VERSLAG over de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid en de thematische doelstelling "bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren" – artikel 9, punt 7, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen

4.4.2018 - (2017/2285(INI))

Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Andrey Novakov

Procedure : 2017/2285(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0136/2018
Ingediende teksten :
A8-0136/2018
Aangenomen teksten :

TOELICHTING – SAMENVATTING VAN DE FEITEN EN BEVINDINGEN

Al decennia lang is het EU-cohesiebeleid het meest zichtbare instrument van Europese toegevoegde waarde. De investeringen via de EU-begroting verwezenlijken niet alleen de langetermijndoelstellingen van de Unie, maar zijn ook van invloed op alle burgers, lokale gemeenschappen en bedrijven. De aanwezigheid van cohesiebeleid heeft lokaal door het succes hiervan geloofwaardigheid en zichtbaarheid gecreëerd.

Investeringen in vervoersinfrastructuur in het kader van de thematische doelstelling "bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren" behoren tot de meest concrete resultaten van het cohesiebeleid, en dragen bij aan het wegwerken van verschillende ongelijkheden in de EU en aan de ontwikkeling van een sterke eengemaakte markt voor een concurrerend Europa.

Dit verslag is opgesteld in de context van artikel 9, punt 7, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, en is bedoeld om de prestaties te evalueren, een overzicht van de uitdagingen te bieden en naar de periode na 2020 te verwijzen. Dit laatste is van bijzonder belang met het oog op het komende MFK-voorstel, de daaropvolgende onderhandelingen en het regelgevingskader voor de volgende programmeringsperiode.

Resultaten en impact van investeringen 2007-2013

Doel van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T, artikelen 170-172 VWEU) is de ontwikkeling van een geïntegreerd multimodaal netwerk dat het verkeer van mensen en goederen in de hele EU snel en gemakkelijk maakt. Zoals wordt geschetst in de uitgebreide reeks initiatieven in het kader van "Europa in beweging", draagt dit bij aan concurrerende, geconnecteerde en schone mobiliteit voor alle Europeanen.

Sinds 2013 (Verordening (EU) nr. 1315/2013) heeft de Unie een nieuw TEN-T-beleid ontwikkeld, dat vooral werd gekenmerkt door een systematische aanpak van een EU-breed netwerk. Er zijn prioritaire actiegebieden vastgesteld, met name in grensoverschrijdende gedeelten. Met dit beleid worden verschillen in infrastructuur en ontoereikende interoperabiliteit aangepakt, multimodale verbindingen verbeterd, wordt het niveau van broeikasgasemissies verlaagd, en gaat er meer aandacht naar verbindingen met derde landen. Met een totale begroting van 8,013 miljard EUR die in de financiële vooruitzichten 2007-2013 aan het TEN-T-programma is toegekend, waren de medefinancieringspercentages (tot een maximum van 30 % van de begroting voor infrastructuurwerken van een project en 50 % voor onderzoek) echter onvoldoende, vooral in de landen waar de kwaliteit van de infrastructuur het laagst is.

Intussen werd in de periode 2007-2013, in de hele EU-27, in totaal 81 miljard EUR of bijna een derde (31 %) van het totale bedrag van de steun van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds (CF) bestemd voor investeringen in vervoer. Ruim twee derde (69 %) hiervan kwam terecht bij de nieuwste leden (EU-12-landen, circa 55,6 miljard EUR), waar de behoefte aan vervoersinvesteringen het grootst was. Dit betekent dat in 238 van de 309 operationele programma's die met de Europese Commissie zijn overeengekomen (EFRO en CF) steun aan de vervoerssector is opgenomen. Het grootste deel hiervan is op nationaal niveau uitgevoerd (67 % van de totale toewijzing van fondsen). Dit heeft geresulteerd in 4 900 km aan nieuwe wegen en 28 000 km aan vernieuwde wegen, hoofdzakelijk in de nieuwste lidstaten, de aanleg van 1 100 km aan nieuwe spoorwegen en de verbetering van 3 900 km spoorlijnen (2 600 km van deze aangelegde of verbeterde lijnen was onderdeel van het TEN-T-netwerk). Hierdoor zijn nog eens 8,2 miljoen burgers verzekerd van toegang tot de weg en een kortere reistijd.

Er zijn ook veel vermeldenswaardige Europese investeringen in vervoer in de periode 2007-2013 die als goede voorbeelden kunnen dienen: de voltooiing van de Trakia-autosnelweg van Sofia naar de haven van Burgas aan de Zwarte Zee, die de hoofdstad, een centrum van economische activiteit, met de grootste haven verbindt en een cruciale bijdrage levert aan de ontwikkeling van de Bulgaarse economie; de modernisering van het spoortraject E30/C-E30, Krakau – Rzeszów in Polen; het herstel van de nationale weg DN6 Alexandria – Craiova in Roemenië; de vernieuwing van het spoor van Votice naar Benešov u Prahy in Tsjechië; de spoorwegtunnel in het centrum van Leipzig (modules 5 en 6) in Duitsland en vele andere.

Vorderingen in de periode 2014-2020

Vergeleken met het TEN-T-programma voor 2007-2013, worden in het CEF-vervoersprogramma (Connecting Europe Facility) in 2014-2020 meer financiële middelen toegewezen aan projecten in gevorderde stadia van uitvoering, werken of gemengde projecten (een combinatie van onderzoek en werken). In het kader van CEF is 24,05 miljard EUR beschikbaar voor infrastructuurprojecten, waarmee deze faciliteit ongeveer 47 EUR per Europese burger bijdraagt aan de financiering van vervoer. 79 % van de 20 grootste projecten die in 2014-2015 in het kader van de CEF zijn gefinancierd, bestaat uit spoorprojecten.

Intussen voorzien de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) in een bedrag van in totaal ongeveer 70 miljard EUR voor vervoersprojecten in de periode 2014-2020: 35,6 miljard EUR voor vervoer uit het Cohesiefonds en 34,5 miljard EUR voor vervoer uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling. Ondanks de vertraagde uitvoering van de programmeringsperiode, zijn er geen grote negatieve gevolgen voor vervoersinvesteringen. De vorderingen in de investeringen in het kader van het Cohesiefonds in het wegvervoer zijn echter veel duidelijker dan die in het spoor. Er is al een besluit genomen over 1 973 km van de 9 647 km aan wegen die voor vernieuwing in aanmerking komen, en over 1 195 km van de 3 103 km aan geplande nieuwe wegen. Intussen vertonen de statistieken ten aanzien van spoorinvesteringen een ander beeld. Er is een besluit genomen over 982 km van de geplande 7 052 km te vernieuwen spoorwegen en over slechts 16 km van de geplande 628 km nieuwe spoorwegen.

