VERSLAG over de rol van steden in het institutioneel kader van de Unie
7.6.2018 - (2017/2037(INI))
Commissie constitutionele zaken
Rapporteur: Kazimierz Michał Ujazdowski
Rapporteur voor advies (*):
Jan Olbrycht, Commissie regionale ontwikkeling
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – artikel 54 van het Reglement
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de rol van steden in het institutioneel kader van de Unie
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 5, lid 3, en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien zijn resolutie van 7 mei 2009 over de gevolgen van het Verdrag van Lissabon voor de ontwikkeling van het institutioneel evenwicht van de Europese Unie[1],
– gezien de mededeling van de Commissie van 19 mei 2015 over "Betere regelgeving voor betere resultaten – Een EU-agenda" (COM(2015)0215),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[2], en met name artikel 41,
– gezien het Pact van Amsterdam tot vaststelling van de stedelijke agenda voor de EU, dat op 30 mei 2016 door de voor stedelijke aangelegenheden verantwoordelijke EU‑ministers werd gesloten,
– gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over de stedelijke dimensie van EU-beleid[3],
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen[4],
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 juli 2014 met de titel "De stedelijke dimensie van het Europees beleid – Hoofdkenmerken van een Europese stedelijke agenda" (COM(2014)0490),
– gezien de verklaring over de stedelijke agenda voor de EU, die de voor territoriale samenhang en stedelijke aangelegenheden verantwoordelijke ministers op 10 juni 2015 overeenkwamen;
– gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon[5],
– gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele bestel van de Europese Unie[6],
– gezien de conclusies van de Raad van 24 juni 2016 over de stedelijke agenda voor de EU,
– gezien het Handvest van Leipzig betreffende duurzame Europese steden, dat tijdens de informele ministersbijeenkomst over stadsontwikkeling en territoriale samenhang van 24 en 25 mei 2007 in Leipzig werd overeengekomen,
– gezien de nieuwe stedelijke agenda, die tijdens de VN-conferentie over huisvesting en duurzame stadsontwikkeling (Habitat III) van 20 oktober 2016 in Quito, Ecuador werd goedgekeurd,
– gezien het verslag "Stand van zaken in Europese steden" ("State of European Cities Report") van de Commissie van 2016,
– gezien zijn resolutie van 12 december 2017 over het verslag over het EU‑burgerschap 2017: Versterking van de rechten van de burgers in een Unie van democratische verandering[7],
– gezien artikel 52 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0203/2018),
A. overwegende dat uit hoofde van het Verdrag van Maastricht het Europees Comité van de Regio's werd opgericht en dat de steden, die in dit Comité zijn vertegenwoordigd, sindsdien betrokken worden bij zijn raadgevende rol in het besluitvormingsproces van de EU;
B. overwegende dat deze rol van het Comité bestaat uit de uitvoering van een reeks activiteiten ter bevordering van de dialoog over en actieve deelname aan het besluitvormingsproces van de EU;
C. overwegende dat het Europees Comité van de Regio's overeenkomstig Protocol nr. 2 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bevoegd is om via het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep in te stellen tegen wetgevingshandelingen indien een van bovengenoemde beginselen niet wordt geëerbiedigd bij handelingen die overeenkomstig het VWEU enkel na raadpleging van het Comité kunnen worden vastgesteld; overwegende dat de steden daarmee over een instrument beschikken dat kan worden gebruikt om hun belangen in de Europese Unie te behartigen;
D. overwegende dat er duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de uit hoofde van de Verdragen aangewezen vertegenwoordigers van steden, zoals leden van het Comité van de Regio's, en verenigingen die zich inzetten voor stedelijke belangen;
E. overwegende dat de meerderheid van de bevolking van de EU (ruim 70 %) in stedelijke gebieden woont;
F. overwegende dat de globalisering gepaard gaat met een proces van deterritorialisering van bevoegdheid, maar dat Europese stedennetwerken, die de belangen van de Europese burgers behartigen en verdedigen, desalniettemin nodig blijven;
G. overwegende dat EU-beleid en ‑wetgeving voornamelijk op lokaal en regionaal niveau, waaronder op stedelijk niveau, ten uitvoer worden gelegd en zich tegenwoordig uitstrekken tot vrijwel alle politieke, economische en maatschappelijke terreinen;
H. overwegende dat de institutionele structuur van de EU gegrond is op de beginselen van meerlagig bestuur en subsidiariteit;
I. overwegende dat in het door het Comité van de Regio's goedgekeurde Handvest voor multilevel governance in Europa wordt gewezen op het nauwe verband tussen de loyale, op partnerschap gebaseerde samenwerking tussen de Europese Unie, de lidstaten en de regionale en lokale overheden enerzijds en de op gelijke rechten stoelende legitimiteit en verantwoordingsplicht van alle bestuurslagen op hun eigen bevoegdheidsgebied anderzijds;
