VERSLAG over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) voor 2030
18.12.2017 - (2017/2055(INI))
Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: José Inácio Faria
Rapporteur voor advies (*):
Cláudia Monteiro de Aguiar, Commissie vervoer en toerisme
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) voor 2030
Het Europees Parlement,
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 november 2016 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen" (JOIN(2016)0049),
– gezien de ontwerpconclusies van de Raad van 24 maart 2017 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 maart 2017 over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen (JOIN(2016)0049)[1],
– gezien het op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) aangenomen document met als titel "Naar een nieuwe wereld: de agenda inzake duurzame ontwikkeling voor 2030", en de zeventien daarin vervatte duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's),
– gezien het feit dat duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 van de agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN (SDG 14) erop gericht is de instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen te bevorderen, met het oog op een duurzame ontwikkeling,
– gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs van 2015, die op 4 november 2016 in werking is getreden en waarin voorgenomen nationaal bepaalde bijdragen (INDC's) zijn vastgelegd die tot doel hebben de uitstoot van broeikasgassen te beperken,
– gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD), dat op 29 december 1993 in werking is getreden, en gezien de Aichi-doelstellingen van het strategische plan voor de biodiversiteit 2011-2020, die zijn aangenomen in oktober 2010,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), aangevuld met de overeenkomst van de Verenigde Naties over de toepassing van de bepalingen van het Unclos die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden, de gedragscode van de Verenigde Naties voor een verantwoorde visserij en het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Europese Unie,
– gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES) van 3 maart 1973,
– gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het tijdens de VN-Oceaanconferentie op 9 juni 2017 in New York aangenomen document met als titel "Our Ocean, Our Future: Call for Action" (Onze oceanen, onze toekomst: oproep tot actie),
– gezien Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten,
gezien de mededeling van de Commissie van 2 december 2015 getiteld "Maak de cirkel rond – Een EU-actieplan voor de circulaire economie" (COM(2015)0614),
– gezien zijn onderhandelingsmandaat voor het afvalpakket (voorstellen tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen[2], Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval[3], Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen[4], Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken[5], Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG[6], en Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)[7]),
– gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid,
– gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie),
gezien de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen" (JOIN(2016)0049),
gezien het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie van 2007 (COM(2007)0575) en het desbetreffende voortgangsverslag van 2012 (COM(2012)0491),
– gezien Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2011 tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid[8],
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 oktober 2009 getiteld "Ontwikkeling van de internationale dimensie van het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie" (COM(2009)0536),
gezien Verordening (EU) 2016/1625 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid[9],
– gezien Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning[10],
gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs van 2015, die op 4 november 2016 in werking is getreden en waarin voorgenomen nationaal bepaalde bijdragen (INDC's) zijn vastgelegd die tot doel hebben de uitstoot van broeikasgassen te beperken,
gezien de op 24 juni 2014 door de Europese Raad vastgestelde maritieme veiligheidsstrategie van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG[11],
– gezien zijn onderhandelingsmandaat voor het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen[12],
– gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over een geïntegreerd EU-beleid voor het Noordpoolgebied[13],
– gezien Richtlijn 2012/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft en de lopende effectbeoordeling van de uitbreiding van de beheersgebieden voor SOx-emissie in de Europese wateren,
– gezien het voorstel van de Oostzee- en Noordzeelanden aan de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) om afgebakende stikstofoxide-emissiebeheersgebieden in te voeren,
– gezien Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen,
– gezien zijn resolutie van 1 december 2016 over aansprakelijkheid, compensatie en financiële zekerheid voor offshore olie- en gasactiviteiten[14],
– gezien het beleidsverslag van 28 januari 2016 van de European Academies' Science Advisory Council over mariene duurzaamheid in de huidige context van veranderende oceanen en zeeën,
– gezien het onderzoek van het Europees Parlement van november 2015 (PE 569.964) over emissiereductiedoelstellingen voor de internationale lucht- en scheepvaart,
– gezien de bijlage 'Actie ter stimulering van de omschakeling naar schone energie' bij de mededeling getiteld "Schone energie voor alle Europeanen" (COM(2016)0860),
– gezien de vierde editie van de conferentie "Our ocean", georganiseerd door de Europese Unie op 5 en 6 oktober 2017 in Malta,
gezien zijn resolutie van 21 oktober 2010 over het geïntegreerde maritieme beleid van de EU – beoordeling van de bereikte vooruitgang en nieuwe uitdagingen[15],
gezien de mededeling van de Commissie van 20 februari 2014 getiteld 'Europese strategie voor meer groei en werkgelegenheid in kust- en maritiem toerisme' (COM(2014)0086),
gezien de conclusies van de Raad betreffende "De prioriteiten voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2020: concurrentievermogen, decarbonisering, digitalisering met het oog op mondiale connectiviteit, een efficiënte interne markt en een maritieme cluster van wereldklasse" (9976/17),
– gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap (EMA) over beschermde mariene gebieden in de Europese zeeën (EMA 3/2015),
– gezien de studie van de Commissie over de benutting van het potentieel van de ultraperifere regio’s voor een duurzame blauwe groei,
– gezien het Verdrag van Helsinki ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied van 1992, dat op 17 januari 2000 van kracht werd, het actieplan van de HELCOM voor de Oostzee, in 2007 goedgekeurd door alle landen langs de kust van de Oostzee en de EU, en de EU-strategie voor het Oostzeegebied,
– gezien resolutie 69/292 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van juni 2015 over de ontwikkeling van een internationaal, juridisch bindend instrument met betrekking tot de instandhouding en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van zones die buiten de nationale rechtsgebieden vallen,
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2012 getiteld "Blauwe groei – kansen voor duurzame mariene en maritieme groei" (COM(2012)0494),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 januari 2014 met als titel "Blauwe energie: Vereiste maatregelen voor het benutten van het potentieel van oceaanenergie in Europa's zeeën en oceanen tegen 2020 en daarna",
gezien zijn resolutie van 2 juli 2013 over blauwe groei: bevordering van de duurzame ontwikkeling in de mariene, maritieme en toeristische sectoren in de EU[16],
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie visserij (A8-0399/2017),
A. overwegende dat er brede consensus heerst over het feit dat de milieugezondheid van de oceanen onder ernstige druk staat en onherroepelijk dreigt te worden beschadigd, tenzij de internationale gemeenschap gerichte en gecoördineerde inspanningen doet om dit te verhinderen;
B. overwegende dat de aangroei en verspreiding van zwerfafval op zee mogelijk één van de snelst groeiende bedreigingen vormt voor de gezondheid van de oceanen wereldwijd; overwegende dat microplastics bijzonder problematisch zijn omdat ze wegens hun kleine afmetingen kunnen worden opgenomen door een grote waaier van organismen (zeevogels, vissen, mossels, zeepieren en dierlijk plankton); overwegende dat de 150 miljoen ton aan plastic dat zich naar schatting in de wereldzeeën heeft opgehoopt, ernstige schade toebrengt aan het milieu en aan de economie, onder meer in kustgemeenschappen en in sectoren zoals toerisme, scheepvaart en visserij;
C. overwegende dat de actuele druk op het mariene milieu onder meer de vorm aanneemt van schade aan habitats en ecosystemen, persistente gevaarlijke stoffen in sedimenten en waterlichamen, beschadiging van koraalriffen, invasieve soorten, vervuiling, nutriëntenverrijking en zeevervoer, alsook overexploitatie van grondstoffen en van mariene soorten, verzuring, en opwarming van water als gevolg van de klimaatverandering;
D. overwegende dat alleen al in 2010 ongeveer 4,8 tot 12,7 miljoen ton aan plastic afval, zoals voedselverpakkingen en plastic flessen, in zee is beland[17], hetgeen neerkomt op ongeveer 1,5 tot 4,5 % van de totale wereldwijde productie van plastic, en dat de gecumuleerde afvalmassa tegen 2020 zal resulteren in een vertienvoudiging van de totale hoeveelheid plastic afval die in zee terechtkomt;
E. overwegende dat met 'vuil' wordt gedoeld op afval van kleine afmetingen in openbaar toegankelijke zones dat op onjuiste wijze in het milieu is terechtgekomen (op het vasteland, in zoet water, en in zee), zij het als gevolg van een bewuste handeling of door nalatigheid;
F. overwegende dat de oceanen wereldwijd vervuild zijn met ruim 100 miljoen ton plastic afval en microplastics, en hierdoor fundamenteel worden bedreigd;
G. overwegende dat het mogelijk is, als er geen aanzienlijke veranderingen plaatsvinden, dat tegen het jaar 2100 meer dan de helft van alle mariene soorten ter wereld met uitsterving is bedreigd;
H. overwegende dat plastic steeds vaker wordt gebruikt voor consumptiegoederen en dat de productie van plastic gestaag is toegenomen sinds de invoering op grote schaal van dit materiaal een halve eeuw geleden, met als gevolg dat er in 2015 in de hele wereld ongeveer 322 miljoen ton plastic werd vervaardigd; overwegende dat deze productietoename, in combinatie met veranderingen in de manier waarop we plastic gebruiken en demografische ontwikkelingen, ertoe heeft geleid dat er almaar meer plastic afval in de oceanen wordt gedumpt; overwegende dat indien deze tendens zich voortzet, het volgens het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) tegen 2050 om bijna 33 miljard ton plastic zal gaan;
I. overwegende dat 80 % van het zwerfvuil in zee van het land afkomstig is, en dat het probleem van zwerfvuil in zee bijgevolg alleen blijvend en doeltreffend kan worden aangepakt als er eerst een effectief beleid en effectieve actie komt om zwerfvuil op het land te reduceren en de verspreiding ervan tegen te gaan;
J. overwegende dat sigarettenfilters, plastic zakken, visuitrusting, zoals netten, en alle soorten verpakkingen de meest courante vormen van afval vormen; overwegende dat 60 tot 90 % van het afval in zee vervaardigd is met gebruik van één of meer kunststofpolymeren, zoals polyethyleen (PE), polyethyleentereftalaat (PET), polypropyleen (PP) en polyvinylchloride (PVC), die allemaal een buitengewoon lange afbraaktijd bezitten; overwegende dat de meeste kunststoffen die momenteel worden geproduceerd, bijgevolg pas over verscheidene decennia of zelfs eeuwen zullen verdwenen zijn;
K. overwegende dat zeedieren ziek worden en sterven als gevolg van plastic afval, doordat ze erin verstikken en verstrikt raken en erdoor worden vergiftigd; overwegende dat plastic materiaal dat onder invloed van de golven en het zonlicht tot kleinere stukken met een diameter van minder dan 5 mm wordt herleid, in de maag belandt van zeedieren zoals mossels, pieren en dierlijk plankton, en overwegende dat minuscule plastic deeltjes van nog geen halve millimeter doorsnede doordringen tot in de cellen en celkernen van kleine zeedieren; overwegende dat plastic afval dat onzichtbaar is voor het blote oog de voedselketen van bij het begin binnenkomt;
L. overwegende dat de kosten van plastic afval in zee voor het natuurlijk kapitaal volgens het UNEP naar schatting ongeveer 8 miljard dollar per jaar bedragen[18], en dat visserij, maritiem transport, toerisme en vrijetijdsactiviteiten slechts enkele van de vele bedrijfstakken zijn die door de mariene verontreiniging worden getroffen;
M. overwegende dat de invoering van biologisch afbreekbare kunststofproducten niet zal leiden tot een noemenswaardige afname van de hoeveelheid plastic die in zee terechtkomt, noch van de fysieke en chemische impact hiervan op het mariene milieu, zolang er geen internationaal aanvaarde definitie van biologische afbreekbaarheid (in het mariene milieu) is;
N. overwegende dat verontreiniging door nutriënten (eutrofiëring) van diverse oorsprong, zoals afstroming uit landbouwgebieden en lozing van afvalwater, het mariene milieu verzadigt met hoge concentraties aan stikstof, fosfor en andere nutriënten die kunnen leiden tot grote algenbloei, en overwegende dat bij de afbraak van deze algen, na hun afsterving, zuurstof wordt verbruikt en hypoxische (zuurstofarme) 'dode' gebieden ontstaan waar vissen en andere zeedieren niet kunnen gedijen; overwegende dat er momenteel in de hele wereld ongeveer 500 zulke dode zones zijn, en dat nog veel meer gebieden de negatieve gevolgen van ernstige nutriëntenvervuiling ondervinden;
O. overwegende dat zeedieren extreem afhankelijk zijn van onderwatergeluiden om te kunnen overleven en bijvoorbeeld voedsel en voortplantingspartners te vinden en onmogelijk kunnen worden afgeschermd van deze geluiden, met als gevolg dat zij worden bedreigd door industrieel lawaai afkomstig van de scheepvaart, seismische exploratie en bij routinetrainingen op zee gebruikte echopeilingen, dat met name gehoorschade kan veroorzaken, de eigen communicatie- en oriënteringssignalen van de dieren kan maskeren, en tot fysiologische en reproductieve problemen kan leiden;
P. overwegende dat de afname van de mariene biodiversiteit het ecosysteem van de oceanen verzwakt en de capaciteit van dit systeem om het hoofd te bieden aan verstoringen, zich aan te passen aan de klimaatverandering en zijn regelende functie voor het wereldwijde milieu en klimaat aantast; overwegende dat de klimaatverandering als gevolg van menselijke activiteiten een rechtstreekse impact heeft op de mariene fauna doordat zij het aantal, de diversiteit en de verspreiding van zeedieren wijzigt en hun voeding, ontwikkeling en voortplanting alsook de verhoudingen tussen de verschillende diersoorten beïnvloedt;
Q. overwegende, gezien het grensoverschrijdende karakter van oceanen en van activiteiten en de druk die deze activiteiten veroorzaken, dat overheden in mariene regio's moeten samenwerken om de duurzaamheid van de gedeelde natuurlijke hulpbronnen te vrijwaren; overwegende dat de veelvoud aan en complexiteit van maatregelen inzake oceaangovernance een brede waaier aan interdisciplinaire deskundigheid en regionale en internationale samenwerking noodzakelijk maken;
R. overwegende dat de exclusieve economische zones (EEZ) van de lidstaten van de Europese Unie 25,6 miljoen km2 beslaan en zich bijna allemaal in de ultraperifere regio’s en de landen en gebieden overzee bevinden, en dat de Europese Unie aldus het grootste maritieme gebied ter wereld vormt; overwegende dat de EU bijgevolg een voortrekkersrol moet spelen bij de totstandbrenging van een doeltreffende en ambitieuze internationale oceaangovernance;
S. overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat de rechtstreekse impact van olievlekken op mariene organismen en biologische systemen en processen onder meer de vorm kan aannemen van gedragsstoornissen en sterfte bij mariene soorten, microbiële bloei, hypoxie (afname van het zuurstofgehalte in water), vergiftiging door chemicaliën die gebruikt worden om de olie te dispergeren, en afsterving van diepzeekoralen;
T. overwegende dat het vervoer over zee gevolgen heeft voor het wereldklimaat en de luchtkwaliteit, aangezien het zowel koolstofdioxide uitstoot, als stoffen zoals stikstofoxiden, zwaveloxiden, methaan, fijn stof en koolstof;
U. overwegende dat de prospectie en winning en het vervoer van onder de zeebodem gelegen olie- en aardgasreserves in veel gebieden ter wereld ernstige schade kan toebrengen aan gevoelige mariene zones en de mariene fauna kan verstoren; overwegende dat de exploratie en winning van olie en aardgas in veel gevallen toegestaan is in of in de buurt van beschermde mariene gebieden (MPA's);
V. overwegende dat de Unie uit hoofde van artikel 191 VWEU verplicht is om in haar milieubeleid voor een hoog beschermingsniveau te zorgen, onder meer door de toepassing van het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt;
W. overwegende dat er diverse risico's zijn verbonden aan het gebruik van zware stookolie (HFO) in het scheepvaartvervoer in het Noordpoolgebied; overwegende dat deze brandstof met heel hoge dichtheid in geval van lekken emulgeert, zinkt en over grote afstanden kan worden meegevoerd als de brandstof in het ijs vast komt te zitten; overwegende dat HFO-lekken een ernstige bedreiging vormen voor de voedselzekerheid van de inheemse gemeenschappen in het Noordpoolgebied die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de visserij en de jacht; overwegende dat bij de verbranding van HFO zwaveloxiden, zware metalen en grote hoeveelheden zwarte koolstof vrijkomen die, wanneer ze op het Noordpoolijs terechtkomen, de warmteopname door het ijs versnellen waardoor het ijs sneller smelt en de klimaatverandering sneller evolueert; overwegende dat het vervoer en gebruik van HFO in de wateren rond de Zuidpool door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) verboden is;
X. overwegende dat de emissies van stikstofoxide met name in havensteden en kustgebieden in grote mate afkomstig zijn van de scheepvaart en een ernstig probleem vormt voor de volksgezondheid en de bescherming van het milieu in Europa; overwegende dat de totale emissie van stikstofoxide als gevolg van de scheepvaart in de EU grotendeels ongereguleerd blijft en, indien ze niet aan banden wordt gelegd, waarschijnlijk al in 2020 de emissie van stikstofoxide vanaf het vasteland zal overschrijden[19];
Y. overwegende dat wanneer schepen in havens voor anker liggen, doorgaans hun hulpmotoren gebruiken om elektriciteit op te wekken voor communicatie, verlichting, ventilering en andere boordapparatuur; overwegende dat dit brandstofverbruik gepaard gaat met de uitstoot van een reeks verontreinigende stoffen zoals zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), zwarte koolstof en zwevende deeltjes (PM);
Z. overwegende dat het gebruik van walstroom inhoudt dat aangemeerde schepen op het elektriciteitsnetwerk van de haven worden aangesloten; overwegende dat de energiemix die wordt gebruikt voor het opwekken van walstroom op verreweg de meeste plaatsen tot minder emissies leidt dan het verbranden van brandstof op de schepen zelf[20]; overwegende dat het gebruik van walstroom in de huidige wetgeving, zoals de zwavelrichtlijn (Richtlijn (EU) 2016/802), ondubbelzinnig wordt erkend als een alternatief voor het gebruik van scheepsbrandstoffen met een laag zwavelgehalte, en dat de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2014/94/EU betreffende de invoering van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen tegen 31 december 2025 bij wijze van prioriteit moeten zorgen voor de beschikbaarstelling van walstroom in havens van het TEN-T-kernnetwerk alsook in andere havens;