Uitdagingen voor de vervoersinfrastructuur

De kwaliteit van de infrastructuur verschilt in de EU. De infrastructuur moet gemoderniseerd en onderhouden worden. De middelen hiervoor moeten zowel via publieke als private bronnen beschikbaar worden gesteld. Tegen 2050 wordt een toename van 80 % van het vrachtvervoer en ruim 50 % van het personenvervoer verwacht. Ontbrekende schakels en bestaande knelpunten vormen ernstige belemmeringen voor de verkeersstromen. Omdat de infrastructuur de mobiliteit bepaalt, moet de infrastructuur in de oostelijke en westelijke delen van de EU een gelijke ontwikkeling vertonen. Anders bestaat het risico dat we blijvend te maken hebben met alle negatieve gevolgen voor de economie, industrie en samenleving, met name wat betreft verkeersopstoppingen, verkeersdoden, gevolgen voor het milieu enz.

Opstoppingen komen zowel in het wegverkeer als in het luchtverkeer voor en kosten Europa circa 1 % van het jaarlijkse bbp. De situatie zal verergeren omdat zowel het vracht- als het personenvervoer zal toenemen. Tegelijkertijd is het aantal verkeersdoden in de EU aanzienlijk gedaald, de laatste zeven jaar met bijna 40 %.

Groen vervoer met lage emissies moet tegen 2050 nog worden bevorderd, aangezien de EU de vervoersemissies met minstens 60 % moet verminderen ten opzichte van het niveau van 1990, als we de opwarming van de aarde willen beperken tot een verhoging van slechts 2 ºC. Bovendien is het vervoer, ondanks verbeteringen in de energie-efficiëntie, nog steeds voor 96 % van de energiebehoefte afhankelijk van olie.

Een andere belangrijke uitdaging wordt gevormd door de toegenomen belangstelling van externe investeerders in het Europees vervoersnetwerk en de dringende noodzaak op Europees niveau maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de transformatie van het vervoer samen met onze partners wordt bepaald en niet elders in de wereld.

De uitdagingen voor investeringen in de EU-vervoersinfrastructuur

EU-investeringen in materiële infrastructuur dragen bij aan de zichtbaarheid en geloofwaardigheid van de Unie op lokaal niveau. De ontwikkeling van de infrastructuur moet overeenkomen met de verwachte toename van de vraag naar Europees vervoer. Tot 2030 zal dit naar verwachting 1,5 biljoen EUR gaan kosten. Bovendien schat de Commissie dat er tot 2020 alleen al voor de voltooiing van het trans-Europees netwerk ongeveer 500 miljard EUR nodig is en van dat bedrag moet ongeveer de helft worden besteed aan het opheffen van de belangrijkste knelpunten. Hoewel de infrastructuur in Europa voor een aanzienlijk deel uit de EU-begroting wordt gefinancierd, komt het grootste deel van de middelen voor projecten nog steeds uit de lidstaten.

Ten eerste vereist de belangrijke rol van het EFRO en het CF in de periode na 2020 ook aanzienlijke toezeggingen inzake vastlegging en uitvoering van de begroting om te kunnen voldoen aan de EU-ambities op het gebied van infrastructuur voor regionaal vervoer als een voorwaarde voor groei en ontwikkeling. Momenteel zijn het ambitieniveau en de schattingen voor de investeringen opnieuw hoger dan de beschikbare begrotingsmiddelen.

Ten tweede is een optimalisering van de prestaties dringend vereist. Voor het concurrerend houden van de vervoerssector in de wereldwijde markt en voor geavanceerde technologie in het vervoer is de begroting van 6,3 miljard EUR voor slim, groen en geïntegreerd vervoer voor de periode 2014-2020 voor Horizon 2020 volkomen ontoereikend, wat opnieuw leidt tot een overaanbod aan voorstellen en gebrek aan middelen voor kwaliteitsprojecten.

Ten derde is er ook sprake van bepaalde tekortkomingen met betrekking tot de efficiëntie in projectontwerpen. Dan gaat het onder andere over achterliggen op het tijdschema vanwege enorme complexiteit, gebrek aan financiering en/of financiële garanties, gebrek aan coördinatie, administratieve lasten voor beheerinstanties, begunstigden en contractanten, projectvoorbereiding en -planning en beperkingen in de regelgeving.

Vervolgens zijn de leningen van de Europese Investeringsbank (EIB) meestal beperkt tot 50 % van de investeringen in het project, wat onvoldoende kan zijn voor grootschalige strategische projecten in landen waar de grootste behoefte aan vervoersinvesteringen bestaat. Tegelijkertijd beschikken de lidstaten nog steeds niet over dezelfde capaciteiten als het gaat om werken met financieringsinstrumenten, het organiseren van publiek-private partnerschappen en het creëren van synergie tussen verschillende soorten financiering, wat negatieve gevolgen voor hun ontwikkeling heeft. De bestaande ondersteunende diensten zijn op lokaal niveau nog niet aanwezig om dit gebrek aan capaciteit aan te pakken.

Ten slotte is niet één enkele strategie voor investeringen in Europese regio's gepast, omdat in sommige gevallen hele regio's niet in aanmerking komen als gevolg van statistische vertekeningen door het bestaan van economisch sterke metropolen in de huidige NUTS 2-classificatie. In bepaalde lidstaten komt de NUTS 2-typologie niet overeen met de regionale bestuursstructuur, wat tot problemen met planning en uitvoering leidt.

Europa heeft ook behoefte aan functionaliteit en het volledige potentieel van TEN-T door middel van de afronding hiervan en uitgebreide verbindingsmogelijkheden tussen de grensoverschrijdende regio's. Op dit moment behoren adviesdiensten en capaciteitsopbouw op projectniveau nog steeds niet tot het toepassingsgebied van de bestaande instrumenten. Er is een dringende behoefte aan ondersteuning van de economie en werkgelegenheid in onze grensregio's.