J. overwegende dat het netwerk voor toezicht op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel door het Comité van de Regio's werd opgezet om de uitwisseling van informatie tussen lokale en regionale autoriteiten in de Europese Unie en binnen de Europese instellingen over documenten en wetgevingsvoorstellen van de Commissie met rechtstreekse gevolgen voor regionale en lokale autoriteiten te vergemakkelijken;
K. overwegende dat het de Commissie in zijn resolutie van 12 december 2017 met het oog op de versterking van het burgerschap van de Unie en de uitoefening daarvan verzocht lokale autoriteiten aan te sporen voor Europese aangelegenheden verantwoordelijke wethouders aan te wijzen, aangezien dit de bestuurslaag is die het dichtst bij de burgers staat;
L. overwegende dat in het Handvest van Leipzig betreffende duurzame Europese steden de term "Europese steden" wordt gebruikt;
M. overwegende dat het Burgemeestersconvenant heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van geïntegreerde strategieën voor beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, alsmede aan de bevordering van energie-efficiëntie en de intensievere benutting van hernieuwbare energie; overwegende dat uit dergelijke initiatieven blijkt hoe samenwerking tussen steden en uitwisseling van beste praktijken kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de EU-beleidsdoelstellingen;
N. overwegende dat Europese steden volgens het Handvest van Leipzig "waardevol en in economisch, sociaal en cultureel opzicht onvervangbaar" zijn, en de verantwoordelijkheid moeten nemen voor territoriale cohesie, en dat uit het verslag "Stand van zaken in Europese steden" ("State of European Cities Report") van de Commissie van 2016 onder meer is gebleken dat steden centraal staan in de verwezenlijking van de economische, sociale en milieudoelstellingen van de EU; overwegende dat steden dan ook een sleutelrol toebedeeld moeten krijgen in het cohesiebeleid;
O. overwegende dat de bevoegde ministers van de lidstaten overeenkomstig het Handvest van Leipzig een evenwichtige territoriale organisatie met een Europese, polycentrische stedelijke structuur moeten bevorderen, en dat hierin tevens wordt gesteld dat steden centraal moeten staan bij de ontwikkeling van stedelijke gebieden en verantwoordelijk moeten zijn voor territoriale samenhang;
P. overwegende dat de stedelijke agenda voor de EU (het "Pact van Amsterdam") een platform biedt voor samenwerking op het gebied van partnerschappen tussen lidstaten, regio's, steden, de Commissie, het Parlement, de adviesorganen van de Unie en andere belanghebbenden, waarmee – onder volledige toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en onder volledige inachtneming van de in de EU-Verdragen vastgelegde bevoegdheden – een informele bijdrage kan worden geleverd aan de vaststelling en herziening van zowel toekomstige als reeds bestaande EU-wetgeving;
Q. overwegende dat het toepassingsgebied van de stedelijke agenda in het bijzonder een pijler voor betere regelgeving omvat, die gericht is op een doeltreffender en samenhangender tenuitvoerlegging van het beleid, de wetgeving en de juridische instrumenten van de EU zonder nieuwe wetgeving te willen voorstellen;
R. overwegende dat de Commissie lokale autoriteiten in het kader van het pakket "Betere regelgeving" op ad‑hocbasis verzoekt deel te nemen aan territoriale effectbeoordelingen van toekomstige wetgevingsvoorstellen;
S. overwegende dat de Raad in zijn conclusies van 24 juni 2016 liet weten ingenomen te zijn met het Pact van Amsterdam en onder andere de Commissie, de lidstaten, lokale en regionale autoriteiten, en het Europees Parlement verzocht in dit verband verdere maatregelen te nemen, en daarbij het Parlement verzocht te overwegen de resultaten en aanbevelingen van de partnerschappen, na advies van de voor stedelijke aangelegenheden bevoegde directeuren-generaal, op de agenda's van de bevoegde commissies te plaatsen wanneer zij nieuwe en bestaande EU-wetgeving op dit gebied bespreken;
T. overwegende dat de Commissie uit hoofde van bovengenoemde stedelijke agenda onder andere verplicht is om bij het vaststellen of herzien van de desbetreffende EU‑wetgeving, ‑instrumenten en ‑initiatieven de resultaten en aanbevelingen van de partnerschappen in overweging te nemen, alsmede om door middel van de verschillende, beschikbare mogelijkheden voor raadpleging en feedback samen te werken met stedelijke autoriteiten en de organisaties waardoor ze vertegenwoordigd worden;
U. overwegende dat nieuwe mondiale problemen met betrekking tot veiligheid en immigratie, demografische verschuivingen, jeugdwerkloosheid, uitdagingen in verband met de kwaliteit van overheidsdiensten, toegang tot schone en betaalbare energie, natuurrampen en milieubescherming een lokale aanpak en bijgevolg een grotere betrokkenheid van steden vereisen bij de vaststelling en tenuitvoerlegging van EU‑beleid;
V. overwegende dat Europese steden onder andere waardevol zijn omdat ze een beduidend deel van het gemeenschappelijk Europees cultureel erfgoed huisvesten;
