VERSLAG over het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020

28.2.2018 - (2017/2052(INI))

Begrotingscommissie
Rapporteur: Jan Olbrycht, Isabelle Thomas


Procedure : 2017/2052(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0048/2018
Ingediende teksten :
A8-0048/2018
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020

(2017/2052(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 311, 312 en 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020[1], en de latere wijziging daarvan bij Verordening (EU, Euratom) 2017/1123 van de Raad van 20 juni 2017[2],

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer[3],

–  gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over de voorbereiding van de postelectorale herziening van het MFK 2014-2020: bijdrage van het Parlement in afwachting van het Commissievoorstel[4],

–  gezien de discussienota van de Commissie over de toekomst van de EU-financiën van 28 juni 2017 (COM(2017) 358),

–  gezien zijn resolutie van 24 oktober 2017 over de discussienota over de toekomst van de EU-financiën[5],

–  gezien resolutie 70/1 van de Algemene Vergadering van de VN getiteld "Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling",

–  gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten[6],

–  gezien de bekrachtiging van de Overeenkomst van Parijs door het Europees Parlement en de Raad op 4 oktober 2016[7],

–  gezien het verslag "Challenges facing civil society organisations working on human rights in the EU" van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten,

–  gezien het initiatiefadvies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de financiering van organisaties van het maatschappelijk middenveld door de EU,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie, de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie begrotingscontrole, het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0048/2018),

A.  overwegende dat het huidige meerjarig financieel kader (MFK) in 2013 werd goedgekeurd en voor het eerst een reële afname ten opzichte van de vorige financiële programmeringsperiode inhield van zowel de vastleggings- als de betalingskredieten, ondanks de toegenomen bevoegdheden en de groeiende ambities van de EU op grond van respectievelijk het Verdrag van Lissabon en de Europa 2020-strategie; overwegende dat het voorts een aanzienlijk verschil vertoonde tussen de omvang van de vastleggings- en de betalingskredieten, wat mede geleid heeft tot een achterstand van onbetaalde rekeningen in de eerste twee jaren van het MFK; overwegende dat de late vaststelling van het MFK en de daarmee samenhangende rechtsgrondslagen mede debet waren aan vertragingen bij de uitvoering, waarvan de gevolgen nu nog steeds voelbaar zijn en die ertoe zouden kunnen leiden dat de betalingsverzoeken zich aan het eind van het huidige MFK ophopen en in de volgende periode terechtkomen; overwegende dat op aandringen van het Parlement nieuwe bepalingen in het MFK werden opgenomen om de globale plafonds in de hoogst mogelijke mate te benutten en om te voorzien in flexibiliteitsmechanismen;

B.  overwegende dat al snel bleek dat het MFK 2014-2020 niet toereikend was om te voldoen aan de werkelijke behoeften en politieke ambities, aangezien er van meet af aan een beroep op werd gedaan om een reeks crises en nieuwe uitdagingen aan te pakken op het gebied van investeringen, sociale uitsluiting, migratie en vluchtelingen, jeugdwerkloosheid, veiligheid, landbouw, het milieu en klimaatverandering, die niet konden worden voorzien op het moment dat het MFK werd vastgesteld; overwegende dat het huidige MFK als gevolg daarvan al na slechts twee jaar uitvoering de grenzen van het haalbare had bereikt, aangezien de beschikbare marges waren benut, de flexibiliteitsbepalingen en de speciale instrumenten in aanzienlijke mate waren gemobiliseerd, het bestaande beleid en de bestaande programma's onder druk zijn komen te staan of zelfs werden teruggeschroefd, en een aantal niet-budgettaire mechanismen werden gecreëerd als compensatie voor de ontoereikende omvang en flexibiliteit van de EU-begroting;

C.  overwegende dat deze tekortkomingen al duidelijk waren geworden bij de tussentijdse evaluatie en herziening van het MFK die eind 2016 plaatsvond, en onmiddellijk hadden moeten worden aangepakt, zoals blijkt uit de resolutie van het Parlement van 6 juli 2016; overwegende dat de goedgekeurde tussentijdse herziening een matige verruiming van het potentieel van de bestaande flexibiliteitsbepalingen heeft opgeleverd, maar niet tot een herziening van de MFK-plafonds heeft geleid;

D.  overwegende dat de Commissie in mei 2018 haar pakket met voorstellen zal presenteren over het MFK na 2020, onder meer over de toekomstige eigen middelen, terwijl Verordening (EU) nr. 1311/2013 van de Raad bepaalt dat dit vóór 1 januari 2018 had moeten gebeuren; overwegende dat zij naar verwachting kort daarna met ontwerpwetgevingsvoorstellen voor de financiële programma's en financieringsinstrumenten zal komen;

1.  neemt deze resolutie aan om het standpunt van het Parlement over het MFK na 2020 uiteen te zetten, met bijzondere aandacht voor de verwachte prioriteiten, omvang, structuur, duur, flexibiliteit en andere horizontale beginselen, en om te wijzen op de specifieke begrotingsrichtsnoeren voor de EU-beleidsgebieden die onder het volgende financieel kader vallen; verwacht van de Commissie dat zij haar wetgevingsvoorstel voor het volgende MFK samen met een nieuw ontwerp voor een interinstitutioneel akkoord presenteert waarin rekening wordt gehouden met de standpunten en suggesties van het Parlement; benadrukt dat deze resolutie ook als basis dient voor de deelname van het Parlement aan de procedure met het oog op de vaststelling van het volgende MFK;

2.  neemt tegelijk een afzonderlijke resolutie aan om zijn standpunt kenbaar te maken over de hervorming van het stelsel van eigen middelen van de EU, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Groep op hoog niveau eigen middelen; verzoekt de Commissie naar behoren rekening te houden met het standpunt van het Parlement bij de opstelling van de wetgevingsvoorstellen over de eigen middelen van de EU, die ambitieus moeten zijn qua toepassingsgebied en samen met de voorstellen voor het MFK gepresenteerd moeten worden; benadrukt dat de ontvangsten en de uitgaven van het volgende MFK als één pakket zullen worden behandeld tijdens de komende onderhandelingen, en dat er geen overeenstemming over het MFK zal worden bereikt indien er terzelfder tijd geen vooruitgang wordt geboekt bij de eigen middelen;

I. Prioriteiten en uitdagingen van het volgende MFK

3.  is ingenomen met de discussie over het volgende MFK en beschouwt deze als een kans om de weg te bereiden voor een sterker en duurzamer Europa door middel van een van zijn meest tastbare instrumenten, de begroting van de Unie; is van mening dat het volgende MFK ingebed moet zijn in een bredere strategie en in een verhaal voor de toekomst van Europa; is van mening dat in het MFK de begrotingsmiddelen afgestemd moeten zijn op het politieke project en de beleidsprioriteiten van de EU;

4.  is ervan overtuigd dat het volgende MFK moet voortbouwen op de deugdelijk gegronde beleidslijnen en prioriteiten van de Unie, met het oog op de bevordering van vrede, democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en gendergelijkheid, de verhoging van de welvaart, duurzame economische groei op lange termijn en ontwikkeling en innovatie, hoogwaardige werkgelegenheid die fatsoenlijke banen oplevert, de bestrijding van de klimaatverandering en de stimulering van economische, sociale en territoriale cohesie alsmede solidariteit tussen de lidstaten en de burgers; beschouwt deze pijlers als voorwaarden voor een goed functionerende eengemaakte markt en economische en monetaire unie en voor de versterking van de positie van Europa in de wereld; gaat ervan uit dat zij meer dan ooit van belang zijn voor de inspanningen van Europa in de toekomst;

5.  is van mening dat het volgende MFK de Unie in staat moet stellen om oplossingen te bieden en sterker uit de crises van het afgelopen decennium te komen: de economische en financiële recessie, de jeugdwerkloosheid, aanhoudende armoede en sociale uitsluiting, de migratie- en vluchtelingenkwestie, de klimaatverandering en natuurrampen, de verslechtering van het leefmilieu en biodiversiteitsverlies, terrorisme en instabiliteit, om er slechts enkele te noemen; onderstreept dat deze wereldwijde, grensoverschrijdende uitdagingen met interne implicaties de onderlinge afhankelijkheid aantonen van onze economieën en samenlevingen, en de aandacht vestigen op de behoefte aan gemeenschappelijke acties;

6.  wijst erop dat de EU haar toezegging gestand moet doen om als voorloper te fungeren bij de tenuitvoerlegging van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's), die een globaal stappenplan bieden om te komen tot meer duurzame, rechtvaardige en welvarende samenlevingen binnen de mogelijkheden van onze planeet; onderstreept dat het volgende MFK moet aansluiten bij de SDG's; stelt het op prijs dat de Commissie heeft toegezegd de SDG's in alle EU-beleidslijnen en -initiatieven te zullen integreren; verwacht van de EU dat zij haar verbintenissen met betrekking tot die doelstellingen nakomt; benadrukt verder dat de officiële bekendmaking van de Europese pijler van sociale rechten en de toezegging van de EU en de lidstaten om een socialer Europa te garanderen, moeten worden gesteund in de vorm van passende financiële middelen; is van mening dat op grond van de Overeenkomst van Parijs de klimaatgerelateerde uitgaven aanzienlijk moet worden opgetrokken ten opzichte van het huidige MFK en zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2017 bij 30 % moeten liggen;

7.  benadrukt dat het volgende MFK de Unie kansen biedt om te laten zien dat zij zich eensgezind opstelt en in staat is om in te spelen op politieke ontwikkelingen zoals de brexit, de groei van populistische en nationalistische bewegingen en veranderingen in mondiaal leiderschap; onderstreept dat verdeeldheid en zelfzuchtigheid geen antwoord kunnen bieden op wereldwijde problemen, noch op de bezorgdheid van de burgers; is van mening dat met name de brexitonderhandelingen aantonen dat de voordelen van het lidmaatschap van de Unie ruimschoots opwegen tegen de kosten van de begrotingsbijdrage; verzoekt in dit verband om volledige eerbiediging van het kader van de eerder aangegane verplichtingen, zoals in het geval van het Goede Vrijdagakkoord met betrekking tot de rechtsstaat en de democratie;

8.  dringt daarom aan op voortdurende steun voor het bestaande beleid, in het bijzonder de gevestigde en in de Verdragen verankerde EU-beleidsgebieden, met name het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid en het cohesiebeleid, aangezien de EU-burgers dankzij dit beleid van de concrete voordelen van het Europese project kunnen profiteren; verwerpt elke poging om deze beleidsgebieden opnieuw te nationaliseren, aangezien dit de financiële lasten voor de belastingbetaler en de consument niet zou verlagen noch tot betere resultaten zou leiden, maar in plaats daarvan de groei, de solidariteit en de werking van de eengemaakte markt zou belemmeren en de verschillen en de ongelijkheid tussen regio's en economische sectoren zou doen toenemen; is voornemens voor de EU-27 hetzelfde financieringsniveau voor deze beleidsgebieden te waarborgen in de volgende programmeringsperiode, en tegelijkertijd de doeltreffendheid ervan verder te verbeteren en de bijbehorende procedures te vereenvoudigen;

9.  is van mening dat Europa toekomstperspectieven moet bieden aan de jongere generatie en aan de toekomstgerichte ondernemingen die de EU succesvoller maken op het wereldtoneel; is vastbesloten om twee EU-vlaggenschipprogramma's, te weten het kaderprogramma voor onderzoek en Erasmus+, aanzienlijk uit te breiden, omdat met de huidige middelen niet kan worden ingespeeld op de zeer grote belangstelling en de aanvragen van topkwaliteit; blijft hard in zijn steun voor een substantiële verhoging van de middelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid en de ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) via de vervolgprogramma's van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo's (Cosme); is tevens voorstander van een versterking van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF) 2.0;

10.  verzoekt de Unie haar rol te gaan spelen op drie nieuwe beleidsgebieden met interne en externe dimensies, die in de loop van het huidige MFK zijn opgekomen:

–  door een alomvattend asiel-, migratie- en integratiebeleid te ontwikkelen en te financieren en de onderliggende oorzaken van migratie en ontheemding in derde landen aan te pakken,

–  door de buitengrenzen te versterken en de stabiliteit te vergroten, met name door het opkomen voor de mensenrechten in het buitenland, conflictpreventie en ontwikkelingssamenwerking,

–  door binnen Europa voor veiligheid voor alle Europese burgers te zorgen en door de onderzoeksinspanningen en defensiecapaciteiten te bundelen, waarbij wordt benadrukt dat maatregelen op deze gebieden niet ten koste mogen gaan van het ontwikkelingsbeleid van de EU;

11.  beklemtoont dat het toekomstige kader plaats moet bieden aan twee nieuwe soorten financiële steun die hoog op de economische agenda van de Unie staan, namelijk de voortzetting van de steunregelingen voor investeringen, zoals het Europees Fonds voor strategische investeringen, en de totstandbrenging van een stabilisatiefunctie voor de lidstaten van de eurozone, mogelijk door middel van het voorgestelde Europees Monetair Fonds, in combinatie met een specifieke convergentiefaciliteit voor lidstaten die zich bij de eurozone willen aansluiten;

12.  onderstreept dat als eerste stap de specifiek op de eurozone gerichte begrotingscapaciteit deel moet uitmaken van de begroting van de Unie, en boven op de MFK-plafonds moet worden berekend, zonder afbreuk te doen aan de andere MFK-programma's, en door de eurozone en andere deelnemende leden moet worden gefinancierd via een door de deelnemende lidstaten overeen te komen bron van inkomsten die als bestemmingsontvangsten en garanties moeten worden beschouwd; is van mening dat, zodra er een stabiele situatie is bereikt, de begrotingscapaciteit zou kunnen worden gefinancierd met echte eigen middelen overeenkomstig de aanbevelingen in het verslag-Monti over de toekomstige financiering van de EU;

13.  bevestigt het beginsel dat extra politieke prioriteiten gepaard moeten gaan met extra financiële middelen, of zij zich nu aandienen bij de vaststelling van een nieuw MFK dan wel in de loop van de uitvoering daarvan, en onderstreept dat de financiering van nieuwe behoeften niet ten koste mag gaan van bestaande beleidsmaatregelen en programma's; verwacht bovendien dat er voldoende flexibiliteitsbepalingen zullen worden vastgesteld om te kunnen reageren op onvoorziene omstandigheden die zich in de loop van het MFK kunnen voordoen;

14.  is van mening dat een sterker en ambitieuzer Europa alleen kan worden verwezenlijkt als er meer financiële middelen voor worden vrijgemaakt; dringt, gezien bovengenoemde uitdagingen en prioriteiten en rekening houdend met de terugtrekking van het VK uit de Unie, aan op een aanzienlijke verhoging van de begroting van de Unie; schat dat de vereiste MFK-uitgavenplafonds 1,3 % van het bni van de EU-27 bedragen, niettegenstaande de waaier aan instrumenten die niet in de maximumbedragen mogen worden meegeteld;

15.  is ervan overtuigd dat de invoering van nieuwe echte eigen middelen van de EU de enige mogelijkheid is om het volgende MFK op een passend niveau te financieren, tenzij de Raad overeenkomt om de nationale bijdragen aan de EU-begroting aanzienlijk te verhogen;

II. Horizontale kwesties

Beginselen van de EU-begroting en waarachtigheid van de begroting

16.  herinnert aan de Europese begrotingsbeginselen van eenheid, nauwkeurigheid, jaarperiodiciteit, evenwicht, universaliteit, specialiteit, additionaliteit, subsidiariteit, goed financieel beheer en transparantie, die bij het opstellen en uitvoeren van de Uniebegroting in acht moeten worden genomen;

17.  herinnert eens te meer aan zijn vaste standpunt dat tegenover de politieke ambitie van de Unie passende financiële middelen moeten staan, en wijst erop dat artikel 311 VWEU bepaalt dat de Unie zich voorziet van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en aan haar beleid uitvoering te geven;

18.  wijst er in dit verband op dat de volledige uitvoering van de politieke besluiten en initiatieven van de Europese Raad slechts mogelijk is als de nodige financiering gewaarborgd is, en onderstreept dat elke andere benadering de waarachtigheid van de begroting van de Unie en het vertrouwen van de burgers ondermijnt;

19.  is van mening dat het MFK, door de politieke prioriteiten van de EU in concrete investeringen om te zetten, een uitstekend instrument vormt voor de langetermijnplanning van de uitgaven van de EU en om een bepaald stabiel niveau van overheidsinvesteringen in de lidstaten te waarborgen; betreurt echter dat het in de aanloop naar de goedkeuring van het volgende MFK ontbreekt aan een wederzijds overeengekomen strategie voor de lange termijn; brengt voorts in herinnering dat de EU-begroting voornamelijk een investeringsbegroting is die een aanvullende, complementaire financieringsbron vormt voor acties die op nationaal, regionaal en lokaal niveau worden ondernomen;

Duur

20.  is van mening dat het besluit over de duur van het MFK het juiste evenwicht moet houden tussen twee tegenstrijdige vereisten, namelijk enerzijds dat op verscheidene EU-beleidsgebieden – in het bijzonder die onder gedeeld beheer, zoals landbouw en cohesie – moet kunnen worden uitgegaan van de stabiliteit en de voorspelbaarheid die worden geboden door een engagement van ten minste zeven jaar, en anderzijds dat er behoefte is aan de democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht die voortvloeien uit de afstemming van elk financieel kader op de vijfjarige politieke cyclus van het Europees Parlement en de Europese Commissie;

21.  benadrukt dat het een politieke noodzaak is dat elk nieuwgekozen Parlement in staat is om gedurende zijn verkiezingscyclus aanzienlijk invloed uit te oefenen op het MFK, zowel wat de bedragen als wat de politieke prioriteiten betreft; benadrukt dat de verkiezingen voor het Europees Parlement de EU-burgers de kans bieden om rechtstreeks hun standpunt kenbaar te maken over de begrotingsprioriteiten van de Unie, die weerspiegeld moeten worden in een bindende aanpassing van het financieel kader na de verkiezingen; is daarom van mening dat tijdens elke politieke cyclus de Commissie met een voorstel moet komen en zowel het Parlement als de Raad een besluit moeten nemen over de vaststelling van het volgende MFK of over een verplichte tussentijdse herziening van het lopende MFK;

22.  onderstreept daarom dat de duur van het MFK geleidelijk moet evolueren in de richting van een periode van vijf plus vijf jaar in combinatie met een verplichte tussentijdse herziening; verzoekt de Commissie een duidelijk voorstel uit te werken tot vaststelling van methoden voor de praktische uitvoering van een financieel kader van vijf plus vijf jaar; is ervan overtuigd dat een MFK voor slechts één periode van vijf jaar niet in overweging kan worden genomen gezien de ernstige belemmeringen die dit zou opleveren ten aanzien van de vereisten inzake programmering en tenuitvoerlegging op verschillende EU-beleidsgebieden;

23.  onderkent evenwel dat het tijdstip van de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement in het voorjaar van 2019 het niet mogelijk maakt om meteen een oplossing van vijf plus vijf jaar uit te voeren, aangezien het huidige MFK tot in december 2020 loopt en de afzonderlijke cycli niet bevredigend op elkaar afgestemd zouden worden; is daarom van mening dat het volgende MFK moet worden vastgesteld voor een periode van zeven jaar (2021-2027), met inbegrip van een verplichte herziening halverwege de looptijd, als overgangsoplossing die nog één keer toegepast moet worden;

Tussentijdse herziening

24.  is overtuigd van de noodzaak om vast te houden aan een juridisch bindende en verplichte tussentijdse evaluatie en herziening van het MFK, die in de nieuwe MFK-verordening verankerd moet worden; herinnert eraan dat bij de tussentijdse herziening van 2016 voor de eerste keer in de geschiedenis een feitelijke herziening van de MFK-verordening plaatsvond en dat deze door zowel de Raad als het Parlement positief werd beoordeeld, met name voor wat betreft de versterking van de flexibiliteitsbepalingen van het MFK;

25.  is van mening dat over de tussentijdse herziening van het MFK voor de periode 2021-2027 tijdig een voorstel geformuleerd en een besluit genomen moet worden, zodat het volgende Parlement en de volgende Commissie het financieel kader dienovereenkomstig kunnen aanpassen; onderstreept dat elke herziening van het MFK de betrokkenheid van het Parlement moet garanderen en zijn bevoegdheden als tak van de begrotingsautoriteit moet waarborgen; onderstreept voorts dat elke werkelijke herziening ook een herziening moet inhouden van de MFK-plafonds, indien wordt vastgesteld dat deze ontoereikend zijn voor de resterende looptijd;

Flexibiliteit

26.  onderstreept dat de begrotingsautoriteit in het huidige MFK heeft ingestemd met grootschalig gebruik van de flexibiliteitsmechanismen en de speciale instrumenten van de MFK-verordening, om de aanvullende kredieten zeker te stellen die nodig waren om op ernstige crises in te spelen of om nieuwe politieke prioriteiten te financieren;

27.  is daarom van mening dat de flexibiliteitsbepalingen in het huidige MFK goed hebben gewerkt en oplossingen hebben geboden voor de aanzienlijke behoefte aan financiering om met name de uitdagingen op het gebied van migratie en vluchtelingen aan te pakken en iets te doen aan het tekort aan investeringen; brengt in herinnering dat het Parlement aan de basis lag van verschillende van deze bepalingen en dat het deze krachtig heeft verdedigd tijdens de vorige onderhandelingen over het MFK;

28.  is van mening dat deze bepalingen nog verder moeten worden versterkt om beter om te kunnen gaan met nieuwe uitdagingen, onverwachte gebeurtenissen en de veranderende politieke prioriteiten die ontstaan tijdens de uitvoering van een langetermijnplan zoals het MFK; dringt aan op grotere flexibiliteit voor het volgende MFK, zodat de globale MFK-plafonds voor vastleggings- en betalingskredieten maximaal benut kunnen worden;

Flexibiliteitsmechanismen in het MFK

29.  is van mening dat de plafonds van het volgende KMF moeten worden vastgesteld op een niveau dat niet alleen de financiering van het EU-beleid mogelijk maakt, maar ook voldoende marges bij de vastleggingen voor elke rubriek biedt;

30.  is ervan overtuigd dat alle niet-toegewezen marges zonder enige beperking naar toekomstige begrotingsjaren moeten worden overgedragen en door de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure moeten worden aangesproken voor elk noodzakelijk geacht doel; dringt er daarom op aan dat de overkoepelende marge voor vastleggingen wordt behouden, maar zonder enige beperking qua toepassingsgebied en tijd;

31.  herinnert eraan dat binnen de overkoepelende marge voor vastleggingen uitsluitend de niet-toegewezen marges tot jaar N-1 kunnen worden ingezet, zodra zij zijn bevestigd in het kader van de technische aanpassing die aan de presentatie van de ontwerpbegroting voorafgaat; is evenwel van mening dat het essentieel is na te gaan op welke wijze ook de niet-toegewezen marges van jaar N kunnen worden ingezet, zodat bijkomende behoeften die in de loop van dat jaar kunnen ontstaan nog steeds gefinancierd kunnen worden;

32.  is er vast van overtuigd dat de vastleggingen waarvoor door de begrotingsautoriteit toestemming werd verleend, gebruikt moeten worden voor hun oorspronkelijke doel en dat al het mogelijke moet worden gedaan om ervoor te zorgen dat dit op alle beleidsgebieden gebeurt; verzoekt met name de Commissie om hier actief naar te blijven streven; is er desondanks van overtuigd dat indien zich vrijmakingen voordoen als gevolg van de volledige of gedeeltelijke niet-uitvoering van de maatregelen waarvoor de bedragen bestemd waren, deze naar de EU-begroting moeten terugvloeien en door de begrotingsautoriteit moeten worden ingezet in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure; is van mening dat de vrijmakingen rechtstreeks moeten worden opgenomen in de overkoepelende marge voor vastleggingen en niet in een van de speciale instrumenten of reserves;

33.  herinnert eraan dat vrijmakingen terug te voeren zijn op vastleggingen die al door de begrotingsautoriteit waren toegestaan en normaal gesproken tot de overeenkomstige betalingen hadden moeten leiden, indien de maatregelen waarvoor zij bestemd waren volgens plan waren uitgevoerd; benadrukt daarom dat het opnieuw inzetten van vrijmakingen in de EU-begroting naar behoren gerechtvaardigd is, maar geen middel mag zijn om de desbetreffende bepalingen inzake doorhaling van vastleggingen te omzeilen die in de verordeningen voor de diverse sectoren verankerd zijn;

34.  wijst erop dat de volledige overdracht van betalingsmarges door middel van de overkoepelende marge voor betalingen in het hele MFK gewaarborgd moet worden; verzet zich tegen elke beperking of plafonnering van de omvang van de marges die kunnen worden overgedragen, zoals in het huidige MFK, en herinnert eraan dat deze marges uitsluitend beschikbaar kunnen worden gesteld indien en voor zover de begrotingsautoriteit daartoe besluit; benadrukt dat de overkoepelende marge voor betalingen zou kunnen bijdragen aan de oplossing van een nieuwe betalingscrisis als die zich mocht voordoen;

35.  benadrukt dat in het kader van de MFK-verordening het herzien van plafonds in het geval van onvoorziene omstandigheden mogelijk moet blijven in het geval de beschikbare marges en speciale instrumenten volledig zijn benut of overschreden als gevolg van de financieringsbehoeften; pleit ervoor dat de MFK-verordening voorziet in een vereenvoudigde procedure voor een gerichte herziening onder een vooraf overeengekomen drempel;

36.  is voorstander van het handhaven van de mogelijkheid om de financiering van EU-programma's naar voren of naar achteren te verschuiven teneinde anticyclische maatregelen te kunnen nemen die gelijklopen met de daadwerkelijke uitvoering, en betekenisvol op grote crises te kunnen reageren; dringt er voorts op aan de wetgevingsflexibiliteit, die momenteel is vastgelegd in punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) en voorziet in de mogelijkheid om het totale bedrag voor programma's die via de gewone wetgevingsprocedure zijn goedgekeurd met ten hoogste +/- 10 % te verhogen, verder op te trekken tot +/- 15 %;

37.  wijst op de flexibiliteit die kan worden gerealiseerd door middel van overschrijvingen binnen dezelfde MFK-rubriek met als doel de financiële middelen precies daar te plaatsen waar ze nodig zijn, zodat een betere uitvoering van de EU-begroting wordt gewaarborgd; is van mening dat een kleiner aantal rubrieken de flexibiliteit van het MFK ten goede zou komen; verzoekt de Commissie echter de begrotingsautoriteit op proactieve wijze te informeren en te raadplegen bij de uitvoering van grote autonome overschrijvingen;

Speciale MFK-instrumenten

38.  hecht zijn goedkeuring aan de globale structuur van de speciale MFK-instrumenten, met name het flexibiliteitsinstrument, de reserve voor noodhulp, het Solidariteitsfonds van de EU en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), en wijst op het grootschalige gebruik van middelen uit deze instrumenten in het huidige MFK; dringt aan op verbeteringen bij de financiële voorzieningen en de bepalingen betreffende de werking van deze instrumenten;

39.  dringt met name aan op een aanzienlijke verhoging van de financiële middelen van het flexibiliteitsinstrument tot een jaarlijkse toewijzing van ten minste 2 miljard EUR; herinnert eraan dat het flexibiliteitsinstrument geen verband houdt met een specifiek beleidsgebied en kan worden ingezet voor elk doel dat daarvoor geschikt wordt geacht; is daarom van mening dat dit instrument kan worden ingezet om te voorzien in nieuwe financiële behoeften die tijdens de looptijd van het MFK kunnen ontstaan;

40.  wijst erop dat de reserve voor noodhulp bestemd is om snel te kunnen inspelen op specifieke hulpbehoeften van derde landen in verband met onvoorziene gebeurtenissen, en benadrukt het buitengewone belang ervan in de huidige omstandigheden; dringt aan op een aanzienlijke verhoging van de financiële middelen van deze reserve tot een jaarlijkse toewijzing van 1 miljard EUR;

41.  wijst met name op de aanzienlijke beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU om bijstand te verlenen bij een aantal ernstige natuurrampen met grote gevolgen voor de begroting; benadrukt ook de positieve impact van dit instrument op de publieke opinie; stelt voor de financiële middelen van dit fonds te verhogen tot een jaarlijkse toewijzing van 1 miljard EUR;

42.  is van mening dat het potentieel van het EFG, waarmee de EU solidariteit betoont en steun biedt aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van uit de globalisering voortvloeiende grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of als gevolg van de wereldwijde economische en financiële crisis, niet optimaal is benut en dat dit verder kan worden verbeterd en in een langetermijnstrategie ingebed om in alle lidstaten ontslagen werknemers op doeltreffende wijze te bereiken en op de arbeidsmarkt te re-integreren; is van mening dat bij de komende herziening het toepassingsgebied van het EFG moet worden bekeken en de coördinatie met andere instrumenten moet worden verbeterd; is van mening dat het herziene EFG moet worden toegerust met een minstens even hoge jaarlijkse toewijzing in het nieuwe MFK;

43.  stelt voor om een speciale reserve aan te leggen voor de speciale MFK-instrumenten met de niet-benutte kredieten uit elk instrument; is van mening dat deze reserve zonder enige beperking in de tijd moet functioneren; vraagt dat deze reserve beschikbaar wordt gesteld voor elk speciaal MFK-instrument waarop een beroep wordt gedaan voor de financiering van uitgaven die de financiële capaciteit van het instrument te boven gaan, op grond van een besluit van de begrotingsautoriteit;

44.  merkt op dat momenteel voor elk van de speciale MFK-instrumenten verschillende regels gelden voor de periode voor de overdracht van niet-benutte kredieten; is van mening dat die moeten worden geharmoniseerd, zodat de N+1-regel op al deze instrumenten kan worden toegepast;

45.  is van mening dat de marge voor onvoorziene uitgaven als laatste redmiddel behouden moet blijven; benadrukt dat het hier gaat om een speciaal instrument dat alleen voor betalingskredieten kan worden ingezet, en dat het heeft bijgedragen aan de oplossing van de betalingscrisis van 2014; pleit daarom voor een opwaartse aanpassing van de maximale jaarlijkse toewijzing tot 0,05 % van het bni van de EU;

46.  onderstreept dat de speciale MFK-instrumenten boven op de MFK-plafonds voor zowel vastleggings- als betalingskredieten moeten worden berekend; is van mening dat de kwestie van het in de begroting opnemen van de betalingen van deze instrumenten op ondubbelzinnige wijze is geregeld bij de tussentijdse herziening van het MFK voor 2014-2020, waarmee een einde is gekomen aan het langslepende interpretatieconflict met de Raad; pleit ervoor in de MFK-verordening een duidelijke bepaling op te nemen volgens welke betalingen die voortvloeien uit vastleggingen in het kader van de speciale MFK-instrumenten, als aanvulling op de jaarlijkse MFK-betalingsplafonds moeten worden geteld;

47.  constateert dat het huidige IIA bepaalt dat voor de gebruikmaking van drie speciale MFK-instrumenten een bijzondere meerderheid in het Parlement nodig is; is van mening dat dit een verouderde bepaling is, die immers voor de bijzondere meerderheid gold die vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon nodig was voor de vaststelling van de EU-begroting; pleit voor een homogene benadering van de te volgen stemprocedures voor de gebruikmaking van deze instrumenten, waarvoor dezelfde regels moeten gelden als voor de vaststelling van de EU-begroting;

Ontvangsten – speciale reserve

48.  herhaalt zijn vaste standpunt dat alle ontvangsten die het gevolg zijn van boetes die aan ondernemingen zijn opgelegd vanwege inbreuken op het mededingingsrecht van de EU, of die verband houden met te late betalingen van nationale bijdragen aan de EU-begroting, als extra ontvangstenpost op de EU-begroting moeten worden geboekt, zonder dienovereenkomstige vermindering van de bni-bijdragen;

49.  pleit ervoor om hiertoe een speciale reserve aan te leggen aan de ontvangstenkant van de EU-begroting, die geleidelijk zal worden aangevuld met alle soorten van onvoorziene andere ontvangsten; is van mening dat deze reserve moet worden gebruikt om extra betalingsbehoeften te dekken, in het bijzonder die in het kader van de overkoepelende marge voor vastleggingen of de speciale MFK-instrumenten;

Doelmatige en doeltreffende besteding van EU-middelen

50.  erkent dat het verwezenlijken van Europese meerwaarde een van de grondbeginselen moet zijn bij de besluitvorming van de EU-instellingen over de aard van de uitgaven in het volgende MFK; wijst evenwel op het bestaan van uiteenlopende interpretaties van dit concept en dringt aan op één duidelijke en gemakkelijk te begrijpen definitie van de relevante criteria, waarin territoriale kenmerken moeten worden meegenomen en die, waar mogelijk, meetbare prestatie-indicatoren moeten omvatten; waarschuwt voor pogingen om een dergelijke definitie te gebruiken om louter op basis van kwantitatieve of kortzichtige economische overwegingen de relevantie van het beleid en de programma’s van de EU in twijfel te trekken;

51.  neemt kennis van de verwijzing naar het begrip Europese meerwaarde in verscheidene Commissiedocumenten; wijst nogmaals op de lijst van parameters die het Parlement in zijn resolutie[8] in dit verband heeft vastgesteld; herinnert eraan dat de EU-middelen moeten worden gebruikt voor de financiering van Europese collectieve goederen en om als katalysator te fungeren en de lidstaten impulsen te geven om op elk administratief niveau maatregelen te treffen om doelstellingen uit de Verdragen na te komen en gemeenschappelijke EU-doelstellingen te realiseren die anders niet zouden worden verwezenlijkt; is het ermee eens dat de EU-begroting moet worden gebruikt voor de financiering van acties die ten goede komen aan de EU in haar geheel, die niet efficiënt kunnen worden gewaarborgd door één lidstaat alleen en die een betere kosteneffectiviteit kunnen opleveren dan louter op nationaal, regionaal of lokaal niveau ondernomen acties; is voorts van mening dat de EU-begroting een bijdrage dient te leveren aan de verwezenlijking en ondersteuning van vrede en stabiliteit in de buurlanden van de EU en daarbuiten; is van mening dat Europese meerwaarde wordt gecreëerd door zowel in gedeeld beheer als in direct beheer uitgevoerde programma’s, want dit zijn twee elkaar aanvullende methoden om EU-doelstellingen te verwezenlijken; verwacht in het licht hiervan dat de lidstaten in de onderhandelingen over het volgende MFK geen logica van een "eerlijk rendement" zullen volgen waarbij alleen nationale belangen in de vorm van een nettosaldo tellen;

52.  is van mening dat een betere besteding, d.w.z. het efficiënt en niet-discriminerend gebruik van elke euro van de EU-begroting, niet alleen bereikt kan worden door EU-middelen uit te trekken voor acties met de grootste Europese meerwaarde en de grootste verbetering van de prestaties van het beleid en de programma's van de EU, uitgaande van een gedegen evaluatie van de huidige uitgaven, maar ook door een grotere synergie te bereiken tussen de EU-begroting en de nationale begrotingen, en door te zorgen voor tastbare verbeteringen van de uitgavenstructuur; ondersteunt de aanbevelingen in het jaarverslag van de Europese Rekenkamer van 2016 inzake een doeltreffend meetinstrumentarium met indicatoren, een meer gestroomlijnde en evenwichtige verslaglegging over prestaties en een gemakkelijker toegang tot de beoordelingsresultaten;

53.  dringt aan op een echte vereenvoudiging van het begrotingssysteem van de EU in het volgende MFK om de absorptie te vergemakkelijken; onderstreept met name dat onnodige overlappingen tussen instrumenten waarmee soortgelijke maatregelen worden ondersteund, teruggedrongen moeten worden, bijvoorbeeld op het gebied van innovatie, kmo's of vervoer, zonder het risico te lopen dat belangrijke elementen van de verschillende programma's verloren gaan, en dat een einde moet worden gemaakt aan de bestaande concurrentie tussen verschillende financieringsvormen en -bronnen, om te zorgen voor maximale complementariteit en een samenhangend financieel kader; is van mening dat zo duidelijker met de burgers kan worden gecommuniceerd over de EU-prioriteiten;

54.  onderstreept dat de "check-up" van de uitgaven van de EU er niet voor mag zorgen dat het ambitieniveau van de EU naar beneden wordt bijgesteld of dat programma's en beleidsmaatregelen van de EU naar sector worden opgesplitst, en evenmin mag leiden tot een vervanging van subsidies door financieringsinstrumenten om wat te kunnen besparen, aangezien verreweg de meeste door de EU-begroting ondersteunde acties niet geschikt zijn voor financiering via dergelijke instrumenten; is van mening dat de "check-up" eerder moet leiden tot de identificatie van manieren waarop de uitvoering van de EU-uitgavenprogramma’s kan worden verbeterd;

55.  pleit voor een verregaande harmonisatie van de regels met het doel om één pakket regels voor alle EU-begrotingsinstrumenten op te stellen, rekening houdend met fonds- en sectorspecifieke kenmerken,; spoort de Commissie aan de kwestie van de combinatie van verschillende financieringsbronnen aan te pakken door voor duidelijke richtsnoeren ter zake te zorgen en in alle lidstaten een gelijke toegang tot alle financieringsvormen te garanderen;

56.  pleit ook voor een werkelijke vereenvoudiging van de sectorale uitvoeringsregels voor begunstigden, en voor minder administratieve rompslomp door middel van verdere standaardisatie en vereenvoudiging van de procedures en de programmeringsdocumenten; wijst er verder op dat er meer moet worden gedaan voor de capaciteitsopbouw en de technische bijstand aan begunstigden; vraagt om een verschuiving naar op risico's gebaseerde evaluaties;

Eenheid, waarachtigheid van de begroting en transparantie

57.  herinnert eraan dat het beginsel van eenheid, dat bepaalt dat alle ontvangsten en uitgaven van de Unie in de begroting moeten worden opgenomen, een in het Verdrag opgenomen eis is alsook een democratische basisvoorwaarde voor een transparante, legitieme begroting waarover verantwoording wordt afgelegd; betreurt het dat dit beginsel steeds vaker niet wordt nageleefd, terwijl de financiële complexiteit is toegenomen, van de historische erfenis van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) tot de instelling van het Europees stabiliteitsmechanisme en de recente uitdijing van ad hoc ingestelde niet-budgettaire mechanismen in de vorm van innovatieve financieringsinstrumenten en externe trustfondsen of faciliteiten die niet in de balans van de Unie opgenomen zijn;

58.  plaatst vraagtekens bij de rechtvaardiging en de meerwaarde van de invoering van instrumenten buiten de Uniebegroting om; is van mening dat met besluiten tot vaststelling of behoud van dergelijke instrumenten in werkelijkheid wordt gepoogd de reële financiële behoeften te verbergen en de beperkingen van het MFK en de plafonds van de eigen middelen te omzeilen; betreurt dat als gevolg daarvan ook het Parlement in zijn drievoudige bevoegdheid als wetgevings-, begrotings- en controleautoriteit wordt gepasseerd en de doelstelling van meer transparantie jegens het grote publiek en begunstigden wordt ondergraven;

59.  herinnert daarom eens te meer aan zijn vaste standpunt dat het Europees Ontwikkelingsfonds samen met andere instrumenten buiten het MFK moet worden geïntegreerd in de Uniebegroting om de legitimiteit van de begroting te versterken en het ontwikkelingsbeleid van de Unie doelmatiger en doeltreffender te maken; benadrukt evenwel dat de respectieve financiële middelen moeten worden toegevoegd aan de vastgestelde MFK-plafonds, zodat de budgettering van die instrumenten geen negatieve gevolgen heeft voor de financiering ervan, noch voor andere beleidsmaatregelen en programma's van de EU; is in beginsel ingenomen met het voorstel om het Europees stabiliteitsmechanisme in de financiën van de Unie op te nemen in de vorm van een Europees Monetair Fonds, onverminderd het toekomstige ontwerp daarvan;

60.  is van mening dat EU-trustfondsen een meerwaarde kunnen hebben doordat zij middelen van diverse donoren voor specifieke situaties bijeenbrengen, maar dat zij er niet toe mogen leiden dat geplande EU-financiering eenvoudig van een ander etiket wordt voorzien en dat de oorspronkelijke doelstellingen van de EU-financieringsinstrumenten worden veranderd; benadrukt dat er meer parlementaire controle moet komen op de oprichting en werking van dergelijke trustfondsen; stelt met klem dat EU-trustfondsen alleen moeten worden gebruikt om acties buiten de Unie te ondersteunen;

61.  is voorts van mening dat wanneer niet-budgettaire verrichtingen voor een bepaald deel noodzakelijk worden geacht om bepaalde specifieke doelstellingen te verwezenlijken, bijvoorbeeld door het gebruik van financieringsinstrumenten of trustfondsen, deze zowel qua omvang als qua duur beperkt moeten blijven, volledig transparant moeten zijn, gerechtvaardigd moeten worden met een aantoonbare additionaliteit en meerwaarde en moeten berusten op krachtige besluitvormingsprocedures en bepalingen inzake de verantwoordingsplicht;

62.  is van mening dat in het volgende MFK de omvang van de bestemmingsontvangsten en de gevolgen ervan voor de werkelijke uitgaven, in het bijzonder wat de bestemmingsontvangsten betreft die voortvloeien uit bijdragen van derde landen, nauwkeuriger in de Uniebegroting moeten worden weergegeven; onderstreept dat dit des te meer geldt nu het VK aan een aantal EU-begrotingsprogramma's van het nieuwe MFK na 2020 wenst deel te nemen als derde land, zoals het in de onderhandelingen over zijn terugtrekking uit de Unie heeft aangegeven;

Betalingsniveau

63.  wijst erop dat betalingen een logisch en wettelijk gevolg zijn van vastleggingen, en dringt erop aan dat de toekomstige betalingsplafonds op een passend niveau worden vastgesteld, waarbij het verschil tussen de vastleggings- en de betalingskredieten beperkt en realistisch blijft; verwacht dat er in de toekomstige betalingsplafonds enerzijds rekening mee wordt gehouden dat de vastleggingen die voortvloeien uit de huidige financiële periode en pas na 2020 in betalingen zullen worden omgezet, gehonoreerd moeten worden, en anderzijds dat aan de verplichtingen in verband met de programma's en instrumenten voor de periode na 2020 moet worden voldaan;

64.  herinnert aan de achterstand van onbetaalde rekeningen die aan het eind van het vorige MFK was ontstaan en naar het huidige MFK is overgedragen, en waarschuwt voor een herhaling van een dergelijke betalingscrisis bij de overgang naar het volgende MFK, die ernstige gevolgen zou hebben voor begunstigden als studenten, universiteiten, kmo's en onderzoekers; wijst op de huidige trend van onderbenutting van betalingen als gevolg van vertragingen bij de uitvoering van de programma's in de periode 2014-2020, waardoor steeds meer openstaande verplichtingen betaalbaar zullen moeten worden gesteld uit de maximumbedragen van het volgende MFK; verzoekt de Commissie en de lidstaten, ook op het niveau van de ministers van Financiën, de onderliggende oorzaken van die vertragingen te analyseren en met concrete maatregelen te komen om de uitvoering in de toekomst te vereenvoudigen;

65.  wijst op het voorlopige resultaat van de onderhandelingen over de financiële afwikkeling in het kader van de terugtrekking van het VK uit de Unie, waarbij het VK volledig deelneemt aan de financiering en de uitvoering van de programma's voor 2014-2020 met alle relevante financiële gevolgen van dien;

Financieringsinstrumenten

66.  benadrukt dat de EU-begroting beschikt over een breed scala aan instrumenten voor de financiering van activiteiten op EU-niveau, die in twee categorieën kunnen worden ingedeeld, te weten enerzijds subsidies en anderzijds financieringsinstrumenten in de vorm van garanties, leningen, risicodeling en aandelenfinanciering; wijst ook op het Europees Fonds voor strategische investeringen, dat tot doel heeft, ter aanvulling van beperkte financiering. particulier en publiek kapitaal in de hele EU aan te trekken voor projecten op voor de EU-economie belangrijke gebieden;

67.  onderkent dat de financieringsinstrumenten het in zich hebben de economische en politieke impact van de Uniebegroting te vergroten; beklemtoont evenwel dat zij alleen kunnen worden gebruikt in geval van suboptimale investeringsomstandigheden of marktfalen ten behoeve van projecten die ontvangsten genereren, en dat zij daarom slechts een aanvulling op subsidies kunnen vormen en geen alternatieve financieringsvorm; benadrukt dat de financieringsinstrumenten niet bedoeld mogen zijn om reeds bestaande publieke of particuliere financieringsregelingen te vervangen en in overeenstemming moeten zijn met de binnenlandse en internationale verplichtingen;