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid en de thematische doelstelling "bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren" – artikel 9, punt 7, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen

(2017/2285(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het cohesiebeleid en de thematische doelstelling "bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren" - artikel 9, punt 7, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen[1],

–  gezien artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen, over door de ESI-fondsen ondersteunde financieringsinstrumenten[2],

–  gezien artikel 5, punt 7, van Verordening (EU) nr. 1301/2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, over bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren[3],

–  gezien artikel 4, onder d), van Verordening (EU) nr. 1300/2013 inzake het Cohesiefonds, over bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren[4],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU[5],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010[6],

–  gezien Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 "Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet"[7],

–  gezien zijn resolutie van 13 maart 2018 over achterstandsregio's in de EU[8],

–  gezien zijn resolutie van 6 juli 2017 over de bevordering van cohesie en ontwikkeling in de ultraperifere gebieden van de EU: uitvoering van artikel 349 VWEU[9],

–  gezien zijn resolutie van 18 mei 2017 over een goede financieringsmix voor de regio's van Europa: op zoek naar een evenwichtige verdeling van financieringsinstrumenten en subsidies in het cohesiebeleid van de EU[10],

–  gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over de tenuitvoerlegging van het Witboek over vervoer uit 2011; inventarisatie en te nemen maatregelen voor duurzame mobiliteit[11],

–  gezien zijn resolutie van 22 april 2009 over het Groenboek over de toekomst van het TEN-T-beleid[12],

–  gezien het zevende verslag van de Commissie inzake economische, sociale en territoriale cohesie van 9 oktober 2017, getiteld "Mijn regio, mijn Europa, onze toekomst" (COM(2017) 583 final),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 6 februari 2018 getiteld "Een geloofwaardig vooruitzicht op toetreding en een grotere EU-betrokkenheid bij de Westelijke Balkan" (COM(2018) 65 final),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 getiteld "Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU" (COM(2017) 623 final),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2017 getiteld "Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU" (COM(2017) 534 final),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 17 december 2013 getiteld "Samen naar een concurrerend en zuinig stedelijk mobiliteitssysteem" (COM(2013) 913 final),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2011 getiteld "Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050" (COM(2011) 112 definitief),

–  gezien het Witboek van de Commissie van 28 maart 2011 getiteld "Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem" (COM(2011) 144 definitief),

–  gezien het Groenboek van de Commissie van 4 februari 2009 getiteld "TEN-V: een beleidsevaluatie – Op weg naar een beter geïntegreerd trans-Europees vervoersnetwerk ten dienste van het gemeenschappelijke vervoersbeleid" (COM(2009) 44 definitief),

–  gezien het samenvattend verslag van de Commissie van augustus 2016 getiteld "WP1: Synthesis report: Ex post evaluation of Cohesion Policy programmes 2007-2013, focusing on the European Regional Development Fund (ERDF) and the Cohesion Fund (CF)",

–  gezien het samenvattend verslag van de Commissie van juni 2016 getiteld "Regional development trends in the EU - WP1: Synthesis report: Ex post evaluation of Cohesion Policy programmes 2007-2013, focusing on the European Regional Development Fund (ERDF) and the Cohesion Fund (CF)",

–  gezien het eindverslag van de Commissie van mei 2016 getiteld "Work Package 5: Ex post evaluation of Cohesion Policy programmes 2007-2013, focusing on the European Regional Development Fund (ERDF) and the Cohesion Fund (CF)",

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 10 april 2017 getiteld "Competitiveness in low-income and low-growth regions. The lagging regions report" (SWD(2017) 132 final),

–  gezien het werkdocument van de Commissie van 4 mei 2010 getiteld "Raadpleging met het oog op de herziening van het beleid inzake de trans-Europese vervoersnetwerken"(COM(2010) 212 definitief),

–  gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap getiteld "Approximated European Union greenhouse gas inventory: Proxy GHG emission estimates for 2016",

–  gezien de studie getiteld "The world is changing, transport, too", in opdracht van het directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement, Beleidsondersteunende afdeling B: Structuur- en Cohesiebeleid, maart 2016,

–  gezien de studie getiteld "The future of the EU's transport infrastructure", in opdracht van het directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement, Beleidsondersteunende afdeling B: Structuur- en Cohesiebeleid, januari 2010,

–  gezien het Eurostat-verslag van 2016 getiteld "Energy, transport and environment indicators – 2016 edition",

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), en bijlage 3 van het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

–  gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0136/2018),

A.  overwegende dat thematische concentratie, die bedoeld is om de doeltreffendheid van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) te vergroten en regio's te ondersteunen bij hun inspanningen om de Europa 2020-strategie te verwezenlijken, opzettelijk investeringen heeft geschaard onder thematische doelstelling 7: de verbetering van de kwaliteit van de vervoersinfrastructuur, met inbegrip van het efficiënte gebruik van de bestaande infrastructuur;

B.  overwegende dat met het CF en het EFRO steun wordt uitgetrokken voor de ontwikkeling van zowel het TEN-T-netwerk als van regionale en lokale vervoersinfrastructuur die zich niet in het TEN-T bevindt, met name in minder ontwikkelde lidstaten en in regio's waar nog steeds aanzienlijke inspanningen nodig zijn om de ontbrekende schakels aan te vullen, knelpunten op te heffen en rollend materieel te moderniseren;

C.  overwegende dat de vervoerssector en de infrastructuur voor deze sector een centrale en essentiële factor vormen in de ontwikkeling van een land en in het welzijn van de bevolking van de lidstaten, en dat de vervoerssector om deze reden een cruciaal investeringsdomein blijft waarmee wordt bijgedragen aan groei, concurrentievermogen en ontwikkeling door het economisch potentieel van elke EU-regio te versterken en aldus de economische en sociale samenhang te bevorderen, door de interne markt te ondersteunen en zodoende de cohesie, integratie en sociaaleconomische inclusie van de burgers te faciliteren, het onevenwicht tussen de regio's aan te pakken, de toegang tot diensten en opleiding in de meest afgelegen gebieden met een risico van ontvolking te faciliteren en de netwerken voor het starten en ontwikkelen van bedrijfsactiviteit en ondernemingen te versterken;

D.  overwegende dat in de periode 2007-2013 81 miljard EUR, of bijna een derde (31 %) van de ESI-fondsen in vervoersinfrastructuur is geïnvesteerd; overwegende dat de positieve effecten van de investeringen in vervoersinfrastructuur van de EU met name en meer bepaald in Midden- en Oost-Europa het meest zichtbaar waren, en dat 69 % van de totale vervoersfinanciering daaraan werd toegewezen;

