VERSLAG over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

11.12.2018 - (COM(2018)0528 – C8‑0377/2018 – 2018/0278(NLE)) - *

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Mary Honeyball

Procedure : 2018/0278(NLE)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0457/2018
Ingediende teksten :
A8-0457/2018
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

(COM(2018)0528 – C8‑0377/2018 – 2018/0278(NLE))

(Raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2018)0528),

–  gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,

–  gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het door de Raad wordt geraadpleegd (C8‑0377/2018),

–  gezien het advies van het Hof van Justitie[1] over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,

–  gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8‑0457/2018),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Oostenrijk en Roemenië om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

  • [1]  Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.

TOELICHTING

Het Verdrag van 's‑Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen is een instrument van het grootste belang. Het is door alle EU-lidstaten geratificeerd.

Dit verdrag voorziet in een regeling waarbij de verdragsluitende staten samenwerken om een oplossing te vinden in geval van internationale ontvoering van minderjarigen.

Zeer vaak doen deze problemen zich voor tussen echtelieden die uit elkaar gaan. Het kan voor de echtgenoot die uit een andere staat afkomstig is, verleidelijk zijn om het gebrek aan interstatelijke samenwerking uit te buiten om het gezagsrecht over de kinderen te verkrijgen. In de pers wordt vaak bericht over gevallen van internationale ontvoering van kinderen bij een scheiding van tafel en bed of echtscheiding.

Het grootste probleem in zulke gevallen wordt gevormd door partijdigheid van de rechtspraak in elke staat. Maar al te vaak gebeurt het dan dat de rechters in elk van beide betrokken staten zich bevoegd verklaren, waarna zij ieder het gezagsrecht over het kind toewijzen aan de ouder van de eigen nationaliteit.

Het verdrag moet op internationaal niveau een oplossing in deze situatie brengen, door de rechter en het recht van het land van de woonplaats van het kind aan te wijzen als zijnde bevoegd respectievelijk van toepassing. Het verdrag voorziet tevens in een procedure die de onmiddellijke terugkeer van het ontvoerde kind moet garanderen.

De EU heeft in deze materie nu exclusieve externe bevoegdheid, zoals het Hof van Justitie in zijn advies 1/13 heeft bepaald. De lidstaten kunnen dus niet meer op eigen gezag optreden. Het probleem is dat het verdrag geen bepalingen bevat die zelfstandig optreden van internationale organisaties mogelijk maken.

Honduras heeft op 20 december 1993 het instrument voor toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Het verdrag is op 1 maart 1994 in werking getreden in Honduras.

Het verdrag van 1980 is reeds in werking tussen Honduras en 25 lidstaten van de EU. Alleen Denemarken, Oostenrijk en Roemenië hebben de toetreding van Honduras tot het verdrag nog niet aanvaard.

Omdat internationale kinderontvoering tot de exclusieve externe bevoegdheden van de Europese Unie behoort, moet voor de beslissing over de aanvaarding van de toetreding van Honduras op EU-niveau een besluit van de Raad worden vastgesteld. Oostenrijk en Roemenië zouden daarom zelf in het belang van de Europese Unie een verklaring van aanvaarding van de toetreding van Honduras moeten neerleggen.

Als gevolg van de aanvaarding door Oostenrijk en Roemenië zou het verdrag van 1980 van toepassing worden tussen Honduras en alle EU-lidstaten, met uitzondering van Denemarken.

De toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen is een goede zaak. De rapporteur stelt het Parlement dan ook voor het voorstel ongewijzigd te aanvaarden, om te kunnen waarborgen dat de bescherming van de kinderen waar het hier om gaat, zich over het gehele gebied van de Unie uitstrekt.

PROCEDURE VAN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Titel

Voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

Document- en procedurenummers

COM(2018)0528 – C8-0377/2018 – 2018/0278(NLE)

Datum raadpleging / verzoek om goedkeuring

20.7.2018

 

 

 

Bevoegde commissie

       Datum bekendmaking

JURI

10.9.2018

 

 

 

Rapporteurs

       Datum benoeming

Mary Honeyball

24.9.2018

 

 

 

Behandeling in de commissie

20.11.2018

 

 

 

Datum goedkeuring

6.12.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

22

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Joëlle Bergeron, Jean-Marie Cavada, Mady Delvaux, Rosa Estaràs Ferragut, Mary Honeyball, Julia Reda, Evelyn Regner, Pavel Svoboda, József Szájer, Axel Voss

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Geoffroy Didier, Pascal Durand, Angel Dzhambazki, Ana Miranda, Jens Rohde, Virginie Rozière, Tiemo Wölken

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Lucy Anderson, Georges Bach, Kostadinka Kuneva, Jeroen Lenaers, Philippe Loiseau

Datum indiening

11.12.2018

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

22

+

ALDE

Jean-Marie Cavada, Jens Rohde

ECR

Angel Dzhambazki

EFDD

Joëlle Bergeron

ENF

Philippe Loiseau

GUE/NGL

Kostadinka Kuneva

PPE

Georges Bach, Geoffroy Didier, Rosa Estaràs Ferragut, Jeroen Lenaers, Pavel Svoboda, József Szájer, Axel Voss

S&D

Lucy Anderson, Mady Delvaux, Mary Honeyball, Evelyn Regner, Virginie Rozière, Tiemo Wölken

Verts/ALE

Pascal Durand, Ana Miranda, Julia Reda

0

-

 

 

0

0

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

Laatst bijgewerkt op: 18 januari 2019
Juridische mededeling - Privacybeleid