W. overwegende dat steden het politieke niveau vertegenwoordigen dat de burgers het best begrijpen en dat het dus ideale potentiële platformen zijn voor constructieve discussies tussen burgers waarvoor de ervaring met de door het Comité van de Regio's in samenwerking met lokale en regionale partners georganiseerde burgerdialogen veelbelovende perspectieven biedt;
X. overwegende dat steden, gezien de politieke vereisten die voortvloeien uit de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en uit de klimaatovereenkomst van Parijs, nu beter in staat zijn om innovatieve beleidsoplossingen en instrumenten te ontwikkelen met het oog op sociale, ecologische en economische duurzaamheid en rechtvaardige handelssystemen en om binnen de EU en daarbuiten – naast de bestaande samenwerkingsverbanden – netwerken te vormen waarmee zij deze oplossingen en instrumenten in praktijk kunnen brengen;
Y overwegende dat in de verklaring over de stedelijke agenda voor de EU, die de voor territoriale samenhang en stedelijke aangelegenheden verantwoordelijke EU-ministers in juni 2015 overeenkwamen, wordt bevestigd dat het Comité van de Regio's, het Eurocities-netwerk en de Raad der Europese Gemeenten en Regio's (CEMR) een belangrijke rol spelen bij het onder de aandacht brengen van de belangen van stedelijke gebieden;
Z. overwegende dat steden van pas kunnen komen bij de verwezenlijking van het potentieel van het Europees burgerschap en de versterking daarvan door actief burgerschap te bevorderen, aangezien steden bemiddelingsstructuren tussen de EU en haar burgers efficiënter ten uitvoer kunnen leggen;
AA. overwegende dat de betrokkenheid van steden bij EU-beleid bijdraagt aan meer lokale inbreng in EU-processen, beter bestuur door een participatievere Europese democratie, bevordering van de administratieve capaciteit, kwalitatief betere overheidsdiensten in de hele EU en daarmee aan de tenuitvoerlegging van het in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde recht op behoorlijk bestuur;
BB. overwegende dat lokale en regionale autoriteiten al in het vroegste stadium bij het beleidsvormingsproces moeten worden betrokken en een cruciale rol moeten spelen bij de uitvoering van territoriale effectbeoordelingen;
CC. overwegende dat de manier waarop steden momenteel betrokken worden bij de invulling en tenuitvoerlegging van EU-beleid en -wetgeving ontoereikend is; overwegende dat steden meer invloed kunnen uitoefenen als ze zich verenigen in netwerken op basis van historische, geografische, demografische, economische, sociale en culturele verbondenheid;
1. merkt op dat de betrokkenheid van steden, stedelijke gebieden en grootstedelijke gebieden, evenals kleine en middelgrote steden, bij de besluitvorming van de EU vormen wordt bevorderd door het feit dat ze zitting hebben in het Comité van de Regio's, dat optreedt als raadgevend en adviserend orgaan; meent dat de huidige institutionele structuur bevorderlijk is voor het opzetten van platformen voor samenwerking, enerzijds tussen steden onderling en anderzijds tussen steden en hun vertegenwoordigende instanties en besluitvormingsorganen op zowel nationaal als EU‑niveau, in overeenstemming met de beginselen van loyale samenwerking, subsidiariteit en evenredigheid;
2. wijst erop dat er, op de mate van verstedelijking en inwonersdichtheid na, geen gemeenschappelijke definitie van het concept "stad" bestaat wat betreft bewoners, gebied, functie en autonomieniveau, en dat elke lidstaat deze term daarom wellicht op een andere manier hanteert;
3. merkt op dat de EU de stedelijke dimensie van een aantal van haar beleidsterreinen stapsgewijs aan het versterken is, zoals bijvoorbeeld te zien is aan het concept "slimme steden en gemeenschappen" (het Europees Innovatiepartnerschap) en initiatieven als het communautaire initiatief Urban (Urban I), Urban II, duurzame stedelijke ontwikkeling (artikel 7 EFRO[8]), het netwerk voor stedelijke ontwikkeling, het initiatief "Stedelijke Innovatieve Acties", de Culturele Hoofdstad van Europa, de Groene Hoofdstad van Europa en de Europese Innovatiehoofdstad, het Burgemeestersconvenant en de stedelijke agenda voor de EU;
4. herinnert eraan dat steden een belangrijke rol spelen bij de tenuitvoerlegging van een aantal beleidsmaatregelen en instrumenten van de EU, waaronder op het gebied van het cohesiebeleid en de Europese structuur- en investeringsfondsen; verzoekt steden dan ook om een geïntegreerde werkmethode te hanteren door volgens het partnerschapsbeginsel samen te werken met alle bestuurslagen, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld;
5. benadrukt de belangrijke rol van zowel steden als alle lokale autoriteiten bij het voorbereiden, formuleren, financieren en uitvoeren van belangrijk beleid van de Unie, bijvoorbeeld de aanpak van klimaatverandering, door middel van een stedelijk, economisch, maatschappelijk en territoriaal ontwikkelingsproces dat steden in staat stelt om nieuwe uitdagingen aan te gaan en kansen te benutten in het kader van de komende Europese financieringsperiode, teneinde de beschikbare middelen in te zetten voor slimme, duurzame en creatieve steden van de toekomst; benadrukt in dit kader ook het belang van mondiale strategieën en initiatieven, zoals de duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN en het Wereldconvenant van burgemeesters;