E.  overwegende dat het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 wordt gekenmerkt door een stijgende ESIF- en CEF-begroting; overwegende dat er ondanks de negatieve gevolgen van de recente economische en financiële crisis en de vertraging in de uitvoering van de programmeringsperiode geen grote gevolgen zijn voor de vervoersinvesteringen; overwegende dat EU-investeringen in vervoersinfrastructuur behoren tot de beleidsmaatregelen die de hoogste Europese toegevoegde waarde hebben vanwege de overloopeffecten op onder meer de eengemaakte markt, waardoor alle lidstaten netto-ontvangers van de investeringen zijn;

F.  overwegende dat succesvolle wegen-, spoor- en havenprojecten die uit de EU-begroting worden gefinancierd, bijdragen aan de economie, de groei, de industrie, de export, het toerisme, de handel, de werkgelegenheid, de heropleving van regio's en de omkering van ontvolking; overwegende dat er voorbeelden bestaan waaruit de Europese toegevoegde waarde blijkt, zoals de modernisering van de spoorlijn E30/C-E30 van Krakau naar Rzeszów in Polen, de spoorlijn van Sofia naar Plovdiv in Bulgarije, de spoortunnel (modules 5 en 6) in het centrum van Leipzig in Duitsland, de vernieuwing van het spoor van Votice naar Benešov u Prahy in Tsjechië, de vernieuwing van het Ülemiste-knooppunt in Tallinn (Estland), de renovatie van rijksweg DN6 van Alexandria naar Craiova in Roemenië, de hogesnelheidslijn van Madrid naar Valencia-Murcia in Spanje, de voltooiing van de Trakia-autosnelweg van Sofia naar de haven van Burgas aan de Zwarte Zee, metrolijn 4 van Boedapest in Hongarije, de metrolijnen van Sofia in Bulgarije en vele andere voorbeelden;

G.  overwegende dat TEN-T en vervoersinfrastructuur zoals wegen, (hogesnelheids)spoorlijnen, waterwegen en luchtverkeer EU-prioriteiten zijn en dat, als Europese investeringen achterblijven, toegenomen buitenlandse directe investeringen deze leemte zouden kunnen opvullen en winsten, belastingen en werkgelegenheid naar buiten de EU zouden kunnen verplaatsen, wat kan leiden tot meer afhankelijkheid en macro-economische instabiliteit van de regio's; overwegende dat een dergelijk proces op den duur de regionale aanwezigheid en het beleid van de Unie zou ondermijnen en dat dit zou leiden tot versnippering en divergentie;

H.  overwegende dat de ontwikkeling van de kernnetwerkcorridors een aantal integrale componenten omvat zoals infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (laadapparatuur) en intelligente, innoverende vervoerssystemen en dat deze corridors een essentiële rol spelen als katalysator voor het koolstofarm maken van het vervoerssysteem in zijn geheel;

I.  overwegende dat slim, toekomstbestendig, duurzaam en volledig onderling verbonden vervoer, energie en digitale netwerken een noodzakelijke voorwaarde vormen voor de voltooiing en soepele werking van de Europese eengemaakte markt en voor het verbinden van Europa met de wereldmarkt; overwegende dat dit echt cruciale punten zijn voor Europese economische productiviteitsgroei, territoriale cohesie en het welzijn van de burgers;

J.  overwegende dat een meer geïntegreerde aanpak voor investeringen in vervoersinfrastructuur knelpunten zal wegwerken, de multimodale connectiviteit zal verbeteren en de investeringen zal opvoeren in de verschuiving van het wegvervoer naar het spoor, in milieuvriendelijke voertuigen zoals elektrische auto's, en in spoor- en waterwegen; overwegende dat dit zal leiden tot energiediversificatie van het vervoer, groenere vervoersnetwerken en tot broeikasgasemissiereducties en een betere luchtkwaliteit en dat dit verdere maatregelen zal bevorderen ter bestrijding van de klimaatverandering;

K.  overwegende dat vervoer een belangrijke bouwsteen is van het energie- en klimaatbeleid van de EU en dat de EU-streefcijfers voor het minimumaandeel van hernieuwbare energie en voor de vermindering van broeikasgasemissies niet kunnen worden gehaald zonder een belangrijke bijdrage van het vervoer;

1.  onderstreept dat de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF), het Cohesiefonds (CF) en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) in de volgende programmeringsperiode de voornaamste EU-bronnen moeten blijven voor investeringen in vervoersinfrastructuur in het kader van de thematische doelstelling "bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren"; wenst dat vanwege de hoge Europese toegevoegde waarde en de uitgebreide overloopeffecten deze financieringsbronnen beschikbaar blijven en alle EU-lidstaten en -regio's op evenwichtige wijze bestrijken om bij te dragen tot de uitvoering van het EU-cohesiebeleid;

2.  merkt op dat de interventielogica die ten grondslag ligt aan EU-investeringen in vervoersinfrastructuur een evenwichtige constructie van bronnen onder centraal en onder gedeeld beheer moet blijven voor de aanpak van beleids- en financieringsbehoeften; wijst erop dat de CEF bedoeld is om de EU-brede prioriteit van TEN-T-kerncorridors centraal aan te pakken, met inbegrip van aspecten met betrekking tot veiligheid, technologische innovatie en milieu; wijst er ook op dat het EFRO en het CF een sterke regionale dimensie hebben waarmee wordt ingespeeld op de lokale vraag (stedelijke en periurbane gebieden) en de regionale omstandigheden; vestigt er de aandacht op dat zij steun bieden voor de aansluiting op TEN-T en mobiliteit door middel van secundaire en tertiaire knooppunten en multimodale terminals (uitgebreid TEN-T-netwerk); onderstreept in dit verband dat de relevante budgetten voor de drie financieringsbronnen op evenwichtige wijze moeten worden versterkt om een ongelijke verdeling van de investeringen tussen de niveaus te vermijden; roept de Commissie op om vereenvoudigde, tijdige en flexibele procedures voor de overdraagbaarheid van middelen tussen regio's, operationele programma's en zwaartepunten in het kader van de ESI-fondsen te bevorderen, zodat op passende wijze kan worden ingespeeld op de veranderende economische realiteit en regionale vraag;