68.  herinnert aan zijn verzoek aan de Commissie vast te stellen op welke terreinen het best subsidies gebruikt kunnen worden, op welke financieringsinstrumenten, en op welke subsidies met financieringsinstrumenten gecombineerd kunnen worden, en na te denken over een gepast evenwicht hiertussen; is ervan overtuigd dat subsidies in het volgende MFK de voornaamste methode moeten blijven om het EU-project te financieren; onderstreept dat leningen, garanties, risicodelende instrumenten en aandelenfinanciering voorzichtig moeten worden gebruikt, op basis van passende ex-antebeoordelingen en uitsluitend wanneer het gebruik ervan aantoonbaar een duidelijke meerwaarde en een hefboomeffect heeft; merkt op dat de praktische toepassing van financieringsinstrumenten en de synergie met subsidies kunnen worden verbeterd; verzoekt om grote inspanningen om de toegang tot de financieringsinstrumenten voor begunstigden makkelijker te maken, en om meer flexibiliteit in het sectoroverstijgende gebruik van verschillende financieringsinstrumenten om de beperkende regels te overwinnen die ontvangers beletten van meerdere programma's te profiteren voor projecten met bij elkaar passende doelen;

69.  verzoekt de Commissie in het volgende MFK de regels voor het gebruik van de financieringsinstrumenten te vereenvoudigen en te harmoniseren met het oog op een zo efficiënt mogelijke toepassing; neemt nota van een mogelijk voorstel, dat om een diepgaande discussie zou vragen, voor het in een enkel fonds bijeenbrengen van de financieringsinstrumenten op EU-niveau die onder centraal beheer staan; is van mening dat er een duidelijke structuur moet worden geboden met het oog op de keuze van de verschillende soorten financieringsinstrumenten voor de uiteenlopende beleidsgebieden en soorten acties en dat de betreffende financieringsinstrumenten nog steeds in afzonderlijke begrotingsonderdelen moeten worden opgenomen om duidelijkheid te bieden over de investeringen; onderstreept evenwel dat een dergelijke harmonisatie van de regels geen gevolgen kan hebben voor de financieringsinstrumenten die door de lidstaten worden beheerd in het kader van het cohesiebeleid of het extern optreden;

70.  wijst nogmaals op zijn herhaalde verzoeken om meer transparantie en democratisch toezicht op de uitvoering van financieringsinstrumenten die ondersteund worden door de Uniebegroting;

Structuur

71.  is van mening dat de structuur van het MFK de politieke en begrotingsprioriteiten van de EU beter zichtbaar moet maken voor de Europese burgers, en dringt aan op een duidelijkere presentatie van de EU-uitgaven op alle gebieden; is ervan overtuigd dat de hoofdpijlers van de toekomstige EU-uitgaven die in deze resolutie worden geschetst, als zodanig uit de verf moeten komen;

72.  is daarom van mening dat de huidige voorstelling van de rubrieken op een aantal punten verbetering behoeft, maar verzet zich tegen ongerechtvaardigde radicale veranderingen; stelt daarom de volgende structuur voor het MFK na 2020 voor:

Rubriek 1: een sterkere en duurzame economie

 

met programma's en instrumenten ter ondersteuning van:

onder direct beheer:

–  onderzoek en innovatie

–  industrie, ondernemerschap en kleine en middelgrote ondernemingen

–  digitalisering van economie en samenleving

–  grote infrastructuurprojecten

–  vervoer, energie, ruimte

–  milieu en beperking van en aanpassing aan klimaatverandering

 

 

Rubriek 2: sterkere cohesie en solidariteit in Europa

 

met programma's en instrumenten ter ondersteuning van:

–  economische, sociale en territoriale cohesie (onder gedeeld beheer):

  investeringen in innovatie, onderzoek, digitalisering, industriële transitie, kmo's, vervoer, aanpassing aan en beperking van klimaatverandering, milieu en energie

  werkgelegenheid, sociale zaken en sociale inclusie, gendergelijkheid, armoedebestrijding en demografische uitdagingen

–  onderwijs, jongeren en levenslang leren

–  cultuur, burgerschap, media en communicatie

–  democratie, de rechtsstaat en grondrechten

–  gezondheid en voedselveiligheid

–  asiel, migratie en integratie, justitie en consumentenzaken

–  ondersteuning van en coördinatie met nationale overheden

 

 

Rubriek 3: sterkere en duurzame landbouw en visserij

 

met programma's en instrumenten ter ondersteuning van:

–  landbouw en plattelandsontwikkeling

–  maritieme zaken en visserij

 

 

Rubriek 4: grotere verantwoordelijkheid in de wereld

 

met programma's en instrumenten ter ondersteuning van:

–  internationale samenwerking en ontwikkeling

–  nabuurschap

–  uitbreiding

–  humanitaire hulp

–  democratie, de rechtsstaat, grondrechten en gendergelijkheid

–  handel

 

 

Rubriek 5: veiligheid, vrede en stabiliteit voor iedereen

 

met programma's en instrumenten ter ondersteuning van:

–  veiligheid, waaronder cyberveiligheid

–  crisisrespons en stabiliteit, met inbegrip van burgerbescherming

–  gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

–  defensie, waaronder onderzoek en innovatie

 

 

Rubriek 6: doeltreffend bestuur ten dienste van de Europeanen

 

–  financiering EU-personeel

–  financiering gebouwen en uitrusting van EU-instellingen

 

73.  dringt er bij de Commissie op aan in een bijlage bij de Europese begroting een overzicht te bieden van alle met de EU verband houdende uitgaven die buiten de EU-begroting om in het kader van intergouvernementele overeenkomsten en procedures plaatsvinden; is van mening dat deze informatie, indien zij jaarlijks wordt verstrekt, een vollediger beeld zou geven van alle investeringen die de lidstaten op Europees niveau hebben toegezegd;

III. Beleid

Een sterkere en duurzame economie

74.  benadrukt het belang van het voltooien van de Europese onderzoeksruimte, de energie-unie, de interne Europese vervoersruimte en de digitale eengemaakte markt als fundamentele onderdelen van de Europese eengemaakte markt;

75.  is van mening dat er in het volgende MFK sprake moet zijn van meer concentratie van begrotingsmiddelen op gebieden waar een duidelijke Europese meerwaarde verkregen kan worden en die de economische groei, het concurrentievermogen, de duurzaamheid en de werkgelegenheid in alle regio's van de EU stimuleren; benadrukt in dit verband het belang van onderzoek en innovatie voor de totstandbrenging van een duurzame, toonaangevende kenniseconomie, en betreurt dat als gevolg van het gebrek aan toereikende financiering in het huidige MFK slechts aan een klein deel van de hoogwaardige projecten op dit gebied EU-financiering werd verstrekt;

76.  dringt daarom aan op een aanzienlijke verhoging van de totale, voor het negende kaderprogramma (KP9) bestemde begrotingsmiddelen in het volgende MFK, die moeten worden vastgesteld op een niveau van minstens 120 miljard EUR; beschouwt dit niveau als passend om het mondiale concurrentievermogen en het wetenschappelijke, technologische en industriële leiderschap van Europa veilig te stellen, een antwoord te bieden op maatschappelijke uitdagingen en de klimaatdoelstellingen van de EU en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG's) te helpen verwezenlijken; dringt met name aan op inspanningen om baanbrekende, marktcreërende innovatie-initiatieven te stimuleren, in het bijzonder voor kmo's;

77.  vraagt ook om meer aandacht voor de uitvoering van onderzoek en innovatie door middel van gemeenschappelijke ondernemingen en andere instrumenten en voor het ondersteunen van investeringen in sleuteltechnologieën om zo iets te doen aan het tekort aan investeringen op het gebied van innovatie; benadrukt dat de verhoging van de middelen gepaard moet gaan met een vereenvoudiging van de financieringsprocedures; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie in dit verband en dringt aan op de voortzetting ervan in de volgende programmeringsperiode teneinde de aanvragers een betere toegang en een gelijk speelveld te verschaffen met behulp van een nieuw systeem voor de beoordeling van aanvragen; benadrukt dat er maatregelen moeten worden ontwikkeld om een evenwichtige deelname vanuit alle EU-lidstaten te stimuleren;

78.  is ingenomen met het recente voorstel van de Commissie om de komende jaren de financiering van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal te waarborgen; wijst uitdrukkelijk op het belang van dit fonds voor de financiering van onderzoek in deze industriële sector; is daarom van mening dat er een oplossing voor de langere termijn nodig is die de financiering ook na 2020 garandeert en tevens leidt tot opneming van het fonds in de Uniebegroting, zodat het Parlement zijn rol van begrotingscontrole-instantie ten volle kan vervullen;

79.  benadrukt dat kmo's en micro-ondernemingen belangrijke aanjagers zijn van economische groei, innovatie en werkgelegenheid, en 85 % van alle nieuwe banen creëren; wijst op hun belangrijke rol bij het economisch herstel en het stimuleren van een duurzame EU-economie; herinnert eraan dat er in de EU meer dan 20 miljoen kmo's zijn en dat zij 99 % van alle bedrijven uitmaken; is van mening dat het verbeteren van de toegang tot financiering voor kmo's in alle lidstaten een belangrijke beleidsdoelstelling moet blijven in het volgende MFK, teneinde hun concurrentievermogen en duurzaamheid verder te vergroten; onderstreept daarom dat het ondernemerschap moet worden bevorderd en het bedrijfsklimaat voor kmo's moet worden verbeterd, zodat zij zich in de hedendaagse mondiale economie ten volle kunnen ontplooien;

80.  is verheugd over het succes van het speciale EU-programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo's (Cosme) in het kader van het huidige MFK; onderstreept het hoge uitvoeringsniveau van dit programma en wijst erop dat het in staat is nog meer middelen te absorberen; verzoekt daarom de financiële toewijzing aan het Cosme-programma te verdubbelen om het af te stemmen op de werkelijke behoeften van de EU-economie en de aanzienlijke belangstelling voor deelname;

81.  verklaart opnieuw veel waarde te hechten aan het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), dat ten doel heeft tijdens de looptijd van het huidige MFK 500 miljard EUR aan nieuwe investeringen in de reële economie aan te trekken; is van mening dat het EFSI reeds een krachtige en gerichte impuls heeft gegeven aan economische sectoren die duurzame groei en de werkgelegenheid bevorderen; wijst op het positieve effect van het EFSI op de verstrekking van financiering aan kmo's in de hele Unie; is daarom ingenomen met het voornemen van de Commissie om met een wetgevingsvoorstel te komen tot voortzetting en verbetering van deze investeringsregeling met een specifiek budget dat niet ten koste mag gaan van de bestaande beleidsmaatregelen en programma's in het nieuwe MFK; benadrukt dat elk wetgevingsvoorstel gebaseerd moet zijn op de conclusies van een door de Commissie uitgevoerde beoordeling en een onafhankelijke evaluatie; verwacht dat dankzij het nieuwe voorstel de tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van het EFSI doeltreffend zullen worden aangepakt en dat o.a. de geografische spreiding van het fonds wordt verbeterd, zodat de voordelen in de hele Unie worden ervaren;

82.  benadrukt het belang van het MFK voor sectoren die afhankelijk zijn van langetermijninvesteringen, zoals de sector duurzaam vervoer; wijst erop dat vervoersinfrastructuur de ruggengraat is van de eengemaakte markt en de basis vormt voor duurzame groei en nieuwe banen; merkt op dat de verwezenlijking van een interne Europese vervoersruimte met verbindingen naar de buurlanden grote vervoersinfrastructuur vereist en moet worden behandeld als een centrale prioriteit voor het concurrentievermogen van de EU en voor de economische, sociale en territoriale cohesie, ook voor perifere gebieden en eilanden; is daarom van mening dat het volgende MFK moet voorzien in voldoende financiering voor projecten waarmee met name een bijdrage wordt geleverd aan de voltooiing van het kernnetwerk en de corridors van het TEN-V, dat verder moet worden uitgebreid; herinnert aan de tijdens de COP21 vastgestelde vervoersdoelstellingen met het oog op het bestrijden van de klimaatverandering en spoort de lidstaten aan te investeren in slim, duurzaam en geïntegreerd openbaar vervoer;

83.  benadrukt dat in een geactualiseerd en doeltreffender CEF-programma alle vervoerswijzen aan bod moeten komen, ook de weg- en spoorweginfrastructuur en de binnenwateren; is van mening dat daarin prioriteit moet worden toegekend aan grotere verbindingen tussen uitgebreide netwerken en vervoerswijzen die bijdragen tot een vermindering van de CO2-uitstoot, en dat de nadruk moet liggen op onderlinge verbindingen en op de voltooiing van het netwerk in perifere gebieden; herhaalt hoe belangrijk het is de interoperabiliteit te verbeteren via het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer en volledig te profiteren van het initiatief gericht op een gemeenschappelijk Europees luchtruim; dringt aan op voltooiing van het Europese digitale systeem voor luchtverkeersbeheer;

84.  dringt erop aan dat in het volgende MFK een specifieke begrotingslijn voor toerisme wordt opgenomen, om tot een echt Europees toerismebeleid te komen dat in aanzienlijke mate kan bijdragen aan de groei en nieuwe werkgelegenheid;

85.  verzoekt de Commissie investeringen te stimuleren in de ontwikkeling van technologieën van de volgende generatie en de uitrol daarvan te bevorderen; onderstreept hoe belangrijk het is financiering te waarborgen met het oog op de voltooiing van de digitale eengemaakte markt door optimaal gebruik te maken van het spectrum, te zorgen voor de modernisering van de vaste netwerken en de verdichting van de mobiele netwerken, de uitrol van 5G en gigabitconnectiviteit te bevorderen en verdere vooruitgang te boeken bij de harmonisatie van de EU-telecomvoorschriften om een passend regelgevingskader tot stand te brengen voor de verbetering van de internetconnectiviteit in de hele Unie; benadrukt dat CEF-Telecommunicatie de infrastructuur voor digitale diensten en breedbandnetwerken moet blijven ondersteunen door deze toegankelijk te maken, ook in afgelegen gebieden en op het platteland, en door de digitale geletterdheid, de interconnectiviteit en de interoperabiliteit te verbeteren; onderstreept dat steun moet worden verleend voor de digitalisering van de Europese samenleving en economie en dat moet worden geïnvesteerd in essentiële technologie, zoals big data, kunstmatige intelligentie en high performance computing, in infrastructuur en in digitale vaardigheden met het oog op de versterking van het concurrentievermogen van de EU en de verbetering van de levenskwaliteit van de Europeanen;

86.  acht het garanderen van een duurzame en betaalbare energievoorziening in Europa essentieel; dringt daarom aan op voortdurende ondersteuning van investeringen die de diversificatie van energiebronnen en -trajecten garanderen, de energiezekerheid en de onafhankelijkheid op energiegebied vergroten en de energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie verhogen, onder meer in het kader van CEF-Energie; benadrukt met name hoe belangrijk het is te zorgen voor uitgebreide steun, in het bijzonder voor koolstofintensieve regio's, de energietransitie, de overschakeling naar een koolstofarme economie, de modernisering van de elektriciteitsopwekking, de verbetering van grensoverschrijdende interconnecties en de uitrol van slimme elektriciteitsnetten, technologieën voor CO2-afvang, -opslag en -benutting, en de modernisering van de stadsverwarming; is dan ook van mening dat de transformatie van de energiesector gezien de klimaatdoelstellingen moet worden ondersteund, met name in regio's en landen die van kolen afhankelijk zijn, om daadwerkelijk bij te dragen tot een strategische transitie naar een emissiearme economie; dringt aan op de oprichting van een globaal fonds om een eerlijke transitie te ondersteunen, met name door de ontwikkeling en toepassing van hernieuwbare energiebronnen, oplossingen voor energie-efficiëntie, energieopslag, oplossingen en infrastructuur voor elektrische mobiliteit, modernisering van de elektriciteitsproductie en -netten, geavanceerde technologieën voor energieopwekking, waaronder koolstofafvang en -opslag (CCS), koolstofafvang en -benutting (CCU) en kolenvergassing, modernisering van de stadsverwarming, o.a. door zeer efficiënte warmtekrachtkoppeling, vroegtijdige aanpassing aan toekomstige milieunormen en herstructurering van energie-intensieve sectoren, alsook door het aanpakken van de maatschappelijke, economische en milieugevolgen;

87.  onderstreept het strategische belang van grootschalige infrastructuurprojecten, namelijk de internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER), de European Geostationary Navigation Overlay Service (Egnos), het wereldwijd satellietnavigatiesysteem (Galileo), het programma voor aardobservatie (Copernicus) en de toekomstige satellietcommunicatie voor de overheid (Govsatcom) voor het concurrentievermogen, de veiligheid en de politieke invloed van de EU in de toekomst; wijst erop dat de financiering van deze grootschalige projecten door de EU-begroting moet zijn gewaarborgd, maar tegelijkertijd duidelijk moet worden afgebakend, om ervoor te zorgen dat eventuele kostenoverschrijdingen op dit gebied niet ten koste gaan van de financiering en de succesvolle uitvoering van ander EU-beleid, zoals in sommige individuele gevallen in het vorige MFK is gebleken; herinnert eraan dat hiertoe het maximumbedrag voor deze projecten momenteel is vastgelegd in de MFK-verordening, en dringt aan op gelijkaardige bepalingen in de nieuwe verordening;

88.  benadrukt het belang van en de vooraanstaande rol van de EU bij het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en de aanpak van de klimaatverandering, de achteruitgang van ecosystemen en het verlies van biodiversiteit; is van mening dat een stabiele en passende financiering van cruciaal belang is om de internationale verbintenissen die de EU bijvoorbeeld in de Overeenkomst van Parijs is aangegaan, te kunnen nakomen; wijst er nogmaals op dat het volgende MFK de Unie moet helpen bij het halen van die doelstellingen en moet bijdragen aan de overschakeling naar een koolstofarme economie tegen 2050; onderstreept dat de EU geen projecten en investeringen mag financieren die de verwezenlijking van die doelstellingen in de weg staan; verzoekt om de klimaatproblematiek stevig in de toekomstige EU-uitgaven te integreren; verzoekt in dit verband om een behoorlijke financiering en de voortzetting en uitbreiding van de betrokken programma's, zoals LIFE+, en om de vaststelling van specifieke budgetten voor biodiversiteit en voor het beheer van het Natura 2000-netwerk;

Sterkere cohesie en solidariteit in Europa

89.  benadrukt dat het cohesiebeleid na 2020 het belangrijkste investeringsbeleid van de Europese Unie moet blijven en zich tot alle EU-regio's moet uitstrekken met het oog op de aanpak van complexe sociaaleconomische vraagstukken, waarbij het merendeel van de middelen op de meest kwetsbare regio's wordt toegespitst; is van mening dat met het cohesiebeleid niet alleen de in het Verdrag verankerde doelstellingen, te weten het verkleinen van de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus en het bevorderen van de convergentie, moeten worden nagestreefd, maar dat dit beleid zich ook moet richten op de brede politieke doelstellingen van de EU, en stelt daarom voor de drie fondsen voor het cohesiebeleid – het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds – in het volgende MFK vooral toe te spitsen op de ondersteuning van groei en concurrentievermogen, onderzoek en innovatie, digitalisering, de industriële transitie, kmo's, vervoer, aanpassing aan en matiging van klimaatverandering, ecologische duurzaamheid en een rechtvaardige energietransitie, werkgelegenheid, sociale integratie, gendergelijkheid, armoedebestrijding en demografische vraagstukken; benadrukt dat de drie fondsen samen de integrale onderdelen van het cohesiebeleid van de EU vormen en dat zij in het kader van dit beleid alleen gezamenlijk kunnen functioneren; dringt bovendien aan op een versterking van de territoriale samenwerking, inclusief een grensoverschrijdende component en een stedelijke beleidsdimensie, alsmede specifieke bepalingen voor plattelandsgebieden, bergregio's, eilanden en afgelegen gebieden;

90.  acht het van het grootste belang dat het financieringsniveau van het cohesiebeleid voor de EU-27 na 2020 ten minste wordt gehandhaafd op het niveau van de begroting voor 2014-2020 tegen constante prijzen; benadrukt dat het bbp een van de parameters moet blijven voor de toewijzing van middelen in het kader van het cohesiebeleid, maar is van mening dat dit moet worden aangevuld met een reeks sociale, milieu- en demografische indicatoren om beter rekening te houden met nieuwe vormen van ongelijkheid tussen en binnen regio's in alle lidstaten; is bovendien voorstander van handhaving in de nieuwe programmeringsperiode van de elementen die het cohesiebeleid in het huidige MFK moderner en meer resultaatgericht hebben gemaakt, namelijk de thematische concentratie, de ex-antevoorwaarden, het prestatiekader en de koppeling met economische governance;

91.  hecht groot belang aan de verbintenissen die voortvloeien uit artikel 9 VWEU inzake de verwezenlijking van een sociaal Europa en de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten op basis van de duurzame groei van een zeer concurrerende sociale markteconomie, waarbij wordt gemikt op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, de solidariteit tussen de generaties en de bescherming van de rechten van het kind zoals verankerd in het Verdrag worden bevorderd; wijst erop dat om die uitvoering mogelijk te maken het sociale beleid naar behoren moet worden gefinancierd, en onderstreept de hieruit voortvloeiende behoefte aan versterking van de bestaande instrumenten die hieraan bijdragen, in het bijzonder het ESF, het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen, het EFG en het EaSI-programma; dringt erop aan dat deze instrumenten worden beschermd in het volgende MFK en hoofdzakelijk via subsidies blijven functioneren;

92.  herhaalt zijn oproep aan de Commissie en alle lidstaten voor de oprichting van een speciaal fonds voor de kindergarantie, waarbij kinderen in het middelpunt van een steeds breder armoedebestrijdingsbeleid worden geplaatst, en gezorgd wordt voor de overeenkomstige middelen voor de volledige uitvoering van de nodige beleidsmaatregelen, waaronder hulp aan ouders via gerichte tussenkomsten om sociale uitsluiting en werkloosheid te overwinnen;

93.  wijst erop dat het ESF in het bijzonder zijn steun aan de ontwikkeling van de sociale dialoog moet uitbreiden, met name door de capaciteitsopbouw van de sociale partners te verbeteren, ook op Europees sectoraal en intersectoraal niveau, en dat die verbintenis voor de lidstaten in alle regio's van de EU verplicht moet worden;

94.  benadrukt met name dat er doorlopend behoefte is aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid en uitsluiting, in het bijzonder onder jongeren die geen onderwijs of een opleiding volgen en geen baan hebben (NEET's), in het kader van een brede benadering van het jeugdbeleid op EU-niveau; dringt daarom aan op een verdubbeling van de middelen voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en op volledige tenuitvoerlegging van de jongerengarantie van de EU, waarbij een snelle en vereenvoudigde besteding van de middelen wordt gewaarborgd alsook een permanente, stabiele financiering in de volgende programmeringsperiode; onderstreept de noodzaak van een betere regelgeving om niet-discriminerende deelname aan het programma door jongeren die door hun sociaaleconomische achtergrond kansarm zijn, te waarborgen; is van mening dat investeringen ter bevordering van onderwijs en opleiding, in het bijzonder de ontwikkeling van digitale geletterdheid, tot de topprioriteiten van de EU blijven behoren; stelt met klem dat uit dit programma geen uitgaven mogen worden gefinancierd die voordien werden gedekt uit de nationale begrotingen;

95.  spreekt zijn steun uit voor programma's op het gebied van cultuur, onderwijs, media, jeugd, sport, democratie, burgerschap en maatschappelijke organisaties, die duidelijk hun Europese meerwaarde hebben bewezen en populair zijn en blijven onder de begunstigden; pleit daarom voor voortdurende investeringen in het kader van Onderwijs en Opleiding 2020 via de programma's Erasmus+, Creatief Europa en Europa voor de burger, om zo te trachten mensen van alle leeftijden en in het bijzonder jongeren te bereiken; betuigt nogmaals zijn steun voor de versterking van de externe dimensie van de programma's Erasmus+ en Creatief Europa; beveelt verder de voortzetting van het Europees solidariteitskorps aan, met voldoende middelen die niet ten koste van andere EU-programma's gaan; onderstreept tevens de aanzienlijke bijdrage die de culturele en creatieve sector levert aan de groei en de werkgelegenheid in de EU;

96.  beveelt aan een door de Commissie te beheren intern Europees fonds voor democratie op te zetten voor meer steun aan maatschappelijke organisaties en ngo's die werken op het gebied van democratie en mensenrechten;

97.  pleit er met name voor dat de middelen voor Erasmus+ in het volgende MFK ten minste worden verdrievoudigd, om veel meer jongeren, jongerenorganisaties, middelbare scholieren en leerlingen in heel Europa te bereiken en hun waardevolle bekwaamheden en levensvaardigheden bij te brengen via een leven lang leren, studentgerichte, niet-formele en informele leermogelijkheden, en vrijwilligers- en jeugdwerk; vraagt om speciale aandacht voor mensen uit een kansarm sociaaleconomisch milieu, zodat zij aan het programma kunnen deelnemen, alsmede voor mensen met een handicap;

98.  verzoekt de Commissie een vervolg te geven aan het project "Interrailpas voor Europa voor achttienjarigen" en voor het volgende MFK een specifiek programma uit te werken met voldoende jaarlijkse kredieten om alle aanvragen voor een gratis treinabonnement van jonge Europeanen die in een bepaald jaar 18 worden te bekostigen; onderstreept dat een dergelijk project een belangrijk onderdeel zou worden bij het versterken van het Europese bewustzijn en de Europese identiteit, met name met het oog op dreigingen zoals het populisme en de verspreiding van misleidende informatie; wijst er nogmaals op dat van de Commissie wordt verwacht dat zij een goede rechtsgrond voorstelt, om te kunnen bereiken wat met een dergelijk programma wordt beoogd;

99.  verwacht dat de Europese Unie in de periode na 2020 het accent zal kunnen verschuiven van crisismanagement naar een permanent gemeenschappelijk Europees beleid op het gebied van asiel en migratie; benadrukt dat de acties op dit gebied gedekt moeten worden door een specifiek instrument, namelijk het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF); beklemtoont dat het toekomstige fonds en de desbetreffende agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (JBZ) gedurende het gehele volgende MFK over voldoende financiering moeten beschikken om de omvattende uitdagingen op deze gebieden aan te kunnen gaan; is bovendien van mening dat het AMIF moet worden aangevuld met bijkomende onderdelen om deze kwestie ook op andere beleidsgebieden aan te pakken, met name via de Europese structuur- en investeringsfondsen en de instrumenten ter financiering van extern optreden, aangezien niet mag worden verwacht dat een enkel instrument soelaas kan bieden voor de omvangrijke en complexe behoeften op dit gebied; onderkent bovendien het belang van culturele, onderwijs-, jongeren- en sportprogramma's voor de integratie van vluchtelingen en migranten in de Europese samenleving; vraagt de Commissie te onderzoeken of de rol van de Europese steden in het Europese asielbeleid kan worden versterkt door het invoeren van een stimuleringsregeling met rechtstreekse financiële steun aan steden voor de huisvesting van vluchtelingen en economische ontwikkeling in ruil voor het opnemen van vluchtelingen en asielzoekers;

100.  onderkent de Europese meerwaarde van samenwerking bij de aanpak van gemeenschappelijke bedreigingen van de volksgezondheid; merkt op dat geen enkele lidstaat grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen alleen aankan, en dringt erop aan dat in het volgende MFK de verantwoordelijkheid van de EU wordt weerspiegeld om de SDG inzake volksgezondheid, zorgstelsels en milieugerelateerde gezondheidsproblemen te verwezenlijken en de lidstaten te ondersteunen bij het wegnemen van de toenemende ongelijkheden op gezondheidsgebied; is van mening dat het volgende MFK, uitgaande van het positieve resultaat van de lopende acties op dit gebied, een uitgebreid vervolgprogramma op gezondheidsgebied moet omvatten waarin deze kwesties grensoverschrijdend worden aangepakt, bijvoorbeeld met innovatieve oplossingen voor de zorgverstrekking, ook langs digitale weg, zoals de Europese referentienetwerken, en dat de lidstaten ondersteuning biedt in de vorm van deskundigheid en uitwisseling van gegevens, bewijsmateriaal en goede praktijken; herinnert eraan dat een goede gezondheid een basisvoorwaarde is voor het verwezenlijken van andere door de EU vastgestelde doelstellingen en dat beleid op het gebied van bijvoorbeeld landbouw, milieu, werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie ook gevolgen heeft voor de gezondheid van de Europeanen; dringt daarom aan op versterking van de gezondheidseffectbeoordelingen en op sectoroverschrijdende samenwerking op dit gebied in het volgende MFK;

Sterkere en duurzame landbouw en visserij

101.  bevestigt dat een gemoderniseerd gemeenschappelijk landbouwbeleid van fundamenteel belang is voor de voedselzekerheid en -autonomie, de instandhouding van de bevolking en de werkgelegenheid op het platteland, een duurzame ontwikkeling, de duurzaamheid van het milieu en de land- en bosbouw en de productie van gezonde, hoogwaardige en betaalbare levensmiddelen voor de Europeanen; wijst erop dat de eisen met betrekking tot voedsel en gezondheid zijn toegenomen, net als de noodzaak om de overstap van de Europese landbouw naar milieuvriendelijke landbouwmethoden te ondersteunen en de klimaatverandering aan te pakken; wijst erop dat het nodig is de boeren een verzekerd inkomen te garanderen en een sterkere koppeling aan te brengen tussen het GLB en de levering van collectieve goederen; onderstreept dat het GLB een van de meest geïntegreerde beleidsdomeinen is en dat het voornamelijk op EU-niveau wordt gefinancierd, dus niet via nationale uitgaven;

102.  benadrukt dat de GLB-begroting in het volgende MFK voor de EU-27 ten minste op het huidige niveau tegen constante prijzen moet worden gehandhaafd; benadrukt dat de nieuwe uitdagingen waarmee het nieuwe GLB te maken krijgt, om een stevige financiële toewijzing vragen die berust op een analyse van het huidige beleid en de toekomstige behoefte; onderstreept dat rechtstreekse betalingen een duidelijke EU-meerwaarde bieden en de interne markt versterken, doordat concurrentieverstoringen tussen de lidstaten worden voorkomen; verzet zich dan ook tegen renationalisering en tegen de invoering van nationale medefinanciering voor rechtstreekse betalingen; benadrukt dat het noodzakelijk is de maatregelen te verlengen voor de instandhouding van de productie in sectoren die van vitaal belang zijn voor kwetsbare gebieden, de crisisreserve voor de landbouw te hervormen, de financiering te verhogen in functie van de maatregelen waarmee wordt gereageerd op de verschillende cyclische crises in gevoelige sectoren, nieuwe instrumenten te creëren die de prijsvolatiliteit kunnen temperen, en de financiering te verhogen voor programma's met speciaal op een afgelegen en insulair karakter afgestemde maatregelen (Posei); verzoekt de Commissie met klem door te gaan met het convergentieproces bij rechtstreekse betalingen en te zorgen voor het noodzakelijke financiële en juridische kader voor de voedselvoorzieningsketen, teneinde oneerlijke handelspraktijken te bestrijden; wijst erop dat de plattelandsgebieden in de EU ernstige problemen ondervinden en daarom specifieke steun nodig hebben;

103.  benadrukt het sociaal-economische en ecologische belang van de visserijsector, het maritieme milieu en de "blauwe economie" en de bijdrage daarvan aan de onafhankelijkheid van de EU inzake duurzame voedselvoorziening, omdat zij de duurzaamheid van de Europese aquacultuur en visserij te waarborgen en de milieueffecten beperken; wijst erop dat het gemeenschappelijk visserijbeleid een exclusieve bevoegdheid van de EU is; benadrukt in dit verband dat een specifiek, omvangrijk, onafhankelijk en toegankelijk visserijfonds nodig blijft om dit beleid uit te voeren; verzoekt om het Programma van speciaal op een afgelegen en insulair karakter afgestemde maatregelen in de visserij opnieuw in te stellen, aangezien dit een zeer belangrijk programma is voor de ultraperifere gebieden in de EU; pleit ervoor om de omvang van de kredieten voor de visserijsector in het huidige MFK op zijn minst te handhaven en, indien nieuwe behoeften ontstaan, de kredieten voor maritieme zaken te verhogen; waarschuwt voor de mogelijke negatieve gevolgen van een harde brexit voor deze sector; merkt op dat andere financieringsinstrumenten aanvullende financieringsmogelijkheden kunnen bieden, boven op de niet terug te betalen steun;

Grotere verantwoordelijkheid in de wereld

104.  benadrukt dat de wereld geconfronteerd wordt met talrijke problemen, zoals conflicten, cyberaanvallen, terrorisme en radicalisering, desinformatie, natuurrampen, klimaatverandering en verslechtering van het leefmilieu, mensenrechtenschendingen en genderongelijkheid; is van mening dat de Unie een bijzondere politieke en financiële verantwoordelijkheid heeft, die berust op een werkelijk Europees, op regels en waarden gebaseerd buitenlands beleid, en op steun voor de stabiliteit, de veiligheid, het democratisch bestuur en de duurzame ontwikkeling van onze partners, alsmede op de uitroeiing van armoede en het reageren op crises;

105.  beklemtoont dat de middelen voor het extern optreden aanzienlijk moeten worden verhoogd, wil de Unie haar rol spelen in het kader van haar mondiale strategie en haar uitbreidings-, nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid en bij de omgang met noodsituaties; verwacht dat het volgende MFK tegemoetkomt aan de ongekend grote behoeften van de zuidelijke en oostelijke nabuurschapslanden die te maken hebben met conflicten en de gevolgen van de uitdagingen op het gebied van migratie en vluchtelingen; wil dat er meer middelen worden toegewezen met het oog op de toenemende behoefte aan humanitaire hulp na natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen, waarbij een kloof tussen vastleggingen en betalingen moet worden vermeden; is van mening dat de Unie haar bijdrage aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) moet verhogen;

106.  herinnert eraan dat de Unie zich in haar ontwikkelingsbeleid laat leiden door een aantal verplichtingen, met name de SDG's, de actieagenda van Addis Abeba over financiering voor ontwikkeling, de klimaatovereenkomst van Parijs en de Europese consensus inzake ontwikkeling, alsmede de beginselen die gelden voor de beleidscoherentie voor ontwikkeling en de doeltreffendheid van hulp; vestigt de aandacht op de verbintenis van de EU en haar lidstaten om de officiële ontwikkelingshulp (ODA) tot 2030 op te trekken tot 0,7 % van het bbp, waarbij 20 % van de ODA van de EU naar sociale integratie en menselijke ontwikkeling gaat en 0,2 % van het bni van de EU wordt besteed aan ODA voor de minst ontwikkelde landen;

107.  merkt op dat ontwikkelingshulp een belangrijke rol kan spelen bij het aanpakken van de onderliggende oorzaken van de migratie en kan bijdragen aan de stabiliteit, maar is van mening dat de ODA niet mag worden gebruikt ter dekking van de vluchtelingenkosten in donorlanden; wijst op de potentiële rol van de ODA om de beschikbaarstelling van financiële middelen uit andere bronnen te faciliteren, en onderstreept dat er sterker met de particuliere sector moet worden samengewerkt via een mogelijke verlenging van het externe investeringsplan, uitgaande van een evaluatie van dit plan;

108.  steunt de rechtstreekse financiering van maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten, met name in derde landen waar de democratie en de rechtsstaat gevaar lopen; benadrukt in dit verband dat de externe financieringsinstrumenten snel moeten inspringen op politieke ontwikkelingen en meer gewicht moeten geven aan het beginsel "meer voor meer";

109.  is bereid een vereenvoudigde, gestroomlijnde structuur te overwegen voor de externe financieringsinstrumenten, zolang dit leidt tot meer transparantie, verantwoordingsplicht, efficiëntie, samenhang en flexibiliteit en zolang de doelstellingen van het onderliggende beleid in acht worden genomen; dringt, gezien hun specifieke politieke en financiële karakter, aan op handhaving van aparte speciale instrumenten voor pretoetredingssteun, het nabuurschapsbeleid, ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp; merkt op dat een dergelijke structuur een in de begroting opgenomen EOF moet omvatten, dat boven op de overeengekomen plafonds komt zonder de Vredesfaciliteit voor Afrika, en dat de relevante trustfondsen en faciliteiten hierin transparanter moeten worden opgenomen;

110.  onderstreept het belang van meer flexibiliteit, waardoor het mogelijk is extra middelen beschikbaar te stellen en deze snel in te zetten; zou zich in het kader van een algemene middelenverhoging voor de externe financieringsinstrumenten een grotere niet-toegewezen reserve kunnen voorstellen om de ingebouwde flexibiliteit te verhogen; benadrukt echter dat deze flexibiliteit niet ten koste mag gaan van de beleidsdoelstellingen voor de lange termijn en de geografische en thematische prioriteiten, de voorspelbaarheid van langdurige steun, de parlementaire controle en het overleg met de partnerlanden en het maatschappelijk middenveld;

Veiligheid, vrede en stabiliteit voor iedereen

111.  is van mening dat de opneming van een nieuwe rubriek "Veiligheid, vrede en stabiliteit voor iedereen" zou laten zien dat de Unie prioriteit geeft aan deze opkomende beleidsverantwoordelijkheid, de specifieke aard daarvan erkent en samenhang tussen de interne en externe dimensie ervan tot stand brengt;

112.  benadrukt dat het niveau en de mechanismen voor financiering op het gebied van interne veiligheid vanaf het begin en voor de gehele duur van het volgende MFK moeten worden versterkt om te vermijden dat elk jaar stelselmatig een beroep wordt gedaan op de flexibiliteitsbepalingen van het MFK; dringt erop aan dat voldoende middelen worden verstrekt aan de rechtshandhavingsinstanties (Europol, Eurojust en Cepol) en dat het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen (eu-LISA) de middelen krijgt om zijn nieuwe taken uit te voeren en te beheren; beklemtoont de rol van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het inzicht in en de aanpak van de verschijnselen radicalisering, marginalisering, haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven;

113.  is van mening dat het volgende MFK de oprichting van een Europese defensie-unie moet ondersteunen; kijkt na de aankondigingen van de Commissie ter zake uit naar de desbetreffende wetgevingsvoorstellen, waaronder een specifiek EU-programma voor defensieonderzoek en een industrieel ontwikkelingsprogramma, aangevuld met investeringen van de lidstaten in gezamenlijk uitrusting; bevestigt in deze context zijn sterke overtuiging dat extra politieke prioriteiten gepaard moeten gaan met extra financiële middelen; herinnert eraan dat een sterkere samenwerking op defensiegebied, de bundeling van onderzoeksinspanningen en uitrusting en het terugdringen van overlappingen de strategische autonomie en het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie zullen vergroten en tot aanzienlijke efficiëntiewinsten zullen leiden, die vaak op ongeveer 26 miljard EUR per jaar worden geschat;

114.  vraagt om een herbeoordeling van alle uitgaven voor externe veiligheid, nu er meer aandacht is voor veiligheid en defensie in de Unie; ziet met name uit naar een hervorming van het Athenamechanisme en van de Vredesfaciliteit voor Afrika na de opneming van het EOF in de begroting; is ingenomen met de recente verbintenissen van de lidstaten in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking en vraagt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (vv/hv) en de Commissie de toekomstige financiering daarvan toe te lichten; dringt aan op een vervolgprogramma voor het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede dat gericht is op crisisrespons en capaciteitsopbouw voor veiligheid en ontwikkeling, waarbij een juridisch solide oplossing voor de militaire capaciteitsopbouw moet worden gevonden;

115.  benadrukt het enorme belang van het Uniemechanisme voor civiele bescherming, dat gecoördineerde EU-bijstand mogelijk heeft gemaakt bij natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen binnen en buiten de Unie; wijst op de onbetwistbare toegevoegde waarde van civielebeschermingsoperaties bij de effectieve bestrijding van rampen, die steeds vaker voorkomen en complexer worden, en stelt dat deze operaties bovendien het gevoel van Europese solidariteit onder EU-burgers bevorderen in tijden van nood; is ingenomen met de recente voorstellen van de Commissie om de civiele bescherming in de EU te versterken door middel van sterkere maatregelen op het gebied van paraatheid en preventie, onder meer door de oprichting van een specifieke operationele reserve op Unieniveau; vraagt de extra inspanningen op dit gebied in het volgende MFK te koppelen aan adequate financiering;

Doeltreffend bestuur ten dienste van de Europeanen

116.  is van mening dat een sterk, goed werkend en hoogwaardig openbaar bestuur onmisbaar is voor de uitvoering van het Uniebeleid en voor het herwinnen van het vertrouwen van en het intensiveren van de dialoog met de organisaties van het maatschappelijk middenveld en de burgers op alle niveaus; beklemtoont in dat verband de rol van de instellingen met democratisch gekozen leden; herinnert eraan dat de instellingen, organen en agentschappen van de EU de beoogde verlaging van het aantal personeelsleden met 5 % volgens de Rekenkamer hebben bereikt; is van oordeel dat er geen verdere horizontale inkrimping van deze aard mag worden toegepast; geeft aan sterk te zijn gekant tegen een herhaling van de zogenaamde herschikkingspool voor agentschappen;

117.  is ingenomen met de initiatieven van de instellingen, organen en agentschappen om de doeltreffendheid verder te vergroten door meer administratieve samenwerking en de bundeling van bepaalde functies, hetgeen besparingen voor de begroting van de Unie oplevert; beklemtoont dat voor bepaalde agentschappen nog meer efficiëntiewinst kan worden behaald, in het bijzonder door meer samenwerking tussen agentschappen met gelijkaardige taken, bijvoorbeeld op het gebied van toezicht op de financiële markten, en agentschappen met meerdere locaties; roept meer in het algemeen op tot een grondige evaluatie van de mogelijkheden om agentschappen te groeperen overeenkomstig de strategische aard van hun taakstelling en hun resultaten, teneinde onderlinge synergieën te realiseren, bijv. tussen de Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor effecten en markten in Parijs;

118.  is van mening dat binnen de EU-instellingen en -organen sprake moet zijn van zowel een geografisch als een genderevenwicht;

* * *

119.  verzoekt de Commissie een regeling voor te stellen die inhoudt dat lidstaten die de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde waarden niet eerbiedigen, hiervan financiële gevolgen kunnen ondervinden; waarschuwt evenwel dat de eindbegunstigden van de EU-begroting op geen enkele wijze kunnen worden aangesproken op overtredingen van de regels waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn; is er daarom van overtuigd dat de begroting van de Unie niet het juiste instrument is om op te treden tegen de niet-naleving van artikel 2 VEU en dat eventuele financiële gevolgen los van de begrotingsuitvoering door de lidstaat moeten worden gedragen;

120.  benadrukt dat de beëindiging van discriminatie alsmede genderongelijkheid en geweld op basis van geslacht cruciaal is, wil de EU haar toezeggingen met betrekking tot een inclusief Europa gestand doen; is daarom voorstander van gendermainstreaming en een engagement voor gendergelijkheid op alle beleidsterreinen van de EU in het nieuwe MFK, en van een sterkere begrotingsdimensie bij de bestrijding van alle vormen van discriminatie, met bijzondere aandacht voor de genderdimensie in het migratie- en asielbeleid en in het externe beleid van de EU;

121.  benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat vrouwen toegang hebben tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en dat er in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de specifieke behoeften van kwetsbare personen, waaronder minderjarigen en andere groepen, zoals de LGBTI-gemeenschap;

122.  pleit ervoor specifieke steun te verlenen aan benadeelde doelgroepen, waarbij segregatiepraktijken uitdrukkelijk moeten worden uitgesloten, in het bijzonder personen met een handicap en Roma, en met name de benaming "Roma" op de lijst van begunstigden van het ESF en het EFRO te houden;

123.  stelt vast dat de ultraperifere regio's (UPR's) en de landen en gebieden overzee (LGO's) door hun geïsoleerde ligging ten opzichte van het Europese vasteland te maken hebben met specifieke natuurlijke, economische en sociale problemen; is van mening dat deze gebieden moeten kunnen profiteren van maatregelen op maat en naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingen; dringt aan op voortzetting van de financiële steun van de EU aan de UPR's en LGO's in het volgende MFK, en wel via het cohesiebeleid voor de UPR's en via een speciaal instrument voor de LGO's, ten behoeve van hun toegang tot onderzoeksprogramma's en de bestrijding van hun specifieke klimaatproblemen;

124.  dringt er, met het oog op een goed financieel beheer en de transparantie van de begroting van de Europese Unie, bij de Commissie op aan om na te denken over passende voorwaarden voor het voorkomen van corruptie en financiële fraude met betrekking tot de EU-middelen; spreekt met name zijn bezorgdheid uit over de douanefraude, die een aanzienlijk inkomensverlies voor de begroting van de Unie tot gevolg heeft; verzoekt de lidstaten die bezwaar hebben gemaakt tegen het rechtskader van de Unie voor douaneovertredingen en -sancties, hun standpunt te herzien om dit probleem spoedig te kunnen oplossen;

IV. Procedure en besluitvormingsproces

125.  herinnert eraan dat de vaststelling van de MFK-verordening alleen mogelijk is met goedkeuring van het Parlement; benadrukt bovendien dat het Parlement en de Raad, de twee takken van de begrotingsautoriteit, de jaarlijkse begroting van de EU op voet van gelijkheid vaststellen, terwijl de sectorale wetgeving tot vaststelling van veruit de meeste EU-programma's, met inbegrip van de daaraan toegewezen financiële middelen, volgens de gewone wetgevingsprocedure wordt vastgesteld; verwacht daarom dat de rol en de prerogatieven van het Parlement, zoals bedoeld in de Verdragen, worden geëerbiedigd in de besluitvormingsprocedure over het volgende MFK; stelt dat de MFK-verordening niet de juiste plaats is voor wijzigingen in het Financieel Reglement van de EU; dringt er bij de Commissie op aan een apart voorstel tot herziening van het Financieel Reglement in te dienen, wanneer dit wijziging behoeft;