6. onderstreept dat steden hebben aangetoond dat ze in staat zijn om geïntegreerde acties voor duurzame stedelijke ontwikkeling op efficiënte wijze te beheren en daarom een grotere rol moeten krijgen bij de tenuitvoerlegging van alle relevante beleidsmaatregelen;
7. onderstreept dat steden een belangrijke rol kan worden toebedeeld in het externe beleid van de Unie, als een instrument voor publieke diplomatie waarmee mensen uit verschillende landen samengebracht worden en kwesties worden aangepakt die om verschillende redenen niet op de beleidsagenda's van hoog niveau staan, en dringt derhalve aan op een betere financiering van de steunmechanismen van de Unie;
8. wijst er echter op dat steden soms niet over de juiste instrumenten en administratieve capaciteit beschikken om te kunnen deelnemen aan aanbestedingen om Europese fondsen in de wacht te slepen; is dan ook opgetogen over de oprichting van een "eenloketsysteem" voor steden, waarvan de website en documenten in alle officiële talen van de Unie beschikbaar moeten zijn; pleit voor een betere coördinatie en integratie van op steden gerichte instrumenten en programma's op verschillende beleidsterreinen van de EU door een commissaris te benoemen die het politieke voortouw neemt op dit vlak en de strategische koers uitstippelt voor deze beleidsterreinen, gezien de groeiende aandacht die in het Europees beleid aan de stedelijke gebieden wordt besteed, en in dat verband tevens rekening houdt met de verschillen tussen Europese lokale autoriteiten en hun potentieel; benadrukt dat een evenwichtigere benadering van steden moet worden bevorderd, ongeacht hun omvang, wat betreft de toegang tot deze instrumenten en programma's, met name door adviesorganen op te zetten;
9. is ingenomen met de stedelijke agenda voor de EU als nieuw model van meerlagig bestuur op basis van partnerschap, door steden te betrekken bij de herziening van bestaande wetgeving en ze mee te laten denken over de toekomstige beleidsinvulling; benadrukt het belang van een geïntegreerde, alomvattende aanpak bij de concrete toepassing van het meerlagig bestuur waarin de Europese wetgeving voorziet, overeenkomstig de basisdoelstellingen van het EU-beleid; wijst op de belangrijke aanvullende rol van plaatsgebonden en bottom‑upbenaderingen, zoals door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling;
10. dringt aan op de coördinatie, versterking en formalisering van de stedelijke agenda; is van mening dat dit niet langer een vrijwillig proces moet zijn en dat de lidstaten en de Commissie meer verantwoordelijkheid op zich moeten nemen en de ontvangen aanbevelingen zorgvuldig moeten bekijken en waar mogelijk moeten toepassen;
11. verzoekt de partnerschappen die in het kader van de stedelijke agenda actief zijn hun aanbevelingen en actieplannen snel vast te stellen; verzoekt de Commissie daarnaast te laten zien hoe er met dergelijke concrete voorstellen rekening wordt gehouden, met name op het gebied van betere regelgeving, financiering en kennis, en ze in voorkomend geval in toekomstige wetgevingsvoorstellen op te nemen; verzoekt de Commissie over de resultaten hiervan stelselmatig verslag uit te brengen aan het Parlement;
12. is ingenomen met de samenwerkingsplatforms voor steden waarmee onderlinge synergieën voor grensoverschrijdende samenwerking tot stand kunnen worden gebracht en de tenuitvoerlegging van EU-beleid ter plaatse kan worden bevorderd; is van mening dat het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie een goed voorbeeld is dat navolging verdient;
13. is ingenomen met de oprichting door de Commissie van het "Urban Data Platform"; dringt er evenwel bij Eurostat en de Commissie op aan gedetailleerdere gegevens te verzamelen en te combineren, met name flowgegevens, om bestaande beleidsmaatregelen efficiënt te kunnen aanpassen en toekomstige maatregelen gestalte te geven;
14. acht het noodzakelijk om binnen de huidige institutionele structuur van de EU steden in een vroeg stadium en op gecoördineerde wijze bij de besluitvorming in de EU te betrekken, met name als het gaat om wetgeving met rechtstreekse gevolgen voor steden, op een manier waarop de transparantie en de doeltreffendheid van de beleids- en besluitvorming wordt gewaarborgd en de constitutionele realiteit in elke lidstaat wordt geëerbiedigd; pleit voor meer transparantie en een grotere betrokkenheid van burgers bij het besluitvormingsproces van de EU; is in dit verband ingenomen met het Europees burgerinitiatief en pleit ervoor om dit middel in de lidstaten beter onder de aandacht te brengen;
15. is ervan overtuigd dat de rol van steden bij de vormgeving van toekomstig EU-beleid aanzienlijk versterkt moet worden; verzoekt de EU dan ook om de invoering van een Europees stedenbeleid opnieuw te beoordelen, in het bijzonder met het oog op de lange termijn;