3.  is van mening dat de rol van aanvullende bronnen zoals het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en financieringsinstrumenten moet worden bepaald met het oog op de complementariteit ervan met het EFRO en het CF en de additionaliteit ervan ten opzichte van kredietverlening door de EIB; merkt op dat de blendingoproep van 2017 voor de CEF op het gebied van vervoer ook is opgezet om deze synergieën te versterken, maar dat de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten en verdere ondersteuning van capaciteit eveneens nodig zijn; benadrukt in dit verband dat het EFSI als platform voor publiek-private partnerschappen (PPP's) moet fungeren door de financieringsinstrumenten op private investeringen en nationale/regionale financiering op projectniveau af te stemmen; merkt op dat voor banken aanvaardbare infrastructuurprojecten in de eerste plaats moeten worden ondersteund met leningen, EU-garanties of gemengde financiering, ter aanvulling van financiering uit hoofde van het EFRO, het CF of de CEF; is evenwel van mening dat subsidies de belangrijkste financieringsbron moeten blijven van investeringen in duurzaam openbaar vervoer;

4.  wijst erop dat voor infrastructuur een objectieve voorafgaande kwantificering van de vraag en toekomstige behoeften vereist is voordat de begroting en de uitvoeringsmethoden worden vastgesteld; onderstreept dat het in het kader van deze doelstellingen op het gebied van centrale netwerkinfrastructuren mogelijk moet zijn met de subsidiabiliteitscriteria van het EFRO en het CF de bestaande vraag op een passend territoriaal niveau in aanmerking te nemen; merkt tevens op dat modellering van het Europese grensoverschrijdende, regionale en lokale vervoersnetwerk doeltreffend kan zijn om aan te tonen waar investeringen een optimale Europese toegevoegde waarde kunnen opleveren;

5.  roept de Commissie op om met het oog op de bevordering van duurzaam vervoer en de opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren een checklist met subsidiabiliteitscriteria op te stellen waarin de lokale en regionale behoeften inzake vervoersinfrastructuur beter tot hun recht komen, om met behulp daarvan het totaal aan middelen voor vervoer en de vereiste investeringen te kunnen bepalen en prioriteiten te kunnen vaststellen; wijst erop dat gegevens van het EU-scorebord vervoer als uitgangspunt moeten worden genomen, aangezien die kwalitatief hoogstaand, betrouwbaar, actueel, gestructureerd en beschikbaar zijn; merkt voorts op dat deze checklist aspecten kan omvatten zoals multimodale connectiviteit, lokale en regionale omstandigheden, beschikbaarheid van alternatieve vervoerswijzen, veiligheid op de weg en spoorwegveiligheid, en milieueffecten;

6.  merkt op dat de investeringen in vervoersinfrastructuur uit hoofde van het EFRO, de CEF en het CF meer moeten worden afgestemd op de behoefte aan sterker geïntegreerde investeringen in basisvervoersinfrastructuur in minder ontwikkelde regio's en in bergachtige, afgelegen, dunbevolkte of ultraperifere gebieden met beperkte toegankelijkheid, wanneer de Europese toegevoegde waarde is gebleken uit een adequate kosten-batenanalyse, en merkt op dat de multimodale connectiviteit moet worden verbeterd; benadrukt dat verbetering van de toegankelijkheid in deze regio's een voorwaarde is voor economische ontwikkeling; roept de Commissie en de lidstaten op – door middel van een openbare raadpleging die aan de uitvoering van het project voorafgaat – een actievere betrokkenheid van overheidsinstanties bij vervoersoplossingen te stimuleren op nationaal, regionaal, maar ook op lokaal/stedelijk en plattelandsniveau, om optimale vervoersinvesteringen te ontwikkelen;

7.  merkt op dat duurzame innovaties in het vervoer synergieën en additionaliteit vereisen tussen de drie belangrijkste instrumenten – ESI-fondsen, CEF en Horizon 2020 en de opvolger daarvan;

8.  pleit ervoor dat met bijkomende middelen meer EFRO-steun voor Europese territoriale samenwerking wordt verleend, waarbij de nadruk ligt op belangrijke investeringen in duurzame vervoersinfrastructuur (zoals grensoverschrijdende waterwegen, havens, bruggen, spoorwegen, gekoppelde vervoerswijzen en interconnectieterminals enz.); begrijpt dat de nadruk moet liggen op aansluitingen in grensoverschrijdende regio's, met inbegrip van de buitengrenzen van de EU, en op adviesdiensten en capaciteitsopbouw op projectniveau; roept op belemmeringen weg te nemen om investeringen te vergemakkelijken, in het bijzonder grensoverschrijdende investeringen (in waterwegen, spoorweg- en wegvervoer) en toegang tot externe markten;

9.  roept wat projecten op het gebied van geïntegreerd vervoer betreft op tot het wegwerken van de hiaten inzake vervoersinfrastructuur met betrekking tot de Westelijke Balkan door zich te richten op verdere investeringen in connectiviteit en op het aanpakken van vervoersknelpunten, met name gezien de mededeling van de Commissie over het Europese perspectief voor de Westelijke Balkan; wijst in dit verband op het belang van de Europese territoriale samenwerking en de macroregionale strategieën voor projecten inzake geïntegreerd vervoer, en geeft zich rekenschap van de behoefte aan betere coördinatie van de vervoersplannen en -projecten om hiaten inzake vervoer weg te werken, bijv. met betrekking tot de Westelijke Balkan; wijst er in dit verband voorts op dat zeehavens en waterwegen heel vaak grensoverschrijdende entiteiten zijn en dat zij in aanmerking moeten komen voor hetzelfde medefinancieringspercentage als grensoverschrijdende spoorweg- en wegenprojecten;

10.  benadrukt dat de klimaatbescherming in het cohesiebeleid moet worden geïntegreerd om de doelstelling inzake duurzaam vervoer te verwezenlijken en aldus te voldoen aan de EU-doelstellingen inzake de terugdringing van CO2-emissies; verzoekt de Commissie de lidstaten te verplichten om EU-milieuwetgeving te integreren in de goedkeuring en planning van projecten die voor financiering in aanmerking komen, met name de richtlijnen inzake Natura 2000, de strategische milieubeoordelingen en de milieueffectbeoordelingen, de richtlijn inzake luchtkwaliteit, de kaderrichtlijn water, de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn, alsmede het mechanisme voor rapportage over vervoer en milieu (TERM) van het Europees Milieuagentschap;

11.  benadrukt dat er meer steun moet worden verleend voor de bevordering van verstandig beheer van het verkeer, onder meer door digitalisering, door een efficiënter gebruik van de bestaande infrastructuur en door een verschuiving naar daluren;

12.  dringt aan op een adequaat en ambitieus gemeenschappelijk Europees vervoersbeleid op basis van een financieringskader dat wordt geïntegreerd in en gecoördineerd met de EU-instrumenten op het gebied van vervoer; is van mening dat thematische concentratie behouden moet blijven om op projectniveau vereenvoudiging en synergieën tussen verschillende financieringsbronnen mogelijk te maken; stelt voor een uniforme reeks regels in te stellen voor alle financieringsbronnen met betrekking tot alle thematische doelstellingen; acht het noodzakelijk de procedures inzake openbare aanbestedingen en de naleving van staatssteunregels te stroomlijnen, te standaardiseren en te versnellen;

13.  verzoekt de Commissie en de lidstaten projecten in de volgende programmeringsperiode mee te blijven financieren volgens het beginsel "gebruiken of verliezen";

14.  is ingenomen met het werk van de Gezamenlijke Ondersteuning van projecten in de Europese regio's (Jaspers), het Europees expertisecentrum op het gebied van publiek-private partnerschappen (EPEC) en de Europese investeringsadvieshub (EIAH); verwacht echter dat de EIB-groep bij haar activiteiten op het gebied van vervoersinfrastructuur in de EU in een eerder stadium, bij de vaststelling en de beoordeling vooraf van projecten met Europese toegevoegde waarde, aanzienlijk meer middelen besteedt aan uitgebreide adviesverlening aan lokale, regionale en nationale autoriteiten;

15.  verzoekt de Commissie om in het kader van de nieuwe verordening(en) inzake het cohesiebeleid na 2020 meer financiële middelen ter beschikking te stellen voor steden, zodat zij gezamenlijk aanbestedingen kunnen uitschrijven voor infrastructuur of technologieën die kunnen bijdragen tot het koolstofarm maken van het stedelijk vervoer en het verminderen van de luchtvervuiling door wegvoertuigen;

16.  steunt overeenkomstig de verklaring van Valletta over verkeersveiligheid de toewijzing van adequate middelen aan onderzoek, programma's en projecten om de verkeersveiligheid in Europa te bevorderen;

17.  benadrukt dat middelen moeten worden uitgetrokken ter ondersteuning van duurzame stedelijke mobiliteit, de ontwikkeling van intelligente vervoerssystemen, het ondersteunen van projecten voor fietsers en voetgangers en het verbeteren van de toegankelijkheid van het vervoer voor personen met een handicap;

18.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité, en de regeringen en nationale en regionale parlementen van de lidstaten.

  • [1]  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 343.
  • [2]  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 358.
  • [3]  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 295.
  • [4]  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 284.
  • [5]  PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1.
  • [6]  PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129.
  • [7]  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171.
  • [8]  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0067.
  • [9]  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0316.
  • [10]  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0222.
  • [11]  PB C 316 van 22.9.2017, blz. 155.
  • [12]  PB C 184E van 8.7.2010, blz. 35.

ADVIES van de Commissie vervoer en toerisme (20.3.2018)

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake het cohesiebeleid en de thematische doelstelling "bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren" – artikel 9, punt 7, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen
(2017/2285(INI))

Rapporteur voor advies: Kosma Złotowski

SUGGESTIES

De Commissie vervoer en toerisme verzoekt de bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat thematische concentratie, die bedoeld is om de doeltreffendheid van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) te vergroten en regio's te ondersteunen bij hun inspanningen om de Europa 2020-strategie te verwezenlijken, opzettelijk investeringen heeft geschaard onder thematische doelstelling 7: de verbetering van de kwaliteit van de vervoersinfrastructuur, met inbegrip van het efficiënte gebruik van de bestaande infrastructuur;

B.  overwegende dat het cohesiebeleid moet worden geïntensiveerd om de toenemende divergentie tussen de lidstaten te keren, onder meer door de begroting van de Unie te verhogen;

C.  overwegende dat met het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) steun wordt uitgetrokken voor de ontwikkeling van zowel het TEN-V-netwerk als van regionale en lokale vervoersinfrastructuur die zich niet in het TEN-V bevindt, met name in minder ontwikkelde lidstaten en in regio's waar nog steeds aanzienlijke inspanningen nodig zijn om de ontbrekende schakels aan te vullen, knelpunten op te heffen en rollend materieel te moderniseren;

D.  overwegende dat de vervoerssector en de infrastructuur voor deze sector een centrale en essentiële factor vormen in de ontwikkeling van een land en in het welzijn van de bevolking van de lidstaten, en dat de vervoerssector om deze reden een cruciaal investeringsdomein blijft waarmee wordt bijgedragen aan groei, concurrentievermogen en ontwikkeling door het economisch potentieel van elke EU-regio te versterken en aldus de economische en sociale samenhang te bevorderen, door de interne markt te ondersteunen en zodoende de cohesie, integratie en sociaaleconomische inclusie van de burgers te faciliteren, het onevenwicht tussen de regio's aan te pakken, de toegang tot diensten en opleiding in de meest afgelegen gebieden met een risico van ontvolking te faciliteren en de netwerken voor het starten en ontwikkelen van bedrijfsactiviteit en ondernemingen te versterken;

E.  overwegende dat de ontwikkeling van de kernnetwerkcorridors als integrerend onderdeel componenten omvat zoals infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (laadapparatuur) en intelligente, innoverende vervoerssystemen en dat deze corridors een essentiële rol spelen als katalysator voor het koolstofarm maken van het vervoerssysteem in zijn geheel;

F.  overwegende dat ongeveer 24 miljard EUR is toegewezen in het kader van de financieringsperiode 2014-2020 via de CEF, met name voor spoorwegprojecten;

G.  overwegende dat de totale begroting voor de Connecting Europe Facility (CEF) — Vervoer 24,05 miljard EUR bedraagt voor de periode 2014-2020, waarvan 11,305 miljard EUR specifiek beschikbaar wordt gesteld voor projecten op het grondgebied van lidstaten die in aanmerking komen voor het Cohesiefonds;

H.  overwegende dat duurzame investeringen niet alleen een cruciale rol spelen bij het aanpakken van capaciteitsbeperkingen en verouderende infrastructuur, maar ook bij de uitvoering van onderhoud op de lange termijn;

I.  overwegende dat de lidstaten stuk voor stuk te maken hebben met de uitdaging dat ze vervoersinfrastructuur moeten financieren met een krap budget, dat ze een netwerk moeten opzetten waarmee de verschillende vervoermiddelen beter worden geïntegreerd en met elkaar verbonden kunnen worden, en dat ze efficiënte vervoersdiensten en de veiligheid van passagiers moeten waarborgen;