126.  toont zich bereid om onmiddellijk een gestructureerde dialoog over het MFK na 2020 aan te gaan met de Commissie en de Raad om de verdere onderhandelingen te vergemakkelijken en tegen het einde van deze zittingsperiode een overeenkomst mogelijk te maken; is bereid om de in deze resolutie vervatte standpunten te bespreken met de Raad, met het oog op een beter begrip van de verwachtingen van het Parlement ten aanzien van het volgende MFK;

127.  wijst erop dat de voorstellen van de Commissie voor mei 2018 zijn aangekondigd, en onderstreept dat een formeel besluit over het volgende MFK binnen één jaar moet worden genomen; is van oordeel dat er ondanks de aanvankelijke vertraging bij de presentatie van de voorstellen van de Commissie tijdig overeenstemming over het kader voor de periode na 2020 moet worden bereikt, om een belangrijk politiek signaal te doen uitgaan over het vermogen van de EU om tot een consensus te komen over de toekomst van de EU en over de bijbehorende financiële middelen; wijst erop dat dit tijdschema het onder meer mogelijk zal maken dat alle sectorale verordeningen snel worden goedgekeurd, zodat alle nieuwe programma's zonder vertraging op 1 januari 2021 van start kunnen gaan; herinnert eraan dat de nieuwe programma's in eerdere financiële kaders in feite pas enkele jaren na het begin van de periode van start gingen;

128.  onderstreept dan ook dat de inhoudelijke discussies tussen de drie instellingen onverwijld op gang moeten worden gebracht; benadrukt dat alle punten van de MFK-verordening, met inbegrip van de MFK-plafonds, deel zullen uitmaken van de onderhandelingen over het MFK en ter tafel moeten blijven tot er een definitieve overeenkomst is bereikt; herinnert er in dit verband aan dat het Parlement kritisch staat ten opzichte van de procedure die gevolgd is bij de vaststelling van de huidige MFK-verordening en ten opzichte van de dominante rol die de Europese Raad in dit proces heeft gespeeld door een onherroepelijk besluit te nemen over een aantal punten, waaronder de MFK-plafonds en verscheidene bepalingen in verband met het sectoraal beleid;

129.  is van oordeel dat de procedures die verband houden met de komende onderhandelingen over het MFK, en met name de betrokkenheid van het Parlement bij de verschillende fasen van dit proces, onverwijld moeten worden afgesproken onder het Bulgaarse voorzitterschap en vóór de presentatie van de voorstellen voor het MFK; verwacht in deze context dat de Commissie tijdig evenveel informatie aan het Parlement zal verstrekken als aan de Raad; is van mening dat deze regelingen uiteindelijk in het IIA moeten worden opgenomen, zoals voor de jaarlijkse begrotingsprocedure het geval is;

130.  is van mening dat het unanimiteitsvereiste voor de vaststelling van de MFK-verordening het proces echt belemmert; verzoekt de Europese Raad in dit verband de passerellebepaling in artikel 312, lid 2, VWEU toe te passen om de vaststelling van de MFK-verordening bij gekwalificeerde meerderheid mogelijk te maken; herinnert er voorts aan dat ook de algemene passerelleclausule in artikel 48, lid 7, VEU in werking kan worden gesteld, teneinde de gewone wetgevingsprocedure toe te passen; benadrukt dat een overstap naar stemming met gekwalificeerde meerderheid voor de vaststelling van de MFK-verordening in overeenstemming zou zijn met het besluitvormingsproces voor de goedkeuring van praktisch alle meerjarige EU-programma's en met de jaarlijkse procedure voor de goedkeuring van de EU-begroting;

°

°  °

131.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige betrokken instellingen en organen, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

ADVIES van de Commissie buitenlandse zaken (25.1.2018)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Pier Antonio Panzeri

SUGGESTIES

De Commissie buitenlandse zaken verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt dat de EU voor tal van uitdagingen staat die een bedreiging vormen voor de regionale en mondiale stabiliteit en veiligheid en vragen om een strategisch extern optreden op de lange termijn, in het kader van echt Europees, op waarden gebaseerd buitenlands beleid; herinnert aan de ambitie die de EU-leiders hebben verwoord in de Verklaring van Rome, namelijk te streven naar "een grote Unie voor grote vraagstukken en een kleine Unie voor kleine"; onderstreept de aanzienlijke toegevoegde waarde van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voor de burgers van de EU; dringt erop aan dat in het meerjarig financieel kader (MFK) ambitie aan de dag wordt gelegd en deze hoge toegevoegde waarde wordt weerspiegeld door de kredieten voor het extern optreden (rubriek 4) aanzienlijk te verhogen, waarbij het gemeenschappelijk buitenlands beleid een kerntaak en -verantwoordelijkheid van de EU wordt, in overeenstemming met de uitdagingen van deze tijd en de nieuwe prioriteiten van Europa;

2.  benadrukt dat er meer en gerichte financiële middelen nodig zijn op strategische gebieden, zoals ontwikkelingshulp, uitbanning van armoede, de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, de versterking van een op regels gebaseerde internationale orde, wederopbouw na crisissituaties, behoorlijk bestuur en de bevordering van economische, maatschappelijke en milieuweerbaarheid in partnerlanden, voor een doeltreffend Europees antwoord op de hedendaagse mondiale uitdagingen, met inbegrip van mensenrechtenschendingen, veiligheidsdreigingen en gewapende conflicten, cyberaanvallen, terrorisme, radicalisering, propaganda, doelbewuste verspreiding van desinformatie, natuurrampen en klimaatverandering, evenals de uitdagingen ten aanzien van vluchtelingen en migratie die door enkele van deze kwesties worden veroorzaakt; benadrukt dat de aanvullende financiële middelen moeten worden aangewend voor Europa's nieuwe prioriteiten, die deels terug te vinden zijn in de integrale EU-strategie, het vernieuwde Europese nabuurschapsbeleid, het uitbreidingsbeleid en het Europees defensieactieplan; benadrukt dat de EU eveneens haar institutionele capaciteit moet vergroten teneinde meer invloed uit te oefenen door middel van haar buitenlands en veiligheidsbeleid;

3.  dringt erop aan dat de kloof tussen de strategische politieke prioriteiten van de EU en de externe financieringsinstrumenten (EFI's) wordt gedicht; onderstreept dat het voor de verwezenlijking van een geloofwaardig en doeltreffend extern optreden noodzakelijk is dat de vaststelling van nieuwe prioriteiten op het gebied van extern optreden en defensiesamenwerking op EU-niveau gepaard gaat met nieuwe middelen, zowel op operationeel als administratief niveau;

4.  herinnert aan het belang van meer flexibiliteit, waardoor het mogelijk is extra middelen beschikbaar te stellen om te reageren op onvoorziene situaties en niet-vastgelegde middelen in volgende jaren te gebruiken; benadrukt dat het noodzakelijk is middelen beschikbaar te stellen om te kunnen inspringen op snel ontwikkelende nieuwe dreigingen zoals hybride oorlogsvoering en cyberaanvallen; benadrukt evenwel dat de totstandbrenging van meer flexibiliteit niet ten koste mag gaan van beleidsdoelstellingen op de lange termijn of van bestaande programma's die al het gewenste resultaat opleveren; dringt erop aan de flexibiliteitsmechanismen ("speciale instrumenten") in het kader van het MFK aanzienlijk te versterken, en de strategische politieke richtsnoeren tegelijkertijd aan te scherpen; betuigt nogmaals zijn steun voor het voorstel van de Commissie voor een permanente EU-crisisreserve, teneinde ad-hocoplossingen zoals de opzet van trustfondsen te vermijden;

5.  pleit ervoor de EFI's te vereenvoudigen en stroomlijnen, bijvoorbeeld door alle bestaande thematische EFI's die onder de bevoegdheid van de Commissie buitenlandse zaken vallen – het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP), het partnerschapsinstrument (PI), en het Europees instrument voor democratie en de mensenrechten (EIDHR) – samen te voegen tot één instrument; stelt voor hier ook het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) bij te voegen, evenals het in de begroting opgenomen Europees Ontwikkelingsfonds (EDF) zonder de Vredesfaciliteit voor Afrika (APF), onder voorbehoud van goedkeuring door de bevoegde Commissie ontwikkelingssamenwerking; dringt er echter op aan dat het huidige instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en het Europees nabuurschapsinstrument (ENI) als afzonderlijke instrumenten blijven voortbestaan, gezien hun specifieke politieke en financiële karakter; benadrukt dat voor dergelijke samenvoegingen de voorwaarden gelden dat de nieuwe thematische instrumenten beleidsgestuurd zijn en dat de voorspelbaarheid van langetermijnfinanciering van alle programma's zoveel mogelijk wordt gewaarborgd, evenals een hoge mate van flexibiliteit; is voorts van oordeel dat een vereenvoudigde structuur vraagt om goede "checks and balances" en voldoende transparantie, met inbegrip van een verbeterde strategische beleidsinput en toezicht op de tenuitvoerlegging door het Parlement;

6.  wijst erop dat trustfondsen zijn ontwikkeld omdat de EU-begroting niet over voldoende middelen en flexibiliteit beschikt om snel en op substantiële wijze te kunnen inspelen op grote crises; is van mening dat de bestaande trustfondsen van de EU een meerwaarde kunnen hebben door financiële middelen voor specifieke situaties te bundelen; merkt op dat een eenvoudige naamsverandering of herstructurering van de bestaande EU-financiering voor politieke doeleinden op zich geen verhogingen inhoudt en het democratisch overzicht en de budgettaire controle alleen maar complexer maakt; herinnert eraan dat de oorspronkelijke doelstellingen van de EU-financieringsinstrumenten niet kunnen worden gewijzigd wanneer zij onder een rubriek "trustfonds" worden geplaatst; benadrukt dat er meer parlementaire controle moet komen op de activiteiten in het kader van de trustfondsen van de EU, de EU-faciliteit voor vluchtelingen in Turkije en de Gezamenlijke koersbepaling van de EU en Afghanistan inzake migratie, alsook op soortgelijke initiatieven in de toekomst; herinnert eraan dat dergelijke ad-hocinstrumenten buiten de EU-begroting alleen mogen worden gebruikt indien de Commissie duidelijk kan aantonen dat aan de eisen inzake meerwaarde van de Unie en additionaliteit is voldaan; wijst nogmaals op het belang van de eenheid van de EU-begroting als kernbeginsel; ondersteunt het gebruik van innovatieve vormen van financiële samenwerking, zoals het combineren van subsidies en leningen van internationale en Europese financiële instellingen, waaronder de Europese Investeringsbank;

7.  blijft erbij dat de financieringsinstrumenten voor het externe optreden van de EU van essentieel belang zijn voor een doeltreffend extern optreden van de EU, met name in de Europese buurlanden (het huidige ENI) en de kandidaat-lidstaten (het huidige IPA II); dringt aan op meer samenhang en coördinatie tussen de externe financieringsinstrumenten; wijst erop dat in het kader van de opvolger van het ENI meer rekening moet worden gehouden met de grotere nadruk die wordt gelegd op democratisering, stabilisering, vredesprocessen, wederopbouw na crisissituaties en veerkracht, zowel in het Oosten als in het Zuiden, en meer steun moet worden geboden voor groei en werkgelegenheid, met name voor jonge afgestudeerden; verzoekt de Commissie om in het kader van het volgende ENI-programma meer financiële middelen beschikbaar te stellen voor projecten ter bevordering van de inzetbaarheid van jongeren op de lokale arbeidsmarkt;

8.  benadrukt dat de resultaatgerichte benadering van IPA II voor zowel kandidaat-lidstaten als mogelijke kandidaat-lidstaten in het kader voor pretoetredingssteun na 2020 moet worden versterkt, teneinde op efficiënte wijze bij te dragen aan de democratisering van deze landen en hun economische en sociale ontwikkeling, met name gezien de huidige politieke ontwikkelingen op de Westelijke Balkan; benadrukt dat financieringsinstrumenten snel moeten inspringen op politieke ontwikkelingen en, wanneer de democratie en de rechtsstaat niet worden geëerbiedigd, gericht moeten zijn op ondersteuning van het maatschappelijk middenveld; herinnert aan de waarde van het "meer voor meer"-beginsel en dringt er in dit verband bij de Commissie op aan actief gebruik te maken van de door de desbetreffende verordeningen geboden mogelijkheden; dringt er bij de Commissie op aan de juridische middelen te vinden om aan overheidsorganen toegewezen middelen te bevriezen wanneer sprake is van een ernstige en voortdurende politieke terugval; dringt er bij de Commissie op aan om de in het kader van het toekomstige MFK aan Turkije toegewezen middelen te bevriezen totdat er is voldaan aan duidelijke criteria, en om de middelenstroom om te buigen naar maatschappelijke organisaties;

9.  pleit voor meer coherentie en de bevordering van een evenwichtigere politieke dialoog met partnerlanden; herinnert eraan dat het noodzakelijk is om monitoring- en evaluatiesystemen te verbeteren om de doeltreffendheid en efficiëntie van EU-financiering te beoordelen en verhogen; benadrukt dat de EU er in het kader van alle instrumenten naar moet streven EU-projecten en -initiatieven zowel in derde landen als in de lidstaten zelf zichtbaarder te maken;

10.  benadrukt dat steun voor de rechtsstaat, democratie, mensenrechten en gendergelijkheid de hoeksteen van het buitenlands beleid van de EU moet blijven en is van mening dat deze zaken horizontale kwesties moeten blijven in alle EU-instrumenten en EU-doelstellingen voor buitenlands beleid, met name in het licht van de huidige ontwikkelingen in de Westelijke Balkan, Europese buurlanden en daarbuiten; wijst er eveneens op dat dergelijke steun gepaard moet gaan met maatregelen om groei te bevorderen die aan iedereen ten goede komt, met name aan jongeren en vrouwen; dringt erop aan om in het kader van de financieringsinstrumenten meer aandacht te schenken aan de versterking van steun voor de vrijheid van meningsuiting met als doel om de weerbaarheid ten aanzien van desinformatie te bevorderen; wijst in het bijzonder op de rol van het EIDHR en de opvolger ervan voor de periode na 2020, inclusief de steun voor verkiezingswaarnemingsmissies;

11.  vestigt de aandacht op het inherente potentieel van het IcSP om de veiligheid en de integriteit van de grenzen van de EU te bevorderen en bij te dragen aan vrede en stabiliteit wereldwijd, met name in de regio's die te kampen hebben gehad met misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en genocide.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.1.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

39

9

8

Bij de eindstemming aanwezige leden

Lars Adaktusson, Michèle Alliot-Marie, Francisco Assis, Petras Auštrevičius, Amjad Bashir, Bas Belder, Goffredo Maria Bettini, Victor Boştinaru, Elmar Brok, Klaus Buchner, James Carver, Lorenzo Cesa, Javier Couso Permuy, Arnaud Danjean, Georgios Epitideios, Eugen Freund, Michael Gahler, Iveta Grigule-Pēterse, Sandra Kalniete, Janusz Korwin-Mikke, Andrey Kovatchev, Eduard Kukan, Ilhan Kyuchyuk, Ryszard Antoni Legutko, Sabine Lösing, Andrejs Mamikins, Alex Mayer, David McAllister, Tamás Meszerics, Francisco José Millán Mon, Clare Moody, Javier Nart, Pier Antonio Panzeri, Ioan Mircea Paşcu, Alojz Peterle, Tonino Picula, Jozo Radoš, Sofia Sakorafa, Alyn Smith, Jaromír Štětina, Dubravka Šuica, László Tőkés, Miguel Urbán Crespo, Ivo Vajgl

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Brando Benifei, Rebecca Harms, Marek Jurek, Jo Leinen, Miroslav Poche, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Traian Ungureanu, Bodil Valero, Marie-Christine Vergiat

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Barbara Kudrycka, Tiemo Wölken

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

39

+

ALDE

Petras Auštrevičius, Iveta Grigule-Pēterse, Ilhan Kyuchyuk, Javier Nart, Jozo Radoš, Ivo Vajgl

PPE

Lars Adaktusson, Michèle Alliot-Marie, Elmar Brok, Lorenzo Cesa, Arnaud Danjean, Michael Gahler, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Sandra Kalniete, Andrey Kovatchev, Barbara Kudrycka, Eduard Kukan, David McAllister, Francisco José Millán Mon, Alojz Peterle, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Jaromír Štětina, Dubravka Šuica, László Tőkés, Traian Ungureanu

S&D

Francisco Assis, Brando Benifei, Goffredo Maria Bettini, Victor Boştinaru, Eugen Freund, Jo Leinen, Andrejs Mamikins, Alex Mayer, Clare Moody, Pier Antonio Panzeri, Ioan Mircea Paşcu, Tonino Picula, Miroslav Poche, Tiemo Wölken

9

-

ECR

Marek Jurek

EFDD

James Carver

GUE/NGL

Javier Couso Permuy, Sabine Lösing, Sofia Sakorafa, Miguel Urbán Crespo, Marie-Christine Vergiat

NI

Georgios Epitideios, Janusz Korwin-Mikke

8

0

ECR

Amjad Bashir, Bas Belder, Ryszard Antoni Legutko

Verts/ALE

Klaus Buchner, Rebecca Harms, Tamás Meszerics, Alyn Smith, Bodil Valero

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (31.1.2018)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Paul Rübig

SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat het hoofddoel van het EU-beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zoals verankerd in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), erin bestaat de armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen;

1.  is van mening dat het engagement van de EU voor de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG), de Addis Abeba-actieagenda inzake de financiering van ontwikkeling en het klimaatakkoord van Parijs de leidraad moeten zijn bij de voorbereiding van het volgende meerjarig financieel kader (MFK); is voorts van mening dat de steun van de EU voor een dergelijke tenuitvoerlegging in ontwikkelingslanden moet worden verhoogd, waarbij de coherentie van het ontwikkelingsbeleid (PCD) ten volle moet worden toegepast en de ontwikkelingshulp van de EU volledig in overeenstemming moet zijn met de beginselen van doeltreffendheid van de steun en gericht moet blijven op langetermijndoelstellingen zoals het uitbannen van armoede, het aanpakken van ongelijkheid en uitsluiting, het bevorderen van democratisch bestuur en mensenrechten en het bevorderen van duurzame en inclusieve ontwikkeling, met name in de minst ontwikkelde landen (MOL's), die met de grootste financiële uitdagingen worden geconfronteerd;

2.  wijst erop dat natuurrampen in 2017, met name bosbranden, aan meer dan 200 mensen in Europa het leven hebben gekost en meer dan een miljoen hectare bos in de as hebben gelegd, wat overeenkomt met meer dan drie keer het Europees gemiddelde van de laatste vijf jaar; wijst erop dat die bosbranden menselijke, economische en ecologische catastrofes zijn die een aanpak op Europees en Euromediterraan niveau vereisen; is van mening dat de Europese Unie moet bijdragen aan de preventie en de bestrijding van branden, en tevens aan de heropbouw na afloop van dergelijke rampen, met name in het geval van bosbranden; is van oordeel dat de nationale middelen om deze branden te bestrijden beperkt zijn; herinnert er in dit verband aan dat blusvliegtuigen, en met name Canadairs, bij hun ingebruikname in sommige landen reeds bijna het einde van hun levensduur hebben bereikt en dus zo snel mogelijk moeten worden gerenoveerd; verzoekt de lidstaten en de Europese Unie om bij de besprekingen voor het volgende MFK voorrang te geven aan de versterking van de gemeenschappelijke capaciteit;

3.  is van mening dat een specifiek ontwikkelingsinstrument de beste oplossing is voor een kwalitatief hoogstaand ontwikkelingsbeleid in het belang van de ontwikkelingslanden, met name de LDC's, met de uitbanning van armoede als hoofddoel en met inachtneming van internationaal overeengekomen beginselen inzake de doeltreffendheid van ontwikkelingssamenwerking en hulp;

4.  dringt erop aan een Europees-Afrikaans Erasmusprogramma uit te werken en Europese universiteiten te helpen bij de oprichting van dependances in Afrika teneinde nauwe partnerschappen tot stand te brengen, de kansen van jongeren op integratie op de arbeidsmarkt te vergroten en braindrain tegen te gaan;

5.  is van mening dat bij ontwikkelingssamenwerking de internationaal overeengekomen beginselen inzake de doeltreffendheid van hulp volledig in acht moeten worden genomen en dat zij de nationale plannen en strategieën van de partnerlanden om de SDG's te bereiken, moet ondersteunen;

6.  beklemtoont dat de kwaliteit en de impact van de Europese steun van het volgende MFK even hoog moeten zijn als van het huidige en dat het de nodige garanties moet bieden voor wat de uitvoering en controle van de projecten betreft;

7.  herinnert aan de voornemens in de algemene strategie van de EU op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid, en aan de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling;

8.  benadrukt het belang van nakoming van de toezegging die in de Europese consensus inzake ontwikkeling is gedaan om 20 % van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) van de EU toe te wijzen aan sociale integratie en menselijke ontwikkeling; benadrukt dat de aandacht gericht moet worden op de SDG's die betrekking hebben op gezondheid, met name de bestrijding van aids, tuberculose en malaria, en op veiligheid, voedsel, onderwijs, werkgelegenheid, water en sanitaire voorzieningen, energie, industrie, innovatie, infrastructuur, goed bestuur, democratie, rechtsstaat, gender, milieu en klimaatmaatregelen;

9.  herinnert eraan dat de EU zich in het volgende MFK inzet voor gendermainstreaming en wil waarborgen dat het volgende MFK op duurzaamheid is gericht om ervoor te zorgen dat de coherentie van het ontwikkelingsbeleid op alle EU-beleidsterreinen wordt geëerbiedigd; wijst bovendien op de noodzaak om te investeren in factoren die een sterke impuls kunnen leveren voor duurzame menselijke ontwikkeling zoals seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten;

10.  herinnert aan de verbintenissen, met name de financiële verbintenissen, die in het kader van het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering en de overeenkomst van Parijs zijn aangegaan, en aan de verbintenissen die in het kader van de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling zijn aangegaan; beklemtoont met name dat de inspanningen en financiële middelen voor de aanpassing aan de klimaatverandering en de beperking van de opwarming van de aarde moeten worden verhoogd en dat de subsidies voor fossiele brandstoffen die het milieu schade toebrengen moeten worden afgeschaft;

11.  moedigt in dit verband aan om beter gebruik te maken van alle programma's in het kader van de volgende MFK-rubrieken, zoals onderzoekprogramma's, teneinde de EU-doelstellingen inzake ontwikkelingssamenwerking aan te vullen en de inspanningen om mondiale uitdagingen aan te pakken te ondersteunen en er bovendien voor te zorgen dat door middel van doeltreffende coherentie van het ontwikkelingsbeleid geen enkel EU-beleid of -programma in strijd is met de doelstellingen van armoedebestrijding, vermindering van de ongelijkheid in de partnerlanden en bevordering van de mensenrechten en duurzame maatschappelijke, economische en milieuontwikkeling;

12.  onderstreept de rol van de Europese consensus inzake ontwikkeling als kader voor een gemeenschappelijke benadering van ontwikkelingsbeleid door de EU-instellingen en de lidstaten en voor de tenuitvoerlegging van de SDG's; merkt op dat het meerjarig financieel kader de hoofdprioriteiten op het gebied van ontwikkelingshulp moet weerspiegelen, in overeenstemming met deze verklaring, waarbij de beginselen inzake de doeltreffendheid van hulp en inzake beleidscoherentie voor ontwikkeling moeten worden gemainstreamd;

13.  wijst erop dat de voorwaarden moeten worden geschapen waarin jongeren hun toekomst op een duurzame manier kunnen waarborgen zodat ze actieve burgers worden in hun land, en verzoekt om de nodige maatregelen te nemen zodat vrouwen meer zeggenschap krijgen op economisch, politiek en sociaal gebied;

14.  is van oordeel dat er meer moet worden geïnvesteerd in de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en tot de eraan verbonden rechten om de negatieve gevolgen van de herinvoering van de "global gag rule" te beperken;

15.  vraagt ervoor te zorgen dat mannen en vrouwen gelijke toegang krijgen tot besluitvormingsstructuren en tot economische, sociale, politieke, technologische en culturele middelen en diensten; vraagt dat elke maatregel ter bestrijding van geweld tegen vrouwen in overweging wordt genomen;

16.  vraagt dat het volgende meerjarig financieel kader aan een duurzaamheidstoetsing wordt onderworpen als een praktische manier om de beleidscoherentie voor ontwikkeling van de financieringsbeslissingen van de EU te waarborgen; is van mening dat een dergelijke aanpak ervoor moet zorgen dat de interne en externe financiering van de EU in overeenstemming is met de doelstellingen voor ontwikkelingssamenwerking en dat de volledige EU-begroting zo doeltreffend mogelijk is, door inconsistente uitgaven en verspilling te voorkomen;

17.  beklemtoont dat de toegevoegde waarde van ontwikkelingssamenwerking op EU-niveau duidelijk is aangetoond; wijst op de cruciale rol van de ODA voor de minst ontwikkelde landen (LDC's) en fragiele staten en dringt erop aan dat de EU haar verbintenis nakomt om 0,20 % van het BNI te besteden aan ODA voor de LDC's; wijst op de potentiële rol van officiële ontwikkelingshulp om bij te dragen aan de beschikbaarstelling van financiering voor ontwikkeling uit andere bronnen (particulier en publiek, binnenlands en internationaal); steunt de nieuwe inspanningen van de EU om particuliere investeringen te stimuleren via een combinatie van subsidies, leningen en garanties, onder meer in landen waar de behoeften groot zijn, maar de risico's ook; merkt op dat dit zal leiden tot een aanzienlijke stijging van de behoefte aan financiering; benadrukt dat de programmering van de ontwikkelingshulp een meerjarig karakter moet hebben en voorspelbaarheid moet bieden, maar ook ruimte moet laten voor flexibiliteit, en dat daarbij gebruik moet worden gemaakt van verschillende en complementaire uitvoeringsmethoden die gebaseerd zijn op de capaciteiten, behoeften en prestaties van de landen; is van mening dat het combineren van financieringsbronnen de traditionele ontwikkelingsfinanciering moet aanvullen, maar niet mag vervangen; benadrukt in dit verband dat de betrokkenheid van de particuliere gepaard moet gaan met het hanteren van strenge normen inzake transparantie en verantwoordingsplicht;

18.  dringt erop aan internationale samenwerking te bevorderen die in overeenstemming is met de erkende internationale normen voor de bestrijding van illegale geldstromen en belastingontduiking;

19.  wijst er nogmaals op dat maatschappelijke organisaties een belangrijke rol spelen bij het bereiken van de meest kwetsbare en kansarme groepen in de samenleving; is van mening dat maatschappelijke organisaties, om het beleid op EU- en nationaal niveau te ondersteunen, te monitoren en verslag uit te brengen over de uitvoering ervan, toereikende capaciteit en steun nodig hebben zodat zij die rol kunnen vervullen en de financiële mechanismen mee kunnen helpen verbeteren; is van mening dat EU-fondsen van vitaal belang zijn voor de opbouw van de capaciteit van maatschappelijke organisaties, en dat de toegang tot deze fondsen moet worden gegarandeerd voor burgerorganisaties;

20.  herinnert eraan dat er in een groot aantal middeninkomenslanden (MIC's) grote ongelijkheden blijven bestaan en roept de Commissie dan ook op om specifieke middelen aan die landen te blijven toewijzen; is van mening dat het verschil in behandeling tussen landen op het gebied van toewijzing van middelen en wijzen van samenwerking op een breed scala aan criteria moet zijn gebaseerd, waarbij rekening wordt gehouden met inclusieve menselijke ontwikkeling, mensenrechten, de mate van ongelijkheid en de prioriteiten van elk land op het gebied van duurzame ontwikkeling;

21.  is van mening dat de absorptie van steunbedragen moet worden verbeterd en wijst op het belang van het beginsel van eigen inbreng van ontwikkelingshulp dat verbintenissen vraagt van de partnerlanden, die de primaire verantwoordelijkheid dragen voor het uitwerken van ontwikkelingsstrategieën; stelt in dit verband voor te overwegen om door de EU gefinancierde opleidingen aan te bieden teneinde betere toegang tot de bestaande Europese middelen te waarborgen;

22.  beveelt aan dat een grondige evaluatie van zowel de financiële en ontwikkelings-additionaliteit als de mensenrechten-, sociale en milieu-effecten van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling wordt uitgevoerd voordat meer middelen voor officiële ontwikkelingshulp worden uitgetrokken voor het verstrekken van garanties voor investeringen en soortgelijke vormen van steun;

23.  herinnert eraan dat de wildgroei aan trustfondsen die profiteren van ontwikkelingsfondsen - die noodzakelijk zijn vanwege een gebrek aan middelen en flexibiliteit - zoals het EU Emergency Trust Fund for Africa - de eenheid van de begroting ondermijnt en risico's met zich meebrengt voor democratische betrokkenheid, transparantie, verantwoording en doeltreffendheid van de hulp; is van mening dat het gebruik van die instrumenten altijd naar behoren moet worden gemotiveerd, en daarnaast aanvullend, van beperkte duur en voor specifieke doeleinden bestemd moet zijn en niet voor ontwikkelingsdoelstellingen op langere termijn;

24.  dringt er bij de Commissie op aan de harmonisatie en samenhang tussen haar bilaterale en multilaterale programma's voor ontwikkelingssamenwerking verder te versterken, met name als het om hetzelfde land gaat, teneinde de doeltreffendheid van de hulp van de EU te vergroten;

25.  dringt erop aan dat het volgende MFK, door vanaf het begin meer middelen uit te trekken voor een goed beheerd instrument voor humanitaire hulp en door middel van een aanzienlijke reserve voor noodhulp, rekening houdt met de ongekende behoeften aan humanitaire hulp en beperking van het risico op rampen, paraatheid bij rampen en epidemieën en het opbouwen van veerkracht in ontwikkelingslanden; wijst op de toenemende druk op deze behoeften, die het gevolg is van conflicten, oorlogen en gedwongen ontheemding, schendingen van de mensenrechten, slecht bestuur en corruptie, de slechte of onbestaande verstrekking van sociale basisvoorzieningen, toenemende ongelijkheid, klimaatverandering en concurrentie om schaarse middelen; dringt er bij de Commissie op aan een voorstel uit te werken om de betalingen systematisch gelijk te stellen aan de vastleggingen voor humanitaire hulpacties, teneinde ervoor te zorgen dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor de betalingen; dringt erop aan dat wordt overwogen om meer middelen uit te trekken voor het instrument voor civiele bescherming en deze flexibeler in te zetten, zodat de EU hulp ter plaatse kan bieden aan degenen die dat nodig hebben;

26.  is van mening dat, hoewel het EU-mechanisme voor civiele bescherming een doeltreffend instrument is bij de bestrijding van bosbranden, het niettemin onvolledig is en bijgevolg moet worden verbeterd; is in dit verband verheugd over de mededeling van de Commissie van 23 november 2017 waarin zij voorstelt een autonome capaciteitsreserve "rescEU" op te zetten en 280 miljoen EUR extra toe te wijzen aan het EU-mechanisme voor civiele bescherming om een echte Europese reservecapaciteit te financieren met onder andere eigen EU-middelen voor brandbestrijding vanuit de lucht; roept de lidstaten en de Commissie op te bevestigen dat de bestaande nationale infrastructuur een Europese dimensie heeft, en daarmee hun steun te betuigen aan de oprichting van een Europees netwerk van knooppunten voor civiele bescherming en risicobeheer; verzoekt de lidstaten om het voorstel van de Europese Commissie in het volgende MFK te integreren zodat de financiering en uitbouw van een netwerk van Europese Canadairs zo snel mogelijk kan plaatsvinden;

27.  is ingenomen met de voorstellen van de Commissie om rampenbestrijding op Europees niveau te versterken, met name door de oprichting van een autonome reservecapaciteit "rescEU"; roept de lidstaten en de Commissie op te bevestigen dat de bestaande nationale infrastructuur een Europese dimensie heeft, en daarmee hun steun te betuigen aan de voorbereidingen voor de oprichting van een Europees netwerk van hubs voor civiele bescherming en risicobeheer;

28.  vraagt dat er, om de migratie onder controle te houden, massaal wordt geïnvesteerd met het oog op een snellere industrialisering, elektrificatie en verbetering van de infrastructuur, als bron van inclusieve economische groei en fatsoenlijk werk; vraagt dat er actie wordt ondernomen om een einde te maken aan mensenhandel en slavernij en aan alle schendingen van de mensenrechten, met name in Libië;

29.  is van mening dat er ten aanzien van de hulpbronnen voor ontwikkelings- en humanitaire hulp, alsook de financiële middelen daarvoor, meer transparantie en verantwoordingsplicht en betere verslaglegging moet komen, met, waar nodig, een snelle goedkeuring door de begrotingsautoriteit, met name gezien de nieuwe Agenda 2030, en teneinde invulling te geven aan de beginselen van beleidscoherentie voor ontwikkeling;

30.  wijst erop dat de cruciale rol van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten bij het uitdragen van de Europese waarden overal ter wereld en het consolideren van de mensenrechten en de democratie in het externe optreden van de EU moet worden versterkt;

31.  dringt erop aan dat de autoriteiten en maatschappelijke organisaties in de landen van herkomst en doorreis op hun respectieve terreinen de nodige capaciteitsopbouw krijgen, zodat vrijwillige terugkeer zo doeltreffend mogelijk kan worden beheerd en de herintegratie van alle gerepatrieerden kan worden ondersteund;

32.  benadrukt dat de externe financieringsinstrumenten in het kader van het nieuwe MFK in overeenstemming moeten zijn met de SDG's en de nieuwe Europese consensus over ontwikkeling, waarin waardig werk wordt gezien als een belangrijke drijfveer voor inclusieve en duurzame ontwikkeling;

33.  is van mening dat de externe financieringsinstrumenten van de EU moeten bijdragen tot het scheppen van kansen op fatsoenlijk werk, alsmede tot de noodzakelijke randvoorwaarden en een klimaat dat werknemers en vakbonden in staat stelt hun belangen te behartigen en vrij te handelen; is van mening dat het volgende MFK, in het licht daarvan, een specifiek financieringsinstrument moeten omvatten voor de ondersteuning van de sociale dialoog en de sociale partners in ontwikkelingslanden;

34.  verzoekt dat in het volgende MFK de EDEO en de EU-delegaties van toereikende middelen worden voorzien, opdat zij hun doelstellingen en verplichtingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp kunnen nakomen;

35.  roept ertoe op ervoor te zorgen dat het volgende MFK in overeenstemming is met de doelstellingen van het akkoord van Parijs; benadrukt dat de financiering van klimaatmaatregelen in ontwikkelingslanden moet worden opgevoerd om klimaatmatiging en -aanpassing en bescherming van de biodiversiteit te ondersteunen; dringt aan op een doeltreffende integratie van klimaatverandering en milieukwesties in de externe financieringsinstrumenten van de EU;

36.  merkt op dat het VK 12 % van de ontwikkelingsbegroting van de Unie voor zijn rekening neemt; benadrukt dat het verlies aan middelen voor de ontwikkelingssamenwerking van de EU als gevolg van de brexit moet worden gecompenseerd; herhaalt zijn reeds lang uitgedragen standpunt dat het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) samen met andere instrumenten buiten het MFK, in de EU-begroting moet worden opgenomen; benadrukt dat die opname ertoe moet leiden dat de financiële middelen aan het huidige MFK-plafond worden toegevoegd, zodat de financiering van andere EU-beleidsmaatregelen en -programma's niet in het gedrang komt;

37.  dringt erop aan dat het totale financieringsniveau voor het ontwikkelingsbeleid van de EU met gegarandeerde reservering van middelen gehandhaafd blijft en dat er een permanente oplossing wordt gevonden voor de EU-financiering van veiligheidskosten die verband houden met en consistent zijn met ontwikkelingssamenwerking;

38.  is positief over de potentiële voordelen van integratie in de begroting, zoals een grotere democratische legitimiteit van het EOF en efficiëntere en effectievere EU-ontwikkelingshulp;

39.  staat erop dat de integratie van het EOF in de EU-begroting geen daling van de totale uitgaven van de EU voor ontwikkelingshulp tot gevolg mag hebben;

40.  benadrukt dat de rol van de Commissie bij het toezicht op de EU-fondsen moet worden versterkt en geformaliseerd in de toezichtcomités, en dat de ex-antevoorwaarden zowel op plannings- als op regelgevingsniveau moeten worden gecontroleerd; is van mening dat ook het maatschappelijk middenveld en de gebruikers van de diensten ten volle moeten worden betrokken bij de ontwikkeling, uitvoering en controle van de projecten;

41.  herhaalt zijn standpunt dat het EOF in de EU-begroting moet worden opgenomen; beklemtoont echter dat die opname afhankelijk moet worden gesteld van een geografische toewijzing van middelen gebaseerd op de behoeften van de landen en van een aanzienlijke verhoging van de plafonds om een daling van de huidige EOF-middelen te vermijden;

42.  dringt aan op voorzichtigheid bij een eventuele herziening van de steunstructuur, zodat de geografische prioriteiten, de voorspelbaarheid van de hulp en de politieke duidelijkheid van het regionale externe optreden niet worden ondermijnd;

43.  wijst op de sleutelrol die de diaspora speelt in het ontwikkelingsproces door middel van geldovermakingen, overdracht van vaardigheden en niet-financiële waarden, die de vrede, democratie, goed bestuur en sociale stabiliteit bevorderen;

44.  wijst op de sleutelrol die speciale instrumenten in het huidige MFK, met name de reserve voor noodhulp (EAR), spelen bij het reageren op onvoorziene gebeurtenissen, waaronder de meest acute humanitaire crises buiten de EU;

45.  benadrukt dat het volgende MFK de EU ook in staat moet stellen om in de verschillende beleidssectoren de verbintenissen die zij op de Wereldtop voor humanitaire hulp in 2016 is aangegaan, ten uitvoer te leggen om de behoeften te lenigen en de humanitaire hulpverlening te verbeteren;

46.  benadrukt dat de 0,7 % ODA/BNI-toezegging voor 2015 niet is nagekomen en vestigt de aandacht op de huidige toezegging van de EU en haar lidstaten om dit niveau tegen 2030 te bereiken; dringt erop aan dat in het volgende MFK hiermee rekening wordt gehouden en de internationale verbintenissen van de EU en haar lidstaten worden gehandhaafd; roept de lidstaten die nog niet het overeengekomen niveau hebben bereikt, op om een routekaart op te stellen waarin gedetailleerd wordt uiteengezet hoe zij dit tijdig zullen doen; herinnert eraan dat de door de EU beheerde officiële ontwikkelingshulp bijdraagt aan de naleving van de toezeggingen van de lidstaten en de efficiëntie van de uitgaven voor officiële ontwikkelingshulp aanzienlijk kan vergroten, onder meer dankzij minder fragmentatie en de bevordering van een op stimuli gebaseerde aanpak ten aanzien van de partnerlanden; herinnert eraan dat er geen ontwikkeling kan zijn zonder veiligheid; benadrukt dat de beginselen inzake de doeltreffendheid van ontwikkelingssamenwerking en de beleidscoherentie voor ontwikkeling op alle financieringsinstrumenten en -modaliteiten moeten worden toegepast;

47.  dringt erop aan dat er in het volgende MFK een specifieke structuur voor de LGO wordt opgezet, zodat zij in aanmerking kunnen komen voor financiële bijstand die is toegesneden op de ambities van het partnerschap tussen de LGO en de EU en die is gebaseerd op de belangen en uitdagingen die zij delen met de EU, zoals bepaald in het vierde deel van het VWEU, als leden van de EU-familie en leden van regio's die van strategisch belang zijn voor de EU, en tegelijk hun regionale integratie bevorderen;

48.  is van mening dat een echte vereenvoudiging van de externe financieringsinstrumenten van de EU de samenhang kan vergroten en democratische controle en toetsing kan vergemakkelijken; benadrukt echter dat een dergelijke vereenvoudiging in overeenstemming moet zijn met het recht van het Parlement om toezicht uit te oefenen en de beginselen inzake doeltreffendheid van ontwikkeling te eerbiedigen, en dat de EU-ontwikkelingsfinanciering haar fundamentele doelstelling van armoedebestrijding moet behouden, waarbij de nadruk vooral moet blijven liggen op LDC's en de fragiele context;

49.  benadrukt dat de middelen van rubriek 4 tijdens het huidige MFK sterk onder druk hebben gestaan en dat middelen voor ontwikkeling in toenemende mate als reserve voor nieuwe prioriteiten op andere beleidsterreinen zijn gebruikt; benadrukt dat flexibiliteit geboden is om sneller middelen te kunnen vrijmaken voor onvoorziene ontwikkelingen en crises; benadrukt echter dat meer flexibiliteit niet mag betekenen dat minder aandacht wordt besteed aan de beginselen inzake de doeltreffendheid van hulp en de voorspelbaarheid van steun, hetgeen ten koste zou gaan van de instrumenten die bedoeld zijn om de ontwikkelingsdoelstellingen op lange termijn te verwezenlijken, en evenmin mag leiden tot een inperking van de parlementaire controle en het overleg met de partnerlanden en het maatschappelijk middenveld; vraagt dat de ontwikkelingsprogramma's van het MFK tussentijds worden geëvalueerd;

50.  wijst erop dat het belangrijk is de samenwerking te verdiepen om de problemen verbonden aan de smokkel, productie en illegale consumptie van drugs, kindsoldaten, illegale uitbuiting en niet-duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, maritieme criminaliteit en terrorisme op te lossen;

51.  onderstreept dat ontwikkelingslanden het meest kwetsbaar zijn voor klimaatverandering en er het zwaarst door worden getroffen; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan om overwegingen met betrekking tot de klimaatverandering in alle financieringsinstrumenten te integreren en het huidige streefcijfer om 20 % van alle EU-financiering aan maatregelen in verband met klimaatverandering te besteden, te verhogen;

52.  verzoekt de EU en haar lidstaten met klem te stoppen met het kunstmatig opblazen van hulp en kunstmatig opgeblazen hulpposten buiten de ODA-rapportages te houden (zoals vluchtelingenkosten, toegerekende studentenkosten, gebonden steun, rente op leningen en schuldverlichting);

53.  gelooft dat de bevordering van vrede, veiligheid en rechtvaardigheid in ontwikkelingslanden van cruciaal belang is en wijst erop dat veiligheidsuitgaven noodzakelijk zijn om SDG 16 te bereiken; wijst er nogmaals op dat bij de invoering van een specifiek en afzonderlijk instrument ter ondersteuning van capaciteitsopbouw op het gebied van veiligheid en ontwikkeling moet worden voorkomen dat ontwikkelingsinstrumenten en -financiering worden gesecuritiseerd;

54.  roept de EU op om haar steun aan duurzame landbouw op te voeren om de klimaatverandering het hoofd te kunnen bieden, waarbij zij zich richt op kleinschalige landbouwers, diversificatie van gewassen, boslandbouw en agro-ecologische praktijken;

55.  merkt op dat ontwikkelingssteun een belangrijke rol kan spelen op het gebied van migratie als ze de oorzaken van gedwongen verplaatsing aanpakt en de voordelen van migratie en mobiliteit voor de ontwikkeling vergroot; is echter van mening dat officiële ontwikkelingshulp niet mag worden gebruikt om vluchtelingenkosten in donorlanden, de externalisering van migratiebeleid buiten de EU of de kosten voor de terugkeer naar en overname door landen van herkomst te betalen; verwerpt het idee om hulp afhankelijk te stellen van grenscontroles, de beheersing van migratiestromen of overnameovereenkomsten als basis voor partnerschappen en samenwerking met derde landen;

56.  herhaalt zijn ondubbelzinnige oproep tot voortzetting en verhoging van de EU-steun en -financiering voor maatschappelijke organisaties, die op zichzelf al ontwikkelingsactoren zijn, en tot volledige en vrije betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij de politieke dialoog en de programmering en uitvoering van de samenwerkingsinstrumenten van de EU;

57.  is van mening dat het Parlement moet onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om een structuur op te zetten voor een alomvattend en horizontaal mechanisme voor de follow-up van de universele agenda van 2030, met zijn 17 SDG's, op zodanige wijze dat de geïntegreerde en ondeelbare aard ervan wordt geëerbiedigd.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

24.1.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

17

2

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Ignazio Corrao, Mireille D’Ornano, Doru-Claudian Frunzulică, Charles Goerens, Enrique Guerrero Salom, György Hölvényi, Arne Lietz, Linda McAvan, Norbert Neuser, Vincent Peillon, Lola Sánchez Caldentey, Elly Schlein, Eleftherios Synadinos, Bogdan Brunon Wenta, Joachim Zeller

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Ádám Kósa, Paul Rübig, Judith Sargentini, Adam Szejnfeld

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Jean Lambert, Miroslav Mikolášik

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

17

+

ALDE

Charles Goerens

EFDD

Ignazio Corrao

PPE

György Hölvényi, Ádám Kósa, Miroslav Mikolášik, Paul Rübig, Adam Szejnfeld, Bogdan Brunon Wenta

S&D

Doru-Claudian Frunzulică, Enrique Guerrero Salom, Arne Lietz, Linda McAvan, Norbert Neuser, Vincent Peillon, Elly Schlein

Verts/ALE

Jean Lambert, Judith Sargentini

2

-

NI

Eleftherios Synadinos

PPE

Joachim Zeller

2

0

EFDD

Mireille D’Ornano

GUE/NGL

Lola Sánchez Caldentey

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

ADVIES van de Commissie begrotingscontrole (23.11.2017)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Petri Sarvamaa

SUGGESTIES

De Commissie begrotingscontrole verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

Doelstellingen van het meerjarig financieel kader (MFK)

1.  wijst erop dat het MFK moet worden gepland op basis van bedragen die strategische groei zeker kunnen stellen, als hefboom voor EU-meerwaarde fungeren, de EU-economie versterken en de samenlevingen pro-Europeser maken; benadrukt dat de EU-begroting leesbaar en transparant moet zijn;

Harmonisering van de strategische en begrotingscycli

2.  merkt op dat het MFK met een looptijd van zeven jaar niet aansluit bij de vijfjarige mandaatsperioden van het Parlement en de Commissie, noch bij de tienjarige strategische planningscyclus van de Unie en de Europa 2020-strategie; is van oordeel dat dit de democratische legitimiteit van de Unie en de efficiëntie van haar politieke governance kan ondermijnen, aangezien er situaties kunnen ontstaan waar het Parlement en de Commissie gebonden zijn aan overeenkomsten over politieke doelstellingen en financiën die in het vorige kader zijn gesloten; benadrukt dat dit de indruk kan wekken dat de Europese verkiezingen in zekere zin irrelevant zijn voor de strategische en begrotingsplanning op lange termijn;

3.  herinnert aan zijn standpunt dat de looptijd van het MFK van zeven tot vijf jaar moet worden teruggebracht, zodat het MFK aansluit bij de duur van het politieke mandaat van het Parlement en de Commissie[1], zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor de tenuitvoerlegging of het beheer van de lopende programma's, en dat tegelijkertijd een programmastrategie op lange termijn van vijf plus vijf jaar moet worden opgesteld, met een verplichte tussentijdse herziening; wijst erop dat het in 2020 mogelijk zal zijn de strategische cyclus op lange termijn af te stemmen op de begrotingscyclus en raadt met klem aan deze kans te benutten; is van oordeel dat de Commissie ook de mogelijkheid moet onderzoeken om een voortschrijdend programma in te voeren, waarin elk MFK dezelfde looptijd heeft als nu het geval is maar er een gedeeltelijke overlapping is met het voorafgaande MFK, in de veronderstelling dat overlappingen kunnen helpen om de logischerwijs bestaande pieken en dalen op te vangen;

Algemene herziening van de uitgaven van de EU

4.  merkt op dat de Europese Rekenkamer in haar jaarverslagen en speciale verslagen[2] heeft gewezen op talrijke situaties waarin de EU-uitgaven strategisch beter hadden kunnen worden gepland en tot betere resultaten hadden kunnen leiden; betreurt in dit verband dat de middelen voor belangrijke uitgavenprogramma's en -regelingen vaak niet op de politieke doelstellingen afgestemd zijn die in de tienjarige strategische planningscyclus zijn vastgelegd, en dus tot tegenstrijdige resultaten kunnen leiden;

5.  verzoekt de Commissie om het voorstel voor het MFK voor de periode na 2020 vergezeld te laten gaan van een uitvoerig overzicht van de strategische prioriteiten die aan het ontwerp-MFK ten grondslag liggen; benadrukt dat deze prioriteiten in overweging moeten worden genomen bij de uitwerking van een alomvattende Europa 2030-strategie, die grondig moet worden beoordeeld door het Parlement voordat het MFK-pakket voor de periode na 2020 door de Raad wordt vastgesteld;

6.  verzoekt de Commissie om, alvorens haar voorstel voor een nieuw MFK op te stellen, een grondige en algemene toetsing van de uitgaven uit te voeren, waarin wordt nagegaan in welke mate:

–  de toewijzing van middelen in de EU-begroting aansluit op de strategische prioriteiten en de mogelijkheden van de EU om meerwaarde op te leveren, vooral op beleidsgebieden waarvan gebleken is dat ze heel wat middelen in beslag nemen terwijl ze enkel een herverdelende functie hebben, zoals het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), en voor recente prioritaire beleidsgebieden waarvan gebleken is dat ze tekortschieten in begrotingsmaatregelen in tijden van variabele omstandigheden, zoals het immigratiebeleid en het externe optreden;

–  de EU-programma's en -regelingen bijdragen tot het halen van de strategische prioriteiten, kostenefficiënt zijn en het risico op onregelmatigheden beperken, zoals voorgesteld in het briefingdocument van de Europese Rekenkamer van 3 november 2016 over de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader 2014-2020[3];

–  de verschillende EU-programma's en -regelingen op een coherente manier samengaan, met name op gebieden waar een onduidelijke tenuitvoerlegging of onduidelijke doelstellingen kunnen leiden tot tegenstrijdige resultaten en inefficiënte uitgaven;

–  welke programma's helemaal niet doeltreffend en zonder enige meerwaarde zijn gebleken, en derhalve moeten worden afgeschaft teneinde de programma's te bevorderen waarvan is gebleken dat zij een echte meerwaarde hebben;

7.  vraagt de Commissie voorts om, alvorens haar voorstel voor een nieuw MFK op te stellen, een vergelijkende analyse uit te voeren van de uitvoeringskosten van subsidies en terugvorderbare financiële steun, voornamelijk door financieringsinstrumenten, voor de periode 2014-2020 met het oog op de vaststelling van het werkelijke niveau van die kosten, zoals aanbevolen in Speciaal verslag nr. 19/2016 van de Europese Rekenkamer[4];

8.  verzoekt de Commissie om terdege rekening te houden met de resultaten van de uitgaventoetsing bij het opstellen van het MFK-voorstel en van een alomvattende Europa 2030-strategie; dringt er in dit verband op aan dat de Commissie waarborgt dat de administratieve en controlemechanismen op alle niveaus en in alle fasen van het EU-begrotingskader betrouwbaar zijn, en dat fraude en regelmatigheden efficiënt opgespoord en voorkomen kunnen worden; vraagt de Commissie om tot een op risico's gebaseerde evaluatie over te gaan, waarbij controlemiddelen meer gericht ingezet kunnen worden in regio's en op beleidsgebieden waarvan geweten is dat de kans op onregelmatigheden er groter is;

Flexibiliteit op het gebied van doelstellingen en opkomende prioriteiten

9.  merkt op dat de beleidsgebieden van de Unie verschillende doelstellingen op korte, middellange en lange termijn kunnen hebben, waarvan de verwezenlijking niet noodzakelijk in één enkel MFK vastgelegd kan worden; meent dat nagedacht moet worden over een nieuw evenwicht tussen de vaststelling van de politieke agenda, de beleidsuitvoering en het financieel kader;

10.  vraagt de Commissie om te onderzoeken hoe haalbaar het is om echte begrotingsflexibiliteit in te voeren op het gebied van de politieke doelstellingen, met name via een voortschrijdend begrotingsprogramma met een vijfjarige planningshorizon, een of meerdere herzieningsclausules op het gebied van de doelstellingen en beleidsgebieden, en een voortschrijdend evaluatieprogramma; heeft meer interne flexibiliteit tussen de rubrieken en jaren voor ogen, zodat de nieuwe MFK-plafonds maximaal benut kunnen worden;

11.  wijst erop dat de EU gedurende de looptijd van het MFK voor vele nieuwe uitdagingen kan komen te staan; vraagt de Commissie om te zorgen voor flexibiliteit in de begrotingsplanning, zodat efficiënter ingespeeld kan worden op onverwacht veranderende omstandigheden; is in dit verband van oordeel dat nog steeds toereikende spoedmaatregelen getroffen moeten worden, in samenhang met andere acties, om de crises in Europa te verlichten, vooral op het gebied van landbouw en migratie, samen met maatregelen om te verzekeren dat de rol van het Parlement bij de tenuitvoerlegging en goedkeuring van het MFK volledig wordt geëerbiedigd en dat de Raad niet zonder de toestemming van het Parlement handelt;

12.  herhaalt de bezorgdheid van het Parlement dat de financiële complexiteit als gevolg van de interactie van meer dan duizend financieringsinstrumenten en trustfondsen en van talloze financiële mechanismen ter ondersteuning van EU-beleid die niet in de balans van de Unie opgenomen zijn, een belangrijke reden is waardoor de democratische verantwoordingsplicht voor het scala aan begrotingen misschien onmogelijk is; verzoekt, in aanvulling op de vereenvoudiging van dit scala aan budgetten, om meer flexibiliteit in het sectoroverstijgende gebruik van verschillende financieringsinstrumenten om de beperkende regels te overwinnen die ontvangers beletten meerdere programma's voor projecten met bij elkaar passende doelen te benutten;

13.  herhaalt zijn oproep om het Europees Ontwikkelingsfonds in de EU-begroting op te nemen, zodat de grondoorzaken van buitensporige migratie beter gecontroleerd en aangepakt kunnen worden, in overeenstemming met het EU-beleid en de EU-strategieën, aan de hand van instrumenten en methodes die voortvloeien uit de begrotingsbevoegdheid van de Unie; is van oordeel dat de gemeenschappelijke Europese uitdagingen op het vlak van ontwikkelingsbeleid beter aangepakt kunnen worden aan de hand van een gemeenschappelijk beheer via de EU-begroting;

Naar behoren onderbouwde behoeften en Europese meerwaarde

14.  steunt de suggestie van de Europese Rekenkamer in haar briefingdocument over de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader 2014-2020 dat het beter is de looptijd van de programma's en regelingen vast te stellen op basis van de beleidsbehoeften en de behoeften van de burgers dan op basis van de duur van de financiële planningsperiode[5];

15.  wijst erop dat de lidstaten en de Commissie de behoeften aan EU-financiering naar behoren moeten kunnen onderbouwen en de te verwezenlijken resultaten moeten formuleren, voordat de uitgaven worden vastgesteld, en benadrukt hoe belangrijk het is de daadwerkelijke behoeften van de burgers in acht te nemen aan de hand van een integrale en territoriale aanpak; verzoekt de Commissie de criteria voor EU-meerwaarde afzonderlijk te definiëren om mogelijke onduidelijkheden in de beslissingen over EU-uitgaven te voorkomen; wijst er bovendien op dat de beginselen van effectiviteit, efficiëntie en goed financieel beheer bij elk budgettair besluit in acht genomen moeten worden;

16.  is van mening dat regio's die hun rekeningen overeenkomstig de Europese normen voor overheidsboekhouding opstellen op die wijze optimaal aan de transparantievereisten van de EU voldoen; wijst er daarnaast op dat dubbel boekhouden een ideale methode vormt voor regio's en stimuleringsinstellingen om de nakoming van hun verslagleggingsverplichtingen jegens de Commissie te bevorderen; dringt erop aan een verdere stimulans te bieden door medefinanciering van de EU te verstrekken voor de toepassing en doorlopende aanpassing van de normen voor overheidsboekhouding;

17.  moedigt de Commissie aan de structuur en de samenstelling van de EU-uitgaven voor het cohesiebeleid verder te verbeteren en te stroomlijnen om de ongelijkheden en de kloof tussen stedelijke en plattelandsgebieden en verschillende lidstaten met succes aan te pakken, om de ontwikkeling waarbij de verschillen groter worden te keren, om de versnippering een halt toe te roepen en om ervoor te zorgen dat de EU zich in de toekomst op krachtige wijze ontwikkelt als een democratische, sterke en samenhangende gemeenschap; herhaalt zijn standpunt dat extra politieke prioriteiten gepaard moeten gaan met extra financiële middelen en dat de financiering ervan niet ten koste mag gaan van het bestaande EU-beleid; is van oordeel dat het economische, sociale en territoriale cohesiebeleid van de Unie nog steeds kan voorzien in steun voor de minder ontwikkelde regio's en voor betere grensoverschrijdende samenwerking, maar moedigt de Commissie aan niet alleen louter herverdelende financiële steun te verstrekken, maar zich met de daadwerkelijke behoeften van de burgers in het vizier nog meer te richten op ontwikkeling en modernisering van de groei, innovatie, mobiliteit, de klimaatverandering, bescherming van het grondgebied tegen door de mens veroorzaakte en natuurrampen, energie en milieutransitie en op de territoriale impact van het EU-beleid, waarbij in heel de EU dezelfde criteria moeten worden toegepast; wijst er ook op dat deze plaatsgebonden aanpak Europese meerwaarde en waarde voor de EU-burgers genereert en essentieel is om het doel van een slim, duurzaam en inclusief Europa te halen, omdat deze aanpak flexibiliteit biedt bij het formuleren van integrale antwoorden op uiteenlopende territoriale behoeften zonder de thematische focus van het EU-beleid uit het oog te verliezen;

18.  herhaalt zijn oproep tot vereenvoudiging van het beheersysteem van het cohesiebeleid op alle bestuursniveaus en van het controlesysteem, dat meer moet worden gebaseerd op onderling vertrouwen en samenwerking tussen verschillende auditautoriteiten om de administratieve lasten te verminderen; is van mening dat het economische, sociale en territoriale cohesiebeleid van de Unie meer op de specifieke behoeften van de desbetreffende regio's gericht moet worden teneinde hun daadwerkelijke zwakke punten aan te pakken en hun sterke punten te bevorderen;

19.  wijst erop dat bij de verdeling van EU-middelen beter rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling die de begunstigden van cohesiemiddelen in het verleden hebben doorgemaakt; verzoekt de Commissie om een herziening voor te stellen van het systeem van medefinancieringspercentages voor cohesieprojecten, waarin de ontwikkelingen uit het verleden worden erkend en het aandeel van de EU-financiering wordt verminderd op gebieden waarop al vooruitgang is geboekt;

20.  wijst erop dat een nieuw evenwicht nodig is tussen enerzijds het GLB en het cohesiebeleid, en anderzijds de andere interne EU-beleidsgebieden en een versterkte externe capaciteit van de Unie, met inbegrip van veiligheid en defensie; moedigt de Commissie aan om samenwerking inzake veiligheid en defensie te benadrukken bij de voorbereiding van haar voorstel voor het MFK voor de periode na 2020, en bij de hervorming en tenuitvoerlegging van EU-financieringsinstrumenten zoals het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI); ondersteunt het concept van verdere Europese integratie en concrete initiatieven met betrekking tot veiligheid en defensie;

21.  herhaalt zijn opmerkingen[6] over de structuur van de GLB-uitgaven, die niet duurzaam is: merkt bezorgd op dat 44,7 % van alle landbouwbedrijven in de Unie een inkomen van minder dan 4 000 EUR per jaar heeft; merkt met nog grotere bezorgdheid op dat gemiddeld 80 % van de begunstigden van rechtstreekse GLB-steun ongeveer 20 % van de betalingen ontvangt, en beveelt de Commissie aan een plafond in te stellen voor GLB-betalingen om deze abnormale situatie recht te zetten; wijst erop dat grotere landbouwbedrijven in tijden van volatiliteit of crisis niet noodzakelijkerwijs evenveel steun nodig hebben om de landbouwinkomens te stabiliseren als kleinere bedrijven, aangezien zij vaak profiteren van potentiële schaalvoordelen waardoor ze waarschijnlijk weerbaarder zijn; is van oordeel dat de GLB-financieringsregelingen meer op landbouwers met bijzondere beperkingen gericht kunnen worden: kleine landbouwbedrijven, in geografisch of klimaatopzicht moeilijke en dunbevolkte gebieden;

22.  verzoekt de Commissie bij haar denkwerk over de vereenvoudiging en modernisering van het GLB een ander beleidsontwerp of een ander distributiemodel voor directe betalingen verplicht te stellen om de overheidsmiddelen gerichter te kunnen inzetten voor de agromilieu- en klimaatactiedoelstellingen; benadrukt echter dat voorzien moet worden in evenwichtige financiële compensatie die de kosten van het aanhouden van hoge gezondheids- en milieunormen voor de voedselproductie dekt, alsook de hoge productiekosten als gevolg van de moeilijke klimaatomstandigheden in bepaalde geografische gebieden, aangezien landbouwers in Europa vaak met mondiale mededinging geconfronteerd worden;

Een einde maken aan uitstaande vastleggingen: gevolgen van het gebrek aan daadwerkelijke evaluatie en effectieve begrotingscapaciteit

23.  betreurt ten zeerste dat het aantal uitstaande vastleggingen hoog blijft, enerzijds doordat er vertraging is bij het indienen van betalingsverzoeken door de lidstaten, anderzijds doordat de Commissie de programma's met een aanzienlijke vertraging voorstelt; wijst erop dat deze omstandigheden een effectieve evaluatie en herziening van de begrotingsuitvoering onmogelijk maken, zowel tussentijds als aan het einde van de programmeringsperiode; betreurt dat dit de capaciteit van de begrotingsautoriteit om prognoses op te stellen in de weg staat; betreurt vooral dat de uitstaande vastleggingen eind 2016 aanzienlijk zijn toegenomen, tot 238 miljard EUR, en dat de stijging in verhouding tot de cijfers van 2015 – meer dan 21 miljard EUR – tweemaal zo groot is als initieel verwacht;

24.  wijst erop dat deze situatie vooral voortvloeit uit het bijzonder lage aantal ingediende betalingsverzoeken van de lidstaten voor 2014-2020, en benadrukt dat dit de doeltreffendheid van de Europese structuur- en investeringsfondsen kan ondermijnen; verzoekt de Commissie om de grondoorzaken van de vertragingen bij het indienen van betalingsverzoeken door de lidstaten te onderzoeken, en met name de globale architectuur van de structuurfondsen opnieuw te bekijken, teneinde de procedure, die onder meer bestaat uit EU-programmering, monitoring door de Commissie en tenuitvoerlegging door de lidstaten, te versnellen;

25.  vraagt de Commissie om de meerwaarde van de n+2- en n+3-regels bij betalingen van de structuurfondsen in vraag te stellen, en een voorstel in te dienen om de lidstaten tegen het einde van de programmeringsperiode te verplichten de slapende structuurfondsen te vergoeden ten bate van de EU-begroting;

Op prestaties gebaseerde begroting: kader om grenswaarden te bepalen

26.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om de EU-begroting aanzienlijk te moderniseren en opnieuw te ontwerpen volgens de beginselen van op prestaties gebaseerde begroting – waarbij de sociale effecten van die begroting ook worden beoordeeld en steeds in aanmerking worden genomen – teneinde aan te sluiten op de nieuwe prioriteiten waarover op niveau van de EU-27 een akkoord is bereikt, en te voorzien in een stabilisatiefunctie voor de overheidsfinanciën in de eurozone aan de hand van eigen middelen;

27.  is van oordeel dat eventuele nieuwe begrotingscapaciteit die specifiek voor de lidstaten in de eurozone wordt voorgesteld, ontwikkeld moet worden in het kader van de Unie en onderworpen moet zijn aan behoorlijk democratisch toezicht en verantwoordingsplicht binnen het kader van de bestaande instellingen, en dat de financiële steun van deze capaciteit afhankelijk moet worden gesteld van de uitvoering van overeengekomen structurele hervormingen;

28.  benadrukt dat de EU-begroting tot doel moet hebben de in een politieke EU-strategie vastgestelde en in de rubrieken van het MFK weerspiegelde politieke doelstellingen te halen, en dat de begrotingslijnen in dit kader gepresenteerd en gegroepeerd moeten worden aan de hand van programmaverklaringen met het oog op het halen van deze doelstellingen, in plaats van per activiteit; moedigt de Commissie aan een integralere aanpak te ontwikkelen voor het gebruik van verschillende begrotingslijnen en -middelen om echte uitdagingen op regionaal, nationaal en Europees niveau het hoofd te kunnen bieden; benadrukt daarnaast dat versterkte uitgaven inzake samenwerking in de EU-begroting opgenomen moeten worden;

29.  brengt in herinnering dat het Parlement in zijn resolutie die de kwijting voor 2015 vergezelt, de Commissie heeft verzocht om de nodige aanpassingen van het ontwerp en het verstrekkingsmechanisme van de Europese structuur- en investeringsfondsen voor te stellen en daarbij rekening te houden met de suggesties van de Groep op hoog niveau voor vereenvoudiging teneinde de bijdrage van het cohesiebeleid bij de aanpak van ongelijkheden en onevenwichtigheden tussen EU-regio's en lidstaten te versterken, en om voor de volgende programmeringsperiode meer hanteerbare en meetbare prestatie-indicatoren te bepalen, waaronder de sociale effecten van die programma's; dringt erop aan dat alle toekomstige uitgaven gericht zijn op programma's en instrumenten met een aantoonbare EU-meerwaarde, en dat prestaties centraal staan in de hele volgende generatie van programma's en regelingen, evenals een beter geografisch evenwicht, dat tot een billijke verdeling van de financiering in Europa moet leiden;

30.  wijst erop dat de EU-financiën aan de financieringsbehoeften van nieuwe prioriteiten moeten kunnen voldoen, bijvoorbeeld het bestrijden van terrorisme, het beheren van migratie door de hoofdoorzaken beter aan te pakken, door de integratie te verbeteren, door grenscontroles en andere maatregelen, en het beperken van de gevolgen van het mogelijke financiële tekort als gevolg van de brexit;

31.  verzoekt de Commissie haar strategie te verbeteren inzake communicatie aan de burgers over de meerwaarde van EU-middelen;

De financiële kloof na de brexit dichten: stroomlijning van de begroting en invoering van nieuwe middelen

32.  is van oordeel dat het besluit van het Verenigd Koninkrijk om uit de Unie te stappen een jammerlijk voorval is, dat een negatieve invloed zal hebben op de levens van de burgers van het VK en de overige lidstaten in de toekomst, maar dat het ook een opening creëert om de politieke ambities van de EU-27 en de noodzakelijke begrotingsinstrumenten en -methoden opnieuw te definiëren en te hervormen; is van oordeel dat de begrotingshervorming van de EU-27 ambitieus moet zijn en dat ernaar moet worden gestreefd een EU-jaarbegroting te behouden die qua omvang vergelijkbaar is met die van de EU-28;

33.  is van oordeel dat de beleidsgebieden die waarschijnlijk het meest zullen lijden onder de begrotingskloof ten gevolge van de brexit beschermd moeten worden tegen grote achteruitgang, teneinde destabilisering van het huidige economische, sociale of administratieve kader te voorkomen; wijst in het bijzonder op de noodzaak om de middelen van de Unie inzake groei, banen, sociale cohesie, onderzoek, ontwikkeling en innovatie veilig te stellen, teneinde het mondiale leiderschap van de Unie te versterken; verzoekt de Commissie in dit verband om de gevolgen van de verschillende brexitscenario's grondig te onderzoeken bij het voorbereiden van het MFK-voorstel en de effectbeoordeling;

34.  wijst er echter op dat de belangrijkste doelstelling bij het dichten van de begrotingskloof niet het vergroten van het aandeel van overheidsfinanciering is, maar het voorzien in een duurzamere financiële basis voor alle beleidsgebieden en het bewerkstelligen van de best mogelijke hefboomwerking van particuliere middelen; roept in dit verband op tot een paradigmaverschuiving in de EU-uitgaven, van op beurzen gebaseerde subsidiëring naar een regeling die meer vanuit de financieringsinstrumenten geconcipieerd is maar waarin ook zorgvuldig rekening wordt gehouden met de capaciteit en de financiële behoeften van de onderscheiden begunstigden; benadrukt evenwel dat deze verschuiving moet plaatsvinden op een wijze die het transparante beheer van de begroting en de begrotingscontrolemaatregelen niet ondermijnt;

35.  brengt in herinnering dat de financieringsinstrumenten niet voor alle soorten steunmaatregelen geschikt zijn op beleidsgebieden als het cohesiebeleid; wijst erop dat leningen, aandelenkapitaal en garanties een aanvullende rol kunnen vervullen, maar voorzichtig moeten worden gebruikt op basis van een passende ex-antebeoordeling, en dat subsidies alleen mogen worden aangevuld indien deze financieringsinstrumenten een meerwaarde blijken te hebben en een hefboomeffect kunnen teweegbrengen door bijkomende financiële steun aan te trekken;

36.  benadrukt met name dat komaf gemaakt moet worden met de onnodige fixatie op het plafond van 1 % van het bni van de EU, dat bij het huidige MFK voor 2014-2020 werd toegepast, aangezien uitgaven door dit plafond vaak beperkt worden en de begroting hierdoor moeilijker in evenwicht te houden is onder wisselvallige omstandigheden; moedigt de lidstaten aan om rekening te houden met flexibiliteit in hun discussies over de begroting;

37.  moedigt de Commissie aan om met concrete voorstellen voor nieuwe middelen te komen, die het aandeel van louter op het bni gebaseerde nationale bijdragen aan de EU-begroting zouden verminderen; stelt vast dat het nieuwe systeem een einde kan maken aan de anti-Europese boekhoudkundige visie van een "eerlijk rendement", die te veel nadruk legt op de nettosaldo's van de lidstaten en die, helaas, de begrotingsdebatten in de Raad al jaren domineert;

38.  is van oordeel dat de mogelijkheid om een CO2-heffing te innen via koolstofbeprijzing (ofwel door belastingen ofwel door op de markt gebaseerde instrumenten) – zoals voorgesteld in het verslag van de Groep op hoog niveau eigen middelen over de toekomstige financiering van de EU[7] – in eerste instantie door de Commissie onderzocht moet worden als een manier om de begroting van de EU-27 te versterken; is van oordeel dat een dergelijk instrument ook kan zorgen voor bijkomende meerwaarde in Europa, aangezien de heffing een stimulans voor consumenten en producenten kan zijn om hun gedrag te veranderen, in de richting van een minder koolstofintensieve toekomst; is echter van oordeel dat elke EU-oplossing die op belasting gebaseerd is zo neutraal mogelijk moet zijn voor de totale belastingdruk van de lidstaten, en in de plaats daarvan moet afhangen van hogere bijdragen van risicoactoren; wijst erop dat bij zo een CO2-heffing rekening moet worden gehouden met de huidige emissiehandelregelingen om overlapping en conflicterende middelen en doelstellingen te voorkomen;

39.  moedigt de Commissie en de lidstaten ook aan om andere voor de EU-27 beschikbare, op belasting gebaseerde middelen te overwegen, omdat deze kunnen zorgen voor meer toegevoegde waarde op Europees niveau in bepaalde risicogerelateerde beleidsgebieden en tegelijkertijd de EU-begroting kunnen versterken;

40.  roept de Commissie op om gebruik te maken van de mogelijkheid om de EU-begroting te herzien en komaf te maken met alle kortingmechanismen, omdat dit zal leiden tot een meer rechtvaardige, eerlijke en aanmoedigende structuur voor alle lidstaten.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.11.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

10

8

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Nedzhmi Ali, Inés Ayala Sender, Martina Dlabajová, Luke Ming Flanagan, Ingeborg Gräßle, Arndt Kohn, Monica Macovei, Petri Sarvamaa, Bart Staes, Hannu Takkula, Tomáš Zdechovský, Joachim Zeller

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Brian Hayes, Karin Kadenbach, Younous Omarjee, Julia Pitera

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Tiziana Beghin, Tiemo Wölken

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

10

+

ALDE

ECR

PPE

Nedzhmi Ali, Martina Dlabajová, Hannu Takkula

Monica Macovei

Ingeborg Gräßle, Brian Hayes, Julia Pitera, Petri Sarvamaa, Tomáš Zdechovský, Joachim Zeller

8

-

EFDD

GUE/NGL

S&D

VERTS/ALE

Tiziana Beghin

Luke Ming Flanagan, Younous Omarjee

Inés Ayala Sender, Karin Kadenbach, Arndt Kohn, Tiemo Wölken

Bart Staes

0

0

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

28.2.2018

STANDPUNT IN DE VORM VAN AMENDEMENTEN

van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020

(2017/2052(INI))

Namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken: Marita Ulvskog (voorzitter)

Position

AMENDEMENTEN

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken dient bij de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande amendementen in:

Amendement    1

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Visum 1

Ontwerpresolutie

Amendement

—  gezien de artikelen 311, 312 en 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

—  gezien de artikelen 174, 175, 311, 312 en 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

Amendement    2

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Visum 7

Ontwerpresolutie

Amendement

—  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0000/2018),

—  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen en amendementen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8‑0000/2018),

Amendement    3

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Overweging B

Ontwerpresolutie

Amendement

B.  overwegende dat al snel bleek dat het MFK 2014-2020 niet toereikend was om te voldoen aan de werkelijke behoeften en politieke ambities, aangezien er vanaf de start een beroep op werd gedaan om een reeks crises en nieuwe uitdagingen aan te pakken op het gebied van investeringen, migratie en vluchtelingen, jeugdwerkloosheid, veiligheid, landbouw en milieu, die niet konden worden voorzien op het moment dat het MFK werd vastgesteld; overwegende dat het huidige MFK als gevolg daarvan de grenzen van het haalbare al had bereikt na slechts twee jaar uitvoering, aangezien de beschikbare marges waren benut, de flexibiliteitsbepalingen en de speciale instrumenten in aanzienlijke mate waren gemobiliseerd, het bestaande beleid en de bestaande programma's onder druk zijn komen te staan of zelfs werden teruggeschroefd, en een aantal niet-budgettaire mechanismen werden gecreëerd als compensatie voor het ontoereikende niveau van de EU-begroting;

B.  overwegende dat al snel bleek dat het MFK 2014-2020 niet toereikend was om te voldoen aan de werkelijke behoeften en politieke ambities, aangezien er vanaf de start een beroep op werd gedaan om een reeks crises en nieuwe uitdagingen aan te pakken op het gebied van investeringen, sociale uitsluiting, migratie en vluchtelingen, jeugdwerkloosheid, veiligheid, landbouw en milieu, die niet konden worden voorzien op het moment dat het MFK werd vastgesteld; overwegende dat het huidige MFK als gevolg daarvan de grenzen van het haalbare al had bereikt na slechts twee jaar uitvoering, aangezien de beschikbare marges waren benut, de flexibiliteitsbepalingen en de speciale instrumenten in aanzienlijke mate waren gemobiliseerd, het bestaande beleid en de bestaande programma's onder druk zijn komen te staan of zelfs werden teruggeschroefd, waardoor de Europa 2020-doelstellingen, waaronder de armoededoelstelling, dreigen te worden gemist, en een aantal niet-budgettaire mechanismen werden gecreëerd als compensatie voor het ontoereikende niveau van de EU-begroting;

Amendement    4

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 3 bis (nieuw)

Ontwerpresolutie

Amendement

 

3 bis.  constateert dat het in de huidige tijd van budgettaire beperkingen uiterst belangrijk is de volledige steun van de Europese burgers te krijgen om onze verbintenissen op het gebied van groei en werkgelegenheid opnieuw te bevestigen en te realiseren; roept derhalve op tot een beter gebruik van bestaande financiële middelen en benadrukt dat de uitdaging waar de Europese Unie voor staat eruit bestaat niet meer middelen uit te geven, maar deze middelen efficiënter te besteden;

Amendement    5

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 3 ter (nieuw)

Ontwerpresolutie

Amendement

 

3 ter.  onderstreept dat de maatregelen voor het terugdringen van de armoede en voor de sociale integratie van kwetsbare groepen niet de beoogde effecten hebben gehad, en herinnert de Commissie aan haar toezegging om concrete voorstellen te zullen doen voor een op prestaties gericht model voor overheidsbegrotingen waarin elke begrotingslijn gekoppeld is aan doelstellingen en resultaten, en met meting van het succes van de begroting in kwestie aan de hand van prestatie-indicatoren;

Amendement    6

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 4

Ontwerpresolutie

Amendement

4.  is ervan overtuigd dat het volgende MFK moet voortbouwen op de deugdelijk gegronde beleidslijnen en prioriteiten van de Unie, met het oog op de bevordering van vrede, democratie en mensenrechten, welvaart, duurzame economische groei op lange termijn, hoogwaardige banen, duurzame ontwikkeling en innovatie, en de stimulering van economische, sociale en territoriale cohesie en solidariteit tussen de lidstaten en de burgers; beschouwt deze pijlers als voorwaarden voor een goed functionerende eengemaakte markt en economische en monetaire unie en voor de versterking van de positie van Europa in de wereld; vertrouwt erop dat zij meer dan ooit van belang zijn voor de inspanningen van Europa in de toekomst;

4.  is ervan overtuigd dat het volgende MFK moet voortbouwen op de deugdelijk gegronde beleidslijnen en prioriteiten van de Unie, met het oog op de bevordering van vrede, democratie en mensenrechten, welvaart, duurzame economische ontwikkeling en groei op lange termijn, hoogwaardige werkgelegenheid met volledige eerbiediging van de werknemersrechten en fatsoenlijk werk tot gevolg, innovatie, de stimulering van gelijke kansen voor alle burgers, met name waar het gendergelijkheid betreft, en de bevordering van economische, sociale en territoriale cohesie en solidariteit tussen de lidstaten en de burgers; beschouwt deze pijlers als voorwaarden voor een goed functionerende eengemaakte markt en economische en monetaire unie en voor de versterking van de positie van Europa in de wereld; vertrouwt erop dat zij meer dan ooit van belang zijn voor de inspanningen van Europa in de toekomst;

Amendement    7

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 4 bis (nieuw)

Ontwerpresolutie

Amendement

 

4 bis.  benadrukt dat de EU zich dient te houden aan haar toezeggingen in het kader van de Verdragen, zoals het bevorderen van het welzijn van de volkeren van de Unie, de volledige werkgelegenheid, sociale vooruitgang, sociale cohesie, sociale rechtvaardigheid en bescherming, eerlijke mededinging, gelijkheid tussen vrouwen en mannen, solidariteit tussen generaties, de bescherming van de rechten van het kind, de ontwikkeling van hoogwaardig onderwijs en de kennis over en verspreiding van het Europees cultureel erfgoed; dringt er met klem op aan dat de Unie deze doelstellingen nastreeft met passende middelen die de continue verbetering van de leef- en arbeidsomstandigheden van de volkeren van de Unie waarborgen en bijdragen tot het behoud en de ontwikkeling van de in het Handvest vastgelegde fundamentele rechten, alsook tot de verhoogde bescherming van deze rechten;

Amendement    8

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 4 ter (nieuw)

Ontwerpresolutie

Amendement

 

4 ter.  wijst erop dat de Europese Unie haar toezegging gestand moet doen om als voorloper te fungeren bij de tenuitvoerlegging van de SDG's van de VN;

Amendement    9

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 5

Ontwerpresolutie

Amendement

5.  is van mening dat het volgende MFK de Unie in staat moet stellen om oplossingen te bieden en sterker uit de crises van het afgelopen decennium te komen: de economische en financiële recessie, de migratie- en vluchtelingenkwestie, de klimaatverandering en natuurrampen, terrorisme en instabiliteit, om er maar een paar te noemen; onderstreept dat deze wereldwijde, grensoverschrijdende uitdagingen met interne implicaties de onderlinge afhankelijkheid aantonen van onze economieën en samenlevingen, en de aandacht vestigen op de behoefte aan gemeenschappelijke acties;

5.  is van mening dat het volgende MFK de Unie in staat moet stellen om oplossingen te bieden en sterker uit de crises van het afgelopen decennium te komen: de economische, sociale en financiële recessie, de toenemende ongelijkheden, armoede, meer in het bijzonder kinderarmoede, en sociale uitsluiting, de migratie- en vluchtelingenkwestie, de klimaatverandering en natuurrampen, terrorisme en instabiliteit, om er maar een paar te noemen; onderstreept dat deze wereldwijde, grensoverschrijdende uitdagingen met interne implicaties de onderlinge afhankelijkheid aantonen van onze economieën en samenlevingen, en de aandacht vestigen op de behoefte aan gemeenschappelijke acties;

Amendement    10

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 7

Ontwerpresolutie

Amendement

7.  dringt daarom aan op voortdurende steun voor bestaand beleid, in het bijzonder de gevestigde en in de Verdragen verankerde EU-beleidsgebieden, met name het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid en het cohesiebeleid; verwerpt elke poging om deze beleidsgebieden opnieuw te nationaliseren, aangezien dit de financiële lasten voor de belastingbetaler en de consument niet zou verlagen noch tot betere resultaten zou leiden, maar in plaats daarvan de groei en de werking van de eengemaakte markt zou belemmeren en de ongelijkheid tussen regio's en economische sectoren zou doen toenemen; is voornemens voor de EU-27 hetzelfde financieringsniveau voor deze beleidsgebieden te waarborgen in de volgende programmeringsperiode, de meerwaarde ervan te blijven verbeteren en de bijbehorende procedures te vereenvoudigen;

7.  dringt daarom aan op voortdurende steun voor bestaand beleid, in het bijzonder de gevestigde en in de Verdragen verankerde EU-beleidsgebieden, met name het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid en het cohesiebeleid; verwerpt elke poging om deze beleidsgebieden opnieuw te nationaliseren, aangezien dit de financiële lasten voor de belastingbetaler en de consument niet zou verlagen noch tot betere resultaten zou leiden, maar in plaats daarvan de groei, de solidariteit en de werking van de eengemaakte markt zou belemmeren en de verschillen en de ongelijkheid tussen regio's en economische sectoren zou doen toenemen; is voornemens voor de EU-27 minstens hetzelfde financieringsniveau voor deze beleidsgebieden te waarborgen in de volgende programmeringsperiode, de meerwaarde ervan te blijven verbeteren en de bijbehorende procedures te vereenvoudigen;

Amendement    11

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 17

Ontwerpresolutie

Amendement

17.  is van mening dat het meerjarig financieel kader, door de politieke prioriteiten van de EU in concrete investeringen om te zetten, een uitstekend instrument vormt voor de langetermijnplanning van het Europese project en om een bepaald stabiel niveau van overheidsinvesteringen in de lidstaten te waarborgen; brengt in herinnering dat de EU-begroting voornamelijk een investeringsbegroting is die een aanvullende, complementaire financieringsbron vormt voor acties die op nationaal, regionaal en lokaal niveau worden ondernomen;

17.  is van mening dat het meerjarig financieel kader, door de politieke prioriteiten van de EU in concrete investeringen om te zetten, met inbegrip van sociale investeringen, een uitstekend instrument vormt voor de langetermijnplanning van het Europese project en om een bepaald stabiel niveau van overheidsinvesteringen in de lidstaten te waarborgen; brengt in herinnering dat de EU-begroting voornamelijk een investeringsbegroting is die een aanvullende, complementaire financieringsbron vormt voor acties die op nationaal, regionaal en lokaal niveau worden ondernomen;

Amendement    12

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 17 bis (nieuw)

Ontwerpresolutie

Amendement

 

17 bis.  roept op tot hogere investeringen gericht op het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid in toekomstgerichte sectoren, de sociale economie, en de sectoren sociale zorg en gezondheidszorg, alsook de zorgsector;

Amendement    13

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 37

Ontwerpresolutie

Amendement

37.  is van mening dat het gebruik van het EFG, waarmee de EU solidariteit betoont en steun biedt aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van uit de globalisering voortvloeiende grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of als gevolg van de wereldwijde economische en financiële crisis, niet aan de verwachtingen heeft voldaan en moet worden verbeterd; wijst er onder meer op dat de procedures voor het verlenen van steun uit het EFG te tijdrovend en te ingewikkeld zijn; is van mening dat het herziene EFG moet worden toegerust met een minstens even hoge jaarlijkse toewijzing in het nieuwe MFK;

37.  is van mening dat het potentieel van het EFG, waarmee de EU solidariteit betoont en steun biedt aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van uit de globalisering voortvloeiende grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of als gevolg van de wereldwijde economische en financiële crisis, niet optimaal is benut en dat de inzet van het EFG verder kan worden verbeterd om ook ontslagen werknemers (onder meer in kmo's) op doeltreffende wijze te bereiken en op de arbeidsmarkt te re-integreren, en om dekking voor meer lidstaten te bieden;

Amendement    14

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 47

Ontwerpresolutie

Amendement

47.  dringt aan op een echte vereenvoudiging van het begrotingssysteem van de EU in het volgende MFK; onderstreept met name dat overlappingen tussen instrumenten waarmee soortgelijke maatregelen worden ondersteund, opgeheven moeten worden, bijvoorbeeld op het gebied van innovatie, kmo's of vervoer, en dat een einde moet worden gemaakt aan de bestaande concurrentie tussen verschillende financieringsvormen en -bronnen, om te zorgen voor maximale complementariteit en een samenhangend financieel kader;

47.  dringt aan op een echte vereenvoudiging van het begrotingssysteem van de EU in het volgende MFK; onderstreept met name dat overlappingen tussen instrumenten waarmee soortgelijke maatregelen worden ondersteund, opgeheven moeten worden zonder risico op verlies van belangrijke elementen van de verschillende programma's, bijvoorbeeld op het gebied van innovatie, kmo's of vervoer, en dat een einde moet worden gemaakt aan de bestaande concurrentie tussen verschillende financieringsvormen en ‑bronnen, door meer synergieën tussen instrumenten te creëren om te zorgen voor maximale complementariteit en om structurele problemen beter aan te pakken, zoals werkloosheid en demografische uitdagingen, wat leidt tot een meer samenhangend financieel kader;

Amendement    15

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 62

Ontwerpresolutie

Amendement

62.  verzoekt de Commissie in het volgende MFK de regels voor het gebruik van de financieringsinstrumenten te vereenvoudigen en te harmoniseren met het oog op een zo efficiënt mogelijke toepassing; beschouwt de optie om in een enkel fonds de financieringsinstrumenten op EU-niveau te integreren die centraal worden beheerd in het kader van programma's zoals de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF), Horizon 2020, Cosme, Creatief Europa en het programma Werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI), enerzijds, en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), anderzijds, als een voorstel dat verder moet worden besproken; is van mening dat een dergelijke overkoepelende oplossing een duidelijke structuur moet vertonen met het oog op de keuze van de verschillende soorten financieringsinstrumenten voor de uiteenlopende beleidsgebieden en soorten acties; onderstreept evenwel dat in een dergelijk fonds nooit financieringsinstrumenten geïntegreerd kunnen worden die door de lidstaten worden beheerd in het kader van het cohesiebeleid;

62.  verzoekt de Commissie in het volgende MFK de regels voor het gebruik van de financieringsinstrumenten te vereenvoudigen en te harmoniseren met het oog op een zo efficiënt mogelijke toepassing; beschouwt de optie om in een enkel fonds de financieringsinstrumenten op EU-niveau te integreren die centraal worden beheerd in het kader van programma's zoals de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF), Horizon 2020, Cosme, Creatief Europa en het programma Werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI), enerzijds, en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), anderzijds, als een voorstel dat verder moet worden besproken; is van mening dat een dergelijke overkoepelende oplossing een duidelijke structuur kan bieden met het oog op de keuze van de verschillende soorten financieringsinstrumenten voor de uiteenlopende beleidsgebieden en soorten acties; onderstreept evenwel dat in een dergelijk fonds nooit financieringsinstrumenten geïntegreerd kunnen worden die door de lidstaten worden beheerd in het kader van het cohesiebeleid;

Amendement    16

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 65 – Rubriek 2 – alinea 1 – punt 1

Ontwerpadvies

Amendement

–  investeringen in innovatie, digitalisering, herindustrialisatie, kmo's, vervoer, aanpassing aan klimaatverandering

–  investeringen in innovatie, digitalisering, herindustrialisatie, kmo's, vervoer, aanpassing aan klimaatverandering en demografische uitdagingen

Amendement    17

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 65 – Rubriek 2 – alinea 1 – punt 2

Ontwerpadvies

Amendement

–  werkgelegenheid, sociale zaken en sociale integratie

–  werkgelegenheid, sociale zaken en sociale integratie, vermindering van de ongelijkheid, armoedebestrijding

 

  afstemming van vaardigheden en kwalificaties op de behoeften van de arbeidsmarkt

 

  terugdringen van verschillen tussen de lidstaten en kandidaat-lidstaten op het gebied van werkgelegenheidsprestaties;

Amendement    18

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 65 – Rubriek 2 – alinea 2

Ontwerpadvies

Amendement

  onderwijs en levenslang leren

  onderwijs, met bijzondere klemtoon op digitale en ondernemersvaardigheden, en levenslang leren

Amendement    19

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 68

Ontwerpresolutie

Amendement

68.  is van mening dat er in het volgende MFK sprake moet zijn van meer concentratie van begrotingsmiddelen op gebieden waar een duidelijke Europese meerwaarde verkregen kan worden en die de economische groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid stimuleren; benadrukt in dit verband het belang van onderzoek en innovatie voor de totstandbrenging van een duurzame, toonaangevende kenniseconomie, en betreurt dat als gevolg van het gebrek aan toereikende financiering in het huidige MFK slechts aan een klein deel van de hoogwaardige projecten op dit gebied EU-financiering werd verstrekt;