16. herinnert eraan dat het Europa 2020-monitoringplatform door het Comité van de Regio's gecoördineerd wordt en dat dit platform er met name voor moet zorgen dat bij de vaststelling van de strategie voor economische groei en innovatie door de Commissie rekening wordt gehouden met de standpunten van steden, regio's en andere lokale autoriteiten;
17. beveelt aan de politieke vertegenwoordiging van steden en gemeenten in het huidige institutionele kader van de EU te versterken, onder andere door te overwegen de lidstaten de ruimte te geven om de vertegenwoordiging van steden een grotere rol te laten spelen in het Comité van de Regio's, zonder afbreuk te doen aan de rol van regio's en plattelandsgebieden;
18. verzoekt de lidstaten te waarborgen dat de diversiteit van hun territoriale structuren volledig tot uitdrukking komt in hun voorstellen voor de benoeming van leden van het Comité van de Regio's en om in voorkomend geval voor te stellen meer vertegenwoordigers van het lokale niveau te benoemen tot lid van het Comité van de Regio's;
19. benadrukt het belang van verenigingen die steden vertegenwoordigen, zoals Eurocities en de CEMR; pleit ervoor de betrokkenheid van Europese verenigingen die lokale autoriteiten vertegenwoordigen en zich inzetten voor stedelijke belangen, zoals het Eurocities-netwerk, de CEMR en andere verenigingen, bij de beleidsvorming te versterken, en meent dat dergelijke verenigingen met name tijdens de voorbereiding van de wetgeving cruciale partners van de EU-instellingen moeten zijn bij wijze van een permanent mechanisme voor gestructureerde dialoog, onder andere via het Comité van de Regio's;
20. beveelt aan om voor alle beleidsmaatregelen en alle wetgeving met gevolgen op lokaal niveau territoriale effectbeoordelingen uit te voeren; is van mening dat een dialoog met de vertegenwoordigers van lokale en stedelijke autoriteiten hen in staat moet stellen bij te dragen aan territoriale effectbeoordelingen, advies te geven over voorbereidende studies voorafgaand aan de beleidsvorming, en regelmatig specifieke technische expertise te bieden op het gebied van de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving op subnationaal niveau; wijst erop dat het Comité van de Regio's territoriale effectbeoordelingen uitvoert;
21. spoort aan tot meer samenwerking tussen de Raad en lokale autoriteiten; pleit ervoor dat de adviserende rol van steden en regio's en de verenigingen waardoor ze vertegenwoordigd worden, binnen de Raad versterkt wordt wanneer de Raad te maken heeft met kwesties die gevolgen hebben op lokaal niveau;
22. is van mening dat steden, stedelijke centra en gemeenten niet simpelweg als structuren voor overheidsbeheer met democratische controle mogen worden gezien en dat ze veeleer moeten worden beschouwd als potentiële platformen voor openbaar debat, uitwisseling van kennis en de vormgeving van de politieke ruimte in de EU, zonder daarbij voorbij te gaan aan de rol van plattelandsgebieden; merkt op dat de elementen gedefinieerd moeten worden die invulling geven aan de Europese openbare ruimte, waar grondrechten en fundamentele vrijheden kunnen worden uitgeoefend en waarden gelden als gelijkheid, non-discriminatie en gerechtigheid;
23. benadrukt de belangrijke rol die het maatschappelijk middenveld speelt in het Europese politieke leven; benadrukt dat steden het niveau vertegenwoordigen waarop mensen het gemakkelijkst actief kunnen worden, aangezien ze zich in de bevoorrechte positie bevinden waarin ze een groot deel van de EU-bevolking kunnen bereiken; merkt op dat steden op die manier als rechtvaardiging van de Europese politiek kunnen dienen en kunnen bijdragen aan bewustmakingscampagnes over de aan het EU-burgerschap verbonden rechten;
24. wijst erop dat regio's en steden moeten worden erkend als centra die een positieve rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van EU-strategieën, waarbij mondiale vraagstukken lokaal opgeworpen en opgelost worden, door bij te dragen aan de versterking van het meerlagig bestuursstelsel van de Unie, en dat dit vooruitzicht praktische gevolgen heeft voor de wijze waarop de besluitvorming binnen het institutioneel kader van de EU plaatsvindt, bottom-up of top-down;
25. is van oordeel dat de vertegenwoordiging van steden verder moet gaan dan officiële vertegenwoordigers die een rol spelen in de beheers- en adviesstructuren, en dat (kleine) steden en dorpen – en niet alleen de hoofdsteden van landen en regio's – centra kunnen worden voor debatten over de toekomst van de Unie en haar beleid;
26. is van mening dat gemeenten, om uit te groeien tot centra voor debatten over de toekomst van de Unie en haar beleid, voor Europese aangelegenheden verantwoordelijke wethouders moeten aanwijzen, en dat er een netwerk van lokale wethouders met een dergelijk mandaat moet worden opgezet;
27. verzoekt om toewijzing van toereikende steun aan steden en lokale autoriteiten zodat zij de stedelijke dimensie van de beleidsvorming van de EU kunnen verbeteren;
28. stelt voor het potentieel van steden in de EU te benutten om aan de hand van debatten en raadplegingen over beleidsgebieden die hen aangaan maar strikt genomen buiten het stedelijk beleid vallen, EU-beleid vast te stellen en ten uitvoer te leggen;
29. benadrukt dat een dergelijke doelstelling enkel haalbaar is indien deze debatten en raadplegingen niet plaatsvinden in nationale of regionale hoofdsteden, maar juist in andere stedelijke gebieden die goed toegankelijk zijn voor omwonenden, bijvoorbeeld kleinere steden en dorpen, met als hoofddoel de Europese Unie dichter bij de burger te brengen;
30. wijst erop dat er moet worden voorzien in modellen voor betrokkenheid die toegespitst zijn op verschillende contexten en stedelijke gebieden van uiteenlopende omvang en relevantie, van Europese hoofdsteden tot kleine en middelgrote steden;
31. is van mening dat het Parlement en het Comité van de Regio's het best in staat zijn om dergelijke processen te bevorderen, aangezien zij de mogelijkheid hebben om vragen te formuleren die het uitgangspunt kunnen vormen voor debatten en voor raadplegingen, en vervolgens conclusies kunnen trekken op basis van de verzamelde meningen, standpunten en projecten;
32. stelt voor dat dit proces van raadpleging van burgers wordt vormgegeven door het Parlement en het Comité van de Regio's, in samenwerking met de Europese gemeenteraden die als fora voor Europees debat mogen fungeren, en dat deze fora in nauwe samenwerking met de lidstaten in de eerste plaats moeten worden opgezet in steden die groot genoeg zijn om van belang te zijn voor en een impact te hebben op het merendeel van de bevolking in de regio in kwestie, zodat er door zoveel mogelijk mensen aan de fora wordt deelgenomen;
33. pleit er daarnaast voor dat de gemeenteraden van steden die erkend zijn als Europese debatfora erop toezien dat universiteiten, lokale scholen en andere onderwijsinstellingen, evenals media, sociale organisaties en verenigingen en het grote publiek kunnen beschikken over uitgebreide professionele en publieke ervaring en gratis en open toegang, en de mogelijkheid krijgen deel te nemen aan debatten en raadplegingen; meent dat de gemeenteraden tevens vertegenwoordigers uit alle lagen van het stedelijk bestuur moeten uitnodigen, met inbegrip van kleinere afdelingen en samenwerkende raden uit het omliggende stedelijke gebied, en dat het verstandig is om in overeenkomsten tussen de bevoegde organen op EU-niveau en de gemeenteraad van de Europese forumstad het territoriale toepassingsgebied van een dergelijke verplichting te specificeren;
34. pleit voor een proefproject met 54 Europese debatfora – eerlijk verdeeld tussen lidstaten en onder grote en kleine steden – die moeten plaatsvinden in andere steden dan de hoofdsteden van de lidstaten, om te komen tot een systeem voor gemeentelijk(e) debat en raadpleging over EU-aangelegenheden;
35. benadrukt het belang van de uitwisseling van goede praktijken tussen Europese steden, aangezien een aantal daarvan met succes programma's op het gebied van migratie en klimaatverandering en innovatieve plannen voor stedelijk beheer ten uitvoer heeft gelegd;
36. benadrukt dat een grotere betrokkenheid van steden bij de invulling van EU-beleid, onder andere binnen het Comité van de Regio's, het vertrouwen in andere bestuursniveaus niet ondermijnt maar juist versterkt, aangezien een grotere invloed van steden een meerlagig bestuur en de subsidiariteit ten goede komt vanwege het wederzijds vertrouwen tussen de EU, de lidstaten en regionale en lokale overheden;
37. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
- [1] PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 82.
- [2] PB C 326 van 26.10.2012, blz. 391.
- [3] PB C 316 van 22.9.2017, blz. 124.
- [4] PB L 74 van 14.3.2014, blz. 1.
- [5] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0049.
- [6] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0048.
- [7] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0487.
- [8] Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289).
ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (15.5.2018)
aan de Commissie constitutionele zaken
inzake de rol van steden in het institutioneel kader van de Unie
(2017/2037(INI))
Rapporteur voor advies (*): Jan Olbrycht
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – artikel 54 van het Reglement
SUGGESTIES
De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de bevoegde Commissie constitutionele zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. erkent dat steden, stedelijke gebieden en grootstedelijke gebieden, evenals kleine en middelgrote steden, die de ruggengraat van het grondgebied van de EU vormen, geen formele rol vervullen binnen het institutionele kader van de Unie, afgezien van de rol van hun vertegenwoordigers in het Comité van de Regio's (CvdR), dat slechts een adviserende functie heeft; benadrukt echter dat bijna alle beleidsmaatregelen van de EU aanzienlijke directe of indirecte gevolgen voor steden hebben en dat lokaal verkozen vertegenwoordigers (overeenkomstig de beginselen van partnerschap en meerlagig bestuur) als cruciale tussenpersoon kunnen fungeren tussen de EU en haar burgers, die op concrete wijze betrokken moeten worden bij het Europese integratieproces door onder meer betere wederzijdse communicatie en hoogwaardige informatie over beleidsmaatregelen;