J.  overwegende dat het grootste deel van de EU-middelen die zijn toegewezen aan vervoer, binnen de Commissie wordt beheerd door andere DG's dan DG MOVE, een situatie die niet bevorderlijk is voor een geharmoniseerde aanpak voor de voltooiing van het TEN-V-netwerk;

1.  wijst erop dat er maar weinig vooruitgang is geboekt bij de voltooiing van de strategische basale en uitgebreide TEN-V-netwerken door middel van projecten die gepland zijn in het kader van het EFRO en het Cohesiefonds, en dat er zeer weinig projecten geselecteerd worden; betreurt de vertraagde uitvoering in de huidige programmaperiode, die aanzienlijke negatieve gevolgen voor investeringen in het railvervoer heeft gehad; verzoekt de Commissie daarom te onderzoeken hoe de huidige beperkingen bij de uitvoering kunnen worden overwonnen en manieren voor te stellen om het percentage geselecteerde projecten te verhogen;

2.  herinnert eraan dat de verordeningen en de partnerschapsovereenkomsten met de Commissie de lidstaten verplichtten om uiterlijk eind 2016 hun vervoersstrategieën te presenteren voor de periode tot 2030; verzoekt de Commissie dan ook het Parlement een beoordeling te doen toekomen van de voorstellen in nationale strategieën, nationale operationele programma's en TEN-V, en een informele vervoersstrategie op te stellen en publiek te maken die is gebaseerd op de nationale strategieën welke door de lidstaten in het kader van de partnerschapsovereenkomsten zijn opgesteld; verzoekt de Commissie daarnaast een TEN-V-kaart te ontwerpen, beschikbaar te maken en te actualiseren met de vervoersprojecten die in uitvoering waren of voorgesteld zijn in het kader van de operationele programma's van de lidstaten voor de financieringsperiode 2007-2013 en de financieringsperiode 2014-2020; verzoekt de Europese Rekenkamer speciale verslagen op te stellen over de uitvoering van projecten in de verschillende lidstaten wat betreft de voorbereidingstijd van projecten, de aanbestedingsprocedures, de kosten van haalbaarheidsstudies en technische werkzaamheden en de kosten van de bouw, alsmede economische efficiëntie; verzoekt de Commissie bovendien gebruik te maken van de speciale verslagen van de Rekenkamer om de mogelijkheid te onderzoeken om best practices te delen, teneinde te komen tot een harmonisatie van de procedures en de vaststelling van standaardkosten, om ervoor te zorgen dat de EU-middelen beter worden besteed;

3.  verzoekt de Commissie haar interne administratieve voorschriften te evalueren om te zorgen voor een grotere participatie van DG MOVE in de besluitvorming over projecten en procedures in verband met vervoer; verzoekt de Commissie tevens na te gaan of het mogelijk is de participatie van de bevoegde DG's in operationele programma's in verband met vervoer te verbeteren en te versterken, met het oog op een betere tenuitvoerlegging van de TEN-V-verordening;

4.  verzoekt de Commissie de in het kader van bovengenoemde evaluatie gedane bevindingen te gebruiken voor vervoersregelgeving voor de periode na 2020;

5.  benadrukt dat verschillende lidstaten nog altijd achterlopen waar het gaat om het bereiken van de basisdoelstellingen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid van de EU met betrekking tot emissievermindering, de modale verschuiving naar het spoor alsmede duurzame binnenvaart, wat vooral geldt voor Midden- en Oost-Europese lidstaten in vergelijking met West-Europese landen; wijst erop dat hun specifieke behoeften niet altijd overeenkomen met de investeringsprioriteiten van de EU, en dringt dan ook aan op de nodige steun en hulp van de Commissie bij het financieren van vervoersprojecten in het kader van het EFRO en het Cohesiefonds en voor ondersteuning van de programma's voor investeringen op de middellange en lange termijn; beveelt de Commissie tevens aan om technische bijstand ter beschikking te stellen voor landen die achterblijven wat betreft de verwezenlijking van fundamentele EU-doelstellingen in de vervoerssector;

6.  pleit voor voortdurende en uitgebalanceerde steun voor de basale en de uitgebreide TEN-V-netwerken en voor de horizontale prioriteiten, en verzoekt de Commissie en de lidstaten ten volle gebruik te maken van het potentieel van het EFRO en het Cohesiefonds voor Europese grensoverschrijdende infrastructuurprojecten teneinde de basale en uitgebreide TEN-V-netwerken te voltooien alsmede de bestaande infrastructuur te onderhouden, op te waarderen en te renoveren en nationale vervoersnetwerken beter te integreren in grensoverschrijdende verbindingen, wat interconnectiviteit, intermodaliteit en interoperabiliteit betreft; benadrukt in dit verband de behoefte aan toereikende budgetten en duidelijk gestructureerde financieringsprogramma's voor het vervoers- en cohesiebeleid na 2020, met bijzondere aandacht voor ontmantelde en niet meer in gebruik zijnde regionale grensoverschrijdende spoorwegverbindingen die een ontbrekende schakel vormen;

7.  stelt vast dat er sprake is van een bredere toepassing van gemengde financiering; dringt evenwel aan op een aanzienlijke toename van de uitwisseling van best practices, technische bijstand en voorbereidende toolkits voor lidstaten om informatie over financieringsinstrumenten te verspreiden; wijst er verder op dat financieringsinstrumenten niet altijd geschikt zijn om projecten voor spoorwegen, de binnenvaart of grensoverschrijdende infrastructuur te financieren en dat kleinere landen moeilijkheden ondervinden bij de invulling van publiek-private partnerschappen; benadrukt in verband hiermee dat publieke en particuliere financiering moet worden aangetrokken om het TEN-V-kernnetwerk uiterlijk in 2030 te voltooien; benadrukt ook dat er aan een krachtige subsidiecomponent van de EU-fondsen moet worden vastgehouden, aangezien subsidies een essentieel hulpmiddel blijven om particuliere financiering aan te trekken en kloven te dichten tussen lidstaten, alsmede om een billijk evenwicht te garanderen tussen publieke en particuliere investeerders wat het delen van winst en verlies betreft; beveelt de Commissie aan om naar passende financieringsinstrumenten te zoeken om in de hele EU interconnectiviteit te waarborgen, gekoppeld aan efficiëntere en veiligere vervoersdiensten; benadrukt evenwel het feit dat geen nieuwe financieringsinstrumenten van de EU of nieuwe EU-fondsen mogen worden gecreëerd ten koste van de financiering van het vervoersbeleid of andere voor vervoer bestemde budgetten;

8.  benadrukt in het licht van de toekomstige uitdagingen voor het EU-vervoersbeleid op de wereldmarkt, met name in verband met nieuwe technologieën, ITS en de groeiende mededinging op de markt, het feit dat voor EU-investeringsprojecten op het gebied van vervoer ten minste het bestaande financieringsniveau behouden moet blijven;

9.  dringt erop aan in het kader van het cohesiebeleid middelen toe te wijzen aan de ontwikkeling van multimodale infrastructuur, met inbegrip van steun voor projecten voor het ontwerpen van multimodale terminals en het ontwikkelen van ITS-systemen voor gecombineerd vervoer;

10.  verzoekt de Commissie en de lidstaten projecten in de volgende programmaperiode te blijven medefinancieren volgens het "use-it-or-lose-it"-beginsel;

11.  moedigt de lidstaten en de regio's ertoe aan het principe dat de gebruiker en de vervuiler betalen, toe te passen op de heffingen voor hun wegennetten, om groene logistiek aan te moedigen en inkomsten te genereren die de diverse overheidsbegrotingen op dit gebied kunnen compenseren;

12.  steunt overeenkomstig de verklaring van Valletta over verkeersveiligheid de toewijzing van adequate middelen aan onderzoek, programma's en projecten om de verkeersveiligheid in Europa te bevorderen;

13.  spoort de Commissie, de lidstaten en de regio's ertoe aan meer steun te verlenen aan fietsinfrastructuur, zoals de verdere ontwikkeling van het EuroVelo-netwerk, in combinatie met de Europese spoorverbindingen;

14.  benadrukt het feit dat middelen moeten worden uitgetrokken ter ondersteuning van duurzame stedelijke mobiliteit, de ontwikkeling van intelligente vervoerssystemen, het ondersteunen van projecten voor fietsers en voetgangers en het verbeteren van de toegankelijkheid van het vervoer voor personen met een handicap.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.3.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

35

3

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Daniela Aiuto, Lucy Anderson, Georges Bach, Deirdre Clune, Michael Cramer, Luis de Grandes Pascual, Andor Deli, Isabella De Monte, Ismail Ertug, Jacqueline Foster, Dieter-Lebrecht Koch, Merja Kyllönen, Miltiadis Kyrkos, Peter Lundgren, Marian-Jean Marinescu, Georg Mayer, Gesine Meissner, Cláudia Monteiro de Aguiar, Renaud Muselier, Markus Pieper, Gabriele Preuß, Christine Revault d’Allonnes Bonnefoy, Dominique Riquet, Massimiliano Salini, Jill Seymour, Claudia Țapardel, Keith Taylor, Pavel Telička, Peter van Dalen, Wim van de Camp, Janusz Zemke, Roberts Zīle, Kosma Złotowski, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Jakop Dalunde, Mark Demesmaeker, João Pimenta Lopes, Matthijs van Miltenburg

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Gilles Lebreton

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

35

+

ALDE

Gesine Meissner, Dominique Riquet, Pavel Telička, Matthijs van Miltenburg

ECR

Mark Demesmaeker, Jacqueline Foster, Roberts Zīle, Kosma Złotowski, Peter van Dalen

EFDD

Daniela Aiuto, Peter Lundgren

ENF

Georg Mayer

PPE

Georges Bach, Deirdre Clune, Andor Deli, Dieter-Lebrecht Koch, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska, Marian-Jean Marinescu, Cláudia Monteiro de Aguiar, Renaud Muselier, Markus Pieper, Massimiliano Salini, Luis de Grandes Pascual, Wim van de Camp

S&D

Lucy Anderson, Isabella De Monte, Ismail Ertug, Miltiadis Kyrkos, Gabriele Preuß, Christine Revault d’Allonnes Bonnefoy, Claudia Țapardel, Janusz Zemke

Verts/ALE

Michael Cramer, Jakop Dalunde, Keith Taylor

3

-

EFDD

Jill Seymour

GUE/NGL

Merja Kyllönen, João Pimenta Lopes

1

0

ENF

Gilles Lebreton

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

27.3.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

29

10

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Pascal Arimont, Franc Bogovič, Victor Boştinaru, Mercedes Bresso, Steeve Briois, Rosa D’Amato, Raymond Finch, Iratxe García Pérez, Ivan Jakovčić, Marc Joulaud, Constanze Krehl, Martina Michels, Iskra Mihaylova, Andrey Novakov, Paul Nuttall, Younous Omarjee, Konstantinos Papadakis, Mirosław Piotrowski, Stanislav Polčák, Liliana Rodrigues, Fernando Ruas, Monika Smolková, Maria Spyraki, Ruža Tomašić, Ramón Luis Valcárcel Siso, Ángela Vallina, Matthijs van Miltenburg, Lambert van Nistelrooij, Derek Vaughan, Kerstin Westphal, Joachim Zeller

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Elena Gentile, Elsi Katainen, Ivana Maletić, Tonino Picula, Bronis Ropė, Davor Škrlec, Damiano Zoffoli

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Ricardo Serrão Santos

HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE

29

+

ALDE

Ivan Jakovčić, Elsi Katainen, Iskra Mihaylova, Matthijs van Miltenburg

ECR

Mirosław Piotrowski, Ruža Tomašić

PPE

Pascal Arimont, Franc Bogovič, Marc Joulaud, Ivana Maletić, Lambert van Nistelrooij, Andrey Novakov, Stanislav Polčák, Fernando Ruas, Maria Spyraki, Ramón Luis Valcárcel Siso, Joachim Zeller

S&D

Victor Boştinaru, Mercedes Bresso, Iratxe García Pérez, Elena Gentile, Constanze Krehl, Tonino Picula, Liliana Rodrigues, Ricardo Serrão Santos, Monika Smolková, Derek Vaughan, Kerstin Westphal, Damiano Zoffoli

10

-

EFDD

Rosa D'Amato, Raymond Finch, Paul Nuttall

ENF

Steeve Briois

GUE/NGL

Martina Michels, Younous Omarjee, Ángela Vallina

NI

Konstantinos Papadakis

VERTS/ALE

Bronis Ropė, Davor Škrlec

0

0

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

Laatst bijgewerkt op: 23 april 2018
Juridische mededeling - Privacybeleid