VERSLAG over het verzoek om overleg over de voorrechten en immuniteiten van Alfonso Luigi Marra

15.10.2018 - (2018/2058(IMM))

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Gilles Lebreton

Procedure : 2018/2058(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0325/2018
Ingediende teksten :
A8-0325/2018
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het verzoek om overleg over de voorrechten en immuniteiten van Alfonso Luigi Marra

(2018/2058(IMM))

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek om overleg over de voorrechten en immuniteiten van Alfonso Luigi Marra, dat op 7 maart 2018 aan het Europees Parlement is voorgelegd door het Hof van Beroep (Corte d’Appello) van Napels (Italië) in verband met gerechtelijke procedures nrs. 4831/2015 RG en 4832/2015 RG, en waarvan op 17 april 2018 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  na Alfonso Luigi Marra te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013[1],

–  gezien zijn resolutie van 11 juni 2002 over de immuniteit van de Italiaanse leden en de praktijk van de Italiaanse overheid op dit gebied[2],

–  gezien artikel 5, lid 2, en artikel 9, lid 14, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0325/2018),

A.  overwegende dat Alfonso Luigi Marra lid van het Europees Parlement is geweest van 21 juli 1994 tot juli 1999;

B.  overwegende dat tegen de heer Marra twee gerechtelijke procedures zijn ingeleid in verband met vermeende beledigende uitlatingen in een pamflet van 19 september 1996, dat wil zeggen toen hij lid van het Europees Parlement was; overwegende dat de heer Marra is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, zowel door het gerecht in eerste aanleg (vonnissen van 17 en 22 februari 2000) als door het gerecht in tweede aanleg (vonnissen van 6 maart 2002); overwegende dat het Italiaanse hooggerechtshof (Corte di Cassazione), bij beslissingen van 20 februari 2007, op verzoek van de heer Marra de zaak bij het Hof van Justitie aanhangig heeft gemaakt voor een prejudiciële beslissing over de uitleg van de gemeenschapsregels inzake de immuniteit van leden van het Europees Parlement;

C.  overwegende dat in de tussentijd het Parlement zijn resolutie van 11 juni 2002 heeft aangenomen over de immuniteit van de Italiaanse leden en de praktijk van de Italiaanse overheid op dit gebied; overwegende dat in dat verband het Parlement besloten heeft dat in de zaak Alfonso Luigi Marra prima facie sprake is van de toepassing van de absolute immuniteit en dat de bevoegde rechtbanken verzocht moest worden de nodige documentatie aan het Europees Parlement te sturen om te kunnen vaststellen of in bedoelde gevallen sprake is van absolute immuniteit overeenkomstig artikel 8 van Protocol nr. 7 en dat de terzake bevoegde rechterlijke instanties verzocht moest worden de procedures te schorsen in afwachting van een definitief besluit van het Europees Parlement; overwegende dat het uit de beslissingen tot verwijzing naar het Hof van Justitie blijkt dat de resolutie de Italiaanse rechterlijke instanties niet heeft bereikt;

D.  overwegende dat, in de context van de bovengenoemde verwijzing voor prejudiciële beslissingen, het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat, wanneer voor een nationale rechter een procedure is ingeleid tegen een lid van het Europees Parlement, en aan deze rechter wordt meegedeeld dat een procedure is gestart ter verdediging van de immuniteit en voorrechten van dat parlementslid, zoals voorzien in het Reglement van het Parlement, hij de gerechtelijke procedure dient te schorsen en het Parlement te verzoeken onverwijld zijn advies uit te brengen[3];