AA. overwegende dat de opwarming van het klimaat volgens het wetenschappelijke bewijs in het vijfde beoordelingsrapport (AR5) van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) uit 2014 ondubbelzinnig vaststaat, er een klimaatverandering aan de gang is en menselijke activiteiten de belangrijkste oorzaak zijn van de sinds het midden van de 20e eeuw vastgestelde opwarming, waarvan de grootschalige en aanzienlijke gevolgen al zichtbaar zijn in natuurlijke en menselijke systemen in alle werelddelen en oceanen;
AB. overwegende dat bijna 90 % van de wereldwijde windenergie zich in de turbulenties boven de wereldzeeën bevindt, en dat wind, golven en stromingen samen 300 keer meer energie bevatten dan wat de mensheid momenteel verbruikt; overwegende dat geïnstalleerde oceaanenergie volgens het verslag 2010 van de Europese Vereniging voor oceaanenergie tegen 2030 kan oplopen tot 3,6 GW en tegen het midden van de eeuw tot bijna 188 GW, en dat volgens dit verslag een Europese, wereldwijd toonaangevende oceaanenergie-industrie in 2050 jaarlijks de uitstoot van 136,3 miljoen ton CO2 in de atmosfeer zou kunnen verhinderen en 470 000 nieuwe, groene banen zou kunnen creëren;
AC. overwegende dat de IPCC in 2015 meedeelde dat een derde van de aardoliereserve, de helft van de aardgasreserve en meer dan 80 % van de steenkoolreserve niet mogen worden aangeboord indien we de temperatuur van de aarde tot het eind van deze eeuw met niet meer dan 2 °C willen laten stijgen;
AD. overwegende dat de overeenkomst van Parijs tot doel heeft de mondiale emissiepiek van broeikasgasemissies zo snel mogelijk af te toppen en de wereldwijde gemiddelde temperatuurstijging aldus ruim onder 2 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau te houden, met voortgezette inspanningen om de temperatuurstijging tot 1,5 °C te beperken, en overwegende dat de wereldmeteorologische organisatie (WMO) onlangs berichtte dat de wereldwijde temperatuur in 2016 is gestegen tot maar liefst dan 1,1 °C boven het pre-industriële niveau;
AE. overwegende dat het niet bereiken van de doelstelling van de overeenkomst van Parijs van een gemiddelde temperatuurstijging van duidelijk minder dan 2 °C tot enorme milieugevolgen en economische verliezen zou leiden, en dat het in dat geval bijvoorbeeld waarschijnlijker zou worden dat er omslagpunten worden bereikt waarop de natuur wegens de gestegen temperaturen niet langer in staat is koolstof in de oceanen op te slaan;
AF. overwegende dat het gebruik van windenergie op zee en van oceaanenergie (golfenergie, getijdenenergie, thermische energie) mogelijkheden biedt in termen van schone energie, op voorwaarde dat dit gebeurt met inachtneming van het milieu en de bestaande ecosystemen; overwegende dat deze schone energie de EU niet alleen de kans biedt om economische groei te creëren en geschoolde banen te scheppen maar ook om de zekerheid van haar energietoelevering te verbeteren en dankzij technologische innovatie haar competitiviteit te verbeteren;
AG. overwegende dat het verbeteren van de oceaangovernance zal bijdragen tot een gelijk speelveld voor bedrijven, inclusief de Europese oceaanenergiesector;
AH. overwegende dat mariene vervuiling, ongeacht of het om rechtstreekse of onrechtstreekse vervuiling door afval, stoffen of energie gaat en met inbegrip van vervuiling als gevolg van door de mens veroorzaakt onderwatergeluid, nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor levende hulpbronnen en mariene ecosystemen, hetgeen leidt tot biodiversiteitsverlies, gevaren voor de menselijke gezondheid, hinder voor maritieme activiteiten en aantasting van de kwaliteit van het zeewater;
AI. overwegende dat de EU een leidende rol moet spelen in het kader van de gesprekken en onderhandelingen op de internationale fora om ervoor te zorgen dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen of verontreinigende stoffen, en om de almaar toenemende problemen op het gebied van het duurzaam beheer van de hulpbronnen het hoofd te bieden;
AJ. overwegende dat een groter gebruik van hernieuwbare energie uit mariene bronnen kan bijdragen tot de verwezenlijking van het streven van de kleine eilanden in de EU naar autonomie op energiegebied;
AK. overwegende dat transparantie binnen internationale organisaties essentieel is om democratische verantwoording en inclusiviteit te garanderen;
AL. overwegende dat zeeën en oceanen belangrijke bronnen van schone energie kunnen vormen; overwegende dat deze hernieuwbare mariene energie de EU niet alleen de kans biedt om economische groei te creëren en geschoolde banen te scheppen maar ook om de zekerheid van haar energietoelevering te verbeteren en dankzij technologische innovatie haar competitiviteit te verbeteren; overwegende dat het gebruik van deze plaatselijke hulpbronnen van bijzonder belang is voor eilandstaten en -regio’s en met name de ultraperifere regio’s, waar oceaanenergie kan bijdragen tot autonomie op energiegebied en een alternatief kan vormen voor elektriciteit die tegen een hoge prijs door dieselcentrales wordt opgewekt;
Verbeteren van het kader voor internationale oceaangovernance
1. herinnert aan de essentiële rol van oceanen een zeeën voor de ondersteuning van het leven op aarde, duurzame ontwikkeling, werkgelegenheid en innovatie, en voor de verschaffing van recreatiemogelijkheden; deelt de toenemende bezorgdheid over de noodzaak aan een efficiënter en beter geïntegreerd beheer en een efficiëntere en beter geïntegreerde bescherming van de oceanen;
2. is ingenomen met de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance, en over de voorgestelde acties, waarin wordt benadrukt dat de EU zich verbindt tot het behoud en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen, zoals verwoord in SDG 14 van de agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN; erkent het transversale karakter van het onderwerp en de noodzaak van een gecoördineerde en geïntegreerde benadering om tot een betere oceaangovernance te komen; vraagt de EU een internationale voortrekkersrol te spelen voor wat het versterken van de internationale oceaangovernance betreft en de leemten op dit vlak te vullen met behulp van haar knowhow, die ze verworven heeft bij de ontwikkeling van een duurzame benadering van oceaanbeheer;
3. wijst op het geïntegreerde en ondeelbare karakter van en de onderlinge verbanden en synergieën tussen de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, en herhaalt dat de EU haar optreden absoluut moet afstemmen op de agenda 2030 en de in die agenda opnieuw bevestigde beginselen;
4. vraagt de Commissie duidelijke deadlines vast te stellen, in voorkomend geval wetgevingsvoorstellen te presenteren, en samen te werken met de lidstaten om de coöperatie te verbeteren op gebieden als oceaanonderzoek, de opbouw van capaciteit en de overdracht van technologie, en mechanismen te ontwikkelen ter ondersteuning van coördinatie, permanente monitoring en evaluatie op EU-niveau, met het oog op een succesvolle implementatie van de in de gezamenlijke mededeling bedoelde acties; vestigt de aandacht op de Verdragsbepalingen inzake het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt, en onderstreept het belang van een ecosysteemgerichte benadering in het volledige EU-optreden betreffende oceaangovernance;
5. herhaalt de belangrijke mariene dimensie van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, in het bijzonder, maar niet beperkt tot, doelstelling 14 (instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen);
6. is ingenomen met en geeft zijn volledige steun aan het document "Our ocean, our future: Call for Action", dat in juni 2017 door de oceaanconferentie van de VN is aangenomen ter ondersteuning van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 (instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen); neemt met grote voldoening kennis van de 1 328 vrijwillige toezeggingen door regeringen, andere intergouvernementele en maatschappelijke organisaties, de privésector, academische instellingen en onderzoekscentra alsook de wetenschappelijke wereld met betrekking tot de bescherming van de oceanen en een grotere bewustmaking van het belang van de oceanen voor het overleven van de mensheid;
7. wijst erop dat de Europese Unie over een uitgebreide waaier van op specifieke elementen van oceaangovernance gerichte wetgevings- en beheerinstrumenten beschikt, maar dat de toestand van de zeeën binnen de EU desalniettemin kritiek blijft en nog altijd wordt gekenmerkt door overexploitatie van hulpbronnen, organische en niet-organische verontreiniging die de gezondheid en productiviteit van de oceanen schaadt, verlies van biodiversiteit, beschadiging van habitats, verschijning van invasieve soorten, achteruitgang van kustgemeenschappen en conflicten tussen de mariene sectoren;
8. roept de Europese Commissie ertoe op gevolg te geven aan de gezamenlijke mededeling over oceaangovernance door een voortgangsverslag van de genoemde acties en een nauwkeurig tijdschema voor toekomstige acties te publiceren, en te zorgen voor een koppeling tussen deze acties en de bestaande Europese initiatieven alsook de bestaande internationale instrumenten;
9. spoort de Commissie ertoe aan waar nodig voorstellen te doen aan de Raad voor initiatieven ter ontwikkeling van oceaanpartnerschappen met belangrijke internationale partners, ter ondersteuning van een beter beheer en meer beleidscoherentie wereldwijd, en voort te bouwen op bestaande bilaterale samenwerkingskaders zoals de dialogen op hoog niveau over visserij en maritieme zaken;
10. erkent de sleutelrol van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties (UNCLOS) voor het verstrekken van een basisrechtskader waarmee inspanningen voor het aanpakken van wereldwijde oceaangerelateerde problemen kunnen worden gecoördineerd en hierbij voor coherentie kan worden gezorgd; vraagt aan een kust gelegen lidstaten hun plicht uit hoofde van het UNCLOS tot bescherming en behoud van het mariene milieu en de daarin levende hulpbronnen alsook tot verhindering en beheersing van mariene verontreiniging na te komen; merkt op dat de lidstaten aansprakelijk zijn voor schade die voortvloeit uit het niet nakomen van hun internationale verplichtingen om dergelijke verontreiniging tegen te gaan;
11. verzoekt de lidstaten om hun rechtsstelsels te verbeteren voor de instandhouding van onze oceanen; vraagt internationale erkenning van het begrip milieuschade in geval van mariene vervuiling zodat schadevergoeding mogelijk wordt wanneer een inbreuk is vastgesteld; dringt erop aan het beginsel van de verantwoordelijkheidsketen in te voeren zodat in de hele commandostructuur kan worden bepaald wie verantwoordelijk is voor de veroorzaakte milieuschade;
12. beklemtoont dat de EU de ervoor moet zorgen dat bepalingen betreffende visserij een belangrijke rol spelen in het toekomstige wettelijk bindende instrument op grond van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), wat de instandhouding en het duurzaam gebruik van de mariene biodiversiteit betreft in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen;
13. dringt erop aan dat alle landen partij worden bij belangrijke visserijovereenkomsten, met name de FAO-Nalevingsovereenkomst, de Overeenkomst van de VN inzake de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden en de Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, en de bepalingen van deze instrumenten en andere internationale actieplannen van de FAO volledig ten uitvoer leggen;
14. is ingenomen met de vooruitgang die de EU heeft geboekt voor wat betreft de externe dimensie van het GVB; beklemtoont dat die dimensie, met inbegrip van de internationale en partnerschapsovereenkomsten, een belangrijk instrument is om de EU‑normen op milieu- en sociaal gebied te bevorderen en IOO-visserij op internationaal niveau te bestrijden;
15. merkt op dat het Fisheries Transparency Initiative (FITI) onlangs zijn algemene standaard heeft goedgekeurd; spoort alle landen aan het lidmaatschap van het FITI aan te vragen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan dit initiatief te steunen;
16. is van mening dat het uitermate belangrijk is voor de hele Europese visserijvloot gelijke concurrentievoorwaarden te creëren, met name gezien de strenge Europese milieu en ‑duurzaamheidsvoorschriften waaraan deze vaartuigen moeten voldoen;
17. dringt erop aan dat de EU dezelfde milieunormen voor de visserij die de EU‑vaartuigen moeten eerbiedigen, ook bevordert op internationale fora en in alle bilaterale samenwerking, om ervoor te zorgen dat milieuduurzaamheid geen economisch nadeel wordt voor haar eigen vloot;
18. wijst op resolutie 2749 (XXV) van de VN van 17 december 1970, waarin staat dat het gebied van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht alsmede de rijkdommen ervan het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid zijn, en op artikel 136 van het Verdrag van Montego Bay, waarin staat dat de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht evenals de rijkdommen hiervan het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid zijn;
19. vraagt dat de Commissie de lidstaten ertoe aanspoort om niet langer financiële steun te verlenen voor vergunningen voor exploratie en exploitatie in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen, en geen vergunningen meer af te geven voor mijnbouw op hun continentaal plat;
20. merkt bovendien op, met betrekking tot het internationale recht inzake luchtvervuiling, dat de lidstaten krachtens het UNCLOS niet het recht hebben schepen te inspecteren, zelfs wanneer er overduidelijk sprake is van een overtreding; vraagt de leden van de VN bijgevolg het rechtskader van het Unclos te verbeteren met als doel bestaande lacunes op het vlak van governance te dichten en robuuste handhavingsmechanismen voor het internationale milieurecht in te voeren;
21. pleit voor de invoering van een internationaal regelgevingskader betreffende de bestrijding van kernafval in en nucleaire verontreiniging van de oceanen en zeebodem, dat concrete maatregelen omvat om de impact hiervan op het milieu en de gezondheid te beperken en de zeebodem te reinigen;
22. beklemtoont dat het garanderen van transparantie, waaronder toegang van het grote publiek tot informatie, betrokkenheid van belanghebbenden, inspraak van het publiek bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, zoals vereist in het Verdrag van Aarhus, aalsook het vrijwaren van de legitimiteit van de VN‑organisaties, onder meer middels de publieke verantwoordingsplicht van landenvertegenwoordigers in internationale organen zoals de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA), prioriteiten vormen bij het aanpakken van bestaande tekortkomingen op het vlak van governance; vraagt de lidstaten en de Commissie om voor transparantie te zorgen met betrekking tot de werkmethoden van de ISA en met betrekking tot haar daadwerkelijke vermogen om milieugevolgen te beoordelen, het mariene milieu doeltreffend te beschermen tegen nadelige gevolgen en het mariene milieu te beschermen en in stand te houden, conform de bepalingen van deel XI en deel XII van het VN-Zeerechtverdrag;
23. vraagt dat de lidstaten binnen internationale organen een proactieve en vooruitstrevende rol spelen, met het oog op hervormingen inzake transparantie en ter vergroting van de globale ambitie op milieugebied van genomen maatregelen;
24. onderstreept dat een verbetering van het kader voor oceaangovernance ook een opvoering van regionale en internationale inspanningen inhoudt, door een grotere gebruikmaking van reeds overeengekomen multilaterale instrumenten en strategieën en een betere tenuitvoerlegging hiervan; spoort de Commissie ertoe aan zich in te zetten voor meer internationale samenwerking op maritiem vlak, met name op het vlak van maritieme wetenschap en technologie, overeenkomstig de suggesties van de OESO;
25. benadrukt de noodzaak van versterkte samenwerking, beleidssamenhang en ‑coördinatie tussen alle regeringen en instellingen op alle niveaus, inclusief tussen en onder internationale organisaties, regionale en subregionale organisaties en instellingen, regelingen en programma's; wijst in dit verband op de belangrijke rol van efficiënte en transparante partnerschappen tussen diverse belanghebbenden, en op de actieve betrokkenheid van overheden ten aanzien van internationale, regionale en subregionale organen, de wetenschappelijke wereld, de privésector, de donorgemeenschap, NGO's, maatschappelijke groeperingen, academische instellingen en andere relevante spelers;
26. pleit voor een versterking van de regionale kaders betreffende het beheer van het mariene milieu en in het bijzonder voor de tenuitvoerlegging van SDG 14; verzoekt de EU en internationale organisaties om de steun van deze regionale kaders en de ondersteuning van de tenuitvoerlegging door derde landen van SDG 14 te versterken, met name door middel van officiële ontwikkelingssteun;
27. benadrukt dat het van belang is de lokale kustautoriteiten en ultraperifere gebieden te betrekken bij het proces om de internationale oceaangovernance dichter bij de EU‑burgers te brengen;
28. onderstreept dat er veelomvattende strategieën moeten worden ontwikkeld om mensen bewuster te maken van de natuurlijke en culturele betekenis van de oceanen;
29. benadrukt de noodzaak van een specifiek en concreet actieplan voor de betrokkenheid van de EU in het Noordpoolgebied, waarvan het uitgangspunt moet bestaan uit de doelstelling van het in stand houden van de kwetsbare ecosystemen in dat gebied en het vergroten van de capaciteit van deze ecosystemen om zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering;
30. wijst erop dat de centrale Noordelijke IJszee onder geen enkele internationale regeling voor instandhouding en beheer valt; beklemtoont dat de EU en de lidstaten tot een gecoördineerde aanpak moeten komen om ongereglementeerde visserij in de Noordelijke IJszee te voorkomen;
31. herhaalt de oproep in zijn resolutie van 16 maart 2017 over een geïntegreerd EU‑beleid voor het Noordpoolgebied[21]1 aan de Commissie en de lidstaten om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om een actieve rol te spelen bij het implementeren van de internationaal overeengekomen verbod op het gebruik en het vervoer als scheepsbrandstof van zware stookolie (HFO) in brandstoftanks op schepen die de zeeën van het Noordpoolgebied bevaren, middels de bepalingen van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL), net zoals dat momenteel geregeld is voor de wateren rond Antarctica; vraagt de Commissie de risico’s voor het milieu, de maatschappij, de gezondheid en het klimaat van het gebruik van HFO op te nemen in haar standpunt over internationale oceaangovernance; vraagt dat de Commissie bij gebrek aan passende internationale maatregelen voorstellen doet voor reglementering voor schepen die vóór een traject door Arctische wateren EU‑havens aandoen, met het oog op een verbod op het gebruik en vervoer van HFO;
32. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich actief in te zetten voor een snelle afronding van het lang aanslepende IMO-werkplan ter vermindering van de roetemissies van schepen die door het Noordpoolgebied varen, om de snelle temperatuurstijging en het versnelde smelten van het poolijs in het gebied te vertragen;
33. vraagt dat de Commissie gelijke voorwaarden met betrekking tot banen die verband houden met de zee bevordert en zorgt voor een billijke behandeling van werknemers in dergelijke sectoren middels een doeltreffende toepassing van de relevante internationale verdragen, zoals het Verdrag betreffende werk in de visserijsector en het Maritiem Arbeidsverdrag van de IAO, en middels de invoering van een geharmoniseerd sociaal kader voor maritieme activiteiten in de communautaire wateren;
34. vraagt met aandrang dat er een nieuwe internationale overeenkomst wordt gesloten over de arbeidsvoorwaarden in de maritieme sector; wijst erop dat er een einde moet worden gemaakt aan alle nog bestaande vormen van slavernij aan boord van schepen en vestigt de aandacht op de impact die mensonterende arbeidsomstandigheden op mensen, marktdeelnemers en het mariene milieu kunnen hebben;
35. vraagt de Commissie met de belangrijkste spelers oceaanpartnerschappen overeen te komen in de vorm van multiculturele samenwerkingsmechanismen of bilaterale dialogen, gericht op het waarborgen van een betere coördinatie en coöperatie voor de succesvolle implementatie van de voor de oceanen relevante duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, de bevordering van duurzame blauwe groei, alsook de bescherming, instandhouding en het herstel van mariene ecosystemen en de biodiversiteit, in combinatie met verlaging van de druk op de oceanen en zeeën, en het tot stand brengen van de juiste voorwaarden voor een duurzame blauwe economie;
36. dringt er bij de Commissie op aan maritieme samenwerking en capaciteitsopbouw te versterken in het kader van haar extern beleid, op gebieden als het ontwikkelingsbeleid en handelsovereenkomsten, met name in de Partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij, om capaciteit op te bouwen om de gevolgen van klimaatverandering en marien afval op te vangen en een betere oceaangovernance en duurzame blauwe groei te bevorderen;
37. verzoekt de EU het principe te eerbiedigen dat bij de toewijzing van visbestanden rekening wordt gehouden met de sociale en ecologische gevolgen en de behoeften op het gebied van voedselzekerheid van ontwikkelingslanden, alsmede hun ambities met betrekking tot de uitbouw van hun eigen visserijsector, en tegelijk te zorgen voor een duurzaam niveau van bevissing dat niet leidt tot overbevissing, in overeenstemming met de streefcijfers van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14;
38. verzoekt de EU om, in lijn met het GVB, de gevolgen van aquacultuur voor het milieu zo veel mogelijk te beperken door ervoor te zorgen dat het voer duurzaam wordt geproduceerd, en om ervoor te zorgen dat er vooral onderzoek wordt verricht naar manieren om de druk te verlagen op de bestanden van wilde vis die voor de productie van voer worden gebruikt;
39. merkt op dat de EU 's werelds grootste invoerder van visserijproducten is en dat sommige vangsten worden ingevoerd uit gebieden waar de visserij veel minder duurzaam is dan in de EU; moedigt de EU ertoe aan haar positie op dit gebied te gebruiken om een toename van de duurzaamheid in alle zeebekkens te bevorderen;
40. vraagt de Commissie met klem de lidstaten op te roepen niet langer steun te verlenen voor vergunningen voor boorwerkzaamheden in de diepzee in gebieden buiten hun nationale jurisdictie en geen toelating te geven voor diepzeemijnbouw op het continentaal plat van de lidstaten;
41. verzoekt de Commissie om de versterking van internationale initiatieven ter bestrijding van mensenhandel over zee te ondersteunen;
42. verzoekt de Commissie en de lidstaten een internationaal moratorium op vergunningen voor commerciële boorwerkzaamheden in de diepzee te ondersteunen tot de gevolgen van diepzeemijnbouw op het mariene milieu, de mariene biodiversiteit en de menselijke activiteiten op zee afdoende zijn onderzocht en alle mogelijke risico's gekend zijn;
43. wijst op het belang van de EU-strategie voor maritieme veiligheid (EUSMV) en verzoekt de Commissie maritieme veiligheid op te nemen in het buitenlands beleid, aangezien een groot deel van de handel over zee plaatsvindt, meer dan 70 % van de buitengrenzen zeegrenzen zijn en de veiligheid van de reizigers die havens in de EU aandoen, moet worden gewaarborgd;
44. wijst erop dat het belangrijk is de samenwerking tussen het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), Frontex en het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA), elk binnen hun eigen mandaat, te blijven stimuleren, ter ondersteuning van de nationale autoriteiten van de lidstaten die met kustwachttaken belast zijn, en tevens de maritieme veiligheid en beveiliging te bevorderen, grensoverschrijdende misdaad te bestrijden en het milieu te beschermen door verontreiniging door installaties voor olie- en gaswinning op zee te voorkomen en terug te dringen; is van mening dat deze agentschappen zo nodig meer EU-financiering moeten krijgen om deze nieuwe taken te kunnen vervullen; benadrukt dat het belangrijk is door te gaan met de ontwikkeling van digitale oplossingen – bijvoorbeeld om de scheepvaartsector te ondersteunen met gestroomlijnde procedures voor meldingsformaliteiten, en door meer te investeren in een gemeenschappelijke infrastructuur voor pan-Europese gegevensuitwisseling ten voordele van alle autoriteiten van de lidstaten die kustwachttaken uitvoeren – en geavanceerde maritieme technologie, zoals de geïntegreerde maritieme diensten van EMSA, om de toezichts- en monitoringsystemen inzake maritieme activiteiten en andere programma's zoals de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur (CISE) voor maritieme bewaking te verbeteren;
45. benadrukt dat de totstandbrenging van een duurzame maritieme economie en de vermindering van de druk op het mariene milieu maatregelen vereisen met betrekking tot de klimaatverandering, het doordringen van verontreiniging afkomstig van het vasteland tot in zeeën en oceanen, de verontreiniging en eutrofiëring van het mariene milieu, het behoud en herstel van mariene ecosystemen en biodiversiteit en het duurzame gebruik van mariene hulpbronnen;
46. is bezorgd over het feit dat de blauwe economie volgens een recente studie van het Parlement, hoewel haar sociaaleconomische impact positief kan zijn (op het gebied van werkgelegenheid, inkomsten en bruto toegevoegde waarde), in het algemeen een negatief effect heeft op het milieu, in de vorm van wijzigingen van de kustdynamiek, zeevervuiling, eutrofiëring, morfologie van de zeebodem, en veranderingen van habitats, ecosystemen en biodiversiteit; is bezorgd dat de cumulatieve milieueffecten nadelig kunnen zijn voor de visserij;
47. vraagt dat de blauwe economie in de eerste plaatst wordt gericht op de wederopbouw van de veerkracht van de kustgemeenschappen, om het productieve potentieel van de visserij te herstellen en zo de voedselzekerheid, armoedebestrijding en een duurzaam beheer van de levende aquatische hulpbronnen te ondersteunen; wijst erop dat elke nieuwe activiteit in de sectoren van de blauwe economie moet worden voorafgegaan door een effectbeoordeling en een volledige voorlichtings- en inspraakprocedure voor alle belanghebbenden; vindt het belangrijk dat de blauwe economie bijdraagt aan de verwezenlijking van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 inzake het behoud en duurzaam gebruik van oceanen en mariene hulpbronnen;
48. is van mening dat investeringen in de blauwe economie niet mogen berusten op eindige hulpbronnen, maar moeten gericht zijn op milieu-innovatie, waarbij het gebruik van hulpbronnen de natuurlijke regeneratie ervan niet overschrijdt, alsook op natuurbehoud en bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering;
49. vraagt de lidstaten met klem zich verder in te spannen voor een snelle tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn mariene strategie, met het oog op een goede milieutoestand van mariene wateren tegen 2020, en zich in het bijzonder te verbinden tot het verhinderen van schade aan het kust- en zeemilieu als gevolg van alle mogelijke vormen van mariene verontreiniging, waaronder nutriëntenvervuiling en zwerfvuil op zee, en tot het stopzetten van schadelijke subsidies die niet-duurzame visserij aanmoedigen en het intensiveren van de wereldwijde strijd tegen zwerf- en kunststofafval op zee;
50. beschouwt de strijd tegen plastic afval in zeeën en oceanen en de berging en verwerking van dit afval als een grote internationale uitdaging, en roept de Commissie ertoe op om van Europa de drijvende kracht achter innovatieve oplossingen te maken en wereldwijd een voortrekkersrol te laten spelen, onder meer door meer steun uit te trekken voor onderzoek en het onderwerp te integreren in het spectrum van duurzame 'blauwe economie';
51. roept de lidstaten op tot een snelle tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn voor maritieme ruimtelijke planning en geïntegreerd beheer van kustgebieden, met als doel de volledige en harmonieuze ontwikkeling van de verschillende maritieme activiteiten mogelijk te maken;
52. vraagt de Commissie met klem om kwesties inzake oceaangovernance krachtdadig te integreren in haar steun- en ontwikkelingsbeleid;
53. herinnert eraan dat de visserijsector enorm belangrijk is als een van de traditionele hoofdactiviteiten van de mens in de mariene omgeving, waardoor de visserijsector een essentieel onderdeel is van het geïntegreerd maritiem beleid; wijst erop dat visserij de sector is die het meest getroffen wordt door de vele andere doeleinden waarvoor de zeeën worden gebruikt en de vele activiteiten die op de zeeën worden verricht, zoals maritiem transport en toerisme, ontwikkeling van steden en van het kustgebied, de exploitatie van grondstoffen en energiebronnen en diepzeemijnbouw, alsmede door milieuverschijnselen als mariene vervuiling (plastic afval, weggegooide visnetten, olielekken, geluidsoverlast, lozingen van ballastwater, ongecontroleerde winning en ‑exploratie van olie en gas enz.) en de klimaatverandering (stijging van de zeespiegel, stijging van de oppervlaktetemperatuur van het zeewater, kustoverstromingen, toenemende zuurtegraad van de oceanen enz.);
54. beklemtoont de belangrijke rol die vrouwen in de zeevoedselindustrie vervullen, gezien het feit dat – zoals blijkt uit cijfers van de FAO – de helft van de werknemers in deze industrie vrouw is; roept de EU ertoe op om vrouwen in de visserij en aanverwante bedrijfstakken te stimuleren en te beschermen, door te ijveren voor eerlijke prijzen voor visserijproducten en door ervoor te zorgen dat in de visserijsector werkzame vrouwen betere toegang krijgen tot overheidssteun en financiering, dit onder meer in onderhandelingen met derde landen over sectorondersteuning in partnerschapsovereenkomsten voor duurzame visserij, in haar programmering van ontwikkelingshulp en in de diverse internationale fora;
55. kijkt uit naar de komende strategie van de Commissie voor plastic en naar andere maatregelen ter bestrijding van zwerfafval op zee, zoals het recentelijk aangekondigde actieplan; vindt dat de strategie met betrekking tot plastic in een circulaire economie een ambitieus karakter moet hebben teneinde het probleem van afval in zee bij de wortel aan te pakken, en vraagt de Commissie hiervoor concrete wetgevings- en bindende maatregelen te ontwikkelen, met name met betrekking tot ecologisch design van plastics en het reduceren van de hoeveelheid gebruikte producten die op stortplaatsen terechtkomen, in het bijzonder op stortplaatsen in de buurt van rivieren en andere waterwegen en de kust; toont zich uiterst bezorgd over de omvang van het probleem; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich aan te sluiten bij en steun te geven aan de internationale coalitie voor het verminderen van de vervuiling door plastic draagtassen, die in november 2016 tijdens COP 22 in Marrakech is gevormd;
56. herhaalt – zoals ook reeds stond in zijn resolutie van 9 juli 2015 over hulpbronnenefficiëntie en de overgang naar een circulaire economie[22] – dat er behoefte is aan een weldoordacht productbeleid, dat de verwachte levensduur, duurzaamheid, herbruikbaarheid en recycleerbaarheid van producten vergroot, en benadrukt daarnaast dat dit beleid zo snel mogelijk van toepassing moet worden op plastic wegwerpproducten en verpakkingen in de aangekondigde strategie voor plastic, gezien de schade aan het milieu die deze producten veroorzaken wanneer ze als afval in de zeeën en oceanen terechtkomen;
57. dringt erop aan dat de Commissie ondersteuning biedt voor de uitwerking van regionale oplossingen en nationale maatregelen stimuleert die erop gericht zijn het probleem van zwerfafval aan te pakken door dergelijk afval te elimineren; vraagt de Commissie eveneens te helpen bij het opzetten van proefprojecten om zwerfafval op zee in te zamelen aan de hand van strandschoonmaakacties en 'fishing for litter'-campagnes, en de Europese vissers financiële steun biedt voor het inzamelen van zwerfafval op zee;
58. vraagt de Commissie nieuwe wetgeving voor te stellen om de vervuiling door microplastics in al haar vormen aan te pakken, meer bepaald door een verbod uit te vaardigen op het gebruik van microplastics in producten voor persoonlijke verzorging en ervoor te zorgen dat alle ondernemingen die kunststofkorrels hanteren, gepaste protocols volgen om het verlies van deze korrels te minimaliseren;
59. beschouwt de vervuiling door plastic wegwerpflessen als een belangrijke oorzaak van de verontreiniging van het mariene milieu en spoort de Commissie ertoe aan zich te buigen over de invoering van een Europees statiegeldsysteem voor niet-herbruikbare drankverpakkingen, zoals dat al in Duitsland bestaat;
60. roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich aan te sluiten bij en steun te geven de internationale coalitie voor het verminderen van de vervuiling door plastic draagtassen;
61. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om te ijveren voor een internationaal overeengekomen plan waarmee de gevolgen van de opwarming van de oceanen, de stijging van de zeespiegel en de verzuring van het zeewater het hoofd kan worden geboden;
62. vraagt dat de lidstaten zich inzetten voor een efficiënt gebruik en het hergebruik van hulpbronnen en hun bevolking middels nationale voorlichtingscampagnes, schoolprogramma’s en samenwerking tussen scholen en universiteiten bewust maken van het probleem van zwerfafval op zee;
63. wijst op zijn pleidooi voor een ambitieus pakket inzake de circulaire economie, met EU‑doelstellingen voor de vermindering van zwerfafval op zee ter hoogte van 30 % tegen 2025 en 50 % tegen 2030, en hogere doelstellingen inzake het recycleren van kunststofverpakkingen;
64. vraagt de lidstaten evenveel ambitie aan de dag te leggen als de EU voor wat de vermindering van zwerfafval op zee betreft;
65. dringt er met klem bij de Commissie op aan haar inspanningen te verhogen om marien afval in Europa en wereldwijd te bestrijden door de verontreiniging afkomstig van bronnen op het land en op zee aan te pakken door het probleem van illegale afvaldumping, zoals vistuig, aan te pakken en financiële steun vrij te maken voor de inzameling van maritiem afval; vraagt de Commissie met klem zich hard te maken voor een reductie van marien afval van schepen, in het bijzonder door bij de herziening van Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen in de tekst een geharmoniseerd systeem voor de dekking van de kosten van de inzameling van afval in alle havens in Europa op te nemen; dringt erop aan meer financiering ter beschikking te stellen voor onderzoek naar de distributie en de effecten van marien afval, en de doeltreffendheid van de internationale, regionale en subregionale strategieën ter bestrijding van marien afval en andere vervuilende stoffen;
66. pleit voor de invoering van een internationaal regelgevingskader voor offshore-activiteiten inzake de exploratie en exploitatie van olie- en gasvelden en voor alle andere vormen van exploitatie van de oceanen en van de zeebodem en ondergrond in de territoriale wateren, exclusieve economische zones (EEZ) en uitlopers van het continentaal plat;
67. benadrukt dat bij eventuele toekomstige boorwerkzaamheden in de diepzee altijd het voorzorgsbeginsel van de Unie moet worden gehanteerd; vindt het gezien de wetenschappelijke bewijzen voor de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van diepzeemijnbouw voor het milieu verontrustend dat de Commissie beklemtoont dat diepzeemijnbouw één van de prioritaire sectoren van de Unie voor blauwe groei vormt; vindt het zorgwekkend dat de eventuele verdere bevordering van diepzeemijnbouw negatief zou kunnen uitwerken op de maatregelen die in het kader van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 12 (overgang naar duurzame consumptie en productie) moeten worden genomen;
68. beklemtoont dat het voorzorgsbeginsel moet worden toegepast op de in opkomst zijnde sector diepzeemijnbouw en is, gezien de waarschuwingen uit wetenschappelijke hoek betreffende de aanzienlijke en in potentie onomkeerbare milieuschade die de activiteiten in kwestie zouden kunnen opleveren, van oordeel dat de EU de ontwikkeling van deze sector niet moet steunen, maar juist in duurzame alternatieven zou moeten investeren, en met name in de transitie naar duurzame consumptie en productie, zoals bedoeld met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 12 in het kader van Agenda 2030;
69. benadrukt dat de exploratie en winning van olie of aardgas niet mag worden toegestaan in of in de buurt van beschermde mariene gebieden (MPA's) en evenmin in kwetsbare gebieden met een hoge instandhoudingswaarde;
70. is ingenomen met het EU-actieplan voor de circulaire economie en roept de Commissie ertoe op krachtdadige maatregelen voor te stellen om te verhinderen dat micro- en macrodeeltjes in het mariene milieu terechtkomen, zoals de reductie van de weglekking van afval met 50 % tegen 2020, wetgevingsmaatregelen ten aanzien van bedrijven zoals een verbod op wergwerpplastic (waar natuurlijke alternatieven voorhanden zijn), en eventueel een internationaal rechtsinstrument;
71. verzoekt de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten innoverende technologische en financiële initiatieven voor het aanpakken van de vervuiling van zeeën en oceanen te ondersteunen teneinde doeltreffende terugwinningssystemen voor scheepsafval, met name plastic afval, in havens te bevorderen, de scheepvaartsector bewust te maken van de gevolgen van het storten van plastic afval in zee, en belangrijke belemmeringen voor de uitvoering van MARPOL te overwinnen;
72. benadrukt dat de EU de leiding zou moeten nemen van een wereldwijd initiatief voor de monitoring en aanzienlijke vermindering van zwerfafval op zee; wijst erop dat de lidstaten zich hebben verbonden tot de doelstellingen van Richtlijn 2008/56/EG (de kaderrichtlijn mariene strategie), waarin wordt gesteld dat de kenmerken en het volume van zwerfafval op zee geen schade mogen toebrengen aan het kust- en zeemilieu (beschrijvend element 10);
73. moedigt de strijd tegen alle vormen van verontreiniging van de oceanen en de zeebodem aan, inclusief geluidshinder, en pleit voor de wereldwijde invoering van concrete maatregelen om de vervuiling van de oceanen en de zeebodem een halt toe te roepen;
74. verheugt zich over het feit dat de Commissie vastbesloten is om op internationaal niveau actie te ondernemen met als doel de gevolgen van de opwarming van de oceanen, de stijging van de zeespiegel en de verzuring van de wateren te monitoren; roept op tot de intensivering en ontwikkeling van internationale wetenschappelijke programma’s die erop gericht zijn de temperatuur en het zoutgehalte van de oceanen en de warmteopname door de oceanen te monitoren, en tot de oprichting van een wereldwijd netwerk voor oceaanwaarneming met als doel de wereldwijde veranderingen van de oceanen beter te kunnen volgen en de gevolgen van de klimaatverandering voor het functioneren van de oceanen, de opvang van koolstof en het beheer van levende mariene hulpbronnen beter te kunnen voorspellen;
75. benadrukt het belang van een levenscyclusbenadering van plastic producten, met inbegrip van aandacht voor afbreking van de verschillende polymeren en het fragmenteringstempo (in de mariene omgeving), die moet worden bereikt middels internalisering van de milieu- en de sociale kosten van producten, verbetering van het proces van het dichten van de mazen in product- en procesontwikkeling en vervaardiging, alsook in de levenscyclusketens van plastic producten, het verbeteren van de levensduur van producten, het bevorderen van groene openbare en particuliere aanbestedingen, het bevorderen van groene engineeringsbeginselen en ‑kaders, eco-design en eco-etikettering, en het vergroten van de mogelijkheden voor particuliere actoren, waaronder kmo's, om op milieuvriendelijker productieprocessen over te schakelen;
76. juicht het toe dat de Commissie zich in haar actieprogramma voor oceaangovernance committeert aan de bestrijding van illegale, ongemelde en onreglementeerde (IOO) visserij-activiteiten; moedigt de Commissie aan door te gaan met haar strijd tegen IOO-visserij in alle regionale organisaties voor visserijbeheer en andere relevante fora; is van mening dat onder EU-vlag varende vaartuigen die zich inlaten met IOO-visserij op een openbare lijst moeten komen te staan, zoals voorzien in de IOO-verordening; vraagt de EU met klem derde landen onder druk te zetten om actie te ondernemen tegen het binnenkomen van uit IOO-visserij afkomstige vis op hun markten;
77. dringt aan op betere samenwerking tussen de regionale organisaties voor visserijbeheer, en verzoekt hun leden met klem ze voldoende middelen en slagkracht te geven;
78. verzoekt de regionale organisaties voor visserijbeheer om:
a) geregeld onafhankelijke prestatiebeoordelingen te blijven uitvoeren en de aanbevelingen uit dergelijke prestatiebeoordelingen volledig ten uitvoer te leggen;
b) volledig uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de tweede hervatte toetsingsconferentie van de Overeenkomst van de VN inzake de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden;
c) de maatregelen, met name de monitoring-, controle-, toezicht- en handhavingsmaatregelen, te harmoniseren, inclusief door overeenstemming te bereiken over afschrikkende boetes en sancties;
79. vraagt dat de lidstaten in het kader van de herziening van Richtlijn 2008/98/EG inzake afval hun goedkeuring verlenen aan het omvangrijke pakket voorstellen van het Parlement en de Commissie, die samen een coherent nieuw EU-beleid vormen voor het verdelen van de verantwoordelijkheid voor zwerfafval over alle betrokkenen en voor de preventie van zwerfafval op het vasteland én in het mariene milieu;
80. spoort de Commissie ertoe aan om in kustgebieden en maritieme zones reële beleidsmaatregelen te nemen voor de aanpassing aan de klimaatverandering en in het bijzonder concrete maatregelen in te voeren ter bescherming van mariene ecosystemen en ecosystemen in kustgebieden;
81. wijst erop dat alle EU-vaartuigen met een lengte over alles (LOA) van meer dan 24 meter of met een brutotonnage van 100 ton of meer die in de EU-wateren vissen, en alle EU-vaartuigen met een LOA van meer dan 15 meter die buiten de EU-wateren vissen, sinds januari 2016 een IMO-nummer (Internationale Maritieme Organisatie) moeten bezitten, ter verbetering van de identificatie van vaartuigen als een manier om IOO-visserij tegen te gaan; spoort de EU ertoe aan om naar analogie met de verplichting voor EU-vaartuigen de vereiste van een IMO-nummer in te voeren voor niet‑EU‑vaartuigen (met een LOA van meer dan 15 meter), dat moet voorkomen op importvangstcertificaten, met als doel gelijke concurrentievoorwaarden te creëren en de lidstaten te helpen bij hun invoercontroles;
82. vraagt de Commissie en de lidstaten om kostenefficiënte activiteiten en hulpmiddelen alsook samenwerking op alle niveaus te promoten met betrekking tot het op risico gebaseerde en ecologisch verantwoorde opruimen van marien zwerfafval in rivieren en kust- en zeegebieden, afhankelijk van de nationale situatie; vraagt de Commissie en de lidstaten in dit verband met klem financiering, publiek-private partnerschappen en capaciteitsopbouw te stimuleren, en internationale criteria te ontwikkelen en te gebruiken voor collectieve opruim- en herstelacties, waaronder met betrekking tot hoeveelheden, populatie, gevoeligheid van het ecosysteem en haalbaarheid;
83. beklemtoont dat arbeids- en mensenrechten op zee elementen zij die in de wereldwijde oceaangovernance moeten worden geïntegreerd; vraagt de Commissie gerichte inspanningen te doen om normen inzake fatsoenlijke werkomstandigheden in de internationale visserij-industrie te bevorderen en aldus het verband te erkennen tussen arbeid en mensenrechtenschendingen enerzijds en niet duurzame en destructieve visvangstpraktijken, en met name IOO-visserij, anderzijds; vraagt dat de Commissie maatregelen neemt om te verhinderen dat visserijproducten die zijn verkregen met inzet van werknemers die het slachtoffer zijn van mensenhandel of van andere arbeids- en mensenrechtenschendingen, op de EU-markt terechtkomen, en samen te werken met actoren in de visserijsector om het gebruik van screeningmechanismen aan te moedigen waarmee dergelijke producten uit de toeleveringsketen kunnen worden geweerd; vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat IAO-Verdrag C188 (het Verdrag betreffende werk in de visserijsector) in de nationale wetgeving omgezet en geïmplementeerd wordt;
84. benadrukt dat de voornaamste oplossing voor zwerfvuil op zee erin bestaat vast afval op het vasteland beter in te zamelen en te recyclen, aangezien zwerfvuil op zee hoofdzakelijk afkomstig is van het vasteland; is verder van mening dat de EU zich in alle internationale fora, overeenkomsten en instellingen moet inzetten voor de zo breed mogelijke toepassing van een samenhangende aanpak van afvalbeheer; vraagt de lidstaten dan ook de werkzaamheden in verband met het pakket voor de circulaire economie zo snel mogelijk af te ronden, ambitieuze recyclingdoelstellingen te implementeren en zich zonder verder dralen te houden aan de EU-doelstellingen inzake het reduceren van afval op zee;
85. verzoekt de Commissie om in internationale fora te ijveren voor een duidelijk duurzaamheidskader, inclusief definities en normen, voor biologisch afbreekbaar plastic in het natuurlijke milieu;
86. vindt dat door de lidstaten en de Commissie krachtiger moet worden opgetreden tegen het illegaal uitvoeren en storten van kunststofafval, dat de Europese regelgeving inzake de overbrenging van afvalstoffen strenger gehandhaafd moet worden en dat er voor havens en voor alle afvalverwerkingsinstallaties strengere toezicht- en inspectieregelingen moeten worden ingevoerd die gericht zijn op vermoede illegale overbrenging van afval en die moeten voorkomen dat afval voor hergebruik wordt geëxporteerd (hoofdzakelijk autowrakken en AEEA), en moet worden gewaarborgd dat alleen wordt uitgevoerd naar installaties die voldoen aan de vereisten voor milieuhygiënisch verantwoord beheer, als vastgelegd in artikel 49 van de verordening inzake overbrenging van afvalstoffen;
87. vraagt de lidstaten om te zorgen voor meer voorlichting en bewustmakingsmaatregelen betreffende zwerfafval op zee, het gebruik van plastic en de impact van individueel consumentengedrag op het milieu, door deze thematiek op alle niveaus in de onderwijsprogramma’s op te nemen, educatief en informatief materiaal te verstrekken voor specifieke belangengroepen en leeftijdsgroepen met als doel een gedragswijziging te bewerkstelligen, en grootschalige voorlichtingscampagnes voor de burgerbevolking te organiseren;
88. beklemtoont dat door de mens teweeggebrachte eutrofiëring moet worden gereduceerd door het lekken van stikstof en fosfor in de oceanen te beperken en dat hiertoe fundamentele veranderingen moeten plaatsvinden in het Europese landbouwmodel, onder meer met behulp van beperkingen op het gebruik van meststoffen, afstemming van het gebruik van nutriënten op de behoeften van gewassen, zorgvuldige planning van het gebruik van meststoffen en overschakeling op duurzamere vormen van landbouw, en met behulp van vermindering van stikstofbronnen in de atmosfeer, betere reiniging van riool- en afvalwater en betere controle van diffuse stedelijke bronnen van nutriënten zoals straatafvoeren en regenwaterriolen, en benadrukt dat de druk op de mariene ecosystemen moet worden aangepakt middels de tussentijdse herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
89. verzoekt de Commissie en de lidstaten alle geëigende maatregelen te nemen ter bevordering van de vastlegging van internationale regelgeving voor het beperken van lawaai dat afkomstig is van industriële activiteiten zoals de scheepvaart en seismologisch onderzoek, in het bijzonder in biologisch kwetsbare habitats, bijvoorbeeld door middel van een voorstel voor een bijlage betreffende geluidsoverlast bij het Marpol-verdrag, naar het voorbeeld van de recentelijk toegevoegde bijlage inzake luchtverontreiniging;
90. stelt vast dat het gezien de verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs onredelijk en contraproductief is nieuwe bronnen van fossiele brandstof aan te boren, vooral als deze zich in ecologisch kwetsbare gebieden bevinden;
91. benadrukt dat alle wateren kwetsbaar zijn voor offshore-boringen naar fossiele brandstoffen; wijst erop dat het gebruik van fossiele brandstoffen de klimaatverandering die onze planeet bedreigt, verder in de hand zal werken en versnellen; is van mening dat de EU moet samenwerken met internationale partners om een terecht einde te maken aan offshore-boringen en aldus bij te dragen aan het verwezenlijken van de doelstelling van een koolstofarme economie;
92. onderstreept dat de afgifte van nieuwe vergunningen voor olie- of gasopsporing moet gebeuren met inachtneming van strikte voorzorgsnormen op het gebied van milieubescherming en veiligheid bij het zoeken naar en winnen van olie, en dat dergelijke vergunningen bindende toezeggingen moeten bevatten met betrekking tot de ontmanteling van exploratie-infrastructuur, die doorgaans een beperkte levensduur heeft;
93. wijst op het grote potentieel van energieproductie aan de hand van golven en getijden of de thermische gradiënt en zoutgradiënt van zeeën en oceanen; stelt vast dat oceaanenergie op lange termijn een van de meest competitieve en kostenefficiënte vormen van energie kan worden;
94. is verheugd over de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt ten aanzien van de invoering van maritieme ruimtelijke ordening; herhaalt dat er verdere inspanningen nodig zijn voor de coherente tenuitvoerlegging van Richtlijn 2014/89/EU om het voortouw te nemen bij de wereldwijde invoering van maritieme ruimtelijke ordening; verzoekt de lidstaten daarom uiterlijk op 31 maart 2021 hun maritieme ruimtelijkeordeningsplannen vast te stellen; benadrukt de internationale en transnationale dimensie en verzoekt de Commissie voorstellen voor internationale richtsnoeren te beginnen opstellen, rekening houdend met het belang van synergieën en wisselwerkingen tussen land en zee, alsook gerelateerde processen zoals geïntegreerd kustbeheer, en een internationaal forum inzake maritieme ruimtelijke planning te leiden, waarbij de relevante belanghebbenden en derde landen worden betrokken, om dit wereldwijd te bevorderen en optimale werkwijzen aan te reiken, teneinde de internationale samenwerking te intensiveren, het beheer, het behoud en het gebruik van de oceanen te verbeteren, meer transparantie te bewerkstelligen en onderwijs en opleiding te bevorderen;
95. merkt op dat er door de intensievere activiteit in kust- en mariene wateren steeds meer nood is aan mariene ruimtelijke ordening; verzoekt de Commissie te werken aan internationale richtsnoeren voor mariene ruimtelijke ordening, en mee te werken aan een wereldwijde uitbreiding van de beschermde mariene gebieden met behulp van financiering met middelen van de programma's Horizon 2020 en LIFE;
96. vraagt de Commissie met klem de internationale inspanningen ter bescherming van de mariene biodiversiteit te ondersteunen, met name in het kader van de lopende onderhandelingen over een nieuw juridisch bindend instrument voor het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biodiversiteit in gebieden die het niveau van de nationale wetgeving overstijgen; roept de Commissie op voorstellen te presenteren voor strengere wetgeving inzake de instandhouding en het duurzame gebruik van de mariene biodiversiteit in de zones die onder de jurisdictie van de lidstaten vallen;
97. verheugt zich over de verbintenis van de Commissie om het CBD en CITES te steunen en benadrukt de noodzaak van een gecoördineerde aanpak voor de tenuitvoerlegging van de beslissingen die in het kader van deze overeenkomsten worden genomen ter bescherming van mariene soorten en de mariene biodiversiteit, alsook van meer coherentie tussen internationale initiatieven en op Europees niveau ontwikkelde initiatieven; beklemtoont dat het belangrijk is meer te doen voor de bescherming van mariene soorten onder CITES, én om, voor de soorten die reeds onder dit verdrag vallen, de regels ervan strikt na te leven;
98. wijst erop dat biodiversiteit belangrijk is, aangezien zij de hoeksteen vormt van onze oceanen, waar zij een cruciale rol speelt in de instandhouding van de productiviteit en de werking van de mariene ecosystemen;
99. merkt op dat het GVB ervoor moet zorgen dat de sterftecijfers in de visserij op een niveau komen waarbij visbestanden de mogelijkheid krijgen zich te herstellen en boven een niveau te blijven dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren; beklemtoont het belang van duurzame visserijmanagementpraktijken, in het bijzonder in de vorm van de implementatie van beheermaatregelen en toezicht, controles en handhaving, stoelend op de beste wetenschappelijke adviezen; is van oordeel dat het pakket maatregelen nog zou kunnen worden uitgebreid met bijvoorbeeld ondersteuning van de consumptie van duurzaam gevangen vis, en met op het voorzorgsbeginsel stoelende en ecosysteemgeoriënteerde benaderingen; is ingenomen met de duurzame innovaties die de visserijsector heeft geïntroduceerd, alsook met de investeringen in en de ontwikkeling en de invoering van selectieve vangsttechnieken;
100. herinnert eraan dat om de illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) effectief te bestrijden er absoluut voor moet worden gezorgd dat geen van dergelijke activiteiten afkomstige visserijproducten op de markten terechtkomen; spoort de EU aan om er in al haar partnerschappen en in alle internationale fora voor te ijveren dat IOO-visserijproducten de toegang tot zo veel mogelijk markten wordt ontzegd, om zo de rentabiliteit van dergelijke activiteiten te verminderen;
101. beklemtoont dat het voor een doeltreffende bestrijding van IOO-visserij en overbevissing van visbestanden noodzakelijk is dat de bilaterale partnerschappen worden voortgezet en uitgebreid, aangezien de acties van de EU anders slechts een beperkt effect op de huidige toestand kunnen hebben;
102. roept de lidstaten en derde landen op consistenter en effectiever te zijn wat hun controles van de vangstdocumentatie (vangstcertificaten) en de vangsten betreft, om te waarborgen dat de vis legaal gevangen is; spoort landen aan om maatregelen te nemen om de bestrijding van IOO-visserij enerzijds en het handels- en marktbeleid anderzijds beter op elkaar af te stemmen; benadrukt het feit dat de EU op alle internationale fora de nodige actie moet bevorderen, ondersteunen en ondernemen om IOO-visserij te beëindigen;
103. juicht het internationaal leiderschap van de EU toe bij de concrete vooruitgang die is geboekt in de strijd tegen IOO-visserij, alsook haar grote vastberadenheid om effectieve maatregelen tegen IOO-visserij te nemen; wijst op de inspanningen van de EU om haar internationale acties tegen IOO-visserij te versterken op bilateraal, regionaal en multilateraal niveau, onder andere door bilaterale gesprekken te blijven voeren met derde landen-partners, door trackingsystemen voor vaartuigen te gebruiken en door belangrijke internationale agentschappen zoals Interpol een grotere rol te geven; roept de autoriteiten van de lidstaten op de Commissie actief te steunen bij haar werkzaamheden om een elektronisch instrument voor het beheer van de vangstcertificaten op te zetten;
104. merkt op dat de EU-verordening betreffende het voorkomen, tegengaan en beëindigen van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) voor verbetering van de situatie heeft gezorgd, maar dat de tenuitvoerlegging ervan in alle lidstaten moet worden verbeterd en dat er meer coördinatie met derde landen nodig is, om ervoor te zorgen dat geen vis illegaal op de EU‑markt komt; vraagt de EU met klem ook derde landen onder druk te zetten om actie te ondernemen tegen het binnenkomen van uit IOO-visserij afkomstige vis op hun markten;
105. benadrukt het feit dat een snelle respons voor het bestrijden van invasieve soorten belangrijk is, gezien de toenemende impact hiervan op en de risico's die deze inhouden voor de visserij, de productiviteit van de oceanen en de biodiversiteit, en de rol die zij spelen in het verstoren van de natuurlijke ecosystemen; verzoekt de lidstaten om beter samen te werken, zowel onderling als met derde landen, onder andere door middel van op elkaar afgestemde samenwerkingsacties en de uitwisseling van informatie, gegevens en beste praktijken;
106. stelt dat de uitwisseling van ballastwater een mogelijke manier is om de introductie van invasieve uitheemse soorten te voorkomen; benadrukt dat het Ballastwaterverdrag van de IMO, dat bedoeld is om dit probleem te controleren en te beheersen, spoedig in werking zal treden maar dat de succesvolle tenuitvoerlegging zal afhangen van wijder verbreide ratificatie;
107. spoort de Commissie ertoe aan een voortrekkersrol op zich te nemen en een op ecosystemen gebaseerde mariene ruimtelijke planning op wereldschaal te promoten met als doel de druk op het mariene milieu te verlichten en de ontwikkeling van duurzame blauwe economieën te bevorderen;
108. vraagt de Commissie met klem haar werkzaamheden te versnellen en te zorgen voor meer samenwerking en coördinatie betreffende de ontwikkeling van interoperabele vangstdocumentatieregelingen en de traceerbaarheid van visserijproducten;
109. verzoekt de Commissie en de lidstaten krachtdadig op te treden om bepaalde vormen van visserijsubsidies te verbieden die overcapaciteit en overbevissing in de hand werken, subsidies die bijdragen tot IOO-visserij te elimineren en af te zien van een hernieuwde invoering van dergelijke subsidies, en meent dat zij dit kunnen doen door de werkzaamheden met het oog op de afronding van onderhandelingen over deze kwestie binnen de WTO te versnellen, en door te erkennen dat een aangepaste en effectieve speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde landen een integrerend onderdeel van deze onderhandelingen moet vormen;
110. is ingenomen met de verbintenis van de Commissie om financieringsmogelijkheden te bieden voor de afbakening van beschermde mariene gebieden en de uitwisseling van goede praktijken, en aldus bij te dragen tot het bereiken van de globale doelstelling om tegen 2020 van 10 % van alle mariene gebieden en kustgebieden beschermde mariene gebieden te maken, zoals beschreven in SDG 14.5; wijst erop dat beschermde mariene gebieden ecologische en sociaaleconomische voordelen bieden, en een belangrijk instrument zijn voor het beheer van de visserijactiviteiten en voor de bescherming van de paaigronden; herinnert er met name aan dat de ecologisch en biologisch significante gebieden zoals gedefinieerd in het biodiversiteitsverdrag belangrijk zijn en in stand moeten worden gehouden ter ondersteuning van de gezonde werking van de oceanen en de vele functies die ze vervullen; juicht de intentie van de Commissie toe om te wijzen op het belang van en zelf ook meer te doen voor het beheer van beschermde mariene gebieden, in het bijzonder door coherente en onderling verbonden netwerken van dit soort gebieden te ontwikkelen;
111. roept de EU en de lidstaten ertoe op zich te verbinden tot investeringen in sociaal kapitaal om voor een beter beheer van mariene en litorale hulpbronnen te zorgen; pleit er met name sterk voor om vrouwen en jongeren te betrekken bij programma's ter vergroting van de kennis over oceanen en bij raadplegingen van belanghebbenden bij het onderwerp oceanen;
112. onderstreept dat de Commissie maatregelen moet voorstellen om activiteiten op het gebied van marien en maritiem onderzoek en innovatie in het kader van Horizon 2020 en het vervolgprogramma daarvan verder te versterken;
113. vraagt de Commissie en de lidstaten meer inspanningen te leveren en bij de ontwikkeling van coherente en onderling verbonden netwerken van beschermde mariene gebieden, en bij hun ontwerp, beheer en evaluatie, voor een holistische benadering te kiezen, als onderdeel van een doeltreffend proces van ruimtelijke planning, teneinde ervoor te zorgen dat zij hun volledige potentieel voor het beschermen van mariene en kustdiversiteit kunnen benutten; betreurt het dat momenteel nog geen 3 % van alle oceanen ter wereld als volledig beschermd marien reservaatgebied is aangeduid; vraagt de lidstaten het aantal als zodanig aangeduide beschermde mariene gebieden te vergroten, in overeenstemming met SDG 14, met als doel ten minste 10 % van de zee- en kustgebieden in stand te houden; moedigt de lidstaten aan coherente en onderling verbonden netwerken van beschermde mariene gebieden te ontwikkelen; vraagt dat de Commissie en de Raad de resultaten van de wetenschappelijke werkzaamheden betreffende biodiversiteit die verband houden met de criteria inzake de vaststelling van beschermde mariene gebieden, te gebruiken bij het overleg over de instandhouding en het duurzame gebruik van de biodiversiteit in zones die buiten de nationale rechtsgebieden vallen; moedigt de lidstaten er tot slot toe aan toe te zien op de complementariteit van de gebruikte instrumenten en te zorgen voor de ontwikkeling van mariene ruimtelijke ordening op zodanige wijze dat beschermde mariene gebieden beter worden verbonden met andere doeltreffende instandhoudingsmaatregelen;
114. beklemtoont het belang van het beschermen van biodiversiteit middels een doeltreffend beheerd en ecologisch coherent netwerk van beschermde mariene gebieden, instandhoudingszones en mariene sites van Natura 2000, ter grootte van ten minste 10 % van alle Europese zeeën en mariene gebieden tegen 2020, in overeenstemming met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14.5; dringt erop aan te streven naar verwezenlijking, daar waar mogelijk, van het streefcijfer van IUCN en het World Parks Congress van 30 % beschermde mariene gebieden tegen 2030;
115. vindt dat meer moet worden gedaan voor de totstandbrenging van het Natura 2000-netwerk in de mariene omgeving, in concreto door desbetrefende sites in kaart te brengen en te beheren, met name op volle zee; dringt nog maar eens aan op de invoering van een soortgelijk specifiek en duurzaam kader ter bescherming van de biodiversiteit in de Franse ultraperifere gebieden;
116. roept op tot intensievere inspanningen ter verbetering van de kennis over oceanen in Europa, door middel van meer samenwerking en uitwisseling tussen onderzoekers, belanghebbenden, beleidsmakers en de bevolking, met een sterke klemtoon op onderwijsprogramma’s over het belang van oceanen en zee en op informatie over loopbanen in de blauwe economie;
117. vraagt de lidstaten de bescherming en de weerstand van mariene en littorale ecosystemen, in het bijzonder koraalriffen en mangroven, te vergroten, en zich in dit verband aan te sluiten bij het International Coral Reef Initiative;
118. vraagt de lidstaten om de minst ontwikkelde landen en in het bijzonder kleine insulaire ontwikkelingslanden te steunen met het oog op een betere uitvoering van het Marpol-verdrag, en daarmee het milieu en de inkomsten van de bevolking in havengebieden te beschermen;
119. verzoekt de Commissie en de lidstaten om via de diverse communautaire fondsen de nodige investeringen te doen om een gunstige omgeving te creëren voor de ontwikkeling van hernieuwbare zee-energie, met als doel het potentieel van de Europese zeeën ten volle te benutten;
120. vraagt dat de Commissie zich op internationaal niveau meer inzet voor de invoering van een coherent regelgevingskader voor de exploratie en exploitatie van diepzeemineralen, gebaseerd op het voorzorgsbeginsel;
121. vraagt de Commissie en de lidstaten om de prioritaire maatregelen met betrekking tot de biodiversiteit van zeeën en kustgebieden die tijdens de conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit zijn aangenomen, ten uitvoer te leggen;
122. is van oordeel dat een 'Erika IV'-pakket inzake maritieme veiligheid moet worden gelanceerd om nieuwe rampen op zee te voorkomen, en dat in dit pakket rekening moet worden gehouden met de milieuschade die als gevolg van de bestaande EU-wetgeving aan de mariene wateren wordt toegebracht;
123. verzoekt de Commissie om het bestaan van ecologische schade, die verschilt van economische, materiële en morele schade, in het recht van de EU te erkennen en bij te dragen tot de erkenning van deze vorm van schade op internationaal niveau;
124. roept de Commissie op tot meer coherentie tussen haar intern en extern beleid op het vlak van het beheer en de bescherming van hulpmiddelen en van de biodiversiteit en oceanen;
125. onderstreept dat de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie in eilandgebieden niet alleen een ware kans vormt voor de duurzame ontwikkeling van deze gebieden maar ook een aanzienlijke bron van mogelijkheden voor de EU en de rest van de wereld; vraagt dat de Commissie het voortouw neemt voor een wereldwijde strategie betreffende eilandgebieden, gericht op de ontwikkeling van een nieuw economisch model dat afgestemd is op hun specifieke kenmerken en uitgaat van zelfstandigheid op het vlak van energie en van de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie;
126. verzoekt de lidstaten en de Commissie via de diverse communautaire fondsen bij te dragen tot de investeringen in eilandgebieden en ultraperifere gebieden die nodig zijn voor de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie, en aldus tegelijk bij te dragen tot de zelfstandigheid van deze gebieden op het vlak van energie;
127. vraagt dat de Commissie ondersteuning biedt voor opleidingen en vaardigheden in de nieuwe beroepen die met de duurzame blauwe energie verbonden zijn, met name in gebieden met een groot potentieel op dit vlak zoals maritieme gebieden, eilanden en ultraperifere regio's;
128. pleit voor de invoering van een overkoepelend en geïntegreerd Europees oceaanbeleid, met een intern en een extern luik, dat alle beleidsmaatregelen betreffende de oceanen omvat (op het vlak van onderzoek, milieu, energie, vervoer, visserij, cohesie, nabuurschap, internationale handel enz.) en uitgaat van de fundamentele doelstellingen van de instandhouding van het mariene milieu en van duurzame ontwikkeling;
Aanpakken van de toenemende uitstoot van schepen als gevolg van vervoer over zee
129. merkt op dat zelfs in de derde broeikasgassenstudie van de IMO uit 2014 werd gesteld dat de CO2-uitstoot door de zeescheepvaart tegen 2050 naar verwachting met tussen 50 % en 250 % zou stijgen, afhankelijk van de toekomstige ontwikkelingen op het vlak van economie en energie, en dat in de studie van het Parlement van 2015 over emissiereductiedoelstellingen voor de internationale lucht- en scheepvaart staat dat in geval van verder uitstel van een IMO-actieplan ter bestrijding van de klimaatverandering het aandeel van de CO2-uitstoot door de zeescheepvaart in de mondiale broeikasgasuitstoot tegen 2050 zou kunnen toenemen tot 17 %; benadrukt dat derhalve de scheepvaart alleen al een groot deel van het resterende broeikasgasbudget om de temperatuurstijging ver beneden de 2 °C te houden, zou opgebruiken;
130. beklemtoont dat er dringend wereldwijde actie nodig is om de negatieve impact van de toename van de kooldioxideniveaus in de atmosfeer op de ecosystemen in en de gezondheid van de oceanen te temperen, met name in het kader van de uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering aangenomen overeenkomst van Parijs; wijst erop dat deze negatieve impact zich onder meer vertaalt in een toename van de oceaantemperatuur, verzuring van kusten en oceanen, een stijgende zeespiegel, veranderingen in de oceaanstromen en kusterosie, en extreme weerfenomenen, een afname van het poolijsoppervlak, wijzigingen in het zoutgehalte en de beschikbaarheid van nutriënten, en zuurstofverlies, en dat deze gevolgen elkaar kunnen versterken; onderstreept het belang van goed functionerende ecosystemen voor het verbeteren van de weerbaarheid van oceanen; herhaalt dat er dringend moet worden opgetreden tegen deze negatieve gevolgen, die de essentiële rol van de oceaan als klimaatregulator, koolstofput, bron van biodiversiteit en belangrijke bron van nutriënten, inkomsten, energie en ecosysteemgerelateerde diensten in het gedrang brengen;
131. herhaalt dat alle economische sectoren conform de Overeenkomst van Parijs moeten bijdragen tot de vermindering van de CO2-uitstoot; dringt erop aan dat de IMO een duidelijke emissiedoelstelling vaststelt en tegen 2018 kortetermijnmaatregelen om de internationale CO2-emissie op wereldwijde schaal te beperken in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs; merkt bovendien op dat bij ontstentenis van een vergelijkbare regeling binnen het kader van de IMO de CO2-emissies afkomstig van havens van de Unie en van reizen naar en vanuit aanloophavens van de Unie in rekening moeten worden gebracht via het EU-emissiehandelssysteem, of een vergelijkbaar krachtig prijsmechanisme, dat zo snel mogelijk en in ieder geval niet later dan 2023 operationeel moet worden;
132. herhaalt dat het gebruik van bio-lng moet worden aangemoedigd als een manier om de scheepvaart koolstofvrij te maken en dat het gebruik van biogas voor transport in de eerste plaats moet worden voorbehouden voor de scheepvaart, aangezien bio-lng een bestaande geavanceerde hernieuwbare brandstof vormt; merkt op dat de in Richtlijn 2014/94/EU beschreven infrastructurele ontwikkelingen moeten voorzien in het gebruik van bio-lng in de scheepvaartsector, waar momenteel slechts in beperkte mate andere mogelijkheden voor hernieuwbare energie bestaan;
133. benadrukt de rol die aardgas, met name vloeibaar aardgas (lng), zou kunnen spelen in de overgang naar een koolstofarme vervoerssector, met name voor wat de scheepvaart betreft, aangezien het de uitstoot van CO2 en luchtverontreinigende stoffen kan helpen verminderen;
134. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de toepassing van snelheidsbeperkingen voor schepen ter vermindering van de uitstoot in IMO-verband te beoordelen en te stimuleren, rekening houdend met de "Energy Efficiency Design Index" (EEDI) en het "Ship Energy Efficiency Management Plan" (SEEMP), en gezien het feit dat snelheidsbeperkingen in het weg- en spoorwegvervoer de normaalste zaak van de wereld zijn; benadrukt dat de interne en externe economische voordelen van lagere snelheden in de scheepvaart de kosten overtreffen; merkt op dat langzaam varen relatief gemakkelijk te controleren en af te dwingen valt, en weinig administratieve rompslomp met zich meebrengt voor de betrokkenen;
135. benadrukt dat walstroom een cruciale rol kan spelen bij de vergroening van de scheepvaart, aangezien schepen zo hun motoren kunnen uitzetten en zich kunnen aansluiten op een elektrisch stroomnet om te kunnen fungeren als hotel voor hun bemanning en om te laden en lossen terwijl ze zich in een haven bevinden of aangemeerd zijn; vraagt dat de Commissie en de lidstaten zich meer inspannen om het gebruik van walstroom door alle schepen die Europese havens aandoen aan te moedigen en te ondersteunen, zodat emissies van scheepsmotoren in havenwateren worden verhinderd, de uitstoot van verontreinigende stoffen en broeikasgassen wordt verminderd, en lawaai, trillingen en slijtage van de motoren worden beperkt;
136. dringt aan op de invoering van een wereldwijd marktgebaseerd mechanisme, zoals een prijsmechanisme voor emissies binnen de IMO, om de emissies van de internationale scheepvaart aan te pakken, met bijzondere aandacht voor regio's die volledig afhankelijk zijn van het maritiem vervoer, en met name de ultraperifere en insulaire gebieden en landen;
137. vraagt in het licht van de snel evoluerende wetenschappelijke kennis over de impact in termen van CO2- en andere emissies van het vervoer over zee op het wereldklimaat dat de IPCC samen met de IMO een beoordeling uitvoert van deze impact, net zoals de IPCC een bijzonder verslag heeft opgesteld over de luchtvaart en de mondiale atmosfeer voor de sector van het luchtvervoer;
138. roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich actief in te zetten voor een snelle afronding van het lang aanslepende IMO-werkplan ter vermindering van de roetemissies van schepen in de Arctische wateren, met als doel de snelle temperatuurstijgingen in het poolgebied af te remmen;
139. vraagt dat de Commissie ten laatste tegen 2020 met een voorstel komt betreffende het gebruik en de installatie van op het vasteland geproduceerde elektriciteit door, respectievelijk voor in EU-havens aangemeerde schepen, ter vermindering van de emissies in havengebieden;
140. benadrukt het belang van de herziening van de richtlijn inzake havenontvangstvoorzieningen, en verzoekt de lidstaten en de Commissie in samenwerking met de IMO, derde landen en de sector een strategie vast te stellen om de maritieme sector koolstofvrij te maken, inspelend op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de noodzaak een internationaal systeem voor de monitoring, rapportage en verificatie van broeikasgasemissies tot stand te brengen;
141. vraagt de Commissie met klem de nodige fiscale voorwaarden te scheppen om het gebruik van walstroomvoorzieningen door schepen in EU-havens en de toepassing van hernieuwbare technologie, in het bijzonder met betrekking tot zeilen, batterijen en brandstofcellen, in de zeevaart en met name de korte vaart aan te moedigen;
142. verzoekt de relevante organen om in de hele EU voor gelijke concurrentievoorwaarden te zorgen met betrekking tot de uitstoot van zwavel- en stikstofoxiden door de grenswaarden hiervoor gelijk te stellen met de huidige laagste grenswaarden;
143. vraagt de Commissie na te denken over en voorstellen te doen voor maatregelen waarmee de uitstoot van stikstofoxide door bestaande schepen aanzienlijk kan worden verlaagd, en een effectbeoordeling uit te voeren van een heffing op stikstofoxide en een fondsensysteem hiervoor, met als doel deze uitstoot snel en daadwerkelijk aanzienlijk te verlagen;
144. doet een beroep op de lidstaten en de Commissie om wettelijke en technische maatregelen voor te stellen met als doel de uitstoot van deeltjes en zwarte koolstof te verlagen;
145. benadrukt het belang van de ultraperifere gebieden in een maritieme context, met name vanwege hun ligging in de Atlantische en Indische Oceaan, als laboratoria voor de bestudering en bestrijding van de effecten van klimaatverandering op de biodiversiteit en mariene ecosystemen, met een groot potentieel voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie en blauwe biotechnologie; benadrukt dat er innoverende programma's en adequate financiering voor de oprichting van O&O-centra in de ultraperifere gebieden moeten komen; dringt hiertoe aan op de vorming van een maritiem cluster van ultraperifere regio's;
Versterken van het internationale onderzoek naar en de gegevens over oceanen
146. benadrukt dat het belangrijk is innovatieve diensten te ontwikkelen voor overheids- en privéactoren, zoals kenniscentra en -netwerken, waarmee deze gedegen kennis kunnen verwerven over de milieutoestand van mariene wateren, met als doel het delen van wetenschappelijke gegevens, goede praktijken en knowhow aan te moedigen en de in het Stappenplan voor mariene kennis 2020 (SWD(2014)0149) opgenomen maatregelen volledig ten uitvoer te leggen; verheugt zich in deze context over het feit dat de marienemilieumonitoringdienst van Copernicus en de Intergouvernementele Groep voor aardobservaties (GEO) volledig operationeel zijn; verzoekt de Commissie met klem op Copernicus gebaseerde capaciteiten te ontwikkelen voor het monitoren van broeikasgasemissies, waaronder CO2-emissies, aangezien dit aanzienlijke toegevoegde waarde zou hebben voor de bestrijding van de klimaatverandering;
147. ziet uit naar de voorstellen van de Commissie om de onderzoeks- en observatieactiviteiten van de EU te coördineren met internationale partners, en om na te gaan hoe de kwaliteit van het onderzoek kan worden verbeterd, onder meer door de bestaande onderzoeks- en observatie-instrumenten en -activiteiten van de EU, waaronder het EMODnet, uit te breiden met het oog op het opzetten van een gemeenschappelijke gegevensbank, het Europees programma voor aardobservatie (Copernicus), het Europees mondiaal observatiesysteem (EuroGOOS) en het gezamenlijk programmeringsinitiatief "Gezonde en productieve zeeën en oceanen", met als doel het ontwikkelen van een internationaal marien en maritiem gegevensnetwerk;
148. roept op tot de volledige wettelijke toelating en integratie op Europees niveau van innovatieve, bewezen selectieve visserijtechnieken, waarvan de monitoring in nauwe samenwerking met wetenschappelijke instellingen en zonder nationaal protectionisme dient plaats te vinden;
149. vraagt meer investeringen in wetenschappelijk onderzoek om een beter inzicht te verkrijgen in onze oceanen; merkt op dat tot op heden 95 % van de oceanen nog niet is onderzocht;
150. beklemtoont dat de onderzoeksresultaten en gegevens van mariene wetenschap en technologie met wetenschappelijke gemeenschappen uit derde landen moeten worden gedeeld; benadrukt het feit dat zowel de bevordering van verdere investeringen in mariene wetenschap in derde landen, als de oprichting van internationale netwerken om resultaten en gegevens te delen van groot belang is voor de ontwikkeling van een duurzamere visserij, beter marien beheer en de aanpak van gezamenlijke oceaanproblemen;
151. stelt bezorgd vast dat kleine eilanden uiterst kwetsbaar zijn voor kusterosie aangezien hun kustgebieden ernstige gevolgen kunnen ondervinden van de door de klimaatverandering veroorzaakte zeespiegelstijging en evolutie van watercyclussen en mariene ecosystemen; benadrukt dat de bestaande grote Europese centra voor gegevensverzameling niet beschikken over de gegevenreeksen inzake de massabalans van sedimenten, die noodzakelijk zijn om inzicht te krijgen in de veranderingen van kustgebieden en kusterosie voor wat kleine eilanden betreft; benadrukt bijgevolg dat er dringend innovatieve en geavanceerde technologieën moeten worden ontwikkeld en ingezet om de kusterosie, de toestand van de kusten en het mariene milieu en de milieuparameters van kleine eilanden in de EU in kaart te brengen, te evalueren en te monitoren; vraagt de Commissie en de lidstaten om dergelijke projecten te bevorderen;
152. onderstreept het belang van de kennis van de zeebodem, mariene soorten en habitats, en van het verzamelen van geologische, bathymetrische, seismische, vulkanische, chemische, hydrologische, atmosferische en meteorologische eigenschappen van de oceanen, met name met het oog op de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie en voor de vaststelling van beschermde mariene gebieden; pleit hiertoe voor de wetenschappelijke observatie en exploitatie van de oceanen, met eerbied voor de mariene omgeving en ecosystemen en met als doel duurzame ontwikkeling;
153. merkt op dat het van cruciaal belang is om in de visserijsector te zorgen voor correcte gegevens, een essentiële voorwaarde voor het realiseren van goede oceaangovernance; benadrukt het feit dat passende en realistische financiële middelen moeten worden verstrekt om te garanderen dat deze doelstelling wordt gerealiseerd; is van mening dat de samenwerking en de coördinatie met de internationale partners naar het voorbeeld van het Europees marien observatie- en datanetwerk (EMODnet) en in lijn met de mededeling van de G7-top van Tsukuba moet worden verbeterd;
154. pleit voor meer middelen om de mariene kennis en het begrijpen van oceanen te vergroten, in het bijzonder met betrekking tot wetenschappelijk marien onderzoek, verzameling van nieuwe gegevens en platforms voor kennis- en gegevensuitwisseling, alsook om beleidsontwikkeling en besluitvorming op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal aan te moedigen; herhaalt het belang van de voorzorgsbenadering indien er geen passende wetenschappelijke onderbouwing voorhanden is;
155. verzoekt de lidstaten en de Commissie om wetenschappelijke kennis, gegevensuitwisseling en overdracht van technologieën te stimuleren met als doel de bescherming en het duurzame gebruik van de oceanen te bevorderen; roept op tot de voortzetting en versterking, op wereldwijd niveau, van initiatieven, samenwerking en investeringen ten gunste van marien onderzoek en mariene innovatie;
156. benadrukt dat oceaangovernance moet stoelen op de beste beschikbare kennis en pleit daarom voor meer onderzoek en innovatie met als doel de oceanen en hun hulpbronnen te beheren op een manier die de instandhouding en het herstel van mariene ecosystemen alsook een duurzaam gebruik van de mariene hulpbronnen garandeert;
157. beklemtoont dat er verder onderzoek moet gebeuren naar het gevaar van catastrofale olielekken en de cumulatieve impact van frequentere lekken op de oceanen, om ervoor te zorgen dat besluiten om offshore exploratie- en exploitatieactiviteiten te beginnen gebaseerd zijn op nauwkeurige en actuele wetenschappelijke kennis;
158. vraagt de Commissie en de lidstaten om onderzoeksinitiatieven te versterken, multidisciplinaire benaderingen aan te moedigen en partnerschappen tussen economische actoren en overheden te stimuleren met als doel de wetenschappelijke kennis van de oceanen te vergroten;
159. beklemtoont dat meer middelen nodig zijn voor wetenschappelijk onderzoek naar de zeeën en oceanen, zoals interdisciplinair onderzoek en permanente waarneming van oceanen en kustgebieden, alsook voor het verzamelen en uitwisselen van gegevens en kennis, waaronder in traditionele vorm, teneinde onze kennis over de oceanen te vergroten, meer inzicht te verwerven in de verbanden tussen klimaat en de gezondheid en de productiviteit van de oceanen, de ontwikkeling te stimuleren van gecoördineerde systemen van vroegtijdige waarschuwing in verband met extreme weersverschijnselen en -gebeurtenissen, besluitvorming op basis van de beste beschikbare wetenschap aan te zwengelen, wetenschappelijke en technologische innovatie te bevorderen, en te zorgen voor een grotere bijdrage van mariene biodiversiteit aan de ontwikkeling van ontwikkelingslanden, in het bijzonder kleine eilandstaten en minst ontwikkelde landen;
160. vraagt de Commissie om de invoering op Europees niveau en de bevordering op internationaal niveau van het onderzoek naar, de observatie van, en de inzameling en uitwisseling van gegevens over vulkaaneilanden en oceanische vulkanen en hun banden met de oceanen; benadrukt de voortrekkersrol die de ultraperifere regio's op dit gebied kunnen spelen;
161. wijst erop dat hernieuwbare energie afkomstig van zeeën en oceanen aanzienlijke mogelijkheden biedt voor het bereiken van de klimaat- en energiedoelstellingen en voor het diversifiëren van energiebronnen; beklemtoont dat er meer onderzoek moet worden gedaan van golven, stromingen en zoutgehalte en dat er gepaste criteria inzake milieuduurzaamheid moeten worden ontwikkeld;
162. herinnert eraan dat het bevorderen van de kennis over de oceanen een van de doelstellingen van de strategie voor "blauwe groei" is; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om met andere internationale spelers nieuwe partnerschappen op het gebied van marien onderzoek en mariene wetenschappen voor te stellen en de bestaande partnerschappen, zoals BlueMed, te versterken;
163. is ingenomen met de steun die de EU binnen het kaderprogramma verleent aan programma’s voor marien en maritiem onderzoek en voor innovatie; vraagt aan de Commissie om deze steun te handhaven;
164. pleit voor voldoende middelen ter ondersteuning van mariene en maritieme onderzoek- en innovatie-initiatieven, en met name specifieke onderzoeks- en innovatiemissies inzake de oceanen waarbij verscheidene sectoren betrokken zijn;
165. ondersteunt de voortzetting van het bepaalde in de Verklaring van Galway van 2013, en wenst dat met derde landen vergelijkbare vormen van samenwerking worden opgezet;
166. benadrukt dat de bevordering van verdere investeringen in mariene wetenschap samen met derde landen, zoals bedoeld in de Verklaring van Galway uit 2013, alsook investeringen in gezamenlijke onderzoeksprojecten in ontwikkelingslanden en de oprichting van internationale netwerken om resultaten en gegevens te delen, uiterst belangrijk zijn voor de ontwikkeling van een duurzamere visserij en beter marien beheer en voor het aanpakken van gemeenschappelijke problemen in verband met de oceanen;
167. herhaalt het belang van samenwerking met internationale partners om het in kaart brengen van en waarnemingen en onderzoek in de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de Atlantische Oceaan te versterken, in overeenstemming met het BlueMed-initiatief en de Verklaringen van Belém en Galway en in het kader van wereldwijde of regionale allianties zoals het Forum Belmont;
168. is ingenomen met de toezegging van de Commissie om een voorstel te doen voor een gelijkschakeling, tegen 2018, van EMODnet met andere internationale initiatieven inzake de verzameling van mariene gegevens; herinnert aan het belang van het engagement van de Unie ten aanzien van de SDG's van de VN, en in het bijzonder SDG's 14.A en 14.A.1, en van de mededeling van de G7-top van ministers van Wetenschap en Technologie van Tsukuba in deze context; vraagt de Commissie en de lidstaten met klem om hun internationale partners te herinneren aan hun toezeggingen om te ijveren voor een toegankelijke, interoperabele en open wetenschap; vraagt dat de Commissie geregeld verslag uitbrengt aan het Parlement over de gemaakte vorderingen in de richting van platforms voor oceaanobservatie die echt internationaal zijn;
169. dringt in overeenstemming met het VN-document "Our Ocean, Our Future" aan op een grondige evaluatie van de toestand van de oceanen, uitgaande van wetenschappelijke en traditionele kennisstelsels;
170. benadrukt dat er vooruitgang moet worden geboekt op het vlak van de ontwikkeling van geschikte systemen voor oceaanobservatie, de toegang tot mariene gegevens en de omgang met grote hoeveelheden gegevens (onder meer de 'blauwe cloud'), overeenkomstig de mededeling van Tsukuba;
171. pleit voor meer middelen om de mariene kennis en het begrijpen van oceanen te vergroten, in het bijzonder met betrekking tot wetenschappelijk marien onderzoek, verzameling van nieuwe gegevens en platforms voor kennis- en gegevensuitwisseling, alsook om beleidsontwikkeling en besluitvorming op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal aan te moedigen; herhaalt het belang van de voorzorgsbenadering in gevallen waarin er geen passende wetenschappelijke onderbouwing voorhanden is;
172. verzoekt de lidstaten alsook regionale en lokale autoriteiten en particuliere entiteiten zich in de eerste plaats toe te leggen op innovatieprojecten, blauwe biotechnologieën en het gebruik van schone energie om een milieuvriendelijker infrastructuur en zeevervoer te bevorderen en deze in die zin aan te passen, en het ecosysteem en de biodiversiteit van oceanen te beschermen via het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), Horizon 2020 en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF); vraagt de lidstaten voorts vooral aandacht te schenken aan alternatieve en niet‑conventionele brandstof voor vaartuigen – zoals LNG – en aan het project voor LNG-blauwe-corridors om eilanden met elkaar te verbinden, teneinde infrastructuur – zoals LNG-terminals – te bevorderen en aan te passen, als overbruggende technologie, met gebruikmaking van de voormelde bestaande financiering; verzoekt de Commissie oceaanpartnerschappen uit te werken met belangrijke spelers op het gebied van de oceanen, ter bevordering van de samenwerking, de beleidssamenhang en de coördinatie inzake aangelegenheden van gemeenschappelijk belang op essentiële terreinen met betrekking tot oceaangovernance, zoals blauwe groei en de uitwisseling van goede praktijken;
173. wijst erop dat de automatisering en digitalisering van de maritieme sector betere digitale vaardigheden en kwalificaties vergt, en benadrukt dat dit een kans vormt om jongeren aan te trekken; verzoekt de Commissie initiatieven in dit verband voor te stellen, gezamenlijke initiatieven voor de erkenning van kwalificaties te ontwikkelen en verschillende mariene en maritieme activiteiten te bevorderen;
174. betreurt dat in de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance niet wordt gerefereerd aan kust- en maritiem toerisme, rekening houdend met de betekenis daarvan voor eilanden, kustgebieden en ultraperifere gebieden en voor de lokale toeristische sector, waarin vooral kmo's actief zijn; dringt aan op uitvoering van een Europese strategie voor toerisme in het kader van het internationaal oceaanforum en vraagt om de regio's en de lokale overheden in kustgebieden bij de pan-Europese dialoog te betrekken voor een uitwisseling van optimale werkwijzen voor een slimme governance van kust- en maritiem toerisme; benadrukt dat kustgebieden niet uit het oog mogen worden verloren in de strategie van de Commissie inzake plastic afval en andere vormen van marien afval, aangezien de verstoring van het mariene milieu de toeristische aantrekkelijkheid uiterst negatief beïnvloedt en onvermijdelijke economische en klimatologische gevolgen heeft voor alle activiteiten in de ultraperifere gebieden;
175. dringt aan op grotere inspanningen ter bevordering van onderzoek en innovatie om een betere oceaangovernance mogelijk te maken op een wijze die zorgt voor het behoud en herstel van mariene ecosystemen, met inbegrip van de duurzaamheid van deze rijkdommen, alsook ter bevordering van de kennis over de oceanen, zowel in Europa als wereldwijd, door middel van een nauwere samenwerking en uitwisseling tussen onderzoekers, belanghebbenden, besluitvormers en het publiek, teneinde te zorgen voor betere voorlichting over de oceanen en over loopbanen in de blauwe economie; dringt aan op een grondige evaluatie van de toestand van de oceanen, uitgaande van zowel wetenschappelijke als traditionele kennisstelsels, in overeenstemming met het VN‑document "Our Ocean, Our Future: A call for action";
176. benadrukt dat het van belang is de lokale autoriteiten van kustgebieden en ultraperifere gebieden te betrekken bij het proces om de internationale oceaangovernance dichter bij de EU-burgers te brengen.
°
° °
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] REX/482 EESC-2016
- [2] PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.
- [3] PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10.
- [4] PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.
- [5] PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34.
- [6] PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1.
- [7] PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38.
- [8] PB L 321 van 5.12.2011, blz. 1.
- [9] PB L 251 van 16.9.2016, blz. 77.
- [10] PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135.
- [11] PB L 123 van 19.5.2015, blz. 55.
- [12] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0035.
- [13] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0093.
- [14] Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0478.
- [15] PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 70.
- [16] PB C 75 van 26.2.2016, blz. 24.
- [17] "Plastic waste inputs from land into the ocean", Jenna R. Jambeck, Roland Geyer, Chris Wilcox, Theodore R. Siegler, Miriam Perryman, Anthony Andrady, Ramani Narayan, Kara Lavender Law, Science, Vol. 347, Issue 6223, 13 februari 2015, blz. 768-771.
- [18] Marine Plastic Debris and Microplastics, UNEP: https://wedocs.unep.org/rest/bitstreams/11700/retrieve
- [19] Europees Milieu-agentschap, "The impact of international shipping on European air quality and climate forcing", 2013.
- [20] Winkel, R., Weddige, U., Johnson,d., Hoen, V., en Papaefthimiou, S. (2015), "Shore Side Electricity in Europe: Potential and environmental benefits", Energy Policy, DOI: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0301421515300240
- [21] 1 Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0093.
- [22] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0266.
TOELICHTING
Oceanen en zeeën maken 70 % van het aardoppervlak uit, en zeewater is goed voor 97 % van al het water op aarde. Zeeën verschaffen ons voedsel, energie, mobiliteit, geneesmiddelen en ontspanningsmogelijkheden; ze regelen echter ook ons klimaat, produceren de helft van alle zuurstof ter wereld en absorberen een aanzienlijke hoeveelheid van de koolstofdioxide die wij uitstoten. Oceanen zijn eigenlijk onze belangrijkste medestanders in de strijd tegen de klimaatverandering. De IPCC heeft een bijzonder verslag over oceanen opgesteld, dat is opgenomen in de overeenkomst van Parijs.
Oceanen spelen net als kust- en zeehulpbronnen een cruciale rol voor het menselijke welzijn en voor de sociale en economische ontwikkeling wereldwijd. Ze zijn met name essentieel voor kustgemeenschappen, waar ze voor bestaansmiddelen, toeristische inkomsten en inkomens zorgen. Via ecosysteemdiensten dragen kust- en zeehulpbronnen jaarlijks 28 miljard USD bij tot de wereldeconomie. Deze hulpbronnen zijn evenwel uiterst kwetsbaar voor aantastingen van het milieu, overbevissing, klimaatwijzigingen en vervuiling.
In de VN-Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling vormen het behoud en het duurzame gebruik van oceanen één van de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG 14). Hieruit blijkt dat het duurzame gebruik en het behoud van zee- en kustecosystemen en hun biologische diversiteit op internationaal niveau wordt erkend als cruciaal voor de totstandbrenging van het met Agenda 2030 beoogde nieuwe mondiale beleidskader.
De SDG’s zijn nauw met elkaar verbonden. Zo bieden oceanen mogelijkheden voor de economie maar kunnen ze ook het hoofd helpen bieden aan het almaar dringender probleem van de voedselzekerheid. Als de wereldbevolking tegen 2050 zoals verwacht toeneemt tot 9 miljard mensen, kan de vraag naar voedsel met 60 % stijgen. Het sociaal-economische potentieel van de oceanen zal alleen blijven bestaan als de mariene ecosystemen beschermd worden, met name door bescherming van habitats en verzachting van de gevolgen van de klimaatverandering, in het bijzonder de verzuring en opwarming van het water.
De zuurtegraad van het oppervlaktewater is miljoenen jaren min of meer stabiel gebleven. Nu de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer als gevolg van emissies afkomstig van menselijke activiteiten snel toeneemt, komt deze stabiliteit echter in het gedrang, aangezien deze CO2 gedeeltelijk door de oceanen wordt geabsorbeerd. De opslag van CO2 in zeewater leidt tot een verzuring van de oceanen, aangezien de zuurtegraad van het zeewater afneemt, ook al blijft het oppervlaktewater basisch. Door de verzuring van de oceanen vermindert de hoeveelheid beschikbaar carbonaat: deze stof is van levensbelang voor mariene calcificerende organismen zoals rifvormende koralen, mosselen en plankton, en beïnvloedt eveneens biologische moleculen en mechanismen, met schade voor de mariene ecosystemen in hun geheel tot gevolg.
De opwarming van de oceanen overal ter wereld is verantwoordelijk voor ongeveer 93 % van de opwarming van de aarde gedurende de voorbije zes decennia, en uit alle beschikbare voorspellingen betreffende de oceaantemperatuur komt naar voren dat de oceanen wereldwijd almaar warmen zullen worden. Oceanen absorberen 25 % van onze koolstofuitstoot en zorgen voor een herverdeling van warmte over de hele aardbol.
De uitstoot van schepen is een ander probleem waarvoor een internationale oplossing nodig is. Alleen zo kan de voorspelde sterke stijging van de emissies van het zeevervoer een halt worden toegeroepen. Voor een doeltreffend optreden is een betere kennis van de impact van het zeevervoer op de klimaatverandering noodzakelijk.
Ook zwerfafval op zee vormt een grote bedreiging voor de oceanen. Dit probleem treft alle oceanen ter wereld. Elk jaar komen ettelijke miljoenen tonnen afval in zee terecht, met problematische gevolgen op het vlak van milieu, economie, gezondheid en esthetiek. Zwerfafval op zee kan ernstige economische schade veroorzaken: verliezen voor kustgemeenschappen, toerisme, scheepvaart en visserij. De Europese Commissie schat de potentiële kosten voor de reiniging van kusten en stranden in de hele EU op bijna 630 miljoen EUR per jaar; de kosten voor de visserijsector kunnen oplopen tot bijna 60 miljoen EUR, wat neerkomt op ongeveer 1 % van de totale inkomsten van de EU-visserijvloot (in 2010).
Gezien de aangroei en verspreiding van zwerfafval op zee, gaat het mogelijks om één van de snelst groeiende bedreigingen voor de gezondheid van de oceanen wereldwijd. In deze context hebben we een ambitieus pakket inzake de circulaire economie nodig, met EU‑doelstellingen voor de vermindering van zwerfafval op zee ter hoogte van 30 % tegen 2025 en 50 % tegen 2030, en ambitieuzere doelstellingen inzake het recycleren van kunststofverpakkingen.
Om al deze problemen aan te pakken is een betere internationale governance nodig, waarmee regionale en internationale inspanningen kunnen worden versterkt. Een manier om tot betere internationale oceaangovernance te komen is de totstandbrenging, in het kader van een internationale benadering, van meer oceaanpartnerschappen tussen belangrijke spelers op het gebied van de oceanen.
De Commissie moet zich hiervoor inspannen. Als er een duidelijk kader voor oceaangovernance wordt vastgesteld, kunnen gegevens worden uitgewisseld en maatregelen worden gecoördineerd. In deze context speelt het UNCLOS een fundamentele rol, en de ontwikkeling, in het kader van het UNCLOS, van een juridisch bindend instrument voor het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biodiversiteit in gebieden die het niveau van de nationale wetgeving overstijgen moet onvoorwaardelijke steun krijgen.
ADVIES van de Commissie vervoer en toerisme (26.9.2017)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de SDG's voor 2030
(2017/2055(INI))
Rapporteur voor advies (*): Cláudia Monteiro de Aguiar
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement
SUGGESTIES
De Commissie vervoer en toerisme verzoekt de bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
– gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
gezien de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen" (JOIN(2016)0049),
gezien het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie van 2007 (COM(2007) 575) en het desbetreffende voortgangsverslag van 2012 (COM(2012)0491),
gezien Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2011 tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid[1],
gezien de mededeling van de Commissie van 15 oktober 2009 getiteld "Ontwikkeling van de internationale dimensie van het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie" (COM(2009) 536),
gezien zijn resolutie van 21 oktober 2010 over het geïntegreerde maritieme beleid van de EU – beoordeling van de bereikte vooruitgang en nieuwe uitdagingen[2],
gezien Verordening (EU) 2016/1625 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid[3],
gezien Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning[4],
gezien Richtlijn 2012/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft en de lopende effectbeoordeling van de uitbreiding van de beheersgebieden voor SOx-emissie in de Europese wateren,
gezien Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen,
gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs van 2015, die op 4 november 2016 in werking is getreden en waarin voorgenomen nationaal bepaalde bijdragen (INDC's) zijn vastgelegd die tot doel hebben de uitstoot van broeikasgassen te beperken,
gezien de mededeling van de Commissie van 20 februari 2014 over een Europese strategie voor meer groei en werkgelegenheid in kust- en maritiem toerisme (COM(2014)0086),
gezien zijn resolutie van 29 oktober 2015 over nieuwe uitdagingen en concepten voor de bevordering van toerisme in Europa[5],
gezien zijn resolutie van 2 juli 2013 over blauwe groei: bevordering van de duurzame ontwikkeling in de mariene, maritieme en toeristische sectoren in de EU[6],
gezien de op 24 juni 2014 door de Europese Raad vastgestelde maritieme veiligheidsstrategie van de Europese Unie,
gezien de conclusies van de Raad betreffende "De prioriteiten voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2020: concurrentievermogen, decarbonisering, digitalisering met het oog op mondiale connectiviteit, een efficiënte interne markt en een maritieme cluster van wereldklasse" (9976/17),
gezien de mededeling van de Commissie van 2 december 2015 getiteld "Maak de cirkel rond – Een EU-actieplan voor de circulaire economie" (COM(2015)0614),
gezien zijn onderhandelingsstandpunt voor het afvalpakket als vastgesteld op 14 maart 2017,
gezien het voorstel van de Oostzee- en Noordzeelanden aan de IMO om afgebakende stikstofoxide-emissiebeheersgebieden in te voeren,
gezien de VN-Oceaanconferentie die van 5 t/m 9 juni 2017 is gehouden in New York,
gezien de oproep tot actie die de Verenigde Naties op 5 juni 2017 hebben gedaan in verband met de oceanen,
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen,
1. is verheugd over de gezamenlijke mededeling met als titel "Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen" en de daarin vervatte maatregelen; benadrukt nogmaals het belang van internationale oceaangovernance in economisch, ecologisch en sociaal opzicht en stipt aan dat dit beheer gebaseerd moet zijn op een sectoroverschrijdende aanpak, met bijzondere aandacht voor het geïntegreerd maritiem beleid en horizontale beleidsmaatregelen, waartoe onder meer blauwe groei, bestaande en nieuwe beste beschikbare mariene kennis en wetenschappelijke gegevens, maritieme ruimtelijke planning, geïntegreerde maritieme bewaking en de zeebekkenstrategieën behoren; benadrukt de behoefte aan beleidssamenhang en meer samenwerking en coördinatie tussen alle relevante actoren zoals overheden, regionale en internationale organisaties en instellingen, de wetenschappelijke wereld, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld;
2. steunt het actieplan van de Commissie, zoals uiteengezet in de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance van 2016, volledig; wijst erop dat de Commissie en de lidstaten dringend uitvoering moeten geven aan dit actieplan en de toezeggingen van de EU op het gebied van duurzame ontwikkeling voor de oceanen moeten omzetten in concrete beleidsmaatregelen op EU- en internationaal niveau;
3. wijst nogmaals op de sterke maritieme dimensie van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, waaronder doelstelling 14: beschermen en duurzaam gebruikmaken van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen;
4. beklemtoont dat het verbeteren van de transparantie, de toegankelijkheid van informatie voor het publiek, de betrokkenheid van belanghebbenden en de legitimiteit van de VN‑organisaties, onder meer middels publieke verantwoordingsplicht van landenvertegenwoordigers in internationale organen, zoals de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA), een prioriteit vormt bij het aanpakken van bestaande tekortkomingen in het governancekader;
5. merkt bovendien op, met betrekking tot het internationaal recht inzake luchtverontreiniging, dat de lidstaten krachtens het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) niet het recht hebben om op volle zee of bij onschuldige doorvaart aan boord te gaan van schepen en deze te inspecteren, zelfs wanneer er overduidelijk sprake is van een overtreding; vraagt de leden van de VN bijgevolg het rechtskader van het Unclos te verbeteren met als doel bestaande lacunes op het vlak van governance te dichten en robuuste handhavingsmechanismen voor het internationale milieurecht in te voeren;
6. benadrukt het belang van de ultraperifere gebieden in een maritieme context, met name vanwege hun ligging in de Atlantische en Indische Oceaan, als laboratoria voor de bestudering en bestrijding van de effecten van klimaatverandering op de biodiversiteit en mariene ecosystemen, met een groot potentieel voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie en blauwe biotechnologie; benadrukt dat er innoverende programma's en adequate financiering voor de oprichting van O&O-centra in de ultraperifere gebieden moeten komen; dringt hiertoe aan op de vorming van een maritiem cluster van ultraperifere regio's;
7. is verheugd over de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt ten aanzien van de invoering van maritieme ruimtelijke ordening; herhaalt dat er verdere inspanningen nodig zijn voor de coherente tenuitvoerlegging van Richtlijn 2014/89/EU om het voortouw te nemen bij de wereldwijde invoering van maritieme ruimtelijke ordening; verzoekt de lidstaten daarom uiterlijk op 31 maart 2021 hun maritieme ruimtelijkeordeningsplannen vast te stellen; benadrukt de internationale en transnationale dimensie en verzoekt de Commissie voorstellen voor internationale richtsnoeren te beginnen opstellen, rekening houdend met het belang van synergieën en wisselwerkingen tussen land en zee, alsook gerelateerde processen zoals geïntegreerd kustbeheer, en een internationaal forum inzake maritieme ruimtelijke planning te leiden, waarbij de relevante belanghebbenden en derde landen worden betrokken, om dit wereldwijd te bevorderen en optimale werkwijzen aan te reiken, teneinde de internationale samenwerking te intensiveren, het beheer, het behoud en het gebruik van de oceanen te verbeteren, meer transparantie te bewerkstelligen en onderwijs en opleiding te bevorderen;
8. wijst op het belang van de EU-strategie voor maritieme veiligheid (EUSMV) en verzoekt de Commissie maritieme veiligheid op te nemen in het buitenlands beleid, aangezien een groot deel van de handel over zee plaatsvindt, meer dan 70 % van de buitengrenzen zeegrenzen zijn en de veiligheid van de reizigers die havens in de EU aandoen, moet worden gewaarborgd;
9. wijst erop dat het belangrijk is de samenwerking tussen het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), Frontex en het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA), elk binnen hun eigen mandaat, te blijven stimuleren, ter ondersteuning van de nationale autoriteiten van de lidstaten die met kustwachttaken belast zijn, en tevens de maritieme veiligheid en beveiliging te bevorderen, grensoverschrijdende misdaad te bestrijden en het milieu te beschermen door verontreiniging door installaties voor olie- en gaswinning op zee te voorkomen en terug te dringen; is van mening dat deze agentschappen zo nodig meer EU-financiering moeten krijgen om deze nieuwe taken te kunnen vervullen; benadrukt dat het belangrijk is door te gaan met de ontwikkeling van digitale oplossingen – bijvoorbeeld om de scheepvaartsector te ondersteunen met gestroomlijnde procedures voor meldingsformaliteiten, en door meer te investeren in een gemeenschappelijke infrastructuur voor pan-Europese gegevensuitwisseling ten voordele van alle autoriteiten van de lidstaten die kustwachttaken uitvoeren – en geavanceerde maritieme technologie, zoals de geïntegreerde maritieme diensten van EMSA, om de toezichts- en monitoringsystemen inzake maritieme activiteiten en andere programma's zoals de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur (CISE) voor maritieme bewaking te verbeteren;
10. verzoekt de lidstaten alsook regionale en lokale autoriteiten en particuliere entiteiten zich in de eerste plaats toe te leggen op innovatieprojecten, blauwe biotechnologieën en het gebruik van schone energie om een milieuvriendelijker infrastructuur en zeevervoer te bevorderen en deze in die zin aan te passen, en het ecosysteem en de biodiversiteit van oceanen te beschermen via het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), Horizon 2020 en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF); vraagt de lidstaten voorts vooral aandacht te schenken aan alternatieve en niet-conventionele brandstof voor vaartuigen – zoals vloeibaar aardgas (LNG) – en aan het LNG-blauwe-corridors-project om de eilanden met elkaar te verbinden teneinde infrastructuur – zoals LNG-terminals – te bevorderen en aan te passen, als overbruggende technologie, met gebruikmaking van de voormelde bestaande financiering; verzoekt de Commissie oceaanpartnerschappen uit te werken met belangrijke spelers op het gebied van de oceanen, ter bevordering van de samenwerking, de beleidssamenhang en de coördinatie inzake aangelegenheden van gemeenschappelijk belang op essentiële terreinen met betrekking tot oceaangovernance, zoals blauwe groei en de uitwisseling van goede praktijken;
11. benadrukt het belang van de herziening van de richtlijn inzake havenontvangstvoorzieningen, en verzoekt de lidstaten en de Commissie in samenwerking met de IMO, derde landen en de sector een strategie vast te stellen om de maritieme sector koolstofvrij te maken, inspelend op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de noodzaak een internationaal systeem voor de monitoring, rapportage en verificatie van broeikasgasemissies tot stand te brengen;
12. benadrukt dat het vervoer over zee gevolgen heeft voor het wereldklimaat en de luchtkwaliteit, aangezien het zowel koolstofdioxide uitstoot als stoffen zoals zwaveloxiden – die onder Richtlijn (EU) 2016/802 vallen – en stikstofoxiden, die een grote invloed hebben op havensteden en kustgebieden; merkt op dat de CO2‑uitstoot door de zeescheepvaart tegen 2050 naar verwachting met 50 % à 250 % zal stijgen, en dat het aandeel daarvan in de mondiale broeikasgasuitstoot tot een aanzienlijke 17 % zou kunnen toenemen; herhaalt dat de economie als geheel een inspanning moet leveren om bij te dragen tot de vermindering van de CO2-uitstoot, conform de Overeenkomst van Parijs;
13. dringt aan op de invoering van een wereldwijd marktgebaseerd mechanisme, zoals een prijsmechanisme voor emissies binnen de IMO, om de emissies van de internationale scheepvaart aan te pakken, met bijzondere aandacht voor regio's die volledig afhankelijk zijn van het maritiem vervoer, met name de ultraperifere en insulaire gebieden en landen;
14. dringt er bij de Commissie op aan de maritieme samenwerking en capaciteitsopbouw te versterken in het kader van internationale samenwerking en ontwikkeling, teneinde de gevolgen van allerlei soorten marien afval en mariene verontreiniging, zoals plastic en micro-plastic deeltjes in de ringvormige zeestromingen in de oceaan en het storten van afval en lozen van afvalwater van schepen buiten de territoriale wateren, aan te pakken, met het oog op de bescherming, het behoud en het duurzame gebruik van zeerijkdommen; verzoekt de Commissie de strijd tegen zwerfvuil op zee wereldwijd op te voeren door de verontreiniging afkomstig van bronnen en activiteiten op het land aan te pakken, teneinde de hoeveelheid geproduceerd afval drastisch te verminderen en de recycleerbaarheid te verhogen, alsook door de verontreiniging afkomstig van bronnen op zee te bestrijden, en vraagt de lidstaten tegelijkertijd de bestaande Europese regelgeving inzake de overbrenging van afvalstoffen, zoals Richtlijn 2005/35/EG inzake verontreiniging vanaf schepen, correct toe te passen;
15. verzoekt de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten innoverende technologische en financiële initiatieven voor het aanpakken van de vervuiling van zeeën en oceanen te ondersteunen teneinde doeltreffende terugwinningssystemen voor scheepsafval, met name plastic afval, in havens te bevorderen, de scheepvaartsector bewust te maken van de gevolgen van het storten van plastic afval in zee, en belangrijke belemmeringen voor de uitvoering van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Marpol) te overwinnen;
16. stelt dat de uitwisseling van ballastwater een mogelijke manier is om de introductie van invasieve uitheemse soorten te voorkomen; benadrukt dat het Ballastwaterverdrag van de IMO, dat bedoeld is om dit probleem te controleren en te beheersen, spoedig in werking zal treden maar dat de succesvolle tenuitvoerlegging zal afhangen van wijder verbreide ratificatie;
17. dringt er bij de Commissie op aan uiterlijk tegen 2020 met een voorstel te komen voor het gebruik van aan land opgewekte elektriciteit door in EU-havens aangemeerde schepen, ter vermindering van de emissies in havengebieden, rekening houdend met de verontreinigende stoffen – zoals zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), roet en fijnstof (PM) – die door schepen worden uitgestoten wanneer zij gebruik maken van hun hulpmotoren om elektriciteit op te wekken voor communicatieapparatuur, verlichting, ventilatie en andere apparatuur aan boord wanneer zij voor anker liggen in een haven;
18. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de toepassing van snelheidsbeperkingen voor schepen ter vermindering van de uitstoot in IMO-verband te beoordelen en te stimuleren, rekening houdend met de "Energy Efficiency Design Index" (EEDI) en het "Ship Energy Efficiency Management Plan" (SEEMP) en het feit dat snelheidsbeperkingen in het weg- en spoorwegvervoer de normaalste zaak van de wereld zijn; benadrukt dat de interne en externe economische voordelen van lagere snelheden in de scheepvaart de kosten overtreffen; merkt op dat langzaam varen relatief gemakkelijk te controleren en af te dwingen valt en weinig administratieve rompslomp met zich meebrengt voor de betrokkenen;
19. herinnert aan zijn resolutie van 16 maart 2017 over een geïntegreerd EU-beleid voor het Noordpoolgebied[7], waarin de Commissie en de lidstaten werden opgeroepen om alle maatregelen te nemen die nodig zijn voor een actieve ondersteuning van het in het Marpol-Verdrag neergelegde verbod op het gebruik en het vervoer als scheepsbrandstof van zware stookolie (heavy fuel oil: HFO) in brandstoftanks op schepen die de zeeën van het Noordpoolgebied bevaren, net zoals dat momenteel geregeld is voor de wateren rond Antarctica; vraagt de Commissie de risico's van het gebruik van HFO voor milieu, gezondheid en klimaat op te nemen in haar standpunt over internationale oceaangovernance; vraagt dat de Commissie bij gebrek aan passende internationale maatregelen voorstellen doet voor reglementering voor schepen die vóór een traject door Arctische wateren EU-havens aandoen, met het oog op een verbod op het gebruik en vervoer, als brandstof in bunkertanks, van HFO;
20. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich actief in te zetten voor een snelle afronding van het lang aanslepende IMO-werkplan ter vermindering van de roetemissies van schepen die door het Noordpoolgebied varen, om de snelle temperatuurstijging en het versnelde smelten van het poolijs in het gebied te vertragen;
21. wijst erop dat de automatisering en digitalisering van de maritieme sector betere digitale vaardigheden en kwalificaties vergt, en benadrukt dat dit een kans vormt om jongeren aan te trekken; verzoekt de Commissie initiatieven in dit verband voor te stellen, gezamenlijke initiatieven voor de erkenning van kwalificaties te ontwikkelen en verschillende mariene en maritieme activiteiten te bevorderen;
22. betreurt dat in de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance niet wordt gerefereerd aan kust- en maritiem toerisme, rekening houdend met de betekenis daarvan voor eilanden, kustgebieden en ultraperifere gebieden en voor de lokale toeristische sector, waarin vooral kmo's actief zijn; dringt aan op uitvoering van een Europese strategie voor toerisme in het kader van het internationaal oceaanforum en vraagt om de regio's en de lokale overheden in kustgebieden bij de pan-Europese dialoog te betrekken voor een uitwisseling van optimale werkwijzen voor een slimme governance van kust- en maritiem toerisme; benadrukt dat kustgebieden niet uit het oog mogen worden verloren in de strategie van de Commissie inzake plastic afval en andere vormen van marien afval, aangezien de verstoring van het mariene milieu de toeristische aantrekkelijkheid uiterst negatief beïnvloedt en onvermijdelijke economische en klimatologische gevolgen heeft voor alle activiteiten in de ultraperifere gebieden;
23. dringt aan op grotere inspanningen ter bevordering van onderzoek en innovatie om een betere oceaangovernance mogelijk te maken op een wijze die zorgt voor het behoud en herstel van mariene ecosystemen, met inbegrip van de duurzaamheid van deze rijkdommen, alsook ter bevordering van de kennis over de oceanen in Europa en wereldwijd door middel van een nauwere samenwerking en uitwisseling tussen onderzoekers, belanghebbenden, besluitvormers en het publiek, teneinde te zorgen voor betere voorlichting over de oceanen en over loopbanen in de blauwe economie; dringt aan op een grondige evaluatie van de toestand van de oceanen, uitgaande van wetenschappelijke en traditionele kennisstelsels, in overeenstemming met het VN‑document "Our Ocean, Our Future: Call for Action";
24. benadrukt dat het van belang is de lokale autoriteiten van kustgebieden en ultraperifere gebieden te betrekken bij het proces om de internationale oceaangovernance dichter bij de EU-burgers te brengen.
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
25.9.2017 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
31 0 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Marie-Christine Arnautu, Georges Bach, Deirdre Clune, Michael Cramer, Andor Deli, Isabella De Monte, Ismail Ertug, Jacqueline Foster, Bruno Gollnisch, Dieter-Lebrecht Koch, Gesine Meissner, Cláudia Monteiro de Aguiar, Jens Nilsson, Markus Pieper, Salvatore Domenico Pogliese, Gabriele Preuß, Christine Revault d’Allonnes Bonnefoy, Dominique Riquet, Massimiliano Salini, Claudia Schmidt, Keith Taylor, Pavel Telička, Wim van de Camp |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Nicola Caputo, Jakop Dalunde, Mark Demesmaeker, Werner Kuhn, Ulrike Rodust, Olga Sehnalová, Matthijs van Miltenburg |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Clara Eugenia Aguilera García, Barbara Kudrycka, Claudiu Ciprian Tănăsescu |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
31 |
+ |
|
ALDE |
Gesine Meissner, Dominique Riquet, Pavel Telička, Matthijs van Miltenburg |
|
ECR |
Jacqueline Foster, Mark Demesmaeker |
|
PPE |
Georges Bach, Deirdre Clune, Andor Deli, Dieter-Lebrecht Koch, Barbara Kudrycka, Werner Kuhn, Cláudia Monteiro de Aguiar, Markus Pieper, Salvatore Domenico Pogliese, Massimiliano Salini, Claudia Schmidt, Wim van de Camp |
|
S&D |
Clara Eugenia Aguilera García, Nicola Caputo, Isabella De Monte, Ismail Ertug, Jens Nilsson, Gabriele Preuß, Christine Revault d’Allonnes Bonnefoy, Ulrike Rodust, Olga Sehnalová, Claudiu Ciprian Tănăsescu |
|
Verts/ALE |
Michael Cramer, Jakop Dalunde, Keith Taylor |
|
0 |
- |
|
- |
- |
|
2 |
0 |
|
ENF |
Marie-Christine Arnautu |
|
NI |
Bruno Gollnisch |
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
- [1] PB L 321 van 5.12.2011, blz. 1.
- [2] PB C 70E van 8.3.2012, blz. 70.
- [3] PB L 251 van 16.9.2016, blz. 77.
- [4] PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135.
- [5] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0391.
- [6] PB C 75 van 26.2.2016, blz. 24.
- [7] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0093.
ADVIES van de Commissie visserij (8.6.2017)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de SDG's voor 2030
(2017/2055(INI))
Rapporteur voor advies: Jarosław Wałęsa
SUGGESTIES
De Commissie visserij verzoekt de bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. is verheugd over de gezamenlijke mededeling met als titel "Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen" (SWD(2016)0352), belangrijk is, waarin wordt erkend dat het huidige kader voor oceaangovernance niet doeltreffend genoeg is en wordt verzocht om concretere acties te ondernemen om de duurzame- ontwikkelingsdoelstellingen te realiseren; verzoekt de Commissie en de lidstaten om op internationaal niveau de concrete acties te blijven ontwikkelen die nodig zijn om de doelstellingen die erin worden bepaald, te realiseren;
2. vraagt dat de blauwe economie in de eerste plaatst wordt gericht op de wederopbouw van de veerkracht van de kustgemeenschappen, om het productieve potentieel van de visserij te herstellen en zo de voedselzekerheid, armoedebestrijding en een duurzaam beheer van de levende aquatische hulpbronnen te ondersteunen; wijst erop dat elke nieuwe activiteit in de sectoren van de blauwe economie moet worden voorafgegaan door een effectbeoordeling en een volledige voorlichtings- en inspraakprocedure voor alle belanghebbenden; benadrukt het feit dat de blauwe economie moet bijdragen aan de verwezenlijking van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14: het behoud en duurzaam gebruik van oceanen en mariene hulpbronnen;
3. herinnert eraan dat de visserijsector enorm belangrijk is als een van de traditionele hoofdactiviteiten van de mens in de mariene omgeving, waardoor de visserijsector een essentieel onderdeel is van het geïntegreerd maritiem beleid; wijst erop dat visserij de sector is die het meest getroffen wordt door de vele andere doeleinden waarvoor de zeeën worden gebruikt en de vele activiteiten die op de zeeën worden verricht, zoals maritiem transport en toerisme, ontwikkeling van steden en van het kustgebied, de exploitatie van grondstoffen en energiebronnen en diepzeemijnbouw, alsmede door milieuproblemen als mariene vervuiling (plastic afval, weggegooide visnetten, olielekken, geluidsoverlast, lozingen van ballastwater, ongecontroleerde winning en -exploratie van olie en gas enz.) en de klimaatverandering (stijging van de zeespiegel, stijging van de oppervlaktetemperatuur van het zeewater, kustoverstromingen, toenemende zuurtegraad van de oceanen enz.);
4. beklemtoont dat moet worden gewaarborgd dat ten minste 10 % van de kust- en mariene gebieden in stand wordt gehouden in overeenstemming met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14.5 en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit; wijst erop dat de beschermde mariene gebieden ecologische en sociaaleconomische voordelen bieden en een belangrijk instrument zijn bij het beheer van de visserijactiviteiten; herinnert er met name aan dat de ecologisch en biologisch significante gebieden belangrijk zijn en dat die belangrijke gebieden in stand moeten worden gehouden ter ondersteuning van de gezonde werking van de oceanen en de vele functies die ze vervullen;
5. is bezorgd over het feit dat de blauwe economie volgens een recente studie van het Parlement, hoewel haar sociaaleconomische impact positief kan zijn (op het gebied van werkgelegenheid, inkomsten en bruto toegevoegde waarde), in het algemeen een negatief effect heeft op het milieu, in de vorm van wijzigingen van de kustdynamiek, zeevervuiling, eutrofiëring, morfologie van de zeebodem, en veranderingen van habitats, ecosystemen en biodiversiteit; spreekt zijn bezorgdheid uit dat de cumulatieve milieueffecten nadelig kunnen zijn voor de visserij;
6. verzoekt de lidstaten om hun rechtsstelsels te verbeteren voor de instandhouding van onze oceanen; vraagt internationale erkenning van het begrip milieuschade in geval van mariene vervuiling zodat schadevergoeding mogelijk wordt wanneer een inbreuk is vastgesteld; dringt erop aan het beginsel van de verantwoordelijkheidsketen in te voeren zodat in de hele commandostructuur kan worden bepaald wie verantwoordelijk is voor de veroorzaakte milieuschade;
7. merkt op dat er door de intensievere activiteit in kust- en mariene wateren steeds meer nood is aan mariene ruimtelijke ordening; verzoekt de Commissie te werken aan internationale richtsnoeren voor mariene ruimtelijke ordening en mee te werken aan een wereldwijde uitbreiding van de beschermde mariene gebieden met behulp van financiering uit het Horizon 2020- en het LIFE-programma;
8. beklemtoont dat voor duurzame visbestanden en schone zeeën en oceanen in overeenstemming met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 een intersectorale benadering is vereist; wijst erop dat de visserijsector niet de enige sector is die een invloed heeft op de toekomst van de oceanen;
9. beklemtoont dat de EU de ervoor moet zorgen dat bepalingen betreffende visserij een belangrijke rol spelen in het toekomstige wettelijk bindende instrument op grond van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), wat de instandhouding en het duurzaam gebruik van de mariene biodiversiteit betreft in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen;
10. beklemtoont dat er moet worden gestreefd naar een ecosysteemgerichte aanpak die rekening houdt met het voorzorgbeginsel en met alle factoren die een invloed hebben op de gezondheidstoestand van de visbestanden;
11. herinnert eraan dat de kaderrichtlijn mariene strategie naar een goede milieutoestand streeft en merkt in het bijzonder op dat de eigenschappen van, en de hoeveelheden zwerfvuil op zee geen schade mogen veroorzaken aan het kust- en mariene milieu (beschrijvend element 10); herinnert eraan dat plastic en microplastic, die goed zijn voor ongeveer 80 % van het zwerfvuil op zee, schadelijk zijn voor de visserij en dat de EU in 2017 een strategie voor plastic zal lanceren, in overeenstemming met de 2030‑Agenda en de kringloopeconomie; verzoekt de Commissie, de lidstaten en derde landen om het internationaal kader te versterken, bijvoorbeeld door het actieplan van de G7 ter bestrijding van zwerfvuil op zee toe te passen;
12. benadrukt het feit dat een snelle respons voor het bestrijden van invasieve soorten belangrijk is, gezien de toenemende impact hiervan op en de risico's die deze inhouden voor de visserij, de productiviteit van de oceanen en de biodiversiteit, en de rol die zij spelen in het verstoren van de natuurlijke ecosystemen; verzoekt de lidstaten om beter samen te werken, zowel onderling als met derde landen, onder andere door middel van op elkaar afgestemde samenwerkingsacties en de uitwisseling van informatie, gegevens en beste praktijken;
13. merkt op dat het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), om de mariene hulpbronnen te beschermen en overbevissing te voorkomen, ervoor moet zorgen dat de sterftecijfers in de visserij op een niveau komen waarbij visbestanden de mogelijkheid krijgen zich te herstellen en boven een niveau te blijven dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren;
14. wijst erop dat het belangrijk is het percentage beschermde mariene gebieden te verhogen en te optimaliseren, gezien de wetenschappelijke adviezen en de instandhoudingsdoelstellingen, om ten minste 10 % van de kust- en mariene gebieden in stand te houden, overeenkomstig duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14.5;
15. merkt op dat de EU 's werelds grootste invoerder van visserijproducten is en dat sommige vangsten worden ingevoerd uit gebieden waar de visserij veel minder duurzaam is dan in de EU; moedigt de EU ertoe aan haar positie op dit gebied te gebruiken om een toename van de duurzaamheid in alle zeebekkens te bevorderen;
16. roept de EU op om vrouwen in de visserij en aanverwante bedrijfstakken te stimuleren en te beschermen, onder andere door plaatselijke visverwerkingsindustrieën te steunen, door te ijveren voor eerlijke prijzen voor verwerkte visproducten en door ervoor te zorgen dat vrouwen die actief zijn in de visserij, betere toegang krijgen tot overheidssteun en financiering – in onderhandelingen met derde landen over sectorondersteuning in partnerschapsovereenkomsten voor duurzame visserij, in haar programmering van ontwikkelingshulp en op diverse internationale fora;
17. verzoekt de EU om, in lijn met het GVB, de gevolgen van aquacultuur voor het milieu zo veel mogelijk te beperken door ervoor te zorgen dat het voer duurzaam wordt geproduceerd, en om ervoor te zorgen dat er vooral onderzoek wordt verricht naar manieren om de druk te verlagen op de bestanden van wilde vis die voor de productie van voer worden gebruikt;
18. merkt op dat de EU-verordening betreffende het voorkomen, tegengaan en beëindigen van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) vooruitgang heeft geboekt, maar dat de tenuitvoerlegging ervan in alle lidstaten moet worden verbeterd en dat er meer coördinatie met derde landen nodig is, om ervoor te zorgen dat geen illegale vis op de EU-markt komt; dringt er bij de EU op aan internationaal inspanningen te blijven leveren om andere marktstaten ertoe over te halen soortgelijke maatregelen te nemen om de markten te sluiten voor IOO-vis;
19. dringt erop aan dat alle landen partij worden bij belangrijke visserijovereenkomsten, met name de FAO-Nalevingsovereenkomst, de Overeenkomst van de VN inzake de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden en de Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, en de bepalingen van deze instrumenten en andere internationale actieplannen van de FAO volledig ten uitvoer leggen;
20. vraagt met aandrang dat er een nieuwe internationale overeenkomst wordt gesloten over de arbeidsvoorwaarden in de maritieme sector; wijst erop dat er een einde moet worden gemaakt aan alle nog bestaande vormen van slavernij aan boord van schepen en vestigt de aandacht op de impact die mensonterende arbeidsomstandigheden op mensen, marktdeelnemers en het mariene milieu kunnen hebben;
21. herinnert eraan dat om IOO-visserij effectief te bestrijden ervoor moet worden gezorgd dat geen van dergelijke activiteiten afkomstige visserijproducten op de markten terechtkomen; spoort de EU aan om er in al haar partnerschappen en op alle internationale fora voor te ijveren dat IOO-visserijproducten de toegang tot zo veel mogelijk markten wordt ontzegd, om zo de rentabiliteit van dergelijke activiteiten te verminderen;
22. beklemtoont dat het voor een doeltreffende bestrijding van IOO-visserij en overbevissing van visbestanden noodzakelijk is dat de bilaterale partnerschappen worden voortgezet en uitgebreid, anders kunnen de acties van de EU slechts een beperkt effect op de huidige toestand hebben;
23. dringt aan op meer coördinatie en een sterker partnerschap tussen de verschillende instanties op dit gebied om een goede oceaangovernance te garanderen;
24. suggereert dat de lidstaten en derde landen consistenter en effectiever zijn wat de controles van vangstdocumentatie (vangstcertificaten) betreft, om te waarborgen dat vis legaal gevangen is; spoort landen aan om maatregelen te nemen om de bestrijding van IOO-visserij en het handels- en marktbeleid beter op elkaar af te stemmen; benadrukt het feit dat de EU op alle internationale fora de nodige actie moet bevorderen, ondersteunen en ondernemen om IOO-visserij te beëindigen;
25. juicht het internationaal leiderschap van de EU toe bij de concrete vooruitgang die is geboekt in de strijd tegen IOO-visserij, en haar grote vastberadenheid om effectieve maatregelen tegen IOO-visserij te nemen; wijst op de inspanningen van de EU om haar internationale acties tegen IOO-visserij te versterken op bilateraal, regionaal en multilateraal niveau, onder andere door bilaterale gesprekken te blijven voeren met derde partners, door trackingsystemen voor vaartuigen te gebruiken en door belangrijke internationale agentschappen zoals Interpol een grotere rol te geven; roept de autoriteiten van de lidstaten op de Commissie actief te steunen bij haar werkzaamheden om een elektronisch instrument voor het beheer van de vangstcertificaten op te zetten;
26. is ingenomen met de vooruitgang die de EU heeft geboekt voor wat betreft de externe dimensie van het GVB; beklemtoont dat die dimensie, met inbegrip van de internationale en partnerschapsovereenkomsten, een belangrijk instrument is om de EU-normen op milieu- en sociaal gebied te bevorderen en IOO-visserij op internationaal niveau te bestrijden;
27. merkt op dat het Fisheries Transparency Initiative (FITI) onlangs zijn algemene standaard heeft goedgekeurd; spoort alle landen aan zich kandidaat te stellen voor lidmaatschap van het FITI; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan dit initiatief te steunen;
28. benadrukt het feit dat de internationale oceaangovernance onder andere de volgende principes moet toepassen:
(a) volgen van een gedecentraliseerde en geregionaliseerde aanpak, als in visserijbeheersplannen;
(b) volgen van een inclusieve aanpak, om te zorgen voor passende participatie en ondersteuning door diverse belanghebbenden uit meerdere sectoren, met inbegrip van vertegenwoordigers van de ambachtelijke en kleinschalige visserijsector, en sociale partners in de visserij in alle fasen, van de conceptie tot de tenuitvoerlegging van maatregelen, door middel van adviesraden;
(c) verzekeren dat in de uiteindelijke beslissingen en acties rekening wordt gehouden met de adviezen van de adviesraden;
(d) uitvoeren van milieueffectbeoordelingen en strategische effectbeoordelingen, gebaseerd op zo accuraat mogelijke gegevens en op het beste wetenschappelijke advies en waarborgen van economische, ecologische en sociale duurzaamheid en van het behoud en herstel van de visbestanden;
(e) in kaart brengen van de zeebodem om een beheer- en beschermingssysteem voor kwetsbare ecosystemen in te voeren;
(f) nemen van het voortouw voor het versterken van de regionale visserijbeheersorganisaties om de prestaties hiervan te verbeteren, inclusief via onafhankelijke organen om ervoor te zorgen dat hun aanbevelingen volledig worden uitgevoerd en dat de duurzaamheid wordt gewaarborgd;
29. wijst erop dat de centrale Noordelijke IJszee onder geen enkele internationale regeling voor instandhouding en beheer valt; beklemtoont dat de Europese Unie en de lidstaten tot een gecoördineerde aanpak moeten komen om ongereglementeerde visserij in de Noordelijke IJszee te voorkomen;
30. dringt aan op betere samenwerking tussen de regionale organisaties voor visserijbeheer en verzoekt hun leden met aandrang ze voldoende middelen en slagkracht te geven;
31. verzoekt de regionale organisaties voor visserijbeheer om:
(a) geregeld onafhankelijke prestatiebeoordelingen te blijven uitvoeren en de aanbevelingen uit dergelijke prestatiebeoordelingen volledig ten uitvoer te leggen;
(b) volledig uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de tweede hervatte toetsingsconferentie van de Overeenkomst van de VN inzake de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden;
(c) de maatregelen, met name de monitoring-, controle-, toezicht- en handhavingsmaatregelen, te harmoniseren, inclusief door overeenstemming te bereiken over afschrikkende boetes en sancties;
32. verzoekt de EU het principe te eerbiedigen dat bij de toewijzing van visbestanden rekening wordt gehouden met de sociale en ecologische gevolgen en de behoeften op het gebied van voedselzekerheid van ontwikkelingslanden, alsmede hun ambities met betrekking tot de uitbouw van hun eigen visserijsector, en tegelijk te zorgen voor een duurzaam niveau van bevissing dat niet leidt tot overbevissing, in overeenstemming met de streefcijfers van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14;
33. merkt op dat het van het grootste belang is om in de visserijsector te zorgen voor correcte gegevens, een essentiële voorwaarde voor het realiseren van goede oceaangovernance; benadrukt het feit dat passende en realistische financiële middelen moeten worden verstrekt om te garanderen dat deze doelstelling wordt gerealiseerd; is van mening dat de samenwerking en de coördinatie met de internationale partners naar het voorbeeld van het Europees marien observatie- en datanetwerk (EMODnet) en in lijn met de mededeling van de G7-top van Tsukuba moet worden verbeterd;
34. ziet uit naar de Commissievoorstellen om de onderzoeks- en observatieactiviteiten van de EU te coördineren met internationale partners, en na te gaan hoe de kwaliteit van het onderzoek kan worden verbeterd, onder meer door de bestaande onderzoeks- en observatie-instrumenten en ‑activiteiten van de EU, zoals het EMODnet voor het opzetten van een gemeenschappelijke gegevensbank, het Europees programma voor aardobservatie (Copernicus), het Europees mondiaal observatiesysteem (EuroGOOS) en het gezamenlijk programmeringsinitiatief "Gezonde en productieve zeeën en oceanen", uit te breiden met het oog op de ontwikkeling van een internationaal marien en maritiem gegevensnetwerk;
35. herinnert eraan dat het bevorderen van de kennis over de oceanen een van de doelstellingen van de strategie voor "blauwe groei" is; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om met andere internationale spelers nieuwe partnerschappen op het gebied van marien onderzoek en mariene wetenschappen voor te stellen en de bestaande partnerschappen, zoals BLUEMED, te versterken;
36. roept op tot volledige Europese wettelijke toelating en integratie van innovatieve, bewezen selectieve visserijtechnieken, waarvan de monitoring in nauwe samenwerking met wetenschappelijke instellingen en zonder nationaal protectionisme dient plaats te vinden;
37. vraagt meer investeringen in wetenschappelijk onderzoek om een beter inzicht te verkrijgen in onze oceanen; merkt op dat tot op heden 95 % van de oceanen nog niet is onderzocht;
38. verzoekt dat er in het kader van de blauwe economie geen activiteiten worden toegestaan die in economisch, sociaal of ecologisch opzicht schadelijk zijn voor de ambachtelijke en kleinschalige visserij, aangezien deze sectoren cruciaal zijn voor de kustgemeenschappen en het garanderen van de voedselsoevereiniteit van de bevolking;
39. ondersteunt de voortzetting van de Verklaring van Galway van 2013 en wenst dat ook met andere landen een dergelijke samenwerking wordt opgezet;
40. beklemtoont dat de onderzoeksresultaten en gegevens van mariene wetenschap en technologie met wetenschappelijke gemeenschappen uit andere landen moeten worden gedeeld; benadrukt het feit dat de bevordering van verdere investeringen in mariene wetenschap in andere derde landen en de oprichting van internationale netwerken om resultaten en gegevens te delen, zijn van groot belang voor de ontwikkeling van een duurzamere visserij, beter marien beheer en de aanpak van gezamenlijke oceaanproblemen;
41. dringt er bij de Raad en de Commissie op aan een degelijk meerjarig financieel kader op te stellen voor de periode na 2020, in overeenstemming met de doelstellingen die zullen worden goedgekeurd.
42. is van mening dat het uitermate belangrijk is voor de hele Europese visserijvloot gelijke concurrentievoorwaarden te creëren, met name gezien de strenge milieunormen en duurzaamheidsvoorschriften van de EU waaraan deze vaartuigen moeten voldoen;
43. dringt erop aan dat de EU de milieunormen voor de visserij die de EU-vaartuigen moeten eerbiedigen, bevordert op internationale fora en in alle bilaterale samenwerking, om ervoor te zorgen dat duurzaamheid geen economisch nadeel wordt voor haar eigen vloot;
44. wijst erop dat biodiversiteit belangrijk is, aangezien zij de hoeksteen vormt van onze oceanen, waar zij een cruciale rol speelt in de instandhouding van de productiviteit en de werking van de mariene ecosystemen.
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
30.5.2017 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
23 1 1 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Marco Affronte, Clara Eugenia Aguilera García, Renata Briano, Alain Cadec, Richard Corbett, Linnéa Engström, Ian Hudghton, Carlos Iturgaiz, António Marinho e Pinto, Gabriel Mato, Norica Nicolai, Ulrike Rodust, Annie Schreijer-Pierik, Remo Sernagiotto, Ricardo Serrão Santos, Isabelle Thomas, Ruža Tomašić, Peter van Dalen, Jarosław Wałęsa |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Ole Christensen, Rosa D’Amato, Norbert Erdős, Jens Gieseke, Verónica Lope Fontagné, Francisco José Millán Mon, Nils Torvalds |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
John Stuart Agnew, Paloma López Bermejo |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
23 |
+ |
|
ALDE |
António Marinho e Pinto, Norica Nicolai |
|
ECR |
Remo Sernagiotto, Ruža Tomašić, Peter van Dalen |
|
EFDD |
Rosa D’Amato |
|
ENF |
Gilles Lebreton |
|
PPE |
Alain Cadec, Norbert Erdős, Jens Gieseke, Carlos Iturgaiz, Verónica Lope Fontagné, Gabriel Mato, Annie Schreijer-Pierik, Jarosław Wałęsa |
|
S&D |
Clara Eugenia Aguilera García, Renata Briano, Ole Christensen, Ricardo Serrão Santos, Isabelle Thomas |
|
Verts/ALE |
Marco Affronte, Linnéa Engström, Ian Hudgthon |
|
1 |
- |
|
EFDD |
John Stuart Agnew |
|
1 |
0 |
|
GUE/NGL |
Paloma López Bermejo |
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
28.11.2017 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
56 1 5 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Margrete Auken, Pilar Ayuso, Catherine Bearder, Ivo Belet, Simona Bonafè, Biljana Borzan, Paul Brannen, Soledad Cabezón Ruiz, Nessa Childers, Birgit Collin-Langen, Miriam Dalli, Seb Dance, Angélique Delahaye, Mark Demesmaeker, Stefan Eck, Bas Eickhout, Karl-Heinz Florenz, Francesc Gambús, Elisabetta Gardini, Arne Gericke, Jens Gieseke, Julie Girling, Sylvie Goddyn, Françoise Grossetête, Andrzej Grzyb, Karin Kadenbach, Kateřina Konečná, Giovanni La Via, Jo Leinen, Peter Liese, Norbert Lins, Susanne Melior, Rory Palmer, Gilles Pargneaux, Bolesław G. Piecha, Pavel Poc, John Procter, Julia Reid, Frédérique Ries, Daciana Octavia Sârbu, Renate Sommer, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Ivica Tolić, Adina-Ioana Vălean |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Nicola Caputo, Herbert Dorfmann, Christofer Fjellner, Eleonora Forenza, Martin Häusling, Jan Huitema, Peter Jahr, Gesine Meissner, Ulrike Müller, Younous Omarjee, Christel Schaldemose, Bart Staes, Keith Taylor, Tiemo Wölken |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Richard Ashworth, Pál Csáky, Marco Valli, Tomáš Zdechovský |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
56 |
+ |
|
ALDE |
Catherine Bearder, Jan Huitema, Gesine Meissner, Ulrike Müller, Frédérique Ries |
|
ECR |
Mark Demesmaeker, Arne Gericke |
|
EFDD |
Marco Valli |
|
ENF |
Sylvie Goddyn |
|
GUE/NGL |
Stefan Eck, Eleonora Forenza, Kateřina Konečná, Younous Omarjee |
|
PPE |
Pilar Ayuso, Ivo Belet, Birgit Collin-Langen, Pál Csáky, Angélique Delahaye, Herbert Dorfmann, Christofer Fjellner, Karl-Heinz Florenz, Francesc Gambús, Elisabetta Gardini, Jens Gieseke, Françoise Grossetête, Peter Jahr, Giovanni La Via, Peter Liese, Norbert Lins, Renate Sommer, Ivica Tolić, Adina-Ioana Vălean, Tomáš Zdechovský |
|
S&D |
Simona Bonafè, Biljana Borzan, Paul Brannen, Soledad Cabezón Ruiz, Nicola Caputo, Nessa Childers, Miriam Dalli, Seb Dance, Karin Kadenbach, Jo Leinen, Susanne Melior, Rory Palmer, Gilles Pargneaux, Pavel Poc, Christel Schaldemose, Daciana Octavia Sârbu, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Tiemo Wölken |
|
Verts/ALE |
Margrete Auken, Bas Eickhout, Martin Häusling, Bart Staes, Keith Taylor |
|
1 |
- |
|
EFDD |
Julia Reid |
|
5 |
0 |
|
ECR |
Richard Ashworth, Julie Girling, Bolesław G. Piecha, John Procter |
|
PPE |
Andrzej Grzyb |
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding