VERSLAG over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen

28.6.2018 - (COM(2016)0854 – C8-0474/2016 – 2016/0364(COD)) - ***I

Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Peter Simon


Procedure : 2016/0364(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0243/2018
Ingediende teksten :
A8-0243/2018
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen

(COM(2016)0854 – C8-0474/2016 – 2016/0364(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0854),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 53, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0474/2016),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 8 november 2017[1],

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0243/2018),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Amendement    1

AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT[2]*

op het voorstel van de Commissie

---------------------------------------------------------

2016/0364 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank[3],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[4],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad[5] en Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad[6] werden aangenomen in reactie op de financiële crises die in 2007-2008 uitbraken. Deze wettelijke maatregelen hebben in aanzienlijke mate bijgedragen tot de versterking van het financiële systeem in de Unie en hebben de instellingen beter bestand gemaakt tegen mogelijke toekomstige schokken. Hoewel deze maatregelen zeer uitgebreid waren, zijn daarmee niet alle geconstateerde gebreken in de instellingen aangepakt. Verder waren enkele van de aanvankelijk voorgestelde maatregelen onderworpen aan herzieningsclausules of waren zij niet voldoende omschreven om te zorgen voor een vlotte toepassing ervan.

(2)  Deze richtlijn heeft tot doel problemen aan te pakken met betrekking tot bepalingen die niet voldoende duidelijk zijn gebleken en daarom vatbaar waren voor uiteenlopende interpretaties of die voor bepaalde instellingen een te grote belasting bleken te vormen. Zij bevat eveneens aanpassingen van Richtlijn 2013/36/EU die nodig zijn na de aanneming van andere toepasselijke Uniewetgeving, zoals Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad[7] of na de wijzigingen die parallel met Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn voorgesteld. Ten slotte sluit het huidige regelgevingskader door de voorgestelde wijzigingen beter aan bij internationale ontwikkelingen, waardoor de consistentie en de vergelijkbaarheid tussen rechtsgebieden bevorderd wordt.

(2 bis)  Een van de belangrijkste lessen die zijn getrokken uit de financiële crisis in Europa is dat het institutionele en beleidskader inadequaat was om onevenwichtigheden in de Unie te voorkomen en aan te pakken. In het licht van de recentste institutionele ontwikkelingen in de Unie dringt een alomvattende herziening van het macroprudentiële beleidskader zich op. Het is belangrijk het coördinatiemechanisme tussen de autoriteiten te stroomlijnen, de activering van macroprudentiële beleidsinstrumenten te vereenvoudigen en het macroprudentiële instrumentarium uit te breiden om ervoor te zorgen dat de autoriteiten in staat zijn systeemrisico's tijdig en doeltreffend aan te pakken. Wetgevende wijzigingen dienen onder meer de herziening te omvatten van de respectieve bevoegdheden van de macroprudentiële overheden op nationaal en Unie-niveau teneinde de verantwoordelijkheden op het gebied van risicobeoordeling en beleidsvorming, met inbegrip van de coördinatie- en kennisgevingsprocedures tussen de autoriteiten, beter af te bakenen. Het ESRB dient een belangrijke rol te vervullen bij de coördinatie van macroprudentiële maatregelen, alsmede bij de overdracht van informatie over geplande macroprudentiële maatregelen in de lidstaten, met name via de bekendmaking van aangenomen macroprudentiële maatregelen op zijn website en informatie-uitwisseling tussen de autoriteiten na kennisgeving van geplande macroprudentiële maatregelen.

(3)  Financiële holdings en gemengde financiële holdings kunnen moederondernemingen van bankgroepen zijn en voor de toepassing van prudentiële vereisten wordt gedacht aan een aanpak op basis van de geconsolideerde situatie van deze holdingvennootschappen. Aangezien de instelling waarover een dergelijke holding zeggenschap uitoefent, mogelijkerwijs niet altijd voldoet aan de vereisten op geconsolideerde basis, is het in overeenstemming met het consolidatiebereik van financiële holdings en gemengde financiële holdings dat zij rechtstreeks binnen de toepassing van Richtlijn 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen. Een specifieke vergunningsprocedure voor financiële holdings en gemengde financiële holdings is dan ook noodzakelijk terwijl de bevoegde autoriteiten toezicht moeten uitoefenen. Dit moet ervoor zorgen dat de geconsolideerde prudentiële vereisten rechtstreeks worden nageleefd door de holding, die niet wordt onderworpen aan prudentiële vereisten op individueel niveau.

(4)  De consoliderende toezichthouder wordt belast met de belangrijkste taken wat het toezicht op geconsolideerde basis betreft. Het is daarom noodzakelijk dat de prudentiële vergunning en het toezicht op het financiële holdings en gemengde financiële holdings ook worden toevertrouwd aan de consoliderende toezichthouder. Bij het vervullen van haar taak van toezicht op geconsolideerde basis op moederondernemingen van kredietinstellingen overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder g), van Verordening (EU) nr. 1024/2013[8] van de Raad moet de Europese Centrale Bank ook worden belast met de vergunningverlening aan en het toezicht op financiële holdings en gemengde financiële holdings.

(5)  Uit verslag COM(2016) 510 van de Commissie van 28 juli 2016 is gebleken dat een aantal van de beginselen, namelijk de vereisten inzake uitstel en uitbetaling in instrumenten bedoeld onder l) en m) van artikel 94, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU, in geval van toepassing op kleine en niet-complexe instellingen, te omslachtig zijn en niet in verhouding staan tot de prudentiële voordelen ervan. Voorts werd ook geconstateerd dat de kosten voor het toepassen van deze voorschriften de prudentiële voordelen ervan te boven gaan in het geval van personeel met lage niveaus van variabele beloning, omdat dit niveau van variabele beloning voor het personeel weinig of geen stimulansen oplevert om buitensporige risico’s te nemen. Hoewel alle instellingen in het algemeen de verplichting hebben alle beginselen toe te passen ten aanzien van al hun personeelsleden met beroepsactiviteiten die hun risicoprofiel daadwerkelijk beïnvloeden, moet de richtlijn dan ook voorzien in vrijstelling van de beginselen inzake uitstel van betaling en betaling in instrumenten voor kleine en niet-complexe instellingen en personeel met lage niveaus van variabele beloning.

(6 bis)  Het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid is vastgesteld in artikel 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het moet consistent worden toegepast door kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Deze moeten daarom een genderneutraal beloningsbeleid uitvoeren.

(6)  Voor de bepaling van kleine en niet-complexe instellingen en van de lage niveaus van variabele beloning moeten er duidelijke, consistente en geharmoniseerde criteria komen die zorgen voor convergentie in de regelgeving en die een gelijk speelveld voor instellingen alsmede een adequate bescherming van depositohouders, beleggers en consumenten in de gehele Unie bevorderen. Tegelijkertijd moet aan de bevoegde autoriteiten enige flexibiliteit worden geboden om een strengere aanpak te volgen wanneer zij dit nodig achten. 

(7)  Volgens Richtlijn 2013/36/EU moet een aanzienlijk deel, en in ieder geval ten minste 50 % van elke variabele beloning, bestaan uit een afgewogen mix van aandelen of vergelijkbare eigendomsbelangen, afhankelijk van de juridische structuur van de betrokken instelling, dan wel op aandelen gebaseerde instrumenten of vergelijkbare niet-liquide instrumenten, in het geval van een niet-beursgenoteerde instelling; en, indien mogelijk, alternatieve tier 1- of tier 2-instrumenten die aan bepaalde voorwaarden voldoen. Dit beginsel beperkt het gebruik van op aandelen gebaseerde instrumenten tot niet-beursgenoteerde instellingen en verplicht beursgenoteerde instellingen tot het gebruik van aandelen. Blijkens verslag COM(2016) 510 van de Commissie van 28 juli 2016 kan het gebruik van aandelen leiden tot aanzienlijke administratieve lasten en kosten voor beursgenoteerde instellingen. Tegelijkertijd kunnen gelijkwaardige prudentiële voordelen worden bereikt door beursgenoteerde instellingen toe te staan op aandelen gebaseerde instrumenten te gebruiken die de waarde van de aandelen volgen. De mogelijkheid om gebruik te maken van op aandelen gebaseerde instrumenten moeten daarom worden uitgebreid tot beursgenoteerde instellingen.

(8)  Door bevoegde autoriteiten opgelegde opslagfactoren vormen een belangrijke motor voor het algemene niveau van eigen vermogen van een instelling en zijn van belang voor marktdeelnemers omdat het niveau van het aanvullend eigen vermogen van invloed is op het triggerpunt voor beperkingen op uitkeringen van dividenden, uitbetaling van bonussen en betalingen op aanvullend tier 1-instrumenten. De omstandigheden waarin opslagfactoren van de kapitaalvereisten moeten worden opgelegd, moeten duidelijk worden omschreven om ervoor te zorgen dat de regels in alle lidstaten consistent worden toegepast en om een goede werking van de markt te garanderen.

(9)  De door bevoegde autoriteiten opgelegde opslagfactoren voor het eigen vermogen moeten worden vastgesteld rekening houdend met de specifieke situatie van een instelling en dienen naar behoren te worden gemotiveerd. Deze vereisten ▌moeten worden gebruikt ter dekking van de risico's die individuele instellingen door hun activiteiten lopen, waaronder de risico's die het effect van bepaalde bedrijfsmodellen of marktontwikkelingen op het risicoprofiel van een individuele instelling weerspiegelen. Zij mogen echter niet conflicteren met de specifieke behandelingen die uiteengezet worden in Verordening (EU) nr. 575/2013 die gericht zijn op het vermijden van onbedoelde effecten op de financiële stabiliteit, kredietvoorziening en de reële economie.

(9 bis)  Naast de kapitaalbuffers moet ook rekening worden gehouden met risico's die gepaard gaan met de systeemrelevantie van een instelling wanneer de hefboomratio wordt berekend in overeenstemming met het besluit van het Bazels Comité inzake een buffer voor mondiaal systeemrelevante banken. Daarom moet een aanpassing van de hefboomratio voor mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI's) worden ingevoerd die moet worden vastgesteld op 50 % van de vereisten inzake een risicogewogen hogere verliesabsorptiecapaciteit van een MSI.

(9 ter)  De toetsing en evaluatie door de toezichthouder moet rekening houden met de omvang, de structuur en de interne organisatie van de instellingen en met de aard, de reikwijdte en de complexiteit van hun activiteiten. Indien verschillende instellingen gelijkaardige risicoprofielen hebben, bijvoorbeeld door hun gelijkaardige bedrijfsmodellen of geografische locaties van blootstellingen of omdat ze aangesloten zijn bij hetzelfde institutioneel protectiestelsel, moeten bevoegde autoriteiten de mogelijkheid hebben de methode voor het toetsings- en evaluatieproces aan te passen om de gemeenschappelijke kenmerken en risico's van instellingen met hetzelfde risicoprofiel in kaart te brengen. Een dergelijke aanpassing mag de bevoegde autoriteiten echter niet beletten terdege rekening te houden met de specifieke risico's voor iedere instelling, noch de instellingsspecifieke aard van de opgelegde maatregelen te wijzigen.

(10)  Het hefboomratiovereiste is een parallel vereiste ten opzichte van de op risico gebaseerde eigenvermogensvereisten. Elke opslagfactor voor het eigen vermogen die door de bevoegde autoriteiten wordt opgelegd om het risico van buitensporige hefboomwerking aan te pakken, moet worden toegevoegd aan het minimumvereiste inzake hefboomwerking en niet aan het minimumvereiste inzake op risico gebaseerd eigen vermogen. Voorts kan het tier 1-kernkapitaal dat instellingen gebruiken om te voldoen aan hun op hefboomwerking gebaseerde vereisten, worden gebruikt om te voldoen aan hun de op risico gebaseerde eigenvermogensvereisten, met inbegrip van de gecombineerde-buffervereisten.

(11)  De bevoegde autoriteiten moeten de mogelijkheid krijgen om een instelling op de hoogte te stellen van elke verdere aanpassing van de hoeveelheid kapitaal boven de minimumkapitaalvereisten, de aanvullend-eigenvermogensvereisten en de gecombineerde-buffervereiste die zij van deze instelling verwachten om het hoofd te kunnen bieden aan toekomstige en verafgelegen situaties. Aangezien dit richtsnoer een kapitaalstreefcijfer vormt, moet het worden beschouwd als een vereiste dat boven de eigenvermogensvereisten en de gecombineerde-buffervereisten staat, in die zin dat indien deze doelstelling niet wordt bereikt, dit niet hoeft te leiden tot de beperkingen op uitkeringen bedoeld in artikel 141 van deze richtlijn terwijl deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013 niet hoeven te voorzien in dwingende openbaarmakingsverplichtingen voor de richtsnoeren. Indien een instelling het kapitaalstreefcijfer herhaaldelijk niet haalt, moet de bevoegde autoriteit toezichtmaatregelen kunnen nemen en waar passend aanvullend-eigenvermogensvereisten kunnen opleggen.

(12)  Volgens respondenten op de enquête van de Commissie over het Europese regelgevingskader voor financiële diensten zijn de lasten van de rapportageverplichting zwaarder geworden doordat de bevoegde autoriteiten systematisch om uitgebreidere rapportage vragen dan hetgeen voorgeschreven is bij Verordening (EU) nr. 575/2013. De Commissie moet een verslag opstellen om de bijkomende systematische rapportageverplichtingen te omschrijven en om na te gaan of deze in overeenstemming zijn met de voorschriften van het gemeenschappelijk rulebook inzake toezichtrapportage.

(13)  De bepalingen van deze Richtlijn 2013/36/EU betreffende het renterisico dat uit activiteiten buiten de handelsportefeuille voortvloeit, zijn gekoppeld aan de desbetreffende bepalingen in [Verordening XX tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013, hetgeen een langere uitvoeringstermijn voor instellingen vereist. Om de toepassing van de regels inzake renterisico’s uit activiteiten buiten de handelsportefeuille op elkaar af te stemmen, moeten de voorschriften om te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van deze richtlijn, gelden vanaf dezelfde datum als de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) nr. [XX].

(14)  Om de berekening van het renterisico ten gevolge van activiteiten in de niet-handelsportefeuille te harmoniseren wanneer de interne systemen van de instellingen voor het meten van dit risico geen voldoening schenken, moet de Commissie gemachtigd worden de gestandaardiseerde aanpak daarvan nader te omschrijven door middel van technische reguleringsnormen als bedoeld in artikel 84, lid 4, van deze richtlijn vastgesteld bij gedelegeerde handeling krachtens artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

(15)    Om de bevoegde autoriteiten van de instellingen in staat te stellen beter te bepalen welke instellingen te maken kunnen krijgen met buitensporige verliezen bij hun activiteiten buiten de handelsportefeuille ten gevolge van potentiële veranderingen in rentetarieven, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen technische reguleringsnormen vast te stellen voor de omschrijving van de zes schokscenario’s bij het toezicht die alle instellingen moeten toepassen met het oog op de berekening van de wijzigingen in de economische waarde van eigen vermogen als bedoeld in artikel 98, lid 5, voor de omschrijving van de gemeenschappelijke aannames, op basis van internationale normen, die instellingen voor deze berekening in hun interne systemen moeten toepassen, alsmede om eventueel specifieke criteria vast te stellen waarmee kan worden nagegaan voor welke instellingen toezichtmaatregelen gerechtvaardigd kunnen zijn in geval van een daling van de nettorentebaten ten gevolge van veranderingen in de rentetarieven, door middel van gedelegeerde handelingen krachtens artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

(17)  Publieke ontwikkelingsbanken en kredietverenigingen in bepaalde lidstaten zijn sinds lang vrijgesteld van de Uniewetgeving betreffende kredietinstellingen. Om een gelijk speelveld te waarborgen moet ook aan andere publieke ontwikkelingsbanken en kredietverenigingen worden toegestaan dat zij een vrijstelling van de Uniewetgeving betreffende kredietinstellingen verkrijgen en hun activiteiten uitsluitend ontwikkelen overeenkomstig een nationale regeling die in verhouding staat tot de risico's die zij lopen. Ter wille van de rechtszekerheid moeten duidelijke criteria voor deze bijkomende vrijstellingen worden bepaald en moet de Commissie worden gemachtigd handelingen krachtens artikel 290 VWEU vast te stellen tot nadere omschrijving van specifieke instellingen of categorieën instellingen die aan de bepaalde criteria voldoen.

(17 bis)  De voltooiing van de bankenunie is een belangrijke stap voorwaarts om goed functionerende grensoverschrijdende markten tot stand te brengen en ervoor te zorgen dat bankcliënten kunnen profiteren van de positieve effecten die voortvloeien uit een geharmoniseerde en geïntegreerde Europese bankmarkt die een gelijk speelveld voor Europese banken tot stand brengt. Er is grote vooruitgang geboekt met de voltooiing van de bankenunie, maar er zijn nog enkele obstakels - zoals op het gebied van keuzemogelijkheden (OND's). De harmonisatie van de regels blijft bijzonder moeilijk op het gebied van grote grensoverschrijdende blootstellingen binnen groepen, aangezien het gemeenschappelijk toezichtmechanisme op dit gebied niet één enkele bevoegdheid heeft. Bovendien zijn grensoverschrijdende activiteiten binnen de bankenunie volledig onderworpen aan de methodologie die wordt gebruikt door het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS), waardoor het voor een in een land van het eurogebied gevestigde bank minder aantrekkelijk wordt om haar activiteiten uit te breiden naar een ander land van het eurogebied dan op haar binnenlandse markt. Bijgevolg moet de Commissie, na nauw overleg met de ECB, het ECSR en de EBA, het huidige kader herzien, terwijl zij een evenwichtige en prudentieel gezonde benadering ten aanzien van de landen van herkomst en de landen van ontvangst handhaaft en rekening houdt met potentiële voordelen en risico's voor lidstaten en regio's.

(17 ter)  Staatsobligaties spelen een cruciale rol bij het verstrekken van hoogwaardige liquide activa aan beleggers en stabiele financieringsbronnen aan overheden. De financiële instellingen in sommige lidstaten hebben echter te veel belegd in door hun eigen overheid uitgegeven obligaties, wat een buitensporige "nationale vooringenomenheid" inhoudt. Een van de hoofddoelstellingen van de bankenunie is het verbreken van het verband tussen bank en soeverein risico, en het regelgevingskader van de Unie inzake de prudentiële behandeling van overheidsschuld moet consistent blijven met de internationale norm, maar banken moeten zich blijven inspannen voor een meer gediversifieerde portefeuille van overheidsobligaties.

(18)  Voordat de handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU worden vastgesteld, is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen geschieden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(19)  Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het versterken en het verfijnen van reeds bestaande wetgeving van de Unie om te komen tot eenvormige prudentiële vereisten die van toepassing zijn op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de hele Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(20)  Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(21)  Richtlijn 2013/36/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1Wijzigingen van Richtlijn 2013/36/EU

Richtlijn 2013/36/EU wordt als volgt gewijzigd:

(1)  Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 5 wordt als volgt gewijzigd:

(1)  punt 16 wordt vervangen door:

"16) in Nederland, de "Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden NV", de "NV Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij", de "NV Industriebank Limburgs Instituut voor Ontwikkeling en Financiering", de "Overijsselse Ontwikkelingsmaatschappij NV" en kredietunies;".

(2)  het volgende punt 24 wordt toegevoegd:

"24) in Kroatië, de "kreditne Unije" en de "Hrvatska banka za obnovu i razvitak"."

b)  de volgende leden 5 bis en 5 ter worden ingevoegd:

"5 bis.  Behoudens de instellingen die zijn vermeld in lid 5, is deze richtlijn niet van toepassing op een instelling wanneer de Commissie op basis van de informatie waarover zij beschikt, bij een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 148 vaststelt dat de instelling aan alle volgende voorwaarden voldoet, onverminderd de toepassing van de regels inzake staatssteun:

a)  het gaat om een ▌instelling die is opgericht door de centrale, de regionale of de lokale overheid van een lidstaat;

b)  volgens de wetten en bepalingen die de instelling regelen, omvatten de doelstellingen activiteiten van algemeen belang, zoals de verschaffing van financiering voor de bevordering en ontwikkeling van specifieke economische activiteiten of geografische gebieden van de betrokken lidstaat; 

c)  zij is onderworpen aan een toezichtkader dat haar financiële stabiliteit garandeert;

d)  naargelang van het geval heeft de centrale, de regionale of de lokale overheid de verplichting om de levensvatbaarheid van de instelling te beschermen of garandeert zij direct of indirect ten minste 75 % van de passiva of het eigen vermogen, de financieringsbehoeften of de blootstellingen van de instelling;

e)  het is de instelling niet toegestaan retaildeposito's aan te nemen, met uitzondering van retaildeposito's die gewaarborgd zijn door de centrale, regionale of lokale overheid

f)  als de instelling door een regionale of lokale overheid is opgericht, is het merendeel van haar activiteiten ▌beperkt tot de lidstaat waar haar hoofdkantoor is gelegen;

g)  voor instellingen waarvan de eigenvermogensvereisten, financieringsbehoeften of risicoposities voor minder dan 75 % direct of indirect door de centrale overheid of de regionale of lokale overheid overeenkomstig onder d) worden gegarandeerd, bedraagt de totale waarde van de activa van de instelling minder dan 30 miljard EUR;

h)  de verhouding tussen haar totale activa en het bbp van de betrokken lidstaat bedraagt minder dan 30 %;

De Commissie evalueert regelmatig of een instelling die is onderworpen aan een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 148, blijft voldoen aan de voorwaarden van de eerste alinea.

5 ter  Behoudens de in lid 5 vermelde instellingen is deze richtlijn niet van toepassing op categorieën instellingen in een lidstaat wanneer de Commissie op basis van de informatie waarover zij beschikt, in een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 148 vaststelt dat de onder die categorie vallende instellingen naar nationaal recht van een lidstaat als kredietvereniging worden aangemerkt en aan alle volgende voorwaarden voldoen:

a)  het gaat om financiële instellingen van coöperatieve aard;

b)  het lidmaatschap is beperkt tot een groep leden die bepaalde vooraf vastgestelde gemeenschappelijke persoonlijke kenmerken of belangen delen;

c)  de instellingen mogen hun leden alleen krediet en financiële diensten verstrekken;

d)  zij mogen van hun leden alleen deposito's of terugbetaalbare gelden aannemen ▌;

e)  zij mogen alleen de werkzaamheden verrichten bedoeld in de punten 1 tot en met 6 en 15 van bijlage I bij deze richtlijn;

f)  zij zijn onderworpen aan passende en doeltreffende prudentiële regels, waaronder minimumkapitaalvereisten, en aan een toezichtkader dat een zelfde strekking heeft als het volgens het Unierecht vastgestelde kader;

g)  de totale waarde van de activa van deze categorie instellingen bedraagt niet meer dan 3 % van het bbp van de betrokken lidstaat ▌;

h)  hun activiteiten zijn beperkt tot de lidstaat waar het hoofdkantoor is gelegen.

De Commissie evalueert regelmatig of een categorie instellingen die is onderworpen aan een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 148, blijft voldoen aan de voorwaarden van de eerste alinea.".

c)  lid 6 wordt vervangen door:

"6. De entiteiten als bedoeld in lid 5, punt 1 en punten 3 tot en met 24, en in de gedelegeerde handelingen vastgesteld overeenkomstig de leden 5 bis en 5 ter van dit artikel worden voor de toepassing van artikel 34 en van titel VII, hoofdstuk 3, behandeld als financiële instellingen.".

c bis)  het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:

"6 bis De lidstaten zien toe op de bekendmaking van een lijst met entiteiten die uit hoofde van de leden 5 bis en 5 ter van de toepassing van deze richtlijn zijn uitgesloten, samen met informatie over de omvang van een eventuele depositobescherming.”

d)  het volgende lid 7 wordt toegevoegd:

De in de leden 5 bis en 5 ter vastgestelde criteria op grond waarvan een instelling van toepassing mag worden uitgesloten bij een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 148 gelden in geen enkel geval voor instellingen die eerder zijn vrijgesteld uit hoofde van de lijst in lid 5.

Uiterlijk [5 jaar na de inwerkingtreding] kan de Commissie voor de entiteiten die in overeenstemming met de leden 5 bis en 5 ter in de lijst zijn opgenomen de nationale regelgeving en het toezicht die van toepassing zijn op die entiteitenherzien, ook rekening houdend met de in de leden 5 bis en 5 ter beschreven criteria.”.

(2)  Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)  aan lid 1 worden de volgende punten toegevoegd:

"60) "afwikkelingsautoriteit": een afwikkelingsautoriteit als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/59/EU;

61) "mondiaal systeemrelevante instelling": een mondiaal systeemrelevante instelling (MSI) als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 132, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

62) "niet-EU mondiaal systeemrelevante instelling" (niet-EU MSI): een niet-EU mondiaal systeemrelevante financiële instelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 133, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

63) "groep": een groep als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 137, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

64) "groep uit een derde land": een groep waarvan de moederonderneming in een derde land is gevestigd.

64 bis)  "genderneutraal beloningsbeleid in een kredietinstelling of beleggingsonderneming": een beloningsbeleid dat gebaseerd is op gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid.

b)  het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

"3. Voor de toepassing van de vereisten van deze richtlijn en van Verordening (EU) nr. 575/2013 op geconsolideerde basis en voor de uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis in overeenstemming met deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn de termen "instelling", "moederinstelling in een lidstaat", "EU-moederinstelling" en "moederonderneming" eveneens van toepassing op financiële holdings en gemengde financiële holdings die onderworpen zijn aan de in deze richtlijn en in Verordening 575/2013 vastgestelde vereisten op geconsolideerde basis en waaraan overeenkomstig artikel 21 bis een vergunning is verleend.".

(3)  Artikel 4, lid 8, wordt vervangen door:

"8. De lidstaten zorgen ervoor dat indien de bevoegdheid tot afwikkeling berust bij andere dan de bevoegde autoriteiten, die andere autoriteiten nauw samenwerken en overleggen met de bevoegde autoriteiten voor het opstellen van afwikkelingsplannen en in alle andere gevallen wanneer dit vereist is krachtens deze richtlijn, Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad[9] of Verordening (EU) nr. 575/2013.".

(3 bis)  In artikel 8 wordt lid 1 vervangen door:

De lidstaten schrijven voor dat kredietinstellingen een vergunning verkrijgen van de bevoegde autoriteiten alvorens hun werkzaamheden, met inbegrip van de werkzaamheden vermeld in bijlage I, aan te vangen. Onverminderd de artikelen 10 tot en met 14 stellen de lidstaten daarvoor de voorwaarden vast, die zij ter kennis brengen van de EBA."

(4)  Artikel 8, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)  letter a) wordt vervangen door:

"a) de informatie die aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt in de vergunningaanvraag van kredietinstellingen, met inbegrip van het in artikel 10 bedoelde programma van werkzaamheden, en de informatie die nodig is om te voldoen aan de voorwaarden voor vergunning die door de lidstaten zijn vastgesteld en overeenkomstig lid 1 ter kennis van de EBA zijn gebracht";

b)  letter b) wordt vervangen door:

"b) de vereisten die gelden voor aandeelhouders en vennoten met gekwalificeerde deelnemingen of, wanneer er geen gekwalificeerde deelnemingen zijn, de 20 grootste aandeelhouders of vennoten, overeenkomstig artikel 14; alsmede".

(5)  Artikel 9, lid 2, wordt vervangen door:

"2. Lid 1 is niet van toepassing op het aantrekken van deposito’s of gelden die terugbetaalbaar zijn door een van de volgende entiteiten:

a)  een lidstaat;

b)  een regionale of lokale overheid van een lidstaat;

c)  een internationale openbare instelling waarvan een of meer lidstaten lid zijn;

d)  personen of ondernemingen die activiteiten verrichten waarvan de toegang en de uitoefening expliciet binnen de werkingssfeer van andere Uniewetgeving dan deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen;

e)  entiteiten bedoeld in artikel 2, lid 5, artikel 2, lid 5 bis, en lid 5 ter, waarvan de activiteit wordt geregeld door de nationale wetgeving.”.

(6)  Artikel 10 wordt vervangen door:

"Artikel 10Programma van werkzaamheden en organisatiestructuur

De lidstaten schrijven voor dat de vergunningaanvraag vergezeld gaat van een programma van werkzaamheden waarin de aard van de beoogde bedrijfsactiviteiten alsmede de organisatiestructuur van de kredietinstelling worden vermeld, met inbegrip van de moederondernemingen, de financiële holdings en de gemengde financiële holdings binnen de groep.".

(7)  Artikel 14, lid 2, wordt vervangen door:

"2. De bevoegde autoriteiten weigeren een vergunning voor de aanvang van het bedrijf van kredietinstelling indien zij, gelet op de noodzaak om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van een kredietinstelling te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten in overeenstemming met de in artikel 23, lid 1, vastgelegde criteria. Artikel 23, leden 2 en 3, en artikel 24 zijn van toepassing.".

(8)  Artikel 18, onder d), wordt vervangen door:

"d) niet meer voldoet aan de prudentiële vereisten als vastgelegd in de delen drie, vier of zes, uitgezonderd voor de vereisten vastgesteld in de artikelen 92 bis en 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013, of opgelegd krachtens artikel 104, lid 1, onder a), of artikel 105 van deze richtlijn, of geen garantie meer biedt voor de nakoming van haar verplichtingen tegenover schuldeisers en in het bijzonder de veiligheid van de door haar deposanten toevertrouwde gelden niet meer waarborgt;".

(9)  De volgende artikelen 21 bis en 21 ter worden ingevoegd:

"Artikel 21 bisVergunning van financiële holdings en gemengde financiële holdings

1.  De lidstaten schrijven voor dat financiële holdings en gemengde financiële holdings bij de overeenkomstig artikel 111 bepaalde consoliderende toezichthouder een vergunning aanvragen.

Indien de consoliderende toezichthouder verschilt van de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de financiële holding of gemengde financiële holding is opgericht, overlegt de consoliderende toezichthouder met de bevoegde autoriteit.

2.  De vergunningaanvraag als bedoeld in lid 1 bevat informatie over het volgende:

a)  de organisatiestructuur van de groep waartoe de financiële holding of de gemengde financiële holding behoort, met duidelijke vermelding van de dochterondernemingen en, in voorkomend geval, de moederondernemingen;

b)  de naleving van de regels inzake daadwerkelijke bepaling van het beleid en plaats van het hoofdkantoor als bedoeld in artikel 13;

c)  de naleving van de vereisten inzake aandeelhouders en vennoten als bedoeld in artikel 14.

3.  De consoliderende toezichthouder kan de vergunning alleen verlenen indien hij zich ervan vergewist heeft dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)  de financiële holding of gemengde financiële holding die onderworpen is aan de in deze richtlijn en in Verordening (EU) nr. 575/2013 voorgeschreven vereisten, is in staat om de naleving van deze vereisten te waarborgen;

b)  de financiële holding of gemengde financiële holding belemmert het doeltreffende toezicht op de dochterinstellingen of moederinstellingen niet.

4.  De consoliderende toezichthouder vraagt van financiële holdings of gemengde financiële holdings de nodige informatie om de organisatiestructuur van de groep en de naleving van de vergunningsvereisten als bedoeld in dit artikel te beoordelen.

5.  De consoliderende toezichthouder kan de aan een financiële holding of gemengde financiële holding verleende vergunning alleen intrekken indien de financiële holding of gemengde financiële holding:

a)  geen gebruik maakt van de vergunning binnen 12 maanden, uitdrukkelijk afstand doet van de vergunning of al haar dochterondernemingen die instellingen zijn, heeft verkocht;

b)  de vergunning heeft verkregen door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c)  niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend;

d)  is onderworpen aan de in deze richtlijn en in Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde vereisten op geconsolideerde basis en niet meer voldoet aan de prudentiële vereisten als vastgesteld in de delen drie, vier of zes van Verordening (EU) nr. 575/2013 of opgelegd krachtens artikel 104, lid 1, onder a), of artikel 105 van deze richtlijn of geen garantie meer biedt voor de nakoming van haar verplichtingen tegenover schuldeisers;

e)  zich bevindt in een van de andere gevallen voor intrekking van de vergunning waarin de nationale wetgeving voorziet; of

f)  een van de in artikel 67, lid 1, genoemde inbreuken begaat.

Artikel 21 terIntermediaire EU-moederonderneming

1.  ▌Twee of meer instellingen in de Unie die deel uitmaken van dezelfde groep uit een derde land, moeten één enkele intermediaire EU-moederonderneming hebben die in de Unie is gevestigd.

1 bis.  De bevoegde autoriteiten kunnen de in lid 1 bedoelde instellingen toestaan twee intermediaire EU-moederondernemingen te hebben, wanneer bevoegde autoriteiten vaststellen dat de oprichting van slechts een intermediaire EU-moederonderneming:

i)  in strijd zou zijn met de bindende voorwaarde dat een scheiding van activiteiten vereist is in het derde land waar de uiteindelijke moederonderneming van de groep uit een derde land haar hoofdkantoor heeft, of

ii)  de afwikkelbaarheid minder doeltreffend zou maken dan wanneer er twee EU-moederondernemingen zouden zijn volgens een beoordeling die is verricht door de bevoegde afwikkelingsautoriteit van de intermediaire EU-moederonderneming na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit van de moederonderneming van de intermediaire EU-moederonderneming.

1 ter  Wanneer twee of meer instellingen in de Unie die deel uitmaken van dezelfde groep uit een derde land twee intermediaire EU-moederondernemingen hebben, overeenkomstig lid 1 bis, waaraan een vergunning is verleend als kredietinstelling overeenkomstig artikel 8, of waaraan een vergunning is verleend als financiële holding of gemengde financiële holding overeenkomstig artikel 21 bis, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door:

i)  de bevoegde autoriteit van de kredietinstelling, of indien er verschillende kredietinstellingen zijn, de kredietinstelling met het hoogste balanstotaal;

ii)  de bevoegde autoriteit van de beleggingsonderneming met het hoogste balanstotaal, wanneer tot de groep geen enkele kredietinstelling behoort, indien aan de intermediaire EU-moederonderneming een vergunning is verleend als financiële holding of gemengde financiële holding overeenkomstig artikel 21 bis.

In afwijking van punt i) van dit lid, indien een bevoegde autoriteit op individuele basis toezicht houdt op meer dan één kredietinstelling binnen een groep, is de consoliderende toezichthouder de bevoegde autoriteit die op individuele basis toezicht houdt op een of meer kredietinstellingen binnen de groep, indien de som van de balanstotalen van die aan toezicht onderworpen kredietinstellingen hoger is dan die van de kredietinstellingen waarop op individuele basis door een andere bevoegde autoriteit toezicht wordt gehouden.

In afwijking van punt ii) van dit lid, indien een bevoegde autoriteit op individuele basis toezicht houdt op meer dan één beleggingsonderneming binnen een groep, is de consoliderende toezichthouder de bevoegde autoriteit die op individuele basis toezicht houdt op een of meer beleggingsondernemingen binnen de groep met het hoogste geaggregeerde balanstotaal.

De toezichthouder die overeenkomstig dit lid is vastgesteld is de consoliderende toezichthouder, overeenkomstig hoofdstuk 3 van titel VII.

1 quater  Wanneer uit hoofde van lid 1 bis twee intermediaire EU-moederondernemingen zijn toegestaan, worden deze beschouwd als een groep om een afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan te wijzen in overeenstemming met Richtlijn 2014/59/EU en krijgt die afwikkelingsautoriteit op groepsniveau alle bevoegdheden en machtigingen ten aanzien van de intermediaire EU-moederondernemingen die zij zou hebben gehad indien die laatste een groep met een EU-moederonderneming hadden gevormd.

2.  De lidstaten schrijven voor dat ▌intermediaire EU-moederondernemingen in de Unie een vergunning als instelling overeenkomstig artikel 8 of als financiële holding of gemengde financiële holding overeenkomstig artikel 21 bis aanvragen.

3.  De leden 1, 1 bis en 2 zijn niet van toepassing wanneer de totale waarde van de activa in de EU van de groep uit een derde land lager is dan 30 miljard EUR, tenzij de groep uit een derde land een niet-EU M-SI is.

4.  Voor de toepassing van dit artikel omvat de totale waarde van de activa in de EU van de groep uit een derde land het volgende:

a)  de totale activa van elke instelling van de Unie van de groep uit een derde land, zoals die blijkt uit hun geconsolideerde balans; en

b)  het bedrag van de totale activa van elk bijkantoor van de groep uit een derde land waaraan in de Unie een vergunning is verleend in overeenstemming met artikel 47.

In afwijking van dit lid en op schriftelijk verzoek van een groep uit een derde land, kan de bevoegde autoriteit per geval geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de vereisten in letter b) na raadpleging van de bevoegde afwikkelingsautoriteit en de eigen autoriteit van de groep uit een derde land en een beoordeling van de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de groep uit een derde land in de Unie, de omvang van de activa in bijkantoren van de groep uit een derde land en de omvang van de totale waarde van de activa in de Unie ten opzichte van de totale waarde van de activa van de groep uit een derde land. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de groep uit een derde land geregistreerde bijkantoren heeft, moeten worden geraadpleegd en moeten ermee instemmen dat er geheel of gedeeltelijke ontheffing wordt verleend van de vereiste in letter b).

5.  De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van elke vergunning die overeenkomstig lid 2 is verleend, met de volgende informatie betreffende elke groep uit een derde land die in hun rechtsgebied actief is:

a)  de namen en het bedrag van de totale activa van onder toezicht staande instellingen die behoren tot een groep uit een derde land en de soorten activiteiten waarvoor zij een vergunning hebben gekregen;

b)   de namen en het bedrag van de totale activa die overeenstemmen met de bijkantoren waaraan in die lidstaat een vergunning is verleend in overeenstemming met artikel 47;

c)  de naam en de rechtsvorm van een eventuele intermediaire EU-moederonderneming die in die lidstaat is opgericht en de naam van de groep uit het derde land waar zij deel van uitmaakt.

6.  De EBA publiceert op haar website de lijst van alle intermediaire EU-moederondernemingen waaraan in de Unie een vergunning is verleend.

De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat een ▌intermediaire EU-moederonderneming wordt aangewezen voor alle instellingen die deel uitmaken van dezelfde groep uit een derde land.”.

6 bis  In afwijking van lid 1 hebben groepen die actief zijn via meer dan een instelling in de Unie en met een totale waarde van de activa die hoger is dan 30 miljard EUR, of dochterondernemingen van niet-EU-M-SI's, op [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een intermediaire EU-moederonderneming of, in het in lid 1 bis bedoelde geval, twee intermediaire EU-moederondernemingen vanaf [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn + drie jaar].

6 ter  De EBA dient een verslag in bij het Europees Parlement en bij de Raad, rekening houdend met de informatie die ontvangen is krachtens lid 5 tot... [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn + vier jaar]. Dit verslag neemt ten minste in overweging:

a)  of de vereisten van dit artikel werkbaar, noodzakelijk en evenredig zijn en of andere maatregelen passender zouden zijn;

b)  wat de gevolgen van structurele scheidingsvereisten zijn in andere rechtsgebieden.

6 quater  Binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn dient de EBA een verslag in bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de behandeling van bijkantoren uit derde landen krachtens de relevante nationale wetgeving van de lidstaten. Dit verslag neemt ten minste in overweging:

a)  of en in welke mate toezichthoudende praktijken krachtens nationale wetgeving voor bijkantoren uit derde landen tussen de lidstaten verschillen;

b)  of een verschillende behandeling van bijkantoren uit derde landen zou kunnen leiden tot reguleringsarbitrage;

c)  of verdere harmonisering van nationale regelingen voor bijkantoren uit derde landen noodzakelijk en passend zou zijn, met name ten aanzien van aanzienlijke bijkantoren uit derde landen.

De Commissie dient in voorkomend geval een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad op basis van de aanbevelingen van de EBA.

(10)  In artikel 23, lid 1, wordt letter b) vervangen door:

"b) de in artikel 91, lid 1, bedoelde reputatie, kennis, vaardigheden en ervaring van de leden van het leidinggevend orgaan die als gevolg van de voorgenomen verwerving de activiteiten van de kredietinstelling zullen leiden;".

(11)  In artikel 47 wordt lid 2 vervangen door:

"2. De bevoegde autoriteiten geven de EBA kennis van:

a)  alle vergunningen voor bijkantoren die aan kredietinstellingen met hoofdkantoor in een derde land zijn verleend;

b)  het totaal van de activa en passiva van de bijkantoren van kredietinstellingen met een vergunning die hun hoofdkantoor in een derde land hebben, zoals periodiek gerapporteerd.

De EBA publiceert op haar website de lijst van alle bijkantoren van ondernemingen uit derde landen die een vergunning hebben voor activiteiten in de lidstaten, met vermelding van de lidstaat en de totale activa van elk bijkantoor.".

(11 bis)  In artikel 56 worden de volgende letters f bis) en f ter) toegevoegd:

"f bis)  de toezichthoudende autoriteiten als bedoeld in artikel 48 van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad;

f ter)  de bevoegde autoriteiten of organen die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de regels inzake structurele scheiding in een bankgroep. "

(11 ter)  In artikel 57, lid 1, wordt de inleidende zin vervangen door:

“1) Onverminderd de artikelen 53, 54 en 55 zorgen de lidstaten ervoor dat een uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op:

(11 quater)  In artikel 63 wordt aan lid 1 de volgende alinea toegevoegd:

"De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten ten minste mogen verlangen dat een in de eerste alinea bedoelde persoon wordt vervangen indien die persoon zijn of haar verplichtingen uit hoofde van de eerste alinea niet nakomt."

(11 quinquies)  Artikel 74 wordt als volgt gewijzigd:

"1. De instellingen beschikken over solide governanceregelingen, waaronder een duidelijke organisatiestructuur met duidelijk omschreven, transparante en samenhangende verantwoordelijkheden, effectieve procedures voor de detectie, het beheer, de bewaking en de rapportage van de risico's waaraan zij blootstaan of bloot kunnen komen te staan, adequate internecontrolemechanismen, zoals degelijke administratieve en boekhoudkundige procedures, en een beloningsbeleid en een beloningscultuur die in overeenstemming zijn met en bijdragen tot een degelijk en doeltreffend risicobeheer. Dit beloningsbeleid en deze beloningscultuur zijn genderneutraal.

2. De in lid 1 bedoelde regelingen en processen zijn gedetailleerd uitgewerkt en staan in verhouding tot de aard, schaal en complexiteit van de risico's die inherent zijn aan het bedrijfsmodel en de werkzaamheden van de instelling. De technische criteria vastgelegd in de artikelen 76 tot en met 95 worden in aanmerking genomen.

3. De EBA geeft richtsnoeren af betreffende de in lid 1 bedoelde regelingen, processen en mechanismen, in overeenstemming met lid 2. Eén jaar na de vaststelling van deze richtlijn zal de EBA richtsnoeren afgeven over een genderneutraal beloningsbeleid voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Twee jaar na de bekendmaking van deze richtsnoeren en op basis van de informatie die door de nationale bevoegde autoriteiten is verzameld, stelt de EBA een verslag op over de toepassing van het genderneutrale beloningsbeleid door kredietinstellingen en beleggingsondernemingen."

(12)  In artikel 75 wordt lid 1 vervangen door:

"1. De bevoegde autoriteiten verzamelen de informatie die is openbaargemaakt overeenkomstig de criteria voor openbaarmaking van artikel 450, lid 1, onder g), h), i) en k), van Verordening (EU) nr. 575/2013 alsmede de informatie die door kredietinstellingen en beleggingsondernemingen is verstrekt over het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen en gebruiken deze informatie voor benchmarking van ontwikkelingen en praktijken op het gebied van beloning. De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van deze informatie."

(13)  Artikel 84 wordt vervangen door:

"Artikel 84Uit activiteiten buiten de handelsportefeuille voortvloeiend renterisico

1.  De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat instellingen interne systemen implementeren of gebruik maken van de gestandaardiseerde methode voor het opsporen, beoordelen, beheren en beperken van de risico's die voortvloeien uit potentiële veranderingen in rentetarieven welke van invloed zijn op de economische waarde van eigen vermogen en de netto-rentebaten van de activiteiten buiten de handelsportefeuille van een instelling.

2.  De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat instellingen interne systemen implementeren voor het beoordelen en monitoren van de risico's die voortvloeien uit potentiële veranderingen in kredietspreads welke van invloed zijn op de economische waarde van eigen vermogen en de nettorentebaten van de activiteiten buiten de handelsportefeuille van een instelling en welke niet verklaard worden door de in lid 1 bedoelde risico’s.

3.  De bevoegde autoriteiten kunnen instellingen ertoe verplichten de gestandaardiseerde methode als bedoeld in lid 1 te gebruiken wanneer de interne systemen welke die instellingen voor de beoordeling van de in lid 1 bedoelde risico’s toepassen, niet bevredigend zijn. In dat geval lichten de bevoegde autoriteiten hun argumentatie toe aan de betrokken instelling.

4.  De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling, voor de toepassing van dit artikel, van de beginselen voor een gestandaardiseerde methodologie die de instellingen kunnen gebruiken voor de beoordeling van de in lid 1 bedoelde risico's, met inbegrip van een conservatief geijkte alternatieve vereenvoudigde methode voor instellingen met totale activa ter waarde van minder dan 5 miljard EUR.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [één jaar na de inwerkingtreding] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

5.  De EBA vaardigt richtsnoeren uit tot nadere bepaling van:

a)  de criteria voor de beoordeling van de in lid 1 bedoelde risico’s door middel van een intern systeem van een instelling;

b)  de criteria voor de opsporing, het beheer en de beperking door instellingen van de in lid 1 bedoelde risico’s;

c)  de criteria voor de beoordeling en de monitoring door instellingen van de in lid 2 bedoelde risico’s;

d)  de criteria om te bepalen welke van de door de instellingen voor de toepassing van lid 1 geïmplementeerde interne systemen niet bevredigend zijn, als bedoeld in lid 3;

De EBA vaardigt deze richtsnoeren uiterlijk [één jaar na de inwerkingtreding] uit."

(14)  artikel 85, lid 1, wordt vervangen door:

"1. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat de instellingen beleidslijnen en procedures toepassen om de blootstelling aan operationeel risico, met inbegrip van modelrisico en risico's ten gevolge van outsourcing, te beoordelen en te beheren en om zelden voorkomende, zeer ernstige gebeurtenissen te dekken. De instellingen omschrijven nader wat voor de toepassing van deze beleidslijnen en procedures onder operationeel risico wordt verstaan.".

(14 bis)  In artikel 88 wordt aan lid 1 de volgende alinea toegevoegd:

  “De lidstaten zorgen er ten minste voor dat de leidinggevende organen van een instelling leningen aan verbonden partijen voortdurend monitoren en deze leningen melden aan de bevoegde autoriteit indien ze belangenconflicten teweeg kunnen brengen. De bevoegde autoriteiten hebben de bevoegdheid om dergelijke leningen te verbieden of te beperken.”

(14 ter)  Aan artikel 89 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"5 bis.  Uiterlijk 1 januari 2020 beoordeelt de Commissie, na raadpleging van de EBA, EIOPA en ESMA, of de in lid 1, onder a) tot en met f) bedoelde informatie nog steeds voldoende is, rekening houdend met eerdere effectbeoordelingen, internationale overeenkomsten en wetgevingsontwikkelingen in de Unie, en of er relevante informatie kan worden toegevoegd aan lid 1.

Op basis van de raadpleging van de EBA, EIOPA en ESMA, dient de Commissie uiterlijk op 30 juni 2020 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de in lid 5 bis bedoelde beoordeling en dient zij, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad."

(14 quater)  Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt vervangen door:

"1. Op instellingen, met inbegrip van financiële holdings en gemengde financiële holdings, rust de primaire verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de leden van het leidinggevend orgaan steeds als voldoende betrouwbaar bekendstaan en beschikken over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring voor de vervulling van hun taken. ▌De leden van het leidinggevend orgaan voldoen in het bijzonder aan de eisen van de leden 2 tot en met 8.”

b)  de leden 7 en 8 worden vervangen door:

"7. Het leidinggevend orgaan beschikt in zijn geheel genomen over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring om inzicht te hebben in de bedrijfsactiviteiten van de instelling, met inbegrip van de voornaamste risico's waaraan deze is blootgesteld. De algemene samenstelling van het leidinggevend orgaan weerspiegelt een voldoende brede waaier van ervaring.

"8. Elk lid van het leidinggevend orgaan handelt eerlijk, integer en met onafhankelijkheid van geest om daadwerkelijk de besluiten van de directie te beoordelen en deze aan te vechten indien zulks noodzakelijk is en om daadwerkelijk toe te zien en controle uit te oefenen op de bestuurlijke besluitvorming. Dit vereiste mag er niet toe leiden dat leden van verbonden ondernemingen of verbonden entiteiten uit het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie worden geweerd."

c)  het volgende lid wordt toegevoegd:

"13 bis In afwijking van artikel 13, lid 1, mogen de bevoegde autoriteiten, naar eigen goeddunken, de naleving door instellingen van de vereisten volgens artikel 91, leden 1 tot en met 8, met betrekking tot het leidinggevende orgaan in zijn toezichthoudende functie beoordelen voor of na de aanstelling van een van de leden ervan."

(15)  Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt geschrapt.

b)  in lid 2 wordt de inleidende zin vervangen door:

“De bevoegde autoriteiten dragen er zorg voor dat de instellingen bij de vaststelling en de toepassing van het totale beloningsbeleid, met inbegrip van salarissen en uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen, voor categorieën werknemers, die beroepswerkzaamheden uitoefenen met een aanzienlijke invloed op het risicoprofiel van die instellingen, inclusief leidinggevende, risiconemende en controlefuncties, en elke werknemer wiens totale beloning hem op hetzelfde beloningsniveau plaatst als leidinggevenden▐, de volgende beginselen in acht nemen op een wijze die aansluit bij hun omvang, interne organisatie en aard, reikwijdte en complexiteit van hun werkzaamheden: “

b bis)  in lid 2 wordt de volgende letter ingevoegd:

“a bis) het beloningsbeleid is genderneutraal: vrouwelijke en mannelijke medewerkers ontvangen een gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid."

b ter)  Het volgende lid wordt toegevoegd:

"2 bis. Lid 2 van dit artikel en de artikelen 94 en 95 mogen geen afbreuk doen aan de volledige uitoefening van de fundamentele rechten die door de bepalingen van artikel 153, lid 5, VWEU worden gegarandeerd, aan de algemene beginselen van nationaal overeenkomstenrecht en arbeidsrecht, aan toepasselijk Unie- en nationaal recht inzake de rechten en de betrokkenheid van aandeelhouders en de algemene verantwoordelijkheden van de leidinggevende organen van de instelling in kwestie, en evenmin aan de eventuele rechten van de sociale partners om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten en te bekrachtigen, overeenkomstig nationaal recht en gebruiken."

(16)  Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 1 wordt punt l), i) vervangen door:

"i) aandelen of, afhankelijk van de juridische structuur van de betrokken instelling, equivalente eigendomsbelangen; of op aandelen gebaseerde instrumenten of, afhankelijk van de juridische structuur van de betrokken instelling, equivalente niet-liquide instrumenten;".

a bis) in lid 1 wordt letter m) als volgt gewijzigd:

“ m) een aanzienlijk deel, en in ieder geval ten minste 40 % van de variabele beloningscomponent, wordt uitgesteld over een periode van ten minste ▌vijf jaar die aansluit bij de aard van activiteiten, de risico's daarvan en de activiteiten van het personeelslid in kwestie.

Uitgestelde beloning wordt niet sneller dan op pro-rata basis verworven. Indien een variabele beloningscomponent een bijzonder hoog bedrag is, wordt daarvan ten minste 60 % uitgesteld. De duur van de uitstelperiode wordt vastgesteld in overeenstemming met de bedrijfscyclus, de aard van de activiteiten, de risico's daarvan, en de activiteiten van het desbetreffende personeelslid"

b)  de volgende leden worden toegevoegd:

"3. In afwijking van lid 1 zijn de beginselen omschreven onder l) en m) en in de tweede alinea onder o) niet van toepassing op:

a)  een instelling op individuele basis, die ook onder prudentiële consolidatie kan vallen of die onderdeel is van een bankgroep, waarvan de waarde van de activa gemiddeld 8 miljard EUR of minder bedraagt over de periode van vier jaar die onmiddellijk voorafgaat aan het lopende boekjaar;

b)  een personeelslid waarvan de jaarlijkse variabele beloning niet hoger is dan 50 000 EUR en niet meer dan een vierde van de totale jaarlijkse vergoeding van het personeelslid vertegenwoordigt.

In afwijking van letter a) kan een bevoegde autoriteit besluiten dat instellingen op een individuele basis, ook als zij vallen onder prudentiële consolidatie of deel uitmaken van een bankgroep, waarvan de totale waarde van de activa lager is dan de in punt a) bedoelde drempel, niet onder de afwijking vallen wegens de aard en de omvang van hun activiteiten, hun interne organisatie of, indien van toepassing, de kenmerken van de groep waartoe zij behoren.

In afwijking van letter b) kan een bevoegde autoriteit besluiten dat personeelsleden waarvan de jaarlijkse variabele vergoeding onder de drempel en onder het aandeel als bedoeld in letter b) blijft, niet onder de afwijking vallen wegens specifieke kenmerken van de nationale markt op het gebied van beloningspraktijk of wegens de aard van de taken en het beroepsprofiel van deze personeelsleden.

4. Uiterlijk [vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] evalueert de Commissie in nauwe samenwerking met de EBA de toepassing van lid 3 en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag daarover in, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

5. De EBA stelt richtsnoeren vast om de tenuitvoerlegging van lid 3 te vergemakkelijken en de consistente toepassing daarvan te waarborgen."

(17)  Artikel 97 wordt als volgt gewijzigd:

a)  In artikel 97, lid 1, wordt letter b) geschrapt;

b)  het volgende nieuwe lid wordt ingevoegd:

"4 bis. De bevoegde autoriteiten mogen de methodologieën voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde toetsing en evaluatie aanpassen om rekening te houden met instellingen met een vergelijkbaar risicoprofiel, zoals een vergelijkbaar bedrijfsmodel of een vergelijkbare geografische locatie van blootstellingen. Zulke aangepaste methoden kunnen risicogeoriënteerde benchmarks en kwantitatieve indicatoren bevatten, en hebben geen invloed op de instellingsspecifieke aard van overeenkomstig artikel 104 opgelegde maatregelen.

In het geval dat de bevoegde autoriteiten overeenkomstig dit lid aangepaste methodologieën gebruiken, stellen zij de EBA daarvan in kennis. De EBA monitort de toezichtpraktijken en geeft richtsnoeren af tot nadere bepaling van de wijze waarop vergelijkbare risicoprofielen in het kader van dit lid moeten worden beoordeeld en een Uniebreed consistente en evenredige toepassing van vergelijkbare op instellingen toegesneden methodologieën kan worden gegarandeerd. Deze richtsnoeren worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010."

(18)  Artikel 98 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 1 wordt letter j) geschrapt;

a bis)  De volgende leden 3 bis en 3 ter worden ingevoegd:

"3 bis. Rekening houdend met de ervaring die is opgedaan met de toepassing van de in artikel 395, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde richtsnoeren ontwikkelt de EBA uiterlijk... [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] ontwerpen van technische reguleringsnormen voor de ontwikkeling van een methodologische norm voor de bevoegde autoriteiten ter specificatie van passende geaggregeerde limieten voor blootstellingen met betrekking tot schaduwbankentiteiten die buiten een gereglementeerd kader bankactiviteiten verrichten, alsmede afzonderlijke limieten voor blootstellingen met betrekking tot dergelijke entiteiten.

Voor de toepassing van dit lid, ontwikkelt de EBA passende criteria om de term ‘schaduwbankentiteit’ te definiëren als een onderneming die ten minste een of meer activiteiten als kredietintermediair uitvoert.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk... [datum] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

3 ter. Vanaf uiterlijk 1 december 2021 monitoren de bevoegde autoriteiten complexe gestructureerde financieringstransacties als bedoeld in artikel 449 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013, met het doel om transacties te detecteren die zodanig zijn gestructureerd dat zij mogelijk grote belastingvoordelen opleveren.

Zij stellen de Commissie op de hoogte van elke transactie waarvan is vastgesteld dat het risico bestaat dat zij tot aanzienlijke belastingvoordelen leiden."

b)  lid 5 wordt vervangen door:

"5. De toetsing en de evaluatie door de bevoegde autoriteiten hebben ook betrekking op de blootstelling van de instelling aan het renterisico dat voortvloeit uit activiteiten buiten de handelsportefeuille. In elk geval moeten toezichtmaatregelen worden genomen indien de economische waarde van het eigen vermogen van een instelling als bedoeld in artikel 84, lid 1, met meer dan 15 % van het tier 1-kernkapitaal afneemt ten gevolge van een plotselinge en onverwachte verandering in de rentetarieven als gedefinieerd in een van de zes op de rentetarieven toegepaste schokscenario's in het toezicht of indien de instelling te maken heeft met een "grote daling" van de netto-rentebaten als gevolg van een plotselinge en onverwachte verandering van de rentetarieven als gedefinieerd in een van de op de rentetarieven toegepaste schokscenario's in het toezicht. Van toezichtsrechtelijke maatregelen kan worden afgezien, wanneer de bevoegde autoriteiten, op basis van de controle en de beoordeling van het renterisico, concluderen dat de instelling niet overmatig is blootgesteld aan het renterisico dat zij loopt bij activiteiten buiten de handelsportefeuille en dat de instelling het renterisico voortvloeiend uit activiteiten buiten de handelsportefeuille op adequate wijze beheert.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder toezichtsrechtelijke maatregelen een van de volgende maatregelen verstaan:

a)  maatregelen als bedoeld in artikel 104, lid 1, en artikel 104 bis;

b)  gemeenschappelijke aannames voor modellering en parameters, behalve die welke zijn vastgelegd in lid 5 bis, onder b), die de instellingen in aanmerking nemen bij hun berekening van de economische waarde van het eigen vermogen overeenkomstig artikel 84, lid 1.”.

c)  het volgende lid 5 bis wordt ingevoegd:

"5 bis. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling, voor de toepassing van lid 5, van:

a)  zes schokscenario’s in het toezicht die voor elke valuta moeten worden toegepast op de rentetarieven;

b)  gemeenschappelijke aannames voor modellering en parameters die instellingen in aanmerking nemen bij hun berekening van de economische waarde van het eigen vermogen overeenkomstig lid 5;

c)  gemeenschappelijke aannames voor modellering en parameters die de instellingen in aanmerking nemen bij hun berekening van de nettorentebaten en bij wat wordt verstaan onder een "grote daling".

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [één jaar na de inwerkingtreding] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.".

c bis)  De volgende leden 7 bis, 7 ter en 7 quater worden ingevoegd:

"7 bis. Met het oog op de evenredige toepassing van de bepalingen van deze richtlijn en van Verordening (EU) nr. 575/2013 geven de bevoegde autoriteiten in het kader van de toetsing en evaluatie door de toezichthouder een gedetailleerde schets hoe zij rekening hebben gehouden met de omvang en het werkterrein van de instelling, alsmede met de complexiteit van de uit het bedrijfsmodel van de instelling voortvloeiende risico's.

7 ter. Voor de toepassing van lid 3 ter van dit artikel geeft de EBA voor 1 juni 2021 in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren af tot bepaling van kwalitatieve en kwantitatieve criteria en metingen voor de detectie van transacties die zodanig zijn gestructureerd dat zij mogelijk grote belastingvoordelen opleveren.

7 quater. De EBA onderzoekt de invoering van technische criteria voor het proces van toetsing en evaluatie, door de toezichthouder, van risico’s die verband houden met blootstellingen aan activiteiten die hoofdzakelijk worden geassocieerd met milieu-, sociale en governancedoelstellingen (MSG) om o.a. de mogelijke bronnen en effecten van zulke risico’s voor instellingen te beoordelen, rekening houdend met bestaande duurzaamheidsrapportage door instellingen, alsmede het werk met betrekking tot de verslaglegging als bedoeld in artikel 501 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Voor de toepassing van de eerste alinea omvat het EBA-verslag ten minste de volgende elementen:

a)  de definitie van de MSG-gerelateerde risico’s, fysieke risico’s en overgangsrisico’s, inclusief risico’s die zijn verbonden aan de waardedaling van activa door veranderingen in de regelgeving en kwalitatieve en kwantitatieve criteria en metingen om dergelijke risico’s te beoordelen, alsmede een methodologie om te beoordelen of dergelijke risico’s op de korte, middellange of lange termijn kunnen ontstaan en een wezenlijk, financieel gevolg kunnen hebben voor de instelling;

b)  of significante concentraties van specifieke kredietblootstellingen de MSG-risico’s, fysieke risico’s en overgangsrisico’s voor die instelling kunnen verhogen;

c)  de beschrijving van de processen die de instelling gebruikt om MSG-risico's, fysieke risico’s en overgangsrisico’s te bepalen, te beoordelen en te beheersen;

d)  de parameters en maatstaven die toezichthouders instellingen kunnen hanteren om de gevolgen van MSG-risico's, fysieke risico’s en overgangsrisico’s op de korte, middellange en lange termijn voor de kredietverlening en de activiteit van financieel intermediair te beoordelen;

e)  of het passend is specifieke criteria te ontwikkelen voor stresstests en toekomstgerichte analyse van het klimaatscenario op de portefeuilles van de gereglementeerde entiteiten om milieurisico's, fysieke risico’s en overgangsrisico’s, inclusief risico’s die zijn verbonden aan de waardedaling van activa door veranderingen in de regelgeving en de afstemming op het klimaat van kredietportefeuilles op Unieniveau te beoordelen.

De EBA dient uiterlijk... [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een verslag in over haar bevindingen aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Op basis van dit verslag kan de EBA, in voorkomend geval, richtsnoeren vaststellen om criteria in te voeren die verband houden met de MSG-risico’s voor het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder, waarbij rekening wordt gehouden met de bevindingen van het in dit lid bedoelde EBA-verslag.”

(19)  in artikel 99, lid 2, wordt letter b) geschrapt.

(20)  Artikel 103 wordt geschrapt.

(21)  Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:

a)  de leden 1 en 2 worden vervangen door:

"1. Voor de toepassing van artikel 97, artikel 98, lid 4 en lid 5, artikel 101, lid 4, en artikel 102, en voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 beschikken de bevoegde autoriteiten ten minste over de volgende bevoegdheden:

a)  zij kunnen eisen dat de instellingen aanvullend eigen vermogen boven de bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde vereisten aanhouden onder de in artikel 104 bis gestelde voorwaarden;

b)  zij kunnen eisen dat de overeenkomstig de artikelen 73 en 74 ingevoerde regelingen, processen, mechanismen en strategieën worden versterkt;

c)  zij kunnen eisen dat de instellingen een plan indienen om opnieuw te voldoen aan de toezichtvereisten uit hoofde van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013, met opgaaf van een termijn voor de uitvoering ervan, alsmede in het plan verbeteringen aanbrengen wat het toepassingsgebied en de uitvoeringstermijn betreft;

d)  zij kunnen eisen dat de instellingen in verband met de eigenvermogensvereisten een specifiek voorzieningenbeleid voeren of activa op een specifieke wijze behandelen;

e)  zij kunnen restricties of beperkingen opleggen ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten, de transacties of het netwerk van instellingen dan wel de afstoting verlangen van activiteiten die buitensporige risico's voor de soliditeit van een instelling opleveren;

f)  zij kunnen een beperking eisen van het risico dat verbonden is aan de activiteiten, producten en systemen, inclusief de uitbestede activiteiten, van instellingen;

g)  zij kunnen eisen dat de instellingen de variabele beloning beperken tot een bepaald percentage van hun netto-inkomsten indien deze beloning niet verenigbaar is met de instandhouding van een solide kapitaalbasis;

h)  zij kunnen eisen dat de instellingen hun nettowinsten gebruiken om het eigen vermogen te versterken;

i)  zij kunnen uitkeringen of rentebetalingen door een instelling aan aandeelhouders, vennoten of houders van aanvullend tier 1-instrumenten beperken of verbieden mits het verbod niet leidt tot wanbetaling door de instelling;

j)  zij kunnen aanvullende rapportagevereisten of een frequentere rapportage opleggen, onder meer wat rapportage over kapitaal- en liquiditeitsposities betreft;

k)  zij kunnen specifieke liquiditeitsvereisten opleggen, waaronder beperkingen ten aanzien van looptijdverschillen tussen activa en passiva;

l)  zij kunnen bijkomende openbaarmakingen alleen op ad-hocbasis eisen.

2. Voor de toepassing van lid 1, onder j), mogen de bevoegde autoriteiten instellingen alleen bijkomende rapportagevereisten of een frequentere rapportage opleggen indien de te rapporteren informatie niet leidt tot duplicering en aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)  een van de voorwaarden bedoeld in de letters a) en b) van artikel 102, lid 1, is van toepassing;

b)  de bevoegde autoriteit acht het redelijk deze vereisten op te leggen om de in artikel 102, lid 1, onder b), bedoelde aanwijzingen te verzamelen;

c)  de bijkomende informatie is vereist voor de duur van het programma voor onderzoek door de toezichthouder overeenkomstig artikel 99.

Informatie die van de instellingen kan worden gevraagd, wordt geacht tot duplicering te leiden zoals bedoeld in de eerste alinea wanneer dezelfde of grotendeels dezelfde informatie reeds voor de bevoegde autoriteit beschikbaar is, door de bevoegde autoriteit kan worden geproduceerd of verkregen via andere middelen dan de verplichting voor de instelling om hierover te rapporteren. Wanneer de informatie voor de bevoegde autoriteit beschikbaar is in een ander formaat of in een andere mate van granulariteit dan de te rapporteren bijkomende informatie, eist de bevoegde autoriteit geen bijkomende informatie wanneer het verschil in formaat of granulariteit haar niet belet om in wezen vergelijkbare informatie te produceren.";

b)  lid 3 wordt geschrapt.

(22)  de volgende artikelen 104 bis, 104 ter en 104 quater worden ingevoegd:

"Artikel 104 bisAanvullend-eigenvermogensvereiste

1.  De bevoegde autoriteiten leggen het aanvullend-eigenvermogensvereiste bedoeld in artikel 104, lid 1, onder a), ▌op wanneer zij op basis van de toetsingen overeenkomstig de artikelen 97 en 101 een van de volgende situaties voor een individuele instelling vaststellen:

a)  de instelling is blootgesteld aan risico’s of aspecten van risico’s die niet of niet voldoende door de eigenvermogensvereisten als bedoeld in de delen drie, vier, vijf en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden gedekt, zoals nader omschreven in lid 2;

b)  de instelling voldoet niet aan de vereisten van de artikelen 73 en 74 van deze richtlijn of artikel 393 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en de enkele toepassing van andere administratieve maatregelen of toezichthoudende maatregelen is mogelijk ontoereikend om de regelingen, processen, mechanismen en strategieën binnen een passende termijn te verbeteren;

c)  de in artikel 98, lid 4, bedoelde aanpassingen worden ontoereikend geacht om de instelling in staat te stellen haar posities binnen een korte termijn te verkopen of af te dekken zonder wezenlijke verliezen te lijden in normale marktomstandigheden;

d)  uit de in artikel 101, lid 4, bedoelde toetsing blijkt dat het niet-naleven van de vereisten voor de toepassing van de toegestane benadering waarschijnlijk zal leiden tot ontoereikende eigenvermogensvereisten;

e)  de instelling laat herhaaldelijk na een toereikend niveau van aanvullend eigen vermogen als beschreven in artikel 104 ter, lid 1, vast te stellen of te handhaven;

e bis)  andere instellingsspecifieke situaties die volgens de bevoegde autoriteit aanleiding geven tot wezenlijke toezichtproblemen.

De bevoegde autoriteiten leggen het aanvullend-eigenvermogensvereiste bedoeld in artikel 104, lid 1, onder a), alleen op ter dekking van de risico's die individuele instellingen door hun activiteiten lopen, waaronder de risico's die het effect van bepaalde bedrijfsmodellen of marktontwikkelingen op het risicoprofiel van een individuele instelling weerspiegelen.

2.  Voor de toepassing van lid 1, onder a), worden risico’s of aspecten van risico’s geacht niet of niet voldoende door de eigenvermogensvereisten als bedoeld in de delen drie, vier, vijf en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013 te zijn gedekt, wanneer de bedragen, de samenstelling en de verdeling van het kapitaal dat de bevoegde autoriteit toereikend acht, rekening houdend met het toezicht op de door de instelling verrichte evaluatie overeenkomstig artikel 73, eerste alinea, hoger zijn dan de eigenvermogensvereisten van de instelling als bedoeld in de delen drie, vier, vijf en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Voor de toepassing van de eerste alinea dekt het toereikend geachte kapitaal alle wezenlijke risico's of aspecten van risico's die niet of niet voldoende onder een specifiek eigenvermogensvereiste vallen. Daartoe kunnen risico’s of aspecten van risico’s behoren die uitdrukkelijk van de eigenvermogensvereisten als bedoeld in de delen drie, vier, vijf en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn uitgesloten. Deze informatie kan het volgende omvatten:

a)  wezenlijke instellingsspecifieke risico's of aspecten van dergelijke risico's die uitdrukkelijk van de eigenvermogensvereisten als bedoeld in de delen drie, vier, vijf en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn uitgesloten;

b)  wezenlijke instellingsspecifieke risico's of aspecten van dergelijke risico's die, ondanks dat voldaan is aan de toegepaste vereisten als bedoeld in de delen drie, vier, vijf en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013, mogelijk worden onderschat.

De bevoegde autoriteiten beoordelen de risico’s waaraan de instelling is blootgesteld, rekening houdend met het specifieke risicoprofiel van elke afzonderlijke instelling. De risico’s of aspecten van risico’s als bedoeld in lid 1, onder a), omvatten geen risico’s waarvoor deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 575/2013 in een overgangsbehandeling voorziet, of risico’s die onder grandfatheringbepalingen vallen.

Uit activiteiten buiten de handelsportefeuille voortvloeiende renterisico’s kunnen wezenlijk geacht worden wanneer zich een geval voordoet overeenkomstig artikel 98, lid 5, tenzij de bevoegde autoriteit bij de controle en de beoordeling van het renterisico tot de conclusie komt dat de instelling niet overmatig is blootgesteld aan het renterisico dat zij loopt bij activiteiten buiten de handelsportefeuille en dat de instelling het renterisico voortvloeiend uit activiteiten buiten de handelsportefeuille op adequate wijze beheert.

3.  De bevoegde autoriteiten bepalen het niveau van het aanvullend eigen vermogen zoals vereist op grond van artikel 104, lid 1, onder a), als het verschil tussen het kapitaal dat toereikend wordt geacht overeenkomstig lid 2, en de eigenvermogensvereisten als bedoeld in de delen drie, vier, vijf en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013.

4.  De bevoegde autoriteiten eisen dat instellingen voldoen aan het aanvullend-eigenvermogensvereiste bedoeld in artikel 104, lid 1, onder a), met eigen vermogen ▌, onder de volgende voorwaarden:

a)  ▌drie vierde van het aanvullend-eigenvermogensvereiste wordt voldaan met tier 1-kapitaal;

b)  ▌drie vierde van het tier 1-kapitaal bestaat uit CET 1-kapitaal.

In afwijking van de eerste alinea kan de bevoegde autoriteit de instelling vragen aan haar aanvullend-eigenvermogensvereiste met een hoger percentage tier 1-kapitaal of tier 1-kernkapitaal te voldoen, indien nodig en gelet op de specifieke omstandigheden van de instelling.

Eigen vermogen dat voor de financiering van de aanvullend-eigenvermogensvereisten bedoeld in artikel 104, lid 1, onder a), wordt gebruikt, mag niet worden gebruikt om te voldoen aan de eigenvermogensvereisten bedoeld onder a), b) en c) en van artikel 92, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, het gecombineerde buffervereiste als bedoeld in artikel 128, punt 6, van deze richtlijn, of het richtsnoer inzake aanvullend eigen vermogen in artikel 104 ter.

In afwijking van de derde alinea kan eigen vermogen dat wordt gebruikt om te voldoen aan de aanvullend-eigenvermogensvereisten als bedoeld in artikel 104, lid 1, onder a), opgelegd door de bevoegde autoriteiten voor risico’s of aspecten van risico’s die niet voldoende door artikel 92, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden gedekt, worden gebruikt voor het gecombineerde-buffervereiste als bedoeld in artikel 128, lid 6, van deze richtlijn.

5.  De bevoegde autoriteit motiveert het besluit om een aanvullend-eigenvermogensvereiste krachtens artikel 104, lid 1, onder a), op te leggen schriftelijk ten aanzien van elke instelling, ten minste door duidelijk de volledige beoordeling van de gegevens als bedoeld in de leden 1 tot en met 4 uiteen te zetten. In het geval als bedoeld in lid 1, onder d), omvat dit een specifieke motivering van de redenen waarom het opleggen van kapitaalrichtsnoeren niet langer toereikend wordt geacht.

Artikel 104 terRichtsnoer inzake aanvullend eigen vermogen

1.  Op grond van de strategieën en procedures als bedoeld in artikel 73 en na raadpleging van de bevoegde autoriteit voeren de instellingen een passend niveau van eigen vermogen in dat de bevoegde autoriteit tevreden stelt en dat voldoende hoger ligt dan de vereisten als bedoeld in de delen drie, vier, vijf en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in deze richtlijn, met inbegrip van de aanvullend-eigenvermogensvereisten die overeenkomstig artikel 104, lid 1, onder a), door de bevoegde autoriteiten zijn opgelegd, om ervoor te zorgen dat het eigen vermogen van de instelling de potentiële verliezen die in de stresstest als bedoeld in artikel 100 zijn aangewezen, kan absorberen, zonder inbreuk te maken op:

a)   een minimaal vast niveau van eigen vermogen vastgesteld door de bevoegde autoriteiten, waarbij de bevoegde autoriteiten rekening kunnen houden met geloofwaardige bestuurlijke maatregelen en eventuele dynamische aanpassingen in de balans tijdens de prognoseperiode; of

b)  ▌de eigenvermogensvereisten als bedoeld in delen drie, vier, vijf en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013 en de aanvullend-eigenvermogensvereisten die overeenkomstig artikel 104, lid 1, onder a) door de bevoegde autoriteiten zijn opgelegd, waarbij de bevoegde autoriteiten rekening houden met geloofwaardige bestuurlijke maatregelen en eventuele dynamische aanpassingen in de balans tijdens de prognoseperiode.

2.  De bevoegde autoriteiten evalueren regelmatig het niveau van het eigen vermogen dat in overeenstemming met lid 1 door elke instelling is vastgesteld, rekening houdend met de resultaten van de toetsingen en evaluaties die overeenkomstig de artikelen 97 en 101 zijn verricht, met inbegrip van de resultaten van de in artikel 100 bedoelde stresstests.

3.  De bevoegde autoriteiten delen de instellingen het resultaat van de in lid 2 bedoelde evaluatie, alsmede het richtsnoer voor toezichthouders inzake het overeenkomstig lid 1 vastgestelde eigen vermogen mee.

4 bis.  Eigen vermogen dat wordt gebruikt om aan het niveau van aanvullend eigen vermogen bedoeld in lid 1 van dit artikel, te voldoen, mag niet worden gebruikt om te voldoen aan de eigenvermogensvereisten bedoeld onder a), b) en c) van artikel 92, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, de vereiste van artikel 104 bis van deze richtlijn of de gecombineerde-buffervereiste als bedoeld in artikel 128, lid 6, van deze richtlijn.

5.  Een instelling die niet voldoet aan de in lid 3 bedoelde verwachtingen, is niet onderworpen aan de in artikel 141 bedoelde beperkingen.

5 bis.  De EBA evalueert de toepassing van dit artikel, met inbegrip van lid 1, onder a) en lid 1, onder b), binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn en brengt daarover verslag uit aan de Commissie. Op basis van dit verslag moet de Commissie, zo nodig, een wetgevingsvoorstel bij het Europees Parlement en de Raad indienen.

Artikel 104 quaterSamenwerking met afwikkelingsautoriteiten

1.  De bevoegde autoriteiten raadplegen de afwikkelingsautoriteiten voordat zij aanvullend-eigenvermogensvereisten als bedoeld in artikel 104, lid 1, onder a), vaststellen en voordat zij de instelling verwachtingen voor aanpassingen in het niveau van eigen vermogen meedelen overeenkomstig artikel 104 ter. Hiertoe verstrekken de bevoegde autoriteiten de afwikkelingsautoriteiten alle beschikbare informatie.

2.  De bevoegde autoriteiten informeren de desbetreffende afwikkelingsautoriteiten over het overeenkomstig artikel 104, lid 1, onder a), aan de instelling opgelegde aanvullend-eigenvermogensvereiste en over de aan de instelling meegedeelde verwachtingen voor aanpassingen in het niveau van eigen vermogen overeenkomstig artikel 104 ter.".

(23)  in artikel 105 wordt letter d) geschrapt.

(24)  In artikel 108 wordt lid 3 geschrapt.

(25)  In artikel 109 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

"2. De bevoegde autoriteiten eisen dat de onder deze richtlijn vallende moederondernemingen en dochterondernemingen op geconsolideerde of gesubconsolideerde basis aan de in afdeling II van dit hoofdstuk vervatte verplichtingen voldoen, om ervoor te zorgen dat de uit hoofde van afdeling II van dit hoofdstuk vereiste regelingen, processen en mechanismen samenhang vertonen en goed geïntegreerd zijn en dat alle voor het toezicht relevante gegevens en informatie kunnen worden verstrekt. Zij zorgen er in het bijzonder voor dat de onder deze richtlijn vallende moederondernemingen en dochterondernemingen die regelingen, processen en mechanismen toepassen in hun niet onder deze richtlijn vallende dochterondernemingen, met inbegrip van vestigingen in offshore financiële centra. Deze regelingen, processen en mechanismen zijn verder samenhangend en goed geïntegreerd en deze dochterondernemingen zijn eveneens in staat de voor het toezicht relevante gegevens en informatie te verstrekken. Dochterondernemingen die zelf niet onder deze richtlijn vallen, moeten voldoen aan hun sectorspecifieke vereisten op individueel niveau.

3. De uit afdeling II van dit hoofdstuk voortvloeiende verplichtingen betreffende dochterondernemingen die zelf niet onder deze richtlijn vallen, zijn niet van toepassing indien de EU-moederinstelling ten aanzien van de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat de toepassing van afdeling II onrechtmatig is volgens de wetten van het derde land waar de dochteronderneming is gevestigd.

3 bis. Voor de toepassing van lid 2 stelt de EBA na raadpleging van de ESMA ontwerpen van reguleringsnormen op met betrekking tot de praktische aspecten van de toepassing van de beloningsvoorschriften krachtens deze richtlijn op dochterondernemingen die zelf niet onder deze richtlijn vallen.

Rekening houdend met de omvang en interne organisatie van de instelling, de aard, de reikwijdte en de complexiteit van haar bedrijfsactiviteiten, alsmede met het feit dat de wetgeving van de specifieke sector primeert indien specifieke vereisten van deze richtlijn conflicteren met de sectorale vereisten, worden in deze ontwerpen van reguleringsnormen de kwalitatieve en passende kwantitatieve criteria gespecificeerd om de categorieën van groepsrisiconemers vast te stellen, alsmede de categorieën van instrumenten die het risicoprofiel van de groep weerspiegelen.

In deze context beoordeelt de EBA, in overleg met de ESMA, de bestaande technische reguleringsnormen inzake criteria tot vaststelling van de categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instellingen wezenlijk beïnvloeden als bedoeld in artikel 92, lid 2, van deze richtlijn, en wijzigt deze indien noodzakelijk.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. "

(26)  Artikel 113 wordt vervangen door:

"Artikel 113Gezamenlijke besluiten over instellingsspecifieke prudentiële vereisten

1.  De consoliderende toezichthouder en de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding in een lidstaat, stellen alles in het werk om te komen tot een gezamenlijk besluit over:

a)  de toepassing van de artikelen 73 en 97 om vast te stellen of het geconsolideerde eigen vermogen van de groep instellingen toereikend is voor zijn financiële positie en risicoprofiel en welk niveau van eigen vermogen voor de toepassing van artikel 104, lid 1, punt a), voor elke entiteit binnen de groep instellingen en op geconsolideerde basis noodzakelijk is;

b)  maatregelen om belangrijke aangelegenheden en wezenlijke bevindingen in verband met het liquiditeitstoezicht aan te pakken, onder meer wanneer deze betrekking hebben op de adequaatheid van de organisatie en de behandeling van risico's overeenkomstig artikel 86 en de behoefte aan instellingsspecifieke liquiditeitsvereisten overeenkomstig artikel 105 van deze richtlijn;

1 bis.  De consoliderende toezichthouder informeert de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding in een lidstaat, over de verwachtingen voor aanpassingen in het niveau van het geconsolideerde eigen vermogen overeenkomstig artikel 104 ter, lid 3.

2.  De gezamenlijke besluiten als bedoeld in lid 1 worden genomen:

a)  voor de toepassing van lid 1, onder a), binnen vier maanden nadat de consoliderende toezichthouder bij de andere relevante bevoegde autoriteiten een verslag met de risicobeoordeling van de groep instellingen overeenkomstig artikel 104 bis heeft ingediend;

b)  voor de toepassing van lid 1, onder b), binnen vier maanden nadat de consoliderende toezichthouder een verslag met de beoordeling van het liquiditeitsrisicoprofiel van de groep instellingen overeenkomstig de artikelen artikel 86 en 105 heeft ingediend;

c)  voor de toepassing van lid 1, onder c), binnen vier maanden nadat de consoliderende toezichthouder een verslag met de risicobeoordeling van de groep instellingen overeenkomstig artikel 104 ter heeft ingediend.

In de gezamenlijke besluiten wordt ook rekening gehouden met de risicobeoordeling die de desbetreffende bevoegde autoriteiten krachtens de artikelen 73, 97, 104 bis en 104 ter met betrekking tot dochterondernemingen hebben verricht.

De onder a) en b) van lid 1 bedoelde gezamenlijke besluiten worden op schrift gesteld met volledige opgaaf van redenen en de consoliderende toezichthouder doet dit document aan de EU-moederinstelling toekomen. Bij een geschil raadpleegt de consoliderende toezichthouder de EBA op verzoek van een van de andere betrokken bevoegde autoriteiten. De consoliderende toezichthouder kan de EBA op eigen initiatief raadplegen.

3.  Als de bevoegde autoriteiten niet binnen de in lid 2 genoemde termijnen tot een gezamenlijk besluit komen, wordt het besluit over de toepassing van de artikelen 73, 86 en 97, artikel 104, lid 1, onder a), artikel 104 bis en artikel 105 op geconsolideerde basis genomen door de consoliderende toezichthouder nadat hij de door de relevante bevoegde autoriteiten verrichte risicobeoordeling van de dochterondernemingen in overweging heeft genomen. Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van één van de in lid 2 bedoelde termijnen de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 naar de EBA heeft verwezen, stelt de consoliderende toezichthouder zijn besluit uit in afwachting van een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit en neemt hij zijn besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 2 bedoelde termijnen worden beschouwd als verzoeningsfasen in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet naar de EBA verwezen na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

Het besluit over de toepassing van de artikelen 73, 86 en 97, artikel 104, lid 1, onder a), en de artikelen 104 ter en artikel 105 wordt op individuele of gesubconsolideerde basis genomen door de desbetreffende bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding, nadat de standpunten en voorbehouden van de consoliderende toezichthouder in overweging zijn genomen. Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van een van de in lid 2 bedoelde termijnen de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 naar de EBA heeft verwezen, stellen de bevoegde autoriteiten hun besluit uit in afwachting van een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit en nemen zij hun besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 2 bedoelde termijnen worden beschouwd als verzoeningsperiodes in de zin van de bedoelde verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

De besluiten worden op schrift gesteld met volledige opgaaf van redenen en met inachtneming van de risicobeoordelingen, standpunten en voorbehouden die gedurende de in lid 2 bedoelde termijnen door de andere bevoegde autoriteiten zijn uitgesproken. De consoliderende toezichthouder doet het document toekomen aan alle betrokken bevoegde autoriteiten en aan de EU-moederinstelling.

Indien de EBA is geraadpleegd, houden alle bevoegde autoriteiten rekening met haar advies en geven zij de redenen aan voor elke belangrijke afwijking daarvan.

4.  De in lid 1 bedoelde gezamenlijke besluiten en de in lid 3 bedoelde besluiten die de bevoegde autoriteiten hebben genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, worden als definitief erkend en toegepast door de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten.

De in lid 1 bedoelde gezamenlijke besluiten en elk besluit dat overeenkomstig lid 3 bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit wordt genomen, worden jaarlijks geactualiseerd, of in uitzonderlijke gevallen, indien een bevoegde autoriteit belast met het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding, de consoliderende toezichthouder schriftelijk en met volledige opgaaf van redenen verzoekt het besluit betreffende de toepassing van de artikel 104, lid 1, onder a), artikel 104 ter en artikel 105 te actualiseren. In dit laatste geval kan de actualisering bilateraal worden verricht door de consoliderende toezichthouder en de verzoekende bevoegde autoriteit.

5.  De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op om te zorgen voor eenvormige toepassingsvoorwaarden voor het in dit artikel bedoelde gezamenlijke besluitvormingsproces, met betrekking tot de toepassing van de artikelen 73, 86 en 97, artikel 104, lid 1, onder a), artikel 104 ter en artikel 105 met het oog op het faciliteren van gezamenlijke besluiten.

De EBA legt deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 juli 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.".

(27)  Aan artikel 116, eerste alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

"Er worden eveneens colleges van toezichthouders opgericht wanneer alle dochterondernemingen van een EU-moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding in een derde land zijn gevestigd."

(27 bis)  Aan artikel 117 wordt het volgende lid toegevoegd:

"4 bis. De bevoegde autoriteiten, de financiële-inlichtingendiensten en de autoriteiten aan welke van overheidswege het toezicht op de entiteiten die vermeld staan in de punten 1) en 2) van artikel 2, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849 is opgedragen, werken nauw met elkaar samen binnen hun respectieve bevoegdheden en verstrekken elkaar de informatie die hiervoor relevant is krachtens deze richtlijn, Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn (EU) nr. 2015/849.”

(28)  In artikel 119 wordt lid 1 vervangen door:

"1. Onder voorbehoud van artikel 21 bis stellen de lidstaten de maatregelen vast die noodzakelijk zijn om financiële holdings en gemengde financiële holdings in het geconsolideerde toezicht te betrekken."

(29)  Artikel 120, lid 2, wordt vervangen door:

"2. Ingeval een gemengde financiële holding onderworpen is aan gelijkwaardige bepalingen krachtens deze richtlijn en krachtens Richtlijn 2009/138/EG, met name wat het risicogebaseerd toezicht betreft, kan de consoliderende toezichthouder in onderlinge overeenstemming met de groepstoezichthouder in de verzekeringssector besluiten op de betrokken gemengde financiële holding alleen de bepalingen van de richtlijn met betrekking tot de belangrijkste financiële sector als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2002/87/EG toe te passen.".

(29 bis)  In artikel 125 wordt het volgende lid toegevoegd:

"1 bis. Wanneer de krachtens artikel 111 consoliderende toezichthouder van een groep met een gemengde financiële moederholding verschillend is van de overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/87/EG bepaalde coördinator, dienen de twee autoriteiten samen te werken voor de toepassing van deze richtlijn en Verordening (EU) 575/2013 op een geconsolideerde basis. Om doeltreffende samenwerking te faciliteren en tot stand te brengen, beschikken de consoliderende toezichthouder en de coördinator over schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen."

(29 ter)  Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

De lidstaten die besluiten een dergelijke vrijstelling toe te passen, stellen het ESRB in kennis. Het ESRB stuurt de kennisgevingen binnen een bepaalde termijn naar de Commissie, de EBA en de bevoegde en aangewezen autoriteiten van de betrokken lidstaten."

b)  lid 5 wordt vervangen door:

"5. Het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden om te voldoen aan het vereiste van lid 1 van dit artikel, mag door de instellingen niet worden gebruikt om te voldoen aan de krachtens artikel 104, 104 bis, opgelegde vereisten of het richtsnoer krachtens artikel 104 ter."

(29 quater)  Artikel 130 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

De lidstaten die besluiten een dergelijke vrijstelling toe te passen, stellen het ESRB in kennis. Het ESRB stuurt de kennisgevingen binnen een bepaalde termijn naar de Commissie, de EBA en de bevoegde en aangewezen autoriteiten van de betrokken lidstaten."

b)  lid 5 wordt vervangen door:

De instellingen voldoen aan het in lid 1 bepaalde vereiste met tier 1-kernkapitaal dat aanvullend is op enig tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden om te voldoen aan het bij artikel 92, lid 1, onder a) tot en met c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgelegde eigenvermogensvereiste, aan het vereiste van artikel 129 van deze richtlijn een kapitaalconserveringsbuffer aan te houden en aan enig krachtens artikel 104 bis en 104 ter van deze richtlijn opgelegd vereiste."

(30)  ▌Artikel 131 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt vervangen door:

"1. De lidstaten wijzen de autoriteit aan die, op geconsolideerde basis, bepaalt welke instellingen mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI's) zijn en in voorkomend geval, op individuele, gesubconsolideerde of geconsolideerde basis, welke instellingen andere systeemrelevante instellingen (ASI's) zijn, waaraan in hun rechtsgebied vergunning is verleend. Deze autoriteit is de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit. De lidstaten kunnen meer dan één autoriteit aanwijzen.

MSI’s kunnen zijn:

a)   een groep onder leiding van een EU-moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding; of

b)   een instelling die geen dochteronderneming is van een EU-moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding.

ASI's zijn een groep onder leiding van een EU-moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding, of een instelling.

b)  in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

"▌De EBA stelt, na overleg met het ESRB, ontwerpen op van technische reguleringsnormen betreffende de criteria ter bepaling van de voorwaarden voor de toepassing van dit lid, wat de beoordeling van ASI's betreft en de methodologie voor het ontwerp en de kalibratie van bufferpercentages. Deze technische reguleringsnormen houden rekening met de internationale raamwerken voor op nationaal niveau systeemrelevante instellingen en met specifieke aspecten voor de Unie en nationale specifieke aspecten.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 juni 2020 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010."

c)  lid 5 wordt vervangen door:

"5. De bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit kan iedere ASI er op geconsolideerde, gesubconsolideerde of individuele basis, als toepasselijk, toe verplichten een ASI-buffer aan te houden gelijk aan ten hoogste 3% van het totaal van de risicogewogen posten van de instelling berekend, die bestaat uit en wordt aangehouden in aanvulling op het tier 1-kernkapitaal; rekening houdend met de criteria op grond waarvan wordt bepaald of de instelling een ASI is.”

d)  het volgende lid 5 bis wordt ingevoegd:

"5 bis. De bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit kan instellingen ertoe verplichten een ASI-buffer aan te houden van meer dan 3% van het totale bedrag van de risicoposten van de instelling berekend na goedkeuring van de Commissie.

Binnen twee maanden na de in lid 7 bedoelde kennisgeving verstrekt het ESRB de Commissie een advies over de vraag of de ASI-buffer passend wordt geacht. Overeenkomstig artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 kan ook de EBA de Commissie haar advies betreffende de buffer verstrekken.

Binnen twee maanden na kennisgeving stelt de Commissie, rekening houdend met de beoordeling door het ESRB en, in voorkomend geval, de EBA, en mits zij zich ervan vergewist heeft dat de ASI-buffer geen buitensporige nadelige gevolgen heeft voor het geheel of voor delen van het financiële systeem in andere lidstaten of van de Unie als geheel, waardoor het een belemmering voor de werking van de interne markt vormt, een uitvoeringshandeling vast waarbij de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit toestemming krijgt de voorgenomen maatregel te nemen."

e)  in lid 7 wordt de inleidende formule vervangen door:

"7. Alvorens een ASI-buffer te bepalen of opnieuw te bepalen, stelt de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit het ESRB één maand voor de bekendmaking van het in lid 5 bedoelde besluit daarvan in kennis. Het ESRB stuurt de kennisgevingen binnen een bepaalde termijn naar de Commissie, de EBA en de andere bevoegde en aangewezen autoriteiten van de lidstaten. In deze kennisgeving worden gedetailleerd beschreven:

f)  lid 8 wordt vervangen door:

"8. Onverminderd artikel 133 en lid 5 van dit artikel, is in het geval van een ASI die een dochter is van hetzij een MSI, hetzij een ASI die een EU-moederinstelling is en verplicht is een ASI-buffer aan te houden op geconsolideerde basis, de buffer die op het individuele of het gesubconsolideerde niveau van toepassing is niet hoger dan het laagste van de volgende percentages:

a) De som van het hoogste MSI- of ASI-bufferpercentage dat op het geconsolideerde niveau van toepassing is op de groep en 1% van het overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten; en

b) 3 % van het overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2015 berekende totale bedrag van de risicoposten, of het percentage dat de Commissie heeft goedgekeurd voor toepassing op de groep op het geconsolideerde niveau."

g)  lid 9 wordt vervangen door:

“9. Er zijn ▌vijf subcategorieën van MSI's. De onderste limiet en de limieten tussen iedere subcategorie worden bepaald door de scores op grond van de methodiek voor het bepalen van de systeemrelevantie. De scores die de overgang tussen de ene en de andere subcategorie markeren, worden duidelijk omschreven en zijn in overeenstemming met het beginsel dat er een constante lineaire toename van systemisch belang is, van subcategorie tot subcategorie, hetgeen leidt tot een lineaire toename van het vereiste van additioneel tier 1-kernkapitaal, met uitzondering van de hoogste subcategorie. Voor de toepassing van dit lid wordt onder systemisch belang verstaan de verwachte invloed die het in nood verkeren van de MSI heeft op de mondiale financiële markt. Voor de laagste subcategorie is een MSI-buffer van toepassing van 1 % van het overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten en het buffer neemt per subcategorie toe met 0,5 % procentpunt van het overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten, tot en met de vierde subcategorie. Voor de hoogste subcategorie van de MSI-buffer is een buffer van toepassing van 3,5 % van het overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten.

Wanneer een instelling in de hoogste subcategorie van de MSI-buffer wordt ingedeeld, wordt voortaan nog een nieuwe subcategorie toegevoegd. De buffer neemt per subcategorie toe met 1 % procentpunt van het overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten."

h)  lid 12 wordt vervangen door:

“12. De bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit brengt de namen van de MSI's en de ASI's en de respectieve subcategorieën waarin elke MSI is ondergebracht, ter kennis van het ESRB. Het ESRB stuurt de kennisgevingen binnen een bepaalde termijn naar de Commissie en de EBA en maakt de naam van de systeemrelevante instelling aan het publiek bekend. De bevoegde autoriteiten of de aangewezen autoriteiten maken de subcategorie waarin elke MSI is ondergebracht, aan het publiek bekend.

De bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit toetst jaarlijks de systeemrelevantie van de MSI's en de ASI's alsook het onderbrengen van de MSI's in de respectieve subcategorieën, en brengt het resultaat ter kennis van de betrokken systeemrelevante instelling en het ESRB, dat de resultaten binnen een bepaalde termijn naar de Commissie en de EBA stuurt. De bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit maakt de bijgewerkte lijst van aangewezen systeemrelevante instellingen, onder vermelding van de subcategorie waarin iedere aangewezen MSI is ondergebracht, aan het publiek bekend."

i)  lid 13 wordt vervangen door:

13. Systeemrelevante instellingen maken geen gebruik van tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden om aan de vereisten van leden 4 en 5 te voldoen, om te voldoen aan enig vereiste opgelegd krachtens artikel 92, onder a), b) en c) van Verordening (EU) nr. 575/2013 en van de artikelen 129 en 130 van deze richtlijn, noch om te voldoen aan enig vereiste opgelegd krachtens de artikelen 102 en 104 van deze richtlijn.

j)  lid 14 wordt vervangen door:

"14. Indien een groep op geconsolideerde basis onderworpen is aan een MSI-buffer en een ASI-buffer, is de hoogste buffer van toepassing.

Indien een instelling op individuele of gesubconsolideerde basis onderworpen is aan een ASI-buffer en een systeemrisicobuffer overeenkomstig artikel 133, is de som van beide buffers van toepassing.

Indien een groep op geconsolideerde basis onderworpen is aan een MSI-buffer, een ASI-buffer en een systeemrisicobuffer overeenkomstig artikel 133, is de som van het volgende van toepassing:

a) de grootste van de MSI-buffer en de ASI-buffer;

b) de systeemrisicobuffer overeenkomstig artikel 133."

(30 bis)  Artikel 133 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt vervangen door:

"1. Elke lidstaat kan voor de financiële sector of voor een of meer segmenten van die sector op alle of een segment van blootstellingen een systeemrisicobuffer bestaande uit tier 1-kernkapitaal instellen, teneinde ▌systemische of macroprudentiële risico's die niet vallen onder Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 131 van deze richtlijn, in de zin van een risico op verstoring van het financiële stelsel met mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor het financiële stelsel en de reële economie in een specifieke lidstaat, te voorkomen en af te zwakken.

b)  de leden 3 en 4 worden vervangen door:

"3. Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel kunnen de instellingen ertoe worden verplicht om, bovenop het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden om te voldoen aan de bij artikel 92 van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgelegde eigenvermogensvereisten, een systeemrisicobuffer van tier 1-kernkapitaal aan te houden gebaseerd op de totale blootstellingen waarop de systeemrisicobuffer van toepassing is overeenkomstig lid 1 van dit artikel, op individuele, geconsolideerde of gesubconsolideerde basis, als toepasselijk overeenkomstig deel 1, titel II, van die verordening.

Het totale systeemrisicobufferpercentage van een instelling wordt berekend als de som van de onder a) en b) gespecificeerde bedragen, gedeeld door het onder c) gespecificeerde bedrag, uitgedrukt als een percentage:

a) iedere systeemrisicobuffer die op alle blootstellingen voor alle instellingen of, in voorkomend geval, op alle blootstellingen voor segmenten van instellingen wordt toegepast;

b) iedere systeemrisicobuffer die op blootstellingen aan individuele sectoren of subsectoren wordt toegepast; en

c) het totaalbedrag van de risicoblootstellingen berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

De relevante bevoegde of aangewezen autoriteit kan de instellingen ertoe verplichten de systeemrisicobuffer op het individuele en op het geconsolideerde of gesubconsolideerde niveau aan te houden. De systeemrisicobuffer wordt toegepast op risico's die niet door de MSI-buffer of de ASI-buffer worden gedekt overeenkomstig artikel 131.

4. Tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden om aan het vereiste van lid 3 te voldoen, wordt door de instellingen niet gebruikt om te voldoen aan enig vereiste opgelegd krachtens artikel 92 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en de artikelen 129, 130 en 131 van deze richtlijn, noch om te voldoen aan enig vereiste opgelegd krachtens de artikelen 102, 104, 104 bis en het richtsnoer krachtens artikel 104 ter van deze richtlijn."

c)  lid 6 wordt vervangen door:

"6. Indien een instelling deel uitmaakt van een groep of een subgroep waartoe een MSI of een ASI behoort, mag dat in geen geval tot gevolg hebben dat die instelling, op individuele basis, onderworpen is aan een gecombineerd buffervereiste dat lager uitvalt dan de som van de kapitaalconserveringsbuffer, de contracyclische kapitaalbuffer en de som van de ASI-buffer en de systeemrisicobuffer, die op individuele basis op die instelling van toepassing zijn.”

d)  lid 9 wordt vervangen door:

9.  De systeemrisicobuffer is van toepassing op alle instellingen, of op een of meer segmenten instellingen, waarvoor de autoriteiten van de betrokken lidstaat overeenkomstig deze richtlijn bevoegd zijn, en wordt bepaald in geleidelijk of versneld opgelegde stappen . Er kunnen verschillende vereisten worden ingevoerd voor verschillende segmenten van een sector, sectorale blootstellingen of, in voorkomend geval, voor segmenten van sectorale blootstellingen. De systeemrisicobuffer wordt niet toegepast voor risico's die gedekt worden door het in artikel 131 vastgestelde kader.

e)  lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)  het inleidende gedeelte wordt vervangen door:

"11. Alvorens een ASI-buffer te bepalen of opnieuw te bepalen, stelt de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit het ESRB één maand voor de bekendmaking van het in lid 16 bedoelde besluit daarvan in kennis. Het ESRB stuurt de kennisgevingen binnen een bepaalde termijn naar de Commissie, de EBA en de bevoegde en aangewezen autoriteiten van de betrokken lidstaten. Indien de buffer van toepassing is op in derde landen gesitueerde blootstellingen, stelt de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit tevens het ESRB in kennis. Het ESRB stuurt de kennisgeving naar de toezichthoudende autoriteiten van deze derde landen. In deze kennisgeving worden gedetailleerd beschreven:

ii)  letter e) wordt geschrapt.

f)  lid 12 wordt als volgt gewijzigd:

i)  het inleidende gedeelte wordt vervangen door:

“12. Alvorens een systeemrisicobuffer te bepalen of opnieuw te bepalen dat hoger is dan 3 %, stelt de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit het ESRB daarvan in kennis. Het ESRB stuurt de kennisgevingen binnen een bepaalde termijn naar de Commissie, de EBA en de bevoegde en aangewezen autoriteiten van de betrokken lidstaten. Indien de buffer van toepassing is op in derde landen gesitueerde blootstellingen, stelt de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit tevens het ESRB in kennis. Het ESRB stuurt de kennisgeving naar de toezichthoudende autoriteiten van deze derde landen. In deze kennisgeving worden gedetailleerd beschreven:

ii)  letter e) wordt geschrapt.

g)  lid 14 wordt vervangen door:

"14.Indien één segment van de financiële sector een dochteronderneming omvat met een in een andere lidstaat gevestigde moederonderneming, stelt de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit de autoriteiten van die lidstaat, en de Commissie en het ESRB, in kennis. Binnen 30 werkdagen na de kennisgeving geven de Commissie en het ESRB een aanbeveling betreffende de overeenkomstig dit lid genomen maatregelen af. Indien de autoriteiten van mening verschillen en in het geval van een negatief advies van zowel de Commissie als het ESRB, kan de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit de kwestie voorleggen aan de EBA en om haar bijstand verzoeken overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Het besluit tot bepaling van de buffer voor die blootstellingen wordt opgeschort totdat de EBA een besluit heeft genomen."

h)  in lid 15 wordt de eerste alinea vervangen door:

"15. Binnen 30 werkdagen na de in lid 12 bedoelde kennisgeving verstrekt het ESRB de Commissie een advies over de vraag of de systeemrisicobuffer passend wordt geacht. Overeenkomstig artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 kan ook de EBA de Commissie haar advies betreffende de buffer verstrekken.

i)  de eerste alinea van lid 16 wordt als volgt gewijzigd:

i) letter a) wordt vervangen door:

“a) het systeemrisicobufferpercentage of -percentages;

ii) het volgende punt b bis) wordt ingevoegd:

“b bis) de blootstellingen waarop de systeemrisicobuffer van toepassing is;”

(30 ter)  In artikel 134 wordt lid 2 vervangen door:

"2. Indien de lidstaten het systeemrisicobufferpercentage erkennen voor instellingen waaraan op nationaal niveau vergunning is verleend, stellen zij het ESRB daarvan in kennis. Het ESRB stuurt de kennisgevingen binnen een bepaalde termijn naar de Commissie, de EBA en de lidstaat die het systeemrisicobufferpercentage bepaalt."

(30 quater)  Artikel 136 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 3 wordt de inleidende formule vervangen door:

"3. Elk kwartaal wordt door elke aangewezen autoriteit de intensiteit van cyclische, macroprudentiële of systeemrisico's beoordeeld en, in geval van wijzigingen, wordt het passende contracyclische bufferpercentage voor haar lidstaat bepaald of aangepast, waarbij elke aangewezen autoriteit rekening moet houden met:"

b)  lid 7 wordt vervangen door:

"7.  Elke aangewezen autoriteit maakt het per kwartaal van toepassing zijnde contracyclische bufferpercentage bekend door middel van bekendmaking op haar website. De bekendmaking bevat ten minste de volgende informatie:

a)  het toepasselijke contracyclische bufferpercentage;

b)  de relevante krediet/bbp-ratio en de afwijking ervan ten opzichte van de langetermijntrend;

c)  het bufferrichtsnoer dat overeenkomstig lid 2 is berekend;

d)  een motivering van dat bufferpercentage;

e)  als het bufferpercentage verhoogd wordt, de datum met ingang waarvan de instellingen dit verhoogde bufferpercentage bij de berekening van hun instellingsspecifieke contracyclische kapitaalbuffer moeten toepassen;

f)  als de onder e) bedoelde datum eerder valt dan 12 maanden na de datum van de overeenkomstig dit lid gedane bekendmaking, een vermelding van de uitzonderlijke omstandigheden die de kortere uiterste termijn voor de toepassing rechtvaardigen;

g)  als het bufferpercentage verlaagd wordt, de richtperiode gedurende welke geen verhoging van het bufferpercentage wordt verwacht, samen met een motivering van die periode.

De aangewezen autoriteiten stellen het ESRB elk kwartaal in kennis van het van toepassing zijnde contracyclische bufferpercentage en van de in de letters a) tot en met g) genoemde gegevens. Al deze bufferpercentages waarvan kennis is gegeven en de daarmee verband houdende gegevens worden door het ESRB op haar website gepubliceerd.

De aangewezen autoriteiten van de deelnemende lidstaten, zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad, stellen ook de ECB elk kwartaal in kennis van het van toepassing zijnde contracyclische bufferpercentage en van de in de letters a) tot en met g) genoemde gegevens."

(31)  In artikel 141 worden de leden 1 tot en met 6 vervangen door:

"1. Onverminderd maatregelen overeenkomstig artikel 104 van deze richtlijn en de hoofdstukken II en III van Richtlijn 2014/59/EU, verbieden de bevoegde autoriteiten instellingen die aan het gecombineerde-buffervereiste voldoen uitkeringen te verrichten in verband met tier 1-kernkapitaal of betalingen te verrichten op instrumenten van het aanvullend tier 1-kapitaal die ertoe leiden dat het tier 1-kernkapitaal wordt verlaagd tot een peil waarop niet langer aan het gecombineerde-buffervereiste wordt voldaan.

2. Onverminderd maatregelen overeenkomstig artikel 104 van deze richtlijn en de hoofdstukken II en III van Richtlijn 2014/59/EU, schrijven de aangewezen autoriteiten voor dat instellingen die niet aan het gecombineerde buffervereiste voldoen, het maximaal uitkeerbare bedrag (Maximum Distributable Amount - MDA) overeenkomstig lid 4 te berekenen en de berekende MDA aan de bevoegde autoriteit mee te delen.

Indien de eerste alinea van toepassing is, verbieden de bevoegde autoriteiten die instellingen de volgende handelingen te stellen voordat zij het MDA hebben berekend:

a)  een uitkering verrichten in verband met tier 1-kernkapitaal;

b)  een verplichting aangaan tot het betalen van variabele beloning of van uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen, of tot het betalen van variabele beloning als de verplichting tot betalen is aangegaan op het ogenblik dat de instelling niet aan de gecombineerde-buffervereisten voldeed;

c)  betalingen verrichten op instrumenten van het aanvullend tier 1-kapitaal.

3. De bevoegde autoriteiten verbieden een instelling die niet ten minste aan het gecombineerde-buffervereiste voldoet, meer uit te keren dan het MDA berekend overeenkomstig lid 4 door middel van een handeling als bedoeld onder a), b) en c) van lid 2, tweede alinea. ▌

4. De bevoegde autoriteiten schrijven instellingen voor het MDA te berekenen door de overeenkomstig lid 5 berekende som te vermenigvuldigen met de overeenkomstig lid 6 bepaalde factor. Het MDA wordt verminderd door elk van de in lid 2, tweede alinea, onder a), b) of c), bedoelde maatregelen.

5. Het overeenkomstig lid 4 te vermenigvuldigen bedrag bestaat uit:

a)  tussentijdse winsten die niet in het tier 1-kernkapitaal overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn opgenomen, na aftrek van elke uitkering van winst of elke betaling in verband met de in lid 2, tweede alinea, onder a), b) of c), van dit artikel vermelde handelingen;

vermeerderd met

b)  eindejaarswinst die overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 niet in het tier 1-kernkapitaal is opgenomen ▌, na aftrek van elke uitkering van winst of elke betaling in verband met de in lid 2, tweede alinea, onder a), b) of c), van dit artikel vermelde handelingen;

c)  ingehouden winst, tussentijdse en eindejaarswinst die al in tier 1-kernkapitaal is opgenomen in de zin dat zij bij herhaling worden gegenereerd en mits:

i) uitkeringen beperkt worden tot een bedrag dat voorkomt dat de instelling haar tier 1-kernkapitaal verlaagt tot een lager kwartiel van het gecombineerde-buffervereiste;

ii) de instelling tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit aantoont dat zij in staat is dergelijke winsten te genereren in de 12 maanden na de inbreuk en

iii) de bevoegde autoriteit het in artikel 142 bedoelde kapitaalconserveringsplan heeft goedgekeurd;

min

d)  (bedragen die als belasting verschuldigd zouden zijn als de in dit lid, onder a) en onder b), genoemde elementen werden ingehouden.

6. De factor wordt op de volgende wijze vastgesteld:

a)  indien het door de instelling aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan een van de eigenvermogensvereisten als bedoeld in artikel 92 bis en artikel 92, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, de artikelen 45 quater en 45 quinquies van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 104, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013, uitgedrukt als percentage van het totale bedrag van de risicoposten berekend in overeenstemming met artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het eerste (dit wil zeggen het laagste) kwartiel van het gecombineerde-buffervereiste ligt, is de factor 0;

b)  indien het door de instelling aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan een van de eigenvermogensvereisten als bedoeld in artikel 92 bis en artikel 92, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, de artikelen 45 quater en 45 quinquies van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 104, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013, uitgedrukt als percentage van het totale bedrag van de risicoposten berekend in overeenstemming met artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het tweede kwartiel van het gecombineerde-buffervereiste ligt, is de factor 0,2;

c)  indien het door de instelling aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan de eigenvermogensvereisten als bedoeld in artikel 92 bis en artikel 92, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, de artikelen 45 quater en 45 quinquies van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 104, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013, uitgedrukt als percentage van het totale bedrag van de risicoposten berekend in overeenstemming met artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het derde kwartiel van het gecombineerde-buffervereiste ligt, is de factor 0,4;

d)  indien het door de instelling aangehouden tier 1-kernkapitaal dat niet wordt gebruikt om te voldoen aan de eigenvermogensvereisten als bedoeld in artikel 92 bis en artikel 92, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, de artikelen 45 quater en 45 quinquies van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 104, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013, uitgedrukt als percentage van het totale bedrag van de risicoposten berekend in overeenstemming met artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, binnen het vierde (dit wil zeggen het hoogste) kwartiel van het gecombineerde-buffervereiste ligt, is de factor 0,6.

De ondergrens en de bovengrens van elk kwartiel van het gecombineerde-buffervereiste worden als volgt berekend:

 

 

"Qn" is het volgnummer van het desbetreffende kwartiel."

(32)  Het volgende artikel 141 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 141 bisNiet-voldoening van het gecombineerde-buffervereiste

1.  Een instelling wordt geacht niet aan het gecombineerde-buffervereiste te voldoen voor de toepassing van artikel 141 wanneer zij niet over eigen vermogen en in aanmerking komende passiva beschikt volgens de hoeveelheid en de hoedanigheid die noodzakelijk zijn om tegelijkertijd te voldoen aan het vereiste bedoeld in artikel 128, punt 6, en aan elk van de volgende vereisten in:

a)  artikel 92, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 104, lid 1, onder a), van deze richtlijn;

b)  artikel 92, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 104, lid 1, onder a), van deze richtlijn;

c)  artikel 92, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 104, lid 1, onder a), van deze richtlijn;

c bis)  artikel 92, lid 1, onder d), en artikel 92, lid 1, onder d bis), van Verordening (EU) nr. 575/2013, indien toepasselijk, en artikel 104 bis, van deze richtlijn;

d)  artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 en de artikelen 45 quater en 45 quinquies van Richtlijn 2014/59/EU.

Eigen vermogen dat wordt aangehouden om te voldoen aan het vereiste overeenkomstig artikel 128, lid 6, mag niet worden gebruikt om ook te voldoen aan de vereisten als bedoeld in artikel 45 quater, artikel 45 quinquies en artikel 45 sexies van Richtlijn 2014/59/EU.

2.  In afwijking van lid 1 wordt een instelling niet geacht niet aan het gecombineerde-buffervereiste te voldoen voor de toepassing van artikel 141 wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)  de instelling voldoet aan het gecombineerde-buffervereiste als bedoeld in artikel 128, lid 6, naast elk van de vereisten bedoeld onder a), b) en c) van lid 1;

b)  het niet voldoen aan het vereiste als bedoeld in artikel 128, lid 6, naast het vereiste als bedoeld in punt d) van lid 1 is uitsluitend toe te schrijven aan het feit dat de instelling niet in staat is te zorgen voor uitgifte of vervanging van passiva die niet of niet langer voldoen aan de criteria inzake het in aanmerking nemen en inzake de looptijden van passiva als bedoeld in de artikelen 72 ter en 72 quater van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)  de niet-voldoening aan de vereisten bedoeld onder d) van lid 1 duurt niet langer dan 6 maanden.

c bis)  de bedoelde instelling is geen MSI.”.

(32 bis)  Artikel 142 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt vervangen door het volgende:

Indien een instelling niet voldoet aan hetzij:

a)  de gecombineerd buffervereiste; of

b)  de gecombineerde vereiste voor de hefboomratio-aanpassing, die uit een instellingsspecifieke contracyclische hefboomratio-aanpassing en een ASI-hefboomratio-aanpassing bestaat,

stelt zij een kapitaalconserveringsplan op en dient zij dit uiterlijk vijf werkdagen nadat zij heeft geconstateerd dat zij niet aan dat vereiste voldoet, bij de bevoegde autoriteit in, tenzij de bevoegde autoriteit een langere termijn toestaat, welke termijn ten hoogste tien dagen mag bedragen.

De bevoegde autoriteiten verlenen dergelijke toelatingen enkel op basis van de individuele situatie van een kredietinstelling en rekening houdend met de schaal en de complexiteit van de werkzaamheden van de instelling.

b)  in lid 2 wordt letter c) vervangen door:

“ c) een plan en een tijdschema voor de verhoging van het eigen vermogen met het oog op de volledige naleving van de vereisten die de instelling overeenkomstig lid 1 niet heeft nageleefd.”

c)  lid 3 wordt vervangen door:

“De bevoegde autoriteit beoordeelt het kapitaalconserveringsplan en keurt het plan uitsluitend goed indien zij het aannemelijk acht dat de tenuitvoerlegging van het plan voor voldoende instandhouding of verhoging van het kapitaal zou zorgen opdat de instelling binnen een termijn die de bevoegde autoriteit passend oordeelt, het vereiste kan naleven dat zij overeenkomstig lid niet heeft nageleefd.”

(33)  In artikel 145 worden de volgende letters j) en k) toegevoegd:

"j) aanvulling van artikel 2, lid 5 bis, en artikel 2, lid 5 ter, door op de basis van de beschikbare informatie vast te stellen:

i)  of instellingen of categorieën instellingen voldoen aan de in die artikelen gestelde voorwaarden; of

ii)  of instellingen of categorieën instellingen niet langer voldoen aan de in die artikelen gestelde voorwaarden;

k) wijziging van de lijst bedoeld in artikel 2, lid 5:

i)  door instellingen of categorieën instellingen te schrappen wanneer de betrokken instelling of categorie instellingen heeft opgehouden te bestaan;

ii)  door de nodige wijzigingen aan te brengen wanneer de naam van de betrokken instelling of categorie instellingen is veranderd.".

(34)  In artikel 146 wordt letter a) geschrapt.

(35)  Aan artikel 161 wordt het volgende lid 10 toegevoegd:

"10. Uiterlijk op 31 december 2023 evalueert de Commissie de tenuitvoerlegging en toepassing van de toezichtbevoegdheden bedoeld onder j) en l) van artikel 104, lid 1, en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad. ".

Artikel 2Omzetting

1.  De lidstaten stellen uiterlijk [één jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen deze bepalingen toe vanaf [één jaar + 1 dag na de inwerkingtreding van deze richtlijn]. De bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan de wijzigingen bedoeld in de punten 13 en 18 van artikel 1, welke voorzien in wijziging van de artikelen 84 en 98 van Richtlijn 2013/36/EU, zijn echter van toepassing met ingang van [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn].

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement  Voor de Raad

De Voorzitter  De Voorzitter

  • [1]  PB C 34 van 31.1.2018, blz. 5.
  • [2] * Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.
  • [3]   PB C […] van […], blz. […].
  • [4]  PB C van, blz. .
  • [5]  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
  • [6]  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
  • [7]  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
  • [8]  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).
  • [9]  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EU, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

PROCEDURE VAN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Titel

Vrijgestelde entiteiten, financiële holdingmaatschappijen, gemengde financiële holdingmaatschappijen, beloning, toezichtsmaatregelen en kapitaalinstandhoudingsmaatregelen

Document- en procedurenummers

COM(2016)0854 – C8-0474/2016 – 2016/0364(COD)

Datum indiening bij EP

23.11.2016

 

 

 

Bevoegde commissie

       Datum bekendmaking

ECON

19.1.2017

 

 

 

Rapporteurs

       Datum benoeming

Peter Simon

24.11.2016

 

 

 

Behandeling in de commissie

28.2.2017

25.4.2017

3.5.2017

11.12.2017

 

22.2.2018

 

 

 

Datum goedkeuring

18.6.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

44

5

8

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gerolf Annemans, Burkhard Balz, Hugues Bayet, Pervenche Berès, David Coburn, Thierry Cornillet, Esther de Lange, Markus Ferber, Jonás Fernández, Sven Giegold, Neena Gill, Roberto Gualtieri, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Cătălin Sorin Ivan, Petr Ježek, Barbara Kappel, Wolf Klinz, Georgios Kyrtsos, Philippe Lamberts, Werner Langen, Olle Ludvigsson, Ivana Maletić, Fulvio Martusciello, Marisa Matias, Gabriel Mato, Alex Mayer, Bernard Monot, Caroline Nagtegaal, Stanisław Ożóg, Sirpa Pietikäinen, Anne Sander, Alfred Sant, Martin Schirdewan, Pedro Silva Pereira, Peter Simon, Theodor Dumitru Stolojan, Kay Swinburne, Paul Tang, Ramon Tremosa i Balcells, Ernest Urtasun, Marco Valli, Miguel Viegas, Jakob von Weizsäcker, Marco Zanni

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Andrea Cozzolino, Ashley Fox, Doru-Claudian Frunzulică, Syed Kamall, Alain Lamassoure, Thomas Mann, Luigi Morgano, Michel Reimon, Joachim Starbatty

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Christofer Fjellner, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Rupert Matthews

Datum indiening

28.6.2018

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

44

+

ALDE

Thierry Cornillet, Petr Ježek, Wolf Klinz, Caroline Nagtegaal, Ramon Tremosa i Balcells

ECR

Ashley Fox, Syed Kamall, Rupert Matthews, Stanisław Ożóg, Joachim Starbatty, Joachim Starbatty

ENF

Barbara Kappel

PPE

Burkhard Balz, Markus Ferber, Christofer Fjellner, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Georgios Kyrtsos, Alain Lamassoure, Esther de Lange, Werner Langen, Ivana Maletić, Thomas Mann, Fulvio Martusciello, Gabriel Mato, Sirpa Pietikäinen, Anne Sander, Theodor Dumitru Stolojan

S&D

Hugues Bayet, Pervenche Berès, Andrea Cozzolino, Jonás Fernández, Doru-Claudian Frunzulică, Neena Gill, Roberto Gualtieri, Cătălin Sorin Ivan, Olle Ludvigsson, Alex Mayer, Luigi Morgano, Pedro Silva Pereira, Peter Simon, Paul Tang, Jakob von Weizsäcker

5

-

EFDD

David Coburn, Bernard Monot

ENF

Gerolf Annemans, Marco Zanni

S&D

Alfred Sant

8

0

EFDD

Marco Valli

GUE/NGL

Marisa Matias, Martin Schirdewan, Miguel Viegas

VERTS/ALE

Sven Giegold, Philippe Lamberts, Michel Reimon, Ernest Urtasun

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

Laatst bijgewerkt op: 12 juli 2018
Juridische mededeling - Privacybeleid