E.  overwegende dat, na het arrest van het Hof van Justitie, de Italiaanse Hoge Raad bij arresten van 10 december 2009 de zaak heeft terugverwezen naar het Hof van Beroep van Napels om een beslissing te nemen in de zaak van de heer Marra in het licht van zowel de resolutie van het Parlement van 11 juni 2002, als de toepasselijke jurisprudentie van het Hof van Justitie; overwegende dat het Hof van Beroep bij arresten van 5 december 2012, zonder de procedure aan te houden en het Parlement om zijn advies te vragen, zijn eerdere uitspraken heeft bevestigd, waarbij de heer Marra is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen; overwegende dat de Italiaanse Hoge Raad bij arresten van 30 april 2015 het besluit van het Hof van Beroep heeft vernietigd en de zaak heeft terugverwezen zodat de procedure kan worden aangehouden het advies van het Parlement kan worden ingewonnen; overwegende dat het Hof van Beroep de procedure uiteindelijk heeft aangehouden en bij brief van 27 januari 2018 het Europees Parlement heeft geraadpleegd over de voorrechten en immuniteiten van Alfonso Luigi Marra;

F.  overwegende dat de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie elkaar uitsluiten[4]; overwegende dat de onderhavige zaak alleen vermeende discriminerende meningen betreft die door een lid van het Europees Parlement zijn uitgebracht; overwegende dat derhalve de toepasselijkheid van uitsluitend artikel 8 voor zichzelf spreekt;

G.  overwegende dat artikel 8 van Protocol nr. 7 luidt: "Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht." overwegende dat een dergelijke immuniteit, aangezien zij strekt tot bescherming van de vrije meningsuiting en de onafhankelijkheid van de leden van het Europees Parlement, dient te worden aangemerkt als een absolute immuniteit die aan elke juridische procedure in de weg staat met betrekking tot een mening of stem die in de uitoefening van het parlementaire ambt is uitgebracht[5];

H.  overwegende dat het Hof van Justitie heeft uitgemaakt dat een mening slechts door de immuniteit wordt gedekt indien zij door een Europees afgevaardigde is uitgebracht "in de uitoefening van zijn ambt", zodat een verband wordt vereist tussen de meningsuiting en het parlementaire ambt; overwegende dat dit verband rechtstreeks moet zijn en duidelijk[6]; overwegende dat de vermeende beledigende uitlatingen weliswaar waren gemaakt tussen 1996 en 2001 voorafgaande aan het arrest in de zaak Patriciello in 2011, maar dat de Italiaanse rechterlijke instanties het advies van de Commissie juridische zaken in 2018 hebben verzocht, dat wil zeggen na de totstandkoming van deze jurisprudentie;

I.  overwegende dat de feiten van de zaak, zoals uiteengezet in de documenten die aan de Commissie juridische zaken en tijdens de door de Commissie georganiseerde hoorzitting zijn verstrekt, erop wijzen dat de uitlatingen van de heer Marra geen rechtstreeks en voor de hand liggend verband hebben met zijn parlementaire werkzaamheden;

J.  overwegende dat Alfonso Luigi Marra derhalve niet kan worden geacht te hebben gehandeld in de uitoefening van zijn ambt van lid van het Europees Parlement toen hij zijn meningen in het onderhavige geval uitbracht;

1.  is van oordeel dat de door Alfonso Luigi Marra uitgebrachte meningen niet gedekt zijn door parlementaire immuniteit in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Italiaanse Republiek en aan Alfonso Luigi Marra.

  • [1]  Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C‑200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C‑163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.
  • [2]  PB C 261E van 30.10.2003, blz. 102.
  • [3] Gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07 Marra, reeds aangehaald, punt 43.
  • [4]  Gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07 Marra, reeds aangehaald, punt 45.
  • [5] Gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07 Marra, reeds aangehaald, punt 27.
  • [6]  Zaak C-163/10, Patriciello, reeds aangehaald, punten 33 en 35.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

10.10.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

14

0

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Joëlle Bergeron, Jean-Marie Cavada, Kostas Chrysogonos, Laura Ferrara, Heidi Hautala, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Gilles Lebreton, António Marinho e Pinto, Evelyn Regner, Pavel Svoboda, Axel Voss, Francis Zammit Dimech, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Geoffroy Didier, Angelika Niebler

Laatst bijgewerkt op: 16 oktober 2018
Juridische mededeling - Privacybeleid