68.  is van mening dat er in het volgende MFK sprake moet zijn van meer concentratie van begrotingsmiddelen op gebieden waar een duidelijke Europese meerwaarde verkregen kan worden en die de economische ontwikkeling en sociale integratie, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid stimuleren;

Amendement    20

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 74

Ontwerpresolutie

Amendement

74.  onderstreept hoe belangrijk het is te zorgen voor financiering om de digitale eengemaakte markt te voltooien door optimaal gebruik te maken van het spectrum, de uitrol van 5G en gigabitconnectiviteit en door verdere vooruitgang te boeken inzake de harmonisatie van de EU-telecomvoorschriften om een passend regelgevingskader tot stand te brengen voor de verbetering van de internetconnectiviteit in de hele Unie; benadrukt dat CEF-Telecommunicatie de infrastructuur voor digitale diensten en breedbandnetwerken moet blijven ondersteunen door deze toegankelijk te maken, ook in afgelegen gebieden en op het platteland, en door de digitale geletterdheid, interconnectiviteit en interoperabiliteit te verbeteren;

74.  onderstreept hoe belangrijk het is te zorgen voor financiering om de digitale eengemaakte markt te voltooien door optimaal gebruik te maken van het spectrum, de uitrol van 5G en gigabitconnectiviteit en door verdere vooruitgang te boeken inzake de harmonisatie van de EU‑telecomvoorschriften om een passend regelgevingskader tot stand te brengen voor de verbetering van de internetconnectiviteit in de hele Unie; benadrukt dat CEF-Telecommunicatie de infrastructuur voor digitale diensten en breedbandnetwerken moet blijven ondersteunen door deze toegankelijk te maken, ook in afgelegen gebieden en op het platteland, en door de digitale geletterdheid, interconnectiviteit en interoperabiliteit te verbeteren; onderstreept dat het belangrijk is de digitale vaardigheden van de Europese burgers en beroepsbevolking te verbeteren;

Amendement    21

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 81

Ontwerpresolutie

Amendement

81.  benadrukt dat het cohesiebeleid na 2020 het belangrijkste investeringsbeleid van de Europese Unie moet blijven, dat dit in alle EU-regio's kan worden ingezet en dat het merendeel van de middelen op de meest kwetsbare regio's wordt toegespitst; is van mening dat niet alleen de in het Verdrag verankerde doelstellingen inzake het verkleinen van de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus en het bevorderen van de convergentie moeten worden nagestreefd, maar dat dit beleid ook moet worden gericht op de brede politieke EU-doelstellingen en stelt daarom voor de drie fondsen voor het cohesiebeleid – het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds – in het volgende MFK vooral toe te spitsen op de ondersteuning van innovatie, digitalisering, herindustrialisatie, kmo's, vervoer, aanpassing aan klimaatverandering, werkgelegenheid en sociale integratie; dringt bovendien aan op een versterking van de territoriale samenwerking en de stedelijke dimensie van dit beleid;

81.  benadrukt dat het cohesiebeleid na 2020 het belangrijkste investeringsbeleid van de Europese Unie moet blijven, dat dit in alle EU-regio's kan worden ingezet en dat het merendeel van de middelen op de meest kwetsbare regio's wordt toegespitst; is van mening dat niet alleen de in het Verdrag verankerde doelstellingen inzake het verkleinen van de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus en het bevorderen van de convergentie van de solidariteit tussen lidstaten moeten worden nagestreefd, maar dat dit beleid ook moet worden gericht op de brede politieke EU‑doelstellingen en stelt daarom voor de drie fondsen voor het cohesiebeleid – het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds – in het volgende MFK vooral toe te spitsen op de ondersteuning van de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden van de EU-burgers in achterstandsgebieden door de nadruk te leggen op innovatie, digitalisering, herindustrialisatie, kmo's, vervoer, aanpassing aan klimaatverandering, werkgelegenheid, sociale integratie en armoedebestrijding, en demografische uitdagingen (inclusief ontvolking en spreiding van de bevolking); dringt bovendien aan op een versterking van de territoriale samenwerking en de stedelijke dimensie van dit beleid;

Amendement    22

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 82

Ontwerpresolutie

Amendement

82.  acht het cruciaal het financieringsniveau van het cohesiebeleid in de begroting voor 2014-2020 voor de EU-27 minstens te behouden na 2020; benadrukt dat het bbp een van de parameters moet blijven voor de verdeling van de middelen in het kader van het cohesiebeleid, maar is van mening dat dit moet worden aangevuld met een bijkomende reeks sociale, milieu- en demografische indicatoren om meer rekening te houden met nieuwe vormen van ongelijkheid tussen EU-regio's; schaart zich bovendien achter de voortzetting in de nieuwe programmeringsperiode van de elementen die het cohesiebeleid in het huidige MFK moderner hebben gemaakt;

82.  overweegt dat het behouden van minstens het financieringsniveau van het cohesiebeleid in de begroting voor 2014‑2020 voor de EU‑27 na 2020 niet voldoende zal zijn om ongelijkheden te verminderen, met name sociale ongelijkheden die voortkomen uit een decennium van economische crisis; benadrukt dat het bbp een van de parameters moet blijven voor de verdeling van de middelen in het kader van het cohesiebeleid; benadrukt dat het bbp een van de parameters moet blijven voor de verdeling van de middelen in het kader van het cohesiebeleid, maar is van mening dat dit moet worden aangevuld met een bijkomende reeks sociale, milieu- en demografische indicatoren om meer rekening te houden met nieuwe vormen van ongelijkheid tussen EU‑regio's; schaart zich bovendien achter de voortzetting in de nieuwe programmeringsperiode van de elementen die het cohesiebeleid in het huidige MFK moderner en meer resultaatgericht en gericht op sociale integratie hebben gemaakt;

Amendement    23

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 83

Ontwerpresolutie

Amendement

83.  hecht groot belang aan de verwezenlijking van een sociaal Europa en de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, en wijst op de bestaande instrumenten die bijdragen tot de realisatie van deze doelstellingen, namelijk het ESF, het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen, het EFG en EaSI; is van mening dat deze moeten worden gewaarborgd in het volgende MFK;

83.  hecht groot belang aan de verbintenissen die volgen uit artikel 9 VWEU inzake de verwezenlijking van een sociaal Europa en de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten op basis van de duurzame groei van een erg concurrentiële sociale markteconomie, waarbij wordt gemikt op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, de solidariteit tussen de verschillende generaties en de bescherming van de rechten van het kind zoals verankerd in het Verdrag worden bevorderd; wijst erop dat om die uitvoering mogelijk te maken het sociale beleid naar behoren moet worden gefinancierd, gezien de uitgaven op sociaal gebied momenteel onvoldoende zijn, en wijst op de voortdurende behoefte aan een verhoogde financiering van de bestaande instrumenten die bijdragen tot de realisatie van deze doelstellingen, namelijk het ESF, het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen, het EFG en EaSI; dringt erop aan dat die worden gewaarborgd in het volgende MFK en hoofdzakelijk via subsidies uitgevoerd blijven worden;

Amendement    24

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 83 bis (nieuw)

Ontwerpresolutie

Amendement

 

83 bis.  meent dat een voldoende groot deel van de financiële middelen die zijn voorzien voor het cohesiebeleid moet worden toegewezen aan het Europees Sociaal Fonds, zodat nieuwe uitdagingen, zoals de tijdige tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten en de ontwikkeling van de sociale dialoog, dankzij het fonds op succesvolle wijze kunnen worden aangaan, en zodat het fonds kan blijven bijdragen aan het bevorderen van het scheppen van goede banen, waarbij langdurige werkloosheid wordt aangepakt en oudere werknemers in de arbeidsmarkt worden geïntegreerd, van de ontwikkeling van vaardigheden en van levenslang leren, evenals aan het aanmoedigen van sociale investeringen in kwaliteitsvolle sociale diensten en de sociale economie, de strijd tegen armoede, ongelijkheid en demografische veranderingen; dringt erop aan dat het ESF zijn onafhankelijkheid behoudt zodat het verder kan bijdragen aan de economische en sociale cohesie;

Amendement    25

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 83 ter (nieuw)

Ontwerpresolutie

Amendement

 

83 ter.  wijst er in het bijzonder op dat het ESF zijn steun aan de ontwikkeling van de sociale dialoog moet uitbreiden, met name door de capaciteitsopbouw van de sociale partners te verbeteren, met inbegrip van op Europees sectoraal en intersectoraal niveau, en dat die verbintenis voor de lidstaten in alle regio's van de EU verplicht moet worden, en dat de nodige ESF-middelen moeten worden toegewezen aan bilaterale en/of unilaterale activiteiten inzake capaciteitsopbouw die door de sociale partners worden ondernomen om de sociale dialoog te versterken; benadrukt dat te allen tijde de behoeften van begunstigden die weinig administratieve capaciteit hebben, moeten worden gerespecteerd;

Amendement    26

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 83 quater (nieuw)

Ontwerpresolutie

Amendement

 

83 quater.  vestigt de aandacht op het feit dat het totale aantal mensen dat het risico loopt op armoede of sociale uitsluiting nog steeds zeer hoog is – 118 miljoen (23,5 %) van de totale bevolking van de EU in 2016, waarmee de doelstelling voor Europa 2020 inzake de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting nog ver buiten bereik is; roept daarom op tot een verhoging van de financiële middelen voor sociale beleidsmaatregelen; verzoekt de Commissie om te overwegen ten minste 30 % van de middelen uit het ESF te besteden aan het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, en nauwlettend in de gaten te houden dat het aandeel dat hiervoor is uitgetrokken daadwerkelijk voor dit doel wordt gebruikt; beklemtoont de speciale rol die FEAD speelt bij het ondersteunen van organisaties die hulp bieden aan de meest behoeftigen en het aanpakken van de structurele problemen van voedselarmoede alsmede het toenemende probleem van energiearmoede;

Amendement    27

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 83 quinquies (nieuw)

Ontwerpresolutie

Amendement

 

83 quinquies.  wijst op de essentiële rol die is weggelegd voor het EaSI-programma bij de ontwikkeling van adequate innovatieve beleidsmaatregelen voor het op succesvolle wijze aanpakken van de steeds complexere uitdagingen op het gebied van werkgelegenheid en sociale uitdagingen, alsmede bij het bieden van de noodzakelijke bijstand bij institutionele capaciteitsopbouw en de werking van de verschillende organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van sociale beleidsmaatregelen, met speciale aandacht voor een intensievere sociale dialoog en collectieve onderhandelingen, alsmede voor het op succesvolle wijze bevorderen van eerlijke en vrijwillige grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers en het verder vergemakkelijken van de toegang van kwetsbare groepen, micro-ondernemingen en sociale ondernemingen tot microfinanciering; dringt er derhalve op aan dat de toewijzing van 55 % aan de Progress-pijler binnen EaSI in stand blijft;

Amendement    28

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 84

Ontwerpresolutie

Amendement

84.  benadrukt met name dat er doorlopend behoefte is aan de bestrijding van de werkloosheid, in het bijzonder bij jongeren, en dringt daarom aan op een verdubbeling van de middelen van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de volgende programmeringsperiode; is van mening dat investeringen ter bevordering van onderwijs en opleiding, in het bijzonder de ontwikkeling van digitale vaardigheden, tot de topprioriteiten van de EU blijven behoren;

84.  benadrukt dat het bestrijden van jeugdwerkloosheid, in het bijzonder bij NEET's, een topprioriteit moet blijven en dringt daarom aan op een verdubbeling van de middelen van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, waarbij een snelle en eenvoudige inzet van middelen wordt gewaarborgd en het wordt omgezet naar een stabieler financieringsinstrument van de EU in de periode na 2020; is van mening dat adequate investeringen van essentieel belang zijn voor de bevordering van onderwijs en opleiding, in het bijzonder voor het ondersteunen van duaal onderwijs en de ontwikkeling van vaardigheden, en in het bijzonder digitale vaardigheden, evenals het bevorderen van ondernemerschap en hoogwaardige stages onder jongeren als mechanismen voor het creëren van werkgelegenheid en het stimuleren van directe toegang tot arbeid, waarbij in het bijzonder fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en sociale bescherming worden gewaarborgd;

Amendement    29

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 84 bis (nieuw)

Ontwerpresolutie

Amendement

 

84 bis.  is er stellig van overtuigd dat de EU-financiering, met name uit rubriek 1a en 1b, niet mag worden gebruikt om nationale maatregelen te subsidiëren, maar moet dienen als aanvullende ondersteuning voor mensen die te maken krijgen met sociale uitsluiting en werkloosheid, ter aanvulling en versterking van nationale programma's, waarover de lidstaten dienen te beslissen;

Amendement    30

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 85

Ontwerpresolutie

Amendement

85.  spreekt zijn steun uit voor programma's op het gebied van cultuur, onderwijs, media, jeugd, sport en burgerschap, die duidelijk hun Europese meerwaarde hebben bewezen en populair zijn en blijven onder begunstigden; pleit daarom voor voortdurende investeringen in het ET 2020-kader via de programma's Erasmus+, Creatief Europa en Europa voor de burger, om jongeren te blijven bereiken en hun waardevolle competenties en sociale vaardigheden bij te brengen via een leven lang leren, persoonsgericht en niet-formeel onderwijs, en informele leermogelijkheden; pleit met name voor een verdrievoudiging van de middelen voor Erasmus+ in het volgende MFK, om veel meer jongeren en lerenden in heel Europa te bereiken en het volledige potentieel van het programma te ontsluiten; beveelt bovendien de voortzetting van het Europees solidariteitskorps aan en betuigt nogmaals zijn steun voor de versterking van de externe dimensie van de programma's Erasmus+ en Creatief Europa;

85.  spreekt zijn steun uit voor programma's op het gebied van cultuur, onderwijs, media, jeugd, sport en burgerschap, die duidelijk hun Europese meerwaarde hebben bewezen en populair zijn en blijven onder begunstigden; pleit daarom voor voortdurende investeringen in het ET 2020-kader via de programma's Erasmus+, Creatief Europa en Europa voor de burger, om jongeren te blijven bereiken en hun waardevolle competenties en sociale vaardigheden bij te brengen via een leven lang leren, persoonsgericht en niet-formeel onderwijs, en informele leermogelijkheden; pleit met name voor een verdrievoudiging van de middelen voor Erasmus+ in het volgende MFK, om veel meer jongeren en lerenden in heel Europa te bereiken en het volledige potentieel van het programma te ontsluiten; beveelt aan om Erasmus+ als sterk en onafhankelijk EU-handelsmerk te houden en de autonomie van de grote deskundigheid die eruit voortvloeit te vrijwaren; betuigt ook nogmaals zijn steun voor de versterking van de externe dimensie van de programma's Erasmus+ en Creatief Europa;

Amendement    31

namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

Ontwerpresolutie

Paragraaf 85 bis (nieuw)

Ontwerpresolutie

Amendement

 

85 bis.  merkt op dat de Commissie het initiatief van een Europees solidariteitskorps heeft gelanceerd voordat dit was besproken en goedgekeurd door de Raad en het Europees Parlement, die momenteel werken aan een verbetering van het voorstel van de Commissie; beveelt aan dit initiatief voort te zetten en dringt erop aan te zorgen voor voldoende middelen die niet ten koste gaan van de bestaande programma's of financiële middelen; benadrukt in dit verband in het bijzonder de noodzaak van een financieringswijze waarmee Erasmus+ niet verzwakt;

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.1.2018

 

 

 

  • [1]    Zie paragraaf 73 van zijn resolutie van 6 juli 2016 over de voorbereiding van de postelectorale herziening van het MFK 2014-2020: bijdrage van het Parlement in afwachting van het Commissievoorstel (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0309) en paragraaf 5 van zijn resolutie van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III – Commissie en uitvoerende agentschappen (Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0143).
  • [2]    Zie bijvoorbeeld de Speciale verslagen nrs. 4, 8, 19 en 23 van de Europese Rekenkamer uit 2016.
  • [3]   Zie paragraaf 55.
  • [4]    Speciaal verslag nr. 19/2016 van de Europese Rekenkamer, "Uitvoering van de EU-begroting via financieringsinstrumenten - lessen die uit de programmeringsperiode 2007-2013 moeten worden getrokken".
  • [5]    Zie de paragrafen 39 en 40.
  • [6]    Zie paragraaf 207 van zijn resolutie van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III – Commissie en uitvoerende agentschappen (Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0143).
  • [7]    Europese Commissie, "De toekomstige financiering van de EU" – slotverslag en aanbevelingen van de Groep op hoog niveau eigen middelen", 4 januari 2017, blz. 41-43.

ADVIES van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (26.1.2018)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Anneli Jäätteenmäki

SUGGESTIES

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  verzoekt de Commissie het volgende meerjarig financieel kader (MFK) zo te structureren dat de prioriteiten van de EU voor de komende jaren duidelijk tot uiting komen en een directe en transparante bijdrage wordt geleverd aan investeringen in projecten met een duidelijke Europese meerwaarde, met name wat de middelen betreft die nodig zijn voor de overgang naar een koolstofarme, circulaire economie, alsook om de voortrekkersrol van de EU inzake de aanpak van de klimaatverandering te handhaven en te versterken en om te waarborgen dat zij haar internationale verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs en de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling kan nakomen, alsmede haar interne en externe verplichtingen en doelstellingen op het gebied van biodiversiteit;

2.  wijst op de eerste aanbevelingen van de deskundigengroep op hoog niveau inzake duurzame financiering[1], waaronder die met betrekking tot het MFK, en benadrukt dat de duurzaamheidsdoelstellingen moeten worden ondersteund door een financieel stelsel dat een duurzame groei op lange termijn kan bevorderen; verzoekt de Commissie deze aanbevelingen ook ter harte te nemen en op te volgen voor het volgende MFK, met inbegrip van de noodzaak om een "duurzaamheidstoets" te ontwikkelen voor alle toekomstige financiële regelgeving en beleidslijnen van de EU en om financiële instrumenten meer sturende effecten te laten sorteren op het beleid;

3.  verzoekt de Commissie de werkelijke impact van de vergroenings- en milieumaatregelen van het GLB in het kader van het Fonds voor plattelandsontwikkeling op de toestand van het milieu te evalueren en deze maatregelen te financieren op basis van hun werkelijke resultaten; wijst op de aparte financiering van natuur en biodiversiteit en op de noodzaak van een aparte financiering voor de overgang naar duurzame landbouw;

4.  verzoekt de Commissie kennis te nemen van de resultaten van de tussentijdse evaluatie van het Zevende Milieuactieprogramma (MAP) en met name van het feit dat de doelstellingen ervan waarschijnlijk niet tegen 2020 zullen worden verwezenlijkt; verzoekt de Commissie de middelen beschikbaar te stellen om deze en aanvullende doelstellingen tegen 2050 te verwezenlijken en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan milieugerelateerde druk;

5.  merkt op dat in artikel 2 van de Overeenkomst van Parijs de noodzaak wordt benadrukt om geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme en klimaatveerkrachtige ontwikkeling en dat het MFK na 2020 op passende wijze moet worden hervormd om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 tot nul terug te dringen;

6.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het volgende MFK strookt met de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling teneinde de samenhang in de uitgaven van de EU te vergroten en het evenwicht tussen de economische, sociale en ecologische dimensie te verbeteren;

7.  wijst erop dat de begroting van de Unie als gevolg van de brexit zal krimpen; verzoekt de Commissie derhalve duidelijke en strikte prioriteiten vast te stellen aangezien er minder geld beschikbaar zal zijn;

8.  benadrukt dat het volgende MFK verenigbaar moet zijn met en actief moet bijdragen aan de verwezenlijking van de externe verplichtingen van de Unie, zoals de door de Verenigde Naties vastgestelde doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, en haar eigen langetermijndoelstellingen op het gebied van klimaatrelevante uitgaven, alsook een hervorming van de EU-begroting met het oog op een doeltreffender begroting op basis van extra eigen middelen; is van mening dat dit alleen kan worden bereikt door de klimaatproblematiek, waaronder matiging van en aanpassing aan de effecten daarvan, grondig in de EU-uitgaven te integreren en jaarlijks toezicht te houden op de uitvoering van de uitgaven; verzoekt de Commissie dan ook een transparante en betrouwbare berekeningsmethode te ontwikkelen waarmee de verwachte gevolgen van klimaatrelevante uitgaven en de weging daarvan voor beoordelingen achteraf in het kader van verslagleggingsverplichtingen kunnen worden becijferd;

9.  merkt op dat een succesvolle benadering voor de middellange termijn op het gebied van milieubeleid financiële stabiliteit vereist; is in dit verband van mening dat een looptijd van zeven jaar ook voor het volgende MFK haalbaar is, mits er wordt voorzien in voldoende flexibiliteit en de mogelijkheid van een tussentijdse evaluatie;

10.  wijst erop dat verschillende beleidsterreinen op elkaar moeten worden afgestemd teneinde de doelstellingen van het klimaatbeleid te verwezenlijken en de toestand van het milieu te verbeteren; dringt erop aan dat in deze context rekening wordt gehouden met de mogelijke financiering van het cohesiebeleid;

11.  beklemtoont dat de overgang naar een duurzame, koolstofarme, circulaire economie de enige manier is om een gezonde leefomgeving en het welzijn van de EU-burgers en de Europese economie op de lange termijn te waarborgen; is van mening dat de EU wereldwijd als katalysator moet optreden bij de overschakeling naar een duurzame, circulaire, koolstofarme economie en een duurzaam productie-consumptiesysteem; wijst in dit verband op het belang van de noodzakelijke financiering voor onderzoek en ontwikkeling;

12.  wijst er nogmaals op dat het volgende MFK niet alleen een bijdrage moet leveren aan het verwezenlijken van de EU-milieudoelstellingen en de doelstellingen van het beleidskader van de Unie voor klimaat en energie 2030, maar ook aan het verwezenlijken van de multilaterale verplichtingen in verband met duurzame ontwikkeling en het milieu, zoals de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling of het Verdrag inzake biologische diversiteit en met name de Aichi-doelstellingen daarvan; onderstreept dat de EU geen projecten of investeringen mag financieren die deze doelstellingen belemmeren, de uitvoering ervan bemoeilijken of onverenigbaar zijn met de verwezenlijking ervan;

13.  onderstreept dat de EU steun moet verlenen aan regio's met een hoge luchtverontreiniging om de luchtkwaliteit aanzienlijk te verbeteren, aangezien de problemen in veel gevallen verband houden met energiearmoede in die regio's;

14.  benadrukt dat adequaat gefinancierde programma's om de biodiversiteit in stand te houden en het milieu te beschermen, zoals het LIFE-programma, in het volgende MFK moeten worden voortgezet en versterkt als een autonoom fonds en meer middelen moeten krijgen; onderstreept dat LIFE het enige financieringsinstrument in de EU-begroting is dat volledig bestemd is voor milieu, natuurbehoud en klimaatverandering; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat toekomstige financieringsinstrumenten voor landbouw, regionale ontwikkeling en plattelandsontwikkeling specifieke enveloppes bevatten voor biodiversiteit en voor het gezamenlijk beheer van het Natura 2000-netwerk door nationale en regionale milieu-autoriteiten;

15.  benadrukt het potentieel van groene infrastructuur en op de natuur gebaseerde oplossingen om op een kostenefficiënte wijze diensten voor de samenleving te verlenen; beklemtoont dat deze groene alternatieven voor de verlening van diensten eerlijk in overweging moeten worden genomen bij de besluitvorming in verband met financiering voor regionale en plattelandsontwikkeling, en dringt aan op de instelling van een specifiek instrument om het trans-Europees netwerk voor groene infrastructuur (TEN-G) tot stand te brengen teneinde biodiversiteitsvoordelen te genereren;

16.  benadrukt dat de verschillende fondsen samenhangender moeten zijn en doeltreffender op elkaar moeten zijn afgestemd om het hoofd te bieden aan nationale, regionale en lokale uitdagingen, zoals een rechtvaardige overgang voor regio's die van steenkool afhankelijk zijn, het bestrijden van energiearmoede of het aanpakken van biodiversiteitsverlies;

17.  erkent de Europese meerwaarde van samenwerking bij de aanpak van gemeenschappelijke gevaren voor de volksgezondheid; is van mening dat het volgende MFK, uitgaande van de eerste positieve resultaten van het lopende gezondheidsprogramma, een uitgebreid gezondheidsprogramma moet omvatten waarmee gezondheidsproblemen grensoverschrijdend worden aangepakt en aan de lidstaten ondersteuning wordt geboden in de vorm van deskundigheid en uitwisseling van gegevens, bewijsmateriaal en goede praktijken; dringt erop aan dat in het volgende MFK, onder andere middels een aanzienlijke verhoging van de financiering voor het gezondheidsprogramma, de verantwoordelijkheid van de EU wordt weerspiegeld om SDG 3 inzake volksgezondheid, gezondheidszorgstelsels en milieugerelateerde gezondheidsproblemen te verwezenlijken en de lidstaten te ondersteunen bij het aanpakken van ongelijkheden op gezondheidsgebied die de sociale cohesie ondermijnen en de Europese integratie belemmeren;

18.  erkent de rol van duurzame land- en bosbouw als sleutelelement van de werkzaamheden van de EU in de strijd tegen klimaatverandering en biodiversiteitsverlies en voor de bevordering van milieuduurzaamheid; acht het noodzakelijk dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) wordt afgestemd op de milieu-, biodiversiteits- en klimaatdoelstellingen en -beleidsmaatregelen van de EU; wijst erop dat het GLB voor de periode na 2020 in het volgende MFK moet worden georiënteerd in de richting van een rechtvaardig, doeltreffend en doelmatig landbouwbeleid waarvan het hoofddoel erin bestaat de overgang naar een duurzaam voedsel- en landbouwsysteem in Europa te vergemakkelijken, en benadrukt dat er voldoende middelen moeten worden uitgetrokken om de doelstellingen te bereiken; is verheugd over de strategische aanpak van de Commissie als uiteengezet in haar mededeling van 29 november 2011 getiteld "De toekomst van voedsel en landbouw" (COM(2017)0713) om de lidstaten meer flexibiliteit te geven bij het vinden van passende middelen teneinde hun landbouwsector zodanig te sturen dat de gemeenschappelijke milieudoelstellingen op de meest kosteneffectieve wijze worden bereikt;

19.  verzoekt de Commissie onderzoek en innovatie op het gebied van alternatieven voor dierproeven verder te ondersteunen en meer financiële middelen uit te trekken voor O&O-projecten die in de EU worden uitgevoerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling van alternatieven te blijven financieren en binnen internationale structuren te werken om de validering en acceptatie van alternatieve methoden te versnellen, en derde landen te steunen met kennisoverdracht wanneer wetenschappers mogelijk onvoldoende op de hoogte zijn van alternatieve methoden, en financieel wanneer testfaciliteiten mogelijk niet over de nodige infrastructuur beschikken;

20.  benadrukt dat in het volgende MFK rekening moet worden gehouden met de sociale uitdagingen voor lokale en regionale gemeenschappen met een hoog percentage werknemers in koolstofintensieve sectoren bij hun noodzakelijke overgang naar een koolstofarme samenleving; dringt erop aan dat de EU-fondsen en -programma's op samenhangende wijze ten uitvoer worden gelegd om een rechtvaardige overgang in deze gemeenschappen te vergemakkelijken door, in nauw overleg met de sociale partners, de inzet, omscholing en bijscholing van werknemers, alsmede opleidingen, initiatieven voor het zoeken naar werk en startende ondernemingen te ondersteunen;

21.  benadrukt dat het klimaat- en energiebeleid moet worden versterkt en gestroomlijnd, en met name alle doelstellingen van de energie-unie, die moeten worden ondersteund met bestaande instrumenten, d.w.z. binnen het cohesiebeleid, en nieuwe instrumenten;

22.  verzoekt om de financiering van de EU-agentschappen in overeenstemming te brengen met de taken die hen zijn toevertrouwd;

23.  wijst er met betrekking tot de verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs op dat er een allesomvattend instrument moet komen voor regio's en landen die afhankelijk zijn van steenkool teneinde een rechtvaardige energietransitie te ondersteunen, met name wat betreft de ontwikkeling en inzet van hernieuwbare bronnen, de modernisering van elektriciteitsopwekking en elektriciteitsnetten, vroege aanpassing aan toekomstige milieunormen, herstructureringsprocessen met betrekking tot koolstofintensieve sectoren, de modernisering van stadsverwarming (met inbegrip van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling), energieopslag, oplossingen inzake elektromobiliteit en -infrastructuur, en oplossingen inzake energie-efficiëntie;

24.  herinnert aan het belang om misbruik van middelen te voorkomen en te onderzoeken en aan het belang van een fraudebestrijdingsbeleid; benadrukt tevens het belang van samenwerking met derde landen met het oog op het opzetten van een vroegtijdig monitoringsysteem voor de gevaarlijkste producten van al hetgeen de gezondheid en veiligheid van de bevolking en ons milieu kan schaden;

25.  herinnert eraan dat een goede gezondheid een basisvoorwaarde is voor het verwezenlijken van andere door de EU vastgestelde doelstellingen en dat beleidsmaatregelen op gebieden als landbouw, milieu, sociaal beleid, inclusie en werkgelegenheid gevolgen hebben voor de gezondheid; dringt er daarom op aan dat in het volgende MFK de gezondheidseffectbeoordelingen en sectoroverschrijdende samenwerking worden versterkt;

26.  benadrukt het belang van gedecentraliseerde EU-agentschappen voor de uitvoering van de EU-doelstellingen inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu (ECDC, ECHA, EEA, EFSA, EMA); roept de Commissie op om in het kader van het volgende MFK duurzame en veilige structuren te waarborgen voor de toewijzing van middelen voor deze agentschappen;

27.  pleit voor een verhoging van het aandeel van de totale EU-begroting ten behoeve van cohesiebeleidsmaatregelen na 2020, waarbij de belangrijke bijdrage van de Europese structuur- en investeringsfondsen aan de verbetering van de infrastructuur voor milieu en gezondheidszorg en het dichten van sociaal-economische verschillen tussen regio's wordt erkend; benadrukt dat de doeltreffendheid van financieringsinstrumenten niets afdoet aan de absolute behoefte aan subsidies op sommige gebieden, met name voor innovatieve en risicovolle projecten;

28.  benadrukt dat voor de uitgaven van de EU voor het externe beleid een hoog ambitieniveau inzake klimaat- en milieurelevante uitgaven moet worden gehandhaafd;

29.  dringt erop aan het wetgevingsproces ter goedkeuring van het volgende MFK vóór de Europese verkiezingen van 2019 af te ronden, zodat er voldoende tijd is voor onderhandelingen over sectorale EU-wetgeving en vertragingen bij de uitvoering van nieuwe programma's worden voorkomen;

30.  benadrukt dat de EU in het kader van het volgende MFK financiële steun voor nucleaire ontmanteling na 2020 moet verlenen teneinde een doeltreffende bescherming van het milieu en de volksgezondheid tegen de gevaren als gevolg van straling te waarborgen; onderstreept de unieke aard van het langdurige en complexe proces van ontmanteling en afvalverwijdering, waarvoor specifieke technische apparatuur, hoogopgeleid personeel en voldoende financiële middelen beschikbaar moeten zijn.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

24.1.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

43

3

8

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marco Affronte, Pilar Ayuso, Ivo Belet, Simona Bonafè, Biljana Borzan, Paul Brannen, Soledad Cabezón Ruiz, Nessa Childers, Birgit Collin-Langen, Seb Dance, Mark Demesmaeker, Stefan Eck, José Inácio Faria, Francesc Gambús, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Arne Gericke, Julie Girling, Françoise Grossetête, Andrzej Grzyb, Jytte Guteland, Anneli Jäätteenmäki, Karin Kadenbach, Urszula Krupa, Giovanni La Via, Jo Leinen, Peter Liese, Joëlle Mélin, Susanne Melior, Gilles Pargneaux, Piernicola Pedicini, Bolesław G. Piecha, John Procter, Julia Reid, Frédérique Ries, Daciana Octavia Sârbu, Annie Schreijer-Pierik, Renate Sommer, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Ivica Tolić, Adina-Ioana Vălean, Jadwiga Wiśniewska, Damiano Zoffoli

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Elena Gentile, Martin Häusling, Norbert Lins, Nuno Melo, Ulrike Müller, Christel Schaldemose, Bart Staes, Keith Taylor, Carlos Zorrinho

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

France Jamet, Jiří Maštálka

HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE

43

+

ALDE

Gerben-Jan Gerbrandy, Anneli Jäätteenmäki, Ulrike Müller, Frédérique Ries

EFDD

Piernicola Pedicini

GUE/NGL

Stefan Eck, Jiří Maštálka

PPE

Pilar Ayuso, Ivo Belet, Birgit Collin-Langen, José Inácio Faria, Francesc Gambús, Elisabetta Gardini, Françoise Grossetête, Andrzej Grzyb, Giovanni La Via, Peter Liese, Norbert Lins, Nuno Melo, Annie Schreijer-Pierik, Ivica Tolić, Adina-Ioana Vălean

S&D

Simona Bonafè, Biljana Borzan, Paul Brannen, Soledad Cabezón Ruiz, Nessa Childers, Seb Dance, Elena Gentile, Jytte Guteland, Karin Kadenbach, Jo Leinen, Susanne Melior, Gilles Pargneaux, Christel Schaldemose, Daciana Octavia Sârbu, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Damiano Zoffoli, Carlos Zorrinho

Verts/ALE

Marco Affronte, Martin Häusling, Bart Staes, Keith Taylor

3

-

EFDD

Julia Reid

ENF

France Jamet, Joëlle Mélin

8

0

ECR

Mark Demesmaeker, Arne Gericke, Julie Girling, Urszula Krupa, Bolesław G. Piecha, John Procter, Jadwiga Wiśniewska

EPP

Renate Sommer

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

  • [1]  https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/170713-sustainable-finance-report_en.pdf

ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (15.1.2018)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Marian-Jean Marinescu

SUGGESTIES

De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt het belang van het voltooien van de energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering, en van het voltooien van de digitale eengemaakte markt, de kapitaalmarktenunie en de Europese onderzoeksruimte, als fundamentele elementen van de interne markt; benadrukt dat het onderzoeks- en innovatiebeleid een belangrijk strategisch onderdeel vormt van het energie-, industrieel en digitaal beleid en dat het noodzakelijk is daarvoor de benodigde begrotingsmiddelen toe te wijzen;

2.  herinnert eraan dat het huidige meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 neerkwam op minder dan 1 % van het bruto nationaal inkomen van de lidstaten en een forse daling inhield ten opzichte van het vorige MFK, wat ten koste is gegaan van de territoriale, economische en sociale cohesie en van het beginsel van solidariteit binnen de EU; wijst erop dat de economische en sociale crisis waarmee de lidstaten geconfronteerd worden nog lang niet achter de rug is, en dat tegelijkertijd ook nieuwe prioriteiten, uitdagingen en onvoorziene crises moeten kunnen worden aangepakt; is daarom van mening dat de begroting voor het MFK voor de periode na 2020 moet worden verhoogd ten opzichte van die voor de huidige periode; roept de Commissie op om het volgende MFK zodanig vorm te geven dat de bestaande en nieuwe prioriteiten hierin duidelijk tot uitdrukking komen en dat kan worden ingespeeld op onvoorziene crises; benadrukt in dit verband dat nieuwe prioriteiten met vers geld moeten worden gefinancierd zonder de beleidsdoelstellingen en programma's voor de langere termijn in het gedrang te brengen;

3.  beschouwt het als een prioriteit om alle dossiers voor het Europese beleid na 2020, samen met de MFK-verordening voor de periode na 2020, vóór de Europese verkiezingen van 2019 af te ronden; roept de Commissie op om zo spoedig mogelijk voorstellen in te dienen voor alle Europese beleidsterreinen, uitgaande van een actualisering van de huidige regelgeving op basis van de toepassing daarvan tijdens het huidige MFK, teneinde vertragingen bij de programmering en uitvoering voor de nieuwe periode te voorkomen;

4.  is van mening dat het volgende MFK vooral moet zijn gericht op gebieden en projecten met een duidelijke Europese meerwaarde, op gebieden die herindustrialisering, economische groei, concurrentievermogen en werkelijke innovatie stimuleren en de werkgelegenheid bevorderen, zoals het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (O&I), teneinde vaart te zetten achter de overgang naar een duurzame, wereldwijd toonaangevende kenniseconomie;

5.  benadrukt dat voldoende financiering voor ondersteuning van de nieuwe strategie voor het beleid inzake een duurzame industrie moet worden gegarandeerd, zodat de EU kan inspelen op de toenemende concurrentie en de innovatiegolf op het gebied van digitalisering en vergroening in de andere delen van de wereld en wereldleider kan worden op het gebied van duurzaamheid, innovatie, digitalisering en koolstofarme economie; vraagt dat de benodigde financieringsprogramma's worden gevrijwaard en uitgebreid door middel van een specifiek, geoptimaliseerd investeringsprogramma en financiering die de ontwikkeling bevordert van een alomvattende industriële strategie, gericht op essentiële industriële sectoren van de EU vergemakkelijkt die samenhangen met het milieubeleid van de EU;

6.  verzoekt de Commissie de financiering te waarborgen van innovatie gericht op de ontwikkeling van infrastructuur en plug-in- en opslagmogelijkheden voor voertuigen op waterstof en elektrische voertuigen, en initiatieven te blijven ondersteunen en verder te ontwikkelen, zoals het Europabrede elektromobiliteitsinitiatief en de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof;

7.  wijst op de beoordeling van de Europese Rekenkamer van de tot dusver niet nagekomen verplichting van de EU om 20 % van haar begroting te besteden aan klimaatmaatregelen; blijft bij zijn standpunt dat een toekomstgericht klimaatveranderingsbeleid, de toepassing van het "energie-efficiëntie eerst"-beginsel, emissiebeperking, koolstofarme economie, hernieuwbare energiebronnen en een slimme, moderne infrastructuur de ruggengraat moeten vormen van de energie-unie en derhalve prioriteit moeten krijgen in het volgende MFK;

8.  is van mening dat in de volgende MFK-periode moet worden voorzien in meer EU-financiering, met inbegrip van structuur- en investeringsfondsen, om de integratie van de EU-energiemarkt te verdiepen en de klimaatdoelen van de EU overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs te helpen verwezenlijken, met name voor belangrijke energie-infrastructuurprojecten zoals projecten van gemeenschappelijk belang (PGB's);

9.  benadrukt hoe belangrijk het is te zorgen voor uitgebreide steun voor steenkool- en koolstofintensieve regio's in transitie, teneinde de energietransitie, de overschakeling naar een koolstofarme economie en de modernisering van elektriciteitsopwekking en elektriciteitsnetten en technologieën voor koolstofafvang, -opslag en -benutting te ondersteunen, vooral in de industrie, alsook voor de modernisering van stadsverwarming; is van mening dat de transformatie van de energiesector gezien de beoogde klimaatambities moet worden ondersteund door gebruik te maken van bestaande fondsen of een energietransitiefonds op te zetten in het kader van het volgende MFK om structurele veranderingen in energie-intensieve sectoren en koolstofintensieve elektriciteitscentrales te faciliteren en duurzame, koolstofarme investeringen en innovatieve oplossingen te stimuleren;

10.  is van mening dat er voldoende middelen moeten worden toegewezen om de energie-unie goed te doen functioneren en het koppelnet in de EU levensvatbaar te maken, transport- en distributienetten te moderniseren en uit te breiden en de vraag naar en het aanbod en de opslag van energie in de EU te beheren; benadrukt dat het van belang is Europa te verbinden met het gebied rond de Kaspische Zee, het Midden-Oosten en Centraal-Azië en te investeren in de gascorridor door het oostelijke Middellandse Zeegebied om de afhankelijkheid van Russisch gas te verkleinen; wijst opnieuw op de noodzaak om de multilaterale samenwerking op energiegebied in de Zwarte Zeeregio te versterken;

11.  benadrukt de noodzaak van een verbeterde, effectievere en ecologisch duurzame financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF) die de ontbrekende schakels in de Europese energie- en digitale backbone zal aanvullen door de ontwikkeling van hoogwaardige en duurzame trans-Europese netwerken te ondersteunen; dringt erop aan dat binnen de Europese netwerken prioriteit wordt verleend aan horizontale projecten die projecten op het gebied van infrastructuur, digitalisering, energie en vervoer met elkaar verenigen;

12.  constateert dat er de laatste tijd steeds meer gebruik wordt gemaakt van financieringsinstrumenten; herhaalt dat financieringsinstrumenten in het volgende MFK niet in de plaats mogen komen van subsidies voor de financiering van onderzoek en innovatie, energie-efficiëntie, maatregelen tegen energie-armoede, hernieuwbare energie en innoverende technologieën voor conventionele energie, omdat subsidies voor stabiele financiering zorgen, de resultaten in de praktijk kunnen maximaliseren en een bredere betrokkenheid kunnen waarborgen van stakeholders als universiteiten, onderzoekscentra, lokale overheidsinstanties, kmo's, maatschappelijke organisaties en burgers; benadrukt daarnaast het belang van investeringen in minder uitontwikkelde technologieën, met name op het gebied van hernieuwbare energie;

13.  herinnert eraan dat het van belang is te zorgen voor financiering om de digitale eengemaakte markt te voltooien door optimaal gebruik te maken van spectrum, 5G en internetconnectiviteit en door verdere vooruitgang te boeken op het gebied van de harmonisatie de EU-telecomvoorschriften om het juiste regelgevingskader tot stand te brengen om de internetverbindingen in de hele Unie, met inbegrip van afgelegen plattelandsgebieden, te verbeteren; verzoekt de Commissie om de vereiste steun te verlenen om taalbarrières te slechten en investeringen te stimuleren die ertoe bijdragen dat er tussen nu en 2025 een Europese gigabitmaatschappij wordt opgebouwd; benadrukt dat al deze financiering gericht moet zijn op de totstandbrenging van glasvezelbackbone- en backhaulverbindingen die gigabitverbindingen van de hoogste kwaliteit bieden voor onderwijsinstellingen en overheidsdiensten, alsook van mobiele basisstations die 5G op lokaal niveau ondersteunen;

14.  benadrukt voorts de noodzaak van betere coördinatie van EU-instrumenten voor investeringen op gebieden als innovatie, kennis, vaardigheden en markttoegang voor kmo's en start-ups; benadrukt het belang van voortzetting van de financiering voor kmo-gerelateerde programma's, zoals het kmo-instrument en Cosme, zonder daarbij andere programma's tekort te doen, teneinde het concurrentievermogen en de duurzaamheid van kmo's in de Europese Unie te versterken;

15.  benadrukt dat het van belang is te streven naar betere communicatie over de impact van de nieuwe programma's van de Commissie;

16.  wijst erop dat de lidstaten zich ten doel hebben gesteld om 3 % van hun bbp aan O&O te besteden, waarvan twee derde afkomstig moet zijn van de private sector; roept de lidstaten op om hun nationale investeringsverplichtingen op het gebied van O&O na te komen om deze doelstelling te halen; roept de lidstaten op om hun nationale investeringen in O&O op te voeren; benadrukt dat hulpmiddelen zoals de beleidsondersteuningsfaciliteit meer moeten worden gebruikt om de doelmatigheid van nationale onderzoekstelsels te verbeteren; verzoekt om regels die het gemakkelijker maken om, met coördinatie van de Commissie, synergieën tot stand te brengen tussen het toekomstige KP9 en de nationale begrotingen;

17.  herhaalt het verzoek van het Parlement om een verhoging van de totale begroting voor het KP9 met ten minste 120 miljard euro om te kunnen inspelen op maatschappelijke uitdagingen, Europa's mondiale concurrentiepositie en haar leiderschap op het gebied van onderzoek en innovatie zeker te stellen, en de klimaatdoelstellingen van de EU te helpen verwezenlijken; vraagt ook om meer aandacht voor het implementeren van onderzoek en innovatie door middel van gemeenschappelijke ondernemingen en om ondersteuning van investeringen in sleuteltechnologieën om zo het investeringstekort op het gebied van innovatie te dichten; dringt met name aan op inspanningen om baanbrekende, marktcreërende innovatie-initiatieven te stimuleren, in het bijzonder voor kmo's;

18.  is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om het kaderprogramma voor O&I te vereenvoudigen; vraagt dat dergelijke inspanningen ook voor het KP9 worden gerealiseerd teneinde een betere toegang en een gelijk speelveld voor kandidaten uit alle lidstaten tot stand te brengen dankzij een nieuw systeem voor de beoordeling van aanvragen op basis van de meerwaarde en de mogelijke resultaten van de voorstellen; verzoekt de Commissie te beoordelen of een toenemend gebruik van forfaitaire bedragen de beste optie is voor begunstigden en auditoren; benadrukt dat de invoering van een enkelvoudige auditbenadering en een ruimere aanvaarding van de boekhoudpraktijken van begunstigden een belangrijke vereenvoudiging zouden betekenen voor de begunstigden van het kaderprogramma; is van mening dat de bottom-upbenadering in het volgende kaderprogramma moet worden versterkt, aangezien dit innovatie zou helpen stimuleren; benadrukt dat investeringen in wetenschappelijke en technologische infrastructuur essentieel zijn om O&I van topkwaliteit te bewerkstelligen; benadrukt het succes van het excellentiekeurmerk;

19.  benadrukt het belang van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) en zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's), die toereikende middelen nodig hebben om hun acties op het gebied van onderwijs te ontplooien, start-ups te bevorderen en innovatie te ondersteunen die een bijdrage levert op gebieden als volksgezondheid, energietransitie, digitalisering en klimaatactie, inspeelt op belangrijke uitdagingen en de samenleving als geheel ten goede komt;

20.  is er vast van overtuigd dat de begrotingsmiddelen voor gezondheidszorg, die een fundamentele factor is voor de levenskwaliteit en het welzijn van de mensen, in het KP9 hoger moeten zijn dan in Horizon 2020 en dat voldoende middelen moeten worden toegewezen voor mechanismen die ervoor zorgen dat de behoeften op het gebied van openbaar onderzoek voorrang krijgen en dat overheidsinvesteringen een billijk rendement opleveren; wijst erop dat de bepalende factoren voor gezondheid breed zijn en onder meer verband houden met voeding, milieu en levensstijl; verzoekt daarom om ook in het O&O-beleid een "One Health"-benadering te hanteren;

21.  is van mening dat een combinatie van subsidies en innovatieve financieringsinstrumenten in verband met innovatie, informatie- en communicatietechnologie en energie-infrastructuur, zoals het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), de uitvoering van projecten kan vergemakkelijken en particuliere financiering kan stimuleren en zekerstellen;

22.  pleit voor een herzien EFSI dat zijn rol op het gebied van economische additionaliteit vervult, projecten bevordert met erkende positieve externaliteiten, maar met hogere risico's dan de private sector bereid is zelfstandig te dragen, het mogelijk maakt de kloof tussen onderzoek en markt te overbruggen en de nadruk legt op marktinnovatie; dringt aan op een aanzienlijk grotere rol en capaciteit voor de Europese investeringsadvieshub, met name dankzij een proactieve rol bij de voorbereiding van projecten; herinnert eraan dat de financiering van het EFSI in het kader van het volgende MFK geen negatieve financiële gevolgen mag hebben voor andere programma’s;

23.  verzoekt de Commissie om via het MFK een volledig en samenhangend industrieel beleidskader voor de lange termijn te ontwikkelen om de culturele en creatieve sector gemakkelijker te kunnen financieren, zodat hun concurrentievermogen een impuls krijgt en ze in staat worden gesteld hun potentieel voor wat betreft het creëren van hoogwaardige werkgelegenheid en groei ten bate van de Unie volledig te benutten; pleit voor verdere koppelingen tussen het kaderprogramma voor O&I en het programma Creatief Europa; roept de Commissie op om artikel 167, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in acht te nemen en de culturele en creatieve sectoren als een horizontale prioriteit op te nemen in de EU-financieringsstelsels en -programma's, met name in het kaderprogramma voor O&I, het EU-programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) en de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen);

24.  verzoekt de Commissie om in het volgende MFK regelgevingsprocedures voor te stellen voor het faciliteren en stimuleren en - met steun van met de EU-agentschappen - het coördineren van synergieën tussen de ESI-fondsen, de CEF, Creatief Europa en Horizon 2020 voor O&O-gerelateerde projecten die kunnen bijdragen tot het opbouwen van innovatiecapaciteit in slecht presterende regio's; dringt aan op een actievere rol van de Commissie bij de coördinatie van O&O-projecten binnen de diverse Europese fondsen die onder verschillende rubrieken vallen, zoals strategieën voor slimme specialisatie, en bij de herziening van de regels inzake staatssteun;

25.  benadrukt dat in de volgende EU-begroting voldoende ruimtevaartgerelateerde financiering moet worden uitgetrokken om de ruimtevaartprogramma's Galileo, Egnos en Copernicus voort te zetten en verder te ontwikkelen en daarbij rekening te houden met nieuwe gebruikersbehoeften en politieke prioriteiten van de EU, en met name de cyberveiligheid te vergroten en aandacht te besteden aan lanceerprogramma's, nieuwe technologieën en ruimtebewaking en -monitoring (SST);

26.  is er vast van overtuigd dat in het kader van KP9 meer middelen voor ruimtevaart moeten worden uitgetrokken dan in Horizon 2020 en dat de nodige middelen moeten worden toegewezen aan het toekomstige gemeenschappelijk technologie-initiatief (GTI) inzake innovatieve materialen voor ruimtevaartapparatuur en verwijdering van ruimteafval, teneinde de concurrentiepositie van de EU op het gebied van ruimtevaartinnovatie te versterken; pleit voor de oprichting van een geïntegreerde satellietcommunicatie voor de overheid (Govsatcom) die voor kosteneffectieve en veilige satellietcommunicatiediensten voor Europese overheden zorgt; herhaalt eens te meer zijn standpunt dat het steunkader voor SST moet worden omgevormd tot een EU-programma en dat de opdracht ervan moet worden uitgebreid, en is van mening dat het budget voor deze activiteit dienovereenkomstig moet worden verhoogd;

27.  vestigt de aandacht op het Europees Defensiefonds en het recente voorstel van de Commissie voor een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie, dat de periode 2019-2020 moet bestrijken; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om zowel een uitvoeriger industrieel ontwikkelingsprogramma op defensiegebied als een programma ter ondersteuning van defensieonderzoek voor te stellen waarbij alle lidstaten baat zullen hebben en dat de weg moet banen voor technologische ontwikkelingen die vervolgens andere delen van de samenleving kunnen bereiken; is van mening dat deze defensiegerelateerde programma's in het volgende MFK moeten worden gefinancierd met extra middelen en dus geen gevolgen mogen hebben voor de budgettaire ambities voor de bestaande programma's;

28.  herhaalt het standpunt van het Parlement dat alle nieuwe politieke verbintenissen moeten worden gefinancierd met nieuwe kredieten en niet door middel van flexibiliteitsinstrumenten of herschikking van kredieten uit bestaande programma's; wenst dat er voldoende middelen worden gewaarborgd voor de bestaande programma’s die onder de bevoegdheid van ITRE vallen;

29.  herinnert aan het belang van meer flexibiliteit, waardoor het mogelijk wordt extra middelen beschikbaar te stellen om te reageren op onvoorziene situaties; benadrukt echter dat een intensief gebruik van flexibiliteitsinstrumenten uit het MFK niet de beste manier is om complexe crises aan te pakken die waarschijnlijk zullen aanhouden; is ervan overtuigd dat nieuwe eigen middelen en ontvangsten van de EU voor de EU-begroting absoluut noodzakelijk zijn om het volgende MFK op een niveau te brengen dat overeenkomt met de huidige behoeften en beleidsambities van de Unie op de gebieden die met ITRE verband houden; wenst dat serieus rekening wordt gehouden met de opties die in het verslag van de Groep op hoog niveau eigen middelen worden voorgesteld; dringt erop aan een koppeling te maken tussen de financiering van de EU-begroting en beleidsgebieden waar de EU voor prijsverlagingen heeft gezorgd, zoals het energie- en het telecommunicatiebeleid, als meest efficiënte en marktneutrale oplossing;

30.  merkt op dat in het volgende MFK rekening zal moeten worden gehouden met het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU en de gevolgen daarvan voor de EU-begroting; spreekt de wens uit dat de programma’s waarvoor ITRE bevoegd is, ongewijzigd blijven en dat er passende maatregelen worden getroffen om aan deze wens te voldoen;

31.  verzoekt de Commissie een evaluatie te verrichten van alle beoordelingen van de verschillende financiële beleidsmaatregelen en financieringsinstrumenten, met inbegrip van haar energiegerelateerde financieringsinstrumenten en fondsen, met name met betrekking tot resultaten, en die evaluaties te gebruiken bij de voorbereiding van het nieuwe MFK;

32.  herinnert eraan dat het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) en het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) meer verantwoordelijkheden hebben gekregen en bijgevolg over voldoende middelen moeten kunnen beschikken om al hun taken, zowel oude als nieuwe, te vervullen; benadrukt dat ook het Agentschap van het Europees wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GSA) en het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (Berec) voldoende middelen moeten krijgen om hun taken correct en efficiënt uit te oefenen; vraagt om voldoende middelen en personeel voor alle agentschappen die binnen het taakgebied van ITRE vallen, opdat zij hun taken naar behoren kunnen vervullen;

33.  is van mening dat het toekomstige MFK moet zorgen voor maximale voorspelbaarheid en flexibiliteit om de volledige benutting ervan mogelijk te maken; is bovendien van mening dat in het toekomstige MFK moet worden gewaarborgd dat eventuele overschotten die het gevolg zijn van onvolledige besteding van de EU-begroting en vrijmakingen die het gevolg zijn van niet-uitvoering opnieuw beschikbaar worden gemaakt in de EU-begroting.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

11.1.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

45

9

7

Bij de eindstemming aanwezige leden

Bendt Bendtsen, Xabier Benito Ziluaga, José Blanco López, David Borrelli, Jonathan Bullock, Reinhard Bütikofer, Jerzy Buzek, Edward Czesak, Fredrick Federley, Ashley Fox, Theresa Griffin, Hans-Olaf Henkel, Eva Kaili, Kaja Kallas, Barbara Kappel, Krišjānis Kariņš, Seán Kelly, Jeppe Kofod, Peter Kouroumbashev, Zdzisław Krasnodębski, Miapetra Kumpula-Natri, Christelle Lechevalier, Janusz Lewandowski, Edouard Martin, Angelika Mlinar, Csaba Molnár, Nadine Morano, Aldo Patriciello, Miroslav Poche, Paul Rübig, Massimiliano Salini, Algirdas Saudargas, Sven Schulze, Patrizia Toia, Claude Turmes, Vladimir Urutchev, Kathleen Van Brempt, Henna Virkkunen, Martina Werner, Lieve Wierinck, Hermann Winkler, Anna Záborská, Flavio Zanonato, Carlos Zorrinho

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Michał Boni, Mario Borghezio, Jens Geier, Gerben-Jan Gerbrandy, Werner Langen, Morten Løkkegaard, Florent Marcellesi, Marian-Jean Marinescu, Rupert Matthews, Clare Moody, Răzvan Popa, Dennis Radtke, Michèle Rivasi, Sofia Sakorafa, Anneleen Van Bossuyt

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Max Andersson, Ingeborg Gräßle

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

45

+

ALDE

Fredrick Federley, Gerben-Jan Gerbrandy, Kaja Kallas, Morten Løkkegaard, Angelika Mlinar, Lieve Wierinck

ECR

Edward Czesak, Zdzisław Krasnodębski

PPE

Bendt Bendtsen, Michał Boni, Jerzy Buzek, Ingeborg Gräßle, Krišjānis Kariņš, Seán Kelly, Werner Langen, Janusz Lewandowski, Marian-Jean Marinescu, Nadine Morano, Aldo Patriciello, Dennis Radtke, Paul Rübig, Massimiliano Salini, Algirdas Saudargas, Sven Schulze, Vladimir Urutchev, Henna Virkkunen, Hermann Winkler, Anna Záborská

S&D

José Blanco López, Jens Geier, Theresa Griffin, Eva Kaili, Jeppe Kofod, Peter Kouroumbashev, Miapetra Kumpula-Natri, Edouard Martin, Csaba Molnár, Clare Moody, Miroslav Poche, Răzvan Popa, Patrizia Toia, Kathleen Van Brempt, Martina Werner, Flavio Zanonato, Carlos Zorrinho

9

-

EFDD

David Borrelli, Jonathan Bullock

ENF

Mario Borghezio, Christelle Lechevalier

VERTS/ALE

Max Andersson, Reinhard Bütikofer, Florent Marcellesi, Michèle Rivasi, Claude Turmes

7

0

ECR

Ashley Fox, Hans-Olaf Henkel, Rupert Matthews, Anneleen Van Bossuyt

ENF

Barbara Kappel

GUE/NGL

Xabier Benito Ziluaga, Sofia Sakorafa

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

ADVIES van de Commissie vervoer en toerisme (1.12.2017)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Marian-Jean Marinescu

SUGGESTIES

De Commissie vervoer en toerisme verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt het strategische belang van het meerjarig financieel kader (MFK) voor sectoren die afhankelijk zijn van langetermijninvesteringen, zoals de vervoerssector; dringt er daarom bij de Commissie op aan een voorstel in te dienen en dringend met de Raad en het Europees Parlement te overleggen om het MFK voor de periode na 2020 vast te stellen vóór de Europese verkiezingen van 2019;

2.  wijst erop dat vervoersinfrastructuur de ruggengraat is van de eengemaakte markt, de basis vormt voor groei en werkgelegenheid en van cruciaal belang is voor de vier fundamentele vrijheden van personen, kapitaal, goederen en diensten; merkt op dat voor de verwezenlijking van een eengemaakte Europese vervoersruimte met verbindingen naar de buurlanden grote vervoersinfrastructuurwerken nodig zijn, en dat dit naast adequate financiering als een centrale prioriteit moet worden gezien voor het concurrentievermogen van de EU en voor territoriale, economische en sociale samenhang;

3.  benadrukt het belang van de vervoersdoelstellingen van de COP21 ("Overeenkomst van Parijs") voor het bestrijden van de klimaatverandering; benadrukt dat er financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld om de verschuiving van het wegvervoer naar het spoorvervoer alsook naar het vervoer over water en over de binnenwateren te waarborgen en spoort de lidstaten aan te investeren in slim, duurzaam en geïntegreerd openbaar vervoer; adviseert om tevens aandacht te laten uitgaan naar de vermindering van geluids- en trillingsoverlast in het vervoer, zodat burgers een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving wordt geboden;

4.  benadrukt dat moet worden geijverd voor de vaststelling en uitvoering van een ambitieus industriebeleid dat gericht is op meer veiligheid, zekerheid, een betere volksgezondheid en milieubescherming en een groter Europees mondiaal concurrentievermogen in de vervoerssector, zodat er in alle lidstaten betere verbindingen tot stand komen en het eenvoudiger wordt om te reizen; is van mening dat big data een strategische hefboom voor de verwezenlijking van de doelen van het vervoersbeleid van de EU kunnen zijn, en benadrukt dat infrastructuur die kritiek is voor vervoer moet worden beschermd tegen cyberdreigingen;

5.  wijst erop dat kritieke vervoersinfrastructuur moet worden beschouwd als van strategisch belang voor de Europese Unie;

6.  benadrukt dat de Europese meerwaarde van projecten op het gebied van vervoersinfrastructuur enkel kan worden verwezenlijkt indien de EU in haar volgende MFK voorziet in een regelgevingskader en financiële middelen om haar ambities waar te maken;

7.  is van mening dat het aandeel van de totale EU-begroting dat is gereserveerd voor infrastructuurprojecten in het kader van het cohesiebeleid in de periode na 2020 moet worden verhoogd, aangezien het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling in zeer grote mate bijdragen aan het opvullen van hiaten tussen regio's op het vlak van infrastructuur en op sociaal-economisch vlak, alsook aan het verbeteren van de gemiddelde kwaliteit van de infrastructuur en het verkleinen van de connectiviteitskloof tussen de meer ontwikkelde regio's en de achterstandsregio's;

8.  meent dat in het volgende MFK moet worden voorzien in een verhoging van de EU-financiering, met inbegrip van structuur- en investeringsfondsen, voor projecten waarmee met name een bijdrage wordt geleverd aan de voltooiing van het kernnetwerk en de corridors van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T), alsook van de financiering voor de invoering van infrastructuur voor elektrische voertuigen en andere oplossingen op het gebied van vervoer waarbij gebruik wordt gemaakt van alternatieve energie; herhaalt dat financiële instrumenten niet in de plaats mogen komen van subsidies voor TEN-T-projecten en dat subsidies het voornaamste instrument moeten blijven van de toekomstige financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF), aangezien sommige vervoerswijzen zoals het spoor of waterwegen niet aantrekkelijk zijn voor particuliere investeerders;

9.  is van mening dat subsidies niet mogen worden gebruikt om verliezen te compenseren van projecten die economisch niet haalbaar zijn;

10.  verzoekt de Commissie in het volgende MFK coherente en transparante maatregelen voor te stellen om met ondersteuning van de EU-agentschappen synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF), de CEF en Horizon 2020 te faciliteren, aan te moedigen en te coördineren voor projecten op het gebied van vervoer, met name met het oog op de ondersteuning van deze projecten in grensoverschrijdende regio's en langs het TEN-T-netwerk; dringt aan op een coördinatiesysteem om de synergieën tussen subsidies en financiële instrumenten te optimaliseren; dringt aan op een actievere betrokkenheid van DG MOVE bij de coördinatie van het aspect vervoersinfrastructuur in de verschillende Europese fondsen;

11.  is van mening dat in het kader van het volgende MFK in de mogelijkheid moet worden voorzien om de bestaande corridors van het kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk verder te ontwikkelen en uit te breiden, ook naar betrokken derde landen om projecten van gemeenschappelijk belang in de vervoerssector te ondersteunen;

12.  benadrukt dat de brexit naast de algemene gevolgen voor de begroting ook bijzonder omvangrijke directe en indirecte gevolgen zal hebben voor het Europees vervoersbeleid, met name in de lucht- en zeevaart;

13.  verzoekt de Europese coördinatoren een grondige beoordeling te verrichten van de voltooide projecten en de verbeteringen langs de TEN-T-corridors die tijdens de huidige programmeringsperiode zijn uitgevoerd, en vraagt deze beoordeling aan het Parlement en de Commissie voor te leggen; verzoekt de Commissie deze beoordeling in aanmerking te nemen bij de voorbereiding van het volgende MFK;

14.  onderstreept dat medefinanciering door de EU ook betrekking moet hebben op kleinschalige grensoverschrijdende infrastructuurprojecten voor het herstellen van regionale grensoverschrijdende ontbrekende verbindingen, als een centrale prioriteit in het kader van de Europese territoriale samenwerking (ETC – Interreg);

15.  benadrukt dat het absoluut noodzakelijk is voldoende middelen vrij te maken, ook voor onderzoek en innovatie in het toekomstige KP9, op gebieden als elektrische en waterstofvoertuigen, zelfrijdende auto's en verbonden voertuigen;

16.  meent dat een versterkt bestuur van de macroregionale strategieën van de EU zal bijdragen aan de ontwikkeling van projecten met een Europese meerwaarde;

17.  benadrukt dat het belangrijk is alle oeverstaten inspraak te geven bij de uitwerking van de Donaustrategie om knelpunten in de scheepvaart te voorkomen; dringt aan op de invoering van een top-downbenadering om een efficiënte uitvoering van de Donaustrategie te waarborgen, vooral met betrekking tot de bevaarbaarheid van de binnenwateren;

18.  is van oordeel dat er een geactualiseerde en doeltreffendere CEF moet komen waarin alle vervoerswijzen aan bod komen, ook weginfrastructuur en binnenwateren, en waarin de nadruk ligt op onderlinge verbindingen en de voltooiing van het netwerk in perifere gebieden en gebruik wordt gemaakt van gemeenschappelijke normen; benadrukt dat de financiering van de CEF moet worden verhoogd om te kunnen beantwoorden aan alle behoeften inzake vervoer, waaronder digitale oplossingen, een modal shift en schoon vervoer; is van mening dat de CEF proefprogramma's moet bevorderen waar alle vervoersmiddelen baat bij hebben, met het oog op een grotere veiligheid, meer zekerheid, een betere bescherming van het milieu en een groter concurrentievermogen van de EU; benadrukt dat investeringen in vervoersinfrastructuur investeringen in duurzame groei en banen zijn; verzoekt de Commissie dan ook om zo snel mogelijk een voorstel in te dienen voor een geactualiseerde CEF-verordening, zodat dit nog vóór de Europese verkiezingen van 2019 kan worden goedgekeurd;

19.  wijst erop dat in de bijlage bij de CEF-verordening negen corridors van het TEN-T-kernnetwerk zijn vastgesteld, met inbegrip van een lijst met vooraf geselecteerde projecten voor mogelijke EU-financiering in de periode 2014-2020, gebaseerd op hun meerwaarde voor de TEN-T-ontwikkeling en de mate waarin zij voldragen zijn; is van mening dat een verbeterde en doeltreffendere CEF prioriteit moet geven aan een groter aantal directe verbindingen tussen een groter aantal kernnetwerken en uitgebreide netwerken en de nadruk moet leggen op het bevorderen van grotere verbindingen tussen uitgebreide netwerken, onder meer met horizontale prioriteiten zoals maritieme snelwegen; meent dat dit tot uiting moet komen in elke lijst met vooraf geselecteerde projecten die wordt opgenomen in de volgende CEF-verordening;

20.  benadrukt dat de financiering voor de voltooiing van de eengemaakte Europese spoorwegruimte moet worden gewaarborgd en is van mening dat meer aandacht moet worden besteed aan verhoging van de veiligheid, voltooiing van spoorverbindingen tussen lidstaten en het waarborgen van het onderhoud van bestaande spoorinfrastructuur; is van mening dat er ook middelen moeten gaan naar de beperking van geluidshinder en de renovatie van secundaire spoorverbindingen; beklemtoont voorts dat de coördinatie van de Commissie in verband met het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS) gericht moet zijn op het bieden van stimulansen om nieuwe investeerders aan te trekken en dat er werk moet worden gemaakt van de invoering van het ERTMS, met het oog op een verdere toepassing van gemeenschappelijke technische normen en een optimalisering van de voordelen op het gebied van interoperabiliteit; benadrukt dat het medefinancieringspercentage van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail moet worden opgetrokken;

21.  herhaalt hoe belangrijk het is het volledige gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim mogelijk te maken, als een essentiële stap voorwaarts voor het Europees luchtruim; benadrukt dat passende financiering en transparante uitgaven noodzakelijk zijn – en dat geldt ook voor gebruikers van het luchtruim – om onderdelen van het ATM-onderzoek voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Sesar) in te voeren en toe te passen; doet een oproep om in het kader van het Sesarprogramma middelen vrij te maken voor onderzoek naar luchtverkeersbeheer (ATM) met betrekking tot onbemande luchtvaartuigen en voor de voltooiing van het Europese digitale ATM; wijst er nogmaals op dat een doeltreffend ATM in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim het brandstofverbruik en de emissies met 10 % kan verlagen; dringt aan op de toewijzing van passende financiële middelen voor de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky;

22.  onderstreept dat met de herziening van Verordening (EG) nr. 216/2008 wordt beoogd de bevoegdheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) te verruimen; benadrukt dat het van belang is dat er voldoende middelen worden toegewezen aan het EASA om ervoor te zorgen dat deze nieuwe verantwoordelijkheden met succes worden ingevuld;

23.  verzoekt de Commissie de voortzetting van de financiering voor de EU-vlaggenschipprogramma's voor de ruimtevaart Galileo, European Geostationary Navigation Overlay (Egnos) en Copernicus veilig te stellen; dringt erop aan dat de toewijzing van de noodzakelijke kredieten voor de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky en het toekomstig gezamenlijk technologie-initiatief inzake ruimtevaarttechnologieën voor Europa (STEPP) wordt gewaarborgd; verzoekt de Commissie snel met een voorstel te komen voor de toekomstige satellietcommunicatie voor de overheid (Govsatcom), vergezeld van de passende financiering; wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is algemene Europese dekking van Egnos te bereiken en ervoor te zorgen dat het systeem wordt uitgebreid naar landen die onder het nabuurschapsbeleid vallen; is van mening dat het van essentieel belang is in deze sectoren voldoende middelen te reserveren voor onderzoek, zodat de autonomie van Europa wat toegang tot de ruimte betreft, wordt gewaarborgd;

24.  onderstreept hoe belangrijk het is om passende financiering te garanderen voor gemeenschappelijke ondernemingen zoals Sesar, Shift2Rail en Clean Sky; is van oordeel dat Shift2Rail voorrang moet geven aan interoperabiliteitsprojecten en de voordelen op het gebied van interoperabiliteit in de eengemaakte Europese spoorwegruimte maximaal moet benutten; acht het van belang middelen toe te wijzen voor de instandhouding van infrastructuur en de naleving van kwaliteitscriteria, om een betere bescherming en veiligheid van de consumenten te waarborgen;

25.  wijst er nogmaals op hoe belangrijk het met betrekking tot het wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS) is om de noodzakelijke financiering te waarborgen voor de ontwikkeling van innovatieve en effectieve GNSS-applicaties en diensten die aan de behoeften van gebruikers tegemoetkomen en een meerwaarde opleveren;

26.  verzoekt de Commissie om in het kader van het volgende MFK steun te geven aan een programma van institutionele opdrachten voor satellietlanceringen met Europese draagraketten, alsook aan een programma om toezicht te houden op ruimteschroot;

27.  onderstreept het belang van gewaarborgde financiering om tot een geïntegreerd maritiem beleid te komen, als een vlaggenschipinitiatief voor sectoroverschrijdend en transnationaal bestuur en voor de optimalisering van multimodale verbindingen en de verschuiving naar schone en digitale vervoersdiensten en duurzame vervoerswijzen, met inbegrip van openbaar vervoer en vervoer via binnenwateren; benadrukt dat de invoering van de River Information Services (RIS) moet worden vervroegd om grensoverschrijdende operaties te ondersteunen;

28.  verzoekt de Commissie nieuwe impulsen te geven aan de rol van de EU in het Middellandse Zeegebied via een strategie om de zeehavens in de Middellandse Zee, als essentiële Europese handelsknooppunten, op te waarderen en te moderniseren;

29.  brengt in herinnering dat havens toegangspoorten voor handel, energieknooppunten en industriële clusters vormen; onderstreept de positie van havens in het Europese vervoersnetwerk; benadrukt dat er middelen moeten worden veiliggesteld voor de voltooiing en verbetering van het in het multimodale netwerk geïntegreerde kernnetwerk van binnenlandse waterwegen; beklemtoont dat havens en binnenlandse waterwegen over voldoende middelen moeten beschikken om te kunnen inspelen op de huidige en toekomstige uitdagingen voor het aanbieden van slimme, doelmatige en duurzame vervoerssystemen; erkent dat havens en binnenlandse waterwegen een belangrijke rol kunnen spelen bij het koolstofvrij maken van de economie, door alternatieve energieoplossingen te bieden;

30.  benadrukt dat met het oog op vervoersbehoeften in de volgende periode ook moet worden gezorgd voor financiering van projecten betreffende slimme vervoerssystemen (ITS) en coöperatieve ITS;

31.  verzoekt de Commissie aan de begroting een specifieke post toe te voegen voor de havens die met de economische en sociale lasten van de migratiecrisis worden geconfronteerd;

32.  onderstreept de rol van Europese vervoersagentschappen bij de harmonisering en integratie van de verschillende vervoerswijzen in de Europese Economische Ruimte; vraagt dat bij de onderhandelingen over de operationele middelen voor deze agentschappen in het toekomstig begrotingskader rekening wordt gehouden met de steeds grotere rol en takenpakketten die de regelgeving hun toebedeelt;

33.  onderstreept het belang van een verschuiving naar een duurzame, innovatieve en digitale toeristische sector, waarvoor een betere coördinatie tussen toerisme en infrastructuurprojecten noodzakelijk is; meent dat er een specifiek begrotingsonderdeel voor toerisme moet worden gecreëerd om een echt Europees toerismebeleid tot stand te brengen; is van mening dat initiatieven die bijvoorbeeld innovatieve duurzame reiservaringen voor jongeren bevorderen, moeten worden toegejuicht; is echter van oordeel dat zij niet in de plaats mogen komen van andere culturele initiatieven en stelt voor dat passende manieren om adequate financiering vrij te maken verder moeten worden bevorderd;

34.  benadrukt dat het concurrentievermogen en de duurzaamheid van het Europees toerisme op de lange termijn moet worden gewaarborgd, onder meer door optimaal gebruik te maken van de innovatie in de sector en van ICT-oplossingen; is van mening dat er een evaluatie moet worden verricht van boekingsprocedures en dat moet worden nagedacht over een gecentraliseerd, op de consument gericht digitaal boekingssysteem;

35.  spoort de Commissie aan te zorgen voor medefinanciering van de onderlinge verbindingen tussen het EuroVelo-netwerk en het EU-spoorwegnet om zo het duurzame toerisme tussen de verschillende regio's te bevorderen;

36.  wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is financiering voor infrastructuur te waarborgen in het kader van het nabuurschapsbeleid, zodat de invoering van het TEN-T-netwerk en de coördinatie van grensoverschrijdende infrastructuur kunnen worden verzekerd;

37.  onderstreept dat de verschillende vervoerssectoren, met name de industriële component, moeten kunnen deelnemen aan discussies op het niveau van de Commissie, de EDEO en verschillende directoraten-generaal, met het oog op de uitwerking van een strategie inzake economische diplomatie om Europese marktdeelnemers in deze sector internationaal aan te prijzen;

38.  is van mening dat het toekomstige MFK moet zorgen voor maximale voorspelbaarheid en flexibiliteit om de volledige benutting van middelen die erin zijn vastgelegd mogelijk te maken, waarbij wordt gewaakt over een eerlijke verdeling in alle regio's van de Unie, en dat daarom moet worden gewaarborgd dat eventuele overschotten die het gevolg zijn van het niet volledig besteden van de EU-begroting, met name in sectoren van overheidsbeleid, en vrijmakingen die het gevolg zijn van niet-uitvoering, opnieuw beschikbaar worden in de begroting van de betreffende sector; verzoekt de Europese Unie in dit verband de medefinancieringspercentages op een hoog niveau te houden bij de selectie van projecten in het kader van het MFK; benadrukt het belang van een actievere betrokkenheid van DG MOVE bij de coördinatie van het aspect vervoersinfrastructuur in de verschillende Europese fondsen;

39.  benadrukt dat EU-investeringen in nieuwe technologieën voor duurzaam vervoer, met name wat betreft aandrijfsystemen (meer bepaald elektriciteit, waterstof, biobrandstoffen, enz.), gebaseerd moeten zijn op het beginsel van technologische neutraliteit, waarbij de markt en de burgers de vrijheid hebben te kiezen tussen de verschillende vervoersoplossingen.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.11.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

38

3

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Daniela Aiuto, Lucy Anderson, Marie-Christine Arnautu, Georges Bach, Deirdre Clune, Michael Cramer, Luis de Grandes Pascual, Andor Deli, Isabella De Monte, Ismail Ertug, Jacqueline Foster, Dieter-Lebrecht Koch, Merja Kyllönen, Miltiadis Kyrkos, Bogusław Liberadzki, Peter Lundgren, Marian-Jean Marinescu, Gesine Meissner, Cláudia Monteiro de Aguiar, Renaud Muselier, Markus Pieper, Salvatore Domenico Pogliese, Gabriele Preuß, Christine Revault d’Allonnes Bonnefoy, Dominique Riquet, Massimiliano Salini, Jill Seymour, Pavel Telička, Wim van de Camp, Janusz Zemke, Roberts Zīle, Kosma Złotowski, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Jakop Dalunde, Mark Demesmaeker, Jill Evans, Maria Grapini, Peter Kouroumbashev, Jozo Radoš, Olga Sehnalová

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Juan Fernando López Aguilar

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

38

+

ALDE

Gesine Meissner, Jozo Radoš, Dominique Riquet, Pavel Telička

ECR

Mark Demesmaeker, Jacqueline Foster, Roberts Zīle, Kosma Złotowski

EFDD

Daniela Aiuto

GUE/NGL

Merja Kyllönen

PPE

Georges Bach, Deirdre Clune, Andor Deli, Dieter-Lebrecht Koch, Marian-Jean Marinescu, Cláudia Monteiro de Aguiar, Renaud Muselier, Markus Pieper, Salvatore Domenico Pogliese, Massimiliano Salini, Luis de Grandes Pascual, Wim van de Camp, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

S&D

Lucy Anderson, Isabella De Monte, Ismail Ertug, Maria Grapini, Peter Kouroumbashev, Miltiadis Kyrkos, Bogusław Liberadzki, Juan Fernando López Aguilar, Gabriele Preuß, Christine Revault d’Allonnes Bonnefoy, Olga Sehnalová, Janusz Zemke

VERTS/ALE

Michael Cramer, Jakop Dalunde, Jill Evans

3

-

EFDD

Peter Lundgren, Jill Seymour

ENF

Marie-Christine Arnautu

0

0

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (11.10.2017)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Derek Vaughan

SUGGESTIES

De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat in Verordening nr. 1311/2013 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader (MFK) voor de jaren 2014-2020 is bepaald dat de Commissie haar voorstel voor het toekomstig MFK na 2020 moet indienen vóór 1 januari 2018; overwegende dat wetgevingsvoorstellen voor het volgende MFK zo spoedig mogelijk moeten worden ingediend zodat er over de toekomst van het cohesiebeleid kan worden beslist en zodat de nieuwe financiering zo spoedig mogelijk kan worden goedgekeurd voordat de huidige programmeringsperiode ten einde loopt, om te voorkomen dat er vertragingen ontstaan in de programmering voor de volgende periode;

B.  overwegende dat in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) wordt bepaald dat de Unie de economische, sociale en territoriale cohesie en de solidariteit tussen en binnen de lidstaten en de regio's moet bevorderen; overwegende dat het regionale cohesiebeleid een van de belangrijkste beleidsgebieden van de EU met een grote meerwaarde is, en dat het solidariteit bevordert, verschillen in ontwikkeling vermindert en de voordelen van Europese integratie rechtstreeks tot bij de EU-burgers in alle regio's brengt; overwegende dat het regionale cohesiebeleid bovendien Europa verenigt, de Europese economie versterkt door de toepassing van het solidariteitsbeginsel, de sociale convergentie versterkt en er mee voor zorgt dat de EU door concrete resultaten in de praktijk tastbaar en zichtbaar wordt voor de burger; overwegende dat het daarom essentieel is dat in het MFK ten minste evenveel middelen voor het cohesiebeleid worden uitgetrokken als in de huidige periode, in overeenstemming met de problemen waarop dit beleid een passend antwoord moet bieden;

C.  overwegende dat er passende maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de budgettaire uitdaging die de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU met zich meebrengt, geen negatief effect heeft op de begrotingsmiddelen voor regionaal beleid, onder meer door voor de financiering over te schakelen op nieuwe eigen middelen; overwegende dat het cohesiebeleid grensoverschrijdende en andere territoriale samenwerkingsinstrumenten aanreikt om na de uittreding van het VK uit de EU een voortgezette samenwerking met de Britse regio's te waarborgen door contact te blijven houden en met de Britse burgers gezamenlijke doelstellingen te blijven nastreven;

D.  overwegende dat sommige van de voorstellen voor nieuwe eigen middelen uit het slotverslag en de aanbevelingen van de Groep op hoog niveau eigen middelen van december 2016, zoals een belasting op financiële transacties, een koolstofbelasting op alle bronnen van broeikasgasemissies en een Europese vennootschapsbelasting, de moeite waard zijn om in een ruimere context te worden onderzocht en tevens stroken met zowel de streefdoelen van het klimaat- en energiekader 2030 als de doelstellingen van economische, sociale en territoriale samenhang;

E.  overwegende dat het cohesiebeleid in aanzienlijke mate heeft bijgedragen aan economische, sociale en territoriale cohesie, aan de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie en de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan met het oog op slimme, duurzame en inclusieve groei; overwegende dat de EU nog steeds het risico loopt er niet in te zullen slagen deze doelstellingen tegen 2020 te behalen, met name wat de terugdringing van armoede, de bevordering van hernieuwbare energie en de strijd tegen werkloosheid betreft; overwegende dat de strategie moet worden herzien met het oog op de periode na 2020 en moet bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling; overwegende dat de financiering ervan in het volgende MFK moet worden gegarandeerd, waarbij het cohesiebeleid een belangrijke rol moet krijgen; overwegende dat het cohesiebeleid aanzienlijke resultaten heeft opgeleverd en het mogelijk heeft gemaakt de economische en sociale kloof tussen de Europese regio's te verkleinen; overwegende dat 47 regio's in 8 lidstaten echter nog een ontwikkelingsachterstand hebben;

1.  bevestigt de grote Europese meerwaarde van het cohesiebeleid, aangezien het tegemoetkomt aan de doelstellingen van het Verdrag inzake economische, sociale en territoriale samenhang en het verkleinen van de ongelijkheid in het niveau van ontwikkeling in verschillende regio's, door:–

  groei en banen te genereren op regionaal en lokaal niveau, met name in gebieden die achterblijven, waardoor wordt bijgedragen aan convergentie, overloopeffecten, versterkte economische samenwerking, algemene macro-economische stabiliteit en het concurrentievermogen van de Unie als geheel;–

  te zorgen voor collectieve goederen met een Europese dimensie, via steun voor transnationale infrastructuur;–

  grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren en stevige fundamenten te helpen leggen voor blijvende vrede en democratie in Europa;–

  gebruik te maken van gedeeld beheer en subsidiariteit om verschillende belanghebbende partijen uit verschillende bestuursniveaus samen te brengen en op doeltreffende wijze in te spelen op sociaal-economische risico's en kansen;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstellen voor het toekomstige MFK en het pakket cohesiebeleid voor de periode na 2020 onverwijld bekend te maken en dringt aan op een onmiddellijke start van de onderhandelingen om een tijdige uitvoering van de Europese structuur- en investeringsfondsen (de "ESI-fondsen") in de programmeringsperiode na 2020 te waarborgen; is van mening dat het cohesiebeleid ten goede moet blijven komen aan burgers in alle regio's, weliswaar met een concentratie van de middelen op de meest kwetsbare regio's; meent dat er naast het bbp een nieuwe reeks sociale en milieu-indicatoren moet worden ontwikkeld en ingevoerd, met het oog op een eerlijkere toewijzing van middelen uit de ESI-fondsen en om beter rekening te kunnen houden met verschillende soorten van ongelijkheid;

3.  bevestigt dat het cohesiebeleid het voornaamste beleid voor openbare investeringen en ontwikkeling van de EU moet blijven, maar dat er meer moet worden gedaan om de aandacht te vestigen op de belangrijke en onmisbare rol van het cohesiebeleid bij de verwezenlijking van de politieke doelstellingen van de EU; is dan ook van mening dat de aandacht in de eerste plaats moet uitgaan naar werkgelegenheid, vaardigheden, innovatie, demografie, kmo's, sociale inclusie en specifieke EU-doelstellingen zoals digitalisering en herindustrialisering, alsook naar een sterkere sociale dimensie, territoriale samenwerking en de stedelijke dimensie; onderstreept in dit verband dat het cohesiebeleid niet bedoeld is als oplossing en financieringsinstrument voor elke onverwachte gebeurtenis en geen bijdrage dient te leveren aan de totstandbrenging van nieuwe programma's; wijst erop dat nieuwe uitdagingen de traditionele en langetermijndoelstellingen van het cohesiebeleid als vastgelegd in de Verdragen niet mogen verdringen;

4.  vraagt daarom dat in het MFK verder wordt voorzien in ten minste hetzelfde aandeel middelen voor het cohesiebeleid na 2020, met een goed evenwicht tussen investeringen in burgers en investeringen voor burgers, en tussen de drie dimensies van het cohesiebeleid – de economische, de sociale en de territoriale – en ervoor te zorgen dat de beleidsdoelstellingen van de EU kunnen worden verwezenlijkt; is van mening dat het aandeel van het MFK dat bestemd is voor cohesie moet worden vergroot en dat de huidige vastleggingen niet mogen worden verlaagd; wijst erop dat het gezien de vertraagde start van de periode en de verwachte hoeveelheid betalingsaanvragen tegen het einde van de periode van groot belang is het betalingsmaximum van rubriek 1b op te trekken om de liquiditeit en de investeringsstroom te waarborgen en het mogelijke effect van politieke risico's te voorkomen; wijst erop dat de totstandbrenging van toekomstige EU-programma's en -instrumenten en de steun aan de huidige niet ten koste mogen gaan van bestaande investeringen; is zich bewust van de belangrijke rol die het cohesiebeleid vervult bij het faciliteren van structurele hervormingen via stimulansen, zoals ex-antevoorwaarden, in plaats van sancties, en verzoekt de Commissie op zoek te gaan naar andere positieve manieren om nationale en regionale inspanningen te ondersteunen; onderstreept dat er bijzondere aandacht moet blijven uitgaan naar minder ontwikkelde regio's; onderstreept dat het MFK ondersteuning moet bieden aan de prioriteiten die in het Europees semester naar voren worden geschoven, met name door rekening te houden met de landspecifieke aanbevelingen; wijst erop dat nieuwe prioriteiten en initiatieven van de EU moeten worden gefinancierd met verse middelen en dat het cohesiebeleid niet op de helling mag komen te staan doordat de huidige toegekende middelen worden gebruikt als bron van financiering voor dergelijke nieuwe prioriteiten en initiatieven;

5.  is van mening dat regionale steun moet worden beschermd, naar alle regio's van de EU moet blijven gaan en voornamelijk in de vorm van subsidies moet worden verleend, aangevuld door financieringsinstrumenten, waarvoor in bepaalde gevallen een belangrijke rol is weggelegd – na een passende ex-antebeoordeling en met een duidelijke strategie en een reeks criteria om te bepalen welke soort financiering het meest geschikt is om de gewenste doelstellingen te verwezenlijken – en die in voorkomend geval naar behoren moeten worden geïntegreerd met subsidies; benadrukt dat indien de EU-begroting wordt verlaagd, meer nadruk moet worden gelegd op de kerndoelstellingen van de EU en op EU-meerwaarde, met een bijzondere klemtoon op het stimuleren van groei en werkgelegenheid en het terugdringen van ongelijkheden en regionale verschillen; wijst op de verklaring van de Commissie dat financieringsinstrumenten alleen geschikt zijn voor inkomstengenererende projecten; is dan ook van mening dat toelagen en subsidies nodig zullen blijven; wijst op de risico's van financiële producten zoals aandelen, trustfondsen en andere soorten obligaties; meent dat een vergroting van het aandeel van financieringsinstrumenten geen invloed mag hebben op niet-restitueerbare financiële bijdragen, omdat dit het vereiste evenwicht zou verstoren; merkt op dat bindende streefcijfers voor het gebruik van financieringsinstrumenten in het MFK na 2020 niet als een haalbare optie kunnen worden beschouwd; is van mening dat de rol van de lidstaten moet worden benadrukt door middel van passende medefinancieringspercentages waarmee hun betrokkenheid wordt gewaarborgd; neemt er nota van dat er uiteenlopende standpunten zijn over macro-economische voorwaarden en wijst erop dat het verband tussen het cohesiebeleid en de economische beleidsprocessen in het Europees semester evenwichtig moet zijn, in beide richtingen moet gelden en het effect op de begunstigden van ESI-fondsen moet beperken; meent dat het absoluut noodzakelijk is de ESI-fondsen te concentreren op gebieden waar gemeenschappelijke actie het meest nodig is, bijvoorbeeld om groei en concurrentievermogen te bevorderen of bij te dragen tot de aanpassing aan de klimaatverandering en hulpbronnenefficiëntie; benadrukt dat EU-financiering een aanvulling moet vormen op de nationale begrotingen door echte additionaliteit te bieden en ervoor te zorgen dat er actie wordt ondernomen op gebieden die niet onder de nationale begrotingen vallen;

6.  acht elke oplossing die in een kortetermijn-MFK resulteert, onaanvaardbaar omdat dit langetermijnplanning in de weg staat en negatieve gevolgen heeft voor de voorspelbaarheid van het beleid, waaronder het cohesiebeleid; is van oordeel dat het enige alternatief voor de huidige duur een MFK van 5 + 5 jaar is, met een verplichte tussentijdse herziening, mits de Commissie een vlotte overgang tussen de programmeringsperioden garandeert, hetgeen strengere vrijmakingsregels vergt, alsook kortere procedures voor het afsluiten van programma's en snellere processen voor het opzetten en opstarten van programma's; dringt erop aan dat er in het toekomstige MFK meer ruimte komt voor toezicht door de burger, onder meer door een versterking van het partnerschapsbeginsel in het cohesiebeleid en door het beter af te stemmen op andere beleidsgebieden; herhaalt zijn verzoek om gendermainstreaming toe te passen op alle onderdelen van de EU-begroting;

7.  vraagt dat de prioriteiten van de programma's voor regionale ontwikkeling worden geactualiseerd om rekening te houden met veranderende omstandigheden en profijt te trekken van nieuwe technologie; is van oordeel dat het cohesiebeleid met name gericht moet zijn op het versterken van de kenniseconomie en het stimuleren van innovatie; is ook van mening dat er in het MFK meer flexibiliteit nodig is om onverwachte uitdagingen het hoofd te kunnen bieden; benadrukt dat het standpunt van de Commissie inhoudt dat er een goed evenwicht moet worden gezocht tussen de stabiliteit en de flexibiliteit van de financiering; meent dat de regionale werkloosheidscijfers en de regionale index voor sociale vooruitgang in aanmerking komen als geschikte criteria; benadrukt dat de aanzienlijke mate van groei die nodig is voor ontwikkeling en het scheppen van banen niet tot stand kan komen zonder gezamenlijke inspanningen voor de uitvoering van een goede economische beleidsmix, die moet bestaan uit investeringen, structurele hervormingen en begrotingsconsolidatie; benadrukt het belang van het cohesiebeleid voor de verwezenlijking van de doelstellingen die voortvloeien uit de Overeenkomst van Parijs (COP 21) en voor het waarborgen van de transitie naar een koolstofarme en circulaire economie; benadrukt dat het cohesiebeleid, met het oog op een betere uitvoering van zijn begroting in de toekomst, grondig moet worden vereenvoudigd op basis van de aanbevelingen van de groep op hoog niveau, en dat een ruimere toepassing van het evenredigheidsbeginsel moet worden overwogen, naast differentiëring naar regio bij de uitvoering van de programma's van de ESI-fondsen; wijst op het belang van het regionale beleid voor de bescherming van de meest kwetsbare regio's, zoals de minst ontwikkelde gebieden en de ultraperifere gebieden;

8.  benadrukt het belang van regionale grensoverschrijdende initiatieven voor de bevordering van Europese integratie en slimme, duurzame en inclusieve economische groei en banencreatie; onderstreept dat de Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en het Cohesiefonds de belangrijkste bronnen moeten blijven voor investeringen in infrastructuur en dat de financieringstoewijzingen moeten beantwoorden aan de huidige grote vraag en overinschrijving; wijst erop dat Europese territoriale samenwerking (Interreg) een belangrijk domein van Europese meerwaarde is, dat zorgt voor de continuïteit van en de onderlinge verbanden tussen gemeenschappelijke projecten over de grenzen heen en in de hele EU; is van oordeel dat met name deze grensoverschrijdende initiatieven blijk geven van de meerwaarde van de Europese Unie;

9.  wijst erop dat investeringen in het kader van rubriek 1a een goed voorbeeld vormen van een sterke positieve impact op het beleid; is van mening dat programma's als de opvolger van het programma Horizon 2020 tweemaal zoveel middelen moeten krijgen als in het huidige kaderprogramma; merkt op dat de ramingen, de vraag en de slaagpercentages erop wijzen dat met een dergelijke verhoging iets kan worden gedaan aan de financieringskloof op het vlak van onderzoek en innovatie;

10.  verzoekt de Commissie synergieën en complementariteit tussen de verschillende EU-fondsen, zoals het cohesiebeleid, Horizon 2020, de Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), verder te faciliteren om te voorkomen dat er verschillende regels worden toegepast op soortgelijke projecten louter omdat zij zijn uitgevoerd op basis van verschillende instrumenten, en toe te werken naar het doel om dezelfde regels in te voeren voor soortgelijke projecten, ook als deze worden gefinancierd via verschillende EU-beleidsmaatregelen en -instrumenten, aangezien hierdoor de administratieve rompslomp kan worden beperkt en de uitvoering van EU-fondsen voor de begunstigden kan worden vereenvoudig, zonder aan de financiële middelen uit de ESI-fondsen te raken; merkt op dat de mate waarin gebruik wordt gemaakt van financieringsinstrumenten en de synergieën met subsidies kunnen worden verbeterd; wijst er in dit verband op dat er bijzondere aandacht moet uitgaan naar de regels inzake staatssteun, om een gelijk speelveld te creëren voor subsidies en financieringsinstrumenten; acht het noodzakelijk dat alle ESI-fondsen na 2020 worden voortgezet, met inbegrip van het Cohesiefonds en het Europees Sociaal Fonds;

11.  is van mening dat het in het kader van het nieuwe MFK van essentieel belang is ervoor te zorgen dat de begrotingsregels en de regels betreffende de uitgaven voor het cohesiebeleid eindelijk op evenwichtige wijze worden vereenvoudigd, zonder afbreuk te doen aan de horizontale beginselen van het cohesiebeleid, om een positief effect te hebben op de duurzaamheid van het volgende MFK en om de lasten voor de begunstigden te beperken; vraagt de Commissie de benadering op basis van één "rulebook" verder te onderzoeken om meer begunstigden aan te sporen EU-financiering aan te vragen, aangezien dit een impuls zou geven aan de totstandbrenging van aanzienlijk duidelijkere en minder strenge uitvoeringsregels en aan een geïntegreerde strategische planning van EU-steun; dringt aan op de invoering van een vereenvoudigingsbonus voor de lidstaten voor doeltreffende maatregelen ter beperking van administratieve rompslomp en ter verbetering van het beheer van EU-financiering; onderstreept dat het in het kader van een optimalisering van de prestaties van het MFK wat conditionaliteit betreft, van belang is een goed evenwicht te vinden zodat investeringen niet op de helling komen te staan; onderstreept dat het "omnibuspakket" meer mogelijkheden biedt wat de voorgestelde vereenvoudiging en flexibiliteit betreft; is daarom van mening dat het na 2020 moet worden uitgevoerd en verder moet worden ontwikkeld; vraagt de Commissie de steun voor capaciteitsopbouw voor lokale, regionale en nationale administraties en begunstigden doeltreffender te maken en het aanbod daarvan uit te breiden; verzoekt de Commissie voort te bouwen op de positieve aspecten van het systeem van ex-antevoorwaarden en daarnaast ook de bijbehorende administratieve lasten op het gebied van beoordeling en procedures te beperken; verzoekt de Commissie de maatregelen voor bestuurlijke capaciteitsopbouw te versterken met het oog op een efficiëntere uitvoering van de fondsen; spoort aan tot het ruimer inzetten van maatregelen die worden voorgesteld in het recente Commissieverslag getiteld "Competitiveness in low-income and low-growth regions – the lagging regions report" (Concurrentievermogen in regio's met een laag inkomen en lage groei – verslag betreffende de achterstandsgebieden);

12.  dringt aan op een verhoging van de begroting en een verdere herziening van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, met name wat betreft het maximumbedrag voor voorschotten (momenteel beperkt tot 30 miljoen EUR) als vastgesteld in artikel 4 bis van de herziene verordening betreffende het Solidariteitsfonds van de EU, zodat een groter deel van de schade die wordt aangericht door natuurrampen doeltreffend en snel kan worden aangepakt.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

9.10.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

27

4

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Franc Bogovič, Steeve Briois, Andrea Cozzolino, Rosa D’Amato, John Flack, Iratxe García Pérez, Krzysztof Hetman, Marc Joulaud, Louis-Joseph Manscour, Martina Michels, Iskra Mihaylova, Jens Nilsson, Andrey Novakov, Paul Nuttall, Konstantinos Papadakis, Mirosław Piotrowski, Stanislav Polčák, Liliana Rodrigues, Maria Spyraki, Ruža Tomašić, Ángela Vallina, Monika Vana, Matthijs van Miltenburg, Lambert van Nistelrooij, Derek Vaughan, Joachim Zeller

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Daniel Buda, Andor Deli, Raffaele Fitto, John Howarth, Ivana Maletić, Tonino Picula

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

James Carver, Esther Herranz García, Susanne Melior

HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE

27

+

ALDE

Iskra Mihaylova, Matthijs van Miltenburg

ECR

Raffaele Fitto, John Flack, Mirosław Piotrowski, Ruža Tomašić

PPE

Franc Bogovič, Daniel Buda, Andor Deli, Esther Herranz García, Krzysztof Hetman, Marc Joulaud, Ivana Maletić, Andrey Novakov, Stanislav Polčák, Maria Spyraki, Joachim Zeller, Lambert van Nistelrooij

S&D

Andrea Cozzolino, Iratxe García Pérez, John Howarth, Louis-Joseph Manscour, Susanne Melior, Jens Nilsson, Tonino Picula, Liliana Rodrigues, Derek Vaughan

4

-

EFDD

James Carver, Paul Nuttall

ENF

Steeve Briois

NI

Konstantinos Papadakis

4

0

EFDD

Rosa D’Amato

GUE/NGL

Martina Michels, Ángela Vallina

Verts/ALE

Monika Vana

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

ADVIES van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (26.1.2018)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Sofia Ribeiro

SUGGESTIES

De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt het enorme belang van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), als het oudste gemeenschappelijke beleid van de Unie, bij het bereiken van publieke doelstellingen en het inspelen op veranderende uitdagingen via successieve hervormingen, hetgeen van fundamenteel belang is voor bijvoorbeeld de productie van voedsel van hoge kwaliteit en ook voor het leveren van non-foodgoederen en -diensten, voedselzekerheid en de stabilisering en het behoud van de plattelandsbevolking, teneinde betaalbaar voedsel voor ca. 500 miljoen Europese consumenten te waarborgen alsmede territoriale en sociale cohesie en de duurzaamheid van de plattelandsgebieden op de lange termijn te garanderen; merkt verder op dat dit elke EU-burger slechts 0,32 EUR per dag kost; brengt in herinnering dat de landbouw en de levensmiddelenindustrie in de EU goed zijn voor 16 % van de totale omzet van de Europese industrie en voor meer dan 44 miljoen banen in de volledige voedselvoorzieningsketen, 10 miljoen banen in de landbouw zelf, 11 miljoen landbouwbedrijven en 130 miljard EUR per jaar aan inkomsten uit de export; benadrukt dat het GLB via zijn twee pijlers het inkomen van landbouwers helpt stabiliseren en tevens milieuprogramma's en economische activiteiten in plattelandsgebieden ondersteunt;

2.  wijst erop dat het GLB in het kader van het huidige MFK 2014-2020 voor het eerst niet langer het EU-beleid met de hoogste begroting is (in de afgelopen drie decennia is het aandeel van het GLB in het MFK helaas gedaald van 75 % naar slechts 38 %); spreekt duidelijk uit dat de GLB-uitgaven dankzij talrijke beleidshervormingen lager, doelgerichter en marktgerichter zijn geworden en meer gericht op de verbetering van het concurrentievermogen van de EU-landbouw;

3.  wijst erop dat de integratie van verdere taken en doelstellingen in het GLB, die niet noodzakelijkerwijs beloond worden door de markt, niet gepaard is gegaan met een verhoging van de GLB-begroting, terwijl de EU ondertussen met een aantal lidstaten werd uitgebreid; benadrukt dat de problemen en behoeften zijn toegenomen, zoals bijvoorbeeld de noodzaak om een zekere voedselvoorziening te waarborgen en de ecologische hulpbronnen te beschermen, duurzame landbouwpraktijken te ontwikkelen, te zorgen voor vergroening en te investeren in nieuwe landbouwtechnologieën, en de gevolgen en effecten van de klimaatverandering te beteugelen;

4.  spoort de Commissie aan om de GLB-begroting na 2020 te verhogen of ten minste op het huidige niveau te handhaven, teneinde de tweepijlerstructuur van het GLB in stand te kunnen houden, landbouwers in alle takken van de landbouw te steunen en de belangrijke doelstellingen van hogere inkomens voor landbouwers, bescherming en uitbreiding van de werkgelegenheid en meer innovatie te bereiken alsmede de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) en de verplichtingen die de EU is aangegaan om de klimaatovereenkomst van Parijs uit te voeren, na te komen; benadrukt dat verdere bezuinigingen op de GLB-begroting negatieve gevolgen zullen hebben voor het concurrentievermogen van de landbouwsector en de regionale ontwikkeling in de EU en voor de landbouwgemeenschappen en plattelandsgebieden, hetgeen het Parlement resoluut van de hand wijst;

5.  is van mening dat de GLB-begroting de grote Europese meerwaarde van dit beleid moet weerspiegelen, een beleid dat zowel een interne markt voor agrofoodproducten omvat als sociale, ecologische en cohesievoordelen oplevert op EU-niveau, en wijst erop dat het GLB niet langer louter een sectorbeleid is; meent dat een vermindering van de GLB-begroting als aandeel van het bbp van de EU-27 het GLB minder doeltreffend zou maken wat betreft het bereiken van EU-doelstellingen; vindt dat het begrotingsniveau van dit beleid de volledige Unie-status ervan in financieel opzicht moet garanderen;

6.  benadrukt dat het GLB een alomvattend en volwaardig EU-beleid is dat een van de hoekstenen van de Europese integratie vormt; merkt op dat dit beleid steeds meer publieke doelstellingen verwezenlijkt en door middel van hervormingen een flexibel antwoord biedt op nieuwe uitdagingen en op de veranderende behoeften van de EU en haar samenleving, en stelt vast dat het GLB verantwoordelijk is voor de mededingingsvoorwaarden op de interne markt, en derhalve de voorspelbaarheid en stabiliteit bepaalt van de voorwaarden waaronder landbouwactiviteiten plaatsvinden;

7.  merkt met bezorgdheid op dat de onzekerheid over de toekomst van het GLB in het kader van het MFK al negatieve gevolgen heeft in plattelandsgebieden en de mensen die in de landbouw werken ontmoedigt, waardoor een situatie ontstaat die kan leiden tot crises in de EU, zowel voor de sector als voor de voedselvoorziening;

8.  benadrukt dat het GLB en de GLB-begroting een gemeenschappelijk operationeel kader voor de landbouwsector in de Europese Unie vormen en dat er geen sprake zou zijn van een efficiënt werkende gemeenschappelijke markt voor agrofoodproducten in de EU indien deze elementen van het Europese project zouden ontbreken, aangezien de lidstaten dan met elkaar zouden concurreren om de mate van steun voor de landbouw en zodoende de mededinging zouden verstoren;

9.  vestigt de aandacht op het hoge ambitieniveau van de Commissie ten aanzien van handelsonderhandelingen en liberalisering van de toegang tot de Europese landbouwmarkt voor enkele van 's werelds meest concurrerende landbouwproducenten; benadrukt anderzijds dat de Europese samenleving verwacht dat de landbouwproductie in de EU plaatsvindt in overeenstemming met enkele van de hoogste normen en standaarden inzake kwaliteit en voedselveiligheid, dierenwelzijn, milieubescherming en klimaatbescherming; benadrukt in dit verband de belangrijke compenserende rol van het GLB en van de bijbehorende financiële steun voor de instandhouding van het concurrentievermogen van de Europese landbouw;

10.  verzoekt de Commissie verdere stappen te zetten om het GLB-financieringssysteem te vereenvoudigen, de financiële en administratieve lasten voor landbouwers te verminderen en voor degelijke publieksvoorlichting over het GLB te zorgen, daar de bekendgemaakte omvang van de subsidies misleidend kan zijn omdat het publiek niet beseft dat de lidstaten sinds de invoering van het GLB in 1962 hun middelen hebben gebundeld om een gemeenschappelijk beleid en een interne markt voor landbouwproducten tot stand te brengen en dat er dus niet langer een nationale tegenhanger van het GLB in de lidstaten bestaat; onderstreept dat de belangrijke rol van de EU bij het ondersteunen van de Europese voedselproductie onder de aandacht moet worden gebracht en benadrukt dat het GLB er niet alleen voor zorgt dat de bevolking in de EU over producten van goede kwaliteit tegen betaalbare prijzen kan beschikken, maar ook het verborgen voordeel heeft dat consumenten over extra besteedbaar inkomen beschikken waarmee andere economische sectoren worden gestimuleerd; benadrukt dat dit alleen in stand kan worden gehouden indien de GLB-begroting op het huidige niveau wordt gehandhaafd of verhoogd; wijst erop dat het GLB, indien alle beleidslijnen volledig zouden worden gefinancierd uit de EU-begroting, slechts 1 % van die begroting zou uitmaken, hetgeen redelijk is, omdat de landbouw voedsel verschaft aan meer dan 500 miljoen Europeanen; benadrukt dat het GLB minder dan 0,4 % van de totale overheidsuitgaven in de EU en de lidstaten uitmaakt, een gering bedrag in vergelijking met het gemiddelde van 49 % van het EU-bbp dat aan overheidsuitgaven wordt besteed; wijst erop dat EU-landbouwers voldoen aan hoge normen inzake dierenwelzijn, milieu en voedselveiligheid en derhalve moeten worden ondersteund om deze belangrijke praktijken voort te zetten;

11.  benadrukt dat de huidige instabiliteit van de landbouwmarkten en de grote prijsschommelingen de noodzaak van instandhouding van de subsidies voor landbouwbedrijven aantonen, omdat marktfalen daarmee doeltreffender beheerd en gecontroleerd kan worden; erkent in dit verband dat de hogere voedselprijzen en de toegenomen productverkoop in de afgelopen jaren niet doorberekend zijn aan de landbouwers; wijst er met klem op dat er concrete steun nodig is om oplossingen te vinden voor de moeilijke toegang tot financiering voor landbouwers en voor de dalende landbouwinkomens; herinnert er ook aan dat de Europese consumenten niet bereid zijn om voor hun voedsel een prijs te betalen die ontegenzeglijk hoger zou zijn als de landbouwsector geen overheidssteun zou krijgen;

12.  wijst erop dat landbouwsubsidies qua omvang onbeduidend zijn in verhouding tot het totale bbp van de lidstaten, maar essentieel om de continuïteit van de landbouw en een zeker inkomen voor landbouwers te waarborgen; brengt in herinnering dat het GLB essentieel is om de volatiliteit van landbouwinkomens te verminderen en om jonge landbouwers te helpen de landbouwsector te betreden en hun landbouwbedrijven winstgevend te maken, wat directe en indirecte werkgelegenheid in de sector oplevert;

13.  merkt op dat de inkomensvolatiliteit die voortvloeit uit prijsvolatiliteit als gevolg van de verslechterende omstandigheden in de landbouwsector in de hand moet worden gehouden, met name omdat de productiekosten stijgen; wijst erop dat het GLB onvoldoende antwoord biedt op de instabiliteit van landbouwinkomens en -markten en dat de daling van de GLB-begroting dit probleem waarschijnlijk zal verergeren en zodoende gevolgen zal hebben voor de meest kwetsbare sectoren in de industrie;

14.  verzoekt de Commissie om onderzoek te doen naar het bedrag dat zou terugvloeien in het Europees Landbouwgarantiefonds (EGFL) indien er plafonds voor rechtstreekse betalingen van 150 000 EUR, 100 000 EUR en 50 000 EUR zouden worden toegepast in de EU;

15.  herinnert eraan dat de brexit een impact van naar schatting tussen de 3,8 en 4,1 miljard EUR per jaar op het GLB zal hebben en verzoekt de Commissie dan ook ter compensatie van dit verlies naar alternatieve vormen van financiering te zoeken, bijvoorbeeld door de bijdrage van de lidstaten als percentage van het bruto nationaal inkomen te verhogen, nieuwe vormen van eigen middelen te ontwikkelen, sommige van de door de Groep op hoog niveau eigen middelen voorgestelde hervormingen over te nemen en de werking van het GLB te verbeteren, in een poging om de GLB-begroting in stand te houden na het vertrek van het VK uit de EU, zodat het GLB de huidige en toekomstige uitdagingen voor de Europese landbouw volledig het hoofd kan bieden;

16.  vraagt de Commissie om de toegang van de landbouwsector tot andere financiële instrumenten zoals het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) te vergemakkelijken; is van mening dat de Commissie, mochten er nieuwe voorwaarden voor GLB-betalingen worden vastgesteld, de invoering van die voorwaarden zou moeten koppelen aan een passende verhoging van de begroting; onderstreept de noodzaak om de financiering te verhogen in antwoord op de verschillende cyclische crises in gevoelige sectoren zoals melk, varkensvlees, fruit en groenten, en benadrukt dat prijsvolatiliteit moet worden bestreden door nieuwe instrumenten voor te stellen, waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijke impact van vrijhandelsovereenkomsten op deze sectoren en met de toenemende noodzaak om het concurrentievermogen van de Europese landbouwsector wereldwijd te bevorderen; vestigt de aandacht voorts op de toenemende invloed van externe omstandigheden op de Europese landbouw en het GLB, en op de daaruit voortvloeiende behoefte aan aanvullende instrumenten om mogelijke toekomstige crises in de landbouwmarkten die buiten de EU-grenzen ontstaan, aan te pakken;

17.  benadrukt het belang van betere begrotingscontrole en verzoekt de Commissie om een beleid te ontwikkelen waarin de bestemming en de resultaten van het geld van de EU-belastingbetaler beter worden verantwoord;

18.  benadrukt dat de Commissie de rechtstreekse betalingen onaangetast moet laten, daar deze concurrentiedistorsies tussen lidstaten helpen voorkomen, en het externe concurrentievermogen van EU-landbouwproducten in stand moet houden; verwerpt resoluut de invoering van nationale cofinanciering die een gedeeltelijke hernationalisering van het GLB zou betekenen en tot de opkomst van uiteenlopende GLB's in de diverse lidstaten zou kunnen leiden, waardoor de nettobijdragers aan de Europese begroting sterk zouden worden bevoordeeld en de werking van de interne markt zou worden verstoord; benadrukt derhalve dat het GLB als enig volledig geïntegreerd beleid op EU-niveau de grootste Europese meerwaarde oplevert en dat een nationaal gefinancierd landbouwbeleid aanzienlijk duurder zou zijn; verwerpt elke poging om de lidstaten te dwingen tot medefinanciering van het GLB; erkent hoe belangrijk het is om de plattelandsontwikkelingsprogramma's te blijven financieren wegens hun bijdrage aan de Europese territoriale en sociale cohesie, aangezien de EU voor 90 % bestaat uit plattelandsgebieden; spoort de Commissie aan naar behoren rekening te houden met de uiteenlopende productie- en arbeidskosten, en met de bijdrage die de landbouw levert aan de werkgelegenheid in de afzonderlijke lidstaten, bij de voortzetting van het proces van zowel convergentie van rechtstreekse betalingen in de Unie in het kader van het volgende meerjarig financieel kader als van interne convergentie in de lidstaten en hun regio's; benadrukt hoe belangrijk het is om de verscheidenheid aan maatregelen, met inbegrip van vrijwillige gekoppelde steun, in stand te houden waarover de lidstaten beschikken om de productie in sectoren die van vitaal belang zijn voor kwetsbare gebieden te handhaven zonder de interne markt te verstoren; wijst erop dat rechtstreekse betalingen een belangrijk vangnet en inkomensondersteuning zijn voor landbouwers;

19.  benadrukt dat de landbouw, in het bijzonder de primaire productie, zeer gevoelig is voor schade die wordt veroorzaakt door klimaatgerelateerde natuurverschijnselen (droogte, overstromingen, stormen, neerslag enz.), en dringt er derhalve bij de Commissie op aan een mechanisme te ontwikkelen ter ondersteuning van maatregelen om dergelijke schade te verminderen en te voorkomen, waarbij ook kan worden voorzien in compensatie van verliezen die primaire landbouwproducenten lijden als gevolg van door klimaatverandering veroorzaakte rampen;

20.  verzoekt de Commissie te overwegen de sector in de volgende GLB-begroting te verjongen door het voor jongeren en nieuwe landbouwers makkelijker te maken tot de sector toe te treden en voor ouderen om de sector te verlaten; dringt er bij de Commissie op aan maatregelen inzake de overdracht naar een nieuwe generatie te blijven ontwikkelen en op die manier de modernisering en verjonging van de landbouwsector te ondersteunen, steeds met het oog op kennisbenutting en -overdracht;

21.  brengt in herinnering dat de meeste plattelandsgebieden behoren tot de meest achtergestelde regio's van de EU, met een bbp per hoofd van de bevolking dat aanzienlijk onder het Europees gemiddelde ligt; vindt derhalve dat plattelandsontwikkeling een belangrijke uitdaging blijft voor een evenwichtige territoriale ontwikkeling en dat deze gebieden moeten worden ondersteund in de zin van vergroting van de werkgelegenheid en verhoging van de levensstandaard en in de zin van ontwikkeling van niet-landbouwfuncties; benadrukt dat de bevordering van de economische en sociale cohesie in de EU nog steeds een taak is voor de EU-begroting; meent daarom dat de financiering uit de EU-begroting voor plattelandsontwikkeling in het kader van het GLB moet worden versterkt en dat de criteria voor de verdeling van deze steun over de lidstaten rekening moeten blijven houden met de verschillen in welvaart en omvang van de plattelandsbevolking en met het landbouwareaal;

22.  dringt aan op voortgezette gerichte steun voor de meest behoeftige groepen, waaronder familiebedrijven en kleine en middelgrote bedrijven, en – aan de hand van gerichte, praktische maatregelen – voor landbouwers in gebieden met natuurlijke beperkingen alsmede in achterstandsregio's, berggebieden en ultraperifere regio's, om zo de voedselproductie en voedselvoorziening in alle delen van de EU veilig te stellen en de ontvolking van plattelandsgebieden tegen te gaan; roept ertoe op de steun nauwkeurig te richten op personen die direct op het land werken, zonder deeltijdlandbouwers uit te sluiten, die in veel gevallen hun activiteiten hebben gediversifieerd en daarvoor niet mogen worden gestraft; merkt op dat het voor de landbouwsector cruciaal is om de toekomstige landbouw te stimuleren aan de hand van een adequate toekomstige GLB-begroting en een positieve differentiatie voor de meest kwetsbare gebieden; verzoekt de Commissie te overwegen het budget voor programma's met specifieke opties voor geïsoleerde en eilandgebieden (POSEI) te verhogen, zoals verzocht door het Parlement, zodat een regeling die zeer belangrijk is voor de ultraperifere regio's, gehandhaafd blijft; brengt in herinnering dat drie lidstaten in aanmerking komen voor deze programma's, die minder dan 1 % van de GLB-begroting bestrijken; merkt in het bijzonder op dat door de gemeenschap geleide, plaatselijke ontwikkeling, zoals het Leader-programma, een efficiënte manier is om GLB-middelen te gebruiken; roept ertoe op de financiering uit hoofde van het toekomstige MFK voor het opzetten en ontwikkelen van producentenorganisaties op te schroeven;

23.  verzoekt de Commissie om de toegang van landbouwers tot innovatie, zoals moderne foktechnieken en precisielandbouw, in het kader van het komende MFK te ondersteunen door de synergieën tussen verschillende vormen van financieringsprogramma's te vergroten en de rol van de landbouw in de onderzoeksprogramma's van de EU te verbeteren; wijst op de toenemende rol en het toenemende potentieel van nieuwe technologieën in de landbouw, maar merkt op dat deze nog steeds onbetaalbaar zijn voor een groot deel van de landbouwers;

24.  verzoekt de Commissie een voorstel voor te leggen voor een juridisch kader voor de voedselvoorzieningsketen in de EU en te waarborgen dat dit adequaat gefinancierd wordt, teneinde oneerlijke handelspraktijken op de interne markt te bestrijden en landbouwers een bepaalde mate van transparantie en zekerheid te bieden op basis waarvan zij goed onderbouwde besluiten kunnen nemen die niet alleen aan henzelf, maar ook aan de consumenten ten goede komen en praktijken als verkoop onder de kostprijs en de daaruit voortvloeiende daling van de landbouwinkomens tegengaan; roept op tot de financiering van maatregelen die de onderhandelingsmacht van landbouwers in de voedselvoorzieningsketen stimuleren; herinnert aan de overweldigende steun van het Parlement voor een EU-regelgevingskader om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken;

25.  neemt nota van de belangstelling van producenten voor EU-productpromotieprogramma's en verzoekt de Commissie om de huidige tendens om de middelen voor dergelijke programma's op te schroeven, te ondersteunen, maar tegelijkertijd de bijbehorende administratieve vereisten en voorwaarden te evalueren, die vaak problemen opleveren, vooral voor kleine en middelgrote en nieuwe producenten en voor de verenigingen die hen vertegenwoordigen;

26.  is van mening dat de eerste vier door de Europese Commissie in het witboek van maart 2017 uiteengezette scenario's niet ambitieus genoeg zijn; benadrukt dat het vijfde scenario het uitgangspunt voor een reflectie over de begroting na 2020 moet zijn; is van mening dat de duur van het volgende MFK zo lang als maar mogelijk moet zijn (ten minste zeven jaar), met een perspectief tot 2050 voor de ontwikkeling van de EU-landbouwsector, zodat de voorspelbaarheid en de stabiliteit van GLB-financiering in de toekomst gewaarborgd zijn, met name met het oog op het belang van een zekere voedselvoorziening, op de toegenomen instabiliteit in de sector en op een grotere slaagkans voor proefprogramma's.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.1.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

32

3

5

Bij de eindstemming aanwezige leden

John Stuart Agnew, Clara Eugenia Aguilera García, Eric Andrieu, Richard Ashworth, José Bové, Daniel Buda, Nicola Caputo, Paolo De Castro, Jean-Paul Denanot, Albert Deß, Jørn Dohrmann, Herbert Dorfmann, Norbert Erdős, Luke Ming Flanagan, Martin Häusling, Esther Herranz García, Peter Jahr, Ivan Jakovčić, Jarosław Kalinowski, Zbigniew Kuźmiuk, Philippe Loiseau, Mairead McGuinness, Ulrike Müller, James Nicholson, Maria Noichl, Marijana Petir, Laurenţiu Rebega, Bronis Ropė, Ricardo Serrão Santos, Czesław Adam Siekierski, Tibor Szanyi, Marc Tarabella, Marco Zullo

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Franc Bogovič, Stefan Eck, Jens Gieseke, Maria Heubuch, Karin Kadenbach, Momchil Nekov, Sofia Ribeiro, Annie Schreijer-Pierik, Hannu Takkula, Tom Vandenkendelaere, Thomas Waitz

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Stanisław Ożóg

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

32

+

PPE

Franc Bogovič, Daniel Buda, Albert Deß, Herbert Dorfmann, Norbert Erdős, Jens Gieseke, Esther Herranz García, Mairead McGuinness, Marijana Petir, Sofia Ribeiro, Annie Schreijer-Pierik, Czesław Adam Siekierski, Tom Vandenkendelaere

S&D

Clara Eugenia Aguilera García, Eric Andrieu, Nicola Caputo, Paolo De Castro, Jean-Paul Denanot, Karin Kadenbach, Maria Noichl, Ricardo Serrão Santos, Tibor Szanyi, Marc Tarabella

ECR

Jørn Dohrmann, Zbigniew Kuźmiuk, James Nicholson, Stanisław Ożóg

ALDE

Ivan Jakovčić, Ulrike Müller, Hannu Takkula

ENF

Philippe Loiseau, Laurenţiu Rebega

3

-

GUE/NGL

Stefan Eck, Luke Ming Flanagan

EFDD

John Stuart Agnew

5

0

ECR

Richard Ashworth

Verts/ALE

José Bové, Martin Häusling, Bronis Ropė

EFDD

Marco Zullo

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

ADVIES van de Commissie visserij (23.11.2017)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Clara Eugenia Aguilera García

SUGGESTIES

De Commissie visserij verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt het feit dat, gezien het sociaaleconomische belang van de visserijactiviteit in de kustgebieden van de EU, het behoud van een specifiek, omvangrijk, onafhankelijk en toegankelijk visserijfonds nodig is voor de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), om de duurzaamheid van de Europese aquacultuur en visserij te garanderen, om een selectiviteitsplan in te voeren ter voorkoming van teruggooi, om de financiële lasten te verminderen van de aanlandingsverplichting en de vervulling hiervan te faciliteren en om de doelstelling te bereiken van de maximale duurzame opbrengst (MSY); benadrukt bovendien het feit dat dit fonds de visserijsector ook moet helpen een herstructureringsproces uit te voeren dat noodzakelijk is geworden als gevolg van een aantal redenen en dat dit proces maatregelen kan omvatten als de toepassing van de aanlandingsverplichting en de vervanging van schone motoren;

2.  beklemtoont dat het GVB een exclusieve bevoegdheid van de EU is en dat de financiële middelen die voor dit beleid ter beschikking van de EU worden gesteld, dan ook toereikend moeten zijn om de ambitieuze in de basisverordening vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken; wijst er echter op dat het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) momenteel slechts 0,6 % vertegenwoordigt van het totale MFK voor de periode 2014-2020; wijst erop dat de financiële middelen van het EFMZV ten minste op hetzelfde niveau moeten worden gehandhaafd, gezien het sociaaleconomische belang van visserij in de kustgebieden van de Europese Unie;

3.  dringt er bij de Commissie op aan meer middelen voor te stellen voor de volgende programmeringsperiode van het EFMZV, alsmede hogere financieringsbijdragen en alternatieve regels met betrekking tot de cofinanciering en de vergoedingen voor vissers tijdens het gesloten seizoen, om de middelen te verstrekken die nodig zijn om te voorzien in de behoeften van de kleinschalige, niet-industriële visserij, die vaak wordt gehinderd door administratieve vertragingen die worden veroorzaakt door de lidstaten;

4.  wijst erop dat de steunmaatregelen voor de tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit in sommige gevallen moet worden behouden; wijst erop dat deze maatregelen gericht moeten zijn op de vloten die hun activiteiten moeten stopzetten wegens onvoorziene omstandigheden, zoals de sluiting van een visserijtak; dringt er eveneens op aan de steunmaatregelen voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten te behouden onder dezelfde voorwaarden als degene die nu gelden en tegelijk waar nodig een economische audit uit te voeren van de gevolgen van de sloop van vaartuigen op het evenwicht binnen de vloot en de werkelijke vangstcapaciteit;

5.  merkt op dat de brexit geen voorwendsel mag zijn om te snoeien in de toekomstige middelen; is van mening dat de EU een manier moet vinden om ervoor te zorgen dat een eventuele daling in het MFK voor de periode na 2020 niet automatisch vertaald wordt in lagere toewijzingen voor het EFMZV, gezien de verlaging van de bedragen voor het EFMZV in de begroting 2018; onderstreept het feit dat de steun prioritair moet gaan naar de kleinschalige kustvisserij; wijst er daarom op dat het risico van de impact van de brexit op de visserij een solide begrotingslijn nodig maakt, gezien de reeds verminderde begroting die in de EU aan de sector is toegewezen;

6.  stelt voor om de financiering uit te breiden met andere financieringsinstrumenten bovenop de niet-terugvorderbare steun; pleit bovendien voor toegang tot een leenregeling om de sector meer financieringsmogelijkheden te bieden, teneinde de economische ontwikkeling van ondernemingen te stimuleren, en voort te werken aan het beperken van de milieueffecten van de winningsindustrie;

7.  benadrukt dat het EFMZV voldoende middelen moet krijgen om te kunnen investeren in de duurzaamheid, selectiviteit en concurrentiekracht van de visserijvloten;

8.  benadrukt dat het uitvoeringsniveau van het EFMZV voor de periode 2014-2020 drie jaar na de goedkeuring van het fonds op 15 mei 2014 te wensen overlaat, aangezien in september 2017 slechts 1,4 % van de 6,4 miljard EUR van het fonds was besteed; hoopt dat de uitvoering van het EFMZV en andere structuur- en investeringsprogramma's van de EU uiteindelijk zal verbeteren; wijst erop dat het lage uitvoeringsniveau deels te wijten is aan de vertraging bij de vaststelling van de regels voor dit Europees fonds na de hervorming van het GVB en in vele gevallen aan het gebrek aan duidelijkheid in de administratieve procedures voor de steunmaatregelen in het kader van het fonds; pleit daarom voor meer duidelijkheid en vereenvoudiging op dit gebied; vraagt meer flexibiliteit bij de toewijzing van de kredieten en vraagt met name dat door de lidstaten niet benutte financiering in verband met data kan worden overgedragen naar onderzoeksinstellingen en, voor controledoeleinden, naar het Europees Bureau voor visserijcontrole (EBVC);

9.  benadrukt ook het feit dat kosten in verband met de aanlandingsverplichting moeten worden gedekt door het EFMZV, hetgeen veronderstelt dat het fonds is vereenvoudigd en voorzien van voldoende middelen;

10.  is van mening dat er stappen moeten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat het EU-visserijfonds voor de periode na 2020 vlotter, op flexibeler wijze en met minder bureaucratische rompslomp ten uitvoer wordt gelegd, zonder de vertragingen die het EFMZV 2014-2020 blijven plagen, om een herhaling van de huidige situatie te voorkomen;

11.  verzoekt de Commissie de bepaling inzake investeringen te herzien om ervoor te zorgen dat de investeringen die in het kader van het EFMZV op regionaal en nationaal niveau worden medegefinancierd, niet worden meegenomen in de berekening van het nationale tekort met betrekking tot het Europees semester;

12.  schaart zich achter het standpunt dat breed wordt gedragen door de sector en de administraties van de lidstaten, dat de huidige financieringsregels te complex zijn en minder omslachtig kunnen worden gemaakt, in het algemeen, en in het bijzonder voor projecten waar kleine bedragen mee gemoeid zijn; wijst erop dat aangezien het verslag over de omnibusverordening ter vereenvoudiging van het financieel reglement geen betrekking had op het EFMZV, de EFMZV-verordening moet worden vereenvoudigd;

13.  onderstreept het belang van visserijcontrole en controle van de verzameling van wetenschappelijke gegevens, die pijlers zijn van het GVB; is van mening dat deze activiteiten financiering van de Unie moeten blijven krijgen en dat de lidstaten meer inspanningen moeten leveren om de middelen in kwestie te benutten;

14.  is van mening dat voor een nieuw Europees visserijfonds evenredigheidsregels moeten worden ingevoerd, zodat kleine projecten minder bureaucratische lasten dragen dan grote projecten; suggereert in verband hiermee dat er in het kader van een nieuw Europees visserijfonds een soort de-minimisregel moet gelden voor beperkte financiële ondersteuning;

15.  benadrukt dat de EU weliswaar een netto-importeur van visserijproducten blijft, maar dat de Europese visserij nog steeds zowel een uiterst belangrijke bron van gezonde voeding is voor de Europese markt als een garantie van voedselautonomie; onderstreept dat de EU moet blijven verhinderen dat producten uit derde landen die niet voldoen aan de voedsel-, milieu- en sociale normen van verdrag nr. 188 van de Internationale Arbeidsorganisatie of aan de normen ter bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij, op de markt worden gebracht en benadrukt dat deze eisen in de vrijhandelsovereenkomsten moeten worden opgenomen; benadrukt dat de invoer van minderwaardige visserijproducten die niet voldoen aan de wettelijke voorschriften, algemeen moet worden beperkt en dat een gelijk speelveld voor visserijproducten moet worden gecreëerd; onderstreept dat de controles op en inspecties van invoer uit derde landen moet worden versterkt en gehomogeniseerd om te verhinderen dat producten die niet aan de vereisten van de geldende normen voldoen, op de EU-markt worden gebracht;

16.  benadrukt dat de Europese meerwaarde op het gebied van visserijbeheer tot nu toe sterk gekoppeld is aan een vermindering van de capaciteit van de visserijvloot, een goed beheer van de hulpbronnen, kwaliteit van de producten en productverwerking; is van oordeel dat er in het MFK voor de periode na 2020 een evenwicht moet worden gezocht tussen de beschikbare visbestanden en de vlootcapaciteit; wijst erop dat andere aspecten met een niet-kwantificeerbare meerwaarde ook in overweging moeten worden genomen, zoals de rol die visserij speelt in gemeenschappen die wat directe en indirecte werkgelegenheid en lokale groei betreft, sterk van de sector afhankelijk zijn; onderstreept daarom dat het belangrijk is een onafhankelijk visserijfonds te behouden, om deze gemeenschappen te ondersteunen en te zorgen voor meer territoriale samenhang;

17.  wijst erop dat kustgemeenschappen die afhankelijk zijn van de ambachtelijke visserij, in het toekomstige EFMZV prioriteit moeten krijgen, gezien het belang van de ambachtelijke visserij in deze gemeenschappen voor het milieu en de werkgelegenheid, aangezien deze sector 80 % van de Europese vloot uitmaakt en goed is voor 40 % van de werkgelegenheid in de primaire sector als geheel, naast de banen die indirect worden gecreëerd in de plaatselijke distributie, de vervaardiging van netten of de reparatie van boten; benadrukt bovendien het feit dat kustgemeenschappen die afhankelijk zijn van de ambachtelijke visserij, in het toekomstige EFMZV een prioriteit moeten zijn, om te zorgen voor groei en voor inkomen en werkgelegenheid; merkt op dat dit de boodschap was van de hervorming van het GVB en dat hiermee rekening is gehouden bij de formulering van het nieuwe beleid;

18.  benadrukt het belang van de sociale en economische dimensie van de visserij voor plaatselijke gemeenschappen en voor sommige zee- en kustgebieden; beseft dat het noodzakelijk is voldoende financiële middelen te behouden om kustvloten en ambachtelijke en kleinschalige vloten in staat te stellen financiering te krijgen;

19.  benadrukt het feit dat de traditionele kustvisserij een grote aantrekkingskracht uitoefent op toeristen en zo ook aanzienlijke indirecte effecten heeft op andere economische sectoren;

20.  wijst erop dat de Europese kust- en eilandgemeenschappen sterk afhankelijk zijn van de visserijsector en dit ook zullen blijven, zowel in verband met de verwerking van visserijproducten, het toerisme en de horeca als stroomopwaarts met scheepswerven, onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, beveiliging en nieuwe technologieën; benadrukt daarom dat er aandacht moet blijven uitgaan naar door de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) en plaatselijke actiegroepen voor de visserij (FLAG's) en dat hieraan meer middelen moeten worden toegekend, aangezien ze lokale visserijgemeenschappen in staat stellen deze uitdagingen aan de basis aan te pakken en lokale problemen het hoofd te bieden aan de hand van de kennis van lokale belanghebbenden; wijst er in verband hiermee op dat het belangrijk de financieringsstructuur van producentenorganisaties van vissers onaangeroerd te laten en bijdragen te verstrekken aan organisaties die de sector vertegenwoordigen;

21.  is van mening dat controlemaatregelen een fundamenteel en essentieel onderdeel van het GVB vormen om een gelijk speelveld te garanderen en dat er voldoende economische en andere middelen moeten worden toegewezen aan controleactiviteiten, zowel door de Commissie als door de lidstaten; is dan ook van mening dat het toekomstige fonds hiervoor voldoende steun moet garanderen;

22.  wijst erop dat de financieringsstructuur van beide instrumenten voor collectieve steun aan de visserijsector, plaatselijke actiegroepen en producentenorganisaties in de visserijsector beouden moet blijven, aangezien deze essentiële elementen zijn voor de ontwikkeling van de visserij in de gebieden die van deze activiteit afhankelijk zijn;

23.  is van mening dat het EFMZV prioritair financiële steun moet blijven verlenen aan de ambachtelijke en de kustvisserij, gezien de sociaaleconomische rol die deze spelen in gebieden die sterk van de visserij afhankelijk zijn, zonder evenwel afbreuk te doen aan de financiële steun voor andere vloten die nodig zijn om de EU-markten te voorzien van gezonde voeding;

24.  is van mening dat met het oog op de toekomstige hervorming van het MFK een debat moet worden gestart over de mogelijke financiering van maatregelen voor de modernisering van bepaalde vloten die verouderd zijn en veiligheidsrisico's inhouden op zee, zoals het geval is voor sommige vloten in de ultraperifere gebieden, op voorwaarde dat dit niet leidt tot een verhoging van de vangstcapaciteit;

25.  benadrukt de steeds grotere rol van de zogenaamde "blauwe economie"; is van mening dat de prioriteiten van de strategie voor blauwe groei moeten worden afgestemd op die van het EFMZV, met de dienovereenkomstige toewijzing van een specifieke begrotingslijn, namelijk milieuduurzaamheid, hulpbronnenefficiëntie, concurrentievermogen, het scheppen van kwaliteitsvolle werkgelegenheid, academische en beroepsopleiding en territoriale samenhang; verzoekt de Commissie de financiële toewijzingen voor blauwe groei in het MFK opnieuw te beoordelen en benadrukt het feit dat een visserijfonds op dit gebied een belangrijke rol moet spelen;

26.  is tevreden met de wens in het kader van de Europese strategie voor de blauwe economie de aquacultuursector te bevorderen – waaraan 20 % van het EFMZV is toegewezen – maar betreurt de administratieve belemmeringen voor de ontwikkeling van aquacultuur; vraagt daarom dat wordt nagedacht over manieren om de administratieve rompslomp in de lidstaten te verminderen;

27.  beklemtoont dat er ondersteunende maatregelen nodig zijn ter facilitering van de sociale dialoog en voor het gebruik van het EFMVZ om te helpen voor de maritieme en de visserijsector geschoolde werknemers op te leiden; benadrukt het feit dat het belangrijk is de maritieme en de visserijsector te moderniseren en wijst op de rol die hierbij wordt gespeeld door innovatie; vraagt daarom meer investeringen in technologische ontwikkeling en innovatie, met name gezien de noodzaak de selectiviteit in vistuig te verbeteren in de context van de aanlandingsverplichting en de verwezenlijking van de MSY-criteria, en rekening houdend met de noodzaak efficiëntie van de vaartuigen en het comfort en de veiligheid van de bemanning te garanderen; vraagt bovendien dat ondernemingen in andere sectoren die voorstellen ontwikkelen voor de visserijsector, toegang krijgen tot de middelen en dat er meer financieringsmogelijkheden komen om verbeteringen in de economische en ecologische prestaties van de sector te stimuleren;

28.  benadrukt het feit dat het belangrijk is de diversifiëring van de visserij te bevorderen en hierin te investeren door het ontwikkelen van complementaire activiteiten;

29.  herinnert eraan dat het verzamelen van wetenschappelijke gegevens moet worden verbeterd en dat betere toegang tot deze gegevens moet worden gegarandeerd, dat samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen de maritieme en de visserijsector enerzijds en de wetenschappelijke wereld, ngo's en andere entiteiten anderzijds moet worden bevorderd, dat moet worden gewerkt aan nieuw wetenschappelijk onderzoek en dat nieuwe visserijtakken moeten worden ontwikkeld, zoals aquaponics;

30.  wijst er nogmaals op dat het belangrijk is bij de beoordeling van de toestand van de visbestanden te vertrekken van strikte en onafhankelijke wetenschappelijke adviezen, zodat beheersbeslissingen kunnen worden genomen die de realisatie van de maximale duurzame opbrengst (MSY) mogelijk maken; is van mening dat in het EFMZV voor de periode na 2020 moet worden voorzien in voldoende financiering voor de verzameling van wetenschappelijke gegevens;

31.  benadrukt het feit dat het belangrijk is minstens hetzelfde niveau van financiering te behouden voor het EBVC met betrekking tot zijn taken op het gebied van controles, inspecties en bewaking van de visserijsector; eist dat de rol van het EBVC in de toekomst wordt versterkt om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het GVB kunnen worden verwezenlijkt en dat het EBVC zijn activiteiten met betrekking tot het beheer van de visserijvloten en het toezicht op de monitoringprocedures consolideert. verzoekt de Commissie de financiering van het EBVC te verhogen.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

21.11.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

21

2

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marco Affronte, Clara Eugenia Aguilera García, Renata Briano, Alain Cadec, David Coburn, Richard Corbett, Diane Dodds, Linnéa Engström, Mike Hookem, Ian Hudghton, Carlos Iturgaiz, Werner Kuhn, António Marinho e Pinto, Gabriel Mato, Norica Nicolai, Liadh Ní Riada, Ulrike Rodust, Remo Sernagiotto, Ricardo Serrão Santos, Isabelle Thomas, Ruža Tomašić, Jarosław Wałęsa

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

France Jamet, Verónica Lope Fontagné, Francisco José Millán Mon, Maria Lidia Senra Rodríguez

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

21

+

ALDE

António Marinho e Pinto, Norica Nicolai

ECR

Ruža Tomašić, Remo Sernagiotto

ENF

France Jamet

PPE

Alain Cadec, Carlos Iturgaiz, Francisco José Millán Mon, Gabriel Mato, Jarosław Wałęsa, Verónica Lope Fontagné, Werner Kuhn

S&D

Clara Eugenia Aguilera García, Isabelle Thomas, Renata Briano, Ricardo Serrão Santos, Richard Corbett, Ulrike Rodust

VERTS/ALE

Ian Hudghton, Linnéa Engström, Marco Affronte

2

-

EFDD

David Coburn, Mike Hookem

2

0

GUE/NGL

Liadh Ní Riada, Maria Lidia Senra Rodríguez

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs (6.12.2017)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Helga Trüpel

SUGGESTIES

De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is van mening dat het eind van de programmeringsperiode 2014-2020 en het veranderde Europese en internationale politieke klimaat een heroverweging van de structuur van het meerjarig financieel kader (MFK) rechtvaardigen om het aan te passen aan de behoeften van de Unie; dringt er dan ook bij de Commissie en de lidstaten op aan de mogelijke gevolgen en effecten van de brexit grondig te bestuderen, een alomvattende hervorming van het MFK te initiëren en de nodige financiële middelen beschikbaar te stellen om te voorkomen dat de brexit nadelige gevolgen heeft voor de financiering die is uitgetrokken voor samenwerkingsprogramma's in de hele EU op het vlak van cultuur, onderwijs, media, jeugd, sport en onderzoek, of voor de mensen die in die sectoren werkzaam zijn;

2.   schaart zich achter programma's op het vlak van cultuur, onderwijs, media, jeugd, sport, onderzoek en burgerschap, die duidelijk hun Europese meerwaarde hebben bewezen en populair zijn en blijven onder begunstigden, en pleit voor een aanzienlijke toename van de vastleggings- en betalingskredieten en op elkaar afgestemde langetermijninvesteringen om de succesvolle verwezenlijking van de doelstellingen ervan te garanderen in het MFK na 2020;

3.  is van mening dat de structuur van het toekomstige MFK ten minste aan de volgende criteria moet voldoen:

i.  Eenvoud, d.w.z. een herziening van de rubrieken zodat burgers de doelstellingen ervan kunnen begrijpen; vindt dat de programma's voor onderwijs en opleiding, jongeren, cultuur en sport onder één rubriek moeten worden geschaard waarin de diverse doelstellingen van de programma's adequaat zijn weergegeven;

ii.  Voorspelbaarheid, d.w.z. een structuur van het MFK en de bijbehorende programma's die toereikende langetermijnplanning door de begunstigden mogelijk maakt; verzoekt de Commissie de structuur van de programma's te handhaven waarvan het potentieel nog niet volledig benut is, waaronder het sectoroverschrijdende onderdeel van het programma Creatief Europa, en met name de Garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sector en de maatregelen in samenwerking met het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), die cruciaal zijn voor de steun aan de culturele en creatieve bedrijfstakken;

iii.  Transparantie en democratische verantwoordingsplicht, d.w.z. de duur van het MFK moet worden afgestemd op de Europese verkiezingscyclus; wijst erop dat de discrepantie tussen de zevenjarige programmering van het MFK en de tienjarige programmering van de politieke en strategische prioriteiten van de EU ongunstig kan uitpakken voor een consistente beoordeling van de resultaten van programma's van de Unie; stelt dan ook voor het MFK na 2020 een looptijd van tien jaar te geven, met een bindende en zinvolle herziening na de eerste vijf jaar;

iv.  Aanpasbaarheid, aangezien de ervaringen met het MFK 2014-2020 hebben aangetoond dat daarmee niet kan worden ingespeeld op nieuwe uitdagingen zonder dat bestaande programma's daar de dupe van worden; is van mening dat er binnen het nieuwe MFK meer flexibiliteit en ruimere marges nodig zijn, evenals het beginsel "nieuw geld voor nieuwe initiatieven" om te voorkomen dat nieuwe initiatieven worden gefinancierd uit de EU-begroting ten koste van bestaande EU-programma's en beleidsmaatregelen; benadrukt in dat verband dat stabiliteit op de lange termijn essentieel is voor culturele en onderwijsprogramma's; verzoekt de Commissie en de Raad dan ook te overwegen om de maximale vastleggings- en betalingskredieten in de toekomstige MFK's te verhogen; is van mening dat de vastleggings- en betalingsmaxima van het MFK met meer flexibiliteit volledig benut moeten kunnen worden;

v.  Verantwoordelijkheid: er moet dringend actie worden ondernomen om te voorkomen dat zich tijdens het huidige MFK een nieuwe betalingscrisis voordoet; is van mening dat er alles aan moet worden gedaan om te voorkomen dat achterstallige betalingen zich ophopen in de boeken, zoals aan het eind van het laatste MFK (2007-2013) en aan het begin van het huidige MFK (2014-2020); verwacht dat een stijging van de vastleggingskredieten gepaard zal gaan met een overeenkomstige stijging van de kredieten voor tijdige betalingen; betreurt het dat betalingsachterstanden verstrekkende gevolgen hebben en vooral kleine organisaties op het vlak van onderwijs, cultuur en creatieve beroepen ernstig benadelen, waardoor ook begunstigden van de EU-begroting rechtstreeks getroffen worden, zoals studenten, universiteiten, kmo's en onderzoekers;

4.  is van mening dat toereikende langetermijninvesteringen in onderwijs en cultuur essentieel zijn om EU-burgers doeltreffend en actief te kunnen laten deelnemen aan het politieke en democratische leven in de EU;

5.  acht het dringend nodig om de bijdrage uit de bni-middelen aan de eigen middelen van de EU-begroting te verlagen, in het kader van een grondige hervorming van het systeem en naar de letter en geest van artikel 311 VWEU;

6.  maakt zich ernstige zorgen over de toename van sociale en economische ongelijkheid, xenofobie, racisme, nationalisme, gewelddadig extremisme en terrorisme in Europa; pleit dan ook voor doeltreffende preventiemaatregelen die worden geschraagd met extra financiering voor EU-programma's, onder andere programma's die als een van de initiatieven onderwijsstrategieën ondersteunen waarmee het Europees burgerschap, sociale cohesie, tolerantie en mensenrechten worden bevorderd en werk wordt gemaakt van open en inclusieve Europese samenlevingen als het fundament van ons democratische model, in aansluiting op de verklaring van Parijs van 17 maart 2015;

7.  is zich bewust van de korte- en langetermijnuitdagingen waarvoor de integratie van vluchtelingen en migranten in de Europese samenleving nieuwkomers en gastlanden stelt; onderstreept het belang van culturele, onderwijs- en sportprogramma's in dit verband, en pleit voor gecoördineerde langetermijninvesteringen en een passende toename van de financiering via de huidige en toekomstige versies van de programma's Erasmus+, Creatief Europa en Europa voor de burger om de lidstaten te ondersteunen bij hun inspanningen voor het bewerkstelligen van zinvolle integratie, waarbij deze steun voor culturele en onderwijsprogramma's wordt geïntegreerd in andere EU-fondsen voor integratie, zoals het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF);

8.  beseft met welke uitdagingen de Unie kampt op het vlak van onderwijs, cultuur, jeugd en burgerschap, en dan met name de concrete toegang tot EU-programma's, vooral voor mensen met een beperking, en ziet in dat het toepassingsgebied van de programma's moet worden verbreed om alle jonge Europeanen aan te spreken, dus ook middelbare scholieren en deelnemers aan het leerlingwezen, en niet alleen universitaire studenten die momenteel de voornaamste begunstigden zijn; onderstreept in dit verband het belang van culturele, onderwijs- en sportprogramma's, en pleit voor gecoördineerde langetermijninvesteringen via de huidige en toekomstige programma's Erasmus+, Creatief Europa en Europa voor de burger om de lidstaten te ondersteunen bij hun inspanningen;

9.  wijst erop dat de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief cruciale hulpmiddelen zijn om het zich voortslepende probleem van hoge jeugdwerkloosheid aan te pakken, en pleit voor de voortdurende verbetering van deze programma's en voor een aanzienlijke verhoging van de begroting, binnen het kader van het Europees Sociaal Fonds; wijst erop dat er behoefte is aan beleid waarmee de vraag en investeringen worden ondersteund, aan groeibevorderende structurele hervormingen en coördinatie van het sociale beleid om de overstap van jongeren naar de arbeidsmarkt in goede banen te leiden;

10.  benadrukt dat de bestaande programma's op het gebied van onderwijs en cultuur moeten worden aangescherpt zodat werknemers beter inzetbaar zijn voor werk, vooral in lidstaten met hoge werkloosheidscijfers, en dat het concurrentievermogen van culturele sectoren in de EU moet worden bevorderd;

11.  is van mening dat in het volgende MFK specifieke middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor niet-formeel onderwijs, vrijwilligersactiviteiten in het kader van lessen Europees burgerschap voor jongeren op basisscholen en middelbare scholen, bij beroepsopleidingen, opleidingsinstituten en alle andere onderwijscentra, aangezien dit soort activiteiten er in grote mate toe bijdraagt dat er "EU-lessen" worden aangeboden op veel scholen in heel Europa, waardoor de algehele kwaliteit van de lessen Europees burgerschap beter wordt en er een gevoel van Europese identiteit en actieve burgerlijke betrokkenheid van jonge burgers indirect wordt aangewakkerd;

12.  staat ook achter de versterking van de externe dimensie van de culturele programma's Erasmus+ en Creatief Europa als een belangrijk onderdeel van het intermenselijke aspect van de EU-strategie voor internationale culturele betrekkingen, met bijzondere aandacht voor lage- en middeninkomenslanden en specifieke mobiliteitsregelingen voor jonge kunstenaars en professionals in de culturele en creatieve sectoren; is van mening dat de externe dimensie van het nieuwe programma Europees Solidariteitskorps moet worden versterkt;

13.  pleit voor voortdurende investeringen in de huidige en toekomstige programma's ET 2020-kader, Erasmus+, Creatief Europa en Europa voor de burger om jongerenorganisaties de ruimte te bieden jongeren te blijven bereiken en hun waardevolle vaardigheden en levenslessen bij te brengen via een leven lang leren, studentgerichte en niet-formele en informele leermogelijkheden, met name vrijwilligers- en jeugdwerk;

14.  benadrukt dat het programma Erasmus+ dankzij de toegenomen investeringen een breder bereik moet hebben om ambitieuzere mobiliteitsmogelijkheden aan te bieden aan leerlingen in het beroepsonderwijs en beroepsopleidingen, kwetsbare jongeren en jongeren die het slachtoffer zijn van meervoudige discriminatie en barrières, zo ook personen met een beperking, mensen die zichzelf als LGBTI zien, mensen uit gemarginaliseerde gemeenschappen en leerlingen in het kader van schooluitwisselingen;

15.  wenst dat er in de volgende MFK-cyclus tien keer zo veel geïnvesteerd wordt in de opvolger van het programma Erasmus+ om veel meer jongeren en lerenden in heel Europa te bereiken en het volledige potentieel van het programma te ontsluiten, aansluitend bij de oproep van voorzitter Juncker in zijn State of the Union-toespraak en van diverse Europese leiders en de coalitie van organisaties uit het maatschappelijk middenveld die verantwoordelijk waren voor de campagne "Erasmusx10"; wijst erop dat het programma Erasmus+ in zijn huidige vorm slechts 1,36 % van de totale EU-begroting voor 2014-2020 beslaat en dat er aan het eind van de looptijd in 2020 slechts 4 miljoen Europeanen van geprofiteerd zullen hebben;

16.  benadrukt dat het MFK voor de periode na 2020 en de bijbehorende programmaregelingen tijdig moeten worden goedgekeurd om problemen bij de uitvoering van de programma's te voorkomen en de overgangsperiode tussen de huidige en volgende perioden zo kort mogelijk te houden;

17.  is van mening dat, gezien het nog altijd hoge aantal Europese burgers die kampen met lage geletterdheid of leesproblemen, waaronder gebrekkige functionele en mediageletterdheid, en het feit dat ongeveer 40 % van de werknemers in de EU de juiste digitale vaardigheden mist en 44 % van de bevolking beschikt over weinig of geen digitale vaardigheden, er in het volgende MFK aanzienlijke extra middelen moeten worden uitgetrokken – boven op de bestaande onderwijsprogramma's – om digitale vaardigheden te stimuleren via gerichter onderwijs, meer toegespitste beroepsopleidingen en mogelijkheden van een leven lang leren, en de digitalisering van onderwijs en culturele bronnen te steunen om de kwaliteit en toegankelijkheid daarvan te verbeteren en vooruit te helpen; benadrukt verder dat initiatieven op het vlak van digitale vaardigheden zowel basisvaardigheden voor het dagelijks leven, zoals media- en digitale geletterdheid, als beroepspecifieke vaardigheden, zoals codering moeten omvatten; hamert erop dat het nieuwe MFK een kader moet bieden voor een holistisch EU-beleid inzake digitale vaardigheden;

18.  benadrukt dat sociale uitsluiting moet worden aangepakt en dat de inclusie van personen uit achterstandsmilieus belangrijk is om ze volledige en gelijkwaardige toegang te verschaffen tot cultuur en onderwijs;

19.  is ingenomen met het initiatief van de Commissie voor de oprichting van het Europees Solidariteitskorps als programma om de solidariteit onder jonge Europeanen te stimuleren, en beveelt aan dit programma in het volgende MFK voort te zetten met een ruimere begroting en als onderdeel van het jeugdbeleidskader van de EU;

20.  onderkent het belang van de culturele en creatieve bedrijfstakken voor de sociaal-economische ontwikkeling van de EU en haar lidstaten, en stelt voor om een gecoördineerd beleidskader op te zetten dat tegemoetkomt aan de specifieke behoeften voor de verdere ontwikkeling en bevordering van de sector;

21.  benadrukt dat er maatregelen moeten worden genomen om de toegankelijkheid en tenuitvoerlegging van programma's te verbeteren door de bureaucratie terug te dringen, mogelijk via de vereenvoudiging en de flexibiliteit van en de synergie tussen de programma's, en om achterstallige betalingen en een achterstand van openstaande facturen te voorkomen;

22.  is zich ervan bewust hoe belangrijk het is om zowel het natuurlijke als culturele erfgoed te beschermen en het potentieel daarvan als aanjagers van de economie te benutten;

23.  pleit voor een grotere nadruk op hoogwaardige stages en leerlingplaatsen en voor een hogere participatie van jonge Europeanen aan het beleidsvormingsproces.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

4.12.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

14

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Andrea Bocskor, Silvia Costa, María Teresa Giménez Barbat, Giorgos Grammatikakis, Petra Kammerevert, Stefano Maullu, Luigi Morgano, Sabine Verheyen, Julie Ward, Bogdan Brunon Wenta, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Milan Zver

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Norbert Erdős, Hermann Winkler

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Sylvie Goddyn

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

14

+

ALDE

María Teresa Giménez Barbat

PPE

Andrea Bocskor, Norbert Erdős, Stefano Maullu, Sabine Verheyen, Bogdan Brunon Wenta, Hermann Winkler, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Milan Zver

S&D

Silvia Costa, Giorgos Grammatikakis, Petra Kammerevert, Luigi Morgano, Julie Ward

1

-

ENF

Sylvie Goddyn

0

0

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

ADVIES van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (30.11.2017)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Monica Macovei

SUGGESTIES

De Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  wijst erop dat de structuur van het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) meer in overeenstemming moet zijn met de vijf belangrijkste politieke prioriteiten van de EU; dringt aan op meer samenhang tussen de financiering van de EU-begroting en de doelstellingen daarvan, indien nodig door te breken met het "glazen plafond" van 1 % voor de op het bbp gebaseerde bijdragen van de lidstaten en/of door de doelstellingen van de EU aan te passen en af te zwakken;

2.  dringt aan op meer middelen voor de bestrijding van radicalisering die leidt tot gewelddadig extremisme in de EU; is van mening dat dit kan worden verwezenlijkt door integratie te bevorderen en discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat te bestrijden;

3.  beklemtoont het belang van de verschillende EU-fondsen en wijst erop dat acties op het gebied van veiligheid en migratie niet alleen in aanmerking moeten komen voor specifieke instrumenten, zoals het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) of het Fonds voor interne veiligheid (ISF), die voor voldoende financiering moeten zorgen om de omvattende uitdagingen op deze gebieden aan te gaan en waarvoor van meet af aan voor de gehele looptijd van het volgende MFK voldoende middelen moeten worden uitgetrokken, maar dat dergelijke acties in de toekomst ook structureel moeten worden opgenomen in meer generieke instrumenten zoals het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds of het Fonds voor de Veiligheidsunie (overeenkomstig de Europese Veiligheidsagenda) en de financieringsinstrumenten voor het externe optreden; merkt op dat de mogelijkheid om andere, meer generieke instrumenten zoals het ESF te gebruiken voor de financiering van maatregelen die ook relevant zijn in de context van de integratie van migranten en vluchtelingen in de gastgemeenschappen, niet moet worden uitgesloten; acht het noodzakelijk dat alle ESI-fondsen na 2020 worden voortgezet, en benadrukt dat met bepaalde fondsen zoals het ESF in het bijzonder de kwestie van programma's ter bestrijding van radicalisering, marginalisering, haatmisdrijven en vreemdelingenhaat moet worden aangepakt;

4.  dringt aan op meer financiële steun om de activiteiten van het maatschappelijk middenveld te versterken;

5.  beklemtoont dat het niveau van en de mechanismen voor financiering voor veiligheid en migratie passend moeten zijn en de nodige flexibiliteit moeten bieden om te vermijden dat elk jaar stelselmatig een beroep wordt gedaan op het flexibiliteitsmechanisme van de EU-begroting, zoals dit binnen het huidige MFK het geval is sinds 2015, en ervoor te zorgen dat de wijze waarop de middelen worden besteed, toelaat om doeltreffend te reageren op de nieuwe behoeften in het veld; is van mening dat de fondsen ook aan een robuuste tussentijdse herziening moeten worden onderworpen om de toewijzing van financiering aan de hand van geactualiseerde statistieken aan te passen aan de behoeften in het veld en prestaties bij de uitvoering van de EU-prioriteiten te belonen;

6.  geeft nogmaals uiting aan zijn bezorgdheid over de invoering van ad-hocinstrumenten buiten de EU-begroting om, zoals trustfondsen, die noch de eenheid en universaliteit van de EU-begroting bewaren noch de transparantie en begrijpelijkheid ervan vergroten; herinnert eraan dat EU-trustfondsen alleen moeten worden gebruikt om acties buiten de Unie te ondersteunen; brengt in herinnering dat het Parlement zijn controlebevoegdheden niet alleen met betrekking tot de oprichting, maar ook met betrekking tot de volledige uitbetaling van de middelen van dergelijke EU-trustfondsen moet kunnen uitoefenen;

7.  betreurt dat de EU steeds meer financiële steun verleent aan derde landen als Libië en Turkije om migratie te voorkomen, ondanks bezorgdheid over de mensenrechtensituatie in die derde landen;

8.  herinnert eraan dat voor een goede werking van de Veiligheidsunie de nadruk bij financieringsinstrumenten moet liggen op de verbetering van bestaand beleid en bestaande systemen;

9.  beklemtoont het belang van alle agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (JBZ) en nieuwe organen van de Unie in het kader van de Agenda van de Veiligheidsunie en beklemtoont de aanzienlijke rol die zij spelen bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, fraude, het witwassen van geld en terrorisme, door ondersteuning te bieden bij asielaangelegenheden, justitiële samenwerking, politiële samenwerking, grensbeheer, gegevensbescherming, grootschalige IT-projecten of grondrechten; dringt aan op de toewijzing van passende middelen voor hun operaties en activiteiten; betreurt dat de financiering voor veel van die agentschappen geen gelijke tred heeft gehouden met de toegenomen verwachtingen met betrekking tot hun taken;

a)  betreurt dat in het huidige MFK onvoldoende middelen worden verstrekt aan rechtshandhavingsinstanties zoals Europol, Eurojust en Cepol, en dringt aan op programmering van middelen in overeenstemming met de politieke verwachtingen en de operationele behoeften van de agentschappen, met inbegrip van de behoefte aan technologische en technische ondersteuning en opleiding;

b)  verzoekt om toewijzing van meer middelen voor het opzetten van extra gemeenschappelijke onderzoeksteams om de samenwerking en informatie-uitwisseling bij grensoverschrijdende onderzoeken te verbeteren;

c)  beklemtoont het belang van de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) inzake een aantal bestaande en nieuwe systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht; dringt aan op de toewijzing van passende financiële en personele middelen om de voortzetting van deze werkzaamheden te waarborgen en op de vlotte uitvoering en het goede beheer van het inreis-uitreissysteem, het Europees systeem voor reisinformatie en -autorisatie (Etias), het Europees Strafregisterinformatiesysteem (ECRIS-TCN) en toekomstige initiatieven om interoperabiliteit tussen EU-informatiesystemen voor veiligheid en grens- en migratiebeheer mogelijk te maken;

d)  herinnert aan het engagement van de Unie voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, in het kader van de Europa 2020-strategie voor groei, en aan de behoefte om het inzicht in en de aanpak van de verschijnselen radicalisering, toenemende marginalisering van bepaalde groepen, haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven te verbeteren; onderstreept de rol van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) in verband hiermee; verzoekt om meer personele middelen voor het FRA; betreurt dat het mandaat van het FRA zijn rol ter ondersteuning van de grondrechten nog steeds beperkt; benadrukt dat het FRA de mogelijkheid moet hebben op eigen initiatief adviezen over wetgevingsvoorstellen uit te brengen en dat zijn opdracht moet worden uitgebreid tot alle gebieden van de rechten die worden beschermd krachtens het EU-Handvest van de grondrechten, met inbegrip van bijvoorbeeld kwesties in verband met politiële en justitiële samenwerking;

e)  dringt aan op passende middelen voor de consolidatie van het nieuwe mandaat van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex) en onderstreept dat zijn nieuwe taken, bevoegdheden en werkzaamheden aanhoudende financiering zullen vereisen in het financieel kader na 2020;

f)  verzoekt om aanvullende personele middelen voor het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) ter ondersteuning van een uitgebreider mandaat, om het EASO te transformeren in een volwaardig agentschap dat in staat is de lidstaten van de noodzakelijke operationele en technische bijstand te voorzien;

g)  onderstreept de rol van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) bij het leveren van een omvattende beoordeling van illegaal drugsgebruik, het belang ervan zowel inzake preventie als bij de uitvoering van vervolgactiviteiten op het gebied van rechtshandhaving, en benadrukt dat het EWDD daarom voldoende middelen moet krijgen;

h)  dringt aan op de toewijzing van eigen middelen om de vlotte uitvoering en de goede werking van het Europees Openbaar Ministerie te waarborgen;

10.  verzoekt de Commissie om artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te gebruiken in geval van duidelijk gevaar voor een ernstige schending van de rechtsstaat door lidstaten en roept de Raad op zijn verantwoordelijkheden in dit verband op te nemen.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.11.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

40

7

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Asim Ademov, Gerard Batten, Heinz K. Becker, Monika Beňová, Malin Björk, Caterina Chinnici, Rachida Dati, Ana Gomes, Nathalie Griesbeck, Sylvie Guillaume, Jussi Halla-aho, Monika Hohlmeier, Filiz Hyusmenova, Sophia in 't Veld, Dietmar Köster, Barbara Kudrycka, Monica Macovei, Roberta Metsola, Claude Moraes, Péter Niedermüller, Ivari Padar, Soraya Post, Birgit Sippel, Branislav Škripek, Csaba Sógor, Sergei Stanishev, Helga Stevens, Traian Ungureanu, Bodil Valero, Marie-Christine Vergiat, Udo Voigt, Kristina Winberg, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Gérard Deprez, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Jean Lambert, Jeroen Lenaers, Nuno Melo, Morten Helveg Petersen, Salvatore Domenico Pogliese, Róża Gräfin von Thun und Hohenstein, Axel Voss

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

André Elissen, Karoline Graswander-Hainz, Georg Mayer, Julia Pitera

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

40

+

ALDE

Gérard Deprez, Nathalie Griesbeck, Filiz Hyusmenova, Morten Helveg Petersen, Sophia in 't Veld

ECR

Jussi Halla-aho, Monica Macovei, Branislav Škripek, Helga Stevens

PPE

Asim Ademov, Heinz K. Becker, Rachida Dati, Monika Hohlmeier, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Barbara Kudrycka, Jeroen Lenaers, Nuno Melo, Roberta Metsola, Julia Pitera, Salvatore Domenico Pogliese, Csaba Sógor, Róża Gräfin von Thun und Hohenstein, Traian Ungureanu, Axel Voss, Tomáš Zdechovský

S&D

Monika Beňová, Caterina Chinnici, Ana Gomes, Karoline Graswander-Hainz, Sylvie Guillaume, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Dietmar Köster, Claude Moraes, Péter Niedermüller, Ivari Padar, Soraya Post, Birgit Sippel, Sergei Stanishev

VERTS/ALE

Jean Lambert, Bodil Valero

7

-

EFDD

Gerard Batten, Kristina Winberg

ENF

André Elissen, Georg Mayer

GUE/NGL

Malin Björk, Marie-Christine Vergiat

NI

Udo Voigt

0

0

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

ADVIES van de Commissie constitutionele zaken (11.10.2017)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Gerolf Annemans

SUGGESTIES

De Commissie constitutionele zaken verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  wijst erop dat de EU-uitgaven vergezeld moeten gaan van maximale flexibiliteit en moeten worden onderworpen aan passende democratische toetsing en verantwoordingsplicht, waarvoor de volledige betrokkenheid van het Parlement vereist is bij de besluitvorming over de verordening inzake het meerjarig financieel kader (MFK); pleit daarom voor een intensievere dialoog tussen de Raad en het Parlement bij de onderhandelingen over het volgende MFK, en waarschuwt voor de gebruikelijke top-downbenadering van de Europese Raad door de algemene maxima per rubriek vast te stellen in plaats van eerst de daadwerkelijke behoeften van de programma's in kaart te brengen;

2.  wijst erop dat het huidige MFK de financiële autonomie van de Unie ernstig beperkt, aangezien de meeste inkomsten afkomstig zijn van de nationale bijdragen van de lidstaten en een groot deel van de uitgaven al bestemd is voor dezelfde lidstaten in de vorm van betalingen;

3.  benadrukt dat de EU-begroting een instrument is dat ertoe bijdraagt om de in artikel 3 VEU vastgelegde gemeenschappelijke doelstellingen van de Unie te halen en is van mening dat de begroting in het verleden haar doel goed heeft gediend;

4.  wijst erop dat het MFK na 2020 de Unie in staat moet stellen te reageren op zowel bestaande als nieuwe uitdagingen die een pan-Europese aanpak vereisen;

5.  wijst op de mogelijkheid om in plaats van met eenparigheid van stemmen te stemmen met een gekwalificeerde meerderheid over de vaststelling van de volgende MFK-verordening, door gebruik te maken van de bepalingen in artikel 312, lid 2, van het VWEU, waarmee de onderhandelingen over het MFK beter kunnen worden afgestemd op de procedure voor de vaststelling van de jaarlijkse begroting van de Unie;

6.  pleit voor de afstemming van toekomstige MFK's op de duur van de zittingsperiode van het Parlement en het mandaat van de Commissie, waarbij de lengte van het MFK wordt teruggebracht van zeven naar vijf jaar voor sommige programma's, terwijl voor andere onderdelen, met name de onderdelen die verband houden met programma's die een langere programmeringsperiode behoeven en/of beleidsmaatregelen met ingewikkelde procedures voor de vaststelling van uitvoeringssystemen, zoals cohesiebeleid of plattelandsontwikkeling, een periode van 5+5 jaar moet worden overeengekomen, in combinatie met een verplichte tussentijdse herziening;

7.  wijst erop dat de gewoonte van de Europese Raad om te proberen zijn rol in het wetgevingsproces uit te breiden door besluiten te nemen over wettelijke bepalingen tijdens de onderhandelingen over het MFK, niet strookt met de Verdragen, waarin een dergelijke rol voor de Europese Raad expliciet uitgesloten wordt;

8.  wijst op het belang van het MFK als een meerjarenbegroting die vooral gericht is op investeringen;

9.  benadrukt dat de brexit grote invloed zal hebben op het volgende MFK, met name wat betreft de inkomsten; hamert er dan ook op dat de nodige aandacht moet worden besteed aan de invoering van echte eigen middelen; onderschrijft de aanbevelingen van de Groep op hoog niveau eigen middelen met betrekking tot de diversifiëring van de inkomsten van de EU-begroting, met inbegrip van eigen nieuwe middelen, teneinde het aandeel van de bni-bijdragen in de EU-begroting te verlagen, om een einde te maken aan de zogenaamde "juste retour"-benadering van lidstaten;

10.  is van oordeel dat de Europese Unie het resultaat van de brexit niet kan afwachten alvorens aan te vangen met de voorbereidingen van de onderhandelingen over het MFK voor de periode na 2020, en dat de Commissie zo snel mogelijk – idealiter uiterlijk in het eerste kwartaal van 2018 – met een voorstel over deze kwestie moet komen;

11.  herinnert eraan dat de nieuwe prioriteiten en initiatieven van de EU moeten worden gefinancierd met vers geld, zonder afbreuk te doen aan de bestaande programma's en bestaand beleid; verzoekt in dit verband om een diepgaande hervorming van het financieringssysteem van de Unie – een echt systeem van eigen middelen – om de EU-begroting stabieler, houdbaarder en voorspelbaarder te maken en tegelijkertijd de transparantie voor de burgers te vergroten; is van mening dat er aandacht moet worden besteed aan de eenheid van de begroting en grotere budgettaire flexibiliteit;

12.  meent dat de Europese burgers steeds vaker vragen om een reactie van de Unie op belangrijke grensoverschrijdende uitdagingen die de lidstaten niet op effectieve wijze het hoofd kunnen bieden; wijst de lidstaten erop dat de Unie deze uitdagingen niet naar behoren kan aanpakken als haar begrotingsmiddelen niet dienovereenkomstig worden verhoogd;

13.  verzoekt om grotere complementariteit tussen de nationale begrotingen en de EU-begroting;

14.  is van mening dat de invoering van een nieuwe rubriek voor de oprichting van een Europese defensie-unie, bij voorkeur gefinancierd met nieuwe eigen middelen, in overeenstemming zou zijn met de EU-Verdragen;

15.  benadrukt dat in het volgende MFK ten volle rekening moet worden gehouden met de door de EU gedane toezeggingen in het kader van COP 21.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

11.10.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

13

5

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gerolf Annemans, Mercedes Bresso, Richard Corbett, Pascal Durand, Danuta Maria Hübner, Diane James, Alain Lamassoure, Maite Pagazaurtundúa Ruiz, Markus Pieper, Paulo Rangel, György Schöpflin, Pedro Silva Pereira, Claudia Țapardel, Kazimierz Michał Ujazdowski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Ashley Fox, Enrique Guerrero Salom, Jérôme Lavrilleux, Jasenko Selimovic

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Tadeusz Zwiefka

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

13

+

ALDE

Maite Pagazaurtundúa Ruiz, Jasenko Selimovic

PPE

Danuta Maria Hübner, Alain Lamassoure, , Paulo Rangel, György Schöpflin, Tadeusz Zwiefka

S&D

Mercedes Bresso, Richard Corbett, Enrique Guerrero Salom, Pedro Silva Pereira, Claudia Țapardel

VERTS/ALE

Pascal Durand

5

-

ECR

Ashley Fox, Kazimierz Michał Ujazdowski

ENF

Gerolf Annemans

NI

Diane James

PPE

Jérôme Lavrilleux

1

0

PPE

Markus Pieper

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (6.12.2017)

aan de Begrotingscommissie

inzake het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020
(2017/2052(INI))

Rapporteur voor advies: Iratxe García Pérez

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen uit hoofde van artikel 8 VWEU een grondbeginsel van de Europese Unie is en dat gendermainstreaming derhalve een juridische verplichting is die rechtstreeks voortvloeit uit de Verdragen; overwegende dat er bovendien bij het MFK een interinstitutionele gezamenlijke verklaring over gendermainstreaming is gevoegd;

B.  overwegende dat de bij het MFK voor 2014-2020 gevoegde gezamenlijke verklaring van november 2013 van het Parlement, de Raad en de Commissie de overeenkomst behelsde dat er in de jaarlijkse begrotingsprocedures die van toepassing zijn op het MFK in voorkomend geval genderbewuste elementen worden opgenomen, rekening houdend met de wijze waarop het algemeen financieel kader van de Unie aan meer gendergelijkheid bijdraagt en gendermainstreaming waarborgt;

C.  overwegende dat in de mededeling van de Commissie van 14 september 2016 inzake de tussentijdse evaluatie van het MFK niet wordt gerefereerd aan de tenuitvoerlegging van gendermainstreaming;

D.  overwegende dat na de opname van het programma Daphne in het programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" een toereikende en eerlijke toewijzing van financiële steun gegarandeerd had moeten worden, waarbij ook rekening was gehouden met de middelen die al zijn toegekend in het kader van de programma's voor 2007-2013;

E.  overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft verzocht om voldoende financiering en een zo groot mogelijke zichtbaarheid voor de specifieke Daphne-doelstelling van het programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap"; overwegende dat de beschikbare financiering voor Daphne in de periode 2014-2020 desondanks gedaald is ten opzichte van de periode 2007-2013;

F.  overwegende dat de toegang tot openbare diensten een fundamentele voorwaarde is om de economische onafhankelijkheid en het mondig worden van vrouwen te kunnen waarborgen; voorts overwegende dat de openbare diensten voor vrouwen nog steeds een belangrijke werkgelegenheidssector zijn;

1.  wijst erop dat gendergelijkheid in het EU-Verdrag verankerd is; benadrukt dat het genderperspectief in alle EU-beleidsmaatregelen, -programma's en -initiatieven moet worden geïntegreerd om in de praktijk gelijkheid te bewerkstelligen; benadrukt dat genderbudgettering een integraal deel moet uitmaken van alle stadia van de begrotingsprocedure en van alle begrotingslijnen, en niet alleen in programma's waarin het gendereffect duidelijk is, zodat de begrotingsuitgave een efficiënt instrument wordt om de gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen;

2.  onderstreept de noodzaak van een sterkere en efficiëntere integratie van het gendergelijkheidsbeleid en de instrumenten voor gendermainstreaming tijdens de volgende programmeringsperiode;

3.  merkt op dat genderbudgettering deel uitmaakt van een globale strategie inzake gendergelijkheid; beklemtoont daarom dat de inzet van EU-instellingen op dat gebied van fundamenteel belang is; betreurt in dit verband dat er geen EU-strategie voor gendergelijkheid voor de periode 2016-2020 is goedgekeurd en verzoekt de Commissie, in aansluiting op de conclusies van de Raad over gendergelijkheid van 16 juni 2016, om de status van haar Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019 te versterken door deze als mededeling aan te nemen;

4.  betreurt dat er, ondanks de bij het MFK aangehechte gezamenlijke verklaring over gendermainstreaming, op dit gebied geen vooruitgang van betekenis is geboekt en dat er uit het MFK 2014-2020 geen duidelijke strategie voor gendergelijkheid met specifieke doelstellingen en concrete streefcijfers en toewijzingen is voortgevloeid; wenst dat het Parlement, de Raad en de Commissie opnieuw blijk geven van hun inzet voor gendergelijkheid in het volgende MFK, door middel van een gezamenlijke verklaring bij het MFK waarin de verbintenis wordt aangegaan om genderbudgettering in te voeren; verlangt dat de tenuitvoerlegging van deze verklaring in de jaarlijkse begrotingsprocedures op doeltreffende wijze wordt gecontroleerd door een bepaling op te nemen in een herzieningsclausule van de nieuwe MFK-verordening;

5.  wenst dat gendergelijkheid expliciet wordt genoemd in rubriek 3 "Veiligheid en burgerschap";

6.  wijst erop dat strategische investeringen en duurzame groei tot de belangrijkste doelstellingen van de algemene begroting van de Europese Unie behoren en dit om de economische cohesie te bevorderen en werkgelegenheid te creëren, met name om de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt te vergroten, waardoor het van wezenlijk belang is bijzondere aandacht te besteden aan de ontwikkeling van het potentieel van vrouwen in alle sectoren van de economie: de digitale economie, informatie- en communicatietechnologie (ICT) en wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM); benadrukt dat de gender- en de vaardighedenkloof op het niveau van de Unie in de ICT- en STEM-sectoren alleen kan worden aangepakt door bijzondere aandacht te besteden aan de genderdimensie op deze gebieden;

7.  benadrukt dat er uit de Europese structuur- en investeringsfondsen en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) voldoende financiering moet komen voor maatregelen ter bevordering en ondersteuning van hoogwaardig onderwijs, inzetbaarheid voor werk, ondernemerschap en nieuwe banen voor vrouwen en jongeren, met name voor hen die tot de meest benadeelde groepen behoren, zowel in stedelijke als plattelandsgebieden, met inbegrip van, maar niet beperkt tot kansen in STEM-sectoren, zodat de begrotingsuitgaven effectief worden besteed voor het bereiken van beleidsdoelstellingen;

8.  verzoekt nogmaals om een aparte begrotingslijn voor het Daphne-programma met het oog op een transparanter gebruik van de bewuste middelen, en pleit voor een toereikend financieringsniveau voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen; benadrukt in dit verband dat de middelen voor de specifieke doelstellingen van het Daphne-programma in de periode 2014-2020 moeten worden verhoogd, in overeenstemming met de toewijzingen van de vorige programmeringsperiode;

9.  betreurt dat in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) geen genderperspectief wordt toegepast; benadrukt dat in het EFSI een genderperspectief moet worden opgenomen aangezien de EU nooit volledig en voldoende zal herstellen van de recente economische crisissen indien de gevolgen van die crisissen voor vrouwen, die doorgaans het sterkst zijn getroffen, niet adequaat worden aangepakt;

10.  herinnert eraan dat er onder de vluchtelingen en asielzoekers die de EU binnenkomen zeer veel vrouwen en kinderen zijn; benadrukt dat gendermainstreaming ook tot de basisbeginselen van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) behoort; herhaalt zijn oproepen om ook in het migratie- en asielbeleid rekening te houden met de genderaspecten; vraagt dat efficiënt gebruik wordt gemaakt van de AMIF-fondsen voor de integratie van vluchtelingen, hun families en asielzoekers;

11.  is sterk gekant tegen de herinvoering en uitbreiding van de "global gag rule" en betreurt de gevolgen daarvan voor de algehele gezondheidszorg voor en de rechten van vrouwen en meisjes; herhaalt zijn oproep aan de EU en haar lidstaten om het financieringstekort dat is veroorzaakt door de VS op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, aan te vullen en daarvoor zowel nationale als EU-financiering voor ontwikkelingshulp vrij te maken;

12.  benadrukt dat moet worden geïnvesteerd in openbare diensten van hoge kwaliteit en dat vastgestelde bedragen voor investeringen moeten worden gereserveerd in het volgende MFK, teneinde voldoende openbare diensten van hoge kwaliteit en betaalbare openbare sociale infrastructuur te waarborgen, zoals dagverblijven voor de opvang van kinderen, ouderen en andere hulpbehoevende personen;

13.  benadrukt dat het nodig is om de begroting en het aantal personeelsleden te verhogen zodat beter adequate assistentie kan worden verleend aan de Commissie, door relevante gegevens te verschaffen en technische bijstand te verlenen op prioritaire gebieden zoals de gelijkheid tussen vrouwen en mannen en de bestrijding van gendergerelateerd geweld, waardoor het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) zijn doelstellingen naar behoren kan realiseren; wijst erop dat het EIGE binnen het institutionele kader van de Unie een specifieke, aparte instelling moet blijven.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

4.12.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

16

1

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Daniela Aiuto, Maria Arena, Vilija Blinkevičiūtė, Anna Hedh, Mary Honeyball, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Florent Marcellesi, Angelika Mlinar, Maria Noichl, Marijana Petir, Ángela Vallina, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Stefan Eck, Sirpa Pietikäinen, Evelyn Regner, Marc Tarabella, Mylène Troszczynski, Julie Ward

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Max Andersson, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Lambert van Nistelrooij

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

16

+

ALDE

Angelika Mlinar

EFDD

Daniela Aiuto

GUE/NGL

Stefan Eck, Ángela Vallina

PPE

Sirpa Pietikäinen

S&D

Maria Arena, Vilija Blinkevičiūtė, Anna Hedh, Mary Honeyball, Maria Noichl, Evelyn Regner, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Marc Tarabella, Julie Ward

VERTS/ALE

Max Andersson, Florent Marcellesi

1

-

ENF

Mylène Troszczynski

4

0

PPE

Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Marijana Petir, Lambert van Nistelrooij, Anna Záborská

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

22.2.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

29

4

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Nedzhmi Ali, Lefteris Christoforou, Gérard Deprez, Manuel dos Santos, André Elissen, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazabal Rubial, Jens Geier, Esteban González Pons, John Howarth, Zbigniew Kuźmiuk, Vladimír Maňka, Siegfried Mureşan, Jan Olbrycht, Urmas Paet, Paul Rübig, Petri Sarvamaa, Jordi Solé, Patricija Šulin, Eleftherios Synadinos, Indrek Tarand, Isabelle Thomas, Inese Vaidere, Daniele Viotti, Tiemo Wölken, Marco Zanni

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Xabier Benito Ziluaga, Jean-Paul Denanot, Janusz Lewandowski, Ivana Maletić, Stanisław Ożóg, Pavel Poc, Nils Torvalds, Helga Trüpel, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Anders Primdahl Vistisen

HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE

29

+

ALDE

Nedzhmi Ali, Gérard Deprez, Urmas Paet, Nils Torvalds

PPE

Lefteris Christoforou, José Manuel Fernandes, Esteban González Pons, Janusz Lewandowski, Ivana Maletić, Siegfried Mureşan, Jan Olbrycht, Paul Rübig, Petri Sarvamaa, Patricija Šulin, Inese Vaidere, Tomáš Zdechovský

S&D

Jean-Paul Denanot, Eider Gardiazabal Rubial, Jens Geier, John Howarth, Vladimír Maňka, Pavel Poc, Manuel dos Santos, Isabelle Thomas, Daniele Viotti, Tiemo Wölken

VERTS/ALE

Jordi Solé, Indrek Tarand, Helga Trüpel

4

-

ECR

Anders Primdahl Vistisen

ENF

André Elissen, Marco Zanni

NI

Eleftherios Synadinos

3

0

ECR

Zbigniew Kuźmiuk, Stanisław Ożóg

GUE/NGL

Xabier Benito Ziluaga

 

Stemcorrecties

+

 

-

 

0

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

Laatst bijgewerkt op: 8 maart 2018
Juridische mededeling - Privacybeleid