2. wijst erop dat in het Handvest van Leipzig onvervangbare economische, sociale en culturele waarden van de steden worden benoemd en wordt gesteld dat de steden de verantwoordelijkheid voor de territoriale samenhang op zich moeten nemen; wijst derhalve op de sleutelrol die de steden toebedeeld moeten krijgen in het cohesiebeleid;
3. wijst erop dat er, op verstedelijkingsniveau en inwonersdichtheid na, geen gemeenschappelijke definitie van een stad bestaat wat betreft bevolking, gebied, functies en autonomieniveau, en dat elke lidstaat deze term daarom wellicht op een andere manier benadert;
4. merkt op dat de EU de stedelijke dimensie van een aantal van haar beleidsterreinen stapsgewijs aan het versterken is, zoals bijvoorbeeld te zien is aan het concept "slimme steden en gemeenschappen" (Europees Innovatiepartnerschap) en initiatieven als het communautaire initiatief URBAN (URBAN I), URBAN II, duurzame stedelijke ontwikkeling (artikel 7 EFRO), het Netwerk voor Stedelijke Ontwikkeling, het initiatief "Stedelijke Innovatieve Acties", de Culturele Hoofdstad van Europa, de Groene Hoofdstad van Europa en de Innovatiehoofdstad van Europa, het Burgemeestersconvenant en de stedelijke agenda voor de EU;
5. benadrukt de belangrijke rol van zowel steden als alle lokale autoriteiten bij het voorbereiden, ontwerpen, financieren en uitvoeren van belangrijke EU-beleidsterreinen, bijvoorbeeld de aanpak van klimaatverandering, door middel van een stedelijk, economisch, maatschappelijk en territoriaal ontwikkelingsproces dat steden in staat stelt om nieuwe uitdagingen aan te gaan en kansen te benutten in het kader van de komende Europese financieringsperiode, teneinde de beschikbare middelen te mobiliseren voor slimme, duurzame en creatieve steden van de toekomst; benadrukt in dit kader ook het belang van mondiale strategieën en initiatieven, zoals de duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN en het Wereldconvenant van burgemeesters;
6. onderstreept dat steden wellicht een belangrijke rol kunnen spelen in het externe beleid van de Unie, als een instrument voor publieke diplomatie dat mensen uit verschillende landen samenbrengt en kwesties aanpakt die om verschillende redenen niet op de beleidsagenda's van hoog niveau staan, en dringt derhalve aan op een betere financiering van de respectieve steunmechanismen van de Unie;
7. wijst erop dat steden echter soms niet over de juiste instrumenten en de administratieve capaciteit beschikken om te kunnen deelnemen aan aanbestedingen om Europese fondsen in de wacht te slepen; is derhalve ingenomen met de oprichting van een "one‑stop shop" voor steden, waarvan de website en documenten in alle officiële talen van de Unie beschikbaar moeten zijn, en roept op tot een betere coördinatie en integratie van op steden gerichte instrumenten en programma's op verschillende beleidsterreinen van de EU door een politiek leidsman te benoemen die de strategische koers uitzet voor deze beleidsterreinen, in lijn met de groeiende aandacht die in het Europees beleid aan de stedelijke gebieden wordt besteed en in dat verband tevens rekening houdend met de verschillen tussen Europese lokale autoriteiten en hun respectieve mogelijkheden; benadrukt dat het van belang is te zorgen dat steden, ongeacht hun grootte, op evenwichtige wijze toegang hebben tot deze instrumenten en programma's, met name dankzij de ontwikkeling van adviesorganen;
8. is ingenomen met de stedelijke agenda voor de EU als nieuw model van meerlagig bestuur dat op partnerschap gebaseerd is en dat steden onder meer betrekt bij beoordelingen van bestaande wetgeving en discussies over de toekomstige vorm van beleidsonderdelen; benadrukt het belang van een geïntegreerde, alomvattende aanpak bij de concrete toepassing van het meerlagig bestuur waarin de Europese wetgeving voorziet, overeenkomstig de basisdoelstellingen van het Europees beleid en rekening houdend met de belangrijke aanvullende rol van lokale bottom-up benaderingen, zoals de benadering "door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling" (CLLD);
9. dringt aan op de coördinatie, versterking en formalisering van de stedelijke agenda; is van mening dat dit niet langer een vrijwillig proces moet zijn en dat de lidstaten en de Commissie meer verantwoordelijkheid op zich moeten nemen en de ontvangen aanbevelingen zorgvuldig moeten bekijken en waar mogelijk moeten toepassen;
10. verzoekt de partnerschappen die in het kader van de stedelijke agenda werken hun aanbevelingen en actieplannen snel vast te stellen; verzoekt de Commissie daarnaast aan te tonen hoe er met dergelijke concrete voorstellen rekening wordt gehouden, met name op het gebied van betere regelgeving, financiering en kennis, en ze in voorkomend geval in toekomstige wetgevingsvoorstellen op te nemen; verzoekt de Commissie over de resultaten hiervan consequent verslag uit te brengen aan het Parlement;
11. onderstreept dat steden hebben aangetoond dat ze in staat zijn om geïntegreerde acties voor duurzame stedelijke ontwikkeling op doelmatige wijze te beheren en daarom een grotere rol moeten krijgen bij de tenuitvoerlegging van alle desbetreffende beleidsmaatregelen;
12. dringt er bij de Commissie op aan een brede territoriale effectbeoordeling van de stedelijke dimensie van alle desbetreffende EU-beleidsonderdelen in te voeren om te waarborgen dat alle toekomstige wetgeving gebaseerd is op een analyse van de gevolgen van de tenuitvoerlegging op lokaal en regionaal niveau; dringt erop aan dat steden, stedenverbanden, lokale en regionale autoriteiten, het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en het Comité van de Regio's (CvdR) via doeltreffende samenwerking nauwer betrokken worden bij dit proces;
13. is ingenomen met de oprichting door de Commissie van het "Urban Data Platform"; dringt er evenwel bij Eurostat en de Commissie op aan gedetailleerdere gegevens te verzamelen en te bundelen, met name flowgegevens, teneinde bestaande beleidsmaatregelen efficiënt te kunnen aanpassen en toekomstige maatregelen gestalte te geven;
14. verzoekt de lidstaten om te waarborgen dat de diversiteit van hun territoriale structuren volledig tot uitdrukking komt in hun voorstellen voor de benoeming van leden van het CvdR en om in voorkomend geval voor te stellen meer vertegenwoordigers van het lokale niveau te benoemen tot lid van het CvdR;
15. benadrukt het belang van verenigingen die steden vertegenwoordigen, zoals EUROCITIES en de Raad van Europese gemeenten en regio's (CEMR); pleit ervoor dat deze in voorkomend geval nauwer en actiever betrokken worden bij de desbetreffende deskundigengroepen van de Commissie en de werkgroepen van de Raad; benadrukt daarnaast de belangrijke rol die het maatschappelijk middenveld speelt in de politiek in de EU en bij het uitstippelen van Europees stedelijk beleid;
16. is ervan overtuigd dat de rol van steden bij de vormgeving van toekomstig EU-beleid aanzienlijk versterkt moet worden; verzoekt de EU daarom de invoering van een Europees stedenbeleid opnieuw te beoordelen, in het bijzonder met het oog op de lange termijn.
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
15.5.2018 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
31 3 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Pascal Arimont, Franc Bogovič, Mercedes Bresso, Steeve Briois, Andrea Cozzolino, Rosa D’Amato, Aleksander Gabelic, Ivan Jakovčić, Constanze Krehl, Sławomir Kłosowski, Louis-Joseph Manscour, Iskra Mihaylova, Andrey Novakov, Paul Nuttall, Younous Omarjee, Konstantinos Papadakis, Stanislav Polčák, Liliana Rodrigues, Fernando Ruas, Maria Spyraki, Ruža Tomašić, Ramón Luis Valcárcel Siso, Matthijs van Miltenburg, Kerstin Westphal, Joachim Zeller |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Isabella Adinolfi, John Howarth, Ivana Maletić, Miroslav Mikolášik, Bronis Ropė, Davor Škrlec, Damiano Zoffoli |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Dariusz Rosati, Boris Zala |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
31 |
+ |
|
ALDE |
Ivan Jakovčić, Iskra Mihaylova, Matthijs van Miltenburg |
|
ECR |
Sławomir Kłosowski, Ruža Tomašić |
|
EFDD |
Isabella Adinolfi, Rosa D’Amato |
|
GUE/NGL |
Younous Omarjee |
|
PPE |
Pascal Arimont, Franc Bogovič, Ivana Maletić, Miroslav Mikolášik, Andrey Novakov, Stanislav Polčák, Dariusz Rosati, Fernando Ruas, Maria Spyraki, Ramón Luis Valcárcel Siso, Joachim Zeller |
|
S&D |
Mercedes Bresso, Andrea Cozzolino, Aleksander Gabelic, John Howarth, Constanze Krehl, Louis-Joseph Manscour, Liliana Rodrigues, Kerstin Westphal, Boris Zala, Damiano Zoffoli |
|
VERTS/ALE |
Bronis Ropė, Davor Škrlec |
|
3 |
- |
|
EFDD |
Paul Nuttall |
|
ENF |
Steeve Briois |
|
NI |
Konstantinos Papadakis |
|
0 |
0 |
|
|
|
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
24.5.2018 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
18 1 1 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Mercedes Bresso, Richard Corbett, Pascal Durand, Danuta Maria Hübner, Diane James, Ramón Jáuregui Atondo, Jo Leinen, Maite Pagazaurtundúa Ruiz, Markus Pieper, György Schöpflin, Pedro Silva Pereira, Barbara Spinelli, Claudia Țapardel, Kazimierz Michał Ujazdowski |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Martina Anderson, Jérôme Lavrilleux, Jiří Pospíšil, Rainer Wieland |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Eduard Kukan, Fernando Ruas |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
18 |
+ |
|
GUE/NGL |
Martina Anderson, Barbara Spinelli |
|
NI |
Kazimierz Michał Ujazdowski |
|
PPE |
Danuta Maria Hübner, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Eduard Kukan, Markus Pieper, Jiří Pospíšil, Fernando Ruas, György Schöpflin, Rainer Wieland |
|
S&D |
Mercedes Bresso, Richard Corbett, Ramón Jáuregui Atondo, Jo Leinen, Pedro Silva Pereira, Claudia Țapardel |
|
VERTS/ALE |
Pascal Durand |
|
1 |
- |
|
NI |
Diane James |
|
1 |
0 |
|
ALDE |
Maite Pagazaurtundúa Ruiz |
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding