien het OESO-rapport van oktober 2008 getiteld "Growing Unequal?: Income Distribution and Poverty in OECD countries" (Steeds ongelijker? Inkomensverdeling en armoede in OESO-landen),
– gezien het werkdocument van het IMF van 17 februari 2014 getiteld "Redistribution, Inequality and Growth" (Herverdeling, ongelijkheid en groei)[21],
– gezien het werkdocument van het IMF van 8 april 2011 getiteld "Inequality and Unsustainable Growth: Two Sides of the Same Coin?" (Ongelijkheid en niet-duurzame groei: twee kanten van dezelfde medaille?)[22],
– gezien de IAO-publicatie van 3 juni 2013 getiteld "World of Work Report 2013: Repairing the economic and social fabric" (Rapport 2013 over de arbeidswereld: herstel van het economische en sociale weefsel) en het hoofdstuk "Snapshot of the United States" (Momentopname van de Verenigde Staten) van dit rapport,
– gezien het in september 2014 door University College, Londen als onderdeel van het project "DRIVERS For Health Equity" gepubliceerde verslag getiteld "Final Scientific Report: Social Inequalities in early childhood health and development: a European-wide systematic review" (Wetenschappelijk eindverslag: sociale ongelijkheid met betrekking tot de gezondheid en ontwikkeling van jonge kinderen: een systematische review voor heel Europa),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, het advies van de Commissie economische en monetaire zaken en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0340/2017),
A. overwegende dat gelijkheid en billijkheid integraal deel uitmaken van de Europese waarden en een hoeksteen vormen van het Europees sociaal model, de EU en haar lidstaten; overwegende dat de bevordering van werkgelegenheid met het oog op een blijvende hoge arbeidsparticipatie, alsook de bestrijding van uitsluiting tot de doelstellingen van zowel de lidstaten als de EU behoren;
B. overwegende dat ongelijkheid het maatschappelijk vertrouwen kan ondermijnen en de steun voor democratische instellingen kan uithollen; overwegende dat maatregelen ter bestrijding van ongelijkheid moeten worden versterkt vanuit economisch, sociaal en regionaal perspectief om een harmonieuze ontwikkeling in de hele Unie te bevorderen;
C. overwegende dat ongelijkheid zowel betrekking heeft op de inkomenskloof tussen individuen als op een verlies van kansen voor individuen, hetgeen de potentiële verbetering van de bekwaamheid en vaardigheden van individuen in de weg staat en een belemmering vormt voor hun ontwikkeling en dus ook voor hun potentiële bijdrage aan de samenleving;
D. overwegende dat aan de basis van de teruglopende vraag de economische en financiële crisis ligt die sinds meer dan tien jaar om zich heen grijpt in de eurozone;
E. overwegende dat ongelijkheid en werkloosheid de effectieve vraag beknotten, innovatie in de weg staan en kunnen leiden tot grotere financiële kwetsbaarheid; overwegende dat grote en toenemende ongelijkheid niet alleen verhindert dat er vooruitgang wordt geboekt bij de uitbanning van armoede, maar ook een belemmering vormt voor inspanningen ter bevordering van sociale inclusie en sociale samenhang;
F. overwegende dat de bestrijding van ongelijkheid een hefboom kan zijn voor het stimuleren van werkgelegenheid en groei, en tegelijkertijd armoede kan terugdringen; overwegende dat 47,5 % van alle werklozen in de EU in 2015 het risico liep in armoede terecht te komen[23];
G. overwegende dat internationale instellingen als het IMF[24] of de OESO[25] aangeven dat ongelijkheid een rem zet op groei en het scheppen van kwaliteitsvolle banen[26], en tevens stellen dat al te grote en toenemende ongelijkheid directe maatschappelijke kosten met zich meebrengt, slecht is voor de sociale mobiliteit en ook duurzame groei kan belemmeren, nu en in de toekomst;
H. overwegende dat een van de vijf doelstellingen van de Europa 2020-strategie erin bestaat het aantal mensen dat zich in een situatie van armoede en sociale uitsluiting bevindt of daarin dreigt terecht te komen met ten minste 20 miljoen te verminderen, van 115,9 miljoen in 2008 tot niet meer dan 95,9 miljoen uiterlijk in 2020; overwegende dat het aantal mensen dat in 2015 het risico liep in een situatie van armoede en sociale uitsluiting terecht te komen 117,6 miljoen bedroeg, ofwel 1,7 miljoen meer dan in 2008; overwegende dat in 2012 in de EU 32,2 miljoen mensen met een handicap het gevaar liepen in een situatie van armoede en sociale uitsluiting terecht te komen; overwegende dat 26,5 miljoen kinderen in de EU-28 in 2013 in een situatie van armoede of sociale uitsluiting dreigden te belanden; overwegende dat het aandeel van de bevolking dat het risico loopt in een situatie van armoede of uitsluiting terecht te komen met 23,7 % nog steeds onaanvaardbaar hoog ligt, en dat de cijfers in sommige lidstaten erg hoog blijven; overwegende dat de energiearmoede bovendien nog steeds zodanig hoog is dat zij voor de getroffen 11 % van de EU-bevolking leidt tot een vicieuze cirkel van economische achterstand[27];
I. overwegende dat de toegenomen ongelijkheid als gevolg van de crisis vooral vrouwen heeft getroffen, waardoor armoede bij vrouwen is verergerd en vrouwen steeds meer uitgesloten worden van de arbeidsmarkt; overwegende dat de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen moet worden verhoogd door de efficiënte tenuitvoerlegging van de bestaande en aanvullende wetgeving op het gebied van gelijkheid tussen vrouwen en mannen en door verbeteringen aan te brengen in het huidige beleidskader met het oog op een beter evenwicht tussen werk en privéleven;
J. overwegende dat er een positieve correlatie is tussen een grotere gelijkheid van vrouwen en mannen en sterkere economische groei, inclusiviteit, werkgelegenheid en succesvolle ondernemingen; overwegende dat via de terugdringing van beroepsongelijkheid niet alleen kan worden gewerkt aan de totstandbrenging van gelijke behandeling, maar ook kan worden gezorgd voor een efficiënte en concurrerende arbeidsmarkt;
K. overwegende dat de OESO erop heeft gewezen dat het reduceren van ongelijkheid met 1 Gini-punt tot een toename van de cumulatieve groei met 0,8 % in de daaropvolgende vijf jaar zou leiden[28].
L. overwegende dat de toename van ongelijkheid gekoppeld is aan een dalend arbeidsaandeel in de nationale welvaart; overwegende dat het hebben van een baan niet langer een garantie biedt tegen armoede en dat fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden noodzakelijk zijn om ongelijkheid tegen te gaan;
M. overwegende dat de term "atypisch werk" in de definitie van Eurofound verwijst naar arbeidsverhoudingen die niet overeenstemmen met het standaard- of typische model van voltijdse, reguliere en langdurige tewerkstelling van onbepaalde duur bij één werkgever; overwegende dat "atypische arbeidsvormen" in de definitie van de IAO een overkoepelende term is voor verschillende arbeidsregelingen die afwijken van standaardvormen van arbeid, waaronder tijdelijk werk, deeltijds en oproepwerk, uitzendarbeid en andere arbeidsverhoudingen met verschillende betrokken partijen, alsook verkapte dienstverbanden en schijnzelfstandigheid;
N. overwegende dat toegenomen ongelijkheid gepaard gaat met verminderde sociale mobiliteit, een afname van menselijke vaardigheden en beperkingen ten aanzien van grondrechten en fundamentele vrijheden; overwegende dat uit het verslag van Eurofound van 2017 over sociale mobiliteit in de EU[29] blijkt dat sociale achtergrond in vele van de lidstaten een bepalende factor blijft voor de kansen die iemand krijgt in het leven;
O. overwegende dat de groei van de economieën van de lidstaten afhankelijk is van een veelvoud van factoren; overwegende dat toenemende ongelijkheid een negatief effect kan hebben op groei; overwegende dat het IMF op mondiaal niveau een omgekeerd evenredig verband heeft vastgesteld tussen het inkomensaandeel dat toekomt aan de bovenste 20 % en economische groei, hetgeen inhoudt dat indien het inkomensaandeel van de bovenste 20 % toeneemt met één procentpunt, de groei van het bbp de vijf daaropvolgende jaren in feite 0,08 procentpunten lager uitvalt; overwegende dat, omgekeerd, een vergelijkbare toename van het inkomensaandeel van de onderste 20 % gepaard gaat met een hogere groei van 0,38 procentpunten;
P. overwegende dat ongelijkheid een verschijnsel met veel aspecten is dat niet alleen betrekking heeft op geld, maar ook op de verschillen in kansen die mensen krijgen, afhankelijk van onder meer geslacht, etnische afkomst, handicap, seksuele gerichtheid, geografische locatie of leeftijd; overwegende dat diverse vormen van ongelijkheid bij de toegang tot werk of op de werkvloer een gevaar vormen voor de gezondheid, het welzijn en de financiële mogelijkheden van mensen en daardoor kunnen leiden tot een lage productiviteit;
Q. overwegende dat het verslag van Eurofound over nieuwe vormen van werk[30] een analyse bevat van ongelijke dekking op het gebied van sociale bescherming en dat in dit verslag onder meer aandacht wordt besteed aan de meest problematische vorm van werk wat sociale bescherming betreft, meer bepaald gelegenheidswerk, met voorbeelden van wetgeving waarvan gelegenheidswerkers specifiek worden uitgesloten en van andere wetgeving die bedoeld is om hen op te nemen, gewoonlijk door een compensatie op basis van inkomensdrempels; overwegende dat werk via een systeem van vouchers en het strategisch delen van werknemers voorbeelden zijn van atypische vormen van werk die erop gericht zijn iets te doen aan de tekortkomingen op het gebied van sociale bescherming bij gelegenheidsarbeid of deeltijdwerk;
R. overwegende dat loonongelijkheid als gevolg van veranderingen in beroepspatronen aan bod komt in de Europese banenmonitor 2017[31] van Eurofound, met de conclusie dat de steeds grotere loonongelijkheid die is waargenomen tussen 2005 en 2014 vooral het gevolg was van veranderingen in de loonverdeling binnen beroepen, gekoppeld aan processen van deregulering van de arbeidsmarkt en destandaardisering van arbeidsovereenkomsten, terwijl baanpolarisatie en beroepsopwaardering die samenhangen met technologische veranderingen en de vraag naar andere vaardigheden een minder grote rol spelen;
S. overwegende dat in samenlevingen met een grotere inkomensongelijkheid meer gezondheidsproblemen en geweld voorkomen, lagere scores worden behaald op het gebied van rekenvaardigheid en geletterdheid, meer mensen aan obesitas lijden, meer mensen in de gevangenis zitten en meer moorden worden gepleegd[32]; overwegende dat de overheid in samenlevingen waar meer gelijkheid heerst minder middelen moet uitgeven aan sociale zekerheid;
T. overwegende dat ongelijkheid gedurende de hele levenscyclus zich vertaalt in ongelijkheid op oudere leeftijd, zoals een lagere gezonde levensverwachting, armoede onder ouderen en een genderpensioenkloof van bijna 40 %; overwegende dat er Europese strategieën voor de uitbanning van armoede nodig zijn om duurzame ontwikkeling voor iedereen te verwezenlijken;
U. overwegende dat economische zekerheid een belangrijke factor is voor menselijke ontplooiing;
V. overwegende dat de Raad op 5 oktober 2015 conclusies heeft goedgekeurd over het "verslag over de toereikendheid van de pensioenen 2015: Huidige en toekomstige toereikendheid van het inkomen van ouderen in de EU", waarin ze stelt dat het "van essentieel belang [is] dat de openbare pensioen- of andere sociale beschermingsstelsels voor vrouwen en mannen die door hun kansen op werk niet in staat zijn, c.q. waren om voldoende pensioenrechten op te bouwen, passende waarborgen bevatten" en voorts dat "dergelijke waarborgen [...] met name minimumpensioenen of andere minimuminkomensregelingen voor ouderen [omvatten][33];
W. overwegende dat onvoldoende financiële middelen voor openbaar onderwijs een van de belangrijkste oorzaken van toekomstige maatschappelijke verschillen en toenemende ongelijkheid is;
X. overwegende dat de Gini-coëfficiënt voor de EU tussen 2005 en 2015 is gestegen van 30,6 tot 31, en dat de inkomensongelijkheid tussen de bovenste en de onderste 20 % van de bevolking is toegenomen van 4,7 tot 5,2; overwegende dat er een nauw verband bestaat tussen inkomensongelijkheid en het percentage mensen dat het risico loopt met inkomensarmoede te worden geconfronteerd, en dat inkomensarmoede sinds 2005 geleidelijk is toegenomen; overwegende dat er in tal van lidstaten tussen 2008 en 2014 een toename van de ongelijkheid van het besteedbare gezinsinkomen is waargenomen[34];
Y. overwegende dat uiteenlopende economische groei tussen en binnen de lidstaten tot economische onevenwichtigheden binnen de Unie leidt; overwegende dat deze uiterst ongelijke economische tendenzen aanleiding hebben gegeven tot torenhoge werkloosheid en het ontstaan van armoedegebieden;
Z. overwegende dat de mondiale evolutie van ongelijkheid samenhangt met een geleidelijke toename van ongelijkheid in ontwikkelde landen sinds de jaren 1980, waarbij volgens de OESO[35] de ongelijkheid toeneemt ongeacht de economische conjunctuur (met specifieke uitzonderingen), met een stijging van de Gini-coëfficiënt met drie punten tot gevolg, van 0,29 tot 0,32 tussen 1980 en 2013, hetgeen neerkomt op een stijging met 10 % in de voorbije decennia;
AA. overwegende dat de mate van ongelijkheid weliswaar afhankelijk kan zijn van vele factoren, maar dat de verantwoordelijkheid om deze factoren specifiek aan te pakken op structureel niveau bij instellingen en de auteurs van politieke maatregelen ligt; overwegende dat er sprake is van een investeringskloof in de EU en dat openbare en particuliere investeringen van cruciaal belang zijn om ongelijkheid tegen te gaan door de werkgelegenheid te stimuleren; overwegende dat structurele tekortkomingen op passende wijze moeten worden aangepakt; overwegende dat het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) naar verwachting zal worden aangepast om te kunnen bijdragen aan het dichten van de investeringskloof;
AB. overwegende dat trends in ongelijkheid niet noodzakelijk samenvallen met trends in absolute en extreme vormen van armoede, zoals dakloosheid;
AC. overwegende dat het ter beschikking stellen van passende steun en financiering voor duurzame en permanente huisvesting essentieel is voor toegang tot de arbeidsmarkt, onderwijs en gezondheidszorg, en voor een betere integratie en plaatselijke acceptatie; overwegende dat het leefbaar houden van buurten en het bestrijden van segregatie een belangrijke rol spelen in de ondersteuning van integratie en de beperking van ongelijkheid;
AD. overwegende dat uit gegevens van Eurostat blijkt dat het aandeel van de EU-bevolking dat het risico loopt in armoede terecht te komen 24,4 % bedroeg in 2015 en in het geval van kinderen opliep tot 26,9 %;
AE. overwegende dat vrouwen onevenredig zwaar getroffen worden door de crisis, en overwegende dat groene banen beter bestand zijn gebleken tegen crises dan andere banen;
AF. overwegende dat vrouwen een groter risico lopen in een situatie van armoede en onzekerheid terecht te komen;
Zorgen voor Europese beleidscoördinatie ter bestrijding van ongelijkheid
1. bevestigt dat ongelijkheid een bedreiging vormt voor de toekomst van het Europees project, de legitimiteit ervan uitholt en het vertrouwen in de EU als drijvende kracht van sociale vooruitgang – een aspect van de Unie dat verder moet worden ontwikkeld – kan aantasten; wijst erop dat de huidige vormen van ongelijkheid negatieve gevolgen hebben die de politieke en sociale stabiliteit ondermijnen; beklemtoont dat het bevorderen van opwaartse convergentie en het verbeteren van het leven van alle Europese burgers de motor van verdere integratie moet blijven;
2. is er vast van overtuigd dat de vermindering van ongelijkheid tot de belangrijkste prioriteiten op Europees niveau moet behoren, niet alleen om armoede aan te pakken of aan te zetten tot convergentie, maar ook als noodzakelijke voorwaarde voor economisch herstel, hoogwaardige werkgelegenheid, sociale cohesie en gedeelde welvaart;
3. benadrukt dat de vermindering van ongelijkheid van cruciaal belang is om eerlijkere en stabielere democratieën te bevorderen, een gelijke behandeling waarin niet met twee maten wordt gemeten te waarborgen, populisme, extremisme en xenofobie op een zijspoor te zetten en ervoor te zorgen dat de Europese Unie als project door haar burgers wordt omarmd;
4. herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat de Europese Unie aan haar verplichtingen op grond van de Verdragen moet voldoen wat betreft het bevorderen van het welzijn van haar volkeren, volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, sociale rechtvaardigheid en bescherming, gelijkheid tussen vrouwen en mannen, gelijkheid tussen burgers met een verschillende sociaal-economische achtergrond, solidariteit tussen de generaties, bescherming van de rechten van het kind en sociale inclusie van iedereen die zich in een kwetsbare positie bevindt of te lijden heeft onder marginalisering;
5. vraagt de Commissie en de lidstaten om overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden de prestaties en resultaten van economische beleidscoördinatie te evalueren en hierbij rekening te houden met de evolutie van sociale vooruitgang en sociale rechtvaardigheid in de EU; stelt vast dat in het Europees semester geen prioriteit is toegekend aan de verwezenlijking van deze doelen en de vermindering van ongelijkheid; verzoekt de Commissie met klem het proces van beleidscoördinatie te verbeteren met het oog op een betere monitoring, preventie en correctie van negatieve trends die ongelijkheid in de hand zouden kunnen werken en sociale vooruitgang zouden kunnen verzwakken of een negatief effect zouden kunnen hebben op sociale rechtvaardigheid, indien nodig door preventieve en corrigerende maatregelen in te voeren; is van mening dat specifieke beleidsmaatregelen ter bestrijding van economische ongelijkheid moeten worden overwogen en in voorkomend geval moeten worden opgenomen in het Europees semester;
6. is van oordeel dat sociale maatregelen in sommige gevallen als verzachtende maatregelen kunnen worden beschouwd en moeten worden aangevuld met economisch beleid en maatschappelijk verantwoorde structurele hervormingen, teneinde positieve, blijvende en duurzame economische groei tot stand te brengen en de trend in de richting van ongelijkheid op de middellange en lange termijn structureel weg te werken; meent dat het sociale scorebord van het Gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid een prominentere rol moet spelen in het Europees semester als "systeem voor vroegtijdige waarschuwing" met betrekking tot buitensporige sociale onevenwichtigheden;
7. houdt rekening met het bescheiden uitvoeringspercentage van aanbevelingen, dat 29 % bedroeg in 2014; verzoekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad uiterlijk midden 2018 een analyse en vergelijking voor te leggen van de effecten en resultaten van de landspecifieke aanbevelingen en de maatregelen in het kader van het Europees semester en verschillende EU-programma's voor het wegwerken van ongelijkheid als gevolg van de economische crisis, alsook een plan uit te werken met aanvullende beleidsaanbevelingen voor het aanpakken van ongelijkheid;
8. dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van het Europees semester en onverminderd nationale bevoegdheden een betere beoordeling te verrichten van onevenwichtigheden op het vlak van de verdeling van inkomens en vermogen, onder meer door afzonderlijke diepgaande-evaluatieverslagen op te stellen indien er sprake is van dergelijke onevenwichtigheden, als een manier om economische coördinatie te koppelen aan werkgelegenheid en sociale prestaties; verzoekt de Commissie zich een accuraat en actueel beeld te vormen van de verschillen op het vlak van inkomens en vermogen, sociale cohesie en sociale inclusie tussen en binnen landen, en haar voorstellen en aanbevelingen voor politieke beslissingen te staven aan de hand van robuuste en gedetailleerde gegevens; verzoekt de Commissie zorgvuldig na te gaan welke indicatoren (de Gini-index, de Palma-indexen, de Theil-index, loonquote, de verhouding tussen minimumloon en bbp per hoofd van de bevolking of ten opzichte van het gemiddeld loon, enz.) het meest accuraat zijn om economische ongelijkheid op te sporen en toezicht te houden op de evolutie van ongelijkheid, en hierbij ook rekening te houden met het concurrentievermogen en de productiviteit in het algemeen van alle factoren;
9. merkt op dat regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden als bedoeld in artikel 174 VWEU, alsook afgelegen en ontvolkte regio's, meer problemen ondervinden om te zorgen voor toegang tot openbare diensten zoals gezondheidszorg en onderwijs, en dat dit tot gevolg heeft dat deze diensten vaak zwaarder drukken op de overheidsfinanciën en dat wie van de diensten gebruik wil maken verder moet reizen;
10. herhaalt dat investeringen moeten worden afgestemd op een betere territoriale cohesie, zodat het industriële weefsel van regio's met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen wordt versterkt, met name wat toegang tot breedband betreft;
11. verzoekt de Commissie met klem de lidstaten aan te sporen tot ambitieuze investeringen in sociale bescherming, diensten en infrastructuur via een gerichter en strategischer gebruik van de Europese Structuur- en investeringsfondsen en het Europees Fonds voor strategische investeringen, teneinde in te spelen op de sociale en economische behoeften van lidstaten en regio's;
12. herhaalt zijn pleidooi voor de invoering van een geloofwaardige Europese pijler van sociale rechten ter bevordering van opwaartse convergentie, rekening houdend met de bevoegdheidsverdeling als vastgelegd in de Verdragen, en het creëren van een diepere en eerlijkere sociale dimensie van de EMU, waarbij de nodige wetgevings-, institutionele en financiële middelen worden ingezet om sociale vooruitgang voor de EU-burgers en een gelijk speelveld tot stand te brengen, als volgende fase in het Europese integratieproces; verzoekt de Commissie met een concrete routekaart voor de voltooiing van de sociale dimensie van de EMU te komen;
13. verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten meer inspanningen te leveren voor het verwezenlijken van alle doelstellingen van de Europa 2020-strategie, waaronder het terugdringen van armoede en sociale uitsluiting met 20 miljoen mensen, alsook om het toepassingsgebied van de Europa 2020-strategie af te stemmen op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling door ook de strijd tegen ongelijkheid en extreme armoede op te nemen in de lijst van doelstellingen; vraagt de Commissie nauw te blijven toezien op de uitvoering van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en rekening te houden met het scorebord van Eurostat over de kernindicatoren van de Europa 2020-strategie, ook in de procedure van het Europees semester en de landspecifieke aanbevelingen;
14. verzoekt de Commissie en de lidstaten – waarbij moet worden opgemerkt dat deze laatste primair verantwoordelijk zijn voor hun sociaal beleid, dat moet worden ondersteund en aangevuld met Europese maatregelen – hun inspanningen op te voeren ter beperking van ongelijkheid tussen inkomensgroepen en aan te sporen tot de invoering van een passend kader van maatregelen om onder meer te zorgen voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor iedereen, openbaar onderwijs, gezondheidszorg, pensioenen, geschikte openbare infrastructuur en sociale diensten en om gelijke kansen te bevorderen; benadrukt dat een dergelijk kader moet resulteren in een goed functionerende "maatschappelijke lift";
15. beklemtoont dat de uitvoering van passende maatregelen ter beperking van ongelijkheid en voor een grotere sociale cohesie in de begroting van de Unie moet worden vastgelegd;
16. beklemtoont het primordiale belang van de grondrechten; benadrukt dat het arbeidsrecht en hoge sociale normen een essentiële rol spelen bij het herstel van het economisch evenwicht, de ondersteuning van inkomens en het stimuleren van investeringscapaciteit; wijst erop hoe belangrijk het is dat de sociale rechten als verankerd in het EU-Handvest van de grondrechten worden geëerbiedigd, met inbegrip van de rechten en vrijheden van vakbonden en het recht op collectieve onderhandelingen, en dat de gelijke behandeling van werknemers wordt gehandhaafd;
17. merkt op dat we niet kunnen negeren hoe belangrijk sectoraal beleid in de toekomst zal zijn voor de beperking van ongelijkheid, dat er met name behoefte is aan een verdere ontwikkeling van de interne markt en aan een investeringsbeleid op Europees en nationaal niveau (bv. in grote infrastructuurwerken, gezondheidszorg, onderwijs) en dat er bij de formulering van alle aspecten van het energiebeleid rekening moet worden gehouden met de kansen die deze beleidsmaatregelen bieden wat economische, sociale en territoriale factoren betreft, zodat gelijke kansen worden gewaarborgd; verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten alomvattende strategieën voor het scheppen van banen te ontwikkelen, gericht op strategische investeringen in groene banen, in de sociale, gezondheids- en zorgsector, alsook in de sociale economie, waarvan het werkgelegenheidspotentieel nog niet is aangeboord;
Maatregelen die het scheppen van fatsoenlijk werk en kwaliteitsvolle banen stimuleren
18. spreekt zijn bezorgdheid uit over de ontwikkeling van ongelijkheid in de EU na de crisis, die voornamelijk het gevolg was van toenemende werkloosheid; is van mening dat werkloosheid een bron van ongelijkheid is en dat beleidsmaatregelen voor het scheppen van fatsoenlijk werk en kwaliteitsvolle banen die gericht zijn op de belangrijkste gebieden met een hoge werkloosheidsgraad kunnen helpen om de gezinsinkomens in het laagste kwintiel op te trekken;
19. beklemtoont daarnaast dat een hoge werkloosheidsgraad een neerwaartse druk uitoefent op lonen en in sommige gevallen ook negatieve effecten kan hebben op arbeids- en maatschappelijke omstandigheden; benadrukt dat het bestrijden van werkloosheid op zichzelf een noodzakelijke maar niet afdoende voorwaarde is voor het verminderen van ongelijkheid;
20. vraagt de Commissie met een voorstel te komen om het financieringsniveau van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voor de periode 2017-2020 te verhogen tot ten minste 21 miljard EUR, waarbij wordt geprobeerd jongeren onder 30 jaar beter te bereiken; roept de Commissie op bij te dragen aan een betere tenuitvoerlegging van de jongerengarantie door een grotere nadruk te leggen op de meest kwetsbare jongeren die vaak met complexe behoeften te kampen hebben, en hierbij rekening te houden met de laatste bevindingen van het verslag van de Europese Rekenkamer inzake het gebruik van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en te zorgen voor een nauwkeurige en transparante uitvoering en beoordeling;
21. benadrukt hoe belangrijk het is nauw contact te houden met jongeren die de jongerengarantie/het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief verlaten met het oog op een blijvende en efficiënte integratie op de arbeidsmarkt; verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief flexibeler te maken, ook voor goed functionerende landen op het vlak van jongerenbeleid, door regelingen op te nemen ter bescherming van jongeren die de overstap maken van het onderwijs of het hoger onderwijs naar de arbeidsmarkt, als compensatie voor de uitsluiting van jongeren van socialezekerheidsstelsels in Europa;
22. benadrukt dat programma's als de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief niet in de plaats mogen komen van de eigen inspanningen die lidstaten moeten leveren om jeugdwerkloosheid te bestrijden en te werken aan duurzame integratie op de arbeidsmarkt; onderkent dat kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk onderwijs een bepalende factor is voor het wegwerken van ongelijkheid; dringt derhalve aan op meer investeringen in openbaar onderwijs en een leven lang leren;
23. verzoekt de Commissie en de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de noodzaak om groene banen te bevorderen en de werkgelegenheid te stimuleren in plattelandsgebieden en gebieden die gekenmerkt worden door achteruitgang en deze gebieden aantrekkelijker te maken voor vrouwen;
24. verzoekt de Commissie – via het ESF en de procedure van het Europees semester – en de lidstaten – via hun nationale hervormingsprogramma's – te zorgen voor een volledige tenuitvoerlegging van de maatregelen op nationaal niveau als uiteengezet in de aanbevelingen van de Raad betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt;
25. verzoekt de Commissie en de lidstaten de Economische en Monetaire Unie aan te vullen met een volwaardige Europese arbeidsmarkt in combinatie met een ruime socialezekerheidsdekking; is van oordeel dat goed functionerende arbeidsmarkten en degelijke socialezekerheidsstelsels cruciaal zijn voor het succes van de Europese Monetaire Unie en passen in een breder proces van opwaartse convergentie naar economische, sociale en territoriale cohesie; verzoekt de Commissie in die zin met een studie te komen over hoe de EU programma's op nationaal niveau voor gegarandeerde overheidsbanen kan ondersteunen en bevorderen;
26. verzoekt de lidstaten om onderwijs en opleiding beter op de behoeften van de arbeidsmarkt in de hele EU te doen aansluiten, om de mogelijkheden voor mobiliteit te vergroten en om aanwervings- en opleidingsstrategieën te verbeteren, met name via opleidingen op de werkvloer en gerichte investeringen die voor meer banen zorgen en de vraag naar werknemers doen toenemen; herinnert eraan dat het leren van nieuwe vaardigheden belangrijk is voor de herintegratie van mensen op de arbeidsmarkt en helpt bij het terugdringen van langdurige werkloosheid en bij het beter op elkaar laten aansluiten van vaardigheden en beschikbare banen; beklemtoont dat de validering en erkenning van formeel en informeel onderwijs belangrijke instrumenten zijn om ervoor te zorgen dat verworven vaardigheden iets waard zijn op de arbeidsmarkt; beklemtoont dat mogelijkheden voor een leven lang leren gedurende de hele levenscyclus, en dus ook bij ouderen, moeten worden bevorderd, teneinde iedereen in staat te stellen al zijn mogelijkheden in te zetten in de strijd tegen ongelijkheid;
27. verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken bij het bestrijden van discriminatie bij aanwerving en van discriminerende aanwervingsprocedures waardoor mensen op grond van (onder andere) gender, genderidentiteit of -expressie, seksuele gerichtheid, geslachtskenmerken, etniciteit, handicap of leeftijd, geen toegang krijgen tot de arbeidsmarkt;
Verbeteren van de arbeids- en leefomstandigheden
28. spreekt zijn bezorgdheid uit over de toenemende hoeveelheid zwartwerk, atypische arbeidscontracten en andere vormen van atypisch werk, die kunnen leiden tot onzekere arbeidsomstandigheden, lagere lonen, uitbuiting, geringere bijdragen aan de sociale zekerheid en toenemende ongelijkheid in een aantal lidstaten; wijst erop dat er moet worden gezorgd voor een degelijke sociale zekerheid en sociale bescherming om alle werknemers te beschermen; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer te doen ter bestrijding van de schaduweconomie en zwartwerk;
29. is van oordeel dat de kwaliteit van banen in heel Europa voor verbetering vatbaar is, met name wat betreft leefbare lonen, werkzekerheid, toegang tot onderwijs en een leven lang leren, alsook gezondheid en veiligheid op het werk; verzoekt de Commissie steun te geven aan verder onderzoek met betrekking tot de monitoring en de verbetering van de totstandbrenging van kwaliteitsvolle werkgelegenheid en algemeen concurrentievermogen in de EU, gebaseerd op onderzoek van Eurofound;
30. is van oordeel dat een fatsoenlijke levensstandaard met sommige vormen van arbeid, zoals nulurencontracten en onbetaalde stages, niet mogelijk is; acht het van cruciaal belang om te zorgen voor degelijke leer- en opleidingsmogelijkheden en fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, indien van toepassing, voor stages en leerlingplaatsen, om grenzen te stellen aan atypische vormen van arbeid, om het gebruik van nulurencontracten te verhinderen en te voorkomen dat uitzendkrachten stakende werknemers vervangen en er overeenkomsten voor bepaalde tijd worden gebruikt voor vaste taken;
31. stelt vast dat vrijwillig deeltijdwerk bepaalde categorieën van mensen, die thans ondervertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt, kan stimuleren deel te nemen aan de arbeidsmarkt en nuttig kan zijn voor regelingen inzake een beter evenwicht tussen werk en privéleven;
32. is er vast van overtuigd dat kan worden onderzocht of het met een nauwkeurige gemeenschappelijke arbeidsclassificatie op Europees niveau mogelijk is onzekerheid tegen te gaan op basis van wetenschappelijke feiten en gegevens; is ervan overtuigd dat ongelijkheid tussen werknemers kan worden tegengegaan wanneer het beginsel van gelijke betaling voor gelijk werk op dezelfde plaats wordt toegepast;
33. wijst erop hoe belangrijk het is naar behoren na te gaan wat de verschillende effecten en aspecten zijn van toenemende automatisering en welke invloed vertragingen in het aanpassen van de wetgeving hebben, hetgeen een neerwaartse druk zou kunnen uitoefenen op de socialezekerheidsstelsels en de lonen en met name laaggeschoolde en middelhoog opgeleide werknemers zou treffen; benadrukt in dit verband hoe belangrijk het is dat de sociale bescherming en de lonen voldoende hoog blijven;
34. vindt dat de agenda voor nieuwe vaardigheden moet zorgen voor betaalbare toegang tot een leven lang leren voor alle werknemers, alsook voor aanpassing aan digitalisering en permanente technologische veranderingen;
35. neemt terdege kennis van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een kaderrichtlijn inzake een toereikend minimuminkomen in de Europese Unie, waarin gemeenschappelijke regels en indicatoren worden vastgelegd en methoden voor het toezicht op de toepassing worden aangereikt; verzoekt de lidstaten en de Commissie met een voorstel te komen voor een gemeenschappelijke benadering voor alle lidstaten met betrekking tot de invoering van een regeling voor een minimuminkomen waarin niveaus van toereikendheid zijn opgenomen en methoden worden aangereikt om de mate waarin begunstigden gebruikmaken van de regeling te verhogen, teneinde mensen met een ontoereikend inkomen te ondersteunen, voor gelijke toegang tot kwalitatief hoogwaardige, betaalbare en geïntegreerde sociale, gezondheidszorg-, onderwijs- en vrijetijdsdiensten te zorgen, armoede te bestrijden en sociale integratie te stimuleren; vindt dat het instrument van referentiebudgetten, die aangeven welke kosten verbonden zijn aan een waardig leven in verschillende regio's, voor uiteenlopende woonvormen, samenstellingen van huishoudens en leeftijdsgroepen, kan worden gebruikt om vast te stellen of de door de lidstaten ingevoerde regelingen voor een minimuminkomen voldoen;
36. maakt zich zorgen over de geringe benutting van de regelingen voor een minimuminkomen, daar waar deze reeds bestaan, hetgeen aangeeft dat er veel barrières zijn, onder andere indringende procedures en het stigma dat wordt geassocieerd met het indienen van een aanvraag in het kader van een dergelijke regeling; is van mening dat programma's voor inkomenssteun wezenlijk zijn om ongelijke economische tendenzen te vermijden, doordat mensen steun krijgen alvorens zij het stadium van armoede en sociale uitsluiting bereiken;
37. verzoekt de Commissie en de lidstaten te onderzoeken of het mogelijk is een Europese werkloosheidsverzekeringsregeling in te voeren, in aanvulling op de huidige nationale werkloosheidsuitkeringsstelsels; is van oordeel dat een dergelijke doeltreffende en beheersbare stabilisator een belangrijke rol kan spelen bij het terugdringen van de ongelijkheid tussen de lidstaten en als buffer kan dienen voor de gevolgen van het opvangen van asymmetrische schokken; beklemtoont dat toereikende werkloosheidsuitkeringen voor alle werknemers deel moeten uitmaken van de sociale minimumnormen in de EU, teneinde werknemers te helpen omgaan met de negatieve sociale effecten van werkloosheid;
38. benadrukt het belang van sociale dialoog en collectieve onderhandelingen bij het bepalen van lonen, alsook de noodzaak om deze mechanismen in handen van de sociale partners te houden, overeenkomstig hun autonomie als verankerd in de Verdragen; verzoekt de Commissie een studie te verrichten met betrekking tot een index van leefbare lonen, zodat een schatting kan worden gemaakt van de kosten van het levensonderhoud en het geraamde inkomen die nodig zijn om te voldoen aan de basisbehoeften van een gezin, en dit voor elke lidstaat en regio; wijst erop dat een toereikend inkomen voor alle huishoudens van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat de werkende armen financieel onafhankelijk kunnen worden met behoud van zekerheid over huisvesting en voeding;
39. verzoekt de lidstaten te ijveren voor eerlijkere loonschalen en bij wet te regelen in hoeverre lonen maximaal mogen uiteenlopen binnen een werkplek;
40. beklemtoont dat voor de langetermijnfinanciering van de bouw van nieuwe woningen naast de ESI-fondsen en het EFSI andere vormen van zowel particuliere als openbare financiering moeten worden gemobiliseerd als een manier om de activiteiten van nationale overheidsbanken of andere agentschappen op het gebied van betaalbare en sociale huisvesting verder uit te bouwen;
41. verzoekt de Commissie om voor werknemers de gezondheid en veiligheid op de werkplek te verbeteren, onder meer door de arbeidstijdenrichtlijn naar behoren te handhaven;
42. wijst erop dat het recht op collectieve onderhandelingen en collectieve actie een grondrecht is in de EU en dat de Europese instellingen dit recht moeten eerbiedigen, de beginselen ervan moeten naleven en de toepassing ervan moeten bevorderen[36]; is van mening dat de afbrokkelende onderhandelingspositie van werknemers en vakbonden niet heeft geholpen om deze doelstelling te bereiken en een van de oorzaken kan zijn van een geringe stijging van de lonen en de verspreiding van onzeker werk;
43. wijst erop hoe belangrijk het is de rechten van werknemers te beschermen en de onderhandelingspositie van werknemers te versterken via structurele hervormingen van arbeidsmarkten ter bevordering van duurzame groei, fatsoenlijk werk, gedeelde welvaart en sociale cohesie; onderstreept het belang van dialoog tussen de sociale partners voor het aanpakken van ongelijkheid op de arbeidsmarkt; verzoekt de lidstaten en de EU het recht om vakbonden op te richten te waarborgen en ervoor te zorgen dat zowel vakbonden als werkgeversorganisaties krachtig en autonoom kunnen handelen bij onderhandelingen op ieder niveau;
44. onderstreept bovendien het belang van de dialoog met de burgers, met vertegenwoordigers van verschillende groepen uit de samenleving, met name van groepen die een groter risico lopen in een situatie van armoede en sociale uitsluiting terecht te komen, wanneer wordt gesproken over kwesties die verband houden met ongelijkheid;
45. dringt aan op de tenuitvoerlegging van antidiscriminatiemaatregelen, gezien hun belang voor het waarborgen van gelijke kansen op het vlak van werkgelegenheid en het bevorderen van sociale inclusie; verzoekt de lidstaten de antidiscriminatierichtlijn te deblokkeren;
46. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om te waarborgen dat discriminatie, intimidatie en geweld op grond van (onder meer) gender, genderidentiteit of -expressie, seksuele gerichtheid en geslachtskenmerken worden aangepakt op de werkvloer en ervoor te zorgen dat er duidelijke rapportage- en ondersteuningsmechanismen voor slachtoffers en procedures voor het aanpakken van daders voorhanden zijn;
Versterken van de verzorgingsstaat en de sociale bescherming
47. benadrukt dat de sociale bijstand en de socialezekerheidsstelsels in tal van landen onder druk zijn komen te staan door financiële consolidatiemaatregelen, met gevolgen op het vlak van inkomensongelijkheid; is van oordeel dat de socialezekerheidsstelsels als een veiligheidsnet moeten fungeren en daarnaast ook inclusie op de arbeidsmarkt moeten bevorderen; beklemtoont de noodzaak van een multidimensionale benadering om meer gelijkheid en sociale cohesie tot stand te brengen, zoals weerspiegeld in de horizontale sociale clausule (artikel 9 VWEU), waarin wordt ingegaan op de sociale dimensie van het beleid van de Unie en de verbintenis wordt uitgesproken om het beginsel van sociale mainstreaming toe te passen in al het beleid van de Unie;
48. stelt dat sociale vooruitgang als gedefinieerd in de Europese index voor sociale vooruitgang betrekking heeft op het vermogen van een samenleving om in de fundamentele behoeften van haar burgers te voorzien, de burgers en gemeenschappen de bouwstenen te geven om hun levenskwaliteit te kunnen verbeteren en behouden, en de voorwaarden te creëren die iedereen in staat stellen zijn volledige potentieel te benutten;
49. spoort de lidstaten aan om hun socialezekerheidsstelsels (onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, pensioenen en sociale overdrachten) te verbeteren op basis van sociale waarborgen van hoog niveau, met als doel te komen tot een alomvattende bescherming van mensen, rekening houdend met de nieuwe sociale risico's en de nieuwe kwetsbare groepen die voortkomen uit de financiële, economische en vervolgens sociale crises waar de lidstaten mee werden geconfronteerd;
50. verzoekt de lidstaten investeringen in kwaliteitsvolle en betaalbare onderwijs- en opvangvoorzieningen voor jonge kinderen te stimuleren en benadrukt dat deze investeringen resultaten lijken op te leveren, met name voor kinderen uit kansarme gezinnen; verzoekt de lidstaten om met de steun van de Commissie en overeenkomstig de Barcelona-doelstellingen de nodige maatregelen te nemen om te zorgen voor universele en betaalbare toegang tot kwaliteitsvol openbaar onderwijs vanaf jonge leeftijd (0-3 jaar), aangezien dit cruciaal is voor het bestrijden van ongelijkheid op de lange termijn;
51. verzoekt de Commissie om een Europees kader uit te werken overeenkomstig de desbetreffende aanbeveling van de IAO, met een voorstel inzake minimale sociale bescherming met gewaarborgde universele toegang tot gezondheidszorg, een minimale inkomenszekerheid, toegang tot en steun voor onderwijs, toegang tot goederen en diensten die op nationaal niveau als noodzakelijk worden omschreven, alsook tot werkgelegenheid;
52. dringt aan op universele toegang tot betaalbare huisvesting, bescherming van kwetsbare huishoudens tegen uitzetting en hoge schuldenlasten, en de bevordering op Europees niveau van een doeltreffend tweedekanskader voor individuen en gezinnen;
53. spoort de lidstaten aan om snel op de huidige migratie- en vluchtelingencrisis in te spelen en te waarborgen dat vluchtelingen snel kunnen starten met het leren van de taal en de cultuur en toegang krijgen tot opleiding, kwaliteitsvolle huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, de arbeidsmarkt en sociale bescherming, alsook de erkenning van formele en niet-formele vaardigheden en capaciteiten, en om ervoor te zorgen dat ze integreren in de samenleving;
54. bevestigt dat iedereen universele toegang moet krijgen tot overheidspensioenen en ‑ouderdomspensioenen die gebaseerd zijn op solidariteit en voldoende hoog zijn; verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij het versterken van de overheids- en bedrijfpensioenstelsels, teneinde een adequaat pensioen te bieden dat boven de armoedegrens ligt en gepensioneerden in staat te stellen hun levensstandaard te behouden en een waardig en onafhankelijk leven te leiden; herhaalt zijn oproep om in de pensioenstelsels te voorzien in zorgkredieten ter compensatie van de premies die vrouwen en mannen niet hebben kunnen betalen vanwege de zorg voor de kinderen en langdurige zorgtaken, als een manier om de genderpensioenkloof te dichten; beklemtoont dat individuele pensioenregelingen weliswaar een belangrijk instrument zijn om een voldoende hoog pensioen op te bouwen, maar wijst erop dat wettelijke en op solidariteit gebaseerde pensioenstelsels het belangrijkste middel blijven om ouderdomsarmoede en sociale uitsluiting aan te pakken;
55. beklemtoont dat de fundamentele rechten van mensen met een handicap moeten worden gewaarborgd, met inbegrip van het recht op fatsoenlijke en obstakelvrije banen, diensten en een minimale inkomenszekerheid, aangepast aan specifieke individuele behoeften, een fatsoenlijke levensstandaard en sociale inclusie, alsook specifieke voorzieningen inzake de bescherming tegen uitbuiting en dwangarbeid;
56. is van mening dat internationale handel een drijvende kracht voor groei is geweest, maar dat de voordelen niet altijd gelijk worden verdeeld en dat dit kan worden opgevat als een bron van ongelijkheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten om te ijveren voor eerlijkere internationale handelsovereenkomsten die in overeenstemming zijn met de Europese arbeidsmarktvoorschriften en de belangrijkste IAO-verdragen en die tegelijk ter bescherming dienen van hoogwaardige werkgelegenheid en werknemersrechten, alsook zorgen voor Europese en nationale mechanismen voor het compenseren van werknemers en sectoren die schade hebben ondervonden van grote veranderingen in de wereldhandelspatronen als gevolg van globalisering, onder meer via het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering;
57. verzoekt de Commissie te waarborgen dat het EU-mededingingsbeleid voor eerlijke concurrentie zorgt en bijdraagt aan het aanpakken van kartels of onverenigbare staatssteun, aangezien deze de prijzen verstoren en de goede werking van de interne markt bemoeilijken, teneinde de consument te beschermen;
Bestrijden van armoede en sociale uitsluiting
58. is van mening dat het recht op gelijke kansen moet worden gewaarborgd in de Europese Unie; maakt zich zorgen dat de huidige resultatenongelijkheid die gevolgen heeft voor iedereen die in de EU leeft, maar met name voor kinderen en jongeren, vaak wordt verergerd door het niet-egalitaire ontwerp van onderwijsstelsels en schadelijke gevolgen heeft voor het welzijn van jongeren en hun ontplooiing als individuen, en zo Europese jongeren opzadelt met een lage dunk van zichzelf en het gevoel niet echt deel uit te maken van de samenleving, met name bij wie weinig middelen en kansen heeft;
59. benadrukt dat onderwijs een sleutelrol moet spelen bij het tegengaan van ongelijkheid en dringt er in dat verband bij de lidstaten op aan hun inspanningen op te voeren en voldoende te investeren om gelijke kansen te garanderen; bevestigt het belang van universele toegang tot onderwijs en de toegang tot studiefinanciering voor jongeren in het hoger onderwijs; verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen bij het creëren van adequate, fatsoenlijke en toegankelijke huisvesting voor jongeren om de overgang naar een zelfstandig leven te ondersteunen;
60. verzoekt de Commissie en de lidstaten de bestrijding van armoede, met name onder kinderen, op te voeren door streefcijfers voor de vermindering van kinderarmoede vast te stellen, door de mogelijkheden te onderzoeken van een gecoördineerde tenuitvoerlegging van de aanbeveling "Investeren in kinderen" en via de ontwikkeling van een kindergarantieregeling;
61. benadrukt voorts dat tal van activiteiten op cultureel en sportief gebied krachtige instrumenten zijn voor cohesie en sociale integratie en herinnert eraan dat de meest kansarmen via deze activiteiten betere werkgelegenheidsvooruitzichten kunnen krijgen dankzij het aanleren van zachte vaardigheden;
62. verzoekt de lidstaten bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie om armoede en het risico op sociale uitsluiting terug te dringen;
63. beschouwt de snelle toename van het aantal daklozen in de meeste EU-lidstaten als een probleem dat hoogdringend onder de aandacht moet worden gebracht; is van oordeel dat de Commissie, overeenkomstig de beginselen van de pijler van sociale rechten, de lidstaten moet helpen bij het omkeren van deze trend en bij het uiteindelijk volledig uitbannen van het verschijnsel dakloosheid;
Verwezenlijken van een echt genderevenwicht
64. merkt op dat de Commissie op zijn verzoek is ingegaan om het evenwicht tussen privé- en beroepsleven voor vrouwen en mannen die in de EU wonen en werken te verbeteren, door middel van een voorstel voor een richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en verzorgers om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de komende decennia; herinnert aan zijn oproep om te voorzien in passende beloning en sociale bescherming, en benadrukt dat de voorstellen van de Commissie een goede basis zijn voor een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen, een beter evenwicht tussen werk en privéleven en een grotere beschikbaarheid van flexibele werkregelingen voor zowel vrouwen als mannen, als een manier om ongelijkheid met betrekking tot betaald en onbetaald werk te verminderen;
65. benadrukt dat de verdere integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt door een betere ondersteuning van vrouwelijk ondernemerschap, door de kloof te dichten tussen het onderwijsniveau van vrouwen en hun positie op de arbeidsmarkt en door gelijke kansen te waarborgen voor mannen en vrouwen op het gebied van loon, loopbaanontwikkeling en de mogelijkheid om voltijds te werken, stuk voor stuk cruciale factoren zijn voor de verwezenlijking van inclusieve economische groei op de lange termijn, doordat de genderpensioenkloof verdwijnt, de strijd wordt aangegaan met ongelijkheid en de financiële onafhankelijkheid van vrouwen wordt gestimuleerd;
66. verzoekt de Commissie in voorkomend geval initiatieven op te starten om de loonkloof tussen mannen en vrouwen in al zijn vormen te dichten en sancties vast te stellen voor werkplekken die het recht op gelijkheid met voeten treden door verschillende lonen te hanteren voor identieke beroepscategorieën op basis van de vaststelling of het beroep voornamelijk wordt uitgeoefend door mannen of door vrouwen;
67. betreurt dat er, ondanks bestaande wetgeving waarin het beginsel is verankerd van gelijke beloning voor arbeid van gelijke waarde door mannelijke en vrouwelijke werknemers, nog altijd een genderloonkloof bestaat en zelfs een nog grotere genderpensioenkloof; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de sociale partners het probleem van de genderkloof op het gebied van lonen en pensioenen aan te pakken;
68. maakt zich zorgen over de stijging van het armoedepercentage, met name onder vrouwen, en over het feit dat met name alleenstaande moeders, jonge en oudere vrouwen door armoede worden getroffen; wijst erop dat de verlaging van het armoedepeil met 20 miljoen mensen uiterlijk in 2020 kans van slagen heeft met beleidsmaatregelen inzake armoedebestrijding en een actieve arbeidsmarkt die gefundeerd zijn op gendermainstreaming en in de eerste plaats gericht zijn op het vergroten en ondersteunen van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen; merkt op dat armoede nog steeds gemeten wordt aan de hand van het totale inkomen van het huishouden, waarbij er vanuit wordt gegaan dat alle leden van het huishouden evenveel verdienen en dat de financiële middelen gelijk worden verdeeld; vraagt om geïndividualiseerde rechten en berekeningen die gebaseerd zijn op individuele inkomens, zodat de ware omvang van armoede onder vrouwen aan het licht kan komen;
69. wijst op de belangrijke rol die is weggelegd voor overheidsdiensten bij de totstandbrenging van gendergelijkheid en van belasting- en uitkeringsstelsels die vrij zijn van bepalingen die het voor tweede verdieners onaantrekkelijk maken te gaan werken of meer te gaan werken, aangezien hierdoor de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen mogelijk kan worden verbeterd;
70. herhaalt zijn verzoek aan de Raad om een snelle vaststelling te waarborgen van de richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen, als een belangrijke eerste stap op weg naar een evenwichtige vertegenwoordiging in zowel de openbare als de particuliere sector;
Moderniseren van de belastingstelsels
71. verzoekt de Commissie en de lidstaten buitensporige ongelijkheid tussen individuen te corrigeren door de meest productieve vormen van investering te ondersteunen en te bevorderen; herinnert eraan dat objectieve belastingmaatregelen in dit verband van doorslaggevend belang zijn en dat het belastingstelsel in veel lidstaten grondig moet worden hervormd; verzoekt de Commissie om in het licht van het Europees semester benchmarks te volgen, aan te bevelen, te bevorderen en op te stellen;
72. verzoekt de Commissie en de lidstaten belastingontwijking en belastingfraude daadwerkelijk aan te pakken, als een belangrijke manier om economische ongelijkheid te beperken, en de belastinginning in de lidstaten te verbeteren; verzoekt de Commissie haar steun te geven aan de oprichting van een intergouvernementeel VN-orgaan voor samenwerking op belastinggebied en besprekingen op te starten over een Europees financieel register;
73. verzoekt de Commissie aan te sporen tot hervormingen van het belastingbeleid van de lidstaten, teneinde over adequate overheidsmiddelen te kunnen beschikken voor dienstverlening op het gebied van gezondheidszorg, huisvesting, sociale diensten, werkgelegenheid en onderwijs; is van mening dat ook de strijd tegen corruptie in overheidsdiensten en de strijd tegen de ongelijke verdeling van de rijkdom hier deel van moeten uitmaken, onder meer door een herverdeling van de buitensporige concentratie van de rijkdom, aangezien dit van wezenlijk belang is om de toenemende ongelijkheid in tal van lidstaten een halt toe te roepen; wijst er voorts op dat er maatregelen nodig zijn op domeinen als de financialisering van de economie en de verdere coördinatie, afstemming en harmonisering, in voorkomend geval, van belastingbeleid, alsook maatregelen tegen belastingparadijzen, belastingfraude en -ontduiking, maatregelen tegen zwartwerk en maatregelen tot optimalisering van de mix van belastingen en van het respectieve gewicht van de belastinginkomsten uit arbeid en de belastinginkomsten uit vermogen als aandeel in de totale belastinginkomsten van een lidstaat;
74. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 57.
- [2] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0260.
- [3] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0073.
- [4] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0010.
- [5] Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0317.
- [6] Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0136.
- [7] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0401.
- [8] PB C 482 van 23.12.2016, blz. 141.
- [9] PB C 75 van 26.2.2016, blz. 130.
- [10] PB C 65 van 19.2.2016, blz. 68.
- [11] PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 57.
- [12] PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 77.
- [13] PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 25.
- [14] PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 8.
- [15] PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 11.
- [16] PB C 248 van 25.8.2011, blz. 130.
- [17] PB C 166 van 7.6.2011, blz. 18.
- [18] http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=738&langId=en&pubId=7744&visible=0
- [19] Advies van het Comité voor sociale bescherming aan de Raad, de Raad van de Europese Unie, 649/11, SOC 124, 15 februari 2011.
- [20] Europese Commissie, Institutional Paper 025, mei 2016.
- [21] Auteurs: Jonathan D. Ostry, Andrew Berg en Charalambos G. Tsangarides.
- [22] Auteurs: Andrew Berg en Jonathan D. Ostry.
- [23] Eurostat, http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Income_distribution_statistics
- [24] IMF (2015), "Causes and Consequences of Income Inequality: A Global Perspective", Werkdocument SDN/15/13, Washington, D.C., Internationaal Monetair Fonds. http://www.imf.org/external/pubs/ft/sdn/2015/sdn1513.pdf
- [25] OESO (2015), "In It Together. Why Less Inequality Benefits All", Parijs, OECD Publishing.
- [26] IMF (2017), "IMF Working Paper WP 17/76: Inequality Overhang", auteurs: Francesco Grigoli en Adrian Robles, Washington, D.C., Internationaal Monetair Fonds.
- [27] Eurostat: http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/images/f/f8/People_at_risk_of_poverty_or_social_exclusion%2C_EU-27_and_EU-28%2C_2005-2015.JPG
- [28] OESO (2015), "In It Together. Why Less Inequality Benefits All", blz. 67.
- [29] Eurofound (2017), "Social mobility in the EU", Luxemburg, Bureau voor publicaties van de Europese Unie.
- [30] https://www.eurofound.europa.eu/sites/default/files/ef_publication/field_ef_document/ef1461en.pdf
- [31] https://www.eurofound.europa.eu/sites/default/files/ef_publication/field_ef_document/ef1710en.pdf
- [32] "Inequality and mental illness" (Ongelijkheid en geestesziekten), R. Wilkinson en K. Pickett, departement gezondheidswetenschappen, Universiteit van York, VK; online gepubliceerd op 25 mei 2017; http://dx.doi.org/10.1016/; S2215-0366(17)30206-7
- [33] COREPER I, "Een toereikend pensioeninkomen in de context van een vergrijzende samenleving – Ontwerpconclusies van de Raad = Vaststelling", 12352/15, http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-12352-2015-INIT/nl/pdf
- [34] Eurofound (2017), "Income inequalities and employment patterns in Europe before and after the Great Recession" (Inkomensongelijkheid en arbeidspatronen in Europa voor en na de Grote Recessie).
- [35] OESO (2015), "In It Together. Why Less Inequality Benefits All", Parijs, OECD Publishing.
- [36] Overeenkomstig artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
TOELICHTING
Onder ongelijkheid wordt de toenemende kloof in de zin van inkomen en welzijn verstaan tussen hen die onder aan en hen die boven aan de economische ladder staan. Het punt van ongelijkheid wordt de laatste tijd van groot belang geacht, niet alleen voor het begrip van economische trends, maar ook voor het inzicht in recente sociale, politieke en institutionele veranderingen.
De publicatie van nieuwe wetenschappelijke benaderingen om de ontwikkeling van ongelijkheid in de naoorlogse periode, waarin de welvaartsstaat en het herverdelingsbeleid in de westerse economieën zijn opgekomen en geconsolideerd, in kaart te brengen en meer inzicht te krijgen in deze ontwikkeling in de context van een versneld proces van globalisering, heeft bijgedragen aan een grotere gangbaarheid en integratie van het idee van ongelijkheid als sleutelfactor in het doorgronden van de huidige en toekomstige uitdagingen binnen het politieke debat.
De financiële crisis, die de ontwikkelde westerse economieën hard heeft getroffen en zich in meerdere of mindere mate wereldwijd heeft uitgebreid, heeft de waargenomen verschillen in de niveaus van ongelijkheid binnen en tussen landen alleen maar vergroot. Dit geldt met name voor een aantal ontwikkelde landen, veelal in Europa, die extra hard door de crisis werden getroffen.
Tot slot hebben zich de laatste jaren ook zeer ingrijpende en snelle politieke veranderingen voltrokken in de zin van de opkomst van nationalisme en xenofobie, van protectionisme en van radicalisering en extremisme. Deze verschijnselen hebben onder meer hun oorsprong in de groei van echte dan wel waargenomen ongelijkheid, niet alleen binnen een bepaald land (onvrede onder lagere sociale en arbeidersmilieus over de politieke en economische elites), maar ook tussen verschillende landen (de relatieve inkomensverbetering onder de middenklasse van opkomende landen ten opzichte van de daling in inkomsten onder huishoudens uit de lagere middenklasse, die hun banen in volwassen industrieën hebben zien verdwijnen naar andere landen).
In deze context is het lastig om te verklaren waarom de Europese instellingen en lidstaten er niet in zijn geslaagd het probleem van de groeiende ongelijkheid uitdrukkelijk aan te pakken, niet alleen in de zin van cohesie en sociale rechtvaardigheid, maar ook in de zin van economische groei en hoogwaardige werkgelegenheid.
Het doel van dit initiatief is derhalve om het probleem van de ongelijkheid hoogste prioriteit op Europees niveau te geven, gelet op de context waarin wij ons bevinden. Het voorstel is om dit te doen op basis van het Europees cohesie- en investeringsbeleid en in lijn met Europese ontwikkelingen in de zin van de coördinatie van sociale beleid, met name ten aanzien van bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, maar ook ten aanzien van verbetering van de leef- en arbeidsomstandigheden en actief arbeidsmarktbeleid of versterking van de vakbonden en werknemersrechten.
Om te beginnen stellen wij met betrekking tot de financiële crisis waar wij sinds 2008 mee te kampen hebben, een herpositionering van Europa voor in de zin van beleidsmaatregelen die bedoeld zijn voor herstel. De eerste en belangrijkste wijziging is om ongelijkheid te bestempelen als effectief onderdeel van de belangrijkste prioriteiten die moet worden bijgehouden en opgelost door de Europese instellingen. Dit noopt ons om een kritische diagnose te stellen van de resultaten die tot op heden zijn behaald aan de hand van de in 2010 met de Europa 2020-strategie gelanceerde sociaal-economische agenda en alle nieuwe economische coördinatiemiddelen die in 2011 aan de hand van het Europees Semester zijn geïntroduceerd.
Een van de voornaamste oorzaken van zowel de stagnerende convergentie op Europees niveau als de toegenomen inkomenskloof sinds de financiële crisis is gelegen in de toegenomen werkloosheid. In dit licht wordt voorgesteld om de belangrijkste EU-beleidsmaatregelen inzake werkgelegenheid van de laatste jaren extra kracht bij te zetten. Daarbij gaat de aandacht met name uit naar twee kwetsbare groepen: jongeren en langdurig werklozen.
Diverse economische en technologische veranderingen hebben grote gevolgen gehad in de wereld van werk, variërend van de toename van afwijkende arbeidscontracten en overige vormen van niet-standaardwerkgelegenheid tot de digitalisering en versnelde automatisering die onze productiesystemen beïnvloeden. Tal van studies bevestigen de relatie tussen deze verschijnselen en de mogelijke schadelijke effecten in de zin van onzeker werk en minder loon. Werknemers die in een nadelige situatie belanden vanwege deze veranderingen, moeten worden beschermd. Tegelijk moeten er gemeenschappelijke benaderingen vanuit Europa worden bevorderd om werknemers die zijn getroffen door dit overgangsproces naar meer digitale banen, te ondersteunen en diegenen die als gevolg van deze overgang werkloos worden, te beschermen.
Het is wel duidelijk dat de financiële crisis, in het bijzonder in die landen die het meest kwetsbaar waren voor de crisis, heeft geleid tot ingrijpende structurele hervormingen, met name op het gebied van de arbeidsmarkt. Deze hervormingen hebben een aantal verschijnselen versterkt, die al sinds de jaren tachtig in de ontwikkelde westerse economieën aan de gang zijn, zoals de verzwakking van de koopkracht van werknemers als gevolg van de zwakkere vertegenwoordiging door vakbonden, alsook een decentralisatieproces ten aanzien van collectieve onderhandelingen, waardoor de mogelijkheden voor werknemers om een evenwichtige overeenkomst inzake arbeidsomstandigheden en lonen te sluiten, alleen maar is afgenomen, met alle gevolgen voor de toename van ongelijkheid.
Herverdelingsbeleid en de welvaartsstaat hebben vanaf het begin een fundamentele rol gespeeld in het verminderen van de kloof tussen de laagste, de midden- en de hoogste inkomens. In het licht van het verschijnsel van ongelijkheid is het van cruciaal belang dat wij de welvaartsstaat en de sociale zekerheid die wij in Europa aan onze burgers willen bieden, versterken en moderniseren.
Bestrijding van armoede, met name onder jongeren en kinderen, is een van onze primaire zorgen. Dit wordt des te duidelijker wanneer we ongelijkheid niet alleen beschouwen in sociale zin. maar ook in de zin van toekomstig potentieel.
Evenzo geldt dat als we de kloof tussen mannen en vrouwen kunnen aanpakken, zodat iedereen op de arbeidsmarkt gelijke voorwaarden heeft, dit niet alleen de ongelijkheid terugdringt, maar ook een positief effect heeft op duurzame groei.
Tot slot zijn fiscale stelsels, wanneer zij goed zijn ontworpen en naar behoren functioneren, van groot belang voor het herverdelingsproces. Ook moet het belang van fraudebestrijding worden benadrukt. In onze huidige wereld is dat een taak van internationale coördinatie en regelgeving waaraan ook op de Europese politieke agenda meer prioriteit moet worden gegeven.
ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (26.9.2017)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake de bestrijding van ongelijkheid als hefboom om het scheppen van banen en groei te stimuleren
(2016/2269(INI))
Rapporteur voor advies: Marisa Matias
SUGGESTIES
De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onder staande suggesties in haarontwerpresolutie op te nemen:
A. overwegende dat de toenemende ongelijkheid in de EU een schadelijk effect kan hebben op de ontwikkeling van goed economisch beleid en van de economie; overwegende dat ongelijkheid in de regel uitsluitend als een sociaal probleem wordt gezien; overwegende dat de mondialisering van de handel heeft bijgedragen tot een vermindering van ongelijkheid in het algemeen, maar ook instrumenteel is geweest bij het ontstaan van nieuwe vormen van ongelijkheid; overwegende dat het IMF een omgekeerd verband heeft vastgesteld - op mondiaal vlak - tussen de inkomensaandeelvermeerdering van de bovenste 20% enerzijds en economische groei anderzijds, hetgeen inhoudt dat indien het inkomensaandeel van de bovenste 20% één procent toeneemt het bbp de vijf daaropvolgende jaren 0,08% lager uitvalt; overwegende dat - omgekeerd - een vergelijkbare toename van het inkomensaandeel van de onderste 20% in een 0,38% hogere groei resulteert; overwegende dat gelijkheid zowel het uitgangspunt voor, als het gevolg van goede economische prestaties kan zijn, op voorwaarde dat de omstandigheden juist zijn; overwegende dat een goed functionerende economie en arbeidsmarkt tot de meest efficiënte instrumenten behoren om de werkloosheid aan te pakken en - in het verlengde daarvan - ongelijkheid te reduceren;
B. overwegende dat er in de EU te weinig wordt geïnvesteerd; overwegende dat publieke en private investeringen van essentieel belang zijn, en kunnen bijdragen aan het verkleinen van ongelijkheid door de arbeidsparticipatie te bevorderen; overwegende dat de structurele tekortkomingen op passende wijze moeten worden aangepakt; overwegende dat het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) naar verwachting zal worden opgewaardeerd, teneinde iets te doen aan de achterblijvende investeringen; overwegende dat de investeringskloof moet worden gedicht, waaronder middels het verdiepen van de financiële markten, teneinde innovatieve projecten die de werkgelegenheidssituatie ten goede komen te bevorderen;
C. overwegende dat het bestrijden van ongelijkheid een hefboom kan zijn voor het bevorderen van werkgelegenheid en groei, en - tegelijkertijd - het reduceren van armoede; overwegende dat 47,5% van alle werklozen in de Europese Unie in 2015 het risico liep onder de armoedegrens terecht te komen[1];
D. overwegende dat ongelijkheid een verschijnsel met veel kanten is en niet alleen betrekking heeft op geld, maar ook op de kansen die mensen hebben, die verschillen op grond van onder meer geslacht, etnische herkomt, seksuele geaardheid, geografische locatie en leeftijd;
1. geeft aan dat publieke en private investeringen banen kunnen opleveren, en dat werkloosheid een van de voornaamste oorzaken van ongelijkheid is; benadrukt het belang van het dichten van de investeringskloof en het tot stand brengen van een gunstig investeringsklimaat in strategische sectoren en nieuwe technologieën, teneinde ongelijkheid aan te pakken, tot herstel van groei te komen, werkloosheid te bestrijden, de ontwikkeling van een sterke, duurzame en concurrerende industrie te bevorderen, en de langetermijndoelstellingen van het beleid van de EU te verwezenlijken; beklemtoont daarnaast dat een hoge werkloosheid neerwaartse druk uitoefent op lonen, en in sommige gevallen ook negatief kan uitwerken op arbeidsomstandigheden en de samenleving; beklemtoont dat het bestrijden van werkloosheid een noodzakelijke, maar op zich niet afdoende voorwaarde is voor het verminderen van ongelijkheid;
2. is van oordeel dat investeringen in en doeltreffend opererende publieke en private diensten essentieel zijn om de kwalificatiedimensie van ongelijkheid aan te pakken; beklemtoont dat het realiseren van hogere opleidings- en vaardighedenniveaus onder de bevolking, en in het bijzonder het ontwikkelen van financieel en digitaal alfabetisme, niet alleen bijdraagt tot het reduceren van ongelijkheid, maar ook tot het bestrijden van sociale uitsluiting; verzoekt de Commissie te waarborgen dat het Europese mededingingsbeleid voor eerlijke concurrentie zorgt en bijdraagt tot het aanpakken van kartels of niet-geoorloofde staatssteun, die prijzen verstoren en de goede werking van de interne markt bemoeilijken, teneinde de consument te beschermen;
3. beklemtoont het belang van onderwijs, opleiding en na- en bijscholing van werknemers als elementair instrument voor een leven lang leren, het vergroten en opwaarderen van de vaardigheden die het mogelijk maken succesvol aan de arbeidsmarkt deel te nemen, en het aanpakken van werkloosheid, teneinde ervoor te zorgen dat de technologische ontwikkelingen van dit moment geen bron van ongelijkheid worden; beklemtoont dat het beleid voor een leven lang leren gericht moet zijn op het opfrissen van vaardigheden en het bij- en nascholen van werknemers, in het bijzonder werknemers met lage tot gemiddelde vaardigheden en werknemers die het grootste risico op sociale ongelijkheid lopen;
4. onderstreept dat moderne samenlevingen geconfronteerd worden met ingrijpende maatschappelijke uitdagingen, waaronder ongelijkheidskwesties, hoewel de gevolgen hiervan worden opgevangen door de bestaande stelsels van sociale zekerheid; onderstreept dat het aangaan van deze uitdagingen zowel een verantwoordelijkheid voor overheidsdiensten en beleidsmakers is, als een kans voor particuliere investeerders; deelt de zienswijze van de Commissie dat voor het aanpakken van ongelijkheid en armoede een alomvattend pakket preventieve en mitigerende maatregelen nodig is, waaronder gelijke toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, betere kansen op de arbeidsmarkt en inkomensvooruitzichten, betaalbare diensten van hoogwaardige kwaliteit en een goed ontworpen belasting- en uitkeringenstelsel; geeft aan dat de EU-initiatieven voor het coördineren van het sociaal beleid van de lidstaten rekening moeten houden met het niveau van economische ontwikkeling van elke lidstaat, en de lidstaten in staat moeten stellen sociale stelsels te ontwikkelen die aansluiten bij hun eigen omstandigheden; is van oordeel dat de door de Commissie ontwikkelde Europese pijler van sociale rechten de weg vrijmaakt voor de coördinatie van maatregelen gericht op het aanpakken van ongelijkheid;
5. wijst erop dat, zoals ook staat in de conclusies van de commissies TAXE I, TAXE II en PANA, belastingstelsels en hun herverdelingsfunctie een essentiële rol vervullen voor het corrigeren van inkomens- en rijkdomsongelijkheid; onderstreept in dit verband dat belastingontduiking en -ontwijking de overheidsfinanciën en het overheidsbeleid schade toebrengen; onderstreept dat billijker belastingstelsels, het aanpakken van illegale geldstromen en maatregelen tegen intracommunautaire btw-fraude de belastinginkomsten kunnen vergroten en - tegelijkertijd - een eind kunnen helpen maken aan belastingparadijzen voor (onder andere Europese) multinationals; verzoekt de lidstaten progressieve en billijke nationale belastingstelsels in te voeren om ongelijkheid te verminderen, en belastingontduiking en -ontwijking krachtdadiger aan te pakken om de belastinginning te verbeteren;
6. herhaalt dat de lidstaten leidend moeten blijven bij het monitoren van hun eigen sociale situatie middels het in kaart brengen van de actuele behoeften van hun burgers voor het invullen van hun werkgelegenheids- en sociaal beleid, en onderstreept dat de EU deze inspanningen moet omkaderen en ondersteunen; verzoekt de Commissie de implementatie van de verschillende wetgevingsteksten voor het aanpakken van ongelijkheid te evalueren en in het geval van onvolkomenheden voorstellen te presenteren om daar iets aan te doen; merkt op dat het mogelijk moet zijn de doeltreffendheid van het beleid in kwestie te beoordelen door de veranderingen in inkomensgroepen in kaart te brengen, met name - in voorkomend geval - in het kader van het Europees Semester.
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
25.9.2017 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
39 9 1 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Gerolf Annemans, Hugues Bayet, Pervenche Berès, Esther de Lange, Jonás Fernández, Roberto Gualtieri, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Danuta Maria Hübner, Petr Ježek, Barbara Kappel, Othmar Karas, Georgios Kyrtsos, Philippe Lamberts, Werner Langen, Sander Loones, Bernd Lucke, Olle Ludvigsson, Fulvio Martusciello, Marisa Matias, Gabriel Mato, Costas Mavrides, Bernard Monot, Luděk Niedermayer, Dimitrios Papadimoulis, Sirpa Pietikäinen, Pirkko Ruohonen-Lerner, Anne Sander, Molly Scott Cato, Pedro Silva Pereira, Paul Tang, Ramon Tremosa i Balcells, Marco Valli, Tom Vandenkendelaere, Cora van Nieuwenhuizen, Jakob von Weizsäcker, Marco Zanni, Sotirios Zarianopoulos |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Enrique Calvet Chambon, Matt Carthy, Lara Comi, Mady Delvaux, Herbert Dorfmann, Manuel dos Santos, Syed Kamall, Tibor Szanyi, Lieve Wierinck |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Wajid Khan, Bogdan Brunon Wenta |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE
39 |
+ |
|
ALDE |
Enrique Calvet Chambon, Petr Ježek, Ramon Tremosa i Balcells, Lieve Wierinck |
|
EFDD |
Marco Valli |
|
GUE/NGL |
Matt Carthy, Marisa Matias, Dimitrios Papadimoulis |
|
PPE |
Lara Comi, Herbert Dorfmann, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Danuta Maria Hübner, Othmar Karas, Georgios Kyrtsos, Werner Langen, Fulvio Martusciello, Gabriel Mato, Luděk Niedermayer, Sirpa Pietikäinen, Anne Sander, Tom Vandenkendelaere, Bogdan Brunon Wenta, Esther de Lange |
|
S&D |
Hugues Bayet, Pervenche Berès, Mady Delvaux, Jonás Fernández, Roberto Gualtieri, Wajid Khan, Olle Ludvigsson, Costas Mavrides, Pedro Silva Pereira, Tibor Szanyi, Paul Tang, Manuel dos Santos, Jakob von Weizsäcker |
|
Verts/ALE |
Jean Lambert, Molly Scott Cato |
|
9 |
- |
|
ALDE |
Cora van Nieuwenhuizen |
|
ECR |
Syed Kamall, Sander Loones, Bernd Lucke, Pirkko Ruohonen-Lerner |
|
ENF |
Gerolf Annemans, Bernard Monot, Marco Zanni |
|
NI |
Sotirios Zarianopoulos |
|
1 |
0 |
|
ENF |
Barbara Kappel |
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
STANDPUNT IN DE VORM VAN AMENDEMENTEN van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (27.6.2017)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
over het bestrijden van ongelijkheid als middel om werkgelegenheid en groei te stimuleren
Rapporteur voor advies: Agnieszka Kozłowska-Rajewicz
AMENDEMENTEN
De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande amendementen in aanmerking te nemen:
Amendement 1 Ontwerpresolutie Overweging B bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 2 Ontwerpresolutie Overweging C bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 3 Ontwerpresolutie Overweging C bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 4 Ontwerpresolutie Overweging C ter (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 5 Ontwerpresolutie Overweging C ter (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 6 Ontwerpresolutie Overweging C quater (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 7 Ontwerpresolutie Overweging F bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 8 Ontwerpresolutie Overweging I bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 9 Ontwerpresolutie Paragraaf 1 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 10 Ontwerpresolutie Paragraaf 1 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 11 Ontwerpresolutie Paragraaf 2 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 12 Ontwerpresolutie Paragraaf 7 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 13 Ontwerpresolutie Paragraaf 10 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 14 Ontwerpresolutie Paragraaf 10 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 15 Ontwerpresolutie Paragraaf 10 ter (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 16 Ontwerpresolutie Paragraaf 10 quater (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 17 Ontwerpresolutie Paragraaf 10 quinquies (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 18 Ontwerpresolutie Paragraaf 10 sexies (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 19 Ontwerpresolutie Paragraaf 11 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 20 Ontwerpresolutie Paragraaf 11 ter (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 21 Ontwerpresolutie Paragraaf 29 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 22 Ontwerpresolutie Paragraaf 30 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 23 Ontwerpresolutie Paragraaf 30 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 24 Ontwerpresolutie Paragraaf 30 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 25 Ontwerpresolutie Paragraaf 32 bis (nieuw) | |||||||||||||
| |||||||||||||
Amendement 26 Ontwerpresolutie Paragraaf 32 ter (nieuw) | |||||||||||||
|
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
26.6.2017 |
|
|
|
|
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
19.10.2017 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
37 5 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Guillaume Balas, Vilija Blinkevičiūtė, Enrique Calvet Chambon, David Casa, Ole Christensen, Arne Gericke, Marian Harkin, Czesław Hoc, Agnes Jongerius, Jan Keller, Ádám Kósa, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Jean Lambert, Jérôme Lavrilleux, Patrick Le Hyaric, Jeroen Lenaers, Javi López, Thomas Mann, Dominique Martin, Anthea McIntyre, Elisabeth Morin-Chartier, Georgi Pirinski, Marek Plura, Dennis Radtke, Sofia Ribeiro, Robert Rochefort, Jutta Steinruck, Yana Toom, Marita Ulvskog, Tatjana Ždanoka |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Georges Bach, Lynn Boylan, Mircea Diaconu, Jasenko Selimovic, Tom Vandenkendelaere, Flavio Zanonato |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
José Blanco López, Ramón Jáuregui Atondo, Gilles Lebreton, Jens Nilsson, Wim van de Camp, Igor Šoltes |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE
37 |
+ |
|
ALDE EPP S&D Verts/ALE GUE/NGL |
Enrique Calvet Chambon, Mircea Diaconu, Marian Harkin, Robert Rochefort, Jasenko Selimovic, Yana Toom Georges Bach, David Casa, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Ádám Kósa, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Thomas Mann, Elisabeth Morin-Chartier, Marek Plura, Dennis Radtke, Sofia Ribeiro, Tom Vandenkendelaere, Wim van de Camp Guillaume Balas, José Blanco López, Vilija Blinkevičiūtė, Ole Christensen, Agnes Jongerius, Ramón Jáuregui Atondo, Jan Keller, Javi López, Jens Nilsson, Georgi Pirinski, Jutta Steinruck, Marita Ulvskog, Flavio Zanonato Jean Lambert, Igor Šoltes, Tatjana Ždanoka Lynn Boylan, Patrick Le Hyaric |
|
5 |
- |
|
ECR ENF |
Arne Gericke, Czesław Hoc, Anthea McIntyre Gilles Lebreton, Dominique Martin |
|
0 |
0 |
|
|
|
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding