VERSLAG over vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid

18.12.2017 - (2017/2086(INI))

Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteur: Linnéa Engström

Procedure : 2017/2086(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0403/2017
Ingediende teksten :
A8-0403/2017
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid

(2017/2086(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, die op 10 december 1948 aangenomen werd, en de VN-verdragen over de rechten van de mens en de facultatieve protocollen hierbij,

–  gezien het VN-Verdrag van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–  gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking, die uit de vierde Wereldvrouwenconferentie van 1995 zijn voortgekomen, en vooral het kritieke aandachtspunt K (Vrouwen en het milieu),

  gezien de door het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA) ontwikkelde "Demographic Exploration for Climate Adaptation", die bevolkingsgegevens koppelt aan de geografie van klimaatgerelateerde gevaren en zo een beleidsinstrument biedt voor het verminderen van het risico van rampen,

  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming (UNCCD), dat in december 1996 in werking is getreden, en met name artikel 5 van de algemene bepalingen,

–  gezien de 18e Conferentie van de Partijen (COP 18) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), gehouden in Qatar van 26 november tot 8 december 2012 (Besluit 23/CP.18),

–  gezien de 20e Conferentie van de Partijen (COP 20) bij het UNFCCC, gehouden in Lima, Peru, van 1 tot 12 december 2014, en vooral het werkprogramma van Lima inzake gender (Besluit 18/CP.20),

–  gezien de 21e Conferentie van de Partijen (COP 21) bij het UNFCCC, gehouden in Parijs, Frankrijk, van 30 november tot 11 december 2015,

  gezien artikel 8 van de Overeenkomst van Parijs,

–  gezien de 22e Conferentie van de Partijen (COP 22) bij het UNFCCC, gehouden in Marrakech, Marokko, van 7 tot 18 november 2016, en vooral het besluit inzake gender en klimaatverandering tot verlenging van het werkprogramma van Lima inzake gender 2014 (Besluit 21/CP.22),

–  gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die in september 2015 werd aangenomen en die op 1 januari 2016 van kracht werd, en met name duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) 1, 4, 5 en 13 daarvan,

–  gezien Resolutie 35/20 van de VN‑Mensenrechtenraad van 22 juni 2017 over mensenrechten en klimaatverandering,

–  gezien artikel 2 en artikel 3, leden 2 en 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de conclusies van de Raad van 25 juni 2012 over gendergelijkheid en het milieu: verbetering van de besluitvorming, de kwalificaties en het concurrentievermogen op het gebied van het klimaatmitigatiebeleid in de EU,

–  gezien het Genderactieplan 2016-2020 van de EU, dat op 26 oktober 2015 door de Raad werd aangenomen,

–  gezien zijn resolutie van 26 november 2014 over de VN-Conferentie over klimaatverandering 2014 – COP 20 in Lima, Peru[1],

–  gezien zijn resolutie van 14 oktober 2015 getiteld "Op weg naar een nieuwe internationale klimaatovereenkomst in Parijs"[2],

  gezien zijn resolutie van 20 april 2012 over vrouwen en klimaatverandering (2011/2197)[3],

–  gezien de standpuntnota over het nieuwe klimaatakkoord van 2015 ("Position Paper on the 2015 New Climate Agreement"), die op 1 juni 2015 door de organisatie Women and Gender Constituency gepubliceerd werd[4],

–  gezien het verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) van 26 januari 2017, getiteld "Gender in environment and climate change"[5],

–  gezien de verplichtingen van Genève betreffende mensenrechten en klimaatactie,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8‑0403/2017),

A.  overwegende dat klimaatverandering een wereldwijd fenomeen is, dat meer schade veroorzaakt in de landen en gemeenschappen die het minst verantwoordelijk zijn voor de aardopwarming; overwegende dat de gevolgen groter zijn voor het deel van de bevolking dat het meest afhankelijk is van natuurlijke hulpbronnen voor levensonderhoud en/of dat het minst weerstand kan bieden aan natuurrampen, zoals droogte, landverschuivingen, overstromingen en orkanen; overwegende dat diegenen die beschikken over minder middelen om zich aan te passen, het hardst zullen worden getroffen en het meest zullen lijden onder het effect van de klimaatverandering;

B.  overwegende dat de gevolgen van de klimaatverandering door vrouwen en mannen anders worden ervaren; overwegende dat vrouwen kwetsbaarder zijn en meer met risico's en lasten geconfronteerd worden, onder meer door ongelijke toegang tot hulpmiddelen, onderwijs, carrièremogelijkheden en landrechten, maar ook door maatschappelijke en culturele normen en verschillende intersectionele ervaringen;

C.  overwegende dat vrouwen bijzonder kwetsbaar zijn voor de klimaatverandering, en de effecten daarvan in onevenredige mate ondervinden als gevolg van hun sociale rol, die onder meer de voorziening van water, voedsel en brandstoffen voor het gezin en de zorg voor anderen omvat; overwegende dat vrouwen wereldwijd verantwoordelijk zijn voor meer dan 70 % van de taken die gerelateerd zijn aan water en waterbeheer; overwegende dat in de regio's die het meest getroffen worden door de klimaatverandering 70 % van alle vrouwen in de landbouwsector werkt, maar dat deze vrouwen desondanks zelden worden betrokken bij de ontwikkeling van klimaatbeleid;

D.  overwegende dat de VN schat dat 781 miljoen mensen van boven de 15, waarvan bijna twee derde vrouwen, nog steeds analfabeet zijn[6], terwijl de toegang tot informatie en onderwijs door middel van passende communicatiekanalen essentieel is voor het waarborgen de autonomie van vrouwen, met name tijdens rampen;

E.  overwegende dat in de landbouwsector in Afrika vrouwen meer dan 90 % van het basisvoedsel produceren maar slechts 1 % van het bouwland bezitten;

F.  overwegende dat rampen grote gevolgen hebben voor onderwijs, volksgezondheid, structurele armoede en volkerenontheemding;

G.  overwegende dat de VN schat dat van de 1,3 miljard mensen die in armoede leven, 70 % vrouw is; overwegende dat arme mensen vaker in marginale gebieden wonen die kwetsbaar zijn voor overstromingen, een stijgende zeespiegel en stormen; overwegende dat vrouwen en kinderen een 14 keer grotere kans hebben dan mannen om bij natuurrampen om het leven te komen;

H.  overwegende dat de klimaatverandering leidt tot meer ongelijkheid tussen vrouwen en mannen op het vlak van discriminatie, gevaren voor de gezondheid, verlies van bestaansmiddelen, ontheemding, migratie, armoede, mensensmokkel, geweld, seksuele uitbuiting, voedselonzekerheid en toegang tot infrastructuur en essentiële diensten; overwegende dat er behoefte is aan een genderbewuste aanpak, waarbij een analyse van de gevolgen voor het klimaat gekoppeld wordt aan een kritische reflectie over consumptiepatronen en de gevolgen daarvan voor de klimaatverandering;

I.  overwegende dat de ongelijke participatie van vrouwen aan besluitvormingsprocedures en aan de arbeidsmarkt zorgt voor meer ongelijkheid, en vaak verhindert dat vrouwen ten volle bijdragen en deelnemen aan klimaatbeleidsvorming en -planning, en de tenuitvoerlegging daarvan; overwegende dat vrouwen niet enkel slachtoffer zijn, maar ook doeltreffende veranderingsactoren bij de ontwikkeling van strategieën voor de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering binnen hun gemeenschappen en in besluitvormingsfuncties, en dat zij in staat moeten worden gesteld om dat te doen;

J.  overwegende dat het in actieprogramma van Peking in 1995 duidelijk het verband is vastgesteld tussen gender, het milieu en duurzame ontwikkeling en is verklaard dat voor vrouwen een strategische rol is weggelegd in de ontwikkeling van duurzame en ecologisch verantwoorde consumptie- en productiepatronen, en dat vrouwen op gelijke voet moeten deelnemen aan besluitvorming over het milieu op alle niveaus;

K.  overwegende dat het UNCCD in artikel 5 van zijn algemene bepalingen de rol van vrouwen in plattelandsgemeenschappen en de meest door woestijnvorming en droogte getroffen regio's erkent, en gelijke participatie van mannen en vrouwen in de bestrijding van woestijnvorming en de gevolgen van droogte aanmoedigt;

L.  overwegende dat het bereiken van genderevenwicht en de betekenisvolle deelname van vrouwen aan welk proces dan ook er uiteindelijk van afhankelijk is dat de structurele fundamenten van gendergebaseerde ongelijkheid worden gecorrigeerd;

M.  overwegende dat de partijen van het UNFCCC tijdens de COP 18 (ingevolge Besluit 23/CP.18) overeen zijn gekomen te streven naar genderevenwicht binnen instanties die zijn opgericht krachtens het klimaatverdrag en het Protocol van Kyoto, teneinde de participatie van vrouwen te verbeteren, te komen tot een doeltreffender klimaatveranderingsbeleid dat evenzeer tegemoetkomt aan de behoeften van vrouwen als aan die van mannen, en te monitoren hoeveel vooruitgang er met de bevordering van een genderresponsief klimaatbeleid is geboekt in de richting van de doelstelling van genderevenwicht;

N.  overwegende dat vrouwen nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in besluitvormingsorganen voor klimaatverandering op nationaal niveau in de EU‑lidstaten, maar niet in de desbetreffende DG's van de Commissie, zoals het DG Klimaat en het DG Energie, waar 40 % van de functies door vrouwen wordt bekleed;

O.  overwegende dat het werkprogramma van Lima inzake gender, dat tijdens de COP 20 aangenomen werd (ingevolge Besluit 18/CP.20), de partijen oproept genderevenwicht in hun vertegenwoordiging te stimuleren en gendersensitiviteit tijdens de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van klimaatveranderingsbeleid te bevorderen; overwegende dat de partijen worden aangemoedigd opleiding en bewustmaking van vrouwelijke en mannelijke afgevaardigden te steunen met betrekking tot kwesties die verband houden met genderevenwicht en klimaatverandering;

P.  overwegende dat in de Overeenkomst van Parijs (COP 21) is bepaald dat de partijen hun respectieve verplichtingen betreffende, onder meer, mensenrechten en gendergelijkheid in aanmerking dienen te nemen bij hun optreden om klimaatverandering tegen te gaan bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst;

Q.  overwegende dat mechanismen voor de financiering van aanpassings- en bestrijdingsmaatregelen, om verlies, schade of klimaatontheemding aan te pakken, efficiënter zullen zijn wanneer zij zodanig zijn ontworpen dat de volledige participatie van vrouwen in ontwerpprocedures, besluitvorming en tenuitvoerlegging is ingebouwd, met inbegrip van de participatie van vrouwen aan de basis; overwegende dat het benutten van de kennis van vrouwen, met inbegrip van lokale en inheemse kennis, tot doorbraken inzake rampenbeheer kan leiden, de biodiversiteit stimuleert, het waterbeheer verbetert, de voedselzekerheid vergroot, verwoestijning voorkomt, bosbescherming verzekert, een vlotte overgang naar hernieuwbare energietechnologieën waarborgt en de volksgezondheid ondersteunt;

R.  overwegende dat de partijen bij de Overeenkomst van Parijs hebben erkend dat klimaatverandering een gemeenschappelijke zorg voor de mensheid is; overwegende dat de Partijen bij hun optreden om klimaatverandering tegen te gaan hun respectieve verplichtingen betreffende mensenrechten, het recht op gezondheid, de rechten van inheemse volken, lokale gemeenschappen, migranten, kinderen, personen met een handicap en mensen in kwetsbare situaties, en het recht op ontwikkeling, alsmede de gendergelijkheid, de empowerment van vrouwen en de intergenerationele solidariteit dienen te eerbiedigen, te bevorderen en in aanmerking te nemen;

S.  overwegende dat klimaatrechtvaardigheid nauw samenhangt met mensenrechten en ontwikkeling, aangezien zij de rechten van de meest kwetsbaren beschermt en een eerlijke verdeling van de lasten en voordelen van klimaatverandering en de gevolgen daarvan verzekert;

T.  overwegende dat in de SDG's erkend is dat er een verband bestaat tussen het bereiken van gendergelijkheid en het bereiken van alle SDG's, met inbegrip van doelstelling 13 inzake klimaatverandering, waarin voorzien wordt in de mogelijkheid om de grondoorzaken van de zwakkere sociaal-economische positie van vrouwen aan te pakken en dus hun bestendigheid tegen klimaatverandering te versterken;

U.  overwegende dat de klimaatverandering in regio's zoals Sub-Saharaans Afrika en Zuid‑Azië kan leiden tot extreme armoede voor meer dan 100 miljoen mensen tegen 2030, wat conflicten en ontheemding in de hand zal werken; overwegende dat in het UNCCD wordt geschat dat woestijnvorming tegen 2045 kan leiden tot de ontheemding van 135 miljoen mensen; overwegende dat de Internationale Organisatie voor Migratie van de VN in haar beoordeling van bewijsmateriaal opmerkt dat het aantal als gevolg van het klimaat ontheemden tegen 2050 kan variëren van 25 miljoen tot 1 miljard, waarbij het getal van 200 miljoen mensen de meest geciteerde schatting is;

V.  overwegende dat gendergelijkheid, sociale rechtvaardigheid en het recht op ontwikkeling inherent zijn aan het concept van klimaatrechtvaardigheid; overwegende dat de klimaatverandering de samenleving als geheel treft, maar dat het vooral vrouwen zijn die het meest geconfronteerd worden met klimaatontheemding;

W.  overwegende dat de klimaatverandering de omvang en frequentie van natuurrampen doet toenemen, wat kan leiden tot het verlies van bezit, het verlies van economische inkomstengenererende activiteiten, het verlies van toegang tot essentiële gezondheidsdiensten en een verhoogd risico op gendergerelateerd geweld; overwegende dat de bestendigheid van vrouwen tegen de gevolgen van natuurrampen vaak belemmerd wordt door aanhoudende ongelijkheid; overwegende dat de klimaatverandering deze ongelijkheid waarschijnlijk zal vergroten, wat nog meer gevallen van kwetsbaarheid en ontheemding zal creëren;

X.  overwegende dat deze gevolgen voor een groot deel vermeden kunnen worden door een snelle, inclusieve en genderresponsieve ontwikkelingsagenda ten uitvoer te leggen, die gericht is op bestrijding van en aanpassing aan de veranderende klimaatomstandigheden;

Y.  overwegende dat de klimaatverandering naar verwachting zal leiden tot een dusdanige toename van de ontheemding dat zij niet past binnen de parameters van de huidige internationale kaders; overwegende dat het aanpakken van de ontheemding ten gevolge van de klimaatverandering een belangrijke uitdaging zal zijn, waarvoor een complexe en alomvattende globale strategie vereist is die gebaseerd is op de eerbiediging van mensenrechten;

Z.  overwegende dat de aanneming van het document "Key Messages on Human Rights and Climate Change" (Kernpunten inzake mensenrechten en klimaatverandering) door de VN-Raad voor de mensenrechten in 2017 een belangrijke stap in de goede richting is voor het aanpakken van de negatieve gevolgen voor het ten volle en daadwerkelijk genieten van mensenrechten; overwegende dat de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de Overeenkomst van Parijs de mondiale leiders een transversale normatieve basis geven voor de ontwikkeling van een kader dat klimaatontheemding effectief kan aanpakken door voort te bouwen op de bestaande VN-instrumenten;

AA.  overwegende dat de EU een duidelijk rechtskader heeft dat haar verplicht gendergelijkheid en mensenrechten in haar intern en extern beleid te respecteren en te bevorderen; overwegende dat het EU-klimaatbeleid een aanzienlijke impact kan hebben op de bescherming van de mensenrechten en de bevordering van genderresponsieve klimaatbeleidsmaatregelen wereldwijd;

AB.  overwegende dat de EU, in lijn met de bevoegdheden overeenkomstig de Verdragen, de juridische en beleidsomgeving effectief kan verbeteren, teneinde de klimaatrechtvaardigheid te ondersteunen en actief bij te dragen aan de ontwikkeling van een internationaal kader ter bescherming van de mensenrechten van door het klimaat ontheemde personen; merkt op dat de EU en de lidstaten toegezegd hebben een genderperspectief te integreren in het toekomstige mondiaal pact voor veilige, ordelijke en reguliere migratie;

AC.  overwegende dat "klimaatvluchtelingen" niet in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 zijn opgenomen;

1.  erkent dat gendergelijkheid een voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van de klimaatuitdagingen; benadrukt dat vrouwen niet alleen slachtoffers zijn, maar ook krachtige actoren voor verandering, die, wanneer zij ten volle participeren, efficiënte klimaatstrategieën en/of oplossingen met betrekking tot de aanpassing en bestrijding kunnen formuleren en uitvoeren, en die klimaatbestendigheid kunnen opbouwen als een product van de verschillende domeinen waarin zij ervaring en praktische kennis hebben, in verschillende sectoren, gaande van landbouw, bosbouw en visserij tot energie-infrastructuur en duurzame steden;

2.  stelt vast dat de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt in plattelandsgebieden betrekking heeft op een breed scala aan banen die verder gaan dan de conventionele landbouw, en benadrukt in dit verband dat vrouwen in plattelandsgebieden actoren van verandering kunnen zijn, in de zin dat zij de overgang naar duurzame en ecologisch verantwoorde landbouw kunnen bevorderen en een belangrijke rol kunnen vervullen bij het scheppen van groene banen;

3.  verzoekt de Commissie programma's op te zetten voor de overdracht van moderne technologieën en kennis waarmee gemeenschappen en regio's in ontwikkelingslanden zich aan de klimaatverandering kunnen aanpassen, en vrouwen hierbij te betrekken, aangezien zij in de risicolanden tot 70 % van de arbeidskrachten in de landbouwsector vormen;

4.  is ervan overtuigd dat meer inspraak van vrouwen in plattelandsgebieden essentieel is met betrekking tot toegang tot land, kredieten en duurzame landbouwmethodes voor het opbouwen van klimaatbestendigheid, met inbegrip van de bescherming van ecosystemen, watervoorraden en bodemvruchtbaarheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten om deze aspecten in hun ontwikkelingsbeleid te beschermen, onder meer door middel van plannen voor publieke investeringen en ondersteuning van verantwoorde particuliere investeringen aan de hand van kaders zoals de "Guiding Principles on Business and Human Rights" uit het mondiaal pact van de VN en het actieplan voor investeringen in de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van UNCTAD;

5.  erkent dat vrouwen en meisjes de beste informatiebronnen zijn wat betreft hun eigen omstandigheden en behoeften, en dat zij daarom bij alle kwesties die hun aangaan geraadpleegd moeten worden; erkent dat, volgens het EIGE, vrouwen statistisch gezien bezorgder zijn over de klimaatverandering; erkent dat vrouwen als vernieuwers, leiders, organisatoren, opvoeders en zorgverleners door de eeuwen heen in moeilijke omstandigheden manieren hebben gevonden om te zorgen voor hun families en in hun behoeften te voorzien, en dat zij een enorm potentieel hebben om ook voor de toekomst vernieuwers te zijn;

6.  roept de Commissie op rekening te houden met de sociale en ecologische gevolgen van de beleidsinitiatieven die zij in het kader van haar handels- en extern ontwikkelingsbeleid neemt, met inbegrip van de impact ervan op vrouwen; dringt er tevens bij de Commissie op aan om de sociale en milieunormen in de hoofdstukken over duurzame ontwikkeling van haar handelsovereenkomsten bindend te maken, en sancties te voorzien indien deze niet worden nageleefd;

7.  erkent dat ontwikkelingsbeleid met betrekking tot gezondheid, onderwijs en emancipatie, naast milieubeleid, van fundamenteel belang is voor duurzame ontwikkeling en het uiteindelijk vinden van een oplossing voor de klimaatverandering; erkent dat de wijze waarop dit beleid wordt geïntegreerd om stijgende trends zoals verstedelijking aan te pakken van grote invloed zal zijn op de klimaatverandering;

8.  wijst erop dat SDG 13 ("Neem dringend actie om klimaatverandering en haar impact te bestrijden") ingaat op de participatie van vrouwen in klimaatmaatregelen via streefdoel 13.b, namelijk "Zorg ervoor dat de minst ontwikkelde landen en de kleine eilandstaten in ontwikkeling meer capaciteit hebben om doeltreffend beleid te voeren rond klimaatverandering, onder meer gericht op vrouwen, jongeren, en plaatselijke en achtergestelde gemeenschappen";

9.  betreurt dat alle bijdragen met betrekking tot gender door de partijen bij het UNFCCC op vrijwillige basis zijn; spoort de Commissie, samen met de lidstaten, aan om hun steun voor de ontwikkeling, aanname en financiering van het Genderactieplan van het UNFCCC te herhalen, en aan te vullen met een alomvattend en meerjarig werkprogramma dat financiering, prioritaire actiegebieden, tijdslijnen, cruciale prestatie-indicatoren, een definitie van de verantwoordelijke actoren, en monitorings- en toezichtmechanismen omvat;

10.  roept de Commissie en de lidstaten op het goede voorbeeld te geven en streefdoelen en tijdlijnen vast te stellen met het oog op het verwezenlijken van de doelstelling van genderevenwicht in delegaties bij het UNFCCC;

11.  onderstreept de noodzaak tijdelijke bijzondere maatregelen te nemen om het doel van genderevenwicht te bevorderen in formele en informele organen die zijn opgericht in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto, en een mechanisme ten uitvoer te leggen voor het opleggen van straffen aan regionale groepen en kiesdistricten die bij benoemingen het beginsel van gelijkwaardigheid niet in acht nemen;

12.  roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen, in overeenstemming met de beloften van de EU ten aanzien van gendergelijkheid en mensenrechten, dat de volgende nationaal vastgestelde bijdragen van de EU consistente verslaglegging bevatten over gendergelijkheid en mensenrechten;

13.  roept de lidstaten op om zich te houden aan Besluit 21/CP.22 inzake gender en klimaatverandering, dat partijen "uitnodigt om een nationaal contactpunt voor genderkwesties bij klimaatonderhandelingen, tenuitvoerlegging en monitoring aan te duiden en hiervoor in ondersteuning te voorzien", en contactpunten voor genderkwesties in derde landen en/of partnerlanden te ondersteunen;

14.  erkent dat vrouwen niet alleen het merendeel van de onbetaalde huishoudelijke en zorgtaken verrichten, maar ook in meerderheid de dagelijkse consumentenbeslissingen nemen en dat zij daarom, voorzien van nauwkeurige informatie en opties, via hun keuzen invloed kunnen uitoefenen op de duurzaamheid; stelt vast dat onderzoek bijvoorbeeld heeft uitgewezen dat consumenten hun broeikasgasemissies met tot 5 % kunnen verlagen door lokaal geproduceerd voedsel te kiezen;

15.  herinnert aan zijn resolutie van 16 november 2011 over de Conferentie over klimaatverandering in Durban (COP 17)[7] en aan de daarin opgenomen belofte om "te streven naar een vrouwelijke participatiegraad van minimaal 40 % in alle relevante organen" voor de financiering van het klimaatbeleid;

16.  vraagt de Commissie en de lidstaten om een genderresponsieve en op de mensenrechten gebaseerde benadering te hanteren bij de werkzaamheden van de taskforce van Warschau over ontheemding, die van het UNFCCC (COP 22) een mandaat kreeg om aanbevelingen te ontwikkelen voor geïntegreerde benaderingen om ontheemding door de schadelijke gevolgen van de klimaatverandering te voorkomen, te beperken en op te lossen, waarbij erkend wordt dat vrouwen en meisjes behoren tot de kwetsbaarste groepen die door de klimaatverandering ontheemd worden bijgevolg zeer kwetsbaar zijn voor mensenhandel en gendergerelateerd geweld;

17.  verzoekt de Commissie klimaatverandering in alle ontwikkelingsprogramma's op alle niveaus op te nemen; vraagt bovendien dat inheemse plattelandsvrouwen meer worden betrokken bij de besluitvorming en bij het plannen, uitvoeren en opstellen van beleidsinitiatieven en ontwikkelingsprogramma's met betrekking tot klimaatverandering;

18.  verzoekt de Commissie om, samen met de lidstaten, te zorgen voor een genderbewuste benadering in het kader van haar activiteiten voor het Platform voor ontheemding door rampen (het Nanseninitiatief) en haar "Agenda voor de bescherming van personen die buiten de eigen landsgrenzen ontheemd werden door rampen en klimaatverandering";

19.  verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom nieuwe, omvangrijkere en aanvullende financiering aan te moedigen, met name voor aanpassingen die rechtstreeks ten goede komen aan de vrouwen, die immers het kwetsbaarst zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering;

20.  verzoekt de Commissie en de lidstaten indicatoren te ontwikkelen en naar geslacht uitgesplitste gegevens te verzamelen bij het plannen, uitvoeren, monitoren en evalueren van beleidsmaatregelen, programma's en projecten met betrekking tot de klimaatverandering, onder meer aan de hand van instrumenten zoals genderanalyses, gendereffectbeoordelingen, genderbudgettering en de milieu- en gendergelijkheidsindex (EGI), waarbij ook het EIGE versterkt moet worden;

21.  vraagt de Commissie en de lidstaten om bij te dragen tot het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie, teneinde klimaatrechtvaardigheid te verzekeren door te erkennen dat de klimaatverandering een aanjager van migratie is, op de mensenrechten gebaseerde input te waarborgen, en gendergelijkheid in het hele pact te integreren, in overeenstemming met de behoeften van mensen die als gevolg van het klimaat ontheemd zijn;

22.  herinnert aan kerntoezegging 4 van de toezeggingen van de EU voor de wereldtop over humanitaire hulp, namelijk ervoor te zorgen dat de programmering van humanitaire bijstand genderresponsief is; roept de Commissie op erop toe te zien dat deze verbintenis tot uitdrukking komt in de tenuitvoerlegging van het ECHO-programma voor rampenparaatheid (DIPECHO) en in de tenuitvoerlegging van het Actieplan 2013‑2020 voor weerbaarheid in landen die gevoelig zijn voor crisis en de "Resilience Marker";

23.  veroordeelt scherp het gebruik van seksueel geweld tegen vrouwelijke ontheemden en migranten; is van mening dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de vrouwen en meisjes onder de migranten die op hun route aan geweld zijn blootgesteld, en dat hun toegang moet worden geboden tot medische verzorging en psychologische bijstand;

24.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de relevante programma's te richten op de gebieden die door rampen zijn getroffen, hun inspanningen op te voeren om hulp te verlenen aan deze regio's, en op te treden om de door rampen veroorzaakte problemen ter plaatse op te lossen, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van vrouwen en kinderen, die het meest lijden onder de gevolgen van rampen;

25.  verzoekt alle belanghebbenden de emancipatie van vrouwen en hun bewustwording aan te moedigen door hun kennis te verbeteren over de bescherming voor, tijdens en na met het klimaat verband houdende rampen en hen actief te betrekken bij de voorbereiding op rampen, systemen voor vroegtijdige waarschuwing en risicopreventie, aangezien dit een belangrijk onderdeel is van hun rol bij de vergroting van de weerbaarheid bij rampen;

26.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om, in samenwerking met de organisaties uit het maatschappelijk middenveld ter plaatse, controlemechanismen te ondersteunen, te versterken en in te voeren in opvangcentra voor ontheemden of migranten waar niet altijd de minimumvoorwaarden heersen om genderspecifiek geweld te voorkomen, teneinde alle vormen van intimidatie van vrouwen en meisjes te voorkomen;

27.  vraagt de Commissie om, in het kader van haar extern optreden, met het maatschappelijk middenveld en de mensenrechtenorganisaties samen te werken om voor vluchtelingen en ontheemden, met name voor kwetsbare vrouwen en meisjes, opvang te garanderen die de mensenrechten eerbiedigt;

28.  erkent de mogelijkheden voor het integreren van de bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering met de doelstellingen voor de economische emancipatie van vrouwen, met name in ontwikkelingslanden; roept de Commissie en de lidstaten op om in relevante projecten en mechanismen, zoals het samenwerkingsprogramma van de VN ter reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie in ontwikkelingslanden (UN‑REDD), te onderzoeken hoe vrouwen kansen kunnen krijgen in de vorm van betaald werk om de milieudiensten te verrichten die zij nu op vrijwillige basis doen, bijvoorbeeld herbebossing, bebossing van ontgonnen grond en de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen;

29.  roept de EU en de lidstaten op om, met het oog op de verdere bevordering van de vertegenwoordiging van vrouwen in de UNFCCC-onderhandelingen, te voorzien in financiering voor opleiding en deelname van vertegenwoordigers van het vrouwelijke geslacht; roept de Commissie ertoe op het vormen van netwerken van vrouwenorganisaties en activiteiten van het maatschappelijk middenveld met betrekking tot de ontwikkeling van klimaatveranderingsbeleid te bevorderen en te ondersteunen; verzoekt de Commissie te verzekeren dat vrouwen op gelijke voet deelnemen aan en begunstigde zijn van alle met EU-steun georganiseerde besprekingen, programma's en financiering met betrekking tot klimaatverandering op nationaal en lokaal niveau;

30.  verzoekt de Commissie en de DG's die voor gendergelijkheid, ontwikkeling en energie en klimaat bevoegd zijn, om gendergelijkheid structureel en systematisch op te nemen in hun klimaatveranderings- en energiebeleid voor de EU, en niet uitsluitend aandacht te besteden aan de externe dimensie; spoort met name het DG Justitie en Consumentenzaken en het DG Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (DEVCO) aan om zich meer bewust te worden van en zich sterker in te spannen voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw met betrekking tot klimaatrechtvaardigheid; benadrukt dat het DG Klimaat middelen moet toekennen zodat personeel voor het contactpunt voor gender kan worden aangeworven; roept de EU en haar lidstaten op om een beginsel van "klimaatrechtvaardigheid" te ontwikkelen; wijst er nadrukkelijk op dat kan worden gesteld dat het grootste onrecht van ons falen om klimaatverandering effectief aan te pakken, de schadelijke gevolgen voor arme landen en bevolkingsgroepen, en in het bijzonder voor vrouwen zijn;

31.  roept de Commissie en de lidstaten op in hun universele periodieke toetsingsverslagen aan de VN-Raad voor de mensenrechten verslag te doen van de gevolgen voor gender en mensenrechten en van klimaatactie;

32.  stelt vast dat de financiële verbintenissen van de EU voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw zijn toegenomen, maar dat er niet voorzien is in meer personeelscapaciteit om het toegenomen werk uit te voeren; benadrukt dat de EU een sterke betrokkenheid van de instellingen op het vlak van gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw in verband met de klimaatverandering moet laten zien, met name wat bepaald is in de overkoepelende beleidsmaatregelen voor ontwikkelingssamenwerking, namelijk de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen en het EU-genderactieplan;

33.  betreurt dat gendergelijkheid en klimaatverandering in het tweede EU-actieplan inzake gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw (GAP II) geen prioriteiten zijn; merkt op dat onvoldoende genderbewuste indicatoren werden ontwikkeld of opgenomen in de verslaglegging, en dat de interne verantwoordingsplicht en financiering voor resultaten op het vlak van gendergelijkheid en klimaatverandering ondermaats blijven; merkt op dat de minste vooruitgang is geboekt met betrekking tot doelstelling 20 van GAP II, over de gelijke rechten van vrouwen om deel te nemen aan en invloed uit te oefenen op besluitvormingsprocedures met betrekking tot klimaat en milieu, en roept de Commissie op om meer te doen om deze doelstelling ten uitvoer te leggen; herinnert eraan dat GAP II voorziet in een EU-agenda voor buitenlands beleid met vier thematische pijlers, waaronder de horizontale pijler waarmee beoogd wordt de institutionele cultuur van de Commissiediensten en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) te veranderen met het oog op een meer doeltreffende uitvoering van de beloften van de EU, met volledige inachtneming van het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen;

34.  erkent dat verbeterde technische richtsnoeren op zichzelf niet voldoende zullen zijn om de doeltreffendheid van de EU inzake gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw te vergroten;

35.  roept op tot verdere invoering van het concept van klimaatrechtvaardigheid in de vorm van wereldwijde, per persoon verdeelde en gecontroleerde CO2-quota, met een plan en een mechanisme dat voorziet in de compensatie van diegenen die minder dan hun quota gebruiken door diegenen die hun quota overschrijden;

36.  verzoekt de Commissie om het initiatief te nemen om een brede mededeling op te stellen met de titel "Gendergelijkheid en klimaatverandering – opbouwen van de herstelcapaciteit en bevorderen van klimaatrechtvaardigheid in bestrijdings- en aanpassingsstrategieën" teneinde haar sterke institutionele inspanningen voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw kracht bij te zetten en de huidige tekortkomingen inzake institutionele coördinatie aan te pakken;

37.  verzoekt de parlementaire commissies om gendermainstreaming te versterken als zij binnen het kader van hun bevoegdheden werken aan de grensoverschrijdende kwesties klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en mensenrechten;

38.  benadrukt de noodzaak om bij de financiering van zowel de aanpassing aan klimaatverandering als de bestrijding van de effecten ervan rekening te houden met het genderperspectief; verwelkomt de recente vooruitgang in genderbeleid op het vlak van multilaterale financieringsmechanismen; verwelkomt bovendien initiatieven uit de particuliere sector die erop gericht zijn om de sociale verantwoordelijkheid als ondernemer te vergroten door een premie te betalen voor projecten waarin duurzaamheidscriteria worden opgenomen, inclusief het bevorderen van inkomens en onderwijsmogelijkheden voor vrouwen; stelt echter vast dat volgens het VN‑ontwikkelingsprogramma (UN Development Programme, UNDP) slechts 0,01 % van alle wereldwijde financiering projecten ondersteunt die zowel klimaatverandering als vrouwenrechten aanpakken; verzoekt de EU en haar lidstaten ervoor te zorgen dat hun klimaatprogramma's in overeenstemming zijn met de hoogste internationale mensenrechtenstandaarden en gendergelijkheid niet ondermijnen;

39.  is van mening dat de drie financiële mechanismen onder het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering (UN Framework Convention on Climate Change, UNFCCC) – het Groen Klimaatfonds (GCF), de Mondiale Milieufaciliteit (GEF) en het adaptatiefonds (AF) – aanvullende fondsen moeten vrijmaken voor een meer op gender gericht investeringsbeleid voor het klimaat;

40.  dringt er bij de EU met name op aan om ontwikkelingshulp voorwaardelijk te stellen aan criteria gebaseerd op mensenrechten, en nieuwe genderbewuste criteria voor klimaatbeleid vast te stellen;

41.  roept op om ervoor te zorgen dat vrouwen bij gendergeoriënteerde acties niet alleen worden aangemerkt als begunstigden van klimaatmaatregelen, maar ook als ondernemers die schone technologieën toepassen; verwelkomt de oproep van de Commissie tot het indienen van voorstellen over "Vrouwen en Duurzame Energie", waarbij 20 miljoen EUR wordt vrijgemaakt om activiteiten van vrouwelijk ondernemerschap in de duurzame energiesector in ontwikkelingslanden te bevorderen en stimuleert de Commissie om dit bedrag te verhogen in de toekomst;

42.  verzoekt om op gendergelijkheid gerichte opleidingen voor EU-ambtenaren, specifiek voor degenen die te maken hebben met ontwikkelings- en klimaatbeleid;

43.  dringt erop aan dat door het klimaat veroorzaakte ontheemding serieus wordt genomen; staat open voor een debat over de invoering van een bepaling inzake "klimaatmigratie"; dringt erop aan dat er een panel van deskundigen wordt samengesteld om deze kwestie op internationaal niveau te verkennen en spoort ertoe aan het vraagstuk van klimaatmigratie op de internationale agenda te plaatsen; dringt aan op meer internationale samenwerking om veerkracht voor klimaatverandering te waarborgen;

44.  is ingenomen met de vlaggenschipprogrammeringsinitiatieven voor vrouwen van de VN en met de projecten en programma's van het Wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering die een horizontaal verband leggen tussen gender en klimaatverandering;

45.  is ingenomen met de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger van de VN voor de mensenrechten en het milieu en van de VN-Mensenrechtenraad op dit gebied, en verzoekt de Commissie en de lidstaten deze inspanningen te steunen, onder meer via financiële bijstand;

46.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

ADVIES van de Commissie buitenlandse zaken (21.11.2017)

aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid

inzake vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid
(2017/2086(INI))

Rapporteur voor advies: Pier Antonio Panzeri

SUGGESTIES

De Commissie buitenlandse zaken verzoekt de bevoegde Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

–  gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het actieprogramma van Peking,

–  gezien de leidende beginselen van de VN inzake interne ontheemding van 1998 en de benoeming door de VN-Mensenrechtenraad van de speciale rapporteur inzake de mensenrechten van intern ontheemden in november 2016,

–  gezien Resolutie 35/20 van de VN-Mensenrechtenraad van 22 juni 2017 over mensenrechten en klimaatverandering,

–  gezien de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten,

–  gezien de Verklaring van Stockholm van de VN-Conferentie inzake het menselijk leefmilieu van 1972 en de VN-Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling van 1992,

–  gezien de verplichtingen van Genève betreffende mensenrechten en klimaatactie,

–  gezien de gezamenlijke strategie EU-Afrika,

–  gezien het EU-genderactieplan 2016-2020 van 26 oktober 2015,

–  gezien de VN-doctrine inzake de "verantwoordelijkheid om te beschermen" (R2P),

A.  overwegende dat de negatieve gevolgen van de klimaatverandering tot migratie kunnen leiden; overwegende dat onvoldoende aandacht wordt besteed aan de bescherming van mensen die om milieuredenen intern ontheemd zijn; overwegende dat de impact van klimaatverandering harder zal worden gevoeld in de minst ontwikkelde landen, in de meest kwetsbare gemeenschappen en in gevoelige insulaire regio's die voor hun levensonderhoud het sterkst zijn aangewezen op natuurlijke hulpbronnen of over het geringste vermogen of onvoldoende middelen beschikken om zich aan te passen aan klimaatverandering, terwijl het de rijkste landen ter wereld zijn die de historische verantwoordelijkheid dragen voor de klimaatverandering;

B.  overwegende dat vrouwen kwetsbaarder zijn wat betreft klimaatverandering, gezien het feit dat vrouwen 70 % uitmaken van de 1,2 miljard mensen die minder dan een dollar per dag verdienen; overwegende dat klimaatverandering de genderongelijkheid vergroot, onder meer waar het gaat om mensenhandel; overwegende dat de beperkte toegang van vrouwen tot en hun controle over productiemiddelen alsmede hun beperktere rechten hen minder mogelijkheden geeft om vorm te geven aan de besluitvorming en het beleid te beïnvloeden, zoals officieel is erkend sinds de 13e Conferentie van de partijen inzake klimaatverandering (COP 13) op Bali in 2007;

C.  overwegende dat er een rechtstreeks verband is tussen klimaatverandering en de impact daarvan op de aantasting van het milieu, voedsel- en waterzekerheid, toegang tot natuurlijke hulpbronnen, menselijke gezondheid alsmede migratie en dat deze verschijnselen direct of indirect een bedreiging vormen voor de volledige uitoefening van mensenrechten, zoals het recht op leven, water en sanitaire voorzieningen, voeding, gezondheidszorg en huisvesting; overwegende dat klimaatverandering kan leiden tot economische rampspoed en tot politieke en maatschappelijke instabiliteit, wat een aanleiding kan zijn voor conflicten en door het klimaat teweeggebrachte ontheemding en migratie; overwegende dat ontginningsprojecten in natuurgebieden van bijzonder belang een bedreiging kunnen vormen voor lokale gemeenschappen en andere kwetsbare groepen zoals vrouwen, en de klimaatverandering verergeren;

D.  overwegende dat de negatieve consequenties van klimaatverandering de ontwikkelingsperspectieven van een land kunnen ondermijnen en de reeds bestaande genderongelijkheid (als gevolg van talloze sociaaleconomische, institutionele, culturele en politieke factoren) nog verder doen toenemen; overwegende dat klimaatverandering kan worden beschouwd als een katalysator voor ecologische en humanitaire problemen omdat de nadelige gevolgen ervan rechtstreeks verband houden met de aantasting van het milieu;

E.  overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen een kernbeginsel is van de Europese Unie en haar lidstaten en dat de bevordering van deze gelijkheid een van de voornaamste doelstellingen van de Unie is; overwegende dat de strijd tegen klimaatverandering een belangrijke prioriteit is en dat besluitvormers zich niet de luxe kunnen veroorloven om de intellectuele en actieve bijdrage van vrouwen te negeren; overwegende dat klimaatbeleid rechtstreeks van invloed is op gendergelijkheid en empowerment van vrouwen, en dat vrouwen een centrale rol spelen bij het ontwikkelen van oplossingen voor het temperen van en de aanpassing aan klimaatuitdagingen;

F.  overwegende dat volgens de Internationale Organisatie voor Migratie van de VN tegen 2050 als gevolg van de klimaatverandering wel eens 200 miljoen mensen ontheemd zouden kunnen zijn; overwegende dat Afrika en zijn bevolking volgens de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van blootstelling aan klimaatverandering;

G.  overwegende dat "klimaatvluchtelingen" niet in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 zijn opgenomen;

1.  benadrukt dat klimaatverandering de bestaande ongelijkheid versterkt en dat vrouwen en meisjes tot de groepen behoren die het zwaarst door klimaatverandering worden getroffen; benadrukt dat mensen op het platteland in ontwikkelingslanden, en met name vrouwen, bijzonder kwetsbaar zijn omdat zij vaak afhankelijk zijn van natuurlijke hulpbronnen, een groot deel van het landbouwwerk verrichten, met name waar het voedselproductie en de water- en brandstofvoorziening voor het gezin betreft, en dikwijls verantwoordelijk zijn voor veel onbetaald werk in huishoudens en gemeenschappen; onderstreept dat landbouw rechtstreeks verband houdt met milieuomstandigheden; benadrukt dat vrouwen zich in de frontlinie bevinden en daarom als eersten met onrecht en armoede geconfronteerd worden;

2.  is van mening dat innovatie in de landbouw kan bijdragen tot de teelt van landbouwgewassen die beter bestand zijn tegen klimaatverandering, wat bijdraagt tot betere en meer voorspelbare oogsten en zorgt voor een hoger inkomen voor landbouwers, huishoudens en lokale gemeenschappen;

3.  benadrukt dat klimaatverandering een genderbewuste en op mensenrechten gebaseerde aanpak vergt; dringt aan op daadwerkelijke participatie van vrouwen in besluitvormingsprocessen op alle niveaus, met inbegrip van internationale klimaatonderhandelingen, met het doel genderbewuste antwoorden te ontwikkelen om onderliggende ongelijkheden aan te pakken; wijst op het grote belang van onderwijs voor meisjes en vrouwen in verschillende disciplines zodat zij economische kansen krijgen, en op de noodzaak om te voorzien in financiering voor de participatie van vrouwen in internationale processen;

4.  wijst erop dat empowerment van alle vrouwen en meisjes een expliciet doel is dat in alle doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling moet worden verwezenlijkt; dringt er in dit verband op aan dat de Commissie en de lidstaten zich actief inzetten voor een grotere rol van vrouwen in dergelijke onderhandelingen; verzoekt de internationale gemeenschap rekening te houden met het genderperspectief en met de specifieke prioriteiten van vrouwen bij de financiering van initiatieven en de ondersteuning van nieuwe technologieën om de klimaatverandering aan te pakken; verleent in dit opzicht zijn volle steun aan ondernemerschapsprogramma's die zijn gelanceerd en die de volledige participatie van vrouwen tot doel hebben;

5.  benadrukt dat vrouwen moeten worden betrokken bij de uitstippeling en uitvoering van milieubeleid op nationaal en lokaal niveau, omdat de kennis en ervaring van lokale vrouwen kan worden gebruikt om voor een doeltreffend beleid te zorgen;

6.  wijst met bezorgdheid op de aan het klimaat gerelateerde ontheemding van bevolkingsgroepen waarbinnen vrouwen met kinderen en jonge meisjes de meest kwetsbare groepen vormen en zijn blootgesteld aan schendingen van hun grondrechten; dringt erop aan dat door het klimaat veroorzaakte ontheemding serieus wordt genomen; staat open voor een debat over de invoering van een bepaling inzake "klimaatmigratie"; dringt erop aan dat er een panel van deskundigen wordt samengesteld om deze kwestie op internationaal niveau te verkennen en spoort ertoe aan het vraagstuk van klimaatmigratie op de internationale agenda te plaatsen; dringt aan op meer internationale samenwerking om veerkracht voor klimaatverandering te waarborgen;

7.  verzoekt de Commissie te zorgen voor een genderbewuste aanpak die waarborgt dat de rechten van vrouwen, de bevordering van gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid worden opgenomen in al haar nationale en regionale strategische programma's, het actieplan inzake mensenrechten en democratie en haar mensenrechtendialogen met derde landen, en wenst dat met het genderperspectief rekening wordt gehouden als algemene, horizontale doelstelling voor alle beleidsmaatregelen inzake klimaatverandering;

8.  is ingenomen met de vlaggenschipprogrammeringsinitiatieven voor vrouwen van de VN en met de projecten en programma's van het Wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering die een horizontaal verband leggen tussen gender en klimaatverandering;

9.  is ingenomen met de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger van de VN voor de mensenrechten en het milieu en van de VN-Mensenrechtenraad op dit gebied, en verzoekt de Commissie en de lidstaten deze inspanningen te steunen, onder meer via financiële bijstand.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

21.11.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

44

5

5

Bij de eindstemming aanwezige leden

Michèle Alliot-Marie, Francisco Assis, Petras Auštrevičius, Bas Belder, Mario Borghezio, Victor Boştinaru, Elmar Brok, Klaus Buchner, James Carver, Lorenzo Cesa, Javier Couso Permuy, Georgios Epitideios, Anna Elżbieta Fotyga, Eugen Freund, Michael Gahler, Sandra Kalniete, Manolis Kefalogiannis, Tunne Kelam, Janusz Korwin-Mikke, Eduard Kukan, Ryszard Antoni Legutko, Barbara Lochbihler, Andrejs Mamikins, Ramona Nicole Mănescu, Alex Mayer, David McAllister, Tamás Meszerics, Francisco José Millán Mon, Pier Antonio Panzeri, Demetris Papadakis, Ioan Mircea Paşcu, Tonino Picula, Julia Pitera, Cristian Dan Preda, Michel Reimon, Jean-Luc Schaffhauser, Alyn Smith, Jordi Solé, Jaromír Štětina, Dubravka Šuica, Charles Tannock, László Tőkés, Ivo Vajgl, Geoffrey Van Orden, Hilde Vautmans

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Asim Ademov, Laima Liucija Andrikienė, Jo Leinen, Urmas Paet, Miroslav Poche, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Marietje Schaake, Janusz Zemke

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Ivica Tolić

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

44

+

ALDE

Hilde Vautmans, Ivo Vajgl, Marietje Schaake, Petras Auštrevičius, Urmas Paet

GUE/NGL

Javier Couso Permuy

PPE

Asim Ahmedov Ademov, Cristian Dan Preda, Dubravka Šuica, David McAllister, Eduard Kukan, Elmar Brok, Francisco José Millán Mon, Ivica Tolić, Jaromír Štětina, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Julia Pitera, Laima Liucija Andrikienė, Lorenzo Cesa, László Tőkés, Manolis Kefalogiannis, Michael Gahler, Michèle Alliot-Marie, Ramona Nicole Mănescu, Sandra Kalniete, Tunne Kelam

S&D

Alex Mayer, Andrejs Mamikins, Demetris Papadakis, Eugen Freund, Francisco Assis, Ioan Mircea Paşcu, Janusz Zemke, Jo Leinen, Miroslav Poche, Pier Antonio Panzeri, Tonino Picula, Victor Boştinaru

VERTS/ALE

Alyn Smith, Barbara Lochbihler, Jordi Solé, Klaus Buchner, Michel Reimon, Tamás Meszerics

5

-

EFDD

James Carver

ENF

Jean-Luc Schaffhauser, Mario Borghezio

NI

Georgios Epitideios, Janusz Korwin-Mikke

5

0

ECR

Anna Elżbieta Fotyga, Bas Belder, Charles Tannock, Geoffrey Van Orden, Ryszard Antoni Legutko

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (27.11.2017)

aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid

inzake vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid
(2017/2086(INI))

Rapporteur voor advies: Florent Marcellesi

SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de bevoegde Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat de partijen bij de Overeenkomst van Parijs (die tijdens de VN‑klimaatconferentie van 2015 (COP 21) werd gesloten) hebben toegezegd om mensenrechten te respecteren en te bevorderen, met name gendergelijkheid en empowerment van vrouwen, bij acties om klimaatverandering aan te pakken;

1.  brengt in herinnering dat vrouwen kwetsbaarder zijn voor de schadelijke effecten van klimaatrisico's vanwege socioculturele en economische barrières (zoals toegang tot grond, krediet, openbare diensten en technologie), armoede en de afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen voor hun bestaan; stelt bijvoorbeeld met bezorgdheid vast dat de klimatologische druk op water- en boshulpbronnen de dagelijkse activiteiten van vrouwen vaak onevenredig hard treft, waardoor hun economische vooruitzichten worden beperkt; herhaalt dat de emancipatie van de vrouw en de vermindering van discriminerende praktijken van het allergrootste belang zijn om de problemen als gevolg van de klimaatverandering te overwinnen en een effectieve bestendigheid op te bouwen; wijst er daarom op dat genderoverwegingen evenals de klimaatveranderingsprogramma's een centrale plaats moeten innemen in het beleid en de programma's die in ontwikkelingslanden worden uitgevoerd;

2.  stelt met bezorgdheid vast dat volgens een studie van de VN de rol van vrouwen als aanjagers van verandering in het kader van klimaatgerelateerde beslissingen en investeringen tot op heden bescheiden is, evenals de mate waarin zij daarvan profiteren[1]; betreurt met name dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de belangrijkste met klimaatverandering samenhangende wetenschapsgebieden – zoals energie, techniek, vervoer, informatietechnologie (IT) en informatica – als geschoolde werknemers, professionals of beleidsmakers; is van mening dat een paradigmaverschuiving nodig is, zodat genderkwesties bij inspanningen en investeringen op het gebied van klimaatbeheer centraal worden gesteld; is van mening dat klimaatgerelateerde beslissingen en investeringen derhalve alle lagen van de samenleving zouden moeten beslaan, inclusief vrouwen en andere kwetsbare groepen;

3.  benadrukt de noodzaak om bij de financiering van zowel de aanpassing aan klimaatverandering als de bestrijding van de effecten ervan rekening te houden met het genderperspectief; verwelkomt de recente vooruitgang in genderbeleid op het vlak van multilaterale financieringsmechanismen; verwelkomt bovendien initiatieven uit de particuliere sector die erop gericht zijn om de sociale verantwoordelijkheid als ondernemer te vergroten door een premie te betalen voor projecten waarin duurzaamheidscriteria worden opgenomen, inclusief het bevorderen van inkomens en onderwijsmogelijkheden voor vrouwen; stelt echter vast dat volgens het VN‑ontwikkelingsprogramma (UN Development Programme, UNDP) slechts 0,01 % van alle wereldwijde financiering projecten ondersteunt die zowel klimaatverandering als vrouwenrechten aanpakken; verzoekt de EU en haar lidstaten ervoor te zorgen dat hun klimaatprogramma's in overeenstemming zijn met de hoogste internationale mensenrechtenstandaarden en gendergelijkheid niet ondermijnen;

4.  vraagt de lidstaten bij de ontwikkeling, uitvoering, controle en evaluatie van en bij de verslaglegging over hun nationale milieubeleid rekening te houden met het genderperspectief; vraagt hen tevens ervoor te zorgen dat vrouwen volledig en op basis van gelijkwaardigheid kunnen deelnemen aan de besluitvorming op alle niveaus, in het bijzonder met betrekking tot de strategieën in verband met de klimaatverandering; vraagt bovendien dat vrouwen worden betrokken bij het beheer van en de besluitvorming rondom de toekenning van middelen ter voorkoming van natuurrampen;

5.  is van mening dat de drie financiële mechanismen onder het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering (UN Framework Convention on Climate Change, UNFCCC) – het Groen Klimaatfonds (GCF), de Mondiale Milieufaciliteit (GEF) en het adaptatiefonds (AF) – aanvullende fondsen moeten vrijmaken voor een meer op gender gericht investeringsbeleid voor het klimaat;

6.  dringt aan op de noodzaak om programmatische benaderingen op te sporen en te bevorderen die bewezen hebben rekening te houden met het genderperspectief, zoals onder andere bevolkings-, gezondheids- en milieuprogramma’s, die een geïntegreerde oplossing voor gezondheids-, gender- en klimaatgerelateerde uitdagingen bieden, inclusief het aanpakken van de klimaatverandering en bijdragen aan het behalen van de respectievelijke doelstellingen voor duurzame ontwikkeling;

7.  herinnert eraan dat de empowerment van vrouwen centraal staat bij het behalen van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling; stelt bezorgd vast dat er op gender gebaseerde barrières bestaan in internationale en nationale beleidsprocedures op het gebied van klimaatverandering; benadrukt dat de deelname van vrouwen aan beslissings-, plannings- en uitvoeringsprocessen moet worden gewaarborgd; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan zich sterker in te spannen voor de integratie van gendergelijkheid in hun klimaat- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, inclusief in alle handels- en investeringskaders; dringt er bij de EU met name op aan om ontwikkelingshulp voorwaardelijk te stellen aan criteria gebaseerd op mensenrechten en nieuwe genderbewuste criteria voor klimaatbeleid vast te stellen;

8.  herinnert eraan dat het verzamelen van naar sekse uitgesplitste gegevens en genderstatistieken een eerste stap is richting de uitvoering van een gedegen genderanalyse inzake klimaatverandering; stelt echter vast dat genderstatistieken inzake het milieu in veel landen ontbreken; verzoekt de EU om de capaciteitsopbouw van de nationale statistieksystemen in ontwikkelingslanden te bevorderen, opdat genderstatistieken inzake het milieu kunnen worden verzameld en zodat de gevolgen van de klimaatverandering beter kunnen worden geëvalueerd en er oplossingen voor kunnen worden gezocht; verzoekt met name de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) om het verzamelen van gegevens te verbeteren (zoals gegevens over de herstelcapaciteit en kwetsbaarheid na een ramp) en genderanalyse van de mechanismen van het Protocol van Kyoto en de gevolgen ervan te bevorderen;

9.  pleit voor de invoering van een klimaatvriendelijkheidsindicator die het mogelijk maakt groeimodellen, consumptiepatronen en levensstijlen te analyseren en te onderzoeken wat hun invloed is op de klimaatverandering;

10.  herinnert eraan dat de economische zelfstandigheid van vrouwen veronderstelt dat vrouwen toegang hebben tot sociale zekerheid, land, sociale basisvoorzieningen en openbare voorzieningen; stelt echter bezorgd vast dat ondanks het feit dat ze de mondiale voedselproductie domineren (50 tot 80 %), vrouwen minder dan 20 % van het land bezitten, volgens de UNDP; stelt eveneens vast dat de toenemende commerciële vraag naar land het arme vrouwen moeilijk maakt om veilige en billijke toegang tot het land te verkrijgen of te houden;

11.  benadrukt de kwetsbaarheid van vrouwen in de landbouwsector, die bijzonder getroffen is door de klimaatverandering; benadrukt dat de naar gender uitgesplitste investeringsrisico's voor duurzame landbouw moeten worden aangepakt; verzoekt de EU ontwikkelingslanden te helpen bij de hervorming van wetten en afschaffing van discriminerende praktijken die het bezit van en de toegang tot productiemiddelen, waaronder advies of financiële diensten, voor vrouwen beperken;

12.  herinnert eraan dat door de aanname van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen de coherentie van het ontwikkelingsbeleid centraal staat in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling; spoort de EU aan om haar energiebeleid vast te stellen in overeenstemming met deze beginselen; stelt bezorgd vast dat EU-maatregelen, bedoeld om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en uitstoot door vervoer terug te dringen in de EU, hebben geleid tot een toegenomen vraag naar biobrandstoffen, een vraag waar alleen aan kan worden voldaan door biobrandstoffen te importeren uit ontwikkelingslanden; benadrukt dat dit heeft geleid tot veranderingen van landgebruik, met gevolgen voor kwetsbare groepen, met name vrouwen; roept de EU op deze bezwaren aan te pakken in de lopende hervorming van de richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn 2009/28/EG);

13.  is verheugd dat de Overeenkomst van Parijs ook aandacht besteed aan genderevenwicht en benadrukt dat het alleen mogelijk zal zijn om landen te helpen bij de verwezenlijking van hun klimaatdoelstellingen of hun beoogde bijdragen zoals vastgesteld in het kader van COP 21 als we gebruikmaken van de kennis, inzichten, participatie en inspanningen van alle segmenten van onze samenlevingen, met name die van vrouwen;

14.  herinnert eraan dat bossen voorzien in het levensonderhoud van 1,6 miljard mensen en 80 % van de biodiversiteit op het land en bijdragen aan het absorberen van 30 % van de CO2-uitstoot;

15.  herinnert aan de sleutelrol van bossen bij het behoud van biodiversiteit, de beperking van klimaatverandering, de levering van ecosysteemdiensten en de bescherming van bestaansmiddelen; stelt echter vast dat hoewel vrouwen in bosafhankelijke samenlevingen aanzienlijk bijdragen aan het duurzaam beheer van de bossen, ze vaak niet extra profiteren van bosgerelateerde investeringen en worden uitgesloten bij relevante besluitvorming; pleit voor de versterking van de rechten van inheemse bevolkingsgroepen, met name van inheemse vrouwen; benadrukt de kritische rol die gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen spelen in het succes van REDD+ op de lange termijn; is van mening dat REDD+-acties gericht moeten zijn op structurele ongelijkheden met betrekking tot land- en boseigendom; benadrukt in het bijzonder dat het gebrek aan duidelijkheid en zekerheid met betrekking tot landbezit in ontwikkelingslanden moet worden aangepakt, vooral ten aanzien van vrouwen, die vaak enkel vruchtgebruik hebben op de grond, waardoor hun beslissingsbevoegdheid op het vlak van het beheer of gebruikmaken van het REDD+-proces wordt aangetast;

16.  herinnert eraan dat woestijnvorming en verlies van watervoorraden van grote invloed zijn op het dagelijkse leven van vrouwen, in het bijzonder van boerenvrouwen; vraagt dat landrechten en de rechten van vrouwen op landgebruik worden gewaarborgd, met name door middel van landhervormingsprogramma's;

17.  herinnert eraan dat gedecentraliseerde duurzame energietechnologieën in toenemende mate de kostenefficiëntste energieopties voor de armen worden; roept op om ondernemerschap bij vrouwen in de energiesector te ondersteunen om zo de tijd die ze aan onbetaald huishoudelijk werk en zorgtaken besteden te verminderen;

18.  herinnert eraan dat het noodzakelijk is kleine boeren, in het bijzonder vrouwen, te beschermen en te erkennen, aangezien zij een sleutelrol vervullen in de economie en hun rechten inzake landgebruik en eigendomsrechten inzake land moeten worden beschermd door middel van bindende rechtsmechanismen ter bestrijding van landroof;

19.  herinnert eraan dat hoewel vrouwen in de meeste ontwikkelingslanden de voornaamste beheerders van de energiekosten in het huishouden zijn, zij vaak geconfronteerd worden met energiearmoede, bijvoorbeeld door het dagelijks gebruik van moeilijk brandbare materialen en materialen die gezondheidsrisico's met zich meebrengen, die negatieve gevolgen hebben voor hun vooruitzichten op het vlak van gezondheidszorg, toegang tot drinkwater, landbouw, kansen op de arbeidsmarkt enzovoort; benadrukt tegen deze achtergrond de noodzaak om naar gender uitgesplitste investeringsrisico's op het gebied van energie aan te pakken, opdat universele toegang tot energie sneller tot stand kan worden gebracht; benadrukt dat klimaatovereenkomsten kunnen bijdragen tot het terugdringen van de armoede door de elektrificatie van ontwikkelingslanden op basis van hernieuwbare energiebronnen te stimuleren; gelooft in deze context dat vrouwen machtige aanjagers van verandering kunnen zijn in de transitie naar duurzame energie; dringt er bij ontwikkelingslanden meer in het algemeen op aan beleidsmaatregelen aan te nemen die de toegang tot betaalbare, betrouwbare en moderne energiebronnen mogelijk maken, in overeenstemming met SDG 7, en benadrukt dat gendermainstreaming in energiebeleid en -programma's moet worden opgenomen om de doeltreffendheid en de efficiëntie ervan te verhogen;

20.  roept op om ervoor te zorgen dat vrouwen bij gendergeoriënteerde acties niet alleen worden aangemerkt als begunstigden van klimaatmaatregelen, maar ook als ondernemers die schone technologieën toepassen; verwelkomt de oproep van de Commissie tot het indienen van voorstellen voor "Vrouwen & Duurzame Energie", waarbij 20 miljoen EUR wordt vrijgemaakt om activiteiten van vrouwelijk ondernemerschap in de duurzame energiesector in ontwikkelingslanden te bevorderen en stimuleert de Commissie om dit bedrag te verhogen in de volgende edities;

21.  herinnert eraan dat vrouwen over het algemeen harder getroffen worden door klimaatgerelateerde rampen dan mannen en dat dergelijke rampen de genderongelijkheden nog verergeren, onder meer in de toewijzing van onderdak; benadrukt dat adequaat moet worden gereageerd op de economische, medische en psychologische behoeften van vrouwen in crisissituaties en na rampen; herhaalt meer in het algemeen dat de lidstaten gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen de plicht hebben om concrete stappen te zetten voor het aanpakken van de gendergerelateerde dimensies van rampen in een veranderend klimaat door onder andere de toepassing van gericht, landspecifiek beleid, strategieën, wetgeving en budget;

22.  benadrukt dat er binnen bestaande financieringskaders voor het klimaat naar moet worden gestreefd om genderperspectieven te integreren in de inspanningen met het oog op de afzwakking van het risico van en de aanpassing aan rampen;

23.  verzoekt om de opsporing en versterking van specifieke gendergevoelige strategieën die de gender- en sociale dimensies ondersteunen, vermeld door de mondiale klimaatautoriteit, de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC), met inbegrip van haar verwijzing naar vrijwillige, op rechten gebaseerde gezinsplanning als een potentiële aanpassingsstrategie;

24.  benadrukt dat de overdracht van milieuvriendelijke technologie van groot belang is en dat de financiële verbintenissen in het kader van de COP 21 en in het kader van het Groen Klimaatfonds moeten worden nagekomen, opdat de ontwikkelingslanden kunnen overstappen op een koolstofvrij groeibeleid.

25.  verzoekt om op gendergelijkheid gerichte opleidingen voor EU-ambtenaren, specifiek voor degenen die te maken hebben met ontwikkelings- en klimaatbeleid;

26.  verzoekt de Commissie in het kader van klimaatrechtvaardigheid de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen in de regionale steunprogramma's, in het actieplan inzake mensenrechten en democratie, en de dialoog met derde landen.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

21.11.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

18

1

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Ignazio Corrao, Mireille D’Ornano, Enrique Guerrero Salom, Maria Heubuch, Arne Lietz, Linda McAvan, Norbert Neuser, Vincent Peillon, Maurice Ponga, Lola Sánchez Caldentey, Elly Schlein, Eleftherios Synadinos, Eleni Theocharous, Paavo Väyrynen, Bogdan Brunon Wenta, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Thierry Cornillet, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Frank Engel, Brian Hayes, Florent Marcellesi, Paul Rübig

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

18

+

ALDE

Paavo Väyrynen, Thierry Cornillet

EFDD

Ignazio Corrao

GUE/NGL

Lola Sánchez Caldentey

PPE

Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Anna Záborská, Bogdan Brunon Wenta, Brian Hayes, Frank Engel, Maurice Ponga

S&D

Arne Lietz, Elly Schlein, Enrique Guerrero Salom, Linda McAvan, Norbert Neuser, Vincent Peillon

VERTS/ALE

Florent Marcellesi, Maria Heubuch

1

-

EFDD

Mireille D’Ornano

3

0

ECR

Eleni Theocharous

NI

Eleftherios Synadinos

PPE

Paul Rübig

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

  • [1]  VN-handleiding Vrouwen getiteld "Leveraging co-benefits between gender equality and climate action for sustainable development. Mainstreaming Gender Considerations in Climate Change Projects".

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

4.12.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

21

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Daniela Aiuto, Maria Arena, Vilija Blinkevičiūtė, Anna Hedh, Mary Honeyball, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Florent Marcellesi, Angelika Mlinar, Maria Noichl, Marijana Petir, Ángela Vallina, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Stefan Eck, Sirpa Pietikäinen, Evelyn Regner, Marc Tarabella, Mylène Troszczynski, Julie Ward

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Max Andersson, Jakop Dalunde, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Lambert van Nistelrooij

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

21

+

ALDE

Angelika Mlinar

EFDD

Daniela Aiuto

GUE/NGL

Stefan Eck, Ángela Vallina

PPE

Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Marijana Petir, Sirpa Pietikäinen, Lambert van Nistelrooij, Anna Záborská

S&D

Maria Arena, Vilija Blinkevičiūtė, Anna Hedh, Mary Honeyball, Maria Noichl, Evelyn Regner, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Marc Tarabella, Julie Ward

VERTS/ALE

Max Andersson, Jakop Dalunde, Florent Marcellesi

1

-

ENF

Mylène Troszczynski

0

